3D Beleidsplan
Op weg naar een zorgzame samenleving
Inspraakversie: 3 juli 2014
1
Inhoud Voorwoord ...................................................................................................................................................... 3 1. Vooraf .......................................................................................................................................................... 4 1.1 Inleiding ................................................................................................................................................. 4 1.2 Transformatie ........................................................................................................................................ 4 1.3 Visie en Uitvoering ................................................................................................................................ 5 1.4 Sociale Wijkteams ................................................................................................................................. 6 2. Verbinding ................................................................................................................................................... 7 2.1 Eigen kracht ........................................................................................................................................... 7 2.2 Ondersteuning waar nodig .................................................................................................................... 9 2.3 Inkomensgrenzen en eigen bijdragen ................................................................................................. 11 2.4 Verbinding met het Economisch Domein............................................................................................ 12 2.5 Regie op kosten vs. Kwaliteit zorg & ondersteuning ........................................................................... 13 2.6 Betrokkenheid cliënten ....................................................................................................................... 13 2.7 Cliëntondersteuning ............................................................................................................................ 14 2.8 Risico’s ................................................................................................................................................. 14 3. Participatie ................................................................................................................................................ 16 3.1 Balans herstellen ................................................................................................................................. 16 3.2 Doelgroep ............................................................................................................................................ 16 3.3 Arbeidsmarktregio............................................................................................................................... 18 3.4 Verplichtingen werkzoekenden........................................................................................................... 18 3.5 Perspectief........................................................................................................................................... 19 3.6 Beschut werk ...................................................................................................................................... 19 3.7 Loonwaarde / verdiencapaciteit ......................................................................................................... 22 3.8 Werkbedrijf ......................................................................................................................................... 22 3.9 Quotumbanen ..................................................................................................................................... 24 3.10 Uitgangspunten bij uitvoering Participatiewet ................................................................................. 25 4. Jeugd ......................................................................................................................................................... 26 4.1 De Jeugdwet ........................................................................................................................................ 26 4.2 Samen opvoeden................................................................................................................................. 28 4.3 Verbinding ........................................................................................................................................... 30 4.4 Innovatie in de jeugdhulp.................................................................................................................... 31 4.5 Lokaal vs. Regionaal ............................................................................................................................ 32 4.6 Kwaliteit Jeugdhulp ............................................................................................................................. 33 5. Maatschappelijke Ondersteuning ............................................................................................................. 34 5.1 Algemeen ............................................................................................................................................ 34 5.2 Overgangsrecht voormalige cliënten AWBZ........................................................................................ 35 5.3 Samenwerking met Zorgverzekeraar .................................................................................................. 35 5.4 Transformaties .................................................................................................................................... 36 5.5 Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling ................................................................................ 40 Lijst van afkortingen en begrippen........................................................................................................ 42 Bijlagen .......................................................................................................................................................... 46
2
Voorwoord Door het PHO
Onderwerpen voor voorwoord: Proces totstandkoming Regionale Samenwerking Belang betrokken partijen / inspraak
3
1. Vooraf 1.1 Inleiding Met ingang van 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor alle taken op het terrein van Werk en Inkomen, Jeugdhulp en niet-medische zorg en ondersteuning. In het nieuwe stelsel worden de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van individuen en sociale netwerken veel meer aangesproken. Mensen in kwetsbare situaties, wanneer zij niet in staat zijn zelf of met hulp van hun netwerk tot oplossingen te komen, kunnen erop rekenen dat de gemeenten de rol van regisseur en organisator van zorg en ondersteuning op zich neemt. Den Helder, Hollands Kroon, Schagen en Texel bereiden zich sinds het voorjaar van 2012 samen voor op het 1 vervullen van deze nieuwe rol. Een gezamenlijk kader is vastgesteld, in de vorm van een visiedocument en een 2 uitvoeringsdocument , met als centraal uitgangspunt de eigen kracht van individuele inwoners en de samenleving. Dit document gaat over het beleid binnen het vastgestelde kader. Wat willen de gemeenten bereiken binnen het Sociaal Domein? Hoe organiseren zij dat en welke afwegingen zijn daarbij aan de orde? Uitgangspunt van de decentralisaties is de verbinding tussen de verschillende taakvelden in het Sociaal Domein. Dit vindt u ook terug in de opbouw van dit beleidsdocument. Nadat in hoofdstuk 1 de essentie van de transformatie, de visie en het uitvoeringsdocument wordt samengevat, wordt in hoofdstuk 2 beschreven wat de beleidsvelden Jeugd, Zorg en Werk en Inkomen verbindt en worden vervolgens per beleidsveld de specifieke aandachtspunten behandeld. In hoofdstuk 3 wordt stilgestaan bij ‘participatie’. Wat beoogt de Participatiewet? Wat zijn de effecten van deze wet op het Sociaal Domein en hoe gaan de gemeenten van de Kop van Noord-Holland daarmee om? Hoofdstuk 4 zoomt in op de jeugd. ‘It takes a village to raise a child’ is een gevleugelde uitspraak die de lading van dit hoofdstuk goed dekt. Hoe dragen Jeugdwet, onderwijs, werkgevers en sociale netwerken er samen aan bij dat individuen deze gedeelde verantwoordelijkheid oppakken? En hoe kunnen gemeenten daaraan bijdragen? Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de Maatschappelijke Ondersteuning. Een van de grootste uitdagingen binnen het Sociaal Domein is immers om de kwetsbaarste groep inwoners van onze regio optimaal in hun kracht te zetten, hen te ondersteunen waar nodig en hen in staat te stellen maximaal aan de samenleving deel te nemen. Dit document is een uitwerking van het eerder door uw gemeenteraden vastgestelde visiedocument en uitvoeringsdocument. Beide documenten zijn terug te vinden op www.sociaaldomein.com. Cijfermatige informatie is als bijlage toegevoegd.
