Beleidsplan jeugdhulp in de A2-gemeenten 2015-2019
‘Op weg naar een andere jeugdzorg’ - dichtbij, in samenhang en effectief –
INSPRAAKVERSIE
Juni 2014
Colofon Uitgave De drie A2-gemeenten: Cranendonck, Heeze-Leende, Valkenswaard.
Teksten en samenstelling Gemeente Cranendonck Gemeente Heeze-Leende Gemeente Valkenswaard
Met medewerking van Olga van Keulen K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd, in opdracht van de hierboven genoemde gemeenten.
Juni 2014 Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door de provincie Noord-Brabant.
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding
4
2. Gemeentelijke rol, taken en verantwoordelijkheden vanaf 2015
7
3. De positie van jeugdigen en ouders
9
4. De startsituatie in de A2-gemeenten
11
5. Visie, uitgangspunten en beleidsdoelen
19
6. De vormgeving van jeugdhulp in de A2-gemeenten
22
7. Specialistische zorgvormen
29
8. Kwaliteitsbeleid
32
9. Aanpalende beleidsterreinen
36
10. Financiën
39
11. Implementatie-agenda
47
Bijlage 1 Kadernota “naar een andere jeugdzorg”
47
Bijlage 2 Concept- Organisatiemodel “Jeugdhulp in de A2-gemeenten”
59
Bijlage 3 Verkregen input inspraakprocedure organisatiemodel
77
Bijlage 4 Coördinatie van het CJG+
89
3
1. Inleiding Gemeenten worden per 1 januari 2015 bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle jeugdhulp: 1 ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen. Ook worden gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en de advisering en verwerking van meldingen inzake huiselijk geweld en kindermishandeling. Naast deze bestuurlijke en financiële decentralisatie (transitie), die gepaard gaat met een forse bezuiniging, moet er ook een inhoudelijke omslag (transformatie) in het werken binnen de jeugdzorg worden gerealiseerd. De eigen kracht van jeugdigen, hun gezin en sociaal netwerk neemt daar een belangrijke rol in. De uitgangspunten van het nieuwe stelsel zijn: meer preventie, meer eigen verantwoordelijkheid, jeugdigen naar vermogen laten participeren, normaliseren, ontzorgen en niet onnodig medicaliseren. We willen eerder jeugdhulp op maat bieden, dicht bij huis, om zo het beroep op de gespecialiseerde zorg te beperken. Ook willen we betere samenwerking rondom gezinnen en meer ruimte voor professionals. Dat doen we door de regeldruk terug te dringen. Het Centrum voor Jeugd en Gezin dient in de A2-gemeenten als fundament. De transitie en transformatie wordt fasegewijs ingevoerd. Stapsgewijs realiseren we op een gedegen manier wat nodig is. In A2-verband werken Valkenswaard, Cranendonck en Heeze-Leende samen om deze transitie en transformatie te realiseren.
1.1 Gemeenten werken in A2-verband samen De bestuurlijke regie over deze samenwerking berust bij een stuurgroep en de ambtelijke regie bij een regiegroep. De gemeentebesturen blijven daarbij autonoom in hun eigen beslissingen. De samenwerking is onder meer nodig om voldoende beleidscapaciteit en uitvoeringskracht te bereiken voor de nieuwe taken die op de gemeenten afkomen. Voor wat betreft de jeugdzorg is het essentieel dat door samenwerking een stevige eerstelijns jeugdzorg gevormd kan worden, die kan beschikken over voldoende continuïteit en expertise. Dit leidt tot meer deskundigheid op plekken waar ouders en kinderen dagelijks komen en tot meer vermogen om problemen zelf op te lossen zonder doorverwijzing naar (dure) specialistische zorgvormen. Daarnaast zorgt de samenwerking ervoor dat indien nodig - ook lokaal niveau de juiste afwegingen gemaakt kunnen worden in verband met het tijdig inzetten of beëindigen van extra hulp. Op die manier is ook een betere risicobeheersing mogelijk, zowel financieel als zorginhoudelijk. De regionale samenwerking zorgt voor meer efficiënte en effectieve jeugdhulp tegen lagere kosten, dan wanneer elke gemeente afzonderlijk haar jeugdvoorzieningen in stand zou moeten houden.
1.2 Totstandkoming beleidsplan In het eerste kwartaal van 2014 is door de gemeenteraden de kaderstellende notitie ‘Naar een andere jeugdzorg’ vastgesteld. In deze kaderstellende notitie is een eerste aanzet tot beleid geformuleerd door het benoemen van landelijke, regionale en subregionale kaders (zie bijlage 1). Het voorliggende beleidsplan is een volgende stap in de uitwerking van de genoemde kaders. Naast de A2-samenwerking vindt er ook al geruime tijd regionale samenwerking met de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant plaats. Deze samenwerking heeft geresulteerd in de notitie ’21 voor de jeugd’ en in de vervolgnotitie ‘21 voor de jeugd, 2.0’. Deze zijn vastgesteld door de 21 colleges van B&W, waarmee in regionaal verband een aantal richtinggevende besluiten zijn genomen. Daarnaast hebben de 21 gemeenten middels een regionaal transitiearrangement (RTA) afspraken gemaakt over de 1
Daar waar wij in dit beleidsplan spreken van ouders, bedoelen wij tevens opvoeders en verzorgers.
4
continuïteit van zorg in 2015 en is besloten rondom de inkoop van de jeugdzorg regionaal samen te werken. Onderdelen van deze samenwerking zijn verwerkt in dit beleidsplan. Voor het opstellen van het beleidsplan hebben we gebruik gemaakt van de inzichten en kennis van lokale en regionale partners, Wmo-raden in A2-verband, partners binnen de gespecialiseerde jeugdhulp en de bijeenkomsten met de gemeenteraden in A2-verband. Vooral de toegang en toeleiding naar de jeugdhulp is in diverse bijeenkomsten uitgebreid besproken met professionals en managers van lokale en regionale partners en met de Wmo-raden. Het organisatiemodel stond tijdens deze gesprekken centraal (zie bijlage 2). De verkregen input vindt u terug in bijlage 3. Alle relevante reacties zijn onderzocht en verwerkt.
1.3 Afbakening 1.3.1 Een brug bouwen terwijl je er over loopt Voorliggend beleidsplan wordt vastgesteld voor een periode van vier jaar, 2015-2019. Hierbij wordt nadrukkelijk aangegeven dat de transformatie van de huidige jeugdzorg tijd nodig heeft en niet op 1 januari 2015 is afgerond. Deze transformatie vraagt om de nodige zorgvuldigheid voor zowel de cliënten, de CJG-professionals als de zorgaanbieders. Innovatie in zorg kan niet in een keer doorgevoerd worden. Het gaat bij alle betrokkenen om een noodzakelijke cultuurverandering. Het plan kent een duur van 4 jaar om continuïteit in het beleid te kunnen waarborgen. Doordat verschillende factoren nog onzeker zijn (nieuwe taken en verantwoordelijkheden, budgettair kader, ontwikkelingen binnen andere domeinen) moet er tussentijds de mogelijkheid zijn om het beleid bij te stellen. Willen wij tijdig kunnen inspelen op veranderingen, dan zal er een mate van flexibiliteit in beleid moeten zitten. Na 2 jaar wordt daarom het plan geëvalueerd. De thema’s die in dit beleidsplan aan bod komen, verschillen in mate van uitwerking. Zo wordt er een uitgebreide beschrijving van het organisatiemodel gegeven, maar moet het sturen op en het monitoren van resultaten nog nader worden uitgewerkt. 1.3.2 Leeftijdsgrenzen Het beleidsplan heeft betrekking op preventie, alle vormen van jeugdhulp en de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering voor jeugdigen tot 18 jaar woonachtig in de A2-gemeenten de zoals benoemd in de Jeugdwet. Na het 18 jaar wordt ondersteuning en zorg geboden vanuit een ander wettelijk kader, zoals de Wmo, Zvw of AWBZ. Jeugdhulp kan echter onder bepaalde ste voorwaarden doorlopen tot maximaal het 23 levensjaar. Voor gesloten jeugdzorg is deze doorloop de op basis van jurisprudentie beperkt tot hooguit 6 maanden na het 18 jaar. Voor jeugdreclassering en andere vormen van jeugdhulp die voortvloeien uit een strafrechtelijke beslissing geldt de leeftijdsgrens van maximaal 23 jaar. Dit beleidsplan is ook van toepassing op deze vormen van verlengde jeugdhulp.
1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 geven we de gemeentelijke rol, taken en verantwoordelijkheden vanaf 2015 weer. De positie van jeugdigen en ouders beschrijven we in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 schetsen we de startpositie van de jeugd in onze drie gemeenten. We benoemen o.a. van welke zorg jeugdigen op dit moment gebruik maken. In hoofdstuk 5 beschrijven we wat we willen bereiken in onze gemeenten. Hier vindt u onze visie, uitgangspunten en beleidsdoelen. In hoofdstuk 6 staat het model dat we in de A2-gemeenten inzetten centraal. U leest hier onder andere op welke wijze jeugdigen en ouders jeugdhulp kunnen ontvangen, hoe we de hulp willen vormgeven en welke mogelijke routes er zijn. In hoofdstuk 7 beschrijven we om welke specialistische zorgvormen het gaat en op welke manier we
5
regionaal samenwerken. In hoofdstuk 8 leest u hoe we willen bereiken dat jeugdigen en ouders kwalitatief goede hulp ontvangen. In hoofdstuk 9 beschrijven we de aanpalende beleidsterreinen van het jeugdbeleid. Tenslotte vindt u in hoofdstuk 10 hoe we de jeugdhulp bekostigen. U leest hier onder andere hoeveel budget er is, waar we dat aan uitgeven en hoe dat past bij de uitgangspunten en resultaten die we nastreven.
6
2. Gemeentelijke rol, taken en verantwoordelijkheden vanaf 2015 2.1 Rol van de gemeente De rol van de gemeente als lokale overheid op het vlak van het sociale domein zal de komende jaren fors veranderen. Gemeenten krijgen nieuwe verantwoordelijkheden, taken, en financiën binnen het sociale domein. Het gaat niet alleen om de uitvoering van de Jeugdwet, de Participatiewet en een uitbreiding van de Wmo met taken uit de AWBZ, maar raakt ook andere beleidsvelden. Dit dienen gemeenten in onderlinge samenhang en in afstemming met het onderwijs, organisaties uit de jeugdzorg, de basisvoorzieningen in de gemeente en het sociale domein te organiseren. Van de gemeente wordt gevraagd deze nieuwe taken vorm te geven met de nadruk op verantwoordelijkheid terugleggen bij de burger. De volgende rollen voor de gemeente worden hieronder onderscheiden: • • •
De rol van opdrachtgever: inrichting van het stelsel, afspraken maken met de uitvoerders, aansturing, inkoop, monitoring en evaluatie. De rol van regisseur: verbindingen leggen, aanjager van nieuwe initiatieven, stimuleren van kwaliteit. De rol van voorlichter: de gemeente zorgt voor een goede infrastructuur en communiceert hierover met het maatschappelijk veld, de jeugdigen en ouders. Op 1 januari 2015 weten alle partijen waar men terecht kan voor welke hulp. Communicatie is daarnaast ook gericht op de eigen verantwoordelijkheid van inwoners. In A2-verband is een communicatieplan opgesteld om hieraan uitvoering te geven.
2.2 Nieuwe taken en verantwoordelijkheden De gemeenten voeren nu al taken uit op het gebied van het algemeen jeugdbeleid, preventie en opvoed- en opgroeiondersteuning (Centrum Jeugd en Gezin) en de jeugdgezondheidszorg. In het kader van de decentralisatie jeugdzorg komen hier bij: Provinciale taken: • • • • • • •
toegangstaken voor de geïndiceerde jeugdzorg ambulante jeugdzorg, open en semi- residentiële zorg pleegzorg crisishulp justitieel kader: jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR) advies- en meldpunt kindermishandeling kindertelefoon
Taken uit AWBZ of Zorgverzekeringswet: • • •
begeleiding, persoonlijke verzorging en het bijbehorende kortdurende verblijf AWBZ zorg voor verstandelijk beperkte (Vb) jeugdigen tot 18 jaar (met uitzondering van verblijfszorg voor vb-jeugd die dit levenslang nodig hebben) geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz)
Rijkstaken van het ministerie VWS: •
Plus
gesloten jeugdzorg (Jeugdzorg
)
7
2.3 Jeugdwet De verantwoordelijkheden zijn in de Jeugdwet (artikel 2.5) als volgt vormgegeven: • • • • • • •
• •
Laagdrempelige en herkenbare toegang tot jeugdhulp; Het bieden van kwantitatief en kwalitatief voldoende jeugdhulp; Het waarborgen dat passende hulp tijdig wordt ingezet en dat de juiste expertise beschikbaar is; Het adviseren en bepalen over en inzetten van de aangewezen vorm van jeugdzorg; Het waarborgen dat professionals die zich zorgen maken over een jeugdige een aanspreekpunt hebben; De mogelijkheid van directe interventie in crisissituaties; Het bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van de jeugdige in het geding is, zo snel mogelijk inschakelen van specialistische hulp en een verzoek tot onderzoek overwegen bij de Raad voor de Kinderbescherming; Een samenhangende organisatie van de toegang tot de Raad voor de Kinderbescherming en het gedwongen kader; en Het kosteloos en anoniem advies beschikbaar stellen voor jeugdigen met vragen over opgroeien en opvoeden.
Gemeenten krijgen veel beleidsvrijheid in de uitvoering van deze verantwoordelijkheden. Variaties in de houding van gemeenten zijn dus mogelijk: van gemeenten die terughoudend zijn en zich afzijdig houden van de uitvoering en dit bij instellingen houden, tot gemeenten die ervoor kiezen om alles in eigen hand te houden en zelf een gemeentelijke dienst opstarten om vanuit daar jeugdhulp te bieden. Kernpunten • Wij kiezen voor een middenweg. Dit betekent dat we sturing en regie in eigen handen nemen en de uitvoering bij de instellingen en professionals leggen.
•
De gemeenten brengen hierbij haar ‘couleur locale’ aan, zodat de inzet van preventieactiviteiten en zorg is afgestemd op de lokale vraag.
8
3. De positie van jeugdigen en ouders 3.1 Wettelijke positie Het is belangrijk dat ouders en jeugdigen zoveel mogelijk eigenaar blijven van hun eigen hulpverleningsproces en dat wordt uitgegaan van hun mogelijkheden om regie te voeren over hun eigen leven. De rechtspositie van jeugdigen en ouders wordt in de Jeugdwet vormgegeven door bepalingen over: a.
De verplichte informatie aan jeugdigen en ouders over de te verlenen jeugdhulp. In de praktijk betekent dit dat jeugdigen en/of ouders samen met de professional bepalen welke hulp wordt ingezet. De afspraken worden vastgelegd in het gezinsplan (zie hoofdstuk 6).
b.
Toestemmingsvereiste. Jeugdigen en ouders moeten kunnen rekenen op een zorgvuldige omgang met privacy. Gegevens worden alleen met toestemming gedeeld met nader betrokkenen. Alleen als de veiligheid van de jeugdige in het geding is kan hier van worden afgeweken. Wanneer jeugdhulp noodzakelijk is en er geen toestemming wordt gegeven, kan de jeugdhulp alleen met tussenkomst van de rechter worden verleend.
c.
Een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling. Het effectief en laagdrempelig bemiddelen bij en afhandelen van klachten van jeugdigen en ouders over de uitvoering van de zorg is een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Van deze instellingen eisen we dat zij een klachtenregeling hebben, die zij onder de aandacht van de jeugdigen en ouders brengen. Jaarlijks doen de instellingen aan de gemeente verslag over aantal klachten, de inhoud van de klachten en de wijze waarop de klachten zijn behandeld. Voor klachten van jeugdigen en ouders over gevolgde procedures binnen het CJG+ sluiten we aan bij de gemeentelijke klachtenprocedure. Daarnaast kunnen inwoners bij de gemeente in beroep gaan tegen beschikkingen die te maken hebben met het al dan niet toekennen van zorg.
d.
Het realiseren van inspraak en medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders. Iedere jeugdhulpaanbieder (met > 10 medewerkers) of gecertificeerde instelling is verplicht een cliëntenraad in te stellen die de belangen van de jeugdigen en ouders behartigt. De A2gemeenten leggen het beleidsplan voor inspraak voor aan de Wmo-raden van de drie gemeenten. De Wmo-raden kunnen voorstellen doen en advies uitbrengen over het gemeentelijk beleid voor jeugdhulp.
e.
Een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Bij een onafhankelijke vertrouwenspersoon kunnen jeugdigen en ouders terecht als zij problemen ervaren op het terrein van jeugdhulp. Onafhankelijk, beschikbaar en toegankelijk zijn belangrijke voorwaarden voor een goede invulling van deze functie. Gemeenten gaan deze functie collectief aansturen en financieren via de VNG. Vanuit de VNG komt een voorstel over de wijze waarop dit wordt ingericht.
f.
Keuzevrijheid voor cliënten (waar mogelijk) met betrekking tot voorzieningen, waarbij rekening wordt gehouden met gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond. Indien mogelijk dragen we er zorg voor dat jeugdigen en ouders keuzevrijheid hebben als het gaat om het verkrijgen van jeugdhulp. Keuzevrijheid start al bij de toegang van hulp. Dat betekent een goede match tussen de jeugdige/ouders en de professional. Daarnaast kan bij meerdere zorgaanbieders vormen van hulp worden afgenomen, zodat ook hier keuzevrijheid is. De ultieme keuzevrijheid is het persoonsgebonden budget (pgb).
9
3.2 Zorgcontinuïteit in 2015 (overgangsjaar) Het overhevelen van alle vormen van jeugdhulp naar de gemeenten is een complex proces. Om de hulpverlening aan jeugdigen en ouders vanaf 2015 te waarborgen geldt dat jaar als overgangsperiode. Dat betekent dat voor jeugdigen die op 31 december 2014 in een zorgtraject zitten, of op een wachtlijst staan voor geïndiceerde zorg, een overgangsrecht op zorgcontinuïteit geldt. Dat geldt zowel voor Zorg in Natura als voor het persoonsgebonden budget (pgb). Voor 2015 is dit overgangsrecht vormgegeven door middel van het Regionaal Transitiearrangement Jeugd dat is vastgesteld door de 21 gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant. In dit arrangement hebben de gemeenten met elkaar afspraken gemaakt over de continuïteit van zorg. Jeugdigen en hun ouders kunnen het reeds gestarte traject in 2015 dus gewoon afronden bij de hen bekende aanbieder. De continuïteit van zorg geldt voor maximaal het gehele kalenderjaar 2015 of totdat de indicatie in 2015 afloopt. Uitzonderingen hierop zijn pleegzorg en gedurende de periode dat er een maatregel is opgelegd door de kinderrechter.
3.3 Betekenis van het jeugdstelsel voor jeugdigen en ouders De transitie en transformatie van de jeugdhulp is gericht op het versterken van de eigen kracht van de jeugdige, ouders en hun sociale netwerk. We spreken jeugdigen en ouders aan op hun eigen verantwoordelijkheid en geven hen zeggenschap over het oplossen van hun eigen hulpvraag. Bij een complexe hulpvraag wordt het aantal hulpverleners in een gezin zoveel mogelijk beperkt. Eén medewerker van het CJG+ blijft contactpersoon voor het gezin en zorgt voor afstemming tussen de verschillende hulpverleners, ook als er specialistische zorg nodig is. Informatie en advies over opvoeden en opgroeien is beschikbaar via websites, voorlichtingsbijeenkomsten rondom opvoeden en opgroeien en via partners, scholen, jeugdmaatschappelijk werk, etc. Jeugdigen en ouders kunnen met hun ondersteuningsvragen direct terecht bij professionals van de lokale ondersteuningsteams van het CJG+ in de A2-gemeenten. Contact kan ook via de telefoon of via e-mail verlopen. Voor jeugdigen blijft voor vragen en problemen ook de landelijke kindertelefoon beschikbaar.
Kernpunten Keuzevrijheid voor jeugdigen en ouders •
• •
• •
Indien er geen klik is tussen de professional en de jeugdige en zijn of haar ouders is een verzoek voor een andere professional mogelijk (binnen alle redelijkheid en de mogelijkheden van bedrijfsvoering). Een goede klik is bepalend voor succesvolle ondersteuning; Als jeugdigen en ouders met goede reden een second opinion willen, is deze mogelijkheid aanwezig; Als ouders aan bepaalde voorwaarden kunnen voldoen is het persoonsgebonden budget beschikbaar (zie voor meer informatie hoofdstuk 10, paragraaf 5). Bij pgb kiezen ouders zelf welke zorg ze inkopen binnen de kaders van de regeling; Jeugdigen en ouders kiezen zelf of ze gebruik maken van de eerste lijn jeugd-GGZ en bij welke aanbieder; Als jeugdigen en ouders gespecialiseerde jeugdhulp ontvangen, mogen zij kiezen uit de aanbieders, waarmee de gemeente in regionaal verband een overeenkomst heeft.
10
4. De startsituatie in de A2-gemeenten In de A2-gemeenten wonen 12.861 jeugdigen tot 18 jaar. Met de meeste van onze jeugdigen en hun ouders gaat het goed. Jeugdigen gaan naar school, sporten, gaan naar hobby’s. Kortom: ontwikkelen zich zoals vele anderen tot zelfstandige, gezonde volwassenen. Ook in onze gemeenten zijn er jeugdigen en ouders met wie het minder goed gaat. Soms door een gebrek aan zekerheid (denk hierbij aan een laag zelfbeeld, baan, financiën, woonruimte), soms door gezondheidsproblemen of door een beperking (verstandelijk of lichamelijk). Ook kan psychische problematiek bij de jeugdige of de ouders de oorzaak zijn van problemen in de ontwikkeling. In dit hoofdstuk brengen we de situatie van de jeugdigen en gezinnen in kaart en geven we weer hoeveel jeugdigen gebruik maakten van de jeugdzorgvoorzieningen.
4.1 Jeugd en gezinnen in de A2-gemeenten Hoe een jeugdige zich ontwikkelt hang af van zowel positieve, beschermende factoren als risicofactoren. Beschermende factoren zijn bijvoorbeeld dat de jeugdige: • • •
tenminste één volwassene heeft waar hij of zij zich aan kan hechten, dat kunnen ouders zijn maar ook een leerkracht, sportcoach, etc.; een goede relatie heeft met tenminste één van de ouders; sociale steun ontvangt vanuit zijn omgeving.
Eén of meerdere risicofactoren betekenen niet perse dat een jeugdige in problemen komt. Een stapeling van risicofactoren in combinatie met te weinig beschermende factoren vergroot wel de kans hierop. Risicofactoren zijn bijvoorbeeld: • • • •
de sociaaleconomische status van een gezin (inkomen, opleidingsniveau, sociaal netwerk, etc.) een psychisch probleem bij ouders of jeugdige; het opgroeien in een eenoudergezin; voortijdig schoolverlaten en daardoor geen startkwalificatie.
Onderstaande overzichten geven inzicht in de demografische gegevens van de gemeenten en geven inzicht over jeugdigen en gezinnen die verband houden met risico- en beschermingsfactoren en met het huidig jeugdzorggebruik in de A2-gemeenten. We analyseerden de cijfers om ook verschillen tussen onze gemeenten weer te kunnen geven.
4.2
Demografische gegevens
4.2.1 Aantal jeugdigen In de A2-gemeenten wonen 12.861 jeugdigen. In Cranendonck is 20% van de inwoners jonger dan 18 jaar, in Heeze-Leende en Valkenswaard 19%. Dit komt overeen met het landelijke gemiddelde van 20% in 2013 (CBS, 2013 (zie figuur 1).
11
2
Figuur 1 Aantal inwoners in de A2-gemeenten
4.2.2 Groene en grijze druk in de A2 De verhouding tussen 0 tot 19-jarigen en 20 tot 65-jarigen wordt de groene druk genoemd (RIVM, 2013). Het geeft een indicatie van de verhouding tussen jeugd en het werkende deel van de bevolking. De grijze druk geeft de verhouding werkenden met ouderen weer. In Nederland is er sprake van vergrijzing, vooral in kleinere steden en dorpen. Het landelijk beeld laat zien dat de grijze druk toeneemt en de groene druk afneemt. Figuur 2 geeft de groene en grijze druk in de A2-gemeenten weer. 3
Figuur 2 Groene en grijze druk (%) in de A2-gemeenten Groene druk
Grijze druk
Cranendonck
37.3
33.1
Heeze-Leende
39.2
36.8
Valkenswaard
35
38
Landelijk
38.4
28
In Heeze-Leende en Cranendonck wonen meer jeugdigen dan ouderen, ten opzichte van het aantal werkenden. In Valkenswaard zijn er juist meer ouderen dan jeugdigen. In vergelijking met landelijke cijfers is de groene druk in Heeze-Leende bovengemiddeld en de grijze druk in al onze gemeenten hoger dan het landelijk gemiddelde. Dit betekent dat ook onze gemeenten vergrijzen.
4.3 Jeugd in het gezin 4.3.1 Gezinssamenstelling De meeste jeugdigen groeien op in een tweeoudergezin (zie figuur 3). In Valkenswaard wonen in verhouding meer eenoudergezinnen. Een eenoudergezin is een factor die negatief van invloed kan zijn op de ontwikkeling van een jeugdige, of de gezinssituatie.
2 3
CBS, 2014 RIVM, 2013
12
4
Figuur 3 Aantal en soort gezinnen in de A2-gemeenten Cranendonck
Heeze-Leende
Valkenswaard
Tweeoudergezinnen
2722 (86%)
2049 (86%)
3660 (81%)
Eenoudergezinnen
451 (14%)
340 (14%)
854 (19%)
Totaal aantal gezinnen
3173
2389
4514
4.3.2 Kans op armoede 5
Opgroeien in armoede is een risicofactor voor een gezonde ontwikkeling van jeugdigen. Jeugdigen die in armoede leven hebben vaak psychische en fysieke klachten. Daarnaast isoleert het de jeugdigen, ze kunnen vanwege geldgebrek niet deelnemen aan activiteiten met leeftijdsgenoten. Ook bij ouders 6 leidt het gebrek aan middelen tot psychische problemen en stress . De kans dat een jeugdige in armoede opgroeit is in de A2-gemeenten voor een jeugdige het grootst in Valkenswaard (zie figuur 4). In vergelijking met landelijke cijfers ligt Valkenswaard dicht bij het landelijk gemiddelde. Jeugdigen in Cranendonck en Heeze-Leende hebben minder kans op armoede. Figuur 4 Percentage jeugdigen met kans op armoede Percentage jeugdigen met kans op armoede Cranendonck
8.3%
Heeze-Leende
7%
Valkenswaard
11.1%
Totaal A2
9.2%
Landelijk
12.2%
7
4
CBS, 2013 “Het percentage kinderen van 0 tot 18 jaar dat opgroeit in een meerpersoonshuishouden, met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum. Sociaal minimum is het wettelijk bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld” (CBS, 2010) 6 Bron: Onderzoek van de Kinderombudsman in samenwerking met het Verweij Jonker Instituut, Kinderen in armoede in Nederland, 2013 7 Landelijke jeugdmonitor, lokale jeugdspiegel, 2011 5
13
4.4 Jeugd in onderwijs Het overgrote deel van onze jeugdigen volgt regulier basis- en voortgezet onderwijs. In vergelijking gaan in Cranendonck het minst aantal jeugdigen naar het speciaal basisonderwijs en in Heeze-Leende het meeste. In Valkenswaard volgen in vergelijking met de andere twee gemeenten de meeste jeugdigen speciaal voortgezet onderwijs. In Cranendonck volgt een groot aantal leerlingen onderwijs in België. Het aantal voortijdig schoolverlaters is in Valkenswaard het hoogst en in Heeze-Leende het laagst. Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk gezegd, lopen voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie een risico op werkloosheid en isolatie van de samenleving. 8
Figuur 5 Jeugd in het onderwijs
Cranendonck
Heeze-Leende
Valkenswaard
3084
2427
4402
Totaal aantal naar schoolgaande jeugd Primair onderwijs
1848
59.9%
1377
56.7%
2496
56.7%
Voortgezet onderwijs
1130
36.6%
959
39.5%
1728
39.3%
Speciaal basis onderwijs
19
0.6%
30
1.2%
50
1.1%
Speciaal voortgezet onderwijs
45
1.5%
36
1.5%
88
2%
Jeugdigen die in België naar school gaan.
