Zaak KNSB / Wesley Lommers
Betreft: reactie KNSB / Dopingautoriteit verzoek Commissie van Beroep KNSB
Samenvatting De overtreding van het Dopingreglement door Wesley Lommers is geconcludeerd uit één volledig losstaand bewijsmiddel, namelijk enkel analyseresultaten. De verdediging claimt: 1) Het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde heeft in strijd met de International Standard for Laboratories (ISL) de betreffende detectiemethode níet gevalideerd m.b.t. specificiteit. 2) Het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde heeft in strijd met de ISL en het relevante WADA Technical Document de analyseresultaten voor het A-monster ‘positief’ beoordeeld voor (exogeen) nandrolon. De Commissie van Beroep van de KNSB heeft in haar tussenbeslissing van 6 juli 2010 aanvullende informatie opgevraagd om de juistheid van deze claims te kunnen beoordelen. Een reactie op dit verzoek is door de advocaat van de KNSB ingediend op 30 augustus 2010. Op deze reactie, die overduidelijk niet aan het verzoek tegemoet komt doch enkel tot doel heeft de commissie te ‘disciplineren’, volgt hier schriftelijk commentaar. Aan dit commentaar gaat een bespreking vooraf van het verslag van de zitting van 2 juli 2010. Om de uiterst moeizame procesgang van deze zaak nader te verklaren, wordt eveneens vóóraf de aantoonbaar bedenkelijke ethiek van enkele partijen en personen aan de orde gesteld, veelvuldig toegelicht met hun rol c.q. opstelling in andere (non)dopingzaken. Wellicht resulteert uit deze helicopter view als opmerkelijkste bevinding, dat het in Nederland eenvoudiger is een minderjarige sporter te veroordelen voor doping dan een varkensbedrijf een voorwaardelijke boete van 1000 euro op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Aldus komt hier naar voren, dat de twijfel over het geleverde bewijs volledig overeind blijft.
Dr. N.M. Faber
Beek-Ubbergen, 23 september 2010
Inhoudsopgave
1. Inleiding .............................................................................................................................................. 1 1.1. Wetenschappelijke voorgeschiedenis .......................................................................................... 1 1.2. Het identificatieprobleem: de absolute noodzaak van het strikt volgen van regels ..................... 2 1.3. De door de verdediging geclaimde schendingen van de ISL ...................................................... 3 1.3.1. De methode is niet uitontwikkeld .......................................................................................... 3 1.3.2. De methode is verkeerd toegepast....................................................................................... 3 1.4. Verontrustende achtergrondinformatie ........................................................................................ 4 1.4.1. Aantoonbaar wetenschappelijk bedrog door het laboratorium te Zwijnaarde ...................... 4 1.4.2. Aantoonbare tunnelvisie van het laboratorium te Zwijnaarde .............................................. 5 1.4.3. Aantoonbare misleiding door het laboratorium te Zwijnaarde .............................................. 6 1.4.4. Aantoonbare elementaire rekenfout door het laboratorium te Zwijnaarde ........................... 7 1.4.5. Aantoonbaar reglementair bedrog door de Dopingautoriteit ................................................ 7 1.4.6. Aantoonbaar gebrek aan wetenschappelijke competentie bij de Dopingautoriteit............... 8 1.4.7. Aantoonbare inconsistentie bij de Dopingautoriteit .............................................................. 9 1.4.8. Aantoonbaar gebrek aan elementair rechtsgevoel bij de Dopingautoriteit......................... 10 1.4.9. Aantoonbaar selectief geheugen bij de Dopingautoriteit.................................................... 11 1.4.10. Aantoonbare tunnelvisie van de Dopingautoriteit............................................................. 12 1.4.11. Aantoonbare partijdigheid van de Dopingautoriteit .......................................................... 13 1.4.12. Aantoonbare minachting door de Dopingautoriteit ........................................................... 14 1.4.13. Aantoonbare misleiding door de Dopingautoriteit ............................................................ 15 1.4.14. Ter vergelijking: een veterinaire zaak, oftewel hoe het óók kan in Nederland ................. 15 1.4.15. Een algemener probleem: automatische piloot zonder rigoureuze validatie.................... 16 2. Bespreking van het verslag van de zitting van 2 juli 2010 .......................................................... 17 3. Schriftelijk commentaar op de reactie van de KNSB / Dopingautoriteit.................................... 21 4. Afrondend en concluderend .......................................................................................................... 28 Appendix 1: E-mail van WADA’s wetenschappelijk directeur d.d. 12 november 2008 ................ 29 Appendix 2: De drie diagnostische ionen zijn onnadenkend gekozen voor nandrolon .............. 30 Appendix 3: Het inbouwen van ondubbelzinnige identificatie tijdens validatie ........................... 31 Appendix 4: Elementaire rekenfout over het hoofd gezien............................................................. 32 Appendix 5: E-mail correspondentie n.a.v. de strafvermindering van Yuri van Gelder .............. 33 Appendix 6: Het Leitmotiv van de Dopingautoriteit......................................................................... 36 Appendix 7: Reactie van Dopingautoriteit op de veroordeling van Claudia Pechstein ............... 38 Appendix 8: Identificatie op grond van zeven diagnostische ionen .............................................. 39 Appendix 9: Brief van minister Verburg d.d. 12 juli 2010................................................................ 40 Appendix 10: Praktijkvoorbeeld van betwiste schending van de ISL voor nandrolon ................ 41
ii
1. Inleiding Alvorens over te gaan tot (1) het bespreken van het verslag van de zitting van 2 juli 2010 en (2) het leveren van schriftelijk commentaar op de reactie van de KNSB / Dopingautoriteit, volgt hier een uitgebreide inleiding. Deze inleiding heeft tot doel de lezer in de gelegenheid te stellen zich breed te oriënteren in de onmiskenbaar veelzijdige en weerbarstige problematiek rond dopingtesten. Om ruimte te besparen is de bespreking van sommige aspecten slechts schetsmatig. De onderbouwing is dan te vinden via referenties naar (wetenschappelijke) artikelen in de voetnoten. De meer technisch getinte uitleg is grotendeels ondergebracht in de appendices. 1.1. Wetenschappelijke voorgeschiedenis Mijn bemoeienis met deze zaak heeft een wetenschappelijke voorgeschiedenis. Men dient zich voor te stellen dat iedere dopingtestuitslag (‘positief’ of ‘negatief’) logischerwijs gebaseerd is op een binair besliscriterium (ja/nee). Voor de onderhavige detectiemethode zijn op dit moment diverse ad-hoc besliscriteria in omloop die per organisatie verschillen, namelijk WADA, EU, FDA, etc.1 De titel van het artikel van medewerkers van het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde laat weinig aan duidelijkheid te wensen over: “Criteria in Chromatography and Mass Spectrometry – a Comparison Between Regulations in the Field of Residue and Doping Analysis” Er valt immers niets te vergelijken (‘comparison’) indien de beslissing wereldwijd uniform (statistisch onderbouwd) geregeld is, zoals een leek logischerwijs bij voorbaat zal aannemen. Het naast elkaar bestaan van diverse ad-hoc besliscriteria heeft als onaanvaardbare consequentie dat men op grond van hetzelfde testresultaat een andere testuitslag kan verkrijgen: ‘positief’ voor de éne organisatie, maar ‘negatief’ voor de ándere. Ik hecht er aan te benadrukken dat dit euvel meer in het algemeen bekend is of zou moeten zijn bij dopingcontrolelaboratoria. Om aan deze ongewenste situatie een eind te maken, is in Wageningen een statistisch onderbouwd besliscriterium ontwikkeld2 en gevalideerd in een grote Europese studie.3 Ik heb deze oplossing binnen de context van doping besproken4 en kort daarna onder de aandacht gebracht van de wetenschappelijk directeur van het WADA. Zijn antwoord van 12 november
1 P. Van Eenoo en F.T. Delbeke, Criteria in Chromatography and Mass Spectrometry – a Comparison Between Regulations in the Field of Residue and Doping Analysis, Chromatographia, 59 (2004) S39-S44. 2 H. van der Voet, W.A. de Boer, W.G. de Ruig en J.A. van Rhijn, Detection of residues using multivariate modelling of low-level GC-MS measurements, Journal of Chemometrics, 12 (1998) 279-294. 3 W.J. de Boer, H. van der Voet, W.G. de Ruig, J.A. van Rhijn, K.M. Cooper, D.G. Kennedy, R.K.P. Patel, S. Porter, T. Reuvers, V. Marcos, P. Muñoz, J. Bosch, P. Rodríguez en J.M. Grases, Optimizing the balance between false positive and false negative error probabilities of confirmatory methods for the detection of veterinary drug residues, Analyst, 124 (1999) 109-114. 4 N.M. Faber, Doping: using flexible criteria could reduce false positives, Nature, 455 (2008) 1176; N.M. Faber, Regulations in the field of residue and doping analysis should ensure the risk of false positive declaration is welldefined, Accreditation and Quality Assurance, 14 (2009) 111-115.
1
2008 is te vinden in Appendix 1. Mijn artikel is vervolgens ernstig bekritiseerd5 door Van Eenoo en Delbeke, de auteurs van hierboven besproken artikel. N.B. Deze kritiek is online gepubliceerd op 24 december 2008, dus vóórdat Wesley Lommers ‘positief’ testte. Als ronduit storend ervaar ik dat Van Eenoo en Delbeke voortdurend spreken over Faber’s methode, terwijl ik zulks nooit gesteld heb. Volgens goed wetenschappelijk gebruik verwijs ik adequaat naar de bedenkers. Give credit where credit is due. Van Eenoo herhaalt dit zelfs in de media,6 met de toevoeging dat deze methode gigantisch veel werk geeft en er bovendien geen laboratorium is dat zo werkt. Beide nadelen worden weersproken in de Europese studie. Aldus beredeneert men te Zwijnaarde de geldigheid en jarenlange houdbaarheid van ad-hoc procedures. Toen ik eind mei 2009 benaderd werd in de huidige zaak, bleek mij direct dat hun kritiek niet strookt met ‘hun’ praktijk, zie Sectie 1.4.1. Ik kon derhalve niet anders concluderen dat men in het wetenschappelijke discours de schijn ophoudt van een uiterst sophisticated werken (hetgeen wellicht de statistisch onderbouwde Wageningse oplossing overbodig zou kunnen maken), terwijl in de huidige zaak een 15-jarige sporter vervolgd wordt na het volstrekt op de automatische piloot rapporteren van een ‘positief’. Voorts bleek mij al snel dat een en ander in strijd is met de regels die hiervoor gelden. Het gaat de huidige auteur van begin af aan dus juist níet om het vrijpleiten van een sporter op vormfouten, maar juist wél om het aan de orde stellen van onaanvaardbare praktijken. 1.2. Het identificatieprobleem: de absolute noodzaak van het strikt volgen van regels Op het aardoppervlak circuleren letterlijk miljoenen stofjes, deels van natuurlijke oorsprong en deels door de mens gesynthetiseerd. Het spreekt dan ook vanzelf dat het onomstotelijk vaststellen van de samenstelling van een complex mengsel zoals urine geen triviale taak is.7 De titel van het artikel uit 2004 spreekt in dat opzicht boekdelen: “Substance identification: the weak link in analytical toxicology” Prof. De Zeeuw benadrukt dat het in dit (forensische) verband essentieel is, om het onderscheid te maken tussen de termen identificatie en bevestiging. Indien het om een volstrekt onbekend mengsel gaat, zoals in het onderhavige geval, spreekt men van identificatie. Indien er bijvoorbeeld reeds een gerichte verdenking is, dan kan die met de betreffende test worden bevestigd. Aan identificatie dienen derhalve hogere eisen gesteld te worden dan aan bevestiging. Het testresultaat staat bij identificatie immers geheel op zich. De verdachte is een zogenaamde ‘cold hit suspect’; de uitslag ‘positief’ is het resultaat van 5
P. Van Eenoo en F.T. Delbeke, Response on ‘‘Regulations in the field of residue and doping analysis should ensure a well-defined risk of a false positive declaration’’ by N.M. Faber, Accreditation and Quality Assurance, 14 (2009) 219-221. 6 H. Stouwdam, ‘Wij zijn geen stel prutsers’, NRC, 24 juni 2009. 7 R.A. de Zeeuw, Laboratory guidelines in analytical toxicology: how to approach qualitative analysis, Journal of Forensic Sciences, 37 (1992) 1437-1442; J. Hartstra, J.P. Franke en R.A. de Zeeuw, How to approach substance identification in qualitative bioanalysis, Journal of Chromatography B, 739 (2000) 125-137; R.A. de Zeeuw, Substance identification: the weak link in analytical toxicology, Journal of Chromatography B, 811 (2004) 3-12; R.A. de Zeeuw, Fitness for purpose of mass spectrometric methods in substance identification, Journal of Forensic Sciences, 50 (2005) 1-3.