1.2 Transformatie De vanaf 1 januari 2015 gewijzigde rol van gemeenten in het Sociaal Domein behelst veel meer dan een overheveling van takenpakketten. Het gaat om een transformatie, een ingrijpende verandering van de manier van werken en denken, een grote systeem- en cultuuromslag waarbij sprake is van wederzijdse afhankelijkheden en belangen van inwoners, gemeenten en zorg- en welzijnsorganisaties.
1
Visiedocument, ‘Voor elkaar, met elkaar’, Strategische visie op de drie transities en transformatie binnen het sociaal domein Kop van Noord-Holland, vastgesteld in het najaar van 2013. Zie www.sociaaldomein.com 2 Uitvoeringsdocument, ‘Met Kop en Schouders’, Uitwerking van strategische visie op de drie transities en de transformatie binnen het Sociaal Domein Kop van Noord-Holland, 2013, vastgesteld rond de jaarwisseling. Zie www.sociaaldomein.com
4
Het Sociaal Domein vereist onder meer een andere manier van denken en doen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. Inwoners worden gestimuleerd om hun eigen mogelijkheden te benutten en gebruik te maken 3 van de mogelijkheden die hun omgeving biedt. De sociale wijkteams, die de toegang tot ondersteuning vormen, sturen effectief op meer inzet van vrijwillige zorg voor elkaar. Het zoeken naar een goed evenwicht tussen informele en formele zorg is de uitdaging, waarbij de ondersteuningsvraag van de inwoner altijd het uitgangspunt vormt. De inwoner en zijn vraag staan centraal
De sociale wijkteam sturen effectief op meer inzet van vrijwillige zorg voor elkaar
1.3 Visie en Uitvoering De gemeenten hebben halverwege 2013 en eind 2013 respectievelijk het visiedocument ‘Voor elkaar / Met elkaar, strategische visie’ en het uitvoeringsdocument ‘Met Kop en Schouders, transitie en transformatie, klaar voor 2015’ vastgesteld. Omdat deze documenten de basis vormen voor de verdere uitwerking van dit beleidsplan volgt een beknopte weergave van de essentie van beide documenten. Voor de integrale teksten wordt verwezen naar www.sociaaldomein.nl De essentie van het visiedocument is dat: inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen functioneren en participeren in de samenleving met inzet van informele en formele netwerken (inclusieve samenleving); inwoners zich in voldoende mate kunnen ontwikkelen en ontplooien en daarmee een maatschappelijk sterke positie kunnen bereiken (sociale en maatschappelijke stijging); op kern- en wijkniveau een goede sociale samenhang bestaat en een veilig en gezond leef- en opgroeiklimaat; inwoners actief betrokken zijn bij de samenleving en zich zonodig zo nodig inzetten voor anderen (versterken en mobiliseren van de eigen kracht). Bij deze uitgangspunten is aanvullend het volgende vastgesteld: De visie heeft betrekking op het complete Sociaal Domein. Gemeenten gaan uit van de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van inwoners. Gemeenten zorgen voor mensen in kwetsbare situaties. Gemeenten voeren regie, ontwikkelen een integraal samenhangend beleid en sturen op resultaat. Gemeenten hanteren een integrale benadering. Er wordt ingezet op kleinschalige voorzieningen aan de voorkant en een bundeling van krachten met netwerkpartners aan de achterkant. Gemeenten geven het goede voorbeeld en verwachten eigen verantwoordelijkheid van inwoners, maatschappelijk middenveld en werkgevers. Gemeenten hechten waarde aan maatwerk. Gemeenten maken optimaal gebruik van de mogelijkheden van hedendaagse technologie (o.a. ICT en sociale media). Essentie van het uitvoeringsdocument Lokaal wat kan Uitvoering in samenhang. 3
In Den Helder bieden de wijkteams de toegang bij meervoudige problematiek. Enkelvoudige zaken komen via de reguliere loketten binnen.