338
23
40
Voortijdig schoolverlaters (geen startkwalificatie)
66
32
115
4.5 Jeugd en werk Begin 2013 was landelijk 16% van de jeugdigen tussen 15- 25 jaar werkloos(CBS, 2014). Het is aannemelijk dat in onze gemeenten een even grote groep werkloos is. Vanuit onze visie dat jeugdigen opgroeien tot zelfstandige en zelfredzame volwassenen is het belangrijk dat jeugdigen ook participeren in de arbeidsmarkt. Jeugdwerkloosheid heeft verschillende gevolgen. Het vergroot de kans op isolatie, psychische problematiek en vergroot de achterstand op de arbeidsmarkt. Daarnaast verkleint intrede op de arbeidsmarkt zonder startkwalificatie de kans op een baan en vergroot het de kans op crimineel gedrag (CBS, 2011).
4.6 Ondersteuningsvragen van jeugdigen in de A2-gemeenten Onderstaande cijfers geven een overzicht van het aantal jeugdigen die van verschillende soorten jeugdhulp gebruik maakten. De cijfers komen uit verschillende bronnen met een verschillende manier van rapporteren. Soms wordt bij een waarde 1-4 het cijfer <5 gehanteerd, in andere gevallen vermelden bronnen alle waarden tussen 1-7 als 5. De achterliggende reden is dat op deze wijze voorkomen wordt dat gegevens te herleiden zijn naar een individuele jeugdige, maar hierdoor is het onmogelijk om precieze aantallen weer te geven. Wij vragen u dan ook om de cijfers te zien als een benadering. Wanneer we percentages benoemen zijn de aantallen afgezet tegen het aantal jeugdigen dat in dat jaar in onze gemeenten woonden.
8
Cijfers uit 2014
14
4.6.1 Gebruik AWBZ De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is een wet die de zorg voor jeugdigen met langdurige lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke en/of psychische beperking regelt. Zorg kan intramuraal geregeld worden, waarbij de jeugdige in een instelling verblijft (met verblijf en al dan niet periodiek) en extramuraal (zonder verblijf). Onze gemeenten zetten met name AWBZ gefinancierde zorg ‘zonder verblijf’ in (figuur 6). Dit betekent dat de jeugdigen veelal in de thuissituatie (ambulante) hulp ontvangen. Deze zorg is goedkoper dan de zorg ‘met verblijf’, waarbij een jeugdige al dan niet periodiek in een instelling woont. 9
Figuur 6 Aantal jeugdigen dat gebruikt maak van de AWBZ-zorg jeugd in de A2-gemeenten Cranendonck Jeugdigen 0 t/m 18 jaar
10
Heeze-Leende
4296
Valkenswaard
3393
Totaal A2
6104
13.793
AWBZ -
Zonder verblijf
95
2.2%11
65
1.9%
135
2,2%
295
2,1%
-
Met verblijf
<5
0.1%
<5
0,1%
10
0,2%
20
0,1%
4.6.2 Gebruik jeugd-GGZ Figuur 7 geeft weer hoeveel jeugdigen in onze gemeenten gebruik maken van jeugd-GGZ. Onze de 12 gemeenten zetten met name 2 lijns GGZ ‘zonder verblijf’ in. In verhouding zet Cranendonck meer ste ste 1 lijns GGZ in dan de andere twee gemeenten. De 1 lijnszorg is relatief goedkoper. In Valkenswaard de de wordt het meeste 2 lijnszorg ‘zonder verblijf’ ingezet, maar geen 2 lijns met verblijf. In de toekomst willen we in regionaal verband bevorderen dat meer wordt ingezet op de goedkopere ste de 1 lijnszorg, dan de duurdere begeleiding en behandeling in de 2 lijnszorg. Door in te zetten op ste preventie en vroegtijdige hulp willen we er voor zorgen dat jeugdigen sneller korte en lichtere 1 lijnszorg ontvangen.
9
CBS, 2011 Aantal jeugdigen 0 tot en met 18 jaar, CBS, 2011 11 Percentage over totaal aantal jeugdigen in 2011 12 de 0 Lijnszorg is hulp door niet-professionele hulpverleners zoals het sociaal netwerk, een turnleerkracht die problemen signaleert e.d. ste 1 Ljjnszorg is de "rechtstreeks toegankelijke" hulp zoals de jeugdgezondheidszorg, de opvoed- en opgroeiondersteuning, de advisering aan jongeren en opvoeders en de lichte hulpverlening, de huisarts. de 2 Lijnszorg omvat intensief ambulante hulpvormen en vormen van intensieve, gespecialiseerde pedagogische thuishulp bij met name multi-probleemgezinnen, de daghulp (semi-residentiële zorg), de dag- en nachthulp (residentiële zorg) en de pleegzorg. 10
15
13
Figuur 7 Aantal jeugdigen dat gebruikt maak van de GGZ-zorg jeugd in de A2-gemeenten
Cranendonck 14
Jeugdigen 0-18 jaar
Heeze-Leende
4327
Valkenswaard
3425
Totaal A2
6227
13.979
Jeugd GGZ e
-
1 lijn
-
2 lijn zonder verblijf
-
80
1.8%
40
220
5.1%
170
<5
0.1%
<5
1,2%
80
1,3%
200
1,4%
340
5,5%
730
5,2%
10
0,1%
de
5%
de
2 tweede lijn met verblijf 0,1%
0
0%
4.6.3 Gebruik provinciale jeugdzorg Provinciaal gefinancierde jeugdzorg bestaat uit jeugd- en opvoedhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering pleegzorg en het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK). 4.6.3.1 Jeugd- en opvoedhulp Jeugd- en opvoedhulp worden nu nog uitgevoerd door provinciaal gefinancierde zorgaanbieders en de bestaat uit hulp in de thuissituatie (ambulante zorg ), 2 lijnszorg met/zonder verblijf, dagbehandeling, residentiële jeugdzorg (internaat) en pleegzorg. Figuur 8 geeft het percentage jeugdigen in 2011 weer dat één van deze soorten hulp ontving. de
We zetten vooral 2 lijnszorg zonder verblijf in. In Heeze-Leende wordt in verhouding minder ambulante hulp verleend. In Cranendonck wonen in verhouding de meeste jeugdigen in pleeggezinnen. In totaal maakt Valkenswaard het meeste gebruik van deze jeugd- en opvoedhulp (1,6%), Cranendonck komt op de tweede plaats (1,4%). Heeze-Leende gebruikt deze vorm van provinciale jeugdzorg in verhouding het minst (0,9%). 15
Figuur 8 Gebruik provinciale jeugdzorg jeugd- en opvoedhulp in de A2-gemeenten Cranendonck 16
Jeugdigen 0-18 jaar
Heeze-Leende
4296
Valkenswaard
3393
Totaal A2
6104
13.793
Zorgaanbod Provinciaal de
-
2 lijn zonder verblijf
-
2 lijn (deeltijd)verblijf
-
Verblijf pleegzorg
45
1%
20
0,6%
60
1%
125
0.9%
0
0%
5
0,1%
15
0,2%
20
0,2%
0.3%
5
0,1%
20
0,3%
40
0,3%
de
15
4.6.3.2 Gebruik jeugdbescherming, jeugdreclassering en Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Figuur 9 geeft het aantal jeugdreclasseringsmaatregelen (12 – 18 jaar) en het aantal maatregelen rondom de jeugdbescherming (0-18 jaar) weer. Afgezet tegen het aantal jeugdigen in de diverse
13
CBS, 2010 Aantal jeugdigen 0 tot en met 18 jaar, CBS, 2010 15 CBS, 2011 16 Aantal jeugdigen 0 tot en met 18 jaar , CBS, 2011 14
16
leeftijdscategorieën is het aantal jeugdbeschermingsmaatregelingen in Heeze-Leende het laagst. Voor de jeugdreclasseringsmaatregelen geldt dat Cranendonck het laagst scoort. In Cranendonck is het aantal meldingen bij het AMK in vergelijking tot de twee andere gemeenten vrij hoog. 17
Figuur 9 Gebruik jeugdbescherming, jeugdreclassering en AMK in de A2-gemeenten (gedwongen kader) Cranendonck 18
Jeugdigen 0-18 jaar
19
Jeugdigen 12-17 jaar
Heeze-Leende
Valkenswaard
Totaal A2
4296
3393
6104
13.793
1505
1198
2149
4852
BJZ/Jeugdbescherming -
Jeugdbescherming
30
0.7%
20
0,6%
45
0,7%
95
0,7%
-
Jeugdreclassering
5
0.3%
5
0,4%
15
0,7%
25
0,5%
-
AMK gemeld 25
0.6%
5
0,1%
15
0,2%
45
0,3%
20
Figuur 10 Aantal geaccepteerde meldingen Bureau Jeugdzorg (vrijwillig kader) Cranendonck 21
Jeugdigen 0-18 jaar
Geaccepteerde aanmeldingen Bureau Jeugdzorg
Heeze-Leende
4296 55
1.3%
Valkenswaard
3393 35
1,0%
6104 85
1,4%
Totaal A2 13.793 175
1,4%
Geaccepteerde aanmeldingen Bureau Jeugdzorg zijn casussen waarvan de vraag wordt opgepakt (zie figuur 10). Het gaat hierbij om vrijwillige hulp rondom opvoed- en opgroeiproblematiek. In vergelijking met de cijfers van de jeugdbescherming (zie figuur 9), wordt er door Bureau Jeugdzorg meer in het vrijwillig kader dan gedwongen kader opgepakt. 4.6.4 Gebruik Rijk gefinancierde zorg Uit de nu bekende cijfers blijkt dat in 2012 geen gebruik is gemaakt van jeugdzorg
plus
.
4.6.5 CJG-casussen 2013 Figuur 11 geeft een overzicht van het aantal behandelde casussen binnen de CJG’s, bij hoeveel casussen er sprake was van multi-problematiek (hulpvragen op vijf of meer leefgebieden) en hoeveel casussen zijn gestart naar aanleiding van een zorgmelding van de politie. In verhouding worden in Cranendonck de meeste en in Heeze-Leende de minste casussen door het CJG opgepakt. Procentueel betreffen in Cranendonck en Valkenswaard meer casussen multi-problematiek dan in Heeze-Leende. Het aantal casussen vanuit de politie is in Valkenswaard het hoogst.
17
CBS, 2011. Met uitzondering van de cijfers van het AMK, deze komen uit 2010. Het percentage jeugdreclassering is berekend op het aantal jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar in 2011. 18 Aantal jeugdigen 0 tot en met 18 jaar, CBS, 2011 19 Aantal jeugdigen 12 tot en met 17 jaar, CBS, 2011 20 CBS, 2011 21 Aantal jeugdigen 0 tot met 18 jaar , CBS,2012
17
Figuur 11 Casussen CJG 2013 in de A2-gemeenten Cranendonck 22
Jeugdigen 0-18 jaar
Heeze-Leende
4308
Valkenswaard
3334
Totaal A2
5986
13.628
CJG casussen
22
-
Totaal
84
1.9%
37
1,1%
92
1,5%
213
1,6%
-
Waarvan multi-problematiek
15
0.3%
6
0,2%
18
0,3%
39
0,3%
-
N.a.v. zorgmelding politie 27
0.6%
9
0,3%
44
0,7%
80
0,6%
Aantal jeugdigen 0 tot en met 18 jaar, CBS, 2013
18
5. Visie, uitgangspunten en beleidsdoelen 5.1 Visie 3D Met de decentralisaties krijgen de A2-gemeenten de verantwoordelijkheid voor vrijwel de gehele maatschappelijke ondersteuning aan inwoners – jeugdigen, volwassenen en ouderen. De gemeente krijgt hiermee de mogelijkheid om samenhangend beleid te voeren, gericht op preventie van problemen, participatie van inwoners en het bieden van perspectief. De visie van het college is dat de inwoners (de vraag) centraal staan. Daarbij nemen we steeds de totale leefsituatie van mensen in ogenschouw. We starten bij de mogelijkheden en talenten van mensen. We spreken het zelfoplossend vermogen aan en tegelijkertijd hebben we aandacht voor mensen in een kwetsbare positie. We bouwen voort op de ‘kantelingsgedachte’ die op dit moment al wordt toegepast in de Wmo. In plaats van het behandelen van claimgerichte aanvragen, gaan professionals en inwoners de vraag, en behoefte - maar ook de eigen mogelijkheden – goed verkennen om daarna met de inwoner en (wanneer mogelijk) diens netwerk te zoeken naar passende oplossingen. Het behoud van de eigen regie, zelfredzaamheid en zelfoplossend vermogen staan voorop. Daarmee verwachten we een betere aansluiting te vinden op de werkelijke vraag van inwoners en ook de beschikbare middelen efficiënter te kunnen inzetten. In de visie van A2-gemeenten is het van belang dat professionals de ruimte krijgen om te doen wat nodig is. Dat vergt een zekere mate van (gecontroleerd) vertrouwen en de juiste instrumenten om het werk te kunnen doen. De decentralisaties vragen ook om een omslag in de interne dienstverlening van de gemeente. Gemeenten moeten leren denken vanuit de eigen kracht van jeugdigen en ouders en hun directe omgeving; niet alleen (standaard) beoordelen of inwoners in aanmerking komen voor bepaalde rechten, maar vooral samen naar werkbare oplossingen zoeken. Het vraagt om het doorbreken van interne schotten en het (meer) sturen op resultaat in plaats van het juist toepassen van standaardregels. e
In het 1 kwartaal 2014 is de kadernotitie ‘Naar een andere jeugdzorg’ vastgesteld. Deze sluit aan bij de 3D uitgangspuntennotitie “Een brug bouwen terwijl je er over loopt”. Hierin zijn, door de “stuurgroep 3D” van de A2-gemeenten, overkoepelende kaders geformuleerd voor de drie decentralisaties Jeugdwet, AWBZ en Participatiewet. Dit omdat er op onderdelen raakvlakken en overlap is. We koppelen hieraan ook de invoering van het Passend Onderwijs, ook wel de vierde ‘D’ genoemd. Het voorliggende beleidsplan bouwt hierop voort en vertaalt onze visie op de transitie en transformatie van het jeugdstelsel naar uitgangspunten en gewenste beleidsdoelen.
5.2 Visie op de inrichting van de jeugdhulp: dichtbij, in samenhang en effectief Om te komen tot een transitie en transformatie van het jeugdstelsel werken we aan een aantal systeemdoorbraken. Daarmee verbeteren we de hulpverlening, de ondersteuning en zelfredzaamheid van jeugdigen en gezinnen. Hiermee willen we bereiken dat: • • •
jeugdigen opgroeien in een kansrijk en veilig thuis; jeugdigen opgroeien tot actieve burgers die deelnemen aan de samenleving; en jeugdigen zowel sociaal als economisch zelfredzaam zijn.
De ouders zijn de belangrijkste opvoeders, maar de sociale omgeving bepaalt mede het verloop van de opvoeding en opgroeien van jeugdigen. Als steun vanuit de leefomgeving niet voldoende is, dan is
19
professionele hulpverlening nabij. De rode draad voor het inrichten van de zorg bestaat uit de kenmerken dichtbij, in samenhang en effectief. Dichtbij: Hulp en ondersteuning aan jeugdigen en hun gezinnen moet voor iedereen gemakkelijk toegankelijk en zo dicht mogelijk bij de jeugdige georganiseerd zijn. In samenhang: bij een hulpverleningsvraag wordt in samenspraak met het gezin bekeken welke zorg wordt ingezet. Er is een goede verbinding tussen lichtere en zwaardere vormen van ondersteuning. Effectief: uit tal van onderzoek naar de effecten van hulpverlening blijkt dat de kwaliteit van de hulpverlener meer invloed heeft op het succes van de hulpverlening dan specifieke hulpverleningsmethodes.
5.3 Onze uitgangspunten voor jeugdhulp 1.
Ouders zijn en blijven primair verantwoordelijk voor het opgroeien en de opvoeding van hun kinderen en worden daar ook op aangesproken. Als de veiligheid van de jeugdige in het geding is wordt ingegrepen.
2.
De leefomgeving van de jeugdige (gezin, wijk, school/werk en vrije tijd) is het fundament bij het opgroeien en de ontwikkeling van jeugdigen. De leefomgeving ondersteunt jeugdigen (en hun ouders) om veilig en gezond op te groeien. a.
Professionals en vrijwilligers die met jeugdigen in aanraking komen letten op signalen die wijzen op moeilijkheden bij een jeugdige en/of hun ouders. Zo helpen we hen preventief, zodat eventueel met een kleine inzet van hulp jeugdigen en ouders weer verder kunnen.
b.
Jeugdigen en ouders kunnen gemakkelijk digitaal of fysiek een vraag stellen aan een professional als zij deze vraag in hun sociaal netwerk niet beantwoord krijgen. De professional ondersteunt hen bij het oplossen van de vraag.
3.
Het CJG+ is de spil van de jeugdhulp in de A2-gemeenten. De professionals uit de lokale ondersteuningsteams zijn er voor de lichte vragen van jeugdigen. Zijn hulpvragen erg complex dan wordt het lokale ondersteuningsteam versterkt met de professionals uit het A2-team (zie hoofdstuk 6).
4.
Jeugdigen en ouders ontvangen hulp zo dichtbij, zo snel en zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig. Hiervoor is versteviging van lokale preventieve inzet een noodzaak.
5.
Eén gezin, één plan, één regisseur: Jeugdigen en ouders hebben één vast aanspreekpunt als er ondersteuning plaatsvindt. Samen met de professional wordt bekeken wat de cliënt en zijn omgeving zelf kan en wat passende hulp is. Hulp wordt integraal geboden voor het hele gezin. Dit wordt vastgelegd in het gezinsplan. Hun aanspreekpunt coördineert het plan.
6.
Er is afstemming en samenwerking tussen het CJG+ en de specialistische zorg zodat hulp snel op- en afgeschakeld kan worden. Lokale nazorg moet dan goed geregeld zijn. De professional binnen het CJG+ krijgt indien nodig de ruimte om de vinger aan de pols te houden.
7.
Er is afstemming tussen de jeugdhulp, Wmo/Awbz, werk en inkomen, passend onderwijs, veiligheid, welzijnsbeleid, maar ook met ruimtelijke ordening, etc.(zie hoofdstuk 9).
20
5.4 Beleidsdoelen De transformatie is zoals al eerder aangegeven, een proces dat niet van vandaag op morgen is afgerond. Dat betekent dat het volgen van en bijsturen op onderstaande doelen een kwestie van lange adem is. Gevolgen van een andere aanpak zijn meestal pas na een aantal jaren zichtbaar. Ook is de effectiviteit bij preventievoorzieningen moeilijk meetbaar. Zoals beschreven in de visie en uitgangspunten willen we dat de jeugdigen in de A2-gemeenten kansrijk en veilig kunnen opgroeien tot actieve burgers die deelnemen aan de samenleving. Hier komen de volgende beleidsdoelen uit voort:
1.
De zelfredzaamheid en zelfstandigheid van jeugdigen en ouders met een hulpvraag bij het CJG+ worden gestimuleerd
2
De jeugdhulp is kwalitatief goed, dichtbij, effectief, in samenhang georganiseerd (naar professionele maatstaven).
2.
Voor gezinnen met complexe en meervoudige problematiek is integrale hulp, ongeacht van welk domein, beschikbaar op basis van één gezin, één plan, één regisseur.
3. Het gebruik van specialistische hulp (behandeling, verblijf) is afgenomen ten gunste van lichte vormen van hulp.
5.5 Regionale innovatie van jeugdhulp Omdat de innovatie van de jeugdzorg in ontwikkeling is en veranderingen niet meteen doorgevoerd kunnen worden, wordt na 1 jaar een overzicht van de eerste stand van zaken gegeven. Voorbeelden van langdurige processen rondom veranderingen zijn: het omvormen van Bureau Jeugdzorg naar een Gecertificeerde Instelling, het vormen van het AMHK, één integrale crisisdienst, innovatie binnen de regionale en subregionale inkoop (zie hoofdstukken 6 en 7).
5.6 Evaluatie jeugdhulp We ontwikkelen samen met zorgaanbieders een evaluatie-instrument om de impact van het ingezette beleid te evalueren, zoals een afname van specialistische zorg zowel in duur als vraag. Tevens geven wij jaarlijks inzage in het zorggebruik en werkwijze van het CJG+. De onderstaande prestatie-indicatoren zijn voorbeelden. Het ontwerpen van de precieze prestatie-indicatoren maakt onderdeel uit van de implementatie-agenda (zie hoofdstuk 11). • • • • •
De mate van zelfredzaamheid van jeugdige en ouders. De tevredenheid van de cliënten (jeugdigen en ouders) over de resultaten van de hulp van de zorgaanbieder. Het aantal behandelde cliënten door de Lokale Ondersteuningsteams. Het aantal behandelde cliënten door het A2 team (generalistische hulp). De mate waarin de inzet van specialistische hulp is verminderd ten opzichte van het jaar ervoor.
21
6. De vormgeving van jeugdhulp in de A2-gemeenten Om de transitie en transformatie van de jeugdhulp vorm te geven is in samenspraak met organisaties rondom jeugdhulpverlening een organisatiemodel voor de jeugdhulp in de A2-gemeenten ontwikkeld. Het organisatiemodel is gebaseerd op onze wettelijke nieuwe taken en verantwoordelijkheden en sluit aan bij onze visie en geformuleerde uitgangspunten. Het gaat vaak om een complexe werkelijkheid en figuur 6 is een vereenvoudigde weergave hiervan. Wij lichten elk onderdeel nader toe. Figuur 6 Organisatiemodel voor de jeugdhulp in de A2-gemeenten
6.1 Sociale samenleving jeugd en gezin 6.1.1 Inwoners/ gezinnen In een goed functionerende gemeenschap zijn inwoners bereid en betrokken om in hun eigen sociale netwerk binnen het publieke domein verantwoordelijkheid te nemen rond het opvoeden en opgroeien van jeugdigen. Deze gemeenschap wordt gevormd door ouders, buren, families, verenigingen, vrijwilligers, huisarts, leerkrachten e.d. In de meeste gevallen doen jeugdigen en hun ouders datgene wat nodig is om problemen het hoofd te bieden. Opgroeien is iets wat je zelf moet doen. Opvoeden moet niet te snel worden overgenomen, alleen als het echt niet anders kan. Wij willen deze overtuiging samen met de partners in het maatschappelijk veld nastreven. Als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen dan is hulp nabij. Het is een gezamenlijke zorg dat jeugdigen veilig en kansrijk opgroeien. 6.1.2 Preventie De A2-gemeenten zetten lokaal sterk in op preventie, actieve vroegsignalering en nazorg. Dit om problemen tijdens het opgroeien en opvoeden van jeugdigen te voorkomen en langdurige zorg te beperken. Dit doen we door nauw samen te werken met de basisvoorzieningen zoals het onderwijs en de kinderopvang. Daarnaast bieden we voorlichtingsactiviteiten, opvoedondersteuningsprogramma’s, trainingen voor bijvoorbeeld vrijwilligers binnen verenigingen. Kernwaarden zijn demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in de gezinnen, in scholen en in voorzieningen als peuterspeelzalen e.d.
22
6.1.3 Basisvoorzieningen Vragen en signalen van jeugdigen en ouders komen vooral binnen bij de basisvoorzieningen in de gemeente. Dit zijn voorzieningen waar jeugdigen en hun ouders in hun dagelijks leven mee in aanraking komen. Voorbeelden zijn medewerkers van kinderopvang, leerkrachten, jongerenwerkers, buurtbrigadiers, leerplichtambtenaar, verloskundigen, zuigelingenzorg, jeugdverpleegkundige, jeugdarts en huisarts. Professionals binnen de basisvoorzieningen kunnen voor advies terecht bij het CJG+. Aan de hand van de vraag of het signaal wordt in principe altijd samen met de jeugdige en/of ouders bekeken of en welke ondersteuning nodig is. Bij een lichte vraag kan direct hulp worden ingezet door bijvoorbeeld de interne begeleider van de school zonder tussenkomst van het CJG+. Blijkt het om complexere vragen of meervoudige problematiek te gaan dan moet de vraag zo snel mogelijk worden opgeschaald naar het CJG+. Niet van elke basisvoorziening kan hetzelfde worden gevraagd als het gaat om signaleren of het bieden van ondersteuning. We streven er wel naar om de expertise en de competenties van de basisvoorzieningen in de komende jaren te vergroten en te verbreden, zodat de basisvoorzieningen maximaal kunnen worden ingezet als toegang.
6.2 Het CJG+ Het Centrum voor Jeugd en Gezin plus (CJG+) heeft een centrale rol in de transformatie en het bieden van jeugdhulp. Het organisatiemodel gaat uit van drie lokale CJG’s bestaande uit lokale ondersteuningsteams (LOT’s) en één team in A2-verband bestaande uit professionals die hulp bieden als de vraag van jeugdigen en ouders complex is en expertise/ondersteuning vanuit het LOT onvoldoende is. Samen vormen zij één team: het CJG+. De LOT’s hebben een directe aansluiting met de lokale basisvoorzieningen en bestaan uit een op de lokale behoefte afgestemde professionele invulling (couleur locale), gecombineerd met de professionals uit het A2-team. Het A2-team geeft lokaal werkende professionals waar nodig ondersteuning en advies. Professionals uit het A2-team zijn lokaal inzetbare generalisten die zich met name richten op complexe problematiek op het grensvlak van lokale zorg en mogelijk toekomstige inzet van gespecialiseerde zorg. De teams zijn dicht bij elkaar en hun inwoners gesitueerd. De zorg komt naar de jeugdige en de ouders toe en niet andersom. Het zal in de eerste jaren nog zoeken zijn naar de beste en uiteindelijk gewenste samenstelling van expertises binnen het CJG+. De daadwerkelijke transformatie van de jeugdzorg moet immers nog plaatsvinden. De komende jaren zal de jeugdzorg onderhevig zijn aan veranderingen doordat sterk wordt ingezet op innovatie en versterken van het lokale aanbod.
6.2.1 Generalistisch werken Een professional die generalistisch werkt kijkt samen met het gezin naar alle levensdomeinen, stelt een gezinsplan op, regisseert de in te zetten zorg en voert deze (gedeeltelijk) zelf uit. De algemene 23 kenmerken van een generalist zijn : • brede deskundigheid en breed handelingsrepertoire • maakt altijd integrale afwegingen 23
Bron: Scholte, Sprinkhuizen, en Zuithof, 2012
23
• kan afgewogen handelen tussen levensdomeinen • blijft een vinger aan de pols houden 6.2.2 Gezinsplan: één gezin, één plan, één regisseur Het CJG+ werkt met gezinsplannen. Het gezinsplan wordt door de jeugdige/het gezin samen met de professional gemaakt. Het is een schriftelijke vaststelling die tenminste het volgende omvat: • de gemaakte afspraken over zorg, hulp en ondersteuning; • de relevante gegevens van de betrokkenen en de gezinsdoelen; • afspraken over de inzet van de jeugdige/het gezin en in dien mogelijk zijn of haar omgeving (eigen kracht); • afspraken over, indien van toepassing, het raadplegen van derden zoals de school, hulpverleners e.d.; • wie casusverantwoordelijke is voor afstemming en voortgang van de zorg die tevens de contactpersoon voor de jeugdige/het gezin is; • een risico- en veiligheidstaxatie; • de wijze van onderlinge afstemming tussen betrokkenen; • evaluatiemomenten met daarin afspraken over op- en afschalen van de zorg. De gezinsplannen worden zo veel mogelijk uitgevoerd in de directe leefomgeving van de jeugdigen. Het eigen netwerk neemt hierbij een belangrijke plaats in. Inzet van specialistische hulp kan onderdeel zijn bij de uitvoering van het gezinsplan.
6.3 Expertise op afroep De professionals binnen het LOT en het A2-team hebben ieder hun eigen expertises. Alleen de professionele disciplines die het vaakst nodig zijn, zijn vertegenwoordigd in de teams. Hierdoor kan het voorkomen dat bepaalde specialistische expertise niet in het LOT of binnen het A2-team aanwezig is. Wanneer die kennis wel nodig is, kunnen professionals uit het CJG+ expertise consulteren zoals een arts. Dit wordt uitgewerkt in de mandaatregeling.
6.4 (Huis)arts en praktijkondersteuner(s) De jeugdarts, huisarts en overige medisch specialisten zijn in het nieuwe jeugdstelsel wettelijk bevoegd om te verwijzen naar alle vormen van jeugdhulp. Omdat de gemeenten hiervoor financieel verantwoordelijk zijn, streven de A2-gemeenten naar samenwerking tussen de huisartsen c.q. diens praktijkondersteuner(s) met het CJG+. Wij wensen dat huisartsen bij signalen of vragen van jeugdigen en/of ouders waar mogelijk verwijzen naar de ondersteuningsmogelijkheden van het CJG+.
6.5 Specialistisch zorgaanbod Bij ernstige of langdurige problematiek bij de jeugdige of het gezin kan zo nodig specialistische zorg worden ingezet. Te denken valt aan ambulante GGZ-behandeling, dagbehandeling of (tijdelijke) uithuisplaatsing. Het specialistisch zorgaanbod staat altijd in dienst van het ‘herstel van het normale leven’ en sluit aan bij de lokale zorg (zie voor verdere uitwerking hoofdstuk 7).