2
een ‘fishing expedition’ waarbij op alle mogelijke stofjes wordt getest. Er wordt doorgaans (achteraf) geen deugdelijk steunbewijs aangedragen. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat identificatie wel eens ‘fout’ kan gaan, zeker indien op grote aantallen stofjes wordt getest. Medische missers komen voor; waarom dan geen analytische missers? Aangezien (in deze zaak) de conclusie ‘doping’ is gebaseerd op één enkel bewijsmiddel, spreekt het vanzelf dat het strikt naleven van regels absoluut noodzakelijk is. Binnen de huidige context spreekt men dan over het strikt naleven van de International Standard for Laboratories (ISL)8 en het relevante WADA Technical Document TD2003IDCR.9 Het belang van die strikte naleving is niet te overschatten daar het in feite de enige bescherming vormt tegen een onterechte veroordeling van de betreffende sporter. 1.3. De door de verdediging geclaimde schendingen van de ISL 1.3.1. De methode is niet uitontwikkeld Prof. Stephany, de deskundige van de KNSB, benadrukt dat dopingcontrolelaboratoria tot verschillende keuzes kunnen komen, zie volgend fragment op p.4 van deskundigenrapport: “De diverse parameters zijn echter enigszins apparatuur afhankelijk, dit geldt zowel voor de GC als voor de MSD. Vandaar dat er onderlinge verschillen ( kunnen ) bestaan tussen laboratoria voor de keuze van de ionen. Echter als de keuze eenmaal is vastgelegd in de SOP van een lab, dan moet dat lab zich daaraan in routine houden. In dit geval is dat de keuze voor de ionen m/z 420, 405 en 315 amu.” Dat is ongetwijfeld een gangbare praktijk. Echter, dan is het dopingcontrolelaboratorium van Zwijnaarde wèl gebonden aan artikel 5.4.4.2.2. in de ISL om specificiteit aan te tonen èn te documenteren: “The ability of the assay to detect only the substance of interest shall be determined and documented. The assay shall be able to discriminate between compounds of closely related structures.” Het aantonen van specificiteit is in dit geval beslist geen sinecure, want de drie (3) in de SOP vastgelegde ionen zijn allesbehalve intelligent gekozen, zie Appendix 2. 1.3.2. De methode is verkeerd toegepast Het betreffende Technical Document TD2003IDCR stelt simpelweg:
8
The International Standard for Laboratories (version 6.0, effective date: January 1, 2009). WADA, Montreal, Canada. 9 Technical Document TD2003IDCR: Identification criteria for qualitative assays incorporating chromatography and mass spectrometry (version 1.2, effective date: January 1, 2004). WADA, Montreal, Canada.
3
“If the Laboratory protocol requires three ions to be within a tolerance window to identify a substance, it is not permissible to collect additional ions and select those ion ratios that are within tolerance and ignore others that would not result in meeting identification criteria without a valid explanation.” Dit betreft een minimale prestatie: minimaal drie (3) ionen binnen tolerantie voor identificatie. Worden er méér ionen gemeten, dan mag geen enkel daarvan zonder een geldige verklaring buiten beschouwing gelaten worden. Anders gezegd: zónder geldige verklaring impliceert reeds het meten van één enkel ion buiten tolerantie dat géén nandrolon is geïdentificeerd. Men kan de situatie vergelijken met het matchen van een vingerafdruk op de plaats delict (het verdachte monster) met een vingerafdruk uit een data base (het referentiemonster). Indien er vijf (5) kenmerken gemeten zijn, dan is het uiteraard niet toegestaan de conclusie ‘match’ te baseren op slechts drie (3) van de beschikbare vijf (5), zónder een geldige verklaring. Dit klemt logischerwijs des te meer indien de vingerafdruk het enige bewijsmiddel is. Het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde geeft als ‘valid explanation’ dat het altijd naar de betreffende drie (3) ionen kijkt en met andere woorden dus al vele jaren extra informatie verzamelt waarmee klaarblijkelijk niets gebeurt. Zou men deze handelwijze goedkeuren in het geval van de vingerafdruk? Wat is de logica achter deze automatische piloot? N.B. Deze interpretatie stond ter discussie tijdens de zitting van 2 juli 2010. Ik kom hierop derhalve terug bij mijn bespreking van het verslag van die zitting, zie Sectie 2. 1.4. Verontrustende achtergrondinformatie Men verwacht bij dopingtesten wellicht een objectieve, zorgvuldige en correcte handelswijze van de belangrijkste partijen en personen. Dat beeld dient m.i. bijgesteld. N.B. Volledigheid wordt in de volgende secties niet nagestreefd. Voorts zal hier en daar overlap plaatsvinden. De lezer oordele zelf of bepaalde partijen en personen inmiddels een onlosmakelijk deel van het dopingprobleem zijn geworden, in plaats van de beoogde oplossing. 1.4.1. Aantoonbaar wetenschappelijk bedrog door het laboratorium te Zwijnaarde Het weglaten van (beslissende) ontlastende informatie is te meer laakbaar omdat het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde in haar kritiek10 op mijn werk claimt: “Third, in general more than three ions are monitored when analyzing a sample. So, albeit that only three ions are incorporated in the mathematical comparison between reference sample and suspected sample, comparison is made based upon a much larger scale. Indeed, in most cases full scan mass spectra are acquired, resulting in a much larger number of diagnostic ions than those used during the mathematical evaluation step. The acquisition of this type of mass spectra over other methodologies (e.g. SIM) is even recommended by several regulatory authorities [3]. The absence or 10
Zie noot 5.
4
presence or deviation in relative abundance of any diagnostic ion or extraneous ion in the suspect spectrum or reference spectrum will certainly be incorporated into the evaluation process by any experienced scientist thus further minimizing the risk of a false positive match. This again is not incorporated in Dr. Faber’s approach and will reduce any risk to false positivity.” Dit (“The absence or presence or deviation in relative abundance of any diagnostic ion or extraneous ion in the suspect spectrum or reference spectrum will certainly be incorporated into the evaluation process by any experienced scientist…”) blijkt nu geheel bezijden de waarheid te zijn: men voert niet uit in de praktijk, hetgeen men zegt (te doen) in wetenschappelijke publicaties. Dopingtesten zouden hun legitimiteit moeten ontlenen aan een deugdelijke onderbouwing in wetenschappelijke publicaties. Hier is derhalve sprake van misbruik van een gerespecteerd tijdschrift. De hoofd-editor is van dit bedrog op de hoogte gesteld. Een tweede vorm van opmerkelijk bedrog heeft te maken met de term ‘ionen shopping’, het àchteraf selecteren van ionen (i.t.t. vóóraf, de huidige bekritiseerde werkwijze). Deze term is voor het eerst beschreven in een ongepubliceerd manuscript van prof. De Zeeuw, de onderzoeker die wereldwijd het meeste onderzoek heeft verricht aangaande het huidige identificatieprobleem, zie Sectie 1.2. Echter, deze term is gekaapt door onderzoekers van het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde11 die als reviewer publicatie van het betreffende manuscript hebben verhinderd.12 Plagiaat? Wie zal het zeggen. 1.4.2. Aantoonbare tunnelvisie van het laboratorium te Zwijnaarde In een artikel in het Nederlands Juristenblad13 gaat deze auteur uitgebreid in op de ‘foutpositieve’ EPO-test die de Belgische triatleet Rutger Beke volstrekt onnodig grote schade heeft berokkend. De tunnelvisie van het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde heeft er niettemin toe geleid dat Rutger Beke niet als ‘fout-positief’ in de boeken staat. Dientengevolge hoefde de test eveneens niet aangepast te worden. Wat nu te denken van het volgende? In 2005 geeft prof. Delbeke een interview waarin hij volhoudt dat de test ‘onfeilbaar’ is.14 In 2008 leest men echter het volgende:15 “Daarnaast streeft Delbeke ernaar LCMS-methodes te ontwikkelen voor de analyse van peptidehormonen, zoals epo en groeihormoon. Epo wordt nu bepaald met een arbeidsintensieve immunologische methode: gelectroforese gevolgd door dubbele immunoblotting en chemoluminiscentie. Delbeke: “Uiteindelijk heb je toch het liefst een massaspectrum. Bij immunologische bepalingen krijg je kruisreacties, je hebt veel onzekerheden. (...)”
11
Zie noot 1. Persoonlijke communicatie met prof. De Zeeuw, 9 januari 2009. 13 N.M. Faber, Pleidooi voor een eerlijk proces in dopingzaken, Nederlands Juristenblad, 84 (2009) 2880-2883. 14 F. Van de Winkel en B. Lagae, Professor FRANS DELBEKE blijft erbij dat epotest onfeilbaar is, SportWereld, 24 mei 2005. 15 A. van ’t Hoog, Scheidsrechter met kolom en massaspectrum, Chemisch2Weekblad, 16 augustus 2008. 12
5
Ik zal me hier beperken tot twee korte opmerkingen: 1) Kruisreacties zijn storingen. Met andere woorden: een gebrek aan specificiteit. Deze (potentiële) storingen dient men vanzelfsprekend te onderzoeken vóórdat men de test invoert. Hier is derhalve onmiskenbaar sprake van de schending van de ISL die eveneens in de huidige zaak geclaimd wordt. 2) Er kan hier uiteraard geen sprake zijn van voortschrijdend inzicht. Kruisreacties zijn inherent aan dat type test. Bovendien bestaat ‘de onfeilbare test’ überhaupt niet. Dan zou men via tautologieën alles ‘onfeilbaar’ kunnen maken. Hoe durft Delbeke dan zo stellig te zijn in 2005? 1.4.3. Aantoonbare misleiding door het laboratorium te Zwijnaarde Prof. Delbeke stelt in zijn brief d.d. 16 augustus 2010 dat in bepaalde wetenschappelijke artikelen de validatie van specificiteit terug te vinden zou zijn. Men kan wiskundig bewijzen (= oneindig veel sterker dan ‘aantonen’ of wat dan ook) dat dit bezijden de waarheid is. De volstrekt logische redenering loopt als volgt. Om de specificiteit van een chemische analyse überhaupt te kunnen valideren, zal men die moeten uitrekenen. Immers, wiskundig gezien is dit analytische prestatiekenmerk een scalaire grootheid, wellicht beter bekend als getal. Aan het op zich abstracte getal (zeg X) dient logischerwijs een waarde toegekend te worden d.m.v. een berekening. In de bijna 15 jaar dat ik inmiddels in de keuken van dat type laboratoria meekijk, heb ik echter nog nooit een dergelijke berekening gezien. Noch voor nandrolon, noch voor welk stofje dan ook. Er wordt simpelweg aangenomen dat het vanzelf goed gaat.16 Het blijft echter niet bij die constatering. In een onderzoek waaraan medewerkers van het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde hebben meegewerkt,17 wordt specificiteit hoegenaamd gevalideerd volgens de Eurachem guidelines (zie N.B. titel van het artikel).18 Deze guidelines vereisen het volgende (samengevat in een ‘quick reference’): “Analyse samples containing various suspected interferences in the presence of the analytes of interest” Pozo en medewerkers achten het volgende adequaat: “Specificity was checked by analysing ten blank urine samples.” Nadere bestudering van het artikel leert dat men géén mogelijk storingen (‘suspected interferences’) van het betreffende stofje (‘analyte of interest’) heeft betracht. Met andere woorden: de blanco monsters zijn geen relevante blanco’s en dáár gaat het om, zie 16
N.M. Faber, Validation of specificity in doping control: problems and prospects, Accreditation and Quality Assurance, 14 (2009) 399. 17 O.J. Pozo, P. Van Eenoo, K. Deventer en F.T. Delbeke, Development and validation of a qualitative screening method for the detection of exogenous anabolic steroids in urine by liquid chromatography-tandem mass spectrometry, Analytical and Bioanalytical Chemistry, 389 (2007) 1209-1224. 18 Eurachem Working Group (1998) The fitness for purpose of analytical methods. A laboratory guide to method validation and related topics. Eurachem, Teddington.