5
Maatwerk staat centraal. Zo veel mogelijk middelen naar de uitvoering. Toegang tot zorg en ondersteuning wordt geborgd via sociale wijkteams die direct onder de eigen gemeentelijke organisaties worden gepositioneerd. Het gemeenschappelijk Administratie-en Kenniscentrum (AKC) wordt een ‘gezamenlijke’ gemeentelijke afdeling zonder gemeenschappelijke regeling. Beleid wordt door de gemeenten vastgesteld. Het budgetrecht blijft bij de gemeenteraad van iedere gemeente en iedere gemeente kan eigen keuzes maken in de contractering.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor verschillende vormen van ondersteuning. Sturing en financiering liggen bij de gemeenten. Voor de uitvoering wordt samengewerkt met andere partijen: ketenpartners Ketenpartners hebben een eigenstandige positie en geen contractrelatie met de gemeenten (huisarts, politie, onderwijs, medische zorg) contractpartners Contractpartners hebben een inkoop- of subsidierelatie met de gemeente. De procesregie op de ondersteuningsvormen ligt bij de sociale wijkteams. Dit betekent onder andere dat zij toezien op het opstellen van een ondersteuningsplan. ‘1Gezin1Plan1Regisseur‘ is daarbij het uitgangspunt.
1.4 Sociale Wijkteams De sociale wijkteams zijn de toegang tot ondersteuning binnen het sociaal domein. Ondersteuning in het Sociaal Domein moet eenvoudig toegankelijk zijn voor inwoners en krijgt zo efficiënt en effectief mogelijk vorm. Dat wil zeggen laagdrempelig in de buurt, beperkte registratie en zo min mogelijk bureaucratie en doorverwijzing rondom een ondersteuningsvraag. De focus van de regie ligt op resultaten van ondersteuning. Dit vraagt om maatwerk en flexibiliteit. Ruimte voor professionele afwegingen en beslissingen is essentieel. De vorming van de wijkteams is een gemeentelijke aangelegenheid. Er kunnen verschillen zijn tussen de gemeenten in hoe de wijkteams worden ingericht. Zo kiest Den Helder er voor de wijkteams in te zetten voor meervoudige problematiek. Enkelvoudige vragen worden behandeld door de loketten voor Maatschappelijke Ondersteuning en Werk en Inkomen. Het sociaal wijkteam heeft binnen de vastgestelde wettelijke grenzen het mandaat om in overleg met een cliënt of gezin zelf alle regelingen te treffen en hulp te bieden die door het team noodzakelijk worden geacht. Zo wordt onnodige vertraging en escalatie (en overbodige kosten) voorkomen. Met het gezin wordt een gezinsplan opgesteld (bij meervoudige problematiek). In dat plan staat de aanleiding, de aard en aanpak van de problemen en het beoogde doel zo veel als mogelijk in meetbare resultaten. Uitvoering van dat plan is leidend in de hulp. Op veel verschillende manieren wordt al geanticipeerd op de veranderingen: aanbieders van zorg en welzijn focussen steeds meer op het versterken van de eigen kracht en het informele netwerk, zoeken naar mogelijkheden meer met vrijwilligers te werken en onderzoeken de meerwaarde van samenwerking met 7 andere organisaties. In innovatie-initiatieven als de RSA-projecten verkennen gemeenten met organisaties, huisartsen en verzekeraars de mogelijkheden van nauwere samenwerking en vernieuwing.
7
Projecten uit de Regionale Sociale Agenda
6
2. Verbinding Dit hoofdstuk gaat in op de thema’s die de beleidsvelden Zorg, Jeugd en Participatie met elkaar verbinden. Anders gezegd, de thema’s die het Sociaal Domein in zijn geheel aangaan. Deze thema’s zijn: Eigen kracht Ondersteuning waar nodig Verbinding met Economisch Domein Regie op kosten vs. Kwaliteit van zorg en ondersteuning
2.1 Eigen kracht Mensen hebben een enorm probleemoplossend vermogen en een fundamentele behoefte om de regie over het eigen leven te voeren. Door in eerste instantie te kijken wat de cliënt zelf kan, of kan organiseren, wordt gezocht naar oplossingen die dicht bij de cliënt staan.
Investeren in zelfredzaamheid Dit uitgangspunt is voor gemeenten leidend bij investeringen binnen het Sociaal Domein. Geïnvesteerd wordt 11 onder andere in ondersteuning van mantelzorg , combinatiefunctionarissen, sportcoaches, preventieve gezondheidsprogramma’s, leefbaarheid, verenigingsleven, duurzaam ondernemerschap, burgerkracht, ontmoeting, wijkgericht samenwerken en vrijwilligerswerk.