24
6.6 Gecertificeerde instelling / bovenlokale voorzieningen 6.6.1 Jeugdbescherming en jeugdreclassering In sommige gevallen staan jeugdigen en ouders niet open voor de geboden hulp en ondersteuning. Ook niet wanneer de veiligheid en opgroeimogelijkheden in het geding zijn en professionals vanuit het CJG+ daar nadrukkelijk op aan hebben gedrongen. Inzet van hulp en steun is dan pas mogelijk door middel van het opleggen (door de kinderrechter) van een jeugdbeschermingsmaatregel. Een andere vorm van gedwongen hulp is de jeugdreclasseringsmaatregel als reactie op een strafbaar feit. Het CJG+ (en eventueel andere aan te wijzen professionals) kunnen bij ernstige zorgen een melding doen bij de Raad voor de Kinderbescherming. De 21 gemeenten hebben hiervoor samenwerkingsafspraken met de Raad voor de Kinderbescherming gemaakt. Indien de rechter een justitiële maatregel uitspreekt, wordt er een jeugdbeschermer of jeugdreclasseerder aan het gezin gekoppeld. Deze professional stemt de uitvoering van de justitiële maatregel af met het CJG+. Het streven is een zogenaamde tandemfunctie van generalist en jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder bewaakt de kaders van de kinderrechter en is hier verantwoordelijk voor. De professionals uit het CJG+ is casusverantwoordelijke voor de overige hulp in het gezin en blijft contactpersoon voor het gezin, ook als de maatregel stopt voor eventuele nazorg. 6.6.2 SEZ/Crisisdienst en het AMHK Het Algemeen Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK )is bereikbaar voor advies en consultatie van inwoners, vrijwilligers en professionals. We profileren in eerste instantie het CJG+ voor advies-, consultatie- en ondersteuningsfuncties. Als de problematiek acuut of complexer is, of mensen liever op afstand advies vragen, kan dat via het AMHK. Het AMHK levert voor gezinnen zelf geen hulp. De SpoedEisendeZorg, SEZ/Crisisdienst is in beginsel 24x7 bereikbaar voor crisisinterventie. Zij heeft een telefonische bereikbaarheidsdienst voor alle inwoners en professionals. Echter, er zal eerst (snel) gekeken worden of een professional uit het lokale veld beschikbaar is gedurende kantoortijden. Anders pakt de crisisdienst het zelf op. Zij werken hiervoor samen met de crisisdiensten van LVB, GGZ en specialistisch zorgaanbod. Professionals van de crisishulp (SEZ) en het AMHK stemmen af met het CJG+ om de hulp dichtbij uit te voeren.
6.7 Cliëntproces op- en afschaling Waar de situatie het toelaat vindt ‘afschaling van zorg’ plaats en neemt het CJG+ of de basisvoorziening het weer over of kunnen de jeugdige of het gezin het zelf weer aan. Rondom afschaling wordt gestreefd naar het maken van afspraken hierover met de zorgaanbieders. Hier ligt een directe relatie met de lokale beschikbaarheid van nazorg/begeleiding. Dit dient onderdeel te zijn van de inkoopafspraken met de zorgaanbieders. De voorwaarden rondom ‘opschaling van zorg’ door professionals in de vorm van het inschakelen van specialistische zorg worden vastgelegd in een mandaatregeling. De praktijk zal uitwijzen of hier gaandeweg in het cliëntenproces bijstellingen moeten plaatsvinden.
6.8 Vrij toegankelijk en niet-vrije toegankelijke hulp De meeste hulp is vrij toegankelijk. Jeugdigen en ouders kunnen met vragen terecht bij professionals uit de basisvoorzieningen zoals de leerkracht, de peuterleidster, de wijkverpleegkundige of bij het LOT. Ook de hulp van het A2-team is, via het LOT, vrij toegankelijk voor jeugdigen en ouders.
25
Wordt echter de inzet van specialistische zorg overwogen dan volgt een besluit daartoe op basis van oordeelsvorming binnen het CJG+. Professionals van het CJG+ onderzoeken, in overleg met de jeugdige en ouders, of en welke zware vorm van ondersteuning daadwerkelijk noodzakelijk is. Waar nodig worden specialisten geraadpleegd. De beslissing om specialistische zorg in te schakelen wordt onder voorwaarden gemandateerd aan de professionals binnen het CJG+. Krachtens de gemeentelijke verordening is voor de inzet van specialistische zorg een verleningbeslissing van het CJG+ nodig.
6.9 Regie en aansturing van het CJG+ 6.9.1 Beleidsaansturing De A2-gemeenten leggen hun regietaak rondom de aansturing en afstemming van het CJG+ neer bij hun afdelingen beleid ondersteund door de afdelingen bedrijfsvoering. Door de drie gemeentelijke beleidsafdelingen wordt een coördinatieteam CJG+ gevormd, waarin ook de coördinatoren CJG deelnemen. Dit team legt verantwoording af aan de regie- en de stuurgroep en zijn verantwoordelijk voor de gezamenlijke aansturing van het CJG+ in A2-verband. De coördinatoren van het CJG+ leggen in het coördinatieteam verantwoording af over de voortgang van het CJG+. Ten aanzien van de professionals binnen het CJG+ maken de afzonderlijke gemeenten (subsidie)afspraken met de deelnemende zorgpartijen. Uiteraard kan het coördinatieteam hiervoor de inhoudelijke voorbereidingen treffen en gemeenschappelijke afsprakenkaders ontwerpen. Het gaat immers in de meeste gevallen in A2-verband om dezelfde instellingen. Tevens vindt vanuit dit coördinatieteam beleidsafstemming plaats met de regio Zuidoost-Brabant voor die beleidsvelden waar samenwerking wenselijk dan wel een noodzaak is. Dat geldt ook voor aanpalende (lokale) beleidsterreinen (zie hoofdstuk 9). De invulling van bedrijfsvoering van het CJG+ maakt onderdeel uit van de implementatie-agenda (zie hoofdstuk 11).
6.9.2 Subregionaal organiseren met behoud van gemeentelijke zeggenschap Met de start van een LOT in elke afzonderlijke gemeente en een gezamenlijk A2-team kiezen we voor lokale eigen zeggenschap en een gemeenschappelijke back-up. Hierdoor kunnen we meer expertise en continuïteit bieden. Het samenbrengen van deze teams in één gemeenschappelijk aangestuurde organisatie (het CJG+) zorgt ervoor dat soepel schakelen mogelijk is. Ook is het mogelijk om A2teamleden te ‘schuiven’ om specifieke, lokale vragen met de benodigde expertise te beantwoorden. Daarnaast versterkt het CJG+ de positie tegenover basisvoorzieningen en partners als het onderwijs, jeugdgezondheidszorg en de specialistische zorg. Doordat we het CJG+ op deze wijze organiseren, blijft de invloed van het lokale gemeentebestuur op de lokale gemeentelijke zorg onverkort overeind. Dat is van belang omdat problematiek die
26
verschillende sociale domeinen betreft, vraagt om een integrale en lokale aanpak. Het is de taak van de afzonderlijke gemeenten om lokaal per casus de grenzen van de eigen werksoort te doorbreken en samen te werken rondom een gezin. De subregio verschaft voor de 3 D's de organisatorische en beleidsmatige kaders, waarbinnen dit belangrijke doel gerealiseerd wordt. Op termijn verwachten we een samensmelting van het A2-team in de LOT’s, doordat professionals elkaar in kennis en ervaring aanvullen en actief zijn waar dat het meeste nodig is. Dit zal geen effect hebben op de lokale regie en aansturing. 6.9.3 Inhoudelijke aansturing CJG+ De dagelijkse aansturing en coördinatie van het LOT leggen we neer bij de coördinator. De coördinatoren van de LOT’s dragen gezamenlijk de aansturing van het totale CJG+ (inclusief het A2team), met behoud van lokale accenten in de aansturing per LOT. De coördinator zorgt als spin in het web voor de coördinatie van de verschillende activiteiten en werkzaamheden. Zij draagt zorg voor de onderlinge samenwerking en afstemming van de verschillende hulpverleningsinstellingen die met een jeugdige/gezin te maken hebben. Ook onderhoudt de coördinator contacten. Zij ziet er op toe dat de coördinatie van de hulpverlening goed verloopt, bewaakt het hulpverleningsproces en stuurt zo nodig (daadkrachtig) bij. De coördinator van het CJG+ is verantwoordelijk voor de naleving van afgesproken procedures, die ten grondslag liggen aan een verantwoorde zorgbeslissing. Dat geldt ook voor de naleving van de voorwaarden waaronder specialistisch aanbod wordt ingezet. Voor het uitvoeren van deze taken kan de coördinator gebruik maken van expertise van bijvoorbeeld een gedragswetenschapper. De uitwerking van de wijze van aansturing en de wijze waarop besluitvorming rondom individuele cliënten tot stand komt maakt onderdeel uit van de implementatie-agenda. Evenals bij de beleidsaansturing gaat het hierbij om een eenduidige werkwijze binnen de A2-gemeenten. De taken van de CJG+ coördinator zijn verder toegelicht in bijlage 4. 6.9.4 Professionele verantwoordelijkheid voor de inhoud van de zorg en voor zorgbeslissingen De professionals die binnen het CJG+ werken, blijven in principe in dienst van de moederorganisatie en worden lokaal ingezet. De reden hiervoor is dat de professionals op deze manier kennis en kunde op peil houden en tevens gebruik kunnen maken van kennis en ondersteuning binnen de moederorganisatie. Die behouden de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het werk van hun werknemers binnen het CJG+. Binnen het CJG+ geldt dat er, binnen het kader van de subsidierelatie met de gemeente, afspraken liggen voor de wijze van samenwerken rondom cliënten. Zij accepteren in dat kader de aanwijzingsbevoegdheid van de coördinator als het gaat om: • • • •
het in behandeling nemen of overdragen van de zorg; het betrekken van cliënten en netwerkpartners; de wijze van registratie en (in netwerkverband) afspraken nakomen; en verantwoording afleggen.
De professionals binnen het A2-team zijn geregistreerde jeugdzorgprofessionals. Zij moeten zich continu laten bijscholen en zich houden aan de beroepscode van hun beroepsgroep. Hun handelen wordt binnen de eigen beroepsgroep getoetst. De beroepscode en tuchtrecht zijn gericht op de medewerker binnen een professionele omgeving. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde zorg blijft dan ook berusten bij de organisatie(s) die deze medewerkers binnen het A2-team inzetten. Tussen de betrokken instelling(en) en de A2-gemeenten wordt een (subsidie)overeenkomst gesloten die de voorwaarden vastlegt, waaronder deze medewerkers binnen het A2-team actief zijn. De dagelijkse teamleiding is daarbij in handen van de CJG+-coördinator, de inhoudelijke professionele begeleiding blijft bij de moederorganisatie. Samen met deze professionele organisatie wordt een
27
besluitvormingsprotocol opgesteld, dat verantwoorde besluitvorming regelt ten aanzien van cliënten. Bijvoorbeeld de beslissing om al dan niet specialistische expertise te consulteren of de zorg (gedeeltelijk) over te dragen aan specialistische zorg. Het A2-team dient zelf te beschikken over voldoende professionele expertise om dit type beslissingen in principe zelf te kunnen nemen. Dit vergt voldoende diversiteit in expertise die elkaar aanvult. Het vraagt ook om vaste beschikbaarheid van een gedragsdeskundige, die tijdig kan signaleren en bijsturen. Deze gedragsdeskundige krijgt een omschreven rol bij de besluitvorming over het inschakelen van specialistische zorg. De moederorganisatie heeft de opdracht verantwoorde zorg te leveren, echter de beroep geregistreerde jeugdprofessional is verantwoordelijk voor zijn beroepsbeoefening conform de nieuwe Jeugdwet. Wij streven ernaar om op termijn uitsluitend te werken met beroep geregistreerde professionals, ook binnen de LOT’s. De coördinator is verantwoordelijk voor het handhaven van de randvoorwaarden voor kwalitatief goede zorg en verantwoorde zorgbeslissingen. Indien zij meent dat deze op een gegeven moment niet gegarandeerd is, heeft zij de plicht om in te grijpen. Het laatste woord is hierbij aan de coördinator. In die zin is de coördinator dus, met behoud van ieders professionele beroepsverantwoordelijkheid, eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de besluitvorming. Het moge duidelijk zijn dat wanneer de coördinator meerdere malen moet ingrijpen, dit leidt tot een onderling beraad tussen de gemeente en de desbetreffende instelling over de gevolgde werkwijze. Ook het coördinatieteam speelt hierin een rol. De bovenstaande afspraken vormen de basis voor het college om de mandatering voor het CJG+ te regelen. Het opstellen van een mandaatregeling maakt onderdeel uit van de implementatie-agenda (zie hoofdstuk 11).
Kernpunten • • • • • • • • • • •
Opgroeien is iets wat je zelf moet doen. Opvoeden moet niet te snel worden overgenomen, alleen als het echt niet anders kan. De A2-gemeenten zetten lokaal sterk in op preventie, actieve vroegsignalering en nazorg. We streven er naar om de expertise en de competenties van de basisvoorzieningen in de komende jaren te vergroten. Wij gaan uit van drie lokale ondersteuningsteams (LOT’s) en één team in A2-verband.(CJG+) Het uitgangspunt is dat professionals binnen het CJG+ generalistisch werken: één gezin, één plan, één regisseur. Wanneer bepaalde specialistische expertise niet in het CJG+ aanwezig is maar wel nodig, kunnen professionals uit het CJG+ aanvullende expertise inschakelen. De voorwaarden rondom toewijzing van specialistische zorg door professionals worden vastgelegd in een mandaatregeling. Rondom de mogelijkheden van afschaling worden afspraken gemaakt met de zorgaanbieders. Specialistische zorg is niet vrij toegankelijk. Er is een verleningbeslissing nodig. De A2-gemeenten leggen hun regietaak rondom de aansturing en afstemming van het CJG+ neer bij de afdelingen beleid ondersteund door de afdelingen bedrijfsvoering. De coördinatie van het lokale LOT/CJG+ wordt neergelegd bij de coördinatoren CJG
28
7. Specialistische zorgvormen Door de transitie zijn wij vanaf 2015 ook verantwoordelijk voor specialistische zorgvormen. Hierbij gaat het om de kinder- en jeugdpsychiatrie (jeugd-GGZ), ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek, zorg voor jeugdigen met een verstandelijke handicap (jeugd-vb) en begeleiding voor chronische zieke jeugdigen. Zij ontvangen begeleiding en behandeling ambulante (extramuraal), in een zorginstelling (intramuraal) of in een tussenvorm (dagbehandeling of deeltijdverblijf). Het gaat om de volgende zorgvormen: • • • • • • •
Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Jeugd-Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Jeugd- Verstandelijk beperkten (VB) plus Jeugdzorg Pleegzorg Spoedeisende zorg/crisisdienst
Voor bijna alle specialistische hulpvormen werken we in regionaal verband samen op het niveau van Zuidoost-Brabant. We werken samen omdat enerzijds de Jeugdwet samenwerking voorschrijft op de zorgvormen jeugdbescherming, jeugdreclassering, AMHK en gesloten jeugdhulp anderzijds omdat het effectiever is om met 21 gemeenten samen te werken in het borgen van de wettelijke zorgcontinuïteit in 2015 (Regionaal Transitie Arrangement), het vormgeven van de gewenste inhoudelijke transformatie in de zorg en het kostenefficiënter inrichten van de Jeugdzorg. Deze regionale samenwerking is vastgelegd in het rapport ‘21 voor de jeugd 2.0’. Voor de specialistische hulp hebben de gemeenten met elkaar in het rapport ’21 voor de jeugd 2.0 ‘ afgesproken: • Terug naar het “normale”: Jeugdigen groeien zoveel mogelijk op in een huiselijke setting en nemen deel aan “gewone” daginvulling en vrijetijdsactiviteiten. Als dit om welke reden dan ook dit niet mogelijk is willen we dat de begeleiding/ondersteuning zoveel mogelijk aansluit bij het “gewone” leven. • Niet zozeer het precies vaststellen van de problematiek en de doelgroep (en daarmee de wijze van financiering en indicatiestelling) staan centraal, maar het antwoord op de vraag om ondersteuning en begeleiding die de jeugdige nodig heeft. Alles met het doel zo veilig en gunstig mogelijk op te groeien. • De hulp die buitenshuis gegeven wordt, wordt indien mogelijk gecombineerd met ambulante hulp of ondersteuning in het gezin en aandacht voor de leefomgeving. Hierbij wordt contact gezocht met het CJG+ over de gezamenlijke aanpak en wie (welk onderdeel van) de ambulante begeleiding in het gezin voor zijn/haar rekening neemt.
7.1
Organisatie van de specialistische zorgvormen
7.1.1 Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Gemeenten hebben de opdracht om van het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een gecombineerd steunpunt te maken onder de noemer Adviesen Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Momenteel opereren drie organisaties (Bureau Jeugdzorg voor het AMK en Lumens Groep en Lev Groep voor de (SHG) voor die taken, wat geïntegreerd moet worden tot één taak en één werkwijze. De wettelijke grondslag voor het AMHK is geregeld in de Wmo.
29
De functie AMK wordt in 2015 eveneens voortgezet bij Bureau Jeugdzorg. Gezien de opdracht tot het vormen van een AMHK worden de medewerkers van het AMK en het SHG in 2015 één team en onder één aansturing gebracht. Met betrekking tot de uiteindelijke positionering van het AMHK zal op een later moment in regionaal verband een besluit worden genomen, waarbij het uitgangspunt is de realisatie van het AMHK per 1 januari 2016. 7.1.2 Jeugdbescherming en jeugdreclassering Als een kinderrechter een maatregel oplegt die ingrijpt in het gezag van de ouders ter bescherming van een jeugdige (0 – 18 jaar) is er sprake van jeugdbescherming. Als een kinderrechter een jeugdige tussen de 12 en 18 jaar (met doorloop tot 23 jaar) begeleiding oplegt omdat hij of zij ervan verdacht wordt of veroordeeld is voor een strafbaar feit, dan is er sprake van jeugdreclassering. Er wordt door de kinderrechter een jeugdbeschermer of jeugdreclasseerder aangesteld. In de Jeugdwet is bepaald dat gemeenten de jeugdbescherming en jeugdreclassering moeten laten uitvoeren door een ‘gecertificeerde instelling’. In ’21 Voor de jeugd’ is aangegeven dat we naar één regionale gecertificeerde instelling voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering willen. Deze moet per 2016 zijn gerealiseerd. De functies jeugdbescherming en jeugdreclassering worden tot 2016 nog voortgezet bij Bureau Jeugdzorg (BJZ) als een provinciebrede gecertificeerde instelling. De William Schrikker Groep functioneert hierbij als ‘onderaannemer’ voor de jeugdigen met een verstandelijke beperking. 7.1.3 Jeugd-GGZ De Jeugd-GGZ is een sector gericht op het herstel of stabiliseren van jeugdigen met psychische aandoeningen. De stoornissen die behandeld worden in de Jeugd-GGZ zijn zeer divers en kunnen sterk variëren in duur. Voor een deel van de jeugdigen in de Jeugd-GGZ zijn de problemen van tijdelijke aard. Wel is er bij sommige aandoeningen of stoornissen, zoals bij depressies, angststoornissen of een trauma als gevolg van bijvoorbeeld misbruik, vaak een blijvende kwetsbaarheid en dus kans op herhaling. De voorkeur gaat uit naar vroegtijdige interventies, die hebben een groot effect op de latere kwaliteit van leven. Vroegtijdig investeren in psychische problemen draagt bij aan een kwalitatief goede en ook economisch gezonde samenleving door minder schooluitval, betere arbeidsparticipatie en minder behoefte aan zorg op latere leeftijd. Verreweg het merendeel van de zorgtrajecten bestaat uit ambulante hulpverlening waarbij jongeren niet worden opgenomen in een instelling. Behandeling met behulp van e-health is in ontwikkeling. 7.1.4 Jeugd-VB Vanuit de AWBZ komen er een aantal zorgvormen over naar de Wmo en de Jeugdwet. Dit zijn in de huidige noemers: begeleiding individueel, begeleiding groep, kortdurend verblijf en vervoer. Hiernaast komt er vanuit de AWBZ ook Persoonlijke Verzorging naar de Jeugdwet. Deze vormen van zorg worden verstrekt aan jeugdigen met een beperking en jeugdigen met problemen met de geestelijke gezondheid. plus
7.1.5 Jeugdzorg
plus
Jeugdigen met ernstige gedragsproblemen kunnen in instellingen voor jeugdzorg worden geplaatst. Deze jeugdigen hebben bescherming nodig tegen zichzelf of tegen anderen. Het gaat bijvoorbeeld om agressieve jeugdigen, meisjes die problemen hebben met loverboys e.d. Het is in het belang van de jeugdigen zelf dat zij een behandeling krijgen in geslotenheid. Dit voorkomt dat zij zich onttrekken aan plus de zorg die ze nodig hebben of door anderen worden onttrokken aan de zorg. Jeugdzorg is niet plus bedoeld als straf. Bij jeugdzorg wordt een jeugdige wel gedwongen opgenomen. Dit kan alleen als de kinderrechter besluit hiervoor een specifieke machtiging af te geven. Het is daarmee een heel specifieke
30
vorm van jeugdhulp waaraan bijzondere (kwaliteits)eisen worden gesteld. Er zijn verschillende plus instellingen en locaties voor jeugdzorg . Jeugdigen gaan zo veel mogelijk naar een instelling in de eigen regio. 7.1.6 Pleegzorg De gemeenten worden verantwoordelijk voor de pleegzorg. Het betreft een bijzondere en voor uithuisgeplaatste jeugdigen belangrijke en ingrijpende vorm van jeugdhulp. De inzet vanuit jeugdhulp zal altijd moeten zijn om te voorkomen dat jeugdigen uit huis geplaatst worden. Als een jeugdige uit huis geplaatst moet worden, is het uitgangspunt om de jeugdige in een situatie op te vangen die het meest lijkt op een ‘gewone’ gezinssituatie. In regionaal verband korten we niet op deze zorgvorm omdat we in de toekomst streven naar meer inzet van pleegzorg en verminderen van intramurale voorzieningen. Als het kan wordt het pleeggezin gezocht in het directe netwerk van het gezin. Niet alle jeugdigen kunnen echter geplaatst worden in een pleeggezin uit het eigen netwerk. In dat geval wordt een “bestandspleeggezin” gezocht (een regulier gezin wat zichzelf beschikbaar heeft gesteld als pleeggezin en hiervoor in aanmerking komt). Na plaatsing in een pleeggezin wordt gewerkt aan terugkeer van de jeugdige in het gezin (geheel of soms gedeeltelijk. Soms is plaatsing in een internaat/groep de beste richting voor de jeugdige vanwege noodzakelijke behandeling. De vraag van de jeugdige en de ouder is leidend (niet het aanbod). 7.1.7 Spoedeisende hulp/Crisisdienst Een crisisdienst biedt acute hulp. Ze verrichten 24 uur per dag, zeven dagen per week crisisinterventie voor jeugdigen en gezinnen. Medewerkers van het crisisteam moeten in onoverzichtelijke situaties en onder druk professioneel en adequaat handelen om de veiligheid van jeugdigen én ouders te bevorderen voor de eerste 48 uur. Uit de praktijk blijkt dat een crisis niet altijd na 48 uur overgedragen kan worden aan het CJG+. De ambulante hulp van de medewerker van de crisisdienst blijft tijdelijk nodig, omdat deze wordt geboden vanuit een onafhankelijke rol. Ook hier dient een nauwe samenwerking te zijn met het CJG+. Op dit moment zijn er diverse instellingen/partijen die crisishulp bieden aan jeugdigen. Bureau Jeugdzorg, onderdeel Spoedeisende hulp pakt daarin de meeste zaken van jeugdigen op. Daarnaast kennen we de crisisdienst GGZ, van waaruit zowel jeugdigen als volwassenen worden geholpen en crisismedewerkers bij bijvoorbeeld MEE. In regionaal verband is het streven om te komen tot de oprichting van een integrale crisisdienst voor zowel jeugd als volwassenen. Door de koppeling tussen de jeugd en volwassenen crisisdienst, kan er breed gekeken worden wat er nodig is om de veiligheid terug te brengen. Het streven is om in overleg met de diverse instellingen in regionaal verband de integrale crisisdienst in 2015 te kunnen realiseren. Verreweg het merendeel van de zorgtrajecten bestaat uit ambulant hulpverlening, waarbij jongeren niet worden opgenomen in een instelling. Behandeling met behulp van e-health is in ontwikkeling. We willen een aanbod van vrijgevestigde eerste en tweede lijn jeugd-GGZ (binnen kwaliteitskaders) beschikbaar houden in de A2-gemeenten om de keuzevrijheid van jeugdigen en ouders te waarborgen.
7.2 Inkoop zorgvormen Voor de inkoop van de hiervoor genoemde diverse zorgvormen wordt in zowel subregionaal als in regionaal verband samengewerkt. In hoofdstuk 10 gaan we hier nader op in.
31
Kernpunten • • • •
Eén regionale gecertificeerde instelling voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering per 2016. Streven naar het oprichten van een integrale crisisdienst voor zowel jeugd als volwassenen. Beslissing positionering van het AMHK op een later moment, waarbij het uitgangspunt is de realisatie van het AMHK per 1 januari 2016. We streven regionaal naar het verminderen van intramurale voorzieningen ten gunste van pleegzorg.
32
8. Kwaliteitsbeleid Het sturen op kwaliteit is een belangrijk aandachtspunt voor de gemeente. De kwaliteit van de jeugdhulp is bepalend voor goede en verantwoorde zorg. De gemeente bepaalt niet alleen welke kwaliteit gesteld wordt. De wet schrijft een aantal kwaliteitswaarborgen voor aanbieders van jeugdhulp voor.
8.1
Kwaliteitseisen
Het uitgangspunt van de stelselwijziging jeugd is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan worden. Gemeenten zijn op grond van dit wetvoorstel verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen. De Jeugdwet geeft kaders over de kwaliteit van de jeugdhulp. Het Rijk acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet voor alle jeugdhulpaanbieders uniform zijn geregeld: • • • • • •
het hanteren van de norm van ‘verantwoorde hulp’: zorg van hoog niveau, tijdig, veilig en doeltreffend; het gebruik maken van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp; het zorgen voor een systematische kwaliteitsbewaking; het zorgen voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers; het hanteren van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; het hanteren van de meldplicht calamiteiten en geweld.
De kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering mogen alleen worden uitgevoerd door instellingen die hiervoor gecertificeerd zijn. Deze eis wordt gesteld vanwege de aard van de taken: ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de jeugdige en het gezin. Het doel van certificering als aanvullende kwaliteitseis is het garanderen van een minimum kwaliteitsniveau van organisaties die kinderbescherming en jeugdreclassering uitvoeren en die werken met de meest kwetsbare en complexe jeugdigen en gezinnen. 8.1.1 Kwaliteitseisen aan aanbieders en uitvoerders van specialistische jeugdzorgvormen De Jeugdwet stelt de volgende kwaliteitseisen aan jeugdzorgaanbieders en uitvoerders van specialistische jeugdzorgvormen: “Jeugdhulpaanbieders en de uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering worden verplicht om ervoor te zorgen dat de vormen van jeugdhulp, de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering die zij uitvoeren, in principe door of onder verantwoordelijkheid van een in het Kwaliteitsregister Jeugd geregistreerde beroepsbeoefenaar worden verricht. Dit houdt in dat professionals zelf hun kennis en vaardigheden op peil houden via na- en bijscholing. Zij weten wanneer zij specifieke deskundigheid van collega’s in moeten schakelen, hebben inzicht in en erkenning van elkaars deskundigheid evenals zicht op de grenzen van de eigen vakbekwaamheid (bij voorkeur met behulp van intervisie). De kwaliteit van de uitoefening van het beroep wordt op deze manier gereguleerd via een beroepsregister, een beroepscode en het tuchtrecht.” Wij verwachten als A2-gemeenten dat de jeugdzorgaanbieders met wie wij werken, voldoen aan de wettelijke eisen.
33
8.2 Het bewaken van de kwaliteit Gemeenten kunnen een aantal instrumenten inzetten om de kwaliteit te bewaken. Voorbeelden zijn: • • •
Door kwaliteitsbewaking een onderdeel te laten zijn van afspraken en contracten met instellingen; Keurmerken te eisen van instellingen; Onderzoek naar de klanttevredenheid;
•
Signalen uit het CJG+ en voorliggend veld zoals leerplicht, onderwijs e.d..
