Commissie van Beroep HBO
106043 - Beroep tegen ontslag wegens ongeschiktheid/onbekwaamheid dan wel gewichtige reden; HBO SAMENVATTING De werknemer is docent en is ontslagen omdat hij stelselmatig interne afspraken en regels niet heeft nageleefd en heeft verzaakt in de communicatie. Uit het dossier blijkt dat verschillende aspecten van het functioneren al geruime tijd structureel aandacht vroegen en aan kritiek onderhevig waren. De werknemer is hierop regelmatig aangesproken. De verbeterpunten en de in dat kader gewenste acties waren voldoende concreet geformuleerd, zodat van de werknemer verwacht kon worden dat hij hiermee aan de slag kon gaan. Niettemin is het functioneren aanleiding blijven geven tot kritiek en heeft de werknemer geen blijvende vooruitgang geboekt op de bekritiseerde aspecten van zijn functioneren. De werkgever heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de werknemer niet naar behoren functioneerde en dat verbetering van dat onvoldoende functioneren ondanks aanwijzingen van de werkgever uitbleef. De werkgever heeft hieraan in redelijkheid de conclusie kunnen verbinden dat de werknemer niet (langer) geschikt was voor het uitoefenen van zijn functie. De tweede ontslaggrond komt aldus niet aan beoordeling door de Commissie toe. UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te H, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. A.J. Vis en het College van Bestuur van B, gevestigd te J, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. dr. J.H. van Gelderen
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 13 november 2013, diezelfde dag ingekomen en aangevuld op 28 november 2013, 27 januari 2014 en 24 februari 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 30 oktober 2013 om de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2014 op te zeggen op grond van artikel Q-2 lid 1 sub b en c cao hbo, primair wegens ongeschiktheid/onbekwaamheid voor de uitgeoefende functie en subsidiair wegens een gewichtige reden. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 19 december 2013 en aangevuld op 24 februari 2014. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 3 maart 2014 te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer C, directeur D, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. De werkgever heeft een pleitnotitie overgelegd.
2.
DE FEITEN
A, geboren 22 juni 1952, is sinds 1 september 1997 in dienst bij B op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een betrekkingsomvang van laatstelijk 0,6 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao hbo. 106043 / uitspraak d.d. 3 april 2014
pagina 1 van 5
Commissie van Beroep HBO
A is als docent Engels verbonden aan drie onder de afdeling D ressorterende opleidingen, te weten E, F en G. Bij brief van 2 april 2012 heeft de werkgever A meegedeeld voornemens te zijn hem een disciplinaire maatregel op te leggen wegens plichtsverzuim, kort gezegd bestaande uit het niet naleven van afspraken en richtlijnen. In dat kader heeft de werkgever A uitgenodigd om daarover op 4 april 2012 in gesprek te gaan. A is op voornoemde datum zonder bericht van afmelding niet verschenen, waarna de werkgever hem bij brief van 5 april 2012 de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping heeft opgelegd. Tegen deze beslissing heeft A geen beroep ingesteld. Op 15 mei 2012 heeft de werkgever de salarisbetaling van A tijdelijk opgeschort vanwege het niet voldoen aan zijn verplichting om de overeengekomen arbeid te verrichten. Op 11 juni 2012 heeft een collega van A een klacht over A ingediend bij de Klachtencommissie ongewenst gedrag van de werkgever. De klacht betrof discriminatie en intimidatie. A heeft tegen deze klacht geen verweer gevoerd en is op twee in dat kader gehouden hoorzittingen niet verschenen. De Klachtencommissie heeft de werkgever op 15 november 2012 geadviseerd de klacht gegrond te verklaren en A een schriftelijke berisping te geven. De werkgever heeft A op 22 november 2012 meegedeeld het advies van de Klachtencommissie over te nemen, alsmede dat hij voornemens was A een schriftelijke berisping te geven. A heeft tegen dit voornemen geen verweer gevoerd, waarna de werkgever hem op 17 december 2012 de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping heeft opgelegd. Tegen deze beslissing heeft A geen beroep ingesteld. Op 16 november 2012 heeft de werkgever de salarisbetaling van A tijdelijk opgeschort vanwege het niet voldoen aan zijn verplichtingen ten aanzien van onder meer re-integratie. De werkgever heeft A daarbij tevens meegedeeld dat B zich zou gaan beraden op maatregelen, gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op 5 juni 2013 heeft A een onvoldoende beoordeling gekregen. Op 14 juni 2013 heeft A de werkgever verzocht om heroverweging van de beoordeling. De werkgever heeft A bij brief van 24 juli 2013 meegedeeld de beoordeling niet aan te passen. Tegen deze beslissing heeft A op 1 augustus 2013 bezwaar gemaakt bij de Bezwarencommissie Personeel van de werkgever. Deze commissie heeft de werkgever op 11 november 2013 geadviseerd het bezwaar van A ongegrond te verklaren. De werkgever heeft dit advies