Activeren eigen omgeving
12
Een belangrijk element binnen de nieuwe aanpak ‘Gekanteld Werken’ is het gesprek tussen de professional van het sociale wijkteam en de cliënt. Het gesprek vindt plaats op basis van gelijkwaardigheid en heeft tot doel de precieze ondersteuningsbehoefte te achterhalen. Hierbij wordt direct gekeken in hoeverre de behoefte, direct of op termijn, kan worden opgevangen door de cliënt zelf en het sociaal netwerk. Zo kan vroegtijdig een integraal plan worden opgesteld. Dit vergroot de effectiviteit en efficiëntie, de cliënt wordt beter en sneller geholpen. Ook kan er meer maatwerk worden geleverd. Er wordt gedacht in mogelijkheden.
Effectief door maatwerk Wanneer wordt geconstateerd dat een cliënt of gezin het zelf (tijdelijk) niet redt, kan ondersteuning worden geboden. Ook kan door het sociaal wijkteam zorg en ondersteuning worden geboden. Daarbij wordt te allen tijde vooral gekeken naar wat nodig is om het gezin op de kortst mogelijke termijn weer zelf de regie te laten voeren. Door steeds flexibel in te spelen op de situatie, op te schalen waar het moet en af te schalen waar het kan, wordt voor iedere cliënt uiteindelijk een persoonlijk optimum bereikt tussen ondersteuning en draagkracht.
11
Onder mantelzorg wordt verstaan de zorg die mensen bieden aan hun naaste. Het behoort samen met vrijwilligerswerk tot de informele zorg. 12 De ‘professional van het sociaal wijkteam’ is een medewerker in dienst van het sociaal wijkteam of een specialist die door het sociaal wijkteam voor een specifiek probleem wordt ingezet. De professional kan ook een voor deze taak opgeleide of anderszins geëquipeerde vrijwilliger zijn.
7
Om gedragsverandering bij partijen te bereiken wordt dit in de contractering verankerd.
Preventie en vroegsignalering Om het van het Rijk te ontvangen budget toereikend te laten zijn is het een voorwaarde dat de nieuwe aanpak, gericht op o.a. preventie, goed wordt ingezet. Preventie houdt in dat er algemene, laagdrempelige, voor iedereen toegankelijke voorzieningen gerealiseerd worden. Deze voorzieningen dragen bij aan de bevordering van de zelfredzaamheid en participatie van inwoners. Door te investeren in preventie ontvangen inwoners de ondersteuning die zij nodig hebben terwijl het beroep op specialistische voorzieningen wordt teruggedrongen. Preventie betekent ook dat de sociaal-maatschappelijke infrastructuur wordt versterkt. Dit houdt in wijkgericht werken, versterken van vrijwilligersorganisaties en het versterken en ondersteunen van lokale initiatieven. Een sterke sociaal-maatschappelijk structuur speelt immers een belangrijke rol bij vroegtijdig signaleren. De jeugdgezondheidszorg, huisartsen, wijkagenten, wijkverpleegkundigen, de scholen en het schoolmaatschappelijk zijn de ‘oren en ogen’ van de wijk. Preventie betekent bijvoorbeeld ook het ondersteunen van gezinnen bij het oplossen van hun financiële problemen, zodat het opgroeien van kinderen in armoede (met alle gevolgen van dien) wordt tegengegaan. Ook het stimuleren van een gezonde leefstijl en het verbeteren van het leefklimaat en de veiligheid in de wijken hebben een preventief karakter.
In 2015 worden de huidige (subsidie)relatie met de huidige partners gecontinueerd. Als voorwaarde wordt daarbij gesteld de deelname aan innovatieve activiteiten. Een agenda preventie en innovatie wordt regionaal ontwikkeld.
Persoonsgebonden budget (Pgb) In de meeste gevallen weet iemand die zorg of ondersteuning nodig heeft prima waar deze zorg te verkrijgen is en weet daarover zelf goede afspraken met leveranciers te maken. Daar hoeven de gemeenten zich niet mee te bemoeien. Een Persoonsgebonden budget (Pgb) sluit daarbij aan. Een Pgb is een geldbedrag waarmee iemand die zorg, begeleiding of hulp nodig heeft en daarvoor in aanmerking komt, deze zelf kan inkopen. Het is daarmee de tegenhanger van zorg in natura (ZIN). Inwoners met een Pgb kunnen zelf de hulpverleners en begeleiders uitkiezen, en zelf beslissen waaraan het geld besteed wordt. Men kan dus met het Pgb de zorg in eigen hand nemen. Er bestaan Pgb’s in de Wmo (voor hulp bij het huishouden en voorzieningen) en Jeugd. De keuze voor het Pgb maakt onderdeel uit van de individuele maatwerkvoorziening en het ondersteuningsarrangement. De zorg kan worden ingekocht bij naasten van de cliënt zoals familieleden, huisgenoten, buren, maar ook bij formele zorgverleners, zoals zzp-ers en instellingen. Wanneer de cliënt dit wenst wordt hem, mits hij of zij aan de gestelde voorwaarden voldoet, een Pgb verstrekt. De cliënt moet in staat zijn op eigen kracht, dan wel met ondersteuning van zijn sociale netwerk, curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, de taken die aan een Pgb zijn verbonden op verantwoorde wijze uit te voeren. Het Pgb kan worden geweigerd wanneer de kosten van de maatwerkvoorziening lager zijn dan de kosten van het Pgb.