8.3 Sturen op kwaliteit en monitoring Dit jaar kopen de gemeenten voor het eerst zorg in voor jeugd en geven gemeenten hun opdrachtgeversrelatie met aanbieders vorm. Dit gebeurt zowel sub-regionaal als regionaal. In de afspraken met zorgaanbieders worden kwaliteitswaarborgen opgenomen. Gemeenten nemen inkoopcriteria op in de af te sluiten contracten en stellen eisen aan structuur (de organisatie), proces, en/of resultaten. Om vast te kunnen stellen of aan de gestelde eisen wordt voldaan gaat het enerzijds om informatie waarmee gemeenten zorgaanbieders kunnen aansturen. Anderzijds om informatie of de gevraagde diensten werkelijk zijn geleverd en de uitgaven dus terecht zijn (rechtmatigheidscontrole). De gevraagde informatie moet wel proportioneel zijn en de administratieve lasten moeten in balans zijn met het doel van de opgevraagde informatie.
8.4
Calamiteiten en incidenten
Calamiteiten worden door de inspectie Jeugdzorg omschreven als: “een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden gedurende de betrokkenheid van een instelling en die onverwacht of onbedoeld kan leiden of heeft geleid tot een dodelijk of schadelijk gevolg voor een jeugdige, of voor een ander als gevolg van het handelen van een jeugdige.” Calamiteiten moeten altijd direct schriftelijk of via een e-mail aan de Inspectie worden gemeld door de betrokken instelling. Een zorgvuldige toedeling van rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden helpt ons calamiteiten te voorkomen. Het is belangrijk dat gekwalificeerde en geregistreerde of gecertificeerde professionals zorginhoudelijke beslissingen nemen, binnen de daarvoor vastgestelde kaders. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteitseisen, waaraan deze professionals moeten voldoen. Via de coördinatoren van het CJG+ zien de gemeenten toe op de zorgvuldigheid van procedures en besluitvorming rondom inzet van zorg. Bij de coördinator CJG+ berust in eerste instantie de doorzettingsmacht voor het geval het belang van de jeugdige in het geding komt of professionals er onderling niet uitkomen. Hierbij moet de CJG+ -coördinator advies inwinnen. In het gemeentelijk calamiteitenprotocol ligt de procedure vast die gevolgd moet worden bij een calamiteit. In dit protocol zijn de eisen van de Inspectie opgenomen, zoals een terugkoppeling over de wijze waarop de calamiteit is aangepakt. Naast de manier waarop de calamiteit actief wordt opgepakt (in samenspraak met betrokken instellingen) bevat het protocol ook processtappen rondom de communicatie over de calamiteit.
34
8.5
Toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp
Het toezicht op de uitvoering van de ’jeugdhulpplicht’ en overige wettelijk taken van de gemeente wordt in eerste instantie uitgevoerd door de gemeenteraad. Het college legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wanneer er sprake is van ernstige en structurele nalatigheid van de gemeente, ligt er een taak voor interbestuurlijk toezicht: het toezicht dat het Rijk uitoefent op gemeenten. Dit landelijke toezicht wordt uitgevoerd door de Rijksinspectie (een samenwerking tussen de Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie Gezondheidszorg). De Rijksinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp in het algemeen en op de wettelijke kwaliteitseisen aan instellingen en professionals. Daarnaast is de Rijksinspectie verantwoordelijk voor de handhaving.
Kernpunten • •
We sturen op kwaliteit en monitoring via het inkoopproces en het CJG+. Over het toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
35
9. Aanpalende beleidsterreinen 9.1 Sociaal domein Wij kiezen ervoor om de 3 decentralisaties (jeugdwet, AWBZ en Participatiewet) in het sociale domein in onderlinge samenhang op te pakken. We delen in de beleidsplannen dezelfde visie, alleen liggen accenten van de uitwerking bij elke decentralisatie verschillend. Er zijn ook gezamenlijke elementen, zoals het samenwerken in sociale teams, het aanspreken op eigen verantwoordelijkheid en het vormgeven van een nieuwe rol van de gemeente. 9.1.1 Samenwerking en raakvlakken bij de hulp aan specifieke doelgroepen De nieuwe Wmo en de Jeugdwet hebben vooral een raakvlak voor jeugdigen met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Dit betreft een kwetsbare doelgroep, waarbij we moeten letten dat er geen stapelingen van effecten plaatsvindt. Ook de zogenaamde ‘knip’ in de begeleiding tussen ’18-‘ en ‘18+’ is niet wenselijk. Daarnaast zijn er raakvlakken zoals vervoer (leerlingenvervoer, vervoer naar dagbesteding, e.d.) voorwaarden voor pgb, etc. Dit geldt ook voor Jeugdhulp in relatie tot werk en inkomen (de Participatiewet). Door nauw samen te werken kunnen we meer oog hebben voor de totale leefwereld van gezinnen die bijvoorbeeld zowel een uitkering, schuldhulpverlening, zorg als andere vormen van ondersteuning ontvangen. 9.1.2 Samenwerking bij multi-problematiek Per gemeente wordt per D de toegang lokaal vormgegeven in een frontoffice-lokaal. Voor de jeugdhulp is dat het LOT. Het overgrote deel van de ondersteuningsvragen (wij gaan uit van 85 a 90%) kan hier prima afgehandeld worden, omdat het gaat om een ‘enkelvoudig’ probleem. Dus een op `zichzelf staande opvoedingsvraag’, of een vraag om een gemeentelijke voorziening. Wanneer het echter gaat om problemen op meerdere gebieden, bijvoorbeeld ouders met schulden en verslavingsproblematiek met jeugdigen die vaak van school wegblijven, dan is samenwerking tussen de gemeentelijke diensten nodig. Er dient een samenhangende aanpak te zijn, waarbij gekeken wordt naar alle omstandigheden en de verschillende regels elkaar niet gaan tegenwerken. Vaak moeten daarbij lastige keuzes gemaakt worden, als het gaat om de toepassing van de bestaande regelgeving. Moet een alleenstaande ouder verplicht worden om te solliciteren of is het aanvaarden van werk in een bepaalde omstandigheid onverantwoord en zou dat kunnen betekenen dat de jeugdigen en uithuisgeplaatst gaan worden? Wanneer er jeugdigen betrokken zijn bij een hulpverlenersproces geldt binnen de A2-gemeenten de afspraak dat de jeugdhulp in het proces de leiding neemt. Wanneer de verschillende uitvoerders er niet met elkaar uitkomen, bijvoorbeeld omdat zij tegenstrijdige regels zouden moeten opleggen, dan volgt het ‘escalatiemodel’. Dit betekent dat het dilemma wordt voorgelegd aan de eerstvolgende beslissingsbevoegde. Als die er niet uitkomt, wordt het probleem voorgelegd aan de burgemeester. Op plekken waar met deze methode geëxperimenteerd is, blijkt dit een preventieve werking te hebben en hoeft de burgemeester slechts spaarzaam in actie te komen. We verwachten dat er bij ongeveer 10% van de casussen sprake is van een multi-problem. Dat lijkt niet veel, maar deze 10% zorgen vaak wel voor 90% van de kosten voor vaak langdurige en steeds terugkerende hulpprocessen. Een goed werkende integrale aanpak door de sectoren heen, is dus ook van financieel belang voor de gemeente.
36
9.2 (Passend) Onderwijs De invoering van de wet Passend onderwijs en de decentralisatie van de jeugdzorg creëert nieuwe verhoudingen en nieuwe mogelijkheden voor gemeenten en schoolbesturen om de handen ineen te slaan rond de zorg voor jeugdigen en gezinnen. We moeten de komende jaren nog meer samen optrekken dan we wellicht al deden. Schoolbesturen krijgen de opdracht en de middelen om elke jeugdige passend onderwijs te bieden. Gemeenten worden verantwoordelijk voor hulp aan jeugdigen en ouders in gezin, wijk en buurt. Allebei hebben we de opdracht om deze beleidsvelden met elkaar te verbinden en de plannen over en weer af te stemmen. Dat ligt voor de hand omdat de achterliggende gedachte dezelfde is, namelijk effectiever, sneller en preventiever ondersteuning bieden aan jeugdigen en ouders die hulp nodig hebben bij opgroeien, opvoeding en onderwijs. Voor de afstemming tussen het onderwijs en de jeugdhulp voeren gemeenten en samenwerkingsverbanden een Op Overeenstemming Gericht Overleg.
9.3 Wet Publieke Gezondheid: Jeugdgezondheidszorg Een ander belangrijk aspect in het kader van de samenhang in het sociale domein is de Wet Publieke Gezondheid (WPG) en dan met name de positie van de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) ten opzichte van de jeugdhulpverlening. Het feit dat zij beide binnen het gemeentelijke domein gaan vallen, biedt nieuwe mogelijkheden om de onderlinge verhouding zodanig in te richten dat er afstemmingsvoordelen zijn te behalen. De verbinding in de A2-gemeenten wordt gelegd via de lokale ondersteuningsteams van het CJG+.
9.4 Welzijn/jongerenwerk Het jeugd- en jongerenwerk heeft een belangrijke rol in het jeugdzorgstelsel als het gaat om bijvoorbeeld vrijetijdsbesteding, signaleren/preventie, talentontwikkeling, laagdrempelige hulpverlening en doorverwijzen. Jongerenwerkers leggen contact met jongeren, signaleren en werken nauw samen met bijv. (sport)verenigingen, bewoners, wijkagent etc. Ook voor jongeren is een aanspreekpunt bij vragen enorm belangrijk. Nevendoelen zijn o.a. bevorderen van de sociale cohesie en verbinding in de buurt en het bevorderen van positief contact tussen jongeren en de buurt; het (door)ontwikkelen van (sociale) competenties van jongeren. Het jongerenwerk is onderdeel van het lokaal ondersteuningsteam van het CJG+.
9.5 Veiligheid Regionale samenwerking Zoals eerder vermeld wordt in de regio Zuidoost-Brabant samengewerkt op het terrein van Jeugdbescherming, jeugdreclassering, Algemeen Meldpunt Kindermishandeling, Raad voor de Kinderbescherming en Spoedeisende Zorg. Ook het Veiligheidshuis is een samenwerkingsverband van de 21 gemeenten in de regio ZuidoostBrabant. Het Veiligheidshuis zorgt voor betere afstemming tussen partners die werken aan preventie, dwang en nazorg van crimineel gedrag. Voor het leggen van de verbinding tussen de jeugdhulp en de jeugdstrafketen worden regionale samenwerkingsafspraken gemaakt met het Veiligheidshuis. Lokaal politie De samenwerking met de politie is belangrijk in het kader van veiligheid. De politie ziet en signaleert veel in hun dagelijks werk. Een nauwe samenwerking tussen hen en de hulpverleners is noodzakelijk om
37
daar snel en goed op in te springen. De politie is onderdeel van het lokaal ondersteuningsteam van het CJG+ Integraal jeugd- en veiligheidsbeleid. Gezien alle ontwikkelingen binnen het sociaal domein is afstemming op beleidsonderdelen binnen veiligheid en jeugd in de toekomst nog meer van belang. Kernpunten • •
De decentralisatie van de jeugdzorgtaken worden in samenhang met het sociale domein uitgevoerd. Wanneer er jeugdigen betrokken zijn bij een hulpverlenersproces geldt binnen de A2gemeenten de afspraak dat de jeugdhulp in het proces de leiding neemt.
38
10. Financiën De gemeenten ontvangen per 1 januari 2015 een toevoeging aan het gemeentefonds voor de nieuwe verantwoordelijkheden in het kader van de jeugdhulp en ondersteuning. Het leidende uitgangspunt van de A2-gemeenten is hierbij om de nieuwe taken binnen de feitelijke rijksbudgetten uit te voeren. Voor de financiering van de drie decentralisaties (Jeugd, AWBZ en Participatiewet) denkt het Rijk aan het realiseren van één sociaal fonds, waardoor de financiering het uitgangspunt volgt van: één gezin één plan en lokaal maatwerk mogelijk maakt. Via het Regeerakkoord 2012 is voorzien in een korting op het over te hevelen jeugdhulpbudget van 4% voor 2015 oplopend tot 14% in 2017 (namelijk 4%+ 5%+ 5%). Wij gaan in dit beleidsplan uit van het budget 2015 (meicirculaire 2014), waarin de eerste korting van 4% reeds verwerkt is. De landelijke verdeling van de middelen ligt nog niet vast en we moeten rekening houden met een herverdeling van het bestaande budget tussen de gemeenten met ingang van de begroting 2016. Dit alles betekent dat efficiencywinst noodzakelijk is in het bestaande jeugdzorgsysteem. Deze winst moet op de eerste plaats gehaald worden door te ‘ontzorgen en normaliseren’. Vervolgens door meer nadruk te leggen op goede vakmatige zorg en ondersteuning in de eerste lijn. Tenslotte willen we de winst halen door in de tweede lijn (de specialistische zorg) de zorg te ‘ontschotten’. Dat betekent dat we inzetten op doorlopende zorglijnen (gemakkelijk op- en afschalen) en het flexibel organiseren van de hulp.
10.1 Inzicht in budget A2-gemeenten In de meicirculaire 2014 (zie figuur 14) is het definitieve bedrag per gemeente bekend gemaakt op basis van de meest recente gegevens (historische gegevens over het gebruik van jeugdzorg op gemeentelijk niveau). 8
Figuur 14 Budget jeugdhulp A2-gemeenten 2015 Gemeente
Budget 2015
Cranendonck
2.974.104
Heeze-Leende
2.217.032
Valkenswaard
3.903.715
Totaal
9.094.851
Naast deze middelen ontvangen we via de algemene uitkering rijksmiddelen voor de taken binnen de lokale CJG’s (zie figuur 15). Niet alle A2-gemeenten hebben deze middelen volledig geoormerkt voor het CJG. 24
Figuur 15 CJG middelen A2-gemeenten
24
Gemeente
2013
2014
Cranendonck
€389.849
€387.073
Heeze-Leende
€294.470
€287.469
Valkenswaard
€582.082
€573.262
Totaal
€1.266.401
€1.247.804
Decentralisatie-uitkering Centra voor Jeugd en Gezin (meicirculaire gemeentefonds 2014)
39
Naast de middelen voor de inrichting van het CJG hebben de gemeenten al van oudsher middelen ingezet voor het preventief jeugdbeleid. Dit gebeurt in de vorm van het subsidiëren van het voorliggend veld. Bijvoorbeeld het schoolmaatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg, welzijnswerk, opbouwwerk, buurtwerk, tienercentra en ondersteuning aan (sport)verenigingen etc. Deze subsidies leveren ook een bijdrage aan de vormgeving van het CJG+.
10.2 Mogelijke besparingen Om de eerder genoemde rijkskortingen het hoofd te kunnen bieden zijn bezuinigen nodig. Door het stelsel anders in te richten verwachten we kosten te besparen. We zien besparingen op: Besparing door
Effect
Preventie verstevigen
Minder jeugdhulp en gedwongen kader
Inzetten op eigen kracht en eigen netwerk gezin
Minder ondersteuning nodig, zelfredzaamheid
Jeugdhulp eerder inzetten, meer generalistisch en op maat
Ondersteuning eerder, minder specialistisch, minder versnippering en instellingsbelang
Vereenvoudiging indicaties
Minder formatie op diagnoses en indicaties
Terugdringen bureaucratie
Minder tijdverlies e
e
Versterken voorliggend voorzieningen (1 lijn)
Minder ambulante functies (2 lijn)
Meer ambulant i.p.v. intramuraal
Minder dure intramurale zorg
Nazorg organiseren
Minder terugval in specialistische jeugdhulp
Stut en steun (vinger aan de pols)
Minder terugval in specialistische jeugdhulp
Strakke sturing persoonsgebonden budget
Minder geld naar ongewenste pgb’s
E-health
Goedkopere ondersteuning
Goed is goed genoeg
Eerder afsluiting ondersteuning
Integrale aanpak van instellingen bij meervoudige problemen
Minder stapeling van problemen, snellere aanpak op lange termijn goedkoper
Synergie andere decentralisaties
Efficiëntere aanpak op gezinsniveau
Meer regie en samenwerking op 3D
Minder dubbeling in proces
10.3 Regionaal Transitie Arrangement (RTA) In de Jeugdwet geldt voor 2015 een overgangsrecht voor cliënten. Dat betekent dat de gemeenten voor 2015 in regionaal verband afspraken in het RTA vastgelegd hebben met betrekking tot: • continuïteit van zorg voor zittende en wachtlijstcliënten per 31.12.2014 • het realiseren van de hiervoor benodigde infrastructuur • het beperken van de frictiekosten als gevolg van de transitie.
40
De afspraken die in het kader van het RTA zijn gemaakt zijn: • de zorg voor zittende en wachtlijstcliënten per 31 december 2014 kan worden voortgezet voor 25 de duur van de indicatie, tot uiterlijk 31 december 2015 . • er worden aan zorgaanbieders geen garantie gegeven over budgetten, anders dan die direct samenhangen met de cliënten waarvoor zorgcontinuïteit in 2015 geldt. Naast de rijkskorting voeren we naar de zorgaanbieders op een aantal zorgvormen een extra korting (transformatiebijdrage) door van 6%. Deze korting zetten we in voor lokale en sub-regionale inhoudelijke vernieuwing. In het RTA is verder als uitgangspunt opgenomen dat gemeenten niet verantwoordelijk zijn voor de frictiekosten die kunnen ontstaan naar aanleiding van de transitie jeugdzorg.
10.4 Bekostiging jeugdhulp 10.4.1 Bekostiging specialistische jeugdhulp op landelijk niveau Voor een aantal vormen van zeer specialistische jeugdhulp worden landelijke inkoopafspraken gemaakt namens alle gemeenten. Voor de inkoop van deze zorg dienen de gemeenten 3.76% van het budget te reserveren. De financiering van deze vormen van jeugdhulp gebeurt op basis van ‘geld volgt cliënt’. Met andere woorden: als een jeugdige uit een gemeente start met deze vorm van jeugdhulp dan krijgt die gemeente ook de factuur. Daarnaast worden een aantal functies landelijk geregeld zoals de kindertelefoon, een landelijke informatiefunctie voor opvoeden en opgroeien (stichting Opvoeden) en vertrouwenswerk. 10.4.2 Regionale inkoop jeugdhulp De gemeente Eindhoven is door de regiogemeenten in Zuidoost-Brabant gevraagd als gastgemeente op te treden voor de inkoop van specialistische jeugdzorg. Op basis van een dienstverlenings- en samenwerkingsovereenkomst zijn tussen de gemeente Eindhoven en de regiogemeenten afspraken gemaakt voor het inrichten van een inkooporganisatie. Hierbij blijft de financiële en beleidsmatige verantwoordelijkheid van elke individuele gemeente in tact. Ook bepaalt gemeenten zelf welke en hoeveel producten ze afnemen. Op het moment van schrijven (juni 2014) is de inkooporganisatie ten dele ingericht en opgestart. De regionale samenwerking richt zich ook op de gezamenlijke inkoop van overige producten met betrekking tot jeugdhulp, waarvan door de deelnemende gemeenten wordt vastgesteld dat het vanuit economisch standpunt niet rendabel is om deze lokaal of sub-regionaal te organiseren en een efficiëntere afhandeling van processen gerealiseerd kan worden voor de gehele regio. De samenwerking is breder dan alleen de technische inkoop van jeugdhulpproducten zoals deze overkomen vanwege de transitie. Uitdrukkelijk gaat de inkooporganisatie zich ook richten op innovatie en samenwerking door de jeugdhulppartijen en op prestatiemanagement. Innovatie is nodig om de transformatie in de jeugdzorg tot stand te kunnen brengen en prestatiemanagement zorgt ervoor dat voortdurend nagegaan wordt of de instellingen aan hun opdracht voldoen.
25
Uitzonderingen op deze afbakening zijn: Pleegzorg, welke geen maximale duur kent. Maatregelen opgelegd door de kinderrechterzijn mogelijk langer dan 1 jaar. Geïndiceerde intensievere zorgvormen voor jeugdigen met ernstige psychiatrische en/of VB-problematiek. Waarbij het aannemelijk is dat zij deze zorg moeten continueren, geen verplaatsing naar voorliggend veld mogelijk is en weinig tot geen verbetering van de beperking te verwachten is.
41
In de notitie ’21 voor de jeugd’ en ’21 voor de jeugd 2.0’ hebben de gemeenten in Zuidoost-Brabant per zorgvorm beschreven op welke wijze de 21 gemeenten gezamenlijk optrekken als het gaat om de inkoop van zorg. In onderstaande tabel is dit op hoofdlijnen weergegeven: Zorgvorm
Huidige financieringsstructuur
Ambulante zorg aan jeugd en gezin
-
AWBZ: vb-jeugdigen
-
Zvw: jeugd-GGZ 1ste lijn en 2de lijn
Dagbehandeling / daghulp
24-uurs jeugdzorg
Voorstel niveau van regionale samenwerking -
Regionaal: Product- en prijsafspraken
-
A2-niveau: contractering
-
Regionaal / sub-regionaal (op schaal Eindhoven + Kempen of Peelregio) inkopen
-
Provinciaal gefinancierde zorg
-
AWBZ: vb-jeugdigen
-
Zvw: jeugd-GGZ tweede lijn
-
Provinciaal gefinancierde zorg
-
AWBZ: vb-jeugdigen via CIZ
-
-
Zvw: jeugd-GGZ tweede lijn via CIZ / BJZ / Huisarts (ggz eerste lijn)
Regionale inkoop en capaciteitsbekostiging
-
Lokale / A2 volumebepaling
-
Risicospreiding in regionaal verband
-
Regionale inkoop en capaciteitsbekostiging
-
Lokale / A2 volumebepaling
-
Risicospreiding in regionaal verband
-
Regionale inkoop bij één gecertificeerde instelling (inclusief William Schrikker Groep).
-
Verrekening per gemeente
Provinciaal:
plus
Jeugdzorg : gesloten 24-uurs jeugdzorg
Toezicht rechterlijke macht
-
Residentiële jeugdzorg
-
Pleegzorg
-
Rijk via machtiging BJZ / Kinderrechter
Provinciaal: -
Jeugdbescherming en jeugdreclassering
AMHK
Provinciaal
Gezamenlijke bekostiging met volumegarantie voor instelling
Crisisdienst
Geen apart onderdeel verdeling macrobudget
Gezamenlijke bekostiging met volumegarantie voor instelling
10.4.2.1 Risicospreiding dag- en nachtbehandeling De meest vergaande vorm van regionale samenwerking is gezamenlijke inkoop met (een vorm van) risicospreiding. Risicospreiding is echter wel wenselijk voor de meest financieel ingrijpende vormen van specialistische jeugdhulp, namelijk behandeling met verblijf. De regio Zuidoost-Brabant kiest voor een variant van risicospreiding waarbij de gemeente uiteindelijk wel zelf betaalt.
42
De 21 gemeenten financieren gezamenlijk een bepaald volume aan behandeling met verblijf en kunnen vervolgens allemaal gebruik maken van dit totaalvolume, afhankelijk van de vraag/behoefte in dat jaar. De financiële bijdrage vanuit de gemeente voor de inkoop van dit totale volume wordt voorafgaand aan het jaar bepaald aan de hand van het historisch zorggebruik. Wordt er in dat boekjaar meer zorg gebruikt dan gefinancierd door een gemeente, dan wordt niet direct afgerekend met de betreffende gemeente, maar zal de financiële bijdrage in het jaar daarna procentueel worden verhoogd. Om hierin grote schommelingen te voorkomen wordt gewerkt met een gemiddeld zorggebruik van twee jaar. Uiteindelijk betaalt dus de gemeente met vertraging voor het gebruik van zorg door haar inwoners. Zo verminderen we de financiële risico’s bij een sterke stijgende vraag voor een individuele gemeente. Bij minder gebruik zal de financiële bijdrage van de gemeente procentueel in het jaar daaropvolgend dalen. Hierdoor is een prikkel ingebouwd om meer in te zetten op het preventief jeugdbeleid en om de zorg in de basisvoorzieningen goed op orde te hebben. 10.4.3 Sub-regionale inkoop jeugdhulp De A2-gemeenten hebben zich bij de regionale inkoop aangesloten met uitzondering van de zorg die overkomt vanuit de AWBZ naar de Jeugdwet. Hiervoor is in samenwerking met BIZOB reeds een inkooptraject ingezet. Het betreffen (grotendeels) dezelfde producten als de producten die overkomen vanuit de AWBZ naar de Wmo. Deze keuze is vooral ingegeven vanuit de inhoudelijke reden dat het onwenselijk is om bij de leeftijdsovergang naar 18 jaar een oneigenlijke knip te krijgen. 10.4.4 Bekostiging CJG+ 10.4.4.1 Lokale en gezamenlijke kosten A2 Een aantal zaken bekostigen we in A2-verband. De gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard bundelen hun krachten als het gaat om zaken die vragen om een eenduidige aanpak of zaken die te risicovol zijn om als individuele gemeente op te pakken. Daarbij laten we ruimte voor een lokale invulling op maat. In figuur 16 vindt u de verschillende onderdelen die we gemeentelijk of in A2verband oppakken. De onderdelen zijn gebaseerd op het cliëntproces in de A2. Figuur 16 Bekostigingsvoorstellen voor de verschillende jeugdhulponderdelen in de A2-gemeenten Onderdeel
Bekostigingsschaal
Voorstel bekostiging 2015
Versterking van de sociale samenleving en preventie
Lokaal
Variërend, oa subsidiebeleid, lokaal gezondheidsbeleid, cultuurbeleid, sportbeleid
Lokale Ondersteuningsteams
Lokaal
Lokaal
Het CJG+ (gemeensch. deel)
A2-verband
Budget voor A2-gemeenten
Expertise op afroep
A2-verband
Budget voor A2-gemeenten
Overige subregionale kosten
A2-verband
Budget voor A2-gemeenten
We willen één A2-budget realiseren voor het gemeenschappelijk deel van het CJG+, waaronder het A2-team, de expertise op afroep, de kosten voor registratiesysteem, website e.d. De kosten worden verdeeld op basis van een nog overeen te komen verdeelsleutel. We verzorgen de samenstelling van de lokale ondersteuningsteams afzonderlijk in elke gemeente, maar zorgen er in A2-verband voor dat de hulpverleners binnen de drie LOT’s elkaar aanvullen in kennis. In geval van noodsituaties zijn we solidair aan elkaar.
43
10.4.4.2 Subsidiëren of inkopen De keuze tussen subsidie en inkoop is sterk verweven met de inhoud. Het zijn instrumenten om efficiëntie en innovatie te stimuleren en financiële risico’s te borgen. Op dit moment functioneert de inbreng van zorgpartners binnen de lokale ondersteuningsteams op basis van subsidieafspraken. Wij willen dit systeem vooralsnog handhaven, waarbij deze afspraken waar nodig worden aangepast, omgevormd, uitgebreid of aangescherpt. Voor de inzet van de generalisten binnen het A2-team en de flexibele beschikbaarheid van aanvullende expertise denken we voorlopig aan het subsidiëren van een bepaalde capaciteit (in FTE) waarvan de functieprofielen en kwaliteitskenmerken goed omschreven zijn.
10.5 Zorg in natura en Persoonsgebonden budget Net als binnen de Wmo is het uitgangspunt dat de jeugdige en zijn ouders de jeugdhulp ‘in natura’ (ZIN) krijgen, maar dat wel de mogelijkheid bestaat om een persoonsgebonden budget (PGB) aan te vragen als hier behoefte aan is. Hieraan verbindt de Jeugdwet (Jeugdwet art. 8.1.1 lid 3.) de volgende voorwaarden: 1.
2.
3. 4.
de jeugdige, ouders, mensen uit het sociaal netwerk, curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde moeten over voldoende vaardigheden beschikken om de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort, zelf bij derden te kunnen inkopen en de taken die hierbij horen op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. de jeugdige en zijn ouders moeten kunnen onderbouwen waarom zij de individuele voorziening niet aangeleverd willen krijgen door zorg in natura. Om dit te doen zullen zij moeten aantonen dat zij voldoende hebben georiënteerd op de voorzieningen ‘in natura’. De jeugdhulp die door de jeugdige en zijn ouders inkoopt moet voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. De jeugdigen die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering hebben gekregen, of jeugdigen die zijn opgenomen met een machtiging gesloten jeugdhulp komen niet in aanmerking voor een pgb. (Jeugdwet art. 8.1.1 lid 2 a, b.)
De uitwerking van bovengenoemde voorwaarden worden opgenomen in de verordening en stemmen we af met de voorwaarden die gelden binnen de Wmo. Tevens wordt in de verordening ook opgenomen: • •
op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld; welke regels er worden gehanteerd voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een pgb, misbruik of oneigenlijk gebruik.
In de Jeugdwet is geregeld dat het pgb niet meer rechtstreeks aan de jeugdige en de ouders wordt betaald. Het pgb wordt in plaats daarvan beheerd door de Sociale verzekeringsbank, die de betaling aan de zorgaanbieder of leverancier doet. 10.5.1 Inzet pgb voor niet-professionals Ouders en jeugdigen kunnen het pgb inzetten om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand uit het sociale netwerk zijn. Het uitgangspunt van de wet is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Omdat iedere situatie anders is, dient dit daarom individueel beoordeeld te worden. Onwenselijk is dat hulp die nietprofessionele zorgverleners normaal gesproken zonder betaling leveren, met een pgb wordt betaald.