overgenomen, hetgeen hij A op 5 december 2013 schriftelijk heeft meegedeeld. Op 3 juli 2013 heeft de werkgever de salarisbetaling van A nogmaals tijdelijk opgeschort vanwege het niet voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen. Bij beslissing van 19 juli 2013 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst opgezegd, primair wegens ongeschiktheid/onbekwaamheid voor de uitgeoefende functie en subsidiair wegens een gewichtige reden. Tegen deze beslissing heeft A op 28 augustus 2013 beroep ingesteld bij de Commissie. De werkgever heeft de Commissie op 17 oktober 2013 meegedeeld de ontslagbeslissing ingetrokken te hebben omdat A ten tijde van de opzegging arbeidsongeschikt was. A heeft het beroep daarop ingetrokken. Vervolgens heeft de werkgever bij beslissing van 30 oktober 2013 de arbeidsovereenkomst wederom opgezegd, primair wegens ongeschiktheid/onbekwaamheid voor de uitgeoefende functie en subsidiair wegens een gewichtige reden, bestaande uit een verstoorde verhouding. Tegen deze beslissing is het onderhavige beroep gericht.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Standpunt A A betwist dat hij dusdanig onvoldoende heeft gefunctioneerd dat dit tot ontslag moet leiden. Sinds zijn indiensttreding heeft hij jarenlang zonder noemenswaardige problemen gefunctioneerd. Tussen 2000 en 2010 heeft hij slechts één keer (in 2006) een 106043 / uitspraak d.d. 3 april 2014
pagina 2 van 5
Commissie van Beroep HBO
functioneringsgesprek gehad en dat was positief. A voert voorts aan dat de beoordeling van 5 juni 2013 uitsluitend betrekking heeft op de opleiding E. Deze opleiding vormt weliswaar het grootste bestanddeel van het takenpakket van A, maar hij is daarnaast aan nog twee opleidingen verbonden. De beoordeling is derhalve niet volledig. Daarnaast is de beoordeling opgesteld door de directeur, die, omdat hij niet de direct leidinggevende is van A, weinig zicht heeft op het functioneren van A. De hem gemaakte verwijten heeft de werkgever niet voldoende concreet gemaakt. A kan deze verwijten op wezenlijke onderdelen ook weerleggen. Wat betreft de door hem afgelaste groepspresentatie omdat één student wegens ziekte niet aanwezig was, geldt dat in redelijkheid van A niet verwacht kan worden dat hij een ziekmelding onthoudt die dateert van acht maanden eerder. Het verwijt dat A eigenstandig veranderingen in het curriculum heeft aangebracht, is niet juist. In één geval is A niet geïnformeerd over een wijziging in het curriculum, zodat hij deze wijziging niet heeft kunnen doorvoeren. In een ander geval heeft A zich precies gehouden aan de modulewijzer zoals die op Blackboard beschikbaar was. Sinds een paar jaar werkt A drie volle dagen per week. Zou A ook nog eens de vergaderingen van het E-team moeten bijwonen, dan zou dat hem veel extra tijd kosten. Aan de regels betreffende arbeidsongeschiktheid heeft A zich altijd gehouden. De klacht van één van zijn collega’s over A is niet aan hem kenbaar gemaakt, maar zonder meer doorgestuurd naar de klachtencommissie. A geloofde niet in een onpartijdige klachtbehandeling en heeft zich daarom van deze procedure afzijdig gehouden. Dat de werkgever een aantal keer het salaris van A heeft opgeschort, is in strijd met de wet. Het lijkt erop dat de werkgever dit als drukmiddel heeft gebruikt. De werkgever heeft geen gericht verbetertraject uitgezet en heeft A evenmin in de gelegenheid gesteld zich bij te scholen. Dat laatste draagt er mede aan bij dat zijn kansen op de arbeidsmarkt thans niet groot zijn, aldus A. Standpunt werkgever De werkgever voert aan dat A zijn beroepsgronden te laat heeft ingediend, waardoor de werkgever hierop niet tijdig en niet adequaat heeft kunnen reageren. Deze handelwijze van A is in strijd met een goede procesorde. Een en ander maakt dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Wat betreft de inhoud van de beroepsgronden stelt de werkgever dat A doet voorkomen alsof hij geen enkel idee heeft welke feiten of omstandigheden er aan het ontslag ten grondslag liggen. A weet echter als geen ander waar de in het ontslagbesluit genoemde zaken over gaan. A heeft zich niet aan interne regels gehouden (onder andere ten aanzien van arbeidsongeschiktheid en re-integratie), heeft zijn leidinggevenden herhaaldelijk genegeerd, heeft stelselmatig niet geantwoord op uitnodigingen en e-mails, heeft verzaakt in zijn nakijkwerkzaamheden en heeft zonder overleg aanpassingen in het onderwijs doorgevoerd. Tevens heeft A consequent nagelaten de vergaderingen van het E-team bij te wonen. Zou hij die vergaderingen wel hebben bijgewoond, dan was hij ook op de hoogte geweest van wijzigingen in het curriculum. Het is denkbaar dat een docent onder bepaalde omstandigheden vrijstelling krijgt voor het bijwonen van teamvergaderingen, maar dat dient dan wel op verzoek en in overleg te geschieden. Van beide is hier geen sprake geweest. De beoordeling van 5 juni 2013 ziet op alle opleidingen waaraan A verbonden is, derhalve ook de opleidingen F en G. Aangezien het overgrote deel van de werkzaamheden de opleiding E betrof, ligt het voor de hand dat de beoordeling daar ook het meest betrekking op heeft. Dat de beoordeling is opgesteld door de directeur en niet door de direct leidinggevende van A, komt omdat er in het verleden tussen A en zijn leidinggevende op persoonlijk vlak diverse dingen zijn voorgevallen. A is talloze keren op zijn gedrag en houding gewezen door zowel studenten, collega’s als leidinggevenden. Voorts heeft de werkgever A twee keer een berisping opgelegd en heeft de werkgever enkele keren de salarisbetaling van A opgeschort omdat hij de regels ter zake van 106043 / uitspraak d.d. 3 april 2014