6
Appendix 3 waarin men het veel uitgebreidere voorschrift aantreft dat in veterinaire zaken (binnen de EU) gevolgd dient te worden. Deze laakbare werkwijze beperkt zich helaas niet tot het dopingcontrolelaboratorium van Zwijnaarde. Ook andere dopingcontrolelaboratoria bezondigen zich hieraan. In een recent artikel19 wordt een methode gepubliceerd die maar liefst 241 stofjes kan aantonen. Dit werk heeft wereldwijd de media gehaald.20 Men vraagt zich natuurlijk direct af: hoe hebben deze onderzoekers de specificiteit voor ieder individueel stofje gegarandeerd? “The method specificity was verified by analyzing 20 different blank urine specimens prepared as described above and analyzed in order to test for potential interfering peaks in the extracted ion chromatograms at the retention time of the substances studied.” Wederom blanco monsters, zonder te differentiëren per stofje. Dat zijn dus géén relevante blanco’s. Gelukkig gaat het in beide voorbeelden om methodes voor screening en niet om de uiteindelijke bevestiging. Het is er m.i. allemaal niet minder misleidend door. Samenvattend kan men stellen dat vanuit methodologisch oogpunt bezien, dit allemaal onderzoeken betreft van dertien in een dozijn. 1.4.4. Aantoonbare elementaire rekenfout door het laboratorium te Zwijnaarde De accreditatie van een dopingcontrolelaboratorium zou ‘in beginsel’ haar kwaliteit en betrouwbaarheid moeten garanderen. In zekere zin is die accreditatie daardoor een van de hoekstenen van het huidige gesloten systeem van bewijsvoering en sanctie. Dat deze voorbeeldige eigenschappen zich niet laten ‘hineinaccreditieren’ blijkt uit een elementaire rekenfout in een Laboratory Documentation Package, zie Appendix 4. N.B. Indien het al fout kan gaan bij het elementaire rekenen (vooral niet te verwarren met wiskunde waarin men bijvoorbeeld eindexamen doet), wat mag/moet men dan verwachten bij de meer complexe werkzaamheden? Ik bedoel maar: is er een goede reden te bedenken waarom dit voorbeeld niet opgevoerd zou mogen worden om het werk- en denkniveau van bepaalde medewerkers van dit dopingcontrolelaboratorium te illustreren? Tot slot: deze rekenfout is uiteraard het gevolg van het niet beschikken over dedicated software. De berekening is ‘gewoon’ handmatig uitgevoerd en per ongeluk ging dat verkeerd. Men moet dus ook niet al te verbaasd zijn dat specificiteit niet wordt berekend, zie Sectie 1.4.3. Daar heeft men namelijk eveneens dedicated software voor nodig. 1.4.5. Aantoonbaar reglementair bedrog door de Dopingautoriteit 19 A. Vonaparti, E. Lyris, Y. S. Angelis, I. Panderi, M. Koupparis, A. Tsantili-Kakoulidou, R.J.B. Peters, M.W.F. Nielen en C. Georgakopoulos, Preventive doping control screening analysis of prohibited substances in human urine using rapid-resolution liquid chromatography/high-resolution time-of-flight mass spectrometry, Rapid Communications in Mass Spectrometry, 24 (2010) 1595-1609. 20 Bijvoorbeeld: http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Sport/269622/Nieuwe-dopingtest-traceert-ook-onbekendemiddelen.htm
7
De zaak van Yuri van Gelder heeft de nodige aandacht getrokken omdat het hier een zeer bekend sporter betrof. Na langdurig gebruik van cocaïne liep Van Gelder uiteindelijk tijdens de NK van 2009 tegen de lamp. Enkele dagen na het inleveren van het ‘positieve’ plasje bekende hij cocaïne gebruikt te hebben. Dat is vanzelfsprekend aantoonbaar te laat voor een strafvermindering, die niettemin door de tuchtcommissie werd toegekend. Alsof dat niet al eerder is geprobeerd! Zo liet Ram, de directeur van de Dopingautoriteit, het volgende optekenen:21 Wordt een sporter die openlijk bekent doping te hebben gebruikt minder zwaar gestraft dan iemand die dat niet doet? “Dat hangt er vanaf op welk moment de sporter bekent. Als de bekentenis gedaan wordt zonder dat de sporter al betrapt is (dat wil zeggen: zonder dat de sporter weet of kan weten dat er bewijs tegen hem is gevonden), dan geldt zo'n bekentenis als een grond voor strafvermindering. Een sanctie van twee jaar schorsing kan dan verlaagd worden naar één jaar (of iets tussen één en twee jaar in). Maar als een sporter bekent nadat het bewijs geleverd is, dan kan die bekentenis niet meer tot strafvermindering leiden. De sporter is dan ‘te laat’.” Wie schetst dan ook mijn verbazing toen ik las dat de Dopingautoriteit niet in beroep was gegaan tegen de strafvermindering (althans niet ècht, zie Sectie 1.4.7). Dat is immers ‘vaste prik’ de laatste jaren zoals uiteengezet in een recent artikel.22 Dit creatief omgaan met het Dopingreglement is overigens niet enkel mij opgevallen. Voor een helder betoog, zie het stuk van Roy Vermeer.23 Kort samengevat: ruimte in nationale teksten wordt opgevuld door de clausule dat de oorspronkelijke tekst vóórgaat. Díe tekst laat niets aan duidelijkheid te wensen over: het is gewoon twee (2) jaar. Ik heb zèlf vervolgens nog wat navraag gedaan, zie Appendix 5, en kan er niets anders dan bedrog van maken. N.B. De beschrijving van die zaak (als Sectie 7.4) in voornoemd recent artikel dient men dan ook met de nodige scepsis te betrachten. 1.4.6. Aantoonbaar gebrek aan wetenschappelijke competentie bij de Dopingautoriteit De juristen Teitler en Ram betogen dat de analyse van het B-monster op initiatief (en kosten) van de Dopingautoriteit in het belang van de sporter is.24 Dat is vanuit wetenschappelijk oogpunt gewoon onjuist. Een fout-positieve uitslag is doorgaans het gevolg van een systematische, dus volstrekt reproduceerbare fout, zie m.n. de zaak van Rutger Beke in Sectie 1.4.2.
21
http://www.sportknowhowxl.nl/index.php?pageid=vragen_detail&catid=vragen-aan&cntid=3730 S. Teitler en H. Ram, Nederlandse tuchtrechtspraak en de toepassing van de World Anti-Doping Code, Tijdschrift voor Sport & Recht, (2010) 2: 57-70. 23 R. Vermeer, Waarom Yuri van Gelder van geluk mag spreken dat hij tijdens de Nederlandse Kampioenschappen is ‘betrapt’, Tijdschrift voor Sport & Recht, (2010) 2: 94-99. 24 Zie noot 22. 22
8
Wenst men derhalve het belang van de sporter te waarborgen, dan zal men op zijn minst een ander dopingcontrolelaboratorium dienen te consulteren, en bovendien indien mogelijk een andere (bevestigings)methode hanteren. Bedenk verder het volgende. De ‘dopingjagers’ matigen zichzelf het recht toe om acht (8) jaar terug te kunnen kijken om met eventueel verbeterde methoden tòch een fout-negatieve uitslag te kunnen corrigeren.25 Dat recht om een foutieve uitslag te corrigeren, zouden we de sporter dan willen onthouden? Zoals te doen gebruikelijk in de Nederlandse ‘war on doping’, heeft de sporter daar geen woordje over meegesproken. Hoe dan ook: wat zou het toch buitengewoon aardig zijn als de heren Teitler en Ram een zinnige reden zouden geven voor een op zich onzinnig gebruik van het B-monster. Het Aresultaat is immers bindend indien de B-analyse niet (door de sporter) wordt aangevraagd. 1.4.7. Aantoonbare inconsistentie bij de Dopingautoriteit De lijst van verboden stoffen is volgens velen onnodig lang. Dit gegeven leidt in de praktijk tot de nodige weerstand. Zo schrijft Ram in een voorstel tot verbetering van die lijst (voor 2010):26 “In our daily work, we notice that the credibility of the Prohibited List is loosing ground.” Concreet gaat het bij het ‘opschonen’ van de lijst om beta-2 agonisten, corticosteroïden en cannabinoïden, maar het principe geldt eveneens voor ‘narcotics’ zoals cocaïne, zie: “We could argue that the same principle is true for the group of narcotics, but since these substances are not as often used or detected as the substances mentioned above, these do not draw heavily on the resources of anti-doping organisations. We are aware of the differing opinions on these matters all around the world, but we would like to ask the several committees involved to contemplate the following questions: How many of the 399 athletes who tested positive on beta-2 agonists in 2007 would be athletes who tried to cheat on their opponents, and how many would be athletes requiring medically justified medication? How many of the 288 athletes who had an adverse analytical finding for corticosteroids in 2007 would be athletes who tried to cheat on their opponents, and how many would be athletes requiring medically justified medication? How many of the 576 athletes who had an adverse analytical finding for cannabinoids in 2007 would be athletes who tried to cheat on their opponents, and how many would be athletes who developed a bad habit who got caught during an In Competition doping control while using the cannabis at least a day before their event?
25 26
http://www.dopingautoriteit.nl/nieuws/anp/3710
http://www.dopingautoriteit.nl/media/files/documenten/2009/Final%20reaction%20of%20the%20Netherlands%20( four%20stakeholders)%20zh.pdf
9
(Please note that these three groups combine for 26% of all adverse analytical findings in 2007)” Let op de afsluitende opmerking tussen haakjes: wereldwijd wordt dus ca. 1 op 4 ‘gepakte’ sporters mogelijk ‘onschuldig’ voor doping veroordeeld (!) Neemt men cocaïne mee in de statistieken, dan kom ik in Nederland op ca. 50% van de dopingaangiftes (!)27 Dit laatste percentage staat niet op zich. Een onderzoek van de Deense journalist Klaus Wivel toont aan dat het in Denemarken eveneens om ca. 50% gaat. Men verwacht op grond van het voorgaande dat de Dopingautoriteit met tegenzin vervolgt. Dat zou namelijk consistent zijn. Het tegendeel blijkt eerder waar, zie een recent artikel in de Volkskrant, gereproduceerd in Appendix 6. De volgende passage is ronduit mind boggling: “Vaak vinden de tuchtrechters de straffen die door de anti-dopingcode worden voorgeschreven te hoog, vooral als het verboden middelen betreft die volgens de tuchtrechters ten onrechte op de dopinglijst voorkomen, zoals marihuana en cocaïne.” Ik benadruk: óók volgens de Dopingautoriteit staan die stoffen ten onrechte op de dopinglijst. Echter, sanctioneren doet de Dopingautoriteit volgens de richtlijnen van het WADA, hetgeen mij sterk doet denken aan het beladen “Befehl ist Befehl”. Een en ander impliceert zelfs het in beroep gaan als door de tuchtcommissie een te lage straf wordt uitgedeeld. Dan blijft tòch weer die zaak van Yuri van Gelder door mijn hoofd spelen: waarom ging men daar niet ècht in beroep om er twee jaar van te maken? Ram kan zich niet beroepen op het eveneens beladen “Ich habe es nicht gewusst.” Hier is het wellicht interessant om op te merken dat de Dopingautoriteit wel degelijk in beroep is gegaan in de zaak van Yuri van Gelder. Het betrof hierbij een schriftelijke ronde waarin de motiverering van de strafvermindering gecorrigeerd diende te worden. De tuchtcommissie had namelijk in haar overwegingen meegenomen dat cocaïne, zoals in deze zaak dagen voor de competitie ingenomen, niet prestatiebevorderend was. Dat is feitelijk juist en de Dopingautoriteit bevestigt die zienswijze, zie hierboven. Het moest echter wèl in de betreffende uitspraak aangepast worden aan de WADA-maatstaf. Waarde lezer, snapt u het nog? Bij het gros een hogere straf bewerkstelligen (in strijd met het eigen voorstel tot verbetering van de lijst) en daarentegen bij Yuri van Gelder een reglementair te lage straf handhaven (eveneens tegen beter weten in). 1.4.8. Aantoonbaar gebrek aan elementair rechtsgevoel bij de Dopingautoriteit Mag men het recente artikel28 geloven, dan houden de juristen Teitler en Ram er een ernstig afwijkend rechtsgevoel op na. Eén enkel illustratief voorbeeld moge volstaan: “6.9 Het naar oordeel meest uitgesproken voorbeeld van een dergelijke ruimhartigheid is te vinden in een zaak die door het bestuur van de Atletiekunie werd aangebracht. Het
27 28
http://www.sportknowhowxl.nl/index.php?pageid=detail&catid=OpenPodium&cntid=3654 Zie noot 22.
10
betreft hier de toepassing van een verboden methode tijdens een evenement dat enkele jaren eerder had plaatsgevonden, en vanzelfsprekend vormde het tijdsverloop een factor die de bewijsvoering ernstig compliceerde. In casu voert de sporter o.a. aan dat de methode is toegepast op medische gronden, waartoe ook verklaringen van enkele artsen worden overlegd. De Dopingautoriteit heeft de gang van zaken voorgelegd aan in totaal acht artsen, die diverse merkwaardige of zelfs onverklaarbare aspecten in de zaak vaststelden, dan wel ronduit tot de conclusie kwamen dat hier sprake moest zijn van dopinggebruik. Eén van de geraadpleegde artsen concludeerde aan de hand van het volledige medische dossier zelfs dat dit een zaak was voor het medische tuchtcollege. Geheel in lijn met de neiging van Nederlandse tuchtcolleges om de sporter het voordeel van de twijfel te geven, komt de Tuchtcommissie van het ISR echter tot vrijspraak. (...)” Ik beperk me tot twee opmerkingen: 1) Volgens deze beschrijving zou er redelijkerwijs geen twijfel geweest moeten zijn bij de tuchtcommissie. Was het bewijs dan toch niet zo overweldigend als hier gesteld? Heeft men wellicht een deel van de waarheid weggelaten om effectief te kunnen liegen? 2) Het voordeel van de twijfel is een verworvenheid in iedere beschaafde rechtstaat en allesbehalve een afkeurenswaardige “neiging van Nederlandse tuchtcolleges”. 1.4.9. Aantoonbaar selectief geheugen bij de Dopingautoriteit Met ingang van 1 januari 2009 is het mogelijk om een sporter ènkel op basis van verdacht schommelende waarden in het biologisch paspoort te vervolgen. In 2008 heb ik de Dopingautoriteit op de hoogte gesteld van de foutieve statistiek die aan de basis van dit paspoort ligt. In een e-mail van 14 oktober 2008 geeft De Hon, wetenschappelijk beleidsmedewerker, toe dat de statistiek inderdaad rammelt (Cc aan directeur Ram). In een recent artikel leg ik uit dat de statistiek op dezelfde manier misbruikt wordt in de zaken van Claudia Pechstein en Lucia de Berk.29 Heeft men iets van die fundamentele gebreken onthouden? In het geheel niet dus. Op de dag van de CAS-uitspraak in deze zaak geeft Ram aan ‘blij’ te zijn met die uitspraak, zie Appendix 7.30 Kortom: opgeruimd staat netjes. Als het aan mr. Ram had gelegen, waren de sleutels van de cel van mevrouw de Berk al lang weggegooid.