44
10.5.2 Tarieven Gemeenten krijgen de vrijheid om zelf de hoogte van het tarief voor het pgb te bepalen. De A2gemeenten kiezen ervoor om daarbij aan te sluiten op het advies van de VNG. De VNG geeft gemeenten het advies dat het tarief voor pgb is: • • • •
gebaseerd op een door de ouders opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden; toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen; afgeleid van de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura; ten hoogste de kostprijs van de goedkoopste, adequate vorm van maatwerkvoorziening in natura, max. 75%.
10.6 Toedeling van kosten jeugdhulp: woonplaatsbeginsel Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent, de onder curatele gestelde die van zijn curator. Wanneer beide ouders samen het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen, maar niet dezelfde woonplaats hebben, dan is de gemeente verantwoordelijk van de ouder bij wie de jeugdige feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven. Wanneer er sprake is van voogdij door een gecertificeerde instelling, dan is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Dat wil zeggen dat wanneer een jeugdige in een residentiële instelling woont of bij een pleeggezin verblijft, de feitelijke woonplaats waar de jeugdige daadwerkelijk verblijft leidend is. Het is dus niet zo dat de gemeente waar de ouders van de jeugdige wonen verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of de uitvoering van de voogdijmaatregel. Tot slot is geregeld dat als de woonplaats van de ouders onbekend is er altijd een verantwoordelijke gemeente is. Op dat moment is de plaats van het werkelijk verblijf van de jeugdige is bepalend.
10.7 Ouderbijdrage Binnen de Jeugdwet is vastgelegd dat wanneer jeugdigen buiten het gezin worden verzorgd er een ouderbijdrage moet worden betaald. Voor deze jeugdigen hebben ouders namelijk minder kosten. De uitvoering van de ouderbijdrage zal gebeuren door het CAK. Voor alle andere vormen van jeugdhulp betalen ouders geen eigen bijdrage.
10.8 Het beheren van risico’s en verantwoordelijkheden Bij de uitvoering van de Jeugdwet ontstaan er voor de gemeenten op hoofdlijnen twee risico’s: •
•
Het beschikbare budget wordt overschreden. Bijvoorbeeld door slecht budgetbeheer of door een structureel groot beroep op (gespecialiseerde dure) zorg. Wettelijk hebben wij geen invloed op de inzet van deze zorg door zowel de huisarts als de gecertificeerde instelling. Wij zijn echter wel 26 verantwoordelijk voor de kosten, als het om onze inwoners gaat. Een politiek risico voor het gemeentebestuur door (mede)verantwoordelijkheid van de gemeente bij calamiteiten in zorg. Als zich calamiteiten voordoen met ongewenste of zelfs noodlottige afloop is de gemeente (mede)verantwoordelijk.
We zijn ons ervan bewust dat een te grote nadruk op het beheersen van deze twee risico’s gevaren met zich meebrengt. Zo kan overmatige beheersing van het budget ertoe leiden dat er te terughoudend wordt omgegaan met verstrekking. In het uiterste geval vergroot dit de kans op calamiteiten. Als wij ten koste van alles calamiteiten willen voorkomen, zullen kosten toenemen. 26
Hier is het woonplaatsbeginsel van toepassing.
45
Bijvoorbeeld doordat duurdere hulp eerder of vaker wordt ingezet, professionals meer moeten registreren, of door overmatige bureaucratie. Het beheer van het zorgbudget vraagt om een duidelijke mandaatverstrekking aan de zorgprofessionals binnen het CJG+, een adequate monitoring en zo nodig tussentijdse bijsturing door de politiek bestuurders. Een afweging tussen zorgbehoefte, veiligheidsrisico en de inzet van publieke middelen is in laatste instantie altijd een politieke afweging. Kernpunten • • • •
De nieuwe taken voeren we uit binnen het decentralisatiebudget jeugd. De inkoop van specialistische jeugdhulp wordt regionaal opgepakt. De inkoop van begeleiding en kortdurend verblijf voor VB jeugdigen wordt sub-regionaal ingekocht. De gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard bundelen hun krachten voor een eenduidige aanpak en om risico’s te voorkomen. We laten ruimte voor een lokale invulling op maat.
46
11. Implementatie-agenda In 2014 leggen we de inhoudelijke en organisatorische basis voor het CJG+ en starten we in een voorlopige samenstelling en werkstructuur. In de jaren 2015 en 2016 doen de gemeenten in A2verband ervaring op met de nieuwe werkwijze, leidend naar een meer definitieve inrichting en werkwijze. Via een op te stellen ontwikkelingsplan A2 CJG+ wordt in beeld gebracht welke stappen hierbij gezet gaan worden. Dit plan wordt ter goedkeuring aan de Colleges aangeboden en vervolgens tegelijk met het beleidsplan ter kennis gebracht aan de gemeenteraden.
11.1 Stappen die per 1 januari 2015 gezet moeten zijn voor de inrichting van het CJG+ • • • • • • • • •
• • • • • • •
Vaststelling (voorlopige) omvang, taakstelling (aantal casussen)en samenstelling (disciplines) van het A2 team. Vaststelling van juridische vormgeving en financiering A2 team: werkgeverschap, subsidie/inkoop voorwaarden. Uitwerken bedrijfsvoering met betrekking tot de nieuwe jeugdtaken. Afstemming /aanpassing gemeentelijke klachtenprocedure. Afstemmen/aanpassen gemeentelijk calamiteitenprotocol. Vaststelling kwaliteitsvereisten, profielen en selectiecriteria en plaatsingsprocedure van A2 professionals. Vaststelling: een of tweejarige (subsidie/inkoop) overeenkomst met de leverancier(s) van het A2 team, inclusief subsidieafspraak met MEE (via Wmo). Vaststelling samenstellingen omvang LOT’s, uitgaande van minimaal handhaving van de huidige werkcapaciteit en waar nodig aanvulling vanuit het A2-team. Vaststellen mandaatregeling. Bepaling van de voorwaarden waaronder (welke) professionals van het CJG+ gemandateerd worden om vormen van specialistische zorg in te schakelen, inclusief het opstellen van de procedure zorgbeslissingen. Vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van een persoonsgebonden budget (door het CJG+) en uitwerken van de werkwijze in deze. Aanvullende expertise: vaststelling van criteria op basis waarvan de wijze CJG+ -professionals indien gewenst kunnen beschikken over aanvullende (diagnostische) expertise. (Voorlopige) afspraken met jeugdartsen en huisartsen over de wijze waarop zij doorverwijzen naar specialistische zorg en de wijze van afstemming van verwijzingen met het CJG+. Communicatie over de inrichting en werkwijze met netwerkpartners en burgers Telefonische en digitale bereikbaarheid. Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV): digitale uitwisseling gegevens tussen gemeenten en justitiële organisaties. Aanpassen huidige website CJG.
11.2 Stappen die per 1 januari 2015 gezet moeten zijn voorde zorginkoop • •
•
Afspraken in sub-regionaal of regionaal verband over het op afroep ter beschikking stellen van aanvullende expertise ten behoeve van het CJG+ en de wijze van financiering daarvan. Inkoop van benodigd volume specialistische zorg voor A2 via de verdere uitwerking van de DVO met Eindhoven: raamovereenkomsten, volumebepaling, kostenraming, wijze van bevoorschotting etc. Inrichting van de adviesstructuur rondom de regionale inkooporganisatie, vaststelling van de wijze waarop de zorgvraag van de lokale teams wordt doorgeleid naar de zorgaanbieders, de wijze van terugkoppeling en evaluatie en het vormgeven van het casemanagement door de lokale teams (medewerkers CJG+).
47
•
• •
Nadere afspraken met de gecertificeerde instelling (nu BJZ) over de werkwijze, samenwerking en aansluiting op het CJG+. (met betrekking tot Jeugdbescherming, jeugdreclassering, AMHK en spoedeisende zorg). Afspraken over- en inkoop van Jeugdzorg+ capaciteit in regio Zuid Nederland samen met andere regio’s. Subregionale inkoop van voormalige AWBZ zorg voor jeugdigen, voor zover niet inbegrepen in de DVO met Eindhoven, dit in samenwerking met Wmo.
48
Bijlage 1 Kadernota “naar een andere jeugdzorg”
Inhoudsopgave Inleiding en achtergrond 1. Landelijke kaders en uitgangspunten 2. Regionale kaders en uitgangspunten 2.1 Inhoudelijke werkprincipes 2.2 Organisatorisch uitgangspunten 2.3 Samenwerking ’21 voor de Jeugd’ 2.4 Kaders en uitgangspunten inrichting Jeugdhulpstelsel 3. Subregionale en lokale kaders en uitgangspunten 3.1 Subregionale en lokale kaders en uitgangspunten 3.2 Organisatiemodel 4. Continuïteit van zorg 4.1 Regionaal Transitie Arrangement 4.2 Vervolg proces Regionaal Transitie Arrangement 5. Proces en planning 5.1 Op Overeenstemming Gericht Overleg 5.2 Samenwerking en inspraak
49
Inleiding en achtergrond Jo Hermanns, hoogleraar opvoedkunde: “De samenleving kan nog maar weinig hebben van zijn jeugd. Wat vroeger normaal werd gevonden wordt nu vaker gezien als fout en hulpverleners staan klaar om in te grijpen”. Hij waarschuwt voor de ‘zuigkracht’ van de hulpverlening die hij omschrijft als een markt voor welzijn en geluk. “We zijn doorgeschoten in het diagnosticeren, specialiseren en medicaliseren van problemen. In plaats van een jacht op ‘risicogezinnen’ die nog geen probleem zijn, maar dat wel zouden kunnen worden, moeten we weer kinderen gaan opvoeden. Met andere woorden: normaliseren in plaats van problematiseren. Een mocht er echt hulp nodig zijn, zet dan deskundigheid in bij de opvoeding in plaats van kinderen te verplaatsen naar voorzieningen”.
De evaluatie van de huidige Wet op de Jeugdzorg en de analyse van de Parlementaire Werkgroep “Toekomstverkenning Jeugdzorg hebben belangrijke tekortkomingen van het huidige jeugdstelsel laten zien. De conclusie is dat de hulp en ondersteuning aan jeugdigen en ouders niet goed is georganiseerd. Er wordt te veel gebruik gemaakt van de geïndiceerde zorg, het is te bureaucratisch, er is te weinig samenhang en de eigen kracht van de ouders en het sociale netwerk wordt te weinig benut. Daarom is besloten tot de transitie van de jeugdzorgtaken naar de gemeente per 1 januari 2015. De gemeente wordt daarmee verantwoordelijk voor alle (bijna) alle vormen van zorg en ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders/verzorgers. Gemeente waren al verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid, daar komen nu de volgende taken op het gebied van jeugdzorg bij: -
provinciaal gefinancierde jeugdzorg (geïndiceerde jeugdzorg)
-
jeugdbescherming
-
jeugdreclassering
-
AMK (advies- en meldpunt kindermishandeling)
-
gesloten jeugdzorg
-
pleegzorg
-
zorg aan licht verstandelijk gehandicapten jeugdigen (jeugd LVG) (waaronder begeleiding en persoonlijke verzorging)
-
geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (GGZ-J)
De achterliggende gedachte achter de transitie van deze taken van provincie en rijk naar gemeenten, is dat de gemeente zich dichter bij de leefomgeving van de jeugdigen bevindt. Hierdoor zou de gemeente beter in staat moeten zijn om de zorg en ondersteuning op een effectieve en samenhangende wijze te kunnen bieden. De transitie van de jeugdzorg is meer dan het verleggen van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid van deze taken, het moet ook een inhoudelijke verandering zijn. Wij spreken daarom ook wel van transformatie van de jeugdzorg. Deze verandering in uitvoering is nodig om de zorg te kunnen blijven bieden aan die jongeren die het echt nodig hebben, en om het hele stelsel van zorg aan onze jeugdige betaalbaar te houden. Met de transitie is immers ook een korting van 14% op het macrobudget gemoeid. Beleidsplan De nieuwe Jeugdwet verplicht de gemeenten om, net zoals in de Wmo, een periodiek beleidsplan op te stellen. In dit beleidsplan wordt het gemeentelijk beleid betreffende jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vastgelegd. Dit plan besteedt ook aandacht aan
50
de samenhang met de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg en de afstemming met gezondheidszorg, onderwijs, werk en inkomen en politie en justitie.
In de wet staat hierover het volgende opgenomen: •
De gemeenteraad stelt telkens periodiek een plan vast over de uitvoering van de preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
•
Het plan bevat de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid op het gebied van preventie, jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In dit plan wordt in ieder geval meegenomen: -
gemeentelijke visie en doelstellingen hoe beleid wordt uitgevoerd in samenhang met de verantwoordelijkheid inzake het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling welke resultaten de gemeenten wenst te behalen en hoe gemeten zal worden of deze resultaten zijn behaald waarborging dat jeugdhulpaanbieder voldoet aan de eisen inzake de verantwoordelijkheidstoedeling op welke wijze de gemeenteraad en het college de behoeften van kleine doelgroepen hebben meegenomen over het beleidsplan wordt overleg gevoerd met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs
Dit beleidsplan wordt eind 2014 aan de gemeenteraden voorgelegd. In deze notitie zijn de kaders opgenomen op basis waarvan het beleidsplan opgesteld wordt. Het huidige jeugdbeleid zal opgaan in de het nieuwe beleidsplan. De nieuwe nota jeugdbeleid vervangt daarmee bestaande nota’s op het gebied van integraal jeugdbeleid. In de uitwerking van het beleidsplan wordt meegenomen welke lokale activiteiten vanuit het huidige jeugdbeleid worden doorgezet.
51
1
Landelijke kaders en uitgangspunten
De landelijk gestelde kaders en uitgangspunten komen voort uit de Jeugdwet en aanverwante wet- en regelgeving. Op het moment van schrijven van deze notitie is de wet al vastgesteld door de Tweede Kamer en staat behandeling in de Eerste Kamer gepland in januari 2014. • •
•
•
2
Het versterken van de eigen kracht en sociale netwerken rond jeugdigen en gezinnen moet centraal komen te staan in het nieuwe stelsel van zorg voor jeugdigen (pedagogische civil society) Het stelsel moet zo worden vormgegeven, dat er eerder ondersteuning en zorg op maat wordt geboden vanuit een laagdrempelig netwerk van organisaties, ter voorkoming van instroom in de gespecialiseerde zorg (het Centrum voor Jeugd en Gezin kan als fundament dienen) De bundeling van geldstromen voor de verschillende zorgdomeinen (preventief en gespecialiseerd) en drang- en dwangmaatregelen moet leiden tot een stelsel van integrale en daarmee effectievere zorg voor jeugdigen en gezinnen (in afstemming met het onderwijs) Om bovenstaande te realiseren is een transformatie binnen de zorg voor jeugdigen noodzakelijk ten opzichte van de huidige situatie. Gemeenten krijgen hiervoor binnen de wettelijke kaders de vrijheid om op lokaal niveau de zorg voor jeugd in samenhang te regelen, zodat lokaal beleid kan worden afgestemd op de behoefte van de inwoners.
Regionale kaders en uitgangspunten; “21 voor de Jeugd”
Gemeenten werken in regionaal verband samen aan de voorbereiding op de transitie en transformatie van de jeugdzorg. Voor een aantal taken geldt dat regionale samenwerking verplicht is. Voor veel andere taken geldt dat het effectiever en efficiënter is om gezamenlijk op te trekken, bijvoorbeeld in overleg en onderhandeling met regionale aanbieders. Binnen de regionale samenwerking, blijft de ruimte voor lokale uitvoering overeind. In december 2010 zijn de bestuurders en ambtenaren binnen het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) gezamenlijk het traject in het kader van de Transitie Jeugdzorg gestart. De 21 gemeenten werken samen onder de noemer “21 voor de jeugd”, hiermee geven we aan dat we gezamenlijk optrekken in het de vormgeving van de jeugdzorg in Zuidoost-Brabant. De wet verplicht ons immers om op een aantal taken bovenlokaal samen te werken. 2.1 Inhoudelijk werkprincipes Bij aanvang van het traject zijn door de gemeenten inhoudelijke werkprincipes opgesteld, de A2gemeenten onderschrijven deze kaders als regionale kaders • • • • • • •
Ouders zijn en blijven primair verantwoordelijk voor het opgroeien en de opvoeding van hun kinderen. Dit vraagt een constante inspanning van ouders. De samenleving heeft een inspanningsverplichting om ouders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en helpt daarbij (pedagogische civil society). De leefomgeving van de jeugdige (wijk, school, vrije tijd) is het fundament bij het opgroeien en de ontwikkeling van jeugdigen. De nadruk ligt op normaliseren en niet op problematiseren Opvoeden is normatief, bij risico’s wordt ingegrepen. Hulp die geboden wordt, is gericht op het versterken van de eigen kracht en die van de omgeving (familie, wijk, school). Hulp wordt ingeroepen in de natuurlijke leefomgeving.
52
•
één kind, één gezin, één plan, één coördinator
2.2 Organisatorische uitgangspunten Naast deze inhoudelijke werkprincipes zijn er ook organisatorische uitgangspunten ontwikkeld. Deze organisatorische uitgangspunten hebben met name betrekking op de toeleiding naar specialistische zorg. Met het verdwijnen van de indicatiestelling door Bureau Jeugdzorg, zal een andere vorm van toeleiding naar gespecialiseerde zorg moeten worden ontwikkeld in de gemeente, in combinatie met de aanwezigheid van lokaal zorgaanbod. De in regionaal verband opgestelde organisatorische uitgangspunten worden door de A2-gemeenten onderschreven: • •
• •
Een adequate vraaganalyse en risicotaxatie aan de ‘voorkant’ door professionals, die de juiste afweging kunnen maken of er een vervolgtraject nodig is en welke zorg het best passend is. Optimale professionele handelingsruimte. Ruimte voor professionals, om datgene te doen wat nodig is om vertrouwen te winnen, de eigen kracht van jeugdigen en/of opvoeders te versterken en daarmee grip op het normale leven te herstellen en te optimaliseren. één coördinator, die samen met het gezin verantwoordelijk is voor het opstellen en uitvoeren van een integraal gezinsplan (breder dan alleen de jeugdhulp). Ondersteuning is zo ingericht dat met minder professionals meer problemen aangepakt kunnen worden. De klantroute kent geen overbodige obstakels.
2.3 Samenwerking ’21 voor de Jeugd’ Na het vaststellen van deze inhoudelijke en organisatorische uitgangspunten is in de notitie “21 voor de Jeugd, samenwerking op jeugdzorg in Zuidoost-Brabant” deze samenwerking verder vorm gegeven en uitgewerkt. In “21 voor de jeugd” worden 5 niveaus van samenwerking onderscheiden, waarop de gemeenten samen (kunnen) werken. 1. Procesmatig De gemeenten gaan samen het transformatieproces in om te komen tot een gewijzigd jeugdzorgstelsel. Op basis hiervan wordt duidelijk welke keuzen lokaal/subregionaal gemaakt moeten worden. Het kan zijn dat dit leidt tot gezamenlijke regionale beleidsuitgangspunten, welke lokaal worden uitgewerkt 2. Product/prijsafspraken De gemeenten in de regio stellen in gezamenlijkheid een ‘productenboek’ samen, met daarin een omschrijving van de verschillende producten, kwaliteitscriteria en bijbehorende normprijzen. 3. Gezamenlijke inkoop De gemeenten in de subregio sluiten in gezamenlijkheid één contract af met een bepaalde zorgaanbieder voor het leveren van bepaalde zorgproducten 4. Gezamenlijke inkoop met volumegarantie voor instellingen De gemeenten sluiten in gezamenlijkheid één contract af met een bepaalde zorgaanbieder voor het leveren van bepaalde zorgproducten, waarbij tevens een volumegarantie wordt afgegeven richting de zorgaanbieder 5. Gezamenlijke inkoop met risicospreiding
53
De gemeenten in de regio financieren gezamenlijk een bepaald volume aan eenheden jeugdzorg en kunnen vervolgens allemaal gebruik maken van dit totaal volume afhankelijk van de behoefte/vraag in dat jaar.
Deze samenwerkingsvormen zijn vertaald naar zorgvormen, en dat leidt tot onderstaande verdeling: Zorgvorm
Voorstel niveau van regionale samenwerking
Ambulante zorg aan kind en gezin
2. product- en prijsafspraken met grote instellingen, waarbij lokaal bepaald wordt welke en hoeveel zorg al dan niet wordt ingekocht.
Dagbehandeling Dag- en nachtbehandeling
5. gezamenlijke inkoop met risicospreiding
Toezicht en rechterlijke macht: jeugdbescherming/jeugdreclassering
3. gezamenlijke inkoop, waarbij de regie van de gemeente op het volume van deze zorgvorm nihil is
Speciale producten (Crisishulp, AMHK, kindertelefoon etc.)
4. gezamenlijke inkoop met volumegarantie voor instelling
2.4 Kaders en uitgangspunten inrichting jeugdhulpstelsel Naast deze afspraken over het niveau van samenwerking, zijn er regionaal ook aanvullende uitgangspunten voor de inrichting van het jeugdhulpstelsel geformuleerd. Een bepaalde mate van uniformiteit in de inrichting van het stelsel per gemeente, is nodig om op regionaal niveau tot een succesvolle en efficiënte uitvoering te komen. Deze uitgangspunten vormen hiermee ook kaders voor het opstellen van het lokale beleid en de lokale inrichting van het jeugdhulpstelsel. •
• •
•
3
Iedere gemeente in Zuidoost-Brabant beschikt op 1 januari 2015 over generalistisch werkende teams en heeft afspraken gemaakt over de toegang tot specialistische jeugdzorg en de consultatierol hierin van specialisten. De jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt bij voorkeur ingekocht bij één gecertificeerde instelling voor de regio Zuidoost-Brabant. De jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder vervult een tandemfunctie met de generalist in het gezin, welke inhoudelijke hulp levert. De jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder geeft samen met de generalist het plan van aanpak vorm en is toezichthouder. Voor het vormgeven van de risicospreiding wordt uitgegaan van het gemiddeld zorggebruik over 2-5 jaar (over de termijn moet nog een keuze gemaakt worden). Iedere gemeente betaalt uiteindelijk (achteraf) voor het eigen zorggebruik.
Subregionale en lokale kaders
Naast de eerder beschreven kaders en uitgangspunten voor de transitie van de jeugdzorg, hebben de A2-gemeenten nog aanvullende kaders en uitgangspunten geformuleerd voor het vormgegeven van het beleid. 3.1 Subregionale en lokale kaders en uitgangspunten
54
• • • •
• • •
De transitie en transformatie wordt zoveel mogelijk in samenwerking met de A2-gemeenten opgepakt. In de uitvoering blijft de lokale inkleuring overeind. De toegang tot zorg en ondersteuning wordt zoveel mogelijk lokaal georganiseerd, via de basisvoorzieningen en vindplaatsen. Het CJG vormt de spil van het stelsel van jeugdhulpverlening Er komt een generalistisch team in A2-verband voor de aanpak van complexe casussen. Deze generalisten werken volgens de principes van 1 gezin, 1 plan en het Wrap Around Care (zie bijlage). Bij de inzet van maatregelen vanuit het gedwongen kader, wordt dit zoveel mogelijk dichtbij huis georganiseerd en in afstemming met de overige hulpverlening. Instellingen betrokken bij de lokale hulpverlening, worden betrokken in het proces van transitie en transformatie. De transitie jeugdzorg wordt in afstemming met de transitie Wmo, de Participatiewet en het Passend Onderwijs vormgegeven.
3.2 Organisatiemodel De hiervoor regionale en lokale uitgangspunten zijn uitgewerkt in een schematisch organisatiemodel voor de jeugdhulpverlening in de A2-gemeenten. Dit organisatiemodel, en met name de inrichting van het generalistisch team (A2-team) is niet alleen gericht op jeugd, maar kan verbreed worden naar het hele sociale domein. Het schema toont de huidige CJG-zorgstructuur aan ‘de onderkant’, de vernieuwing is het toevoegen van een in te zetten A2-team en de toegang naar de specialistische (dure) zorg. Het A2-team is een ‘generalistisch team’ zoals dat in iedere gemeente vorm gaat krijgen zoals verwoord in ’21 voor de jeugd’. Dit generalistisch team wordt ingezet bij complexe en/of zware casussen, waarbij een soort van gezinsregisseur nodig is. De samenstelling van het A2-team wordt bepaald aan de hand van de verwachte benodigde expertise. Dit betekent dus dat de medewerkers in dit team generalistisch werken vanuit een specialistische achtergrond (bv. VG, GGZ, (v)echtscheidingen). Overigens werken ook de medewerkers onderin de piramide generalistisch, maar op een ander niveau.
Specialistis ten
Expertise MEE
A2 - team
Politie Huisarts Wmo W&I Woningbo
CJG-casusoverleg
uw
CJG-medewerkers basisvoorzieningen
Basisvoorzieningen; scholen, kinderopvang, peuterspeelzalen, consultatiebureau
55
4
Continuïteit van zorg
2015 is door de wetgever aangemerkt als een overgangsjaar in de transitie Jeugdzorg. Dit betekent onder andere dat de continuïteit van zorg voor cliënten die op 31-12-2014 in zorg zijn, gegarandeerd moet worden. De jeugdzorgregio’s, voor ons de regio Zuidoost-Brabant, hebben met zorgaanbieders en huidige financiers een Regionaal Transitie Arrangement opgesteld. 4.1 Regionaal Transitie Arrangement In dit Regionaal Transitie Arrangement zijn afspraken vastgelegd over de continuïteit van zorg in 2015, en de bekostiging hiervan, waarbij rekening is gehouden met al geplande Rijkskortingen op het macrobudget in 2015. Het doel van het Regionaal Transitie Arrangement is drieledig: • • •
Continuïteit van zorg voor zittende en wachtlijstcliënten per 31-12-2014 Het realiseren van de hiervoor benodigde infrastructuur Het beperken van de frictiekosten als gevolg van de transitie
Continuïteit van zorg De continuïteit van zorg is door de Toetsingscommissie Stelselherziening Jeugdzorg (TSJ) gedefinieerd als het continueren van de zorg waar ‘zittende’ cliënten per 31-12-2014 gebruik van maken, bij dezelfde aanbieder als waar zij op deze datum zorg krijgen. De continuïteit van zorg is afgebakend voor maximaal het gehele kalenderjaar 2015 of zoveel eerder als de indicatie in 2015 afloopt. Uitzonderingen hierop zijn: •
Pleegzorg kent geen maximale duur van continuïteit van zorg;
•
Maatregelen opgelegd door de rechter, OM of justitie, kunnen een langere looptijd kennen dan een jaar;
•
Geïndiceerde intensievere zorgvormen voor jeugdigen met ernstige psychiatrische en/of LVG problematiek, waarbij het aannemelijk is dat zij deze zorg moeten continueren, geen verplaatsing naar voorziening in het voorliggend veld mogelijk is en weinig tot geen verbetering van de beperkingen te verwachten is.
Infrastructuur Continuïteit van zorg wordt beredeneerd vanuit de cliënt en niet vanuit de zorgaanbieder. Om continuïteit van zorg te garanderen zijn echter zorgaanbieders nodig, zij vormen de bestaande infrastructuur in 2015. Om te realiseren dat zittende cliënten de geïndiceerde zorg blijven ontvangen, is borging van die infrastructuur nodig. Hieronder wordt verstaan dat de jeugdzorgaanbieders de zorg moeten uitvoeren voor de periode van maximaal het overgangsjaar. Frictiekosten Frictiekosten zijn de kosten die gepaard gaan met de transitie en transformatie van jeugdzorg per 1-12015 op de volgende onderwerpen; •
Wachtgelden voor personeel van instellingen
•
Kapitaalslasten zijnde kosten voor afbouw of ombouw van gebouwen in eigendom van instellingen en kosten in verband met opzeggen huur
56
Afspraken in het Regionaal Transitie Arrangement In het Regionaal Transitie Arrangement zoals dat door de regio Zuidoost-Brabant is opgesteld, zijn afspraken opgenomen over onder andere de budgetverdeling in 2015 en het beperken van de frictiekosten.
De belangrijkste afspraken zoals vastgelegd in het Regionaal Transitie Arrangement; •
• • •
•
•
Er wordt in 2015 een generieke korting van 10% toegepast op het budget voor de zorgaanbieders. Deze 10% korting bestaat uit de 4% korting die door het Rijk wordt opgelegd en 6% transformatiebijdrage. De transformatiebijdrage wordt door de gemeenten gebruikt voor het lokaal inrichten en vormgeven van de transformatie van de jeugdzorg. De korting loopt evenredig met de rijks korting op tot 20% in 2017 (+5% in 2016 en +5% in 2017). Deze percentages worden aangepast aan de feitelijke rijks korting indien deze hoger uitvalt dan de genoemde percentages. (er is bijvoorbeeld nog geen duidelijkheid over de korting op taken die vanuit de AWBZ worden overgedragen). De frictiekosten worden beperkt door samen met instellingen en huidige financiers te sturen op o.a. overname van personeel, aansluitend op de transformatiedoelen en een intensievere samenwerking tussen instellingen. De werkelijke uitkering vanuit het rijksbudget is leidend voor de te maken afspraken over korting en financiering van de jeugdzorg.