8
Het is een lokale aangelegenheid te besluiten een verzoek om een Pgb af te wijzen wanneer de kosten hiervan hoger zijn dan van een maatwerkvoorziening
Een verzoek om een Pgb wordt afgewezen wanneer een Pgb in het concrete geval niet doelmatig is.
Vernieuwing ondersteuningsaanbod Met het Pgb kunnen ook nieuwe, niet door de gemeenten gecontracteerde aanbieders worden ingezet, waarmee het Pgb een belangrijke functie vervult bij het bevorderen van innovatie binnen het ondersteuningsaanbod. Indien gewenst is op dit punt lokaal maatwerk mogelijk. De afspraken tussen gemeenten en de Pgb-houder of diens vertegenwoordiger worden vormgegeven in een ondersteuningsplan.
Van formele – naar informele zorg Het succes van de kanteling kan o.a. worden afgeleid van een afname van de vraag naar formele zorg. Formele 13 zorg kan echter niet volledig vervangen worden door informele zorg . Met name de verzorging aan het lichaam blijft het werk van professionals, met uitzondering van mantelzorgers. Wel zouden er bijvoorbeeld goed getrainde zorgvrijwilligers ingezet kunnen worden voor lichte vormen van dagbesteding.
2.2 Ondersteuning waar nodig Zoals gezegd is het uitgangspunt dat cliënten alleen worden ondersteund waar zij niet in staat zijn zelf of met behulp van het eigen netwerk keuzes te maken. De gemeenten creëren een sluitend systeem dat voor 14 iedereen algemene of basisvoorzieningen bevat en voor een kleine groep met ernstige problematiek of intensieve zorgbehoefte specialistische hulpverlening. Inwoners worden alleen ondersteund waar zij niet in staat zijn zelf of met behulp van het eigen netwerk keuzes te maken.
Een aandachtspunt hierbij is de veiligheid van mensen. Met name voor kinderen is het van belang een veilige omgeving te bieden. Dat kan dus ook betekenen dat bij een gezin waarin sprake is van huiselijk geweld of verwaarlozing wordt ingegrepen in het belang van het kind. Ook zijn er situaties denkbaar waarbij iemand tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen. De eerdergenoemde signaleringsfunctie van het sociale wijkteam in samenwerking met ketenpartners speelt in deze gevallen een rol van belang. Wanneer iemand ondersteuning nodig heeft wordt aan de hand van deze opbouw beoordeeld waar iemand voor in aanmerking komt. Een maatwerkvoorziening is dus pas aan de orde wanneer van eigen kracht, sociaal netwerk, vrijwilligers en algemene voorzieningen is geoordeeld dat deze niet toereikend zijn.
13
Mantelzorg en vrijwillige zorg vormen samen de informele zorg. Voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn, zonder tussenkomst van het sociaal wijkteam. Zie ook ‘Lijst van afkortingen en begrippen’. Voorbeelden van algemene voorzieningen vindt u in Bijlage 2, voorbeelden van algemene voorzieningen. 14
9
Dit betekent niet dat een heel traject doorlopen moet worden alvorens wordt besloten tot een maatwerkvoorziening. Met name in geval van crisis wordt direct gehandeld. Ook anderszins wordt adequaat en efficiënt gereageerd op zorgvragen en wordt onnodige bureaucratie en vertraging vermeden. Wanneer iemand een Maatwerkvoorziening ontvangt wordt daarnaast bekeken wat nodig is om deze persoon zo snel als mogelijk in zijn eigen kracht te zetten. Indien er sprake is van multiproblematiek is het goed mogelijk dat iemand voor verschillende onderdelen op verschillende plekken in het schema staat.