29
N.M. Faber, Het biologisch paspoort: veelbelovende opsporingstechniek of juridisch wankel?, Tijdschrift voor Sport & Recht, (2010) 2: 79-89. 30 http://www.dopingautoriteit.nl/nieuws/anp/3911
11
N.B. De accreditatie van de betreffende laboratoria, toch in beginsel de hoeksteen van het huidige gesloten systeem van bewijsvoering en sanctie, heeft ook in de zaak van Claudia Pechstein niet tot de gewenste kwaliteit en betrouwbaarheid geleid. 1.4.10. Aantoonbare tunnelvisie van de Dopingautoriteit De heren Ram (directeur) en Terlouw (afdelingshoofd controle) hebben, niet gehinderd door aantoonbare relevante kennis en/of kunde, gemeend een inhoudelijke bijdrage aan deze zaak te moeten leveren. Ter besparing van ruimte zal hier slechts worden ingegaan op de meest betreurenswaardige voorbeelden. Deze voorbeelden mogen verduidelijken dat met name falsificatie, één van de peilers onder de moderne wetenschap, geen kans krijgt in het denken van deze medewerkers van de Dopingautoriteit. Ram in een schrijven d.d. 1 december 2009: “De WADA-richtlijnen vereisen het rapporteren van drie ionen, en als er meer dan drie diagnostische ionen bestaan (zoals in het onderhavige geval), betekent dit vanzelfsprekend dat er keuzes gemaakt dienen te worden – voor, tijdens of na de analyse.” WADA-richtlijnen betreffen (doorgaans) een minimale prestatie. Dit tamelijk algemene (want zinnige) principe deelt het WADA met andere ‘officiële’ organisaties. Curieus genoeg slaagt Ram erin de omschrijving van een minimale prestatie om te buigen in die van een maximale prestatie. Een enkel tegenvoorbeeld moge hier volstaan. In Appendix 8 vindt men een tabel uit een Laboratory Documentation Package waaruit identificatie blijkt op basis van zeven (7) ionen. Met andere woorden: óók de praktijk blijkt geheel in strijd te zijn met de opmerkelijke logica van Ram (...vanzelfsprekend...). Terlouw in een schrijven d.d. 22 september 2009: “Er bestaat algemene wetenschappelijke consensus dat zowel de retentietijd als de drie door het laboratorium gekozen ionen karakteristiek zijn voor de stof norandrosteron.” Voor de onderbouwing van het schrijven worden twee artikelen genoemd van de directeur van het dopingcontrolelaboratorium in Keulen. Drie tegenvoorbeelden mogen hier voldoen: 1) Artikelen afkomstig van de dopingcontrolelaboratoria te Zwijnaarde (sic!) en Lausanne,31 waarin naast het onzalige trio (m/z = 420, 405 en 315 amu) eveneens de thans ‘negatief’ gevende m/z = 225 wordt aanbevolen.
31
W. Van Thuyne, P. Van Eenoo en F.T. Delbeke, Implementation of gas chromatography combined with simultaneously selected ion monitoring and full scan mass spectrometry in doping analysis, Journal of Chromatography A, 1210 (2008) 193-202; L. Avois, P. Mangin en M. Saugy, Concentrations of Nandrolone metabolites in urine after the therapeutic administration of an ophthalmic solution, Journal of Pharmaceutical and Biomedical Analysis, 44 (2007) 173-179.
12
2) Artikel afkomstig van het dopingcontrolelaboratorium te Keulen,32 waarin men de set m/z = 420, 405, 225 en 169 amu aantreft. 3) Het reeds uitvoerig besproken werk van prof. De Zeeuw, die overigens als enige van de hier genoemde onderzoekers een gedetailleerde onderbouwing geeft. Uit dit alles blijkt m.i. dat van een ‘algemene wetenschappelijke consensus’ geen sprake is. Daaraan valt nog toe te voegen: 1) De keuze voor drie ionen is te herleiden tot een artikel uit 1978 (!) waarin dit met behulp van een data base met ca. 30,000 stofjes wordt uitgewerkt voor één enkele modelverbinding, namelijk diethylstilbestrol (DES).33 Strikt wetenschappelijk gezien hoort dit gecontroleerd te worden voor ieder individueel stofje, bijvoorbeeld d.m.v. à la Sphon trial & error te testen tegen een data base.34 Het zou vanzelf moeten spreken dat voor een relatief ‘makkelijk’ stofje minder ionen voldoende kunnen zijn, terwijl daarentegen voor een relatief ‘moeilijk’ stofje juist méér ionen noodzakelijk zullen zijn. 2) Veterinaire zaken vallen in Nederland onder de EU-regelgeving.35 Deze regelgeving vereist minimaal vier (4) diagnostische ionen voor de onderhavige detectiemethode. Dit simpele gegeven impliceert dat het eenvoudiger is een minderjarige sporter te veroordelen voor doping dan een varkensbedrijf een voorwaardelijke boete van 1000 euro op te leggen met een proeftijd van twee jaar.36 Bovendien vormen de drie door het dopingcontrolelaboratorium gekozen ionen nota bene een onhandige keus, zie Appendix 2. Uiteraard is dit punt van het ‘verkeerd protocol’ al lang geleden door deze auteur ingebracht, maar het mag allemaal niet baten vanwege de beweerdelijk ‘algemene wetenschappelijke consensus’. Dit alles overziend, ontkomt men niet aan de natuurlijke vraag: Is het nu echt zó makkelijk om aan belastende informatie beslist méér gewicht toe te willen kennen dan aan de ontlastende pendant? Aan de hier vastgestelde eenzijdige belangstelling voor belastende informatie herkent men duidelijk een diepgewortelde tunnelvisie (confirmatiebias). 1.4.11. Aantoonbare partijdigheid van de Dopingautoriteit
32
Y. Schrader, M. Thevis en W. Schänzer, Quantitative determination of metabolic products of 19norandrostenediol in human plasma using gas chromatography/mass spectrometry, Drug Metabolism and Disposition, 34 (2006) 1328-1335. 33 J.A. Sphon, Use of mass-spectrometry for confirmation of animal drug residues, Journal of the Association of Official Analytical Chemists, 61 (1978) 1247-1252. 34 Zie noot 16. 35 Beschikking 2002/657/EG van de Commissie van 12 augustus 2002 ter uitvoering van Richtlijn 96/23/EG van de Raad wat de prestaties van analysemethoden en de interpretatie van resultaten betreft, Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, 17 augustus 2002. 36 Varkensbedrijf in proeftijd voor ‘gevaarlijk hormoon’, Meppeler Courant, 2 mei 2009.
13
De partijdige opstelling van de Dopingautoriteit in de zaak van de Nederlandse steeplechaser Simon Vroemen is uitgebreid gedocumenteerd in het Nederlands Juristenblad.37 Een vergelijkbaar handelen in de huidige zaak is hierboven in het kader van tunnelvisie aan de orde gesteld. 1.4.12. Aantoonbare minachting door de Dopingautoriteit In een recent interview, gepubliceerd onder de vervaarlijk allitererende titel ‘De bedriegers voelen zich nu bedreigd’,38 spreekt directeur Ram van ‘hogeschoolfraudeurs’, en de wetenschappers die hun kennis ter beschikking stellen aan de verdediging moeten hier genoegen nemen met de kwalificatie ‘(zogenaamd) deskundigenonderzoek’. De volgende passage is uiterst illustratief: “Tegenover die zorgvuldigheid zetten (vermeende) dopinggebruikers een strategie die onder dopingbestrijders bekend staat als een ‘Landisje’, meent Ram. Wielrenner Floyd Landis zorgde voor eindeloze vertraging in zijn dopingzaak door de dopinglaboratoria herhaaldelijk in diskrediet te brengen. Uiteindelijk is hij wel veroordeeld. ‘Al zijn inhoudelijke argumenten zijn van tafel geveegd.’” De hamvraag is uiteraard of al zijn inhoudelijke argumenten terecht van tafel zijn geveegd. Het antwoord is nee. Landis is veroordeeld op grond van een methode die niet gevalideerd is.39 Wat te denken van de volgende passage:40 “According to WADA protocols, carbon stable isotope ratios are determined for 4 testosterone breakdown products. But what constitutes a positive test (proof of sports doping)? LNDD considers the test is positive if any one of the ratios for the 4 metabolites is abnormal. But WADA-certified labs at UCLA and in Australia require that at least 2 metabolites be abnormal. How can these labs all be certified by WADA and yet not have the same criteria for what constitutes a positive test?” Kortom: men kan zelfs binnen dezelfde officiële organisatie ‘positief’ beoordeeld worden door het ene dopingcontrolelaboratorium en ‘negatief’ door het andere. (Dit is natuurlijk nog een tikkeltje ernstiger dan het op zich reeds totaal onaanvaardbare gegeven behandeld in Sectie 1.1 dat men door verschillende organisaties verschillend beoordeeld kan worden.) Daarbij dient men zich óók nog eens te realiseren dat géén van beide besliscriteria statistisch onderbouwd is.
37
Zie noot 13. M. van Driel, De bedriegers voelen zich nu bedreigd, de Volkskrant, 12 december 2009. 39 D.A. Berry, The science of doping, Nature, 454 (2008) 692-693; N.M. Faber, Floyd Landis: an unsafe conviction, regardless of the quality of the data, Clinica Chimica Acta, 411 (2010) 117-118. 40 R.D. Blackledge, Bad science: the instrumental data in the Floyd Landis case, Clinica Chimica Acta, 406 (2009) 8-13. 38
14
Achteraf is dan ook goed te begrijpen waarom Landis zo persistent verweer voerde. Hij was zèlf overtuigd onschuldig te zijn aan het ten laste gelegde (exogeen testosteron). Het dopinggebruik waaraan hij wèl schuldig was (epo, groeihormoon), ontging de testers namelijk (zoals bij de collega’s van Landis). Samengevat: Landis was tegelijkertijd wellicht ‘fout-positief’ voor testosteron en zeker ‘foutnegatief’ voor epo en groeihormoon (zoals zijn collega’s). Dit is zonder meer een slechte beurt voor de dopingjagers. 1.4.13. Aantoonbare misleiding door de Dopingautoriteit De test die Landis zijn Tourzege heeft gekost, wordt door de Dopingautoriteit steevast aangeduid als “gevalideerde isotopen ratio massapectrometrie analyse (IRMS)”.41 Kortom: een tikkeltje misleidend. Hier is het wellicht interessant om te melden dat een intern document42 bestaat waarin de onderhavige test als volgt wordt becommentarieerd: “The Group urged WADA to gather and publish data on the current research on the detection method for exogenous testosterone” “Moreover, given that reservations have been expressed on the validity of the IRMS method, scientific background for its use would also be appreciated.” Het interne document bevat het verslag van een vergadering van de Advisory Group on Science (Raad van Europa) waar ditmaal géén vertegenwoordiging uit Nederland aanwezig was. Het lijkt me echter sterk dat dit document niet ergens in een la ligt, met name bij de Dopingautoriteit. De datum van de vergadering (11 juli 2006) viel overigens vrijwel samen met de beruchte 17e etappe (20 juli 2006). De relevantie voor de zaak van Floyd Landis is derhalve moeilijk te ontkennen. Kortom: het sarcasme van Ram (‘Landisje’) is dan ook geheel misplaatst. 1.4.14. Ter vergelijking: een veterinaire zaak, oftewel hoe het óók kan in Nederland Het routinematig inzetten van chemische analyses die niet, zoals men toch mag aannemen, rigoureus gevalideerd zijn (en derhalve voldoende betrouwbaar), beperkt zich helaas niet tot humaan dopingonderzoek. Onlangs heb ik in een slepende veterinaire zaak ontdekt dat een test op het verboden antibioticum chlooramphenicol geen onderscheid maakt met het nietverboden dextramycine. Kortom: een falende identificatie is in die zaak geheel niet uit te sluiten. N.B. Wederom geldt dat (achteraf) geen deugdelijk steunbewijs is aangedragen. 41
http://www.dopingautoriteit.nl/media/files/documenten/2009/Jaarverslag%20Dopingautoriteit%202006.pdf; http://www.dopingautoriteit.nl/media/files/documenten/2009/Jaarverslag%20Dopingautoriteit%202007.pdf; http://www.dopingautoriteit.nl/media/files/jaarverslagen/Jaarverslag%20Dopingautoriteit%202008.pdf. 42 http://www.chemometry.com/Index/Anti-doping/Council%20of%20Europe%20T-DO%20(2006)%2029.pdf.