4.2 Vervolg proces Regionaal Transitie Arrangement Het Regionaal Transitie Arrangement is door de Toetsingscommissie beoordeeld, de regio heeft daarbij enkele aanwijzingen ontvangen. Deze aanwijzingen stemmen overeen met de aanwijzingen die de meeste regio’s kregen: Er zijn nog geen contractuele afspraken gemaakt voor 2015 en er is nog geen financiële duidelijkheid verschaft aan de zorgaanbieders. De duidelijkheid in budgetten is een randvoorwaarde van de gemeenten om tot gedegen financiële en contractuele afspraken te komen tussen gemeenten en zorgaanbieders voor 2015. Waarbij wordt uitgegaan van budgetneutraliteit voor gemeenten en rekening houdend met de bestuurlijke besluitvormingsprocessen en –termijnen. De gemeenten in Zuidoost-Brabant hebben in het RTA aangegeven dat zij vinden dat gemeenten niet verantwoordelijk zijn voor de frictiekosten ten gevolge van de transitie van de jeugdzorg. Het Regionaal Transitie Arrangement zal de komende maanden verder worden vervolmaakt en er zullen aanvullende afspraken gemaakt worden met instellingen aan zorgaanbieders. De uitgangspunten die zijn vastgelegd in het RTA en in “21 voor de jeugd” zijn daarbij leidend.
5
Proces en planning
5.1 Op Overeenstemming Gericht Overleg Samenwerking met het onderwijs bij het vormgeven van het jeugdhulpstelsel is belangrijk. Gemeenten en onderwijs hebben een gedeelde verantwoordelijkheid voor de zorg en ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders. De gemeenten zijn daarom verplicht om met de samenwerkingsverbanden voor Passend onderwijs overleg te voeren over de afstemming van zorg in en op school en de zorgtaken van de gemeenten. Hiervoor wordt een Op Overeenstemming Gericht Overleg gevoerd tussen de gemeenten en de samenwerkingsverbanden voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Het gaat daarbij om de onderdelen
57
van het beleid die betrekking hebben op de afstemming tussen zorg en onderwijs. Vanuit de Wet op het Passend Onderwijs wordt dezelfde verplichting opgelegd aan scholen waar het gaat om afstemming met de gemeente. Alvorens het gemeentelijk beleidsplan jeugd aan de raad wordt voorgelegd wordt hierover overleg gevoerd met de samenwerkingsverbanden. Tot eind 2013 is er slechts verkennend overleg geweest tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden, omdat de samenwerkingsverbanden nog niet zo ver waren dat er al inhoudelijk gesproken kon worden over afstemming van zorg. De verwachting is dat er in de eerste helft van 2014 Op Overeenstemming Gericht Overleg gevoerd kan worden met de samenwerkingsverbanden. 5.2 Samenwerking en inspraak Tijdens het hele proces zoals dat tot nu toe doorlopen is in de transitie jeugdzorg zijn betrokken partijen meegenomen in het proces. Met instellingen wordt regelmatig overleg gevoerd over de toekomstige inrichting van het stelsel, de transformatieopgave etc. Cliëntenraden en – vertegenwoordigers evenals belangenverenigingen zijn in het regionale proces betrokken, en zullen dat ook in de toekomst blijven. Omdat veel instellingen ook regionaal werken, doen we dit ook zoveel mogelijk regionaal. Cliëntenparticipatie is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de instellingen. Het betrekken van cliëntenraden, -vertegenwoordigers etc. zal zo veel mogelijk in regionaal verband worden opgepakt, waar het gaat om de regionaal werkende instellingen. Lokaal wordt gekeken op welke wijze inwoners betrokken kunnen worden bij de vorming van beleid en de lokale inrichting. Met de lokaal werkende instellingen, die nu ook al deel uitmaken van de jeugdketen, wordt zeer regelmatig overleg gevoerd over de inrichting van het nieuwe stelsel. Zij worden betrokken bij het op te stellen beleid, omdat zij mede de toegang gaan vormen tot de jeugdhulp. Planning De planning is om uiterlijk in november 2014 het beleid en de eventuele verordeningen aan de gemeenteraad voor te leggen.
58
Bijlage 2 Concept- Organisatiemodel “Jeugdhulp in de A2-gemeenten”
Inhoudsopgave 1.
Inleiding 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6.
2.
Doel van het organisatiemodel Invulling van het organisatiemodel Ambitie: Samenhang tussen de drie decentralisaties en de invoering van Passend onderwijs Rode draad in de dienstverlening: dichtbij, in samenhang en effectief Nieuwe verantwoordelijkheden en rol A2-gemeenten Leeswijzer
Het cliëntproces in de A2-gemeenten 2.1. De sociale samenleving 2.2. Het CJG+ 2.2.1. Lokale ondersteuningsteams (LOT) 2.2.2. Generalistisch team A2 2.3. Expertise op afroep 2.4. Specialistisch zorgaanbod 2.5. Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2.6. Huisarts en praktijkondersteuner 2.7. Doorlopende lijnen binnen het cliëntproces
3.
Wat doen we regionaal, subregionaal (A2) en lokaal per gemeente? 3.1. Afspraken binnen de regio Zuidoost-Brabant (21 gemeenten) 3.2. Afspraken in A2-verband 3.2.1. A2 regie over het CJG+ 3.2.2. Afspraken over de toegankelijkheid van alle vormen van hulp in A2 3.2.2.1. Eigen bijdrage 3.2.2.2. Persoonsgebonden budget of persoonsvolgend budget 3.2.3. Afspraken over kwaliteitseisen in A2 3.2.4. A2 Financiën 3.2.4.1. Inzicht in (voorlopige) A2-budgetten 3.2.4.2. Globale verdeling totaalbudget 3.2.4.3. Organisatiemodel 3.2.5. Het beheren van risico’s en verantwoordelijkheden in A2-verband
4.
Proces en planning 4.1. Consultatie en advies 4.2. Planning 4.3. Overwegingen voor de toekomst / onderwerpen voor de implementatie-agenda
Bijlage 1: Cijfers jeugdhulp in de A2 Bijlage 2: Cliëntproces A2-gemeenten Bijlage 3: Organisatorisch verband CJG+
59
1. Inleiding 1.1 Doel van het organisatiemodel Gemeenten worden per 1 januari 2015 bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor de preventie, 27 ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders . Naast deze bestuurlijke en financiële decentralisatie (transitie), die gepaard gaat met een forse bezuiniging, streven we naar een omslag (transformatie) in het werken binnen de jeugdzorg. De eigen kracht van jeugdigen, hun gezin en netwerk neemt daarin een belangrijke rol in. Het uitgangspunt van het nieuwe stelsel is eerder ondersteuning en zorg op maat te bieden vanuit een laagdrempelig netwerk van organisaties. Zo proberen we de instroom in de gespecialiseerde zorg te beperken. Het Centrum voor Jeugd en Gezin dient hiervoor als fundament. In A2-verband werken Valkenswaard, Cranendonck en Heeze-Leende samen om deze transitie en transformatie te realiseren. De kaderstellende notitie ‘Naar een andere jeugdzorg’ is onlangs door de gemeenteraden vastgesteld. Dit organisatiemodel vormt de eerste stap in de uitwerking daarvan. Het organisatiemodel beschrijft hoe de transitie en de transformatie van de zorg voor jeugd in de A2gemeenten vorm krijgt. Het doel is voor aanbieders en cliënten te verduidelijken wanneer en op welke wijze jeugdigen en gezinnen ondersteuning krijgen vanaf 2015.
1.2 Invulling van het organisatiemodel Iedere grote stelselwijziging kent drie fases: - Richten (ideeën ontwikkelen, ontwerp en beleid vaststellen), - Inrichten (vertalen naar werkprocessen, uitvoeringsregels, informatiemanagement/ICT, organisatieaanpassingen en personeelsbeleid) en - Verrichten (op de gewenste nieuwe manier gaan werken). Het organisatiemodel geeft invulling aan het “richten” Parallel aan de transformatie jeugdhulp lopen de ontwikkelingen in het passend onderwijs, de transitie op het gebied van de AWBZ/Wmo en de invoering van de Participatiewet. De bovenstaande stelselwijzingen vinden tegelijkertijd plaats, met een hoge tijdsdruk. Hierdoor is aan het eind van de ene fase de volgende stap al voorbereid of soms al in gang gezet. Met de kaderstellende notitie ‘Naar een andere jeugdzorg’ is een belangrijke stap in de fase van ‘richten’ gezet door de gemeenteraden. Het organisatiemodel is de tweede stap van het ‘richten’, waarbij wij als gemeenten de kaders invullen. De vaststelling van dit organisatiemodel door de colleges van burgemeester en wethouders zal het startsein zijn voor de fase van het ‘inrichten’, die eveneens op hoofdlijnen eind dit jaar afgerond moet zijn. Wanneer de gemeenteraden het Meerjaren Beleidskader eind dit jaar vaststellen, is de fase van het ‘richten’ formeel geëindigd. De noodzaak om op tijd klaar te zijn voor onze nieuwe verantwoordelijkheden, brengt met zich mee dat de fasen elkaar niet mooi opvolgen, maar deels parallel lopen. Begin 2014 startten de drie CJG’s met de ‘Versnelling’, waarbij de gemeenten de regie en verantwoordelijkheid kregen over de inzet van ambulante jeugdzorg. Begin 2015 start de fase van ‘verrichten’, waarbij we nu al weten dat een aantal inrichtingsvraagstukken nog veel aandacht vragen. De aard van dit proces vereist veel flexibiliteit van
27
Daar waar wij in dit organisatiemodel spreken van ouders, bedoelen wij tevens opvoeders.
60
alle betrokkenen en daarnaast voortdurende afstemming tussen de verschillende niveaus: beleidsadviseurs, managers, bestuurders A2, samenwerkingsregio, lokale en regionale partners.
1.3 Ambitie: Samenhang tussen de drie decentralisaties en de invoering van Passend Onderwijs We hebben binnen de A2-gemeenten een projectstructuur opgezet voor een integrale benadering van de drie decentralisaties (3D) Jeugdhulp, AWBZ/Wmo en de Participatiewet, waaraan we ook de invoering van het nieuwe stelsel voor Passend Onderwijs koppelen. Het organisatiemodel voor de jeugdhulp is in afstemming met de Wmo en Werk & Inkomen ontwikkeld. Het overleg met de samenwerkingsverbanden primair onderwijs en voortgezet onderwijs over de samenhang met de invoering van Passend Onderwijs gaat nu volgen, mede op basis van dit organisatiemodel. De samenhang tussen deze decentralisaties en de invoering van Passend Onderwijs is belangrijk omdat ze elkaar in de praktijk raken, juist bij complexe problemen. Die vragen de meeste aandacht en het grootste deel van het zorgbudget. Eenvoudige vragen van burgers zijn meestal met een advies, een 28 voorziening of een duwtje in de rug te beantwoorden. Bij complexere problematiek is een integrale aanpak nodig, waarbij de totale situatie van ouders en jeugdigen, hun eigen mogelijkheden en die van hun leefomgeving, in aanmerking worden genomen. Daarbij dienen wij, samen met onze partners in het maatschappelijk veld in de volle breedte te bezien welke instrumenten we in samenhang kunnen en willen inzetten. Dat vraagt ook om een omslag in de interne dienstverlening van de gemeente. Ook wij moeten leren denken vanuit de eigen kracht van cliënt en zijn omgeving; niet alleen (standaard) beoordelen of de cliënt in aanmerking komt voor bepaalde rechten, maar vooral samen naar werkbare oplossingen zoeken. Het vraagt om het doorbreken van interne schotten, het (meer) sturen op resultaat dan het juist toepassen van standaard regels.
1.4 Rode draad in de jeugdhulp: dichtbij, in samenhang en effectief We werken aan een aantal systeemdoorbraken in het jeugdstelsel. Daarmee verbeteren we de hulpverlening en ondersteuning voor jeugdigen en gezinnen. Hiermee willen we bereiken dat: - (meer) jeugdigen opgroeien in een kansrijk en veilig thuis; - jeugdigen opgroeien tot actieve burgers die deelnemen aan de samenleving; en - jeugdigen zowel sociaal als economisch zelfredzaam zijn. De ouders zijn de belangrijkste opvoeders, maar de sociale omgeving bepaalt mede het verloop van de opvoeding. Als steun vanuit de leefomgeving niet voldoende is, dan is professionele hulpverlening nabij. De rode draad voor het inrichten van de zorg bestaat uit de kenmerken dichtbij, in samenhang en effectief. Dichtbij Hulp en ondersteuning aan jeugdigen en hun gezinnen moet voor iedereen gemakkelijk toegankelijk zijn. Of het nu gaat om kleine opvoedingsvragen of om grotere problemen. Daarom wil de landelijke overheid, maar ook wij als A2-gemeenten, de ondersteuning en zorg voor jeugd dichtbij organiseren. Soms hebben jeugdigen of hun ouders professionele hulp nodig. Die ondersteuning of zorg moet behalve zo dicht mogelijk bij de jeugdige, ook zo kort als mogelijk duren en zo licht als mogelijk zijn.
28
Onder complexere problematiek verstaan we problematiek die zich bij tenminste één jeugdige en één ouder voordoet, waar problemen op meerdere (ontwikkelings)gebieden bestaan en elkaar mogelijk beïnvloeden.
61
In samenhang Bij het verhelderen van de vraag brengen professionals van hulpverleningsinstanties de eigen kracht en het sociale netwerk van de cliënt in beeld. Daarop bieden zij in samenspraak met de cliënt een samenhangend aanbod aan. Wij zijn verantwoordelijk voor de financiering en de aansturing. Dit maakt een integrale, samenhangende aanpak mogelijk. De nadruk ligt op een preventief en laagdrempelig aanbod, gebaseerd op de vraag naar ondersteuning. Er is een goede verbinding naar zwaardere vormen van ondersteuning, wanneer dit nodig is. Effectief Het gaat vooral om de effectiviteit van de ondersteuner. Algemene hulpverleningsprin-cipes bepalen in hoge mate de effecten van de hulp, zoals het zorgen voor een goede kwaliteit ‘cliënt-hulpverlenerrelatie’ en het gestructureerd werken. De toegevoegde waarde van specifieke hulpverleningsmethoden zijn vaak gering. Wij zijn van mening dat vooral een focus op kwaliteit van de hulpverlener en werkprocessen binnen de dienstverlening tot effectieve ondersteuning van gezinnen leidt.
1.5 Nieuwe verantwoordelijkheden en rol van de gemeenten De gemeente is vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. De verantwoordelijkheid van de gemeente voor jeugdigen en gezinnen is in het wetsvoorstel vormgegeven als jeugdhulpplicht. De Jeugdwet (Artikel 2.5) concretiseert de verantwoordelijkheden van de gemeenten als volgt: • • • • • • •
• •
Laagdrempelige en herkenbare toegang tot jeugdhulp; Het bieden van kwantitatief en kwalitatief voldoende jeugdhulp; Het waarborgen dat passende hulp tijdig wordt ingezet en dat de juiste expertise beschikbaar is; Het adviseren over en bepalen en inzetten van de aangewezen vorm van jeugdzorg; 29 Het adviseren van professionals die zich zorgen maken over een jeugdige; De mogelijkheid van directe interventie in crisissituaties; Het bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van de jeugdige in het geding is, zo snel mogelijk specialistische hulp inschakelen en een verzoek tot onderzoek overwegen bij de Raad voor de Kinderbescherming; Een samenhangende organisatie van de toegang tot de Raad voor de Kinderbescherming en het gedwongen kader; Het kosteloos en anoniem advies beschikbaar stellen voor jeugdigen met vragen over 30 opgroeien en opvoeden .
Gemeenten krijgen beleidsvrijheid in de uitvoering van deze verantwoordelijkheden. De gemeente brengt hierbij haar ‘couleur locale’ aan. Per verantwoordelijkheid bepaalt de gemeente in welke mate zij een rol voor zichzelf ziet in de uitvoering van de lokale jeugdhulp. Variaties zijn daarbij denkbaar in: • • •
29 30
Een beperkte rol voor gemeenten in de uitvoering waarbij de uitvoering wordt neergelegd bij instellingen en/of professionals bij die instellingen Het naar zich toe trekken van de uitvoering door niet gespecialiseerde jeugdzorg onder te brengen in een gemeentelijke dienst Een tussenvorm
Met professionals bedoelen we hier beroepsbeoefenaren in zorg, welzijn, onderwijs en politie/justitie. Jeugdwet, p. 7 / Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet, p. 24
62
De keuze voor de organisatievorm in de uitvoering volgt later. Deze keuze bepaalt de rol die de A2gemeenten willen innemen. Ze is een onderdeel van de fase ‘inrichten van de dienstverlening’ zoals in de inleiding is beschreven.
1.6 Leeswijzer Hoofdstuk twee beschrijft het cliëntproces, waarbij we ingaan op specifieke onderdelen van het organisatiemodel te weten: sociale samenleving, CJG+, specialistische hulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering, huisarts en verwijzingen. Vervolgens benoemen we in hoofdstuk drie de aansluiting met de regio Zuidoost-Brabant, de aansluiting in de A2-regio, toegankelijkheid en kwaliteit van ondersteuning, een overzicht van de financiën en de risico’s. In hoofdstuk vier besteden we aandacht aan het proces en planning, en worden de beslispunten voor de colleges en de uitwerkingspunten weergegeven.
63
2. Het cliëntproces in de A2-gemeenten Met veel jeugdigen gaat het in de A2-gemeenten goed, zij groeien op in een veilige en gezonde omgeving. Soms hebben jeugdigen en gezinnen vragen of (kleine) problemen op het gebied van opvoeden en opgroeien, voor hen is lichte ondersteuning voldoende. Bij moeilijkere problematiek helpen we bij het herstel van het normale leven. In figuur 1 geven we de opbouw voor jeugdhulp weer in het organisatiemodel voor het cliëntproces in de A2-gemeenten. In dit hoofdstuk lichten we elk onderdeel afzonderlijk toe. We zijn ons ervan bewust dat de beschrijving van het organisatiemodel een vereenvoudigd beeld weergeeft, dat de complexe werkelijkheid per definitie onvolledig in beeld brengt. We streven er echter naar om in een zo vroeg mogelijk stadium ondersteuning te bieden. Zo willen we voorkomen dat problemen escaleren. Door flexibel in te spelen op de situatie, op te schalen wanneer het moet en af te schalen wanneer het kan, wordt voor iedere cliënt in elk stadium naar de juiste verhouding gezocht tussen ondersteuning en 31 draagkracht. Dit komt tot uiting in het organisatiemodel en het al ingevoerde gezinsplan , een instrument om enerzijds de voortgang te bewaken (en bij te stellen) en anderzijds voor afstemming te zorgen tussen het gezin en de (verschillende vormen van) jeugdhulp. Figuur 1 Cliëntproces in de A2-gemeenten
31
Gezinsplan: Een schriftelijke vaststelling die op zijn minst omvat de gestelde gezinsdoelen en de gemaakte afspraken over zorg-, hulp- en dienstverlening en ondersteuning, over de wijze van onderlinge afstemming tussen de betrokkenen (indien van toepassing) en over de evaluatie, inclusief gegevens van de betrokkenen en de gegevens en taken van de zorgcoördinator (indien van toepassing).
64
2.1 De sociale samenleving We gaan uit van de eigen kracht van gezinnen en de samenleving. In de meeste gevallen doen jeugdigen en hun ouders datgene wat nodig is om problemen het hoofd te bieden. Opgroeien is iets wat je zelf moet doen. Opvoeden moeten we niet te snel overnemen, alleen als het echt niet anders kan. Wij willen deze overtuiging samen met de partners in het maatschappelijk veld nastreven. De sociale samenleving heeft een belangrijke rol bij het opvoeden en opgroeien. Hieronder verstaan we alle inspanningen voor het veilig en kansrijk opgroeien van jeugdigen door: -
inwoners die op enigerlei wijze verbonden zijn met jeugdigen of ouders; vrijwilligers die met jeugdigen omgaan, bijvoorbeeld in verenigingen professionals die met jeugdigen werken, maar niet primair de jeugdzorg. Voorbeelden hiervan zijn medewerkers kinderopvang, leerkrachten en jongerenwerkers, huisarts, buurtbrigadiers, leerplicht, verloskundigen en jeugdgezondheidszorg.
Alle gezinnen en jeugdigen hebben te maken met de sociale samenleving. Een krachtige sociale samenleving heeft positieve invloed op het welzijn van gezinnen binnen onze gemeenten. Het eerste doel is dan ook om de veerkracht en het probleemoplossend vermogen van de sociale samenleving te versterken. We zetten op lokaal niveau al sterk in op preventie en actieve signalering. Dat versterkt de basisvoorzieningen in de A2-gemeenten voor jeugd en gezin. Dat doen wij bijvoorbeeld door het verenigingsleven te ondersteunen, door de subsidierelatie met verenigingen hierop aan te passen of door medewerkers in de kinderopvang te trainen. Zo bevorderen we tijdige signalering van eventuele problematiek bij jeugdigen. De jeugdhulp in de A2 is gemakkelijk en snel in te schakelen bij de basisvoorzieningen. Dit zijn De basisvoorzieningen rondom Jeugd en Gezin zijn: voorzieningen waar jeugdigen en 1. Gezondheid: verloskundige, consultatiebureau, hun ouders in hun dagelijks leven huisarts. mee in aanraking komen. 2. Onderwijs: scholen, kinderopvang en Professionals bekijken aan de hand peuterspeelzalen. van de vraag of het signaal samen of 3. Sociale zaken: Werk & Inkomen, wonen, Wmo er ondersteuning nodig is. Die kan 4. Vrije tijd: verenigingen, jongerenwerk, kernen dan direct worden ingezet. Zo willen 5. Veiligheid: politie, veiligheidshuis we samen voorkomen dat problemen van jeugdigen en hun gezinnen verergeren en dat zij onnodig een beroep moeten doen op zwaardere en duurdere jeugdhulp.
65
2.2 Het CJG+ De lokale ondersteuningsteams en het generalistisch team A2 vallen onder de vlag van het CJG+. We noemen dit het CJG+, omdat de taken en verantwoordelijkheden van de huidige CJG’s worden uitgebreid. Het CJG+ krijgt een centrale rol in de transformatie van de jeugdhulp. Het lokaal ondersteuningsteam en het generalistisch team A2 zijn dicht bij haar inwoners gesitueerd met een lage drempel om vragen te stellen over opvoeden en opgroeien. 2.2.1 Lokale ondersteuningsteams (LOT) Elke gemeente behoudt het eigen CJG. Het huidige kernteam CJG wordt een lokaal ondersteunings-team. Deze lokale ondersteuningsteams vormen de toegangspoort naar ondersteuning en hulp. Zij bieden met kennis en advies ondersteuning aan de basisvoorzieningen. De teams werken in eerste instantie preventief. De professionals binnen het lokaal ondersteuningsteam komen in actie als zij vanuit een basisvoorziening een signaal krijgen of direct vanuit de inwoners een vraag krijgen over opgroeien en opvoeden. De professionals binnen de LOT’s zijn generalisten op het brede terrein van jeugd en gezin. Zij gaan naar de jeugdigen en gezinnen toe als dat nodig is. Dicht bij de eigen omgeving van jeugdige en gezin verkennen en bespreken zij opvoedings- en opgroeiproblemen. Wanneer nodig verlenen zij direct hulp. 2.2.2 Generalistisch team A2 Het generalistisch team A2 ondersteunt jeugdigen en gezinnen bij complexe vraagstukken. Dat zijn niet-alledaagse vraagstukken die zich op meerdere leef- en ontwikkelingsgebieden afspelen. Er is één team voor de subregio A2. In dit team werken jeugdprofessionals, die breed georiënteerd en domein overstijgend zijn. Het generalistisch team A2 werkt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van de gezinnen en levert zoveel als mogelijk zelf de ondersteuning. Dit generalistisch team A2 werkt nauw samen met de lokale ondersteuningsteams. De benodigde capaciteit, samenstelling en inkoop van het generalistisch team A2 zijn nog niet bepaald en werken we uit in het implementatieplan.
2.3 Expertise op afroep
Professionals uit de lokale ondersteuningsteams en het generalistisch team A2 kunnen – of in sommige gevallen moeten – een beroep doen op expertise op afroep voor het maken van een juiste inschatting. Denk hierbij aan het diagnosticeren van achterliggende (medische) problemen, het maken van een risico- of veiligheidstaxatie, of toeleiding naar de juiste specialistische behandeling. De expertise op afroep is op subregionaal niveau beschikbaar. De expertise op afroep bestaat tenminste uit bijvoorbeeld gedragswetenschappers en een arts. Zowel de drie lokale ondersteuningsteams als het generalistisch team A2 kunnen deze expertise op afroep inschakelen. We verwachten dat de meeste aanvragen vanuit het generalistisch team A2 komen. Voor sommige vormen van specialistische zorg ligt een verplichting om expertise op afroep te raadplegen. De benodigde capaciteit, samenstelling en inkoop van de expertise op afroep zijn nog niet bepaald. Ook de criteria voor het
66
inschakelen van expertise op afroep zijn nog onbekend. Beiden werken we uit in het implementatieplan.
2.4 Specialistisch zorgaanbod
Het inzetten van specialistisch zorgaanbod is nodig bij ernstige problematiek bij de jeugdige of het gezin. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld specialistische ambulante GGz behandeling, dagbehandeling of (tijdelijke) uithuisplaatsing. De A2-gemeenten bieden hiervoor trajectzorg aan, een traject op maat voor de cliënt. De specialistische zorg staat in dienst van het ‘herstel van het normale leven’. De specialistische zorg sluit nauw aan op de lokale zorg. Dit komt tot uitdrukking door opname van de specialistische zorg in het opgestelde gezinsplan dat professionals uit het CJG+ en het gezin samen opstellen. Bij voorkeur verleent het generalistisch team A2 bij zwaardere problematiek zelf ambulante hulp en ondersteuning. Indien nodig heeft zij het mandaat om specialistisch zorgaanbod aanvullend in te schakelen. Het overzicht en de regie ligt bij de casusverantwoordelijke generalist. Die onderhoudt het contact met de jeugdige en het gezin en volgt hen ook nadat specialistische zorg is afgesloten. De wijze van mandatering en de voorwaarden waaronder dit gebeurt, worden nader uitgewerkt in het implementatieplan.
2.5 Jeugdbescherming en jeugdreclassering
Van jeugdbescherming is sprake bij een door de kinderrechter opgelegde maatregel die ingrijpt in het gezag van de ouders ter bescherming van een jeugdige. Er zijn drie jeugdbeschermingsmaatregelen die de rechter kan opleggen: een ondertoezichtstelling (OTS), ontzetting uit de ouderlijke macht en ontheffing uit de ouderlijke macht. Van jeugdreclassering is sprake bij een door de kinderrechter opgelegde begeleiding van jeugdigen tussen 12 en 18 jaar (met mogelijke doorloop tot 23 jaar) die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor een strafbaar feit. Het doel is recidive te voorkomen en de maatschappelijke participatie van deze jeugdigen te vergroten. Bij uitvoering van jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregelen vormen de gezinsvoogd c.q. de jeugdreclasseerder een tandem met een professional van het generalistisch team A2. In gezamenlijkheid stellen zij een gezinsplan op. De professional van het generalistisch team A2 kent de situatie van het gezin vaak het beste en houdt het overzicht over de totale inzet van zorg voor het gezin, ook na afloop van de maatregel. De gezinsvoogd c.q. de jeugdreclasseerder bewaakt de kaders die besloten liggen in de uitspraak van de kinderrechter of (in geval van jeugdreclassering) de aanwijzingen vanuit Justitie. De
67
32
samenwerkingsafspraken met de gecertificeerde instelling , die de justitiële maatregelen in de regio Zuidoost-Brabant gaat uitvoeren worden in de komende periode gemaakt. De gecertificeerde instelling is wettelijk bevoegd om zelf specialistisch zorgaanbod in te schakelen. Binnen de A2-gemeenten willen we dat de keuze voor deze (verplichte) inzet gebeurt in samenwerking met de professionals in het CJG+, zodat er een optimale mix ontstaat van zorg (voor het totale gezin) en de veiligheid (van de jeugdige).