pagina 3 van 5
Commissie van Beroep HBO
arbeidsongeschiktheid en re-integratie niet nakwam. A heeft zijn gedrag desondanks niet verbeterd en heeft ook elke vorm van begeleiding of coaching afgewezen. Wat betreft eventuele (bij)scholing stelt de werkgever dat A daartoe nooit een concreet voorstel heeft ingediend. De verhouding met A is door diens toedoen zodanig verstoord dat voldoende gewichtige reden bestaat om hem niet langer te handhaven als werknemer van B, aldus de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
De instelling is aangesloten bij deze Commissie. Derhalve is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen. De werkgever heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat, kort gezegd, de handelwijze van A ter zake van het indienen van stukken strijdig is met een goede procesorde. De Commissie volgt de werkgever hierin niet. Ofschoon A niet altijd voortvarend heeft gehandeld met het indienen van stukken, heeft dit de werkgever niet zodanig in zijn processuele belangen geschaad dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, temeer daar de werkgever ter zitting nog verweer heeft kunnen voeren en ook heeft gevoerd. Aangezien voorts het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.7 lid 1 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) alsook in artikel S-2 lid 1 cao hbo, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, acht de Commissie het beroep ontvankelijk. De ontslagbeslissing Ten aanzien van hetgeen de werkgever primair aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, te weten onbekwaamheid of ongeschiktheid van A voor de door hem uitgeoefende functie van docent, overweegt de Commissie dat A al ruim vijftien jaar in dienst is bij de werkgever. De Commissie acht het zeker in een dergelijk geval, waarin sprake is van een langdurig dienstverband, noodzakelijk dat de werkgever helder en overtuigend aannemelijk weet te maken dat sprake is van zodanig disfunctioneren dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden. Het gestelde disfunctioneren dient te blijken uit verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken en andere schriftelijke stukken. Vast staat dat A op 5 juni 2013 een onvoldoende beoordeling heeft gekregen. Het bezwaar tegen deze beoordeling is op advies van de interne bezwarencommissie door de werkgever ongegrond verklaard. Daarmee is de beoordeling definitief geworden. De Commissie is niet gebleken dat deze beoordeling op onregelmatige wijze tot stand is gekomen. Uit de beoordeling en uit de overige door de werkgever overgelegde stukken blijkt dat verschillende aspecten van het functioneren van A al geruime tijd structureel aandacht vroegen en aan kritiek onderhevig waren. Vrijwel alle kritiekpunten hebben direct of indirect te maken met de wijze waarop A communiceert. De werkgever heeft A hierop regelmatig aangesproken. De verbeterpunten en de in dat kader van A gewenste acties waren naar het oordeel van de Commissie voldoende concreet geformuleerd, zodat van A verwacht kon worden dat hij hiermee aan de slag kon gaan. Niettemin is het functioneren van A aanleiding blijven geven tot kritiek en heeft hij blijkens de beoordeling van 5 juni 2013 geen blijvende vooruitgang geboekt op de bekritiseerde aspecten van zijn functioneren. De Commissie acht daarbij tevens relevant dat de werkgever A diverse rechtspositionele maatregelen heeft opgelegd alsmede dat de werkgever A op enig moment heeft gewaarschuwd dat het uitblijven van verbetering rechtspositionele gevolgen zou kunnen hebben. A was aldus een gewaarschuwd man. 106043 / uitspraak d.d. 3 april 2014
pagina 4 van 5
Commissie van Beroep HBO
Het geheel overziend heeft de werkgever naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat A niet naar behoren functioneerde en dat verbetering van dat onvoldoende functioneren ondanks aanwijzingen van de werkgever uitbleef. Naar het oordeel van de Commissie heeft de werkgever hieraan in redelijkheid de conclusie kunnen verbinden dat A niet (langer) geschikt was voor het uitoefenen van zijn functie van docent op B. Dientengevolge zal de Commissie het beroep tegen het ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de door A uitgeoefende functie ongegrond verklaren. Gelet hierop behoeft de subsidiaire ontslaggrond geen nadere bespreking.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 3 april 2014 door mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, mr. K.P. Piena, drs. P. Koppe en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Beek, secretaris. mr. L.C.J. Sprengers voorzitter
106043 / uitspraak d.d. 3 april 2014
mr. J.J. van Beek secretaris
pagina 5 van 5