15
Deze veterinaire zaak is vanwege de aanzienlijke schade voor de producent, uitgebreid besproken in de media.43 De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft hierover op 18 februari 2009 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en minister Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.44 In correspondentie wordt door de Voedsel en Waren Autoriteit herhaaldelijk geclaimd dat de specificiteit van de detectiemethode is gevalideerd volgens de geldende EU-richtlijn,45 zie Appendix 3. Dit blijkt dus bezijden de waarheid te zijn: beide stofjes zijn zogenaamde optische isomeren (spiegelbeelden van elkaar, zoals een linker- en rechterhand) en geven dientengevolge een identiek meetresultaat in de betreffende test. Deze ‘misleiding’ is m.i. niettemin geen reden om tunnelvisie of erger te veronderstellen. Dit voorbeeld wordt juist aangehaald om twee essentiële punten te benadrukken: 1) De mogelijkheid om inhoudelijk verweer te voeren, onderscheidt zich m.i. in Nederlandse veterinaire zaken in gunstige zin van die in Nederlandse (humane) dopingzaken, om maar een stevig understatement te gebruiken. Ter illustratie geef ik in Appendix 9 een brief van mevrouw Verburg die zich – geheel correct binnen het kader van de gescheiden machten – in bedekte termen excuseert voor een ambtenaar die stelde in een beslissing op bezwaar van 16 september 2009 reeds ingegaan te zijn op het nieuwe feit in mijn rapport van 24 november 2009. Alsof mevrouw Verburg niets anders te doen had, of sowieso verplicht was om deze ‘onjuistheid’ toe te geven. 2) Vanuit methodologisch oogpunt bezien, is het een algemener probleem, zie hieronder. 1.4.15. Een algemener probleem: automatische piloot zonder rigoureuze validatie Het wederkerend probleem van de veronderstelde doch aantoonbaar ontbrekende validatie doet sterk denken aan het volgende citaat:46 “Het gaat vooral om een beperkte categorie uitdagende zaken (…). In die zaken kunnen wij opsporen hoe er in juridische redeneringen met feiten wordt omgesprongen. En dan sporen wij geen incidenten op, geen bizarre gebeurtenissen, maar indicatoren van continu aanwezige structurele tekortkomingen. Om een enkel voorbeeld te geven: het gaat niet om die zelden voorkomende bedrieglijke samenvatting van een bekentenis in een vonnis of arrest – zoals in de Schiedammer parkmoord – maar om het feit dat dit soort bedrog allang door de Hoge Raad in abstracto is bediscussieerd en goedgekeurd.” Meestal gaat het wellicht goed in concrete zaken. Echter, dat kan nimmer de rechtvaardiging betekenen voor nodeloos ondermaatse wetenschap. Er is (achteraf) immers geen enkele mogelijkheid om te verifiëren òf het wel goed is gegaan.
43
Bijvoorbeeld: Verburg: megaboete boer Marum terecht, Dagblad van het Noorden, 11 maart 2009. http://parlando.sdu.nl/; http://ikregeer.nl/document/ah-tk-20082009-1904. 45 Zie noot 35. 46 W.A. Wagenaar, H. Israëls en P.J. van Koppen, De slapende rechter, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2009, p.199. 44
16
2. Bespreking van het verslag van de zitting van 2 juli 2010 Hier wordt enkel op de wetenschappelijk relevante passages ingegaan. 1) Tekst Faber zet uiteen dat de betreffende test vergelijkbaar is met een irisscan of een vingerafdruk. Faber legt nogmaals uit dat niet 5 maar slechts 3 ionen hadden mogen worden geselecteerd voor analyse. De voorzitter leest de tekst voor van WADA TD 2003IDCR, en merkt op dat die tekst mogelijk zo geïnterpreteerd moet worden dat niet verboden wordt om meer dan drie ionen te onderzoeken, maar alleen om op basis van de uitkomt van dat onderzoek drie daarvan te selecteren. Bij die interpretatie zou het voorschrift niet geschonden zijn, omdat het dopingcontrolelaboratorium in Zwijnaarde vooraf in een SOP heeft vastgelegd dat de uitkomst wordt bepaald door de meting van de ionen m/z 420, 405 en 315 amu (de voorzitter verwijst naar blz 4, onderste regels van het eindrapport van Stephany). Faber bevestigt dat deze 3 ionen voorafgaand aan het onderzoek zijn geselecteerd. Faber blijft erbij dat het niet is toegelaten 5 ionen te meten als vooraf is afgesproken naar slecht 3 te kijken. Opmerkingen Over de interpretatie van dit deel van het technische document bestond een essentieel meningsverschil met de voorzitter van de commissie. Hier volgt een nadere verklaring van mijn standpunt, waaruit tevens duidelijk moet worden waarom ik verdere discussie tijdens de zitting van 2 juli niet opportuun achtte. Het vóóraf selecteren van drie (3) van de vijf (5) signalen leidt onvermijdelijk tot de vraag wat te doen met de overige twee (2) signalen. Daar kan men het onmogelijk over oneens zijn. Uit het citaat in Sectie 1.4.1 blijkt dat medewerkers van het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde die signalen wel degelijk meenemen in de beslissing: “The absence or presence or deviation in relative abundance of any diagnostic ion or extraneous ion in the suspect spectrum or reference spectrum will certainly be incorporated into the evaluation process by any experienced scientist…” Dat is onmiskenbaar een selecteren àchteraf en daarvoor zou het technisch document sluitend houvast moeten bieden. Dat is aantoonbaar niet het geval. Veelbetekenend is dat prof. Stephany hierover in zijn deskundigenrapport schrijft: “Indien de in de SOP vastgelegde ionen aanwezig zijn onder de juiste kwaliteitsvoorwaarden, dan is de aanwezigheid van NA volgens de WADAnormen vastgesteld. Dit echter alleen onder de voorwaarde dat ook de andere twee ionen
17
aanwezig zijn. Dit is in dit geval zo, waarbij hun intensiteitsverhoudingen er niet zo strikt toe doen!” Dat is wederom onmiskenbaar een onaanvaardbaar subjectief selecteren achteraf (tegen welke de sporter geen verdediging heeft). Noem het een impliciet ionen shopping. Ik hecht eraan wederom te benadrukken dat prof. Stephany géén onderbouwing door middel van stukken heeft geleverd, zoals geëist in de tussenuitspraak van 30 oktober 2009: “- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken zijn oordeel is gebaseerd;” Voorts hecht ik eraan te benadrukken dat De Hon, wetenschappelijk beleidsmedewerker van de Dopingautoriteit, in Productie 9 behorend bij de notities van mr. Van Dijk m.b.t. de zitting van 2 juli, getiteld “Inhoudelijke reactie op stuk “De bewijslast ligt onveranderd bij de KNSB” (N.M. Faber, 23-3-2010)”, de waarheid geweld blijft aandoen met de stelling: “Het rapport van Prof. Dr. Stephany bevat een referentielijst waarin de relevante stukken zijn opgenomen.” De Hon mag bij gelegenheid aangeven waar die onderbouwing dan wel te vinden is. Hier is het voorts van belang op te merken dat hetzelfde technische document wel degelijk expliciet ionen shopping toelaat, maar voor een andere, vergelijkbare techniek. Deze inconsistentie is goed bekend bij dopingcontrolelaboratoria. Medewerkers van het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde schreven hierover immers reeds in 2004 het volgende:47 “Nevertheless, WADA’s regulations for full scan mass spectrometry are not as tight as for SIM and allow for ion shopping.” Dan is nú (en niet ter zitting) het geschikte moment aangebroken om op te merken dat Simon Vroemen op deze manier in Keulen ‘positief’ is bevonden voor metandiënon. Het protest van Vroemen trof (spijtig voor hem) geen doel, want het is immers toegestaan, geaccrediteerd, etc. Mr. Van Dijk vond het gepast om tijdens de zitting van 2 juli op te merken dat ik door Simon Vroemen betaald zou zijn. (En verder kwam mijn betoog neer op ‘appels met peren vergelijken’.) Het tegendeel is waar. Mr. Van Dijk en kantoorgenoot mr. Vilé zijn door de verdediging van Simon Vroemen betaald. Mr. Van Dijk weet dus, of zou moeten weten, dat het betreffende technische document aantoonbaar gebrekkig en onvolledig is. Mr. Van Dijk mag bij gelegenheid uitleggen waarom sporters in hem vertrouwen moeten stellen als Voorzitter Auditcommissie Doping NOC*NSF, want dat is immers één van de andere petten die deze advocaat op heeft.
47
Zie noot 1.
18
Een selectief geheugen? Wie zal het zeggen. Samenvattend: het betreffende technische document is aantoonbaar gebrekkig en onvolledig. Logisch redeneren leidt niettemin tot de conclusie dat de overige twee (2) signalen in de evaluatie betrokken hadden moeten worden, met een ‘negatief’ resultaat tot gevolg. 2) Tekst Op basis van de vraag of het ISL voorschrijft/toestaat dat van tevoren 3 ionen worden gekozen antwoordt Faber dat het ISL dit inderdaad toestaat. Hij voegt eraan toe dat het desbetreffende SOP van het laboratorium in Zwijnaarde een ondeugdelijke methode kiest, en verwijst onder meer naar een wetenschappelijke publicatie van Rokus de Zeeuw. Dat wordt mede veroorzaakt doordat de 3 ionen van dezelfde molecuul worden “getrokken”; 2 en 3 zijn dus per definitie hetzelfde als ion nummer 1 en voegen niets toe. Opmerkingen Bij deze methode betreft het inderdaad een verkeerd protocol. De laatste zin (‘niets’) is – zeker in het algemeen – nogal sterk uitgedrukt. Tijdens de zitting heb ik het volgende geciteerd uit het werk van prof. De Zeeuw, hetgeen zich toespitst op de detectie van nandrolon (zie Appendix 2 voor de context): “One must conclude, therefore, that the identification criteria are by far not met.” 3) Tekst Faber vervolgt dat een SOP slechts gehanteerd mag worden als het vooraf gevalideerd is. Hij stelt dat het desbetreffende SOP van het laboratorium in Zwijnaarde niet gevalideerd is, en ook niet gevalideerd zou kunnen/mogen worden omdat het ondeugdelijk is. Opmerkingen Een verkeerd protocol valideren, is inderdaad onmogelijk te verdedigen. Dat dit niettemin zomaar kan gebeuren, illustreert dat accreditatie geenszins kwaliteit en betrouwbaarheid impliceert. Tekst Terlouw van de Doping Autoriteit verklaart dat een validatie inderdaad vereist is en dat zover hij weet die validatie er ook is. Hij is niet in het geding gebracht; dat zou alsnog kunnen. Het rapport van Stephany is op dit punt overigens niet duidelijk. Faber zegt specificiteit is noodzakelijk en moet gedocumenteerd zijn. De Doping Autoriteit moet maar bewijzen dat die validatie plaats heeft gevonden.
19
Opmerkingen Indien een deugdelijke validatie werkelijk bestaat, moet het niet zo moeilijk zijn om de verdediging daarvan te overtuigen. 4) Tekst Op een vraag vanuit de Commissie antwoordt Terlouw van de Doping Autoriteit dat niet valt uit te sluiten dat met de drie geselecteerde ionen ook andere stoffen dan Nandrolon kunnen worden aangetoond. Het zou kunnen zijn dat het dopingcontrolelaboratorium kan aantonen dat ook een andere stof aanwezig is. Er is getest maar nadere gegevens zijn niet in het geding gebracht. Opmerkingen De noodzaak van een deugdelijke validatie is evident: zelfs Terlouw twijfelt aan de specificiteit van de methode. Dat deze discussie verre van academisch is, dient te blijken uit Appendix 10. 5) Tekst Volgens Faber gaat het hier om zeer ingewikkelde methodes en was bijvoorbeeld de test van Landis ook niet gevalideerd. Opmerkingen Dat de test van Landis niet gevalideerd is, blijkt uit een intern document (zie 1.4.13) dat naar de verdediging is gelekt. De inhoud is door een internationaal erkend deskundige bevestigd.