2.6 Huisarts en praktijkondersteuner
De huisarts is in het nieuwe jeugdstelsel wettelijk bevoegd om te verwijzen naar alle vormen van jeugdzorg. Wanneer een huisarts wil verwijzen naar specialistische zorg, streven de A2-gemeenten naar samenwerking tussen de huisarts c.q. diens praktijkondersteuner en het CJG+. Wie de zorg op zich neemt, het CJG+ of de specialistische zorg, ligt aan de vraag van de cliënt en de doorverwijzing van de huisarts. De afspraken tussen huisartsen en de A2-gemeenten worden in de komende periode per gemeente gemaakt.
2.7 Doorlopende lijnen binnen het cliëntproces Om verwarring te voorkomen geven we hier een overzicht van alle mogelijke verwijzingen binnen het organisatiemodel: -
-
-
Inwoners kunnen bij of via de lokale basisvoorzieningen in contact komen met een professional; De basisvoorzieningen voor jeugd en gezin schakelen het lokaal ondersteuningsteam van hun gemeente in; Het lokale ondersteuningsteam is verbonden met het generalistisch team A2. Het LOT schakelt bij complexe problematiek het generalistisch team A2 in. Zodra de situatie het toelaat vindt afschaling naar het LOT plaats; Het lokale ondersteuningsteam en het generalistisch team A2 doet zonodig een beroep op ‘expertise op afroep’; Professionals binnen het CJG+ kunnen specialistische zorg inschakelen. Bij de lokale ondersteuningsteams gaat het om een beperkt mandaat (beperkte omvang en kosten, geen 24 uurs zorg) en bij het generalistisch team A2 gaat het om volledig mandaat (alle zorg die nodig is). De voorwaarden waaronder, werken we uit in het implementatieplan; De huisarts / praktijkondersteuner verwijst naar specialistische zorg. Afstemming met het CJG+ is wenselijk; De gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming / jeugdreclassering schakelt specialistische zorg in en werkt daarbij samen met de hulpverlener van het CJG+ (tandem).
32
Gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.3 van de Jeugdwet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert.
68
3. Wat doen we regionaal en subregionaal (A2)? 3.1 Wat doen we in de regio Zuidoost-Brabant (21 gemeenten) 33
Regionaal is in het rapport “21 voor de jeugd” afgesproken de zorg zoveel als mogelijk op lokaal en subregionaal niveau te organiseren. Voor de meer specialistische taken is het efficiënter en logisch dat gemeenten op regionaal niveau expertise bundelen en gezamenlijk inkopen. Organisaties waarmee gemeenten (moeten gaan) samenwerken, opereren al op (boven)regionale schaal. Generalistische teams Vanuit een regionaal strategische agenda zijn een aantal zaken onderling overeen gekomen. Iedere gemeente in Zuidoost-Brabant beschikt begin dit jaar over generalistisch werkende teams en maakt afspraken over de toegang tot specialistische jeugdzorg en de consultatierol hierin van specialisten. Deze afspraken zijn leidend voor de subregionale en lokale uitvoering. De organisatie van de jeugdhulp binnen de A2-gemeenten sluit hierop aan. Dekkend aanbod Gemeenten houden een dekkend aanbod aan jeugdhulp in stand. Voor een aantal specialistische vormen van jeugdhulp, zoals justitie, is bovenlokale samenwerking nodig om het aanbod te waarborgen. Door gezamenlijke bekostiging is het financieel haalbaar voor individuele gemeenten om de benodigde expertises in te kopen. Figuur 2 (pagina 16) geeft de mate van regionale samenwerking op dit gebied weer. plus
Voor de vormen van ‘behandeling met verblijf’ en ‘jeugdzorg ’ is in ’21 voor de jeugd’ besloten tot gezamenlijke bekostiging met een model voor risicospreiding. Elke gemeente maakt een prognose van het volume dat zij nodig heeft voor deze vormen. De regio bekostigt op basis hiervan het totaalvolume, met toepassing van een verdeelsleutel. De gemeenten baseren hun prognose op het plus historisch gebruik van ‘behandeling met verblijf’ en ‘jeugdzorg ’. Kenmerkend voor het model is dat de inzet van financiële middelen van een gemeente voorafgaand aan een boekjaar wordt bepaald (in aansluiting op de Planning & Control cyclus). Na afloop volgt er geen afrekening per gemeente. Dit betekent dat een gemeente binnen een boekjaar soms voor meer zorg betaalt dan door jeugdigen uit de betreffende gemeente is gebruikt. De volgende periode zal in dit geval de gemeente minder betalen, omdat de regio de financiële inzet jaarlijks bijstelt. Hierdoor bouwt de regio een prikkel in voor gemeenten om (meer) in te zetten op het preventief jeugdbeleid en om minder gebruik te maken van specialistische zorg wanneer dit niet nodig is. De gebruiker (gemeente) betaalt dus uiteindelijk zelf.
33
Uit: ’21 voor de jeugd, samenwerking op jeugdzorg in Zuidoost-Brabant’
69
Figuur 2 Mate van regionale samenwerking Zorgvorm
Huidige financieringsstructuur
Ambulante zorg aan jeugd en gezin
AWBZ: vb-jeugdigen
Mate van regionale samenwerking -
Regionaal: Product- en prijsafspraken
-
A2-niveau: contractering
-
Regionaal / subregionaal (op schaal Eindhoven + Kempen of Peelregio) inkopen
Zvw: jeugd-GGZ eerste lijn en tweede lijn Provinciaal gefinancierde zorg
Dagbehandeling / daghulp
AWBZ: vb-jeugdigen Zvw: jeugd-GGZ tweede lijn Provinciaal gefinancierde zorg
24-uurs jeugdzorg
Jeugdzorgplus: gesloten 24uurs jeugdzorg
Jeugdbescherming en jeugdreclassering
AMHK & Crisisdienst
AWBZ: vb-jeugdigen via CIZ
Alle 24-uurszorg
Zvw: jeugd-GGZ tweede lijn via CIZ / BJZ / Huisarts (ggz eerste lijn)
-
Regionale inkoop en capaciteitsbekostiging
Provinciaal:
-
Lokale / A2 volumebepaling
-
residentiële jeugdzorg
-
-
pleegzorg
Risicospreiding in regionaal verband
-
Regionale inkoop en capaciteitsbekostiging
-
Lokale / A2 volumebepaling
-
Risicospreiding in regionaal verband
-
Regionale inkoop bij één gecertificeerde instelling (inclusief William Schrikker Groep).
-
Verrekening per gemeente
Rijk via machtiging BJZ / Kinderrechter
Provinciaal: BJZ
Provinciaal via BJZ
Regionale capaciteitsbekostiging
70
3.2 Wat doen we in A2-verband Een aantal zaken pakken we in subregionaal verband op. De gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard bundelen hun krachten als het gaat om zaken die vragen om een eenduidige aansturing of zaken die te risicovol zijn om als individuele gemeente op te pakken. Daarbij laten we ruimte voor een lokale invulling op maat. 3.2.1 A2 Regie over het CJG+ De lokale ondersteuningsteams en het generalistisch team A2 krijgen een plek in het organisatorische verband van het CJG+. De inrichting en de wijze waarop de drie afzonderlijke lokale ondersteuningsteams werken hangen af van de omstandigheden per gemeente (couleur locale). Verschillen tussen de teams zijn bijvoorbeeld mogelijk in de samenwerkingspartners, de aansluiting op de basisvoorzieningen en de verbinding met de overige decentralisaties en passend onderwijs. Ook de inzet op preventie kan per LOT verschillen. Het coördinatieteam stuurt het CJG+ aan en bestaat uit de CJG-coördinatoren en de beleidsambtenaren Jeugd uit de afzonderlijke gemeenten. Zij hebben onder meer de volgende taken: -
Het aansturen op proces en inhoud binnen het CJG+. Het gaat daarbij om professionals, die ingezet worden door partners op basis van een overeenkomst of subsidierelatie met de gemeente; Het bewaken van afspraken van de uitoefening van het mandaat om specialistische zorg in te zetten; het bewaken van de kwaliteit en de procedures hiervan; De financiën onder controle te houden; Het genereren van sturingsinformatie. 3.2.2 Afspraken over de toegankelijkheid van alle vormen van hulp in A2 Alle ondersteuningsvormen van figuur 1 (Het cliëntproces in de A2-gemeenten) zijn vrij toegankelijk met uitzondering van de specialistische zorg, de jeugdbescherming en jeugdreclassering. We bepalen in het implementatieplan hoe juridisch de toegang naar niet-vrij toegankelijke vormen van ondersteuning verloopt. 3.2.2.1 Eigen bijdrage De Jeugdwet biedt de mogelijkheid om voor jeugdhulp een eigen bijdrage te vragen die vanaf volgend jaar € 70 miljoen moet opleveren. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor inning van deze bijdragen, maar mogen hier van af zien. Hierover hebben de A2-gemeenten nog geen standpunt ingenomen. Dit vormt een onderdeel van de financiële paragraaf in het beleidsplan.
71
3.2.2.2 Persoonsgebonden budget of persoonsvolgend budget34 De gemeente kan op basis van de Jeugdwet besluiten om een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken, met uitzondering van jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdzorgplus. De A2gemeenten bepalen in de financiële paragraaf van het beleidsplan of en onder welke voorwaarden een pgb wordt verstrekt. Hierbij kijken we naar de mogelijkheden van een persoonsvolgend budget (pvb) en naar dwarsverbanden met de mogelijke pgb verstrekking vanuit de transitie AWBZ/Wmo. 3.2.3 Kwaliteitseisen Onderstaande kwaliteitseisen gaan gelden op grond van de Jeugdwet. Deze kwaliteitseisen werken we in de fase ‘inrichten’ nog verder uit. Bij deze uitwerking onderscheiden we kwaliteitseisen die voor alle professionals gelden en kwaliteitseisen die voor bepaalde groepen professionals gelden. Hieronder richten we ons vooralsnog op de wettelijke kwaliteitseisen voor alle professionals: •
•
• •
•
•
Verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle professionals Iedereen die werk in de jeugdzorg die betrokken zijn bij gezinnen dienen een verklaring te overleggen van goed gedrag en deze ook beschikbaar hebben indien gevraagd Voorschriften omtrent informatie, toestemming, dossiervorming en bescherming Alle instellingen moeten voorschriften hebben omtrent de informatie die wordt gegeven, toestemming hebben om een dossier op te bouwen en inzage betrokkenen waar nodig. En er moet bescherming geboden worden in het kader van de Wet Bescherming Persoon Gegevens Meldplicht calamiteiten Melden aan gemeente als er calamiteiten zijn in de hulpverlening en binnen de organisatie zelf Meldplicht geweld bij de verlening van jeugdzorg Organisatie moet een meldingsprocedure hebben als er geweld voorkomt bij de verlening van de jeugdzorg moet duidelijk zijn hoe de melding dient te worden gedaan door wie en waarom. Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Er moeten procedures zijn om Huiselijk geweld en kindermishandeling goed te kunnen signaleren en dat deze worden doorgegeven aan de gemeentes bij constatering van. De verplichting om zo nodig geregistreerde professionals in te zetten
3.2.4 Financiën Gemeenten ontvangen per 1 januari 2015 een toevoeging aan het gemeentefonds voor de nieuwe verantwoordelijkheden in het kader van de jeugdhulp en ondersteuning. Het Rijk kiest voor financiering via het gemeentefonds waardoor lokaal maatwerk mogelijk is. Wel wordt naar aanleiding van het Regeerakkoord 2012 een bezuiniging opgelegd die van 120 miljoen in 2015 naar 450 miljoen in 2017 oploopt.
34
Bij een persoonsgebonden budget (pgb) gaat het geld via het zorgkantoor direct naar de budgethouder die zelf opdrachtgever
of werkgever is van zijn hulpverleners. Hij krijgt zijn pgb op zijn rekening gestort en organiseert zijn eigen zorg (huurt zijn hulpverleners in, sluit contracten met ze af, betaalt ze en legt verantwoording af over de besteding). Bij een persoonsvolgend budget (pvb) blijft sprake van zorg in natura. Aan de toekenning van zorg of ondersteuning wordt een bedrag gekoppeld dat met de cliënt meeverhuist. De klant hoeft, in tegenstelling tot het persoonsgebonden budget, het budget niet zelf te beheren en hij wordt ook geen werkgever. Het geld gaat via het zorgkantoor naar de aanbieder.
72
3.2.4.1 Inzicht in (voorlopige) A2-budgetten In de meicirculaire 2014 zijn de gemeenten geïnformeerd over de verdeling van het macrobudget (zie figuur 3) op basis van de meest recente gegevens (historische gegevens over het gebruik van jeugdzorg op gemeentelijk niveau). In figuur 4 staan de voorlopige bedragen van de A2-gemeenten. Figuur 3 Budget jeugdhulp A2-gemeenten 2015, meicirculaire 2014 Gemeente
Budget 2015
Cranendonck
€2.974.104
Heeze-Leende
€2.217.032
Valkenswaard
€3.903.715
Totaal
€9.356.142
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering al Rijksmiddelen voor hun taken binnen de lokale CJG’s. (zie figuur 5). Vanaf 2015 worden de gemeenten integraal verantwoordelijk voor alle zorg en ondersteuning voor de jeugd tot 18 jaar en gaan ook deze middelen (met een Rijkskorting) over naar de gemeenten. De beschikbare jeugdzorgmiddelen 2015 worden conform de uitgangspunten in het Regionaal Transitie Arrangement (RTA) ingezet wat gebaseerd is op het vastgestelde rapport ’21 voor de jeugd’. Gemeenten zijn vrij om daarnaast nog lokale middelen te bestemmen voor jeugdbeleid. 35
Figuur 4 CJG middelen A2-gemeenten Gemeente
2012
2013
Cranendonck
€378.361
€389.849
Heeze-Leende
€286.302
€294.470
Valkenswaard
€563.010
€582.082
Totaal
€1.227.673
€1.266.401
3.2.4.2 Organisatiemodel De gemeenten willen binnen het beschikbare transitiebudget een inhoudelijke transformatie op gang brengen, waarbij er een verschuiving plaatsvindt van specialistische jeugdhulp naar minder specialistisch jeugdhulp. Die verschuiving willen we bereiken door de zorg dicht bij de jeugdige te organiseren volgens het voorliggende organisatiemodel. Met de besluitvorming in het kader van het Regionaal Transitie Arrangement is afgesproken om van de totale transitiemiddelen per gemeente een deel te reserveren voor de inhoudelijke vernieuwing van de jeugdhulp en het versterken van het lokale en subregionale veld: de transformatiebijdrage. De middelen uit de transformatiebijdrage bestemmen we onder andere voor het uitbouwen van het organisatiemodel. Op dit moment is hier nog geen financiële vertaling van te geven. Als het budget op rijksniveau bekend is nemen we, in het nog op te 35
Decentralisatie-uitkering Centra voor Jeugd en Gezin (septembercirculaire gemeentefonds 2013)
73
stellen implementatieplan, een begroting op voor de verschillende onderdelen van het organisatiemodel. Ook de keuze voor wel of geen gezamenlijk bekostigingsmodel voor de verschillende onderdelen binnen het organisatiemodel wordt in het implementatieplan verder uitgewerkt. 3.2.5 Het beheren van risico’s en verantwoordelijkheden Bij de uitvoering van de Jeugdwet ontstaan er voor de gemeenten op hoofdlijnen twee risico’s: •
•
Het beschikbare budget wordt overschreden. Bijvoorbeeld door slecht budgetbeheer of door een structureel groot beroep op gespecialiseerde (dure) zorg. Wettelijk hebben wij geen invloed op de inzet van deze zorg door zowel de huisarts als de gecertificeerde 36 instelling. Wij zijn echter wel verantwoordelijk voor de kosten, als het om onze inwoners gaat. Een politiek risico voor het gemeentebestuur door (mede)verantwoordelijkheid van de gemeente bij calamiteiten in zorg. Als zich calamiteiten voordoen met ongewenste of zelfs noodlottige afloop is de gemeente (mede)verantwoordelijk.
We zijn ons ervan bewust dat een te grote nadruk op het beheersen van deze twee risico’s gevaren met zich meebrengt. Zo kan overmatige beheersing van het budget ertoe leiden dat er te terughoudend wordt omgegaan met verstrekking. In het uiterste geval vergroot dit de kans op calamiteiten. Als wij ten koste van alles calamiteiten willen voorkomen, zullen kosten toenemen. Bijvoorbeeld doordat duurdere hulp eerder of vaker wordt ingezet, professionals meer moeten registreren, of door overmatige bureaucratie. Het beheer van het zorgbudget vraagt om een duidelijke mandaatverstrekking aan de zorgprofessionals binnen het CJG+, een adequate monitoring en zo nodig tussentijdse bijsturing door de politiek bestuurders. Een afweging tussen zorgbehoefte, veiligheidsrisico en de inzet van publieke middelen is in laatste instantie altijd een politieke afweging. Een zorgvuldige toedeling van rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden helpt ons calamiteiten te voorkomen. Het is belangrijk dat gekwalificeerde en geregistreerde of gecertificeerde professionals zorginhoudelijke beslissingen nemen, binnen de daarvoor vastgestelde kaders. Wij zijn verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteitseisen, waaraan deze professionals moeten voldoen. Wij zien via de coördinatoren van het CJG+ tevens toe op de zorgvuldigheid van procedures en besluitvorming. Bij de coördinator CJG+ berust tevens doorzettingsmacht voor het geval het belang van de jeugdige in het geding komt of professionals er onderling niet uitkomen. Hierbij moeten de CJG-coördinatoren extern advies inwinnen. Als er tussen instellingen en/of binnen de gemeentelijke organisatie(s) conflicten zijn over integrale zorg, hakt in laatste instantie de wethouder c.q. de burgemeester de knoop door. Hoe we deze escalatiemogelijkheid precies vormgeven, werken we uit in het implementatieplan. Dit organisatiemodel gaat uit van 3 lokale CJG’s / LOT’s met hun eigen couleur locale waaraan één A2 generalistenteam wordt gekoppeld. Het generalistenteam en de 3 CJG’s / LOT’s vormen samen het CJG+ voor de drie A2-gemeenten. De generalisten uit het A2 team kunnen lokaal worden ingezet. Het CJG+ komt onder gezamenlijke operationele leiding en hierin worden afspraken gemaakt rondom: de samenstelling van het generalistenteam, mandaat voor duurdere zorg, expertise op afroep, specialistisch zorgaanbod, registratie, scholing e.d. Dit moet nog verder worden uitgewerkt evenals de financiering en verdeelsleutel daarvan.
36
Hier is het woonplaatsbeginsel van toepassing.
74
4. Hoe nu verder 4.1. Consultatie en advies Om draagvlak te krijgen en het organisatiemodel verder te kunnen vervolmaken zijn er inwoners en professionals uitgenodigd voor aparte consultatiebijeenkomsten. We willen hen informeren en om advies vragen over de aanstaande veranderingen. Met hun inbreng willen we een model ontwerpen dat praktisch werkbaar is voor professionals en logisch is voor jeugdigen en ouders. Diverse zorg- en onderwijsinstellingen, huisartsen, en specialistische zorgaanbieders die werkzaam zijn binnen onze subregio hebben een uitnodiging ontvangen voor de consultatierondes. Ook zijn er bijeenkomsten voor de Wmo-raad en gemeenteraden georganiseerd. In de bijlagen van dit organisatieplan treft u de samenvatting van de consultatierondes aan. De adviezen en tips worden meegenomen in de nadere invulling van het organisatiemodel; de implementatie-agenda, zie 4.3.
4.2 Planning Onderstaande planning geeft weer wat wij het komende jaar gaan doen om de jeugdhulp in de A2gemeenten vorm te geven. We benoemen ook welke stukken we het komende jaar bespreken en vaststellen. Maart –mei: Juni:
2014-2015: Okt.– november:
Consultatiebijeenkomsten Organisatiemodel als bijlage van beleidsplan, inclusief (samenvatting van) consultatierondes Opstellen implementatie-agenda Uitwerking implementatie-agenda Beleidsplan (incl. organisatiemodel) en verordening in raad
4.3 Overwegingen voor de toekomst / onderwerpen voor de implementatie-agenda 20142015 Hieronder geven we de uitwerkingspunten weer zoals die uit het organisatiemodel naar voren komen. 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11.
Benodigde capaciteit, samenstelling, inkoop generalistisch A2-team. Benodigde capaciteit, samenstelling en inkoop van de expertise op afroep. Wijze van gemeenschappelijke aansturing van het CJG+. Criteria voor het inschakelen van expertise op afroep. Het generalistisch team A2 krijgt het mandaat om op basis van een professioneel oordeel specialistische zorg in te zetten. De wijze van mandatering en de voorwaarden waaronder dit gebeurt, wordt nader uitgewerkt in het implementatieplan. Standpunt eigen bijdrage. Standpunt persoonsgebonden of persoonsvolgend budget. Indien akkoord onder welke voorwaarden. Nadere afspraken over gezamenlijk bekostigingsmodel voor diverse onderdelen binnen het organisatiemodel. Escalatiemogelijkheid nader vormgeven. Keuze organisatievorm in de uitvoering (inrichten). Wijze van versterking lokaal voorliggend veld.
75
12. Wijze van contractering. 13. Verantwoordelijkheden en cliëntstromen binnen de verhouding CJG+ en Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. 14. Verantwoordelijkheden en cliëntstromen binnen de verhouding CJG+ en huisarts/praktijkondersteuner (regionaal wordt in dit verband een voorstel voor afspraken tussen gemeenten en huisartsen gemaakt). 15. Afspraken over privacy, gegevensuitwisseling tussen het CJG+ met de huisarts/praktijkondersteuner, het specialistisch aanbod en de gecertificeerde instelling. 16. Juridische beslissing over afgeven beschikking.
76
Bijlage 3 Verkregen input inspraakprocedure organisatiemodel 1.
Consultatierondes organisatiemodel jeugd
2.
Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 31 maart en 15 april 2014
3.
Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 8 mei 2014
4.
Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 12 mei 2014
5.
Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 13 mei 2014
6.
Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 10 juni 2014
77
1. Consultatierondes organisatiemodel jeugd Het organisatiemodel is gebruikt als spreekstuk voor alle belanghebbenden. De belanghebbenden maken zelf onderdeel uit van het organisatiemodel jeugd, dus draagvlak is hierbij geen wens, maar noodzaak. Vandaar dat er geïnvesteerd is in tijd om het model te bespreken en te bediscussiëren. Op de volgende momenten zijn er consultatierondes gehouden: • 31 maart: A2 kernteams Centra voor Jeugd en Gezin • 15 april: Uitvoerend medewerkers • 8 mei: Middenmanagement • 12 mei: A2 Wmo-raden • 13 mei: BJZ, De Combinatie • 21 mei: Thema-avond A2-gemeenteraden • 10 juni: Onderwijs IB-ers en KO-ers Valkenswaard • 10 juni : (Huis)artsen Valkenswaard Er zijn vele opmerkingen en kanttekeningen geplaatst. De meeste opmerkingen en kanttekeningen gingen echter over de nadere uitwerking van het organisatiemodel en hadden niet direct een wijziging van het model als gevolg. De opmerkingen zijn meegenomen in de nadere uitwerking van het beleidsplan. De belangrijkste uitkomsten worden hierna samengevat. Hierna worden per bijeenkomst ook alle resultaten weergegeven, met uitzondering van de thema-avond voor de gemeenteraden op 21 mei 2014. Deze avond was vooral informatief van aard.
Samenvatting van de belangrijkste uitkomsten: • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Het accent ligt op preventie. De cliënt houdt de regie (ook met het oog op privacy). Vroegtijdige signalering / goede oordeelsvorming voorkant. Snel kunnen opschalen naar zware zorg indien nodig. Nazorg / vinger aan de pols houden. Gezamenlijke werkwijze. Met ouders/jeugd praten in plaats van over. Terminologie verduidelijken / minder jargon / klare taal. Minder bureaucratie. Flexibiliteit bij zorginzet. Nadere beschrijving van taken en verantwoordelijkheden. Hulp naar de cliënt brengen en niet andersom. Duidelijkheid in begrenzing van zorg: wanneer is het goed genoeg? Normaliseren in plaats van problematiseren. Oog houden voor (wijze van) monitoring van gestelde doelen op cliëntniveau en op niveau van de transformatie (zorgvernieuwing). Duidelijkheid over rollen / taken / bevoegdheden / doorzettingsmacht en mandaten. Vinger aan de pols houden bij instellingen waar jeugd (tijdelijk) intramuraal wordt ondergebracht (zodat terugkeer in de thuissituatie soepeler verloopt). Gespreksvoering met ouders / jeugdigen in een zo’n klein mogelijke setting. Terug kunnen vallen op experts zoals gedragswetenschapper is van belang bij doorzetten naar zwaardere zorgvormen. Specialistisch juridische ondersteuning is onmisbaar.
78
2. Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 31 maart en 15 april 2014 We organiseerden als A2-gemeenten in maart en april twee draagvlakbijeenkomsten met professionals uit het werkveld. Het concept-organisatiemodel stond tijdens deze gesprekken centraal. We vroegen professionals te reageren op de manier waarop wij de jeugdhulp in onze subregio willen organiseren. Het figuur dat we ontwikkelden om het cliëntproces weer te geven was leidend tijdens de gesprekken. Het eerste gesprek voerden we met professionals uit de huidige CJG-kernteams. Zij zullen in het nieuwe model onderdeel uitmaken van de Lokale ondersteuningsteams. In dit gesprek stelden we de volgende vragen: • Wat komen jullie binnen de huidige werkwijze van het CJG nu tekort? Zijn er knelpunten die eerst opgelost moeten worden? • Welke zorg kunnen we als CJG nu al zelf bieden en hoe kunnen we die zorg uitbreiden en wat is daarvoor nodig? • Welke expertise is er nodig voor een goede triage? Denk ook aan verstandelijk beperkten en geestelijke gezondheidszorg. • Hoe ziet het ideale generalistenteam eruit als het gaat om expertise? • Wat is er nodig om de gewenste transformatie/vernieuwing in de zorg op gang te brengen? Hoe zien de teams het op- en afschalen van zorg? • Biedt het voorliggende organisatiemodel voldoende voor het besprokene of vraagt de discussie om bijstelling van het model? Het tweede gesprek voerden we met 42 professionals uit de subregio. Vertegenwoordigd waren de Combinatie, GGD, GGZ, MEE, BJZ, Lumens, Lunet Zorg, Paladijn, Peuterdorp, Riagg, Zorgcoöperatie en Zuidzorg. In dit gesprek stelden we de volgende vragen: • Wat vinden jullie van het organisatiemodel? • Wat heb je gezien, wat valt op? • Wat is onderbelicht? • Wat verwachten jullie van het LOT, wie moeten erin zitten? • Wat verwachten jullie van het generalistisch A2-team, wie moeten erin zitten? • Hoe voorkomen we dat jeugdigen te lang/te kort in zorg zitten? • Hoe voorkomen we dat we over een cliënt praten in plaats van met een cliënt. • Hoe spreek je elkaar als professionals aan?
Leeswijzer U leest vervolgens in het eerste deel de reacties van de professionals uit de CJG-kernteams op de vragen, afgesloten met een conclusies. In het tweede deel de reacties van de professionals in het werkveld, in de subregio, op onze vragen. Ook hier sluiten we af met de conclusies samengevat.
In gesprek met de huidige CJG-kernteams Wat komen jullie binnen de huidige werkwijze van het CJG nu tekort? Zijn er knelpunten die eerst opgelost moeten worden?