Eigen Kracht
Sociaal netwerk en Mantelzorg
Vrijwillige inzet
Algemene of Collectieve voorzieningen
Maatwerkvoorzieningen Eigen kracht Zie 2.1. Sociaal netwerk en mantelzorg Wanneer er sprake is van de zorg voor een naaste dan is er sprake van mantelzorg. Er is een groot verschil tussen vrijwilligerswerk en mantelzorg. Je kiest er niet voor om mantelzorger te worden. Het overkomt je, omdat je een emotionele band hebt met degene die zorg nodig heeft. Mantelzorgers zorgen misschien wel 24 uur per dag, ze kunnen de zorg niet zomaar beëindigen en verrichten soms verpleegkundige handelingen. Dit is een essentieel verschil met vrijwilligerswerk. Gemeenten kunnen op verschillende manieren mantelzorg faciliteren en stimuleren. Bijvoorbeeld door de respijtzorg. Hierbij kan de mantelzorger de zorgtaken tijdelijk overdragen aan een beroepskracht of vrijwilliger, om zelf even vrijaf te hebben
De algemene voorzieningen ter ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorger worden t.o.v. 2014 gecontinueerd. Vrijwilligers Veel inwoners doen vrijwilligerswerk, zelfstandig of in georganiseerd verband, bijvoorbeeld via een vereniging, een kerk, een vrijwilligersorganisatie, maar ook in de zorg. Zonder vrijwilligers heeft de Zorgzame Samenleving
10
geen kans van slagen. Door middel van subsidie- en contractvoorwaarden wordt de inzet van vrijwilligers geborgd. Algemene Voorzieningen Algemene voorzieningen bieden diensten, activiteiten of opvang aan, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers. Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk voor alle inwoners van de gemeenten en kunnen bij veel zorgvragen worden ingezet. Maatwerkvoorziening Een maatwerkvoorziening biedt, waar nodig, een op de persoon afgestemd geheel van maatregelen, activiteiten en/of voorzieningen. Als blijkt dat algemene voorzieningen, eigen kracht, de sociale omgeving en algemene voorzieningen geen ondersteuning kunnen bieden, wordt gekeken naar de maatwerkvoorziening.
2.3 Inkomensgrenzen en eigen bijdragen Hieronder wordt per onderdeel van de transities beschreven wat er is geregeld ten aanzien van inkomensgrenzen en eigen bijdragen.
Wmo Uitgangspunt van de Wmo is dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar is voor degenen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen of vermogen. Wel kan een inkomensafhankelijke bijdrage worden gevraagd. Binnen landelijk voorgeschreven grenzen kan ervoor worden gekozen om de laagste inkomens te ontzien en de hogere inkomens meer te belasten. De intentie van de wetgever is hier dat mensen niet vooraf categorisch worden uitgesloten van toegang tot voorzieningen uit de Wmo. De Wmo biedt geen instrumenten voor het hanteren van een inkomens– dan wel vermogenstoets die bepaalt of iemand in aanmerking komt voor ondersteuning. Iedereen kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. In het onderzoek dat de gemeente na de melding uitvoert, worden eigen kracht, eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden van de sociale omgeving betrokken en meegewogen. In het gesprek met de cliënt kan in alle redelijkheid wel gesproken worden over aspecten van financiële draagkracht. Voor zowel het gebruik van een algemene voorziening als een individuele maatwerkvoorziening of een Persoonsgebonden budget kan de gemeente een eigen bijdrage opleggen. Dit wordt in de gemeentelijke verordening geregeld. Voor maatwerkvoorzieningen wordt in de verordening bepaald dat deze bijdrage afhankelijk is van het inkomen en de gezinssamenstelling. De vier gemeenten maken maximaal gebruik van het innen van eigen bijdragen voor de voorzieningen: huishoudelijke hulp, vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen. Voor de rolstoel mag sinds 1 januari 2015 ook een eigen bijdrage worden gevraagd. De regio onderzoekt welke Algemene voorzieningen in 2015 in aanmerkingen komen voor het innen van een eigen bijdrage. Er wordt maximaal gebruik gemaakt van de mogelijkheid eigen bijdragen te vragen voor de voorzieningen: Huishoudelijke Hulp, Vervoer, rolstoelen en Woonvoorzieningen.
Cliënten met een laag inkomen worden gecompenseerd voor de eigen bijdrage. Wat onder ‘laag inkomen’ wordt verstaan wordt lokaal ingevuld. 11
Jeugdwet In de Jeugdwet is een bijdrageplicht opgenomen voor kosten van de geboden jeugdhulp wanneer de jeugdige verblijft in een justitiële inrichting of elders buiten het gezin.
Participatiewet Voor de uitkeringen voor levensonderhoud zijn de regels wettelijk voorgeschreven. Voor bijzondere bijstand en minimabeleid hebben de gemeenten keuzevrijheid voor wat betreft de mate waarin er rekening wordt 17 gehouden met het inkomen en het vermogen. Alleen de collectieve zorgverzekering is nog categoriaal . Voor de re-integratievoorzieningen op grond van de Participatiewet kan een inkomensgrens worden gesteld.