20
3. Schriftelijk commentaar op de reactie van de KNSB / Dopingautoriteit De weigerachtige reactie van de KNSB / Dopingautoriteit om aanvullende informatie te verschaffen, komt niet uit de lucht vallen. Illustratief zijn de volgende passages uit het recente artikel van Teitler en Ram:48 “Helaas gaat het vaak niet om sporters die meer informatie willen over de totstandkoming van de positieve uitslag, maar om advocaten die hopen een foutje te vinden op basis waarvan zij menen dat de tuchtcommissie het positieve resultaat terzijde moet schuiven.” “Ook in eerdere zaken is de Dopingautoriteit verzocht om ten opzichte van het Documentation Package aanvullende informatie te verschaffen. Verwijzing naar de relevante passages in de International Standard for Laboratories (ISL) bleek dan echter voldoende overtuigingskracht te hebben om de tuchtcolleges hiervan af te doen zien. De tuchtcommissie van het ISR weigert zich echter te laten leiden door de regelgeving waarop de commissie toch geacht wordt haar uitspraken te baseren, en oordeelt in voornoemde metandiënon-zaak expliciet dat het haar vrijstaat om alle documentatie op te vragen die de tuchtcommissie wenst te ontvangen.” Die laatste formulering is een schandelijke verdraaiing van de feitelijke waarheid. In haar einduitspraak stelt de tuchtcommissie namelijk: “Met verwijzing naar hetgeen zij hierover heeft gezegd in haar tussenbesluit van 27 oktober 2009 herhaalt de tuchtcommissie dat zij gerechtigd is alle documenten op te vragen die van belang acht in het kader van de beoordeling van de tuchtzaak. Dit geldt ook voor documenten die niet als zodanig staan gespecificeerd in het door de KNAU/Dopingautoriteit overgelegde WADA Technical Document- TD 2009LDOC.” Teitler en Ram vervangen geheel zoals het hun uitkomt “van belang acht in het kader van de beoordeling van de tuchtzaak” door “wenst te ontvangen”, alsof deze tuchtcommissie zich gedraagt als een verwende prima donna. Laatstgenoemd technisch document is typisch een document dat vóór en dóór dopingcontrolelaboratoria geschreven is.49 Laat ons enkele passages uit die einduitspraak beschouwen: 6.12 Er bestaat kennelijk een standaardformulier voor het “recorden” van de review, te weten de hierboven aangeduide “checkliste”. De tuchtcommissie constateert dat kennelijk van dit model geen gebruik is gemaakt voor het vastleggen van de review van de analyse van het B-monster. Het laboratorium heeft met betrekking tot laatstgenoemde analyse een ander document aangeleverd – “Sequenz- Deckblatt” 48
Zie noot 22. K. Faber, On the unacceptable reporting of results in doping control, Accreditation and Quality Assurance, 14 (2009) 341. 49
21
genaamd – om aan te tonen dat deze review zou hebben plaatsgevonden. Dit is opmerkelijk en de KNAU/Dopingautoriteit laat na hiervoor een verklaring te geven. Ook laat de KNAU/Dopingautoriteit na een uitleg te geven bij de inhoud van het thans overgelegde document dat afkortingen, codes en onleesbare opmerkingen bevat en volstrekt onbegrijpelijk is. 6.13 Ook opmerkelijk is het feit dat zich in het zogenaamde “documentation package” formulieren bevinden (pag. 13 inzake A-monster en pagina 39 inzake B-monster) die vrijwel identiek zijn aan het als productie 1 overgelegde document. Deze formulieren maken, zo blijkt uit de inhoudsopgave van het documentation package, deel uit van de “urine integrity test”. Het verbaast de tuchtcommissie dat de directeur van de Dopingautoriteit in zijn e-mail aan de tuchtcommissie gedateerd 10 januari 2010 bevestigt dat het door de KNAU/Dopingautoriteit als productie 1 overgelegde document – dat qua lay-out volledig identiek is aan het formulier op p. 39 van het documentation package – zou aantonen dat aan het vereiste als bedoeld in artikel 5.2.5.1.1 zou zijn voldaan. Een en ander valt naar het oordeel van de tuchtcommissie niet met elkaar te rijmen. 6.14 Ook de verschillen tussen het document op p. 39 van het documentation package enerzijds en het document dat als productie 1 is overgelegd wekken verbazing. Er zijn in productie 1 een aantal gegevens niet opgenomen zoals de OTD-code, de PHwaarde, de dichtheid en de opgegeven medicijnen, omgekeerd is een aantal vlakken die eerder blanco bleven ingevuld onder meer met twee parafen en de – overigens onleesbare – naam van de “Substanz Definiert”. Kortom: als de verdediging – in strijd met de ISL – vraagt om aanvullende informatie, wordt zij afgescheept met kennelijke lariekoek omdat het betreffende dopingcontrolelaboratorium de spullen niet op orde heeft. Blijkbaar heeft men nog nooit van een laboratorium informatie management systeem (LIMS) gehoord. Die zijn er tenslotte pas een jaar of 25. Zou dat de enige reden zijn waarom de ISL de beschikbare informatie beperkt tot wat slechte kopieën van figuren en tabellen, knip- en plakwerk waarvan niet zelden de paginanummering niet eens klopt? Dan wordt nu enkel op de wetenschappelijk relevante passages ingegaan. 1) Tekst 2.2.4. Geen van de beide bij de zitting van 2 juli 2010 aanwezige vertegenwoordigers van de Dopingautoriteit (de heer Herman Ram, directeur, en de heer Koen Terlouw, afdelingshoofd controle) heeft gesteld of bevestigd, dat validatie van een Standard Operating Procedure (SOP) noodzakelijk is. Dat is namelijk niet het geval. De regels stellen validatie van detectiemethoden verplicht, niet de validatie van SOP’s. De opmerking van de heer Terlouw had dan ook hierop betrekking: validatie van de detectiemethode is inderdaad vereist. Opmerkingen
22
Het een kan niet zonder het ander. De detectiemethode is een abstracte entiteit, de SOP de bijbehorende realisatie. Vergelijk het met de preferred embodiment van een uitvinding. De SOP kun je bijvoorbeeld op papier afdrukken. Mr. Van Dijk mag bij gelegenheid de betreffende detectiemethode meebrengen. Ik ben zeer benieuwd hoe ‘het’ er uit ziet, of ‘het’ in een doosje of flesje past, etc. Bon. Nu verder serieus. De handelingen die in de SOP zijn vastgelegd, kunnen natuurlijk verschillen van de (hopelijk correcte) ideeën die aan de detectiemethode ten grondslag liggen. Niemand is perfect, toch? Tijdens de validatie (van welk aspect dan ook) kunnen die verschillen een rol spelen. In feite valideert men dus wel degelijk de SOP en niet de (ideale) detectiemethode. Echter, het maakt allemaal niet uit voor deze zaak. Tot slot wil ik als wetenschapper die altijd op definitieniveau heeft gewerkt, nog wel een ergernis kwijt: bovenstaande, ogenschijnlijk zorgvuldig juridisch gestoffeerde, wellicht spitsvondig bedoeld doch ronduit onbenullige haarkloverijen van mr. Van Dijk zijn allesbehalve vermakelijk. We hebben hier te maken met een minderjarige sporter die voor doping wordt vervolgd. Het geeft dan geen pas dat een advocaat nodeloos meent een wetenschappelijke duit in het zakje te moeten doen. 2) Tekst 4.4.3. Het feit dat de toepassing van het strict liability principe op dopinggebied volledig is geaccepteerd, is natuurlijk terug te voeren op de kwaliteit en betrouwbaarheid van de dopingcontrolelaboratoria. Zonder die kwaliteit en betrouwbaarheid was een principe als strict liability nooit geaccepteerd, en zou een dergelijk principe nooit hebben kunnen (voort)bestaan. Opmerkingen Iedere kwaliteitsfunctionaris zal het volgende beamen: “Kwaliteit is doen wat je zegt, zeggen wat je doet.” De medewerkers van het dopingcontrolelaboratorium te Zwijnaarde doen niet, hetgeen ze zeggen te doen, zie Sectie 1.4.1. Dat is volstrekt onaanvaardbaar. Prof. Delbeke mag die bedrieglijke activiteiten bij gelegenheid uitleggen. 3) Tekst 4.4.4 De omstandigheid dat de kwaliteit en betrouwbaarheid van dopingcontrolelaboratoria voortdurend wordt getoetst en gecontroleerd, zowel in (tucht)rechtelijke zin als in de zin van kwaliteitscontrole, heeft geleid tot het uitgangspunt dat die kwaliteit en betrouwbaarheid in beginsel∗ niet ter discussie staan. Dit uitgangspunt is sinds de inwerkingtreding van de World Anti-Doping Code in 2004 ook vastgelegd in
∗
De sporter kan de kwaliteit en de betrouwbaarheid immers wél betwisten (zie paragraaf 4.5).
23
het Dopingreglement (artikel 12 lid 2). Daarbij is de ISL geïntroduceerd als standaard waaraan de laboratoria dienen te voldoen (zie ook artikel 21 lid 9 Dopingreglement). Opmerkingen Juist: de ISL is de standaard, en deze vereist een gedocumenteerde validatie van specificiteit. Die validatie is klaarblijkelijk door talloze handen gegaan, anders was geen accreditatie verleend en verlengd. Wat is dan het bezwaar om deze documentatie te overleggen? Niemand kan hier volhouden dat de verdediging het dopingcontrolelaboratorium met een onmogelijk zware taak belast. 4) Tekst 4.5.3. Daarmee is direct ook het toepassingsgebied van de beoordeling door de tuchtorganen bepaald. Artikel 12 lid 2 en lid 3 Dopingreglement bepalen dat die scope bij een mogelijke overtreding van artikel 3 Dopingreglement is beperkt tot het beoordelen of sprake is van een afwijking van hetzij de ISL, hetzij een andere Internationale Standaard. Opmerkingen Hier kom ik terug op de inleidende passage. De commissie kan stukken opvragen die nodig zijn voor het beoordelen van een zaak. Hoe moet de commissie immers beoordelen of er een deugdelijke validatie is? Door een cirkelredenering te volgen? Vanzelfsprekend is hier de CAS-uitspraak van 10 juni 2010 relevant (CAS 2009/A/1752 Vadim Devyatovskiy v/ IOC en CAS 2009/A/1753 Ivan Tsikhan v/ IOC): 6.10 Doping is an offence which requires the application of strict rules. If an athlete is to be sanctioned solely on the basis of the provable presence of a prohibited substance in his body, it is his or her fundamental right to know that the Respondent, as the Testing Authority, including the WADA-accredited laboratory working with it, has strictly observed the mandatory safeguards. (Cursieven van auteur.) 6.11 Strict application of the rules is the quid pro quo for the imposition of a regime of strict liability for doping offenses. This fundamental rule which has formed the anchor for CAS rulings for more than two decades of anti-doping arbitrations was laid down eloquently in USA Shooting & Q./ International Shooting Union already in 1995: “The fight against doping is arduous, and it may require strict rules. But the rulemakers and the rule appliers must begin by being strict with themselves.” Er is derhalve sprake van een normale, rechtvaardige tegenprestatie (quid pro quo). 5) Tekst
24
4.5.4. Hierbij moet worden aangetekend, dat het Dopingreglement eist dat de sporter aantoont dat sprake is van een afwijking. Het gaat om aantonen, niet om aannemelijk maken. Bovendien ligt de plicht geheel bij de sporter. Deze kan dus niet volstaan met het aandragen van opties of mogelijkheden, welke het tuchtorgaan dan verder gaat bestuderen of nader gaat onderzoeken. Het tuchtcollege dient derhalve slechts te bezien of de sporter een afwijking heeft aangetoond. Opmerkingen Ik kan makkelijk 100% stellig zijn omdat ik een algemeen geldig bewijs kan leveren via wiskundige en logische argumenten, zie Sectie 1.4.3 voor een schets. Dit algemeen bewijzen is (oneindig veel) sterker dan het (reglementair gevraagde) ‘aantonen’ in een situatie die wellicht neerkomt op een min of meer toevallige samenloop van omstandigheden. Het kan zijn dat het betreffende dopingcontrolelaboratorium door de tijd een bepaalde heuristiek heeft ontwikkeld. Alles is welkom. Het zou zo maar kunnen dat ‘iets’ gedaan wordt dat na formaliseren een onderdeel vormt van het unificerende raamwerk50 dat prestatiekenmerken van alle mogelijke data structuren beschrijft. Dat raamwerk is gebaseerd op tensor analyse, de tak van de wiskunde waarop bijvoorbeeld Albert Einstein zwaar geleund heeft voor het ontwikkelen van zijn relativiteitstheorie. 6) Tekst 4.7.3. Faber voert in zijn productie bij het namens Lommers ingediende beroepsschrift een “recent artikel” aan, waarin het volgende is te lezen: It is the SOPs which are subject to external validation (ISO, WADA, …), (…) Hoewel niet duidelijk is met welk doel Faber dit artikel opvoert, dienen bij de hier opgevoerde passage de volgende kanttekeningen geplaatst te worden: (...) Opmerkingen Hier wordt wederom een bekende strategie in praktijk gebracht, namelijk het weglaten van een deel van de waarheid om effectief te kunnen liegen (vergelijk kennelijk gekleurde uitlatingen van de Dopingautoriteit in Sectie 1.4.8). Het volledige citaat luidt immers: “During the development process, all methods for specific analytes will be systematically validated by an independent separation–detection combination. Typically GC–MS results are scrutinized by LC-MS-MS and vice versa. Nota bene, these and other practices are constituents of internal documents known also to Dr.
50
K. Faber, A. Lorber en B.R. Kowalski, Analytical figures of merit for tensorial calibration, Journal of Chemometrics, 11 (1997) 419-461; A.C. Olivieri, N.M. Faber, J. Ferré, R. Boqué, J.H. Kalivas en H. Mark, Uncertainty estimation and figures of merit for multivariate calibration, Pure & Applied Chemistry, 78 (2006) 633661; A.C. Olivieri en N.M. Faber, Validation and error, in B. Walczak, R. Tauler en S. Brown, Comprehensive Chemometrics. Chemical and Biochemical Data Analysis, Elsevier, 2009.