79
• We vragen ons af of de verschillende instellingen die met elkaar moeten samenwerken elkaar al voldoende kennen. • We vragen ons af hoe de kwaliteit van de jeugdzorg wordt gewaarborgd. Bijvoorbeeld de rol van een gedragswetenschapper. • Het is niet duidelijk wanneer externe hulp ingeschakeld wordt, bijvoorbeeld bij complexe problematiek. • De grens tussen het inschakelen van eventueel generalisten is onduidelijk. Komen hier richtlijnen voor? • Wat zijn de mogelijkheden van bijvoorbeeld het jongerenwerk als zij vanuit het werkveld problematiek tegen komen? In de praktijk worden de casussen waarbij reeds problematiek is ontstaan behandeld, terwijl zij bijvoorbeeld ook bij cliënten beginnende problematiek signaleren maar op dit moment te weinig uren hebben om erop in te spelen. • Het verzoek is om in het organisatieschema bij ‘gezondheid’ te vermelden: jeugdgezondheidszorg. Welke zorg kan het CJG nu al zelf bieden en hoe kunnen we die zorg uitbreiden en wat is daarvoor nodig? • Inhoud van de formatie, dus hoeveel uren is er beschikbaar? • De Combinatie heeft op dit moment een andere werkwijze. Zij werken bijvoorbeeld nog niet met Zorg voor Jeugd. Op dit moment hebben diverse jeugdzorgwerkers een te hoge werkdruk om zich voor te bereiden op de nieuwe werkwijze en bijvoorbeeld nu al kennis te maken met het gezinsplan. In het transitiejaar van 2014 heeft Bureau Jeugdzorg ruimte om te ondersteunen met het invullen van het gezinsplan. • Iedere jeugdhulpverlener moet een omslag maken van zoals het nu gaat naar de nieuwe werkwijze en eventueel zelf het probleem aanpakken of een andere organisatie inschakelen/LOT inschakelen. Bijvoorbeeld vanuit preventie een gezin helpen door te starten met Triple P. • Er moet nog worden gekeken naar hoe het generalistische team meer in het voorliggend veld kan komen te staan. • Ook het voorliggend veld moet een andere rol aannemen door meer preventief te handelen. Dat betekent expertise preventief inzetten, in plaats van pas als de huidige hulp onvoldoende is. Dit vergt een andere manier van werken voor iedereen. • Als CJG dichter bij de bevolking staan, zoals op scholen aanwezig zijn. • Het zal fijn zijn als de gedragswetenschapper bij het casuïstiek overleg standaard aanwezig is. • Meer uren ter beschikking stellen voor het blijven bieden van hulp in gezinnen. Een groot probleem in de huidige hulpverlening (landelijk) is dat (tijdelijke hulp) in een gezin te snel wordt gestopt waardoor het gezin terugvalt en opnieuw zorg nodig heeft. Als CJG zorg inroept, is het dan ook belangrijk een vinger aan de pols te blijven houden (monitoren). • Het betrekken van MBO’ers zoals een SPW-er of activiteitenbegeleider in het kernteam kan helpen om een andere denkwijze (meer praktisch) in te zetten en er gebruik van te maken. • Om de transitie te helpen slagen kan er nu al tijdens een kernteam- en casuïstiek overleg nagegaan worden wat men als hulpverlener zelf kan en welke hulp ingeschakeld moet worden. Als men als hulpverlener niet volledig hulp kan bieden, maak dan inzichtelijk waar dat aan ligt. Welke expertise is er nodig voor een goede triage? Denk ook aan verstandelijk beperkten en geestelijke gezondheidszorg. • Jongerenwerk komt veel jongeren met een rugzakje tegen (bijvoorbeeld ADHD gediagnosticeerd) die tussen wal en schip vallen. De expertise in het voorliggend veld, onder andere school, blijkt te ontbreken. Ook in deze gevallen is het belangrijk een vinger aan de pols te houden. Voorwaarde is dat er genoeg capaciteit beschikbaar is om dit te kunnen. Het is belangrijk dat degene die de vinger aan de pols houdt, een goede band heeft met de cliënt.
80
Hoe ziet het ideale generalistenteam eruit als het gaat om expertise? • In een vroeg stadium van hulpverlening bij gezinnen waarbij sprake is van licht verstandelijke beperking contact zoeken met bijvoorbeeld Mee, Lunet Zorg, of De Combinatie. Wat is er nodig om de gewenste transformatie/vernieuwing in de zorg op gang te brengen? Hoe zien de teams het op- en afschalen van zorg? Bij vorige vragen is reeds genoemd: • Een duidelijke visie. • Vinger aan de pols houden (monitoren). • Meer tijd om de nieuwe werkwijze van Jeugdhulpverlening te beheersen. • Voor hulpverleners is het belangrijk goed na te gaan wie de casus op pakt en eventueel eerder een casus op laten pakken terwijl je dat voorheen wellicht niet had gedaan. Dit om te voorkomen dat een hulpverlener binnen korte tijd door gaat verwijzen. • De cliënt kiest zijn eigen hulpverlener. Dus ook al heeft bijvoorbeeld een jongerenwerker een jeugdige doorverwezen naar andere zorg, blijft de jeugdwerker toch als aanspreekpunt fungeren. • Men wil zicht hebben op waar de verantwoordelijkheden liggen qua aansturing. Nu is het CJG inhoudelijk verantwoordelijkheid en ligt de uitvoerende verantwoordelijkheid bij de eigen organisatie. Biedt het voorliggende organisatiemodel voldoende voor het besprokene of vraagt de discussie om bijstelling van het model? De volgende drie belangrijke conclusies zijn genoemd: • Een duidelijke visie. • Vinger aan de pols houden (monitoren). • Meer inzetten op hulpverlening in het voorliggend veld. In gesprek met professionals uit de subregio Wat vinden jullie van het organisatiemodel? • Het organisatiemodel is duidelijk en logisch geschreven. • Het is goed om vanuit vindplaatsen te denken en dat kan nog meer gebeuren. Bijvoorbeeld door het schoolmaatschappelijk werk eerder in te schakelen of sport en cultuurcoaches verbindingen te laten maken met het werkveld. • Het zwaartepunt ligt bij preventie, maar dat komt in het model te weinig tot uiting. De lijnen zijn ook te scherp tussen de onderdelen: de basisvoorzieningen en het LOT lopen meer in elkaar over. Jongerenwerk staat bijvoorbeeld dicht bij de jeugdige en zit in het LOT. • Het gezinsplan zou ook in de preventieve hulpverlening een functie kunnen hebben, door het in een afgeslankte vorm in te zetten, zo versterk je het netwerk van het gezin al in een vroeger stadium. • We moeten niet doorschieten in het integraal willen samenwerken maar goed schiften. Wat heb je gezien? Wat valt op? • Wat voor een soort LOT krijgen we? Wie zitten erin, welke expertise en wanneer zetten ze de hulp door? Dat is nu nog onduidelijk. • Om samen te werken als professionals is verbinding nodig, elkaar kennen en vinden. Ook fysiek bij elkaar werken helpt.
81
• De huidige overlegstructuur bestaat vaak uit te veel partijen. Er wordt snel over de jeugdige en ouders gepraat, in plaats van mét. • Komt de jeugdige wel snel genoeg bij de juiste hulp als het via de huisarts, praktijkondersteuner en het CJG moet? • Is het dadelijk duidelijk hoe de lijnen lopen, hoe je je als deskundige beweegt in het model? • Is er voldoende aandacht voor methodieken om de eigen kracht en het sociaal netwerk te ‘Wie neemt versterken? eindverantwoordelijkheid voor • Wat is de rol van de huisarts dadelijk? Gaan ze de resultaten?’ samenwerken met het CJG? Zijn ze niet naast vindplaats een vertrouwenspersoon? En zouden ze niet meer overkoepelend geplaatst moeten worden? • We missen de gedragswetenschapper. Wat is onderbelicht? • • • • •
• • • • • • • • • • • •
Omgaan met privacy. De plaats van de crisishulp. Een werkbare definitie van preventie . Hoe worden professionals aangestuurd, geschoold en wordt expertise geborgd? Op casusniveau is het belangrijk om alle facetten te betrekken, ook buiten het jeugddomein. Welke professionals vlieg je dan in? Hoe gaan we elkaar vinden en verbinden we de verschillende loketten? De verbinding met school is onderbelicht, daar is nog meer te halen. Er is nu geen link naar bijvoorbeeld vroeghulp, die staan niet expliciet benoemd. Om snel te kunnen reageren zijn korte lijnen nodig. Vooral 0-4 jaar heeft snelheid nodig. We missen of en waar de drang en dwang expertise wordt opgenomen. Geeft de werkwijze dadelijk voldoende informatie voor een raadsonderzoek? Hoe bewaak je dadelijk de doorverwijzing? Worden de vindplaatsen dadelijk anders vormgegeven dan nu? En hoe ziet dat er dan uit? Wordt de veiligheid voldoende belicht? Wat doe je als het gezin (lopende het proces) hulpverlening weigert? Waar leg je knel- en verbeterpunten neer met betrekking tot de werkvloer? Wie bepaalt wat de doelstelling wordt? Wie is de eindverantwoordelijke? Diegene die het gezinsplan maakt? Wat is de status van de LOT’s?
Wat verwachten jullie van het LOT? Wie moeten erin zitten? • Het LOT moet breed georiënteerd zijn en gemakkelijk toegankelijk. Professionals moeten verplicht aanwezig zijn bij deskundigheid en casuïstiek. Een stevige structuur is nodig. • Er moet sprake zijn van een casusregisseur. ‘Je hebt tijd en ruimte nodig om een gezin te volgen’ • Professionals/functies: Allround maatschappelijk werk, gedragswetenschapper(bijvoorbeeld 2x per maand),GGZ, MEE, Zuidzorg, GGD, Lumens, jongerenwerk, huidige kernpartners, politie, verloskundige, Combinatie. • Aanwezige expertise: o medisch en ontwikkelingsgericht. o specifiek per doelgroep. o sociale netwerkversterking.
82
• • • •
o scheidslijn tussen drang en dwang. o sociale kaart. De betreffende hulpverlener (voorliggend veld) zou in het LOT overleg moeten zitten. Iemand die het ‘onderbuikgevoel’ concreter kan maken. Voor de professionals in de LOT’s is deskundigheidsbevordering nodig. We verwachten dat het LOT praktisch samen veranderingen aanpakt, casussen samen oppakt.
Wat verwachten jullie van het generalistisch A2-team, wie moeten erin zitten? • Het generalistisch team begeleidt bijvoorbeeld jeugdigen met een verstandelijke beperking. Het voert drang en dwang uit, werkt praktisch, is te consulteren en werkt domein overschrijdend. • Heeft een brede expertise en ervaring. Het is wenselijk dat het generalistisch team vanuit elke discipline over één professional beschikt, er sprake is van kruisbestuiving en een goede aansluiting met het voorliggend veld. • Het generalistisch team heeft de ingangen met specialistische zorg goed geregeld. • Het team maakt melding aan de raad. In het huidige systeem is het prettig dat professionals van BJZ de drang uitvoeren, zodat de relatie met de eerste hulpverlener goed blijft. • Professionals/functies: Ambulant uitvoerende hulpverleners, JPG, MEE, BJZ ,gedragswetenschapper, orthopedagoog, jeugdarts, systeemdeskundige, praktische thuisbegeleiding (MBO-ers), spv-er. • Expertise: o Complexe opvoedingsproblematiek. o Over de verschillende doelgroepen VB, GGZ-problematiek, JPGachtergrond. o Methodieken. o Jeugdbescherming en reclassering. o Op inhoudelijke thema’s hechting, vechtscheiding, huiselijk geweld, LVG. o Sociale kaart. • Er moet een functieprofiel zijn. • De naam generalist is verwarrend. Hoe voorkomen we dat jeugdigen te lang/te kort in zorg zitten? • Bewaken door casusverantwoordelijke. • Vooraf vastleggen dat we na x tijd opnieuw bespreken. Een coördinator bewaakt dit. • Goed georganiseerd in het LOT-overleg met tijdsafspraken, procesbewaking, afstemming, en bewaking van het gezinsplan. • Termijnen stellen aan interventies. • Vinger aan de pols houden. • Evaluatiemomenten organiseren. • Goed inventariseren hoeveel tijd nodig is. • Knowhow op de juiste plek/intervisie. • Aansluiting ZvJ. Hoe voorkomen we dat we over een cliënt praten in plaats van met een cliënt. Hoe haal je de cliënt erbij? • De cliënt (jeugdige, ouder) is aanwezig bij alle gesprekken/casusoverleggen (uitzonderingen daargelaten), bepaalt wie aan tafel zit, bepaalt zelf (zoveel als mogelijk) wat doelen zijn en is vanaf dag één betrokken. • Doelstelling van casuïstiekbespreking moeten duidelijk zijn. Voorzitter CJG/coördinator moet hier een rol in hebben. • Professionals gaan uit van de eigen kracht en eigen regie van de cliënt (niet u vraagt, wij draaien).
83
• Zoek als professional niet naar problemen, houd je aan doelen ( niet na afronding weer doelen bij verzinnen) en wees transparant naar de cliënt. • Gezinsplan gebruiken om plan van het gezin te laten zijn, stel het samen met de cliënt op. Laat mensen in eigen waarde. • Zorg er als professional voor dat in zorgteams school en ouders erbij zitten. • Niet teveel hulpverleners aan één tafel (afvaardiging). • Visie en methodiek afstemmen (denk aan signs of safety, sociale netwerk strategie). • Weten ouders wat er besproken wordt, met wie, en geven ze daar toestemming voor? • Pilot: cliënten uitnodigen. Hoe spreek je elkaar als professionals aan?
‘De voorzitter draagt uit dat
professionals kritiek mogen • Om elkaar aan te spreken is het nodig elkaar te kennen (korte lijnen), geven aan elkaar’ elkaar regelmatig te zien en een veilige omgeving te hebben. • Elkaars kwaliteiten benutten. • Niet wachten tot een volgende vergadering als je iets constateert. • Goede afspraken wie wat wanneer doet, evalueren als hulpverleners onderling. Werken met een actielijst. • Proces bewaker (kritische beslisser), coördinator met coachende kwaliteiten. • Gemeente moet bepalen wat de output wordt. • Certificering van de professionals. • Kwaliteitsindicatoren benoemen en meetinstrument ontwikkelen. • Intervisie binnen het CJG en vanuit de organisaties. • Samenwerkingsafspraken helder hebben. Belangrijke conclusies De volgende belangrijke conclusies zijn genoemd: • De termen generalist, specialist, preventie zijn nog onduidelijk: wat wordt hier mee bedoeld? Hierdoor is ook onduidelijk welke professionals en expertise in welk team zouden horen en wat hun taken zijn. • Preventie is nog onderbelicht. • In het figuur ‘cliëntproces in de A2’ zijn de lijnen te scherp. De basisvoorzieningen staan dichter bij de sociale samenleving en de LOT’s horen hier dichter bij te staan. De positie van de huisarts zou meer overkoepelend moeten zijn dan nu in het figuur staat). • We vinden het belangrijk dat de cliënt de regie heeft, ook in verband met privacy. Hoe we dit borgen in de werkwijze moet nog worden vastgelegd.
3. Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 8 mei 2014 Belangrijkste opmerkingen en kanttekeningen: • • • • •
Gemist wordt 'uitstroom/exit' (afschalen van zorg). Advies is om dit met de organisaties te regelen. Organiseren van nazorg, dit voorkomt terugval. Inzet op een goede oordeelsvorming, daadkracht en eigen kracht. De hulp/expertise komt naar de klant toe en niet andersom. Flexibelere inzet zorgvormen met verblijf (bijvoorbeeld niet hele weken of constant maar bijvoorbeeld delen van de week of bepaalde periodes). • Ambulant combineren met trajecten.
84
• Bemensen LOT/generalistenteam. Advies: richten op competenties / uitvoerders en niet op functies/organisaties. • Kennis Verstandelijk Beperkten moet beschikbaar zijn voor LOT. • Sociaal Psychologisch Verpleegkundige (SPV)wordt gemist in LOT. Wel iemand met 'handjes' nemen. • E-health producten (GGZ): ofwel zorg via internet. Het gaat om online behandel- en begeleidingstrajecten. • LOT/Generalisten: beperken tot meest voorkomende problemen. Rest op afroep. • Beginnen en open staan voor tussentijdse bijstellingen.
Waar valt winst te behalen? • Inzet op preventie kwam opnieuw sterk naar voren. Zorg naar de voorkant. • GGZ: preventieve zorg voor bijvoorbeeld jeugdigen van ouders met psychische/psychiatrische problemen. Preventief aanbod voor deze jeugdigen kan uithuisplaatsing voorkomen. • GGZ: bang voor meer in plaats van minder cliënten. Oppassen dat problemen niet groter gemaakt worden dan ze zijn! Hoe meer mensen naar casus kijken hoe meer problemen! Niet eindeloos doorgaan (sturen!) Soms is het zoals het is. • GGZ Exit. Begrenzen van zorg: wanneer zeggen we 'het is goed genoeg'. • Afschalen kritisch naar kijken, eerder afsluiten maar wel lokaal regelen van nazorg (niet loslaten!) • Verantwoordelijkheid bij de burger. LOT/Generalisten moeten daarop aansturen; dit zijn hulpverleners niet gewend. • Minder bureaucratie! Wat ga je als hulpverlener DOEN! • Snelheid, niet teveel tussenstappen, niet te veel regeltjes. • Evalueren van gezinsplan, wat gebruik je ervan (elektronisch plan waar gezin in kan kijken) • Samenwerken, niet in blokken/modules denken. • Versterken sociale samenleving (vereniging, leerkracht, familie e.d.). • Bieden wat nodig is en niet uitgaan van het bestaande aanbod. • Afname specialistische zorg door versterken middenveld (+ weer nazorg). • Tussentijds specialisten erbij halen (b.v. gezinscoach) om mee te kijken. Soms is het dan met twee gesprekken opgelost. • Drang en dwang: mensen trainen op gespreksvoering. • Normaliseren / vereenvoudigen / organisaties prikkelen om niet bekende patronen te blijven volgen / ga ook naar de turnvereniging. • Claimgedrag voorkomen. • Flexibiliteit / vooral praktisch / maak niet te groot / houd het simpel. • Informele ondersteuning zoals bij huiswerkbegeleiding e.d. • Start al met tandemfunctie JB/JR /CJG. • Diagnostiek niet altijd nodig (dikwijls wel wens van ouders). • Stukje opleiding door GGZ van huisartsen. • Verbinding leggen met volwassenenzorg /relatie huiselijk geweld. Is winst te behalen.
4. Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 12 mei 2014 • Stukje overgang huidige situatie van jeugdigen die nu in zorg zitten naar nieuw beleid wordt gemist (= RTA: overgangsregeling 2015 opnemen).
85
• Adviseren van “professionals met zorgen”. Het lijkt nu alsof de gemeente dit gaat doen. Dit is echter een citaat uit de Wet. • Er moet afbakening komen tussen de verantwoordelijkheid gemeente en professionals. • Aandacht voor terminologie: bijv. ‘operationeel team’: wie is dat? Hoe wordt team geleid? • Missen verantwoordelijkheden/doorzettingsmacht. • Bemensing/expertise LOT + generalistenteam? • Wie mag zorg inzetten en wie niet (mandaat)? • Monitoren van gestelde doelen is van belang. • Plaatje model: huisarts past niet in het rijtje, moet ergens anders staan. Staat te ver van verwijzing. • Expertise komt naar de klant toe en niet andersom. • Oog hebben op hoe gemeten kan worden of zorgvernieuwing loopt en/of structuren werken? Citaat uit organisatiemodel: “Het gaat vooral om de effectiviteit van de ondersteuner. Algemene hulpverleningsprincipes bepalen in hoge mate de effecten van de hulp, zoals het zorgen voor een goede kwaliteit ‘cliënt-hulpverlenerrelatie’ en het gestructureerd werken. De toegevoegde waarde van specifieke hulpverleningsmethoden zijn vaak gering. Uit tal van onderzoek naar de effecten van hulpverlening blijkt dat de kwaliteit van de hulpverlener meer invloed heeft op het succes van de hulpverlening dan de specifieke hulpverleningsmethoden.” De Wmo-raden geven aan dit nogal forse uitspraken te vinden. Dit zijn echter bevindingen uit landelijk onderzoek. Citaat uit organisatiemodel: “Gemeenten krijgen beleidsvrijheid in de uitvoering van deze verantwoordelijkheden. De gemeente brengt hierbij haar ‘couleur locale’ aan. Per verantwoordelijkheid bepaalt de gemeente in welke mate zij een rol voor zichzelf ziet in de uitvoering van de lokale jeugdhulp. Variaties zijn daarbij denkbaar in: • Een beperkte rol voor gemeenten in de uitvoering waarbij de uitvoering wordt neergelegd bij instellingen en/of professionals bij die instellingen; • Het naar zich toe trekken van de uitvoering door niet gespecialiseerde jeugdzorg onder te brengen in een gemeentelijke dienst; • Een tussenvorm.” Over deze variaties willen de Wmo-raden advies uitbrengen.
5. Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 13 mei 2014 • Een van de dingen die erg belangrijk is, is het terug kunnen vallen op een overkoepelend persoon, een deskundige/gedragswetenschapper. Dat is een voorwaarde om je werk goed te kunnen doen. Doe je dit niet dan zullen veel mensen bepaalde stappen niet durven nemen en worden ze onzeker. • Daarnaast is het aantal procedures zeer uitgebreid en ingewikkeld en bestaan ze meestal uit complexe materie. Met dit in het achterhoofd is een belangrijke voorwaarde om goed werk te leveren, het intensief samenwerken met een jurist/juridische afdeling. • Een juridisch handboek wat tal van veel voorkomende onderwerpen bevat, zoals privacy zaken en klachtenreglementen is zeer aan te raden. • Een vraag die je jezelf als team moet stellen is of je wilt werken met gecertificeerde of geregistreerde professionals? • De tip wordt gegeven om hiervoor het beroepsregister van agogisch en maatschappelijk werkers (BAMW) te raadplegen. • Als er straks wordt samengewerkt met een gezinsvoogd of een gecertificeerde instelling is het goed om een aantal stevige mensen in het generalisten team te hebben zitten, die met complexe casussen aan de gang kunnen en durven gaan.
86
• Doorzettingsvermogen is hierbij een belangrijke competentie. • Voordat er echter gesproken kan worden over het oppakken van complexe casussen zullen er eerst afspraken gemaakt moeten worden over wie het mandaat op zich neemt en als het ware de knopen doorhakt. • Hierbij is het ook goed om te werken met een tandemfunctie tussen de generalist en de gezinsvoogd, aangezien je dan een gezamenlijke visie kunt formuleren en elkaar waar nodig kunt aanvullen. • De cultuurverschillen per gemeente zijn dermate van belang dat ze in het beleidsplan opgenomen zouden moeten worden. o Valkenswaard gaat meer richting het stadse. o Cranendonck is veel meer een dorp, met een vrij gesloten cultuur. Het duurt hier bijvoorbeeld langer voordat mensen hulp komen zoeken, waardoor de zaken ook problematischer zijn. o Heeze-Leende heeft een nog geslotenere cultuur dan Cranendonck. Het is een van de rijkere gemeenten, waardoor de mensen daar veelal hun eigen zorg inkopen.
6. Uitkomsten draagvlakbijeenkomst organisatiemodel jeugdhulp A2, 10 juni 2014 Laagdrempeligheid bevorderen voor ouders Ouders hebben vaak in het voortraject, in alle stappen waar ze hebben moeten vechten om duidelijk te maken dat het moeilijk gaat (of andersom), al heel veel weerstand opgelopen. Men is het er dan ook over eens dat, wanneer deze weerstand weggehaald wordt, je kunt zeggen dat je preventief beter bent. Op dit moment kan het Organisatiemodel voor de ouders nog erg complex overkomen. Om de laagdrempeligheid te stimuleren zal er dus zo eenvoudig mogelijk te werk moeten worgen gegaan, wat minder instanties en zo min mogelijk verschillende loketten inhoudt.
Betrekken van ouders Men is er erover eens dat een belangrijk punt om mee te nemen is, dat er met ouders gepraat moet worden in plaats van over ouders. Grote formele gesprekken met verschillende hulpverleners moeten zoveel mogelijk vermeden worden. Voor je het weet wordt alles namelijk een stuk ingewikkelder en complexer, wat de drempel voor de ouders weer hoger legt. Belangrijk is dan ook om de ouders voortaan weer overal bij te betrekken, zowel bij voorganggesprekken als bij het ZAT.
Zorgoverdracht scholen naar CJG Een belangrijk punt voor de toekomstige situatie is, dat de scholen het vertrouwen moeten hebben om zaken los te kunnen laten en over te dragen aan CJG. De laatste jaren is er te weinig aandacht aan een goed nazorg traject besteed, waardoor scholieren veel eerder terugkwamen dan de bedoeling was. Het huidige systeem lokt dit echter ook uit. De financiering verloopt namelijk nu per trajecten, wat resulteert is het eerder afsluiten van trajecten dan eigenlijk de bedoeling is. Helemaal loslaten is echter niet de bedoeling. Scholen kunnen het CJG pas goed vertrouwen als ze weten dat er aandacht wordt besteed aan een nazorg traject en ze niet te snel scholieren terugkrijgen.
87
Schakels Door de extra schakels tussen de leerlingen, de ouders en de scholen naar de hulpverlener is voor de scholen het gevoel van bureaucratie enigszins toegenomen. Er heerst een grote behoefte aan minder bureaucreatie, interessant is dus om te kijken hoe dit in de toekomstige situatie meegenomen kan worden.
Flexibele zorginzet Daarnaast liggen er bij de inzet van zorg nog veel kansen omtrent het verbeteren van de flexibiliteit. Zorginzet 1 of 2 dagen in de week, op woensdagmiddag, of wellicht bij de mensen thuis, dit zijn allemaal mogelijkheden die meegenomen zouden moeten worden in het kader van flexibiliteit.
Loslaten met vinger aan de pols Om de zorg betaalbaar te houden en middelen efficiënt in te zetten is het belangrijk dat de te bewandelen weg eenduidig is. De aanvliegroute en uitvliegroute moet helder, duidelijk en zo simpel mogelijk zijn. De aanvliegroute is op dit moment al redelijk complex. Het kind gaat voor tijdelijke observatie ergens naartoe, maar verdere informatie over de voortgang wordt niet teruggekoppeld naar school. Wanneer het ‘behandelplan’ vervolgens afgerond is komt het kind direct weer terug naar school. Als school moet je de experts dus maar vertrouwen en het kind loslaten, maar het is zeer belangrijk om ook meegenomen te worden in het voortgangstraject. Dus loslaten met een vinger aan de pols.
Overige opmerkingen • • • • • • • • • • • • •
De lijntjes tussen de betrokken partijen zo kort mogelijk houden. Minder bureaucratie. Minder doorverwijzingen naar specialistische zorg. Meer de ouders bij het proces betrekken. Geen doorverwijsbriefjes meer bij de huisarts hoeven halen om in aanmerking te komen voor GGZ zorg. Weten hoe je elkaar kunt vinden. Het bevorderen van de laagdrempeligheid. Het vermijden van lastige jargon tussen professionals. Meer communiceren in voor iedereen begrijpbare termen. In het kader van verbondenheid en eenheid binnen de gemeenten, zou de aanstelling van 1 Casemanager voor alle Zuid-Oost Brabant gemeenten ten slotte een goede aanvulling zijn.
88
Bijlage 4 Coördinatie van het CJG+ De rol en verantwoordelijkheid van de coördinator van het CJG+: • • •
• •
• • • • • • • • • • • • • • • • •
is het eerste aanspreekpunt voor het CJG+; draagt zorg voor de onderlinge samenwerking en afstemming van de verschillende hulpverleningsinstellingen die met een jeugdige/gezin te maken hebben en onderhoud contacten; ziet er op toe dat de coördinatie van de hulpverlening goed verloopt, bewaakt het hulpverleningsproces en stuurt zo nodig (daadkrachtig) bij; Blijkt dat meerdere malen moet worden ingegrepen dan meldt de coördinator dat aan het coördinatieteam; draagt zorg voor tussentijdse rapportage aan het coördinatieteam A2 –gemeenten; Wanneer de verschillende uitvoerders er niet met elkaar uitkomen, bijvoorbeeld omdat zij tegenstrijdige regels zouden moeten opleggen, dan volgt het ‘escalatiemodel’. Dit betekent dat het dilemma door de coördinator wordt voorgelegd aan de eerstvolgende beslissingsbevoegde; is vaste voorzitter van het lokale casuïstiekoverleg binnen het LOT/CJG+ en voert de centrale casusregie; ziet erop toe dat bespreking van een casus binnen het casuïstiekoverleg van CJG+ wordt altijd gevoerd wordt met toestemming van de jeugdige en/of ouder, tenzij het niet anders kan; stuurt aan dat zorg zo snel, zo dichtbij, zo licht en zo zwaar als nodig wordt geboden; ziet erop toe dat casusoverleg altijd samen met de betrokken jeugdige en/of ouder wordt gevoerd, tenzij. wijst per casus i.o. met professionals van het CJG+ een casusverantwoordelijke aan en ziet toe op het maken van een gezinsplan en veiligheids- en risicotaxatie; ziet erop toe dat er generalistisch wordt gewerkt vanuit één gezin, één plan, één regisseur; bewaakt een adequate aansluiting hulpverlening op de vraag van de cliënt; bewaakt een tijdige op- en afschalen van zorg; verwijst casus rechtstreeks naar externe partners indien duidelijk en nodig; heeft mandaat om specialistische zorg in te zetten; bewaakt afspraken van de uitoefening van het mandaat om specialistische zorg in te zetten alsmede de kwaliteit en de procedures hiervan door professionals; beslist wanneer het reguliere zorgoverleg /zorginzet faalt en er geen unaniem besluit volgt over de aanpak; bewaakt een uniforme cliëntregistratie; organiseert voorlichtingsactiviteiten rondom opvoed- en opgroeivragen; verzorgt de PR van het CJG+; handelt in lijn van wat is vastgelegd in de gemeentelijke visies, kaders en Bestuurlijke Samenwerkingsovereenkomsten en bewaakt de procedures en protocollen die zijn vastgesteld; is op de hoogte van de ontwikkelingen op het terrein van jeugdhulpverlening en jeugdbeleid en in staat om op proactieve wijze verbetervoorstellen te initiëren en te introduceren bij het coördinatieteam.
89