Inwoners met een inkomen dat hoger is dan de bijstandsuitkering wordt geen re-integratieaanbod gedaan.
2.4 Verbinding met het Economisch Domein Het Sociaal Domein is onlosmakelijk verbonden met het Economisch Domein. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in het effect van demografische wijzigingen die de komende jaren doorzetten: ontgroening en vergrijzing en dientengevolge afname van de beroepsbevolking. Deze wijzigingen hebben hun weerslag op het sociaal domein, waarbij bijvoorbeeld te denken valt aan het voorzieningenaanbod.
Nieuw partnerschap Dit verband tussen Sociaal en Economisch Domein moet worden vertaald in verbinding tussen onderwijs, arbeidsmarkt, zorg en ondersteuning, voorzieningen en leefbaarheid, ruimte, wonen en economie. Dit heeft gevolgen voor alle partijen binnen deze sectoren. Onder regie van de gemeenten dienen nieuwe vormen van partnerschap te worden aangegaan of versterkt, met andere dan de tot op heden voor de hand liggende partijen. Te denken valt aan partijen in het onderwijs, andere gemeenten, zorginstellingen, zorgverzekeraars, woningstichtingen, werkgevers en arbeidsvoorzieningen. De verbinding tussen het economisch en sociaal domein is nog onontgonnen terrein en moet in de komende jaren verder worden ingevuld. Dit is een belangrijke voorwaarde om ook in de toekomst een vitale regio te blijven. Vraagstukken die in ieder geval gezamenlijk in de regio worden aangepakt zijn: Dekkend aanbod onderwijsvoorzieningen Veranderende woningbehoefte Toenemende zorgvraag Afname beroepsbevolking Voorzieningen, gekoppeld aan verschillende leeftijdsgroepen en bereikbaarheid
Onderwijs & arbeidsmarkt In de ruimtelijk-economische uitvoeringsagenda "De Kop werkt" van 2013 is opgenomen dat men zich onder andere richt op het thema arbeidsmarkt & onderwijs. Onder andere wordt ingezet op het terugdringen van de
17
Categoriaal wil zeggen dat er vanuit wordt gegaan dat wanneer iemand tot een bepaalde doelgroep behoort, er bepaalde kosten worden gemaakt. In dat geval hoeft niet aangetoond te worden dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
12
uitstroom van jonge mensen door te sturen op de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt, vergroten van de stagemogelijkheden en dergelijke. Ook wordt beoogd meer kennis en onderwijs naar de regio te halen.
2.5 Regie op kosten vs. Kwaliteit zorg & ondersteuning Om innovatie te stimuleren en efficiency te bevorderen zijn twee zaken van belang: een integrale werkwijze en een focus op mogelijkheden en oplossingen in plaats van op problemen. Integrale werkwijze: 19 Uitvoeringsaspecten zijn zowel in de sociale wijkteams als in het RAKC met elkaar verbonden. Dit maakt het de regiogemeenten mogelijk op efficiënte wijze samen te werken met elkaar en met de partners. Focus op mogelijkheden: Een ander aspect van vernieuwing is de focus op mogelijkheden en oplossingen in plaats van op het probleem. Innovatieve oplossingen zoals het gebruik van ict-voorzieningen, domotica, inzet van ‘maatjes en ervaringsdeskundigen, buurt- en wijkkracht worden gestimuleerd. Uiteindelijk zijn het de medewerkers die invulling moeten geven aan de visie op het sociaal domein. Vooral van de medewerkers in de sociale wijkteams wordt veel verwacht. Ingezet wordt op deskundigheidsbevordering waar dat nodig is. Daarnaast wordt geïnvesteerd in de noodzakelijke cultuurverandering. Een nieuwe focus vraagt immers om een nieuw perspectief, houding en gedrag.
De leidende principes wat betreft innovatie tot uitdrukking laten komen in de contractering en taakomschrijving en competenties van de wijkteammedewerkers.
Terugvordering & Verhaal Intrekking, herziening en terugvordering zijn wettelijk geregeld. Op grond van de Wmo zijn terugvordering en verhaal mogelijk wanneer de klant opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. Terugvordering en verhaal zijn discretionaire bevoegdheden. Dat wil zeggen dat de gemeenten bevoegd, doch niet verplicht zijn tot terugvordering en verhaal. In beleidsregels dient te worden vastgelegd in welke gevallen tot terugvordering en verhaal wordt overgegaan. In alle gevallen waarbij er sprake is van opzettelijk onjuiste of onvolledige informatieverstrekking wordt er 20 teruggevorderd. In geval terug vordering leidt tot een schrijnende situatie dan kan er een beroep worden gedaan op een hardheidsclausule. In alle gevallen waarbij er sprake is van opzettelijk onjuiste of onvolledige informatieverstrekking, wordt er terug gevorderd.