25
Faber as Standard Operating Procedures (SOPs) and not of scientific publications. It is the SOPs which are subject to external validation (ISO, WADA, …), not the scientific articles that the respective test procedures base upon.” (Cursief van deze auteur.) Dan is ook direct duidelijk met welk doel dit artikel wordt opgevoerd. De validatie van methodes die door het dopingcontrolelaboratorium van Keulen worden ontwikkeld, zijn níet in wetenschappelijke artikelen te vinden, maar in SOPs. De achtergrond van dit artikel is als volgt. Dit dopingcontrolelaboratorium had eerder in de zaak van Simon Vroemen beweerd, zoals het dopingcontrolelaboratorium van Zwijnaarde nu ook in de huidige zaak doet, dat de validatie van specificiteit in wetenschappelijke artikelen te vinden zou zijn. Dat dàt niet klopte (het kastje), was snel aangetoond, vandaar wellicht het opvoeren van de SOP in dit artikel (de muur). Ik geef direct toe dat de laatste gevolgtrekking speculatief is. Een vertegenwoordiger van het dopingcontrolelaboratorium van Keulen mag dit bij gelegenheid corrigeren en uitleggen hoe het dan werkelijk zit. Verder ligt de gedachte voor de hand dat er met het oog op wereldwijde harmonisatie één lijn gevolgd wordt. Wat doen we dan tenslotte met methodes die door Keulen worden ontwikkeld en bijvoorbeeld in Zwijnaarde worden geïmplementeerd? En vice versa? Ik zou er als auditor tureluurs van worden. Tot slot voor alle duidelijkheid: er dienen bij de door mr. Van Dijk bewust uit de context gehaalde passage géén kanttekeningen geplaatst te worden (zoals hij stelt). Al die tijd en moeite van de advocaat zou beter gericht besteed geweest zijn aan het opzoeken van de validatie die immers spreekwoordelijk ergens in een kluis hoort te liggen. 7) Tekst 4.7.8. (...) Deze incorrecte interpretatie van het Dopingreglement blijkt al uit de titel van Fabers in beroep ingebrachte stuk: “De bewijslast ligt onveranderd bij de KNSB”. Opmerkingen Ik heb m.n. wiskundig bewezen dat de methode niet (uit)ontwikkeld is volgens de vereisten van de ISL. Indien dit argument erkend wordt, heeft de bewijslast logischerwijs nooit bij de sporter gelegen. Het (uit)ontwikkelen van een test gaat immers aan ieder toepassen vooraf. Het reglement is krom in de zin dat er met terugwerkende kracht in de tijd met de bewijslast heen en weer zou kunnen worden geschoven. Al wie deze logica ontkent, hoort m.i. terug naar de lagere school. 8) Tekst 5.10. De ISL verwijst tientallen malen naar “records” die het laboratorium moet bijhouden. Begrijpelijkerwijs heeft WADA in de ISL een rem willen zetten op het door de verdediging
26
in dopingzaken kunnen opvragen van (en het onbeperkt kunnen schieten op) al deze documenten. (...) Opmerkingen Nogmaals: de validatie gaat aan ieder testen vooraf. Het betreft derhalve geen “records” die het laboratorium moet bijhouden. De validatie ligt spreekwoordelijk ergens in de kluis. 9) Tekst 5.18. (...) Indien de Commissie van Beroep bepaalt dat een tweede zitting zal plaatsvinden, stellen de KNSB en de Dopingautoriteit voor de directeur van het laboratorium te Zwijnaarde voor deze zitting uit te nodigen, teneinde te verklaren omtrent analytische aspecten van de zaak. De Dopingautoriteit is niet in staat en niet gemachtigd dergelijke verklaringen namens het laboratorium af te leggen. (...) Opmerkingen Vanwaar deze trendbreuk? In deze en andere zaken heeft de Dopingautoriteit en dan met name de directeur Ram, zich voortdurend van die taak gekweten, zie m.n. punt 6.13 in de einduitspraak, hierboven aangestipt in de inleiding van deze sectie. Meer dan een Pavlov-reactie om (beweerdelijke) misstanden in het betreffende laboratorium toe te dekken, was het m.i. doorgaans niet, maar toch: vanwaar deze opmerkelijke trendbreuk?
27
4. Afrondend en concluderend De ronduit weigerachtige reactie van de KNSB / Dopingautoriteit om aanvullende informatie te verschaffen, komt neer op een verhulde poging om de Commissie te ‘disciplineren’. In het verleden hebben sporters wellicht dopingcontrolelaboratoria ‘gepest’ door eindeloos informatie op te vragen. Die voorgeschiedenis wordt in deze zaak als een soort ‘erfzonde’ opgedrongen aan een minderjarige sporter. N.B. Er wordt enkel gevraagd naar documentatie die al kant en klaar beschikbaar zou moeten zijn vóórdat de test überhaupt wordt toegepast. De sporter is onderworpen aan het wurgcontract van de strict liability. Daarbij hoort een normale, rechtvaardige tegenprestatie. Een dopingcontrolelaboratorium dat haar spullen op orde heeft, kan de gevraagde documentatie zonder noemenswaardige moeite overleggen. Bedenk verder: •
• •
Hoe kan men volhouden dat kwaliteit en betrouwbaarheid in beginsel gewaarborgd zijn door accreditatie als medewerkers van het betreffende dopingcontrolelaboratorium elementaire rekenfouten maken, zie Sectie 1.4.4? Wie garandeert de verdediging dat niet ergens een intern document ligt waarin de huidige test kritisch besproken wordt, zoals de testosterontest in Sectie 1.4.13? Hoe kan men spreken van zorgvuldig uitgevoerde procedures, indien het eenvoudiger is een minderjarige sporter te veroordelen voor doping dan een varkensbedrijf een voorwaardelijke boete van 1000 euro op te leggen met een proeftijd van twee jaar, zie Sectie 1.4.10?
Diverse partijen en personen hebben naar de mening van de verdediging ‘iets’ uit te leggen. Laat ik me beperken tot één voorbeeld. In Productie 9 behorend bij de notities van mr. Van Dijk m.b.t. de zitting van 2 juli, getiteld “Inhoudelijke reactie op stuk “De bewijslast ligt onveranderd bij de KNSB” (N.M. Faber, 23-3-2010)” is door De Hon, wetenschappelijk beleidsmedewerker van de Dopingautoriteit, geclaimd dat prof. Stephany zijn antwoorden met stukken heeft onderbouwd. Enige onderbouwing is daar niet te vinden, en gezien de aard van die stukken kan dat ook niet verwacht worden. De Hon mag bij gelegenheid dit misverstand oplossen. Zonder aanvullende informatie blijft de verdediging bij haar stelling: • • •
Twee ernstige schendingen van de ISL zijn aangetoond Derhalve is er sprake van een waardeloos bewijsmiddel Dientengevolge ligt de bewijslast onveranderd bij de KNSB
28
Appendix 1: E-mail van WADA’s wetenschappelijk directeur d.d. 12 november 2008 Dear Dr Faber, Thank you for your additional comment and reference. It is my intention to bring this discussion to the attention of the laboratory experts before further consideration can be given to your arguments. Yours truly, Olivier Rabin Dr. Olivier RABIN Director, Sciences World Anti-Doping Agency / Agence Mondiale Antidopage Tel: Fax: E-mail: Web:
+ 1 514 904 8829 + 1 514 904 8769
[email protected] www.wada-ama.org
29
Appendix 2: De drie diagnostische ionen zijn onnadenkend gekozen voor nandrolon Prof. De Zeeuw51 beschrijft uitgebreid waarom de betreffende ionen onnadenkend gekozen zijn: “10.1. Diagnostic ions should be characteristic for the structure of the substance and should not originate from the same part of the molecule The urinary metabolite 19-norandrosterone is indicative of nandrolone abuse in sports and its di-tms derivative is commonly analysed by EI-GC–MS, utilizing SIM of the ions 405 (base peak), 420 and 315. Occasionally, the ions 405, 420 and 73 are being monitored. These ions are indeed the most abundant in the MS, as shown in Fig. 2. However, they represent the following structures: m/z 420 = molecular ion m/z 405 = [M–CH3]+ m/z 315 = [M–TMSiOH–CH3]+ m/z 73 = trimethylsilyl ion Obviously, apart from the molecular ion, none of the other ions provide much additional diagnostic information on the substance. The selection of the trimethylsilyl ion is even worse because it can be due to any silylated compound. Moreover, three of the ions originate from the same part of the molecule. One must conclude, therefore, that the identification criteria are by far not met. Unfortunately, the above phenomenon of not paying attention to the diagnostic value of the fragments chosen for substance identification is common in all areas of analytical toxicology, as can be seen from the literature and from case records. Other options that can be used to increase the probability of correctness of the identification are: (1) high resolution MS; and (2) MS–MS. In HRMS, it is common to monitor the ions 405.2645, 420.2880 and 315.2144. Although the latter two ions do not provide much extra information, the presence of m/z 420.2880 strongly points to a molecular composition ofC18H28O2 for the suspect substance. Yet, it should be noted that, apart from 19norandrosterone, there are at least 15 other substances commercially available with this molecular composition [22].” (Cursief van huidige auteur.) De artikelen van prof. De Zeeuw worden systematisch genegeerd c.q. weggeredeneerd door anti-dopingonderzoekers of, uiterst kwalijk: publicatie wordt verhinderd, zie Sectie 1.4.1.
51
R.A. de Zeeuw, Substance identification: the weak link in analytical toxicology, Journal of Chromatography B, 811 (2004) 3-12.
30
Appendix 3: Het inbouwen van ondubbelzinnige identificatie tijdens validatie Hieronder volgt de validatieprocedure uit Beschikking 2002/657/EEG.52 “3.1.1.1. Specificiteit Voor analysemethoden is het vermogen om de analyt te onderscheiden van nauw verwante stoffen (isomeren, metabolieten, afbraakproducten, endogene stoffen, matrixbestanddelen, enz.) van belang. Er zijn twee benaderingen nodig om na te gaan of zich storingen voordoen. Er moeten potentieel storende stoffen worden gekozen en relevante blancomonsters worden geanalyseerd om eventuele storingen op te sporen en het effect daarvan te schatten: –
–
–
–
kies een reeks chemisch verwante verbindingen (metabolieten, derivaten, enz.) of andere stoffen die naar verwachting worden aangetroffen naast de gezochte verbinding die mogelijk in de monsters aanwezig is; analyseer een voldoende aantal representatieve blancomonsters (n ≥ 20) en ga na of er storingen optreden (signalen, pieken, ionensporen) in het gebied waar de doelanalyt verwacht wordt te elueren; voeg ook aan representatieve blancomonsters in een relevante concentratie een of meer van de stoffen toe die de identificatie en/of kwantificering van de analyt waarschijnlijk storen; ga na uitvoering van de analyse na of: – – –
de aanwezigheid kan leiden tot een foute identificatie; de identificatie van de doelanalyt gehinderd wordt door de aanwezigheid van een of meer storingen, of de kwantificering merkbaar beïnvloed wordt.”
(Cursief van huidige auteur.)
52
Zie noot 35.
31
Appendix 4: Elementaire rekenfout over het hoofd gezien Hieronder is een deel van een Documentation Package van het dopingcontrolelaboratorium van Zwijnaarde gereproduceerd. Eén zaak valt direct op: •
De signalen worden afgerond vóórdat de onzekerheid als een fractie daarvan berekend wordt. De acceptance range 18.75-31.25 volgt namelijk als 25 ± 6.25 (= 25% × 25).
Voor de conclusie maakt het in dit geval niet uit: 24 valt ruim binnen de acceptance range. Echter, men mag hopen dat bijvoorbeeld banken niet halverwege een berekening afronden, alvorens de rente als een percentage van de verkeerde uitkomst te berekenen. N.B. Alvorens een ‘positief’ resultaat vrij te geven, moeten twee (2) zogeheten certifying scientists een onafhankelijke review uitgevoerd hebben. Wat zou hierbij nog meer over het hoofd gezien kunnen worden? Samenvattend: er is zijn echt wel gegronde redenen waarom ik de praktijken van dit dopingcontrolelaboratorium heb omschreven als gepruts.53
53
H. Stouwdam, 'Dopinglaboratoria zijn niet gericht op verbetering', NRC, 6 juni 2009; zie noot 6.
32
Appendix 5: E-mail correspondentie n.a.v. de strafvermindering van Yuri van Gelder Hieronder volgen drie e-mails waaruit blijkt dat diverse partijen (media, WADA) verkeerd zijn voorgelicht m.b.t. de (onreglementaire) strafvermindering van Yuri van Gelder. De enigszins laconieke reactie van mr. Segaar, de voorzitter van de Dopingautoriteit, geeft te denken over het functioneren van het systeem van checks and balances rond de Dopingautoriteit.
E-mail 21 juni 2010 van Niggli aan Faber
Dear Dr. Faber, I have been informed of your note to my Science Director in respect of a recent case in the Netherlands. The particular matter you refer to is one that we were alerted to when the sanction was handed down. We have a responsibility to review all sanctions in all cases throughout the world and where we believe the Code has not been followed appropriately, we exercise our right of appeal. In this particular instance, the information we received was sufficient for us to decide not to appeal. The information indicated that there was substantial assistance given to the anti-doping organization by the particular athlete and that this was therefore a case where Article 10.5.3 applied. You might note the full reading of this clause: “An anti-doping organization with results management responsibility for an anti-doping rule violation may, prior to a final appellate decision under article 13 or the expiration of the time to appeal, suspend a part of the period of ineligibility imposed in an individual case where the athlete or other person has provided substantial assistance to an anti-doping organization &” Yours sincerely, Olivier NIGGLI Attorney, LLM, MBA | Avocat, LLM, MBA CFO / Director Legal Affairs | CFO / Directeur Affaires juridiques World Anti-Doping Agency | Agence mondiale antidopage T +1 514 904 8805 F +1 514 904 8754 www.wada-ama.org | www.facebook.com/wada.ama | http://twitter.com/wada_ama Read Play True Magazine online - www.wada-ama.org/playtrue Consultez le magazine Franc Jeu en ligne - www.wada-ama.org/francjeu
33
Think GREEN before printing this message | Veuillez considérer l'environnement avant d'imprimer ce message
E-mail 23 juni 2010 van Faber aan Segaar
Geachte heer Segaar, Cc aan de heer Geukers en pers Met deze e-mail wens ik u op de hoogte te brengen van de bevindingen van mijn onderzoek in een geruchtmakende dopingzaak. De aanleiding voor dat onderzoek was de ‘bekentenis’ die aantoonbaar te laat was voor toepassing van een bepaald artikel. Mij stoorde het m.n. dat de pers in deze zaak verkeerd is voorgelicht: http://www.gympower.nl/2009/10/yuri-van-gelder-mag-turnen-op-wk-2010/ “De door de tuchtcommissie opgelegde straf is in overeenstemming met de nationale en internationale dopingregelgeving. De KNGU ziet dan ook geen reden ertegen in beroep te gaan”, reageert voorzitter Jos Geukers op de uitspraak. Ik heb mijn bevindingen inmiddels op direktieniveau bij het WADA onder de aandacht gebracht en het antwoord vindt u hieronder. De Director Legal Affairs verwijst naar een artikel dat m.i. eveneens niet van toepassing is, zie attached WADA Code (p.57-58: 10.5.3 Substantial Assistance in Discovering or Establishing Anti-Doping Rule Violations). Terzijde: deze potentiële motivatie is niet terug te vinden in de uitspraak van 22-10-2009. Het citaat hieronder gaat namelijk als volgt verder (“You might note the full reading of this clause” [sic]): “criminal authority or professional disciplinary body which results in the Anti-Doping Organization discovering or establishing an anti-doping rule violation by another Person or which results in a criminal or disciplinary body discovering or establishing a criminal offense or the breach of professional rules by another Person.” Dit is uiteraard bedoeld voor een geheel ander type zaak. Men denke aan: “Kohl hing aanvankelijk een levenslange schorsing boven het hoofd, maar kreeg strafvermindering omdat hij kroongetuige wilde zijn in een omvangrijk dopingonderzoek in Oostenrijk. De strafvermindering zal Kohl koud laten. Hij heeft inmiddels zijn sportieve carrière beëindigd.”
34
Kohl heeft bepaalde informatie over anderen verstrekt (‘another Person’). Van Gelder is daarentegen allesbehalve een kroongetuige. Deze ‘regeling’ heeft ontegenzeggelijk alle schijn van een voorkeursbehandeling. Een schrijven naar de internationale gymnnastiekbond FIG is in voorbereiding. Uw reactie zie ik met belangstelling tegemoet. Hoogachtend, Klaas Faber
E-mail 28 juni 2010 van Segaar aan Faber
Geachte heer Faber, Vriendelijk dank voor uw e-mail. U vraagt mijn mening over een specifieke zaak, waarover de Commissie van Beroep van de KNGU geoordeeld heeft. Als voorzitter van het bestuur van de Dopingautoriteit past het mij niet om te oordelen over vonnissen van tuchtcolleges, zeker niet als die definitief geworden zijn zoals in casu het geval is. Ik neem uw e-mail dan ook voor kennisgeving aan. Met vriendelijke groet, Dopingautoriteit Dolf Segaar Voorzitter
35
Appendix 6: Het Leitmotiv van de Dopingautoriteit Hoe komt het toch dat die tuchtcommissies zich niet laten leiden door de Dopingautoriteit? Dát is de vraag die de Dopingautoriteit al jaren bezig houdt, eveneens in de huidige zaak.54
‘Sportbonden te mild over doping’ Directeur Ram van de Nederlandse Dopingautoriteit beklaagt zich erover dat tuchtrechters de richtlijnen van het WADA onvoldoende volgen. Van onze verslaggever Mark van Driel AMSTERDAM Nederlandse tuchtrechters houden zich niet aan de anti-dopingcode van de World Anti-Doping Agency (WADA). De straffen zijn in tientallen zaken lager uitgevallen dan voorgeschreven. De laatste jaren gaat bijna de helft van de uitspraken tegen de regels in. Dat blijkt uit een analyse van de Dopingautoriteit. Volgens Ram, de directeur van de Dopingautoriteit, komen de lage straffen voort uit een gebrek aan kennis van dopingregels bij de tuchtrechters. Ze gaan ‘incorrect dan wel creatief ’om met het gesloten systeem van bewijsvoering en straf dat in 2004 is ingevoerd. Vaak vinden de tuchtrechters de straffen die door de anti-dopingcode worden voorgeschreven te hoog, vooral als het verboden middelen betreft die volgens de tuchtrechters ten onrechte op de dopinglijst voorkomen, zoals marihuana en cocaïne. Volgens de Dopingautoriteit is de handelwijze van de tuchtrechters schadelijk voor de Nederlandse sport. De Nederlandse overheid heeft zich gecommitteerd aan de antidopingcode. Verschillende internationale federaties hebben al geconcludeerd dat Nederland zich niet houdt aan de regels. Ram wil niet zeggen welke federaties dat zijn. De Dopingautoriteit heeft in 2009 besloten vaker bij het internationale sporttribunaal CAS beroep aan te tekenen tegen uitspraken van de tuchtrechters. Meerdere pogingen om de tuchtrechters voor te lichten over de strikte dopingregels hebben niet geholpen, meent Ram. In juni heeft het CAS voor het eerst een uitspraak van de Nederlandse tuchtrechters vernietigd. Biljarter Nick Zuijderbuijk kreeg wegens het gebruik van cocaïne een schorsing twee jaar opgelegd. De Nederlandse tuchtrechters vonden een jaar uitsluiting voldoende. Volgens de Dopingautoriteit zijn sporters de dupe van de eigenzinnigheid van de tuchtrechters. De anti-dopingcode is bedoeld om de rechtzekerheid te verhogen, maar door
54
M. van Driel, ‘Sportbonden te mild over doping’, de Volkskrant, 17 september 2010.
36
vrije interpretatie van de regels neemt de rechtonzekerheid voor sporters juist toe. Het is volgens Ram onduidelijk op basis waarvan tuchtrechters tot hun oordeel komen. Ram verwacht dat de ‘creatieve’ omgang met de dopingregels er uiteindelijk toe zal leiden dat de anti-dopingcode in de toekomst nog strenger zal worden. Het WADA zal de bewegingsvrijheid van tuchtrechters verder willen beperken. De tuchtrechtspraak is bij veel sportbonden in handen van juridische geschoolde vrijwilligers. Een tiental bonden heeft het werk uitbesteed aan het Instituut Sportrechtspraak. De tuchtrechters daar zijn vrijwilligers die doorgaans als advocaat of officier van justitie werkzaam zijn. Volgens Ram speelt bij hun uitspraken vooral verzet tegen het dwingende karakter van de dopingregels een rol, en niet een gebrek aan kennis.
37
Appendix 7: Reactie van Dopingautoriteit op de veroordeling van Claudia Pechstein Let vooral op de afsluiting van dit artikel: “In het ergste geval volgt vrijspraak als gevolg van procedurele fouten. Dat doet niets meer af aan de methode.”
Dopingautoriteit: Blij met uitspraak25 november 2009 CLAUDIA PECHSTEIN CAPELLE AAN DE IJSSEL (ANP) - De Nederlandse dopingautoriteit is blij met het oordeel van het internationaal sporttribunaal CAS, dat woensdag de schorsing wegens doping van schaatsster Claudia Pechstein bevestigde. “Een zeer belangrijke primeur”, zegt algemeen directeur Herman Ram. De eerste veroordeling van een atleet op basis van verdachte bloedwaarden in het biologisch paspoort is een feit. Ram: “Een negatieve uitspraak had de strijd tegen doping wat teruggeworpen. Het was ook dan hooguit een kwestie van tijd geweest om alsnog ons doel te bereiken, maar zo is het beter. Maar voor de langere termijn hadden we geen zorgen.” “De bewijsvoering is geaccepteerd”, zegt Ram. “Er is veel geld en wetenschappelijk onderzoek in gestoken en twijfels hebben we ook niet. Toch had een voor ons negatieve uitspraak als consequentie gehad dat we veel dingen misschien nog nadrukkelijker hadden moeten uitzoeken. Noem het een betere ‘fine-tuning.’ Dat hoeft nu niet.” Ram benadrukt dat de controle op bloedwaarden niet ter vervanging is van de ‘traditionele’ dopingbestrijding. “Alleen kunnen we met het biologisch paspoort de top van specifieke duursporten beter controleren.” Volgens Ram biedt de uitspraak van het CAS de dopingbestrijders voldoende zekerheid. “Dat Pechstein nu nog naar de burgerrechter stapt zegt me niet zo veel. Die toetst niet de inhoudelijke kant van de zaak. In het ergste geval volgt vrijspraak als gevolg van procedurele fouten. Dat doet niets meer af aan de methode.”
38
Appendix 8: Identificatie op grond van zeven diagnostische ionen Hieronder is een deel van een Documentation Package van het dopingcontrolelaboratorium van Keulen gereproduceerd. Twee zaken vallen direct op: 1) Er wordt geïdentificeerd met méér dan drie diagnostische ionen. 2) De overeenkomst tussen referentie (kolom 4) en verdacht monster (kolom 6) is véél beter dan de acceptance range (kolom 5) vereist. De reden hiervoor is dat de acceptance range niet statistisch onderbouwd is (d.w.z. correct rekening houdend met de kwaliteit van de betreffende meting), maar gebaseerd op een ad-hoc regel (zie Sectie 1.1). Een nodeloos wijde acceptance range impliceert dat de kans op misidentificatie nodeloos hoog is.
39
Appendix 9: Brief van minister Verburg d.d. 12 juli 2010 Aldus wordt in bedekte termen het onjuiste ontkennen van een nieuw feit gecorrigeerd:
40
Appendix 10: Praktijkvoorbeeld van betwiste schending van de ISL voor nandrolon Prof. De Zeeuw55 beschrijft uitgebreid een vergelijkbaar voorbeeld: “Application of MS–MS and monitoring ions 315, 225, 183, 169, 155, 143 would provide additional diagnostic value, but may also lead to a phenomenon that can be called “ion shopping”, i.e. to focus only on suitable ions: this is demonstrated in Table 5, which deals with a case analyzed under the 1998 criteria of the International Olympic Committee [23]. The data were interpreted as a positive confirmation because the RIs of three diagnostic ions matched with those of the reference within ±25% (rel). Here, the requirement was overlooked that all diagnostic ions must be taken into account. Instead, ion shopping was applied for those fragments that matched within the allowable tolerance windows, i.e.m/z 225, 183 and 143. A similar example of ion shopping can be found in Table 4 of reference [10].” Bovengenoemde Referentie [10], waarin volgens prof. De Zeeuw eveneens onterecht een ‘positief’ gegeven wordt, is een artikel waarvan prof. Stephany één van de auteurs is. Dit geconstateerd hebbend, kan men zich uiteraard best een (vrijblijvende) wetenschappelijke discussie tussen beide experts voorstellen: wellicht ‘positief’ voor de één, mogelijk ‘negatief’ voor de ander. Echter, een (vrijblijvende) wetenschappelijke discussie over een concrete zaak kan niet de bedoeling van de ISL en bijbehorende Technical Documents zijn. De regels die hierin zijn vastgelegd, vormen immers de enige bescherming van de sporter tegen een onterechte veroordeling. In geval van twijfel, moet de sporter vrijuit gaan.
Table 5 SIM analysis of nandrolone metabolites by EI-GC–MS–MS (precursor ion 405) Ion m/z
315 225 183 169 155 143 a
55
Sample relative intensity (%) 100 70.7 6.83 8.35 8.29 7.78
Reference relative intensity (%) 100 65.9 8.15 5.84 5.94 7.49
∆ Relative intensity (rel.) – 7.2 16.2 30.1a 28.3a 3.7
Outside the maximum permitted tolerance window.
Zie noot 51.
41