2.6 Betrokkenheid cliënten Cliënten worden betrokken bij de voorbereiding van beleid en de uitvoering daarvan.
19
(3-7-2014) Besluitvorming Texel over aansluiting bij RAKC moet nog plaatsvinden.
20
Een schrijnende situatie is bijvoorbeeld wanneer er door terugvordering een kind op straat komt te staan.
13
Jeugd De Jeugdwet regelt de rechtspositie van jeugdigen en ouders ten aanzien van het klachtrecht en de medezeggenschap bij de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. De inspraak op het Jeugdbeleid is geregeld via de Wmo.
Wmo De Wmo-adviesraad heeft een formele adviserende positie; zij adviseert het gemeentebestuur gevraagd en ongevraagd op de terreinen van de Wmo waaronder ook Jeugd. Los van deze formele positie hechten de gemeenten eraan de adviesraad in een vroegtijdig stadium bij de voorbereiding van beleid te betrekken.
Participatiewet Vertegenwoordigers van de cliënten Participatiewet worden in de gelegenheid gesteld vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen. Waar nodig worden zij ondersteund om hun rol effectief te kunnen vervullen. Er wordt periodiek overlegd en zij kunnen zelf ook onderwerpen voor het overleg aandragen. Informatie die voor een goed overleg noodzakelijk is, wordt tijdig beschikbaar gesteld.
2.7 Cliëntondersteuning
21
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van cliëntondersteuning . De gemeenten moeten ervoor zorgen dat cliëntondersteuning voor inwoners beschikbaar is en het belang van de betrokkene als uitgangspunt heeft. De gemeenten zijn vrij in de vormgeving van de cliëntondersteuning. 23
Gemeenten in de Kop van Noord-Holland hebben met MEE afgesproken dat in 2015 de bestaande cliëntondersteuning wordt gecontinueerd. MEE biedt specifieke cliëntondersteuning aan mensen met een beperking. Op regionaal niveau brengt MEE expertise in en biedt o.a. cursussen aan en voert projecten uit. Overige vormen van cliëntondersteuning binnen de algemene voorzieningen (Algemeen Maatschappelijk Werk, Mantelzorgcentrum, Ouderenwerk etc.) worden in 2015 gecontinueerd. In 2015 wordt een visie op integrale cliëntondersteuning ontwikkeld.
Voor 2015 wordt de cliëntondersteuning door MEE gecontinueerd met ruimte voor innovatie en flexibiliteit. Ook overige vormen van cliëntondersteuning binnen de algemene voorzieningen worden in 2015 voortgezet.
Inwoners worden alleen ondersteund wanneer zij niet in staat zijn zelf of met behulp van het eigen netwerk keuzes te maken.
2.8 Risico’s Bij de doelstellingen die in deze notitie worden besproken horen enkele risico’s.
Overgang en verworven rechten 21
Cliëntondersteuning bestaat uit: ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de eigen kracht en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen 23 “MEE ondersteunt mensen met een beperking. U kunt bij MEE terecht met uw vragen over opvoeding & ontwikkeling, leren & werken, samenleven & wonen en regelgeving & geldzaken” (uit: www.MEE.nl)
14
Inwoners die gebruik maken van bepaalde voorzieningen, die per 1 januari naar de gemeenten zijn overgeheveld, hebben in een aantal gevallen recht op continuering hiervan. Voorbeelden hiervan zijn mensen die werkzaam zijn bij het Wsw-bedrijf, jeugdigen van wie de voorziening doorloopt na 1 januari 2015 en personen met een AWBZ-voorziening die doorloopt tot in ieder geval 1 januari 2016. Het gevolg van dit overgangsrecht is dat een(groot) deel van het gemeentelijk budget op basis van verworven rechten moet worden aangewend.
Budget Het adagium dat ‘de kosten voor de baat uitgaan’ is ook van toepassing op de gestelde beleidsdoelen. Gemeenten beginnen zo spoedig mogelijk met investeringen aan de voorkant, gericht op preventie en eigen kracht. De resultaten daarvan, namelijk een verminderd beroep op de gespecialiseerde zorg, worden pas later merkbaar. Er is sprake van open einde regelingen. Dat betekent dat het feit dat het budget op is, geen weigeringsgrond richting een inwoner kan zijn.
Onvoldoende informele zorg beschikbaar Belangrijke randvoorwaarde voor het behalen van de gestelde doelen is de bereidheid van mensen om op vrijwillige basis iets voor anderen te betekenen. Zonder vrijwilligers heeft de uitvoering van de visie op het Sociaal Domein geen kans van slagen. Het risico bestaat dat er onvoldoende informele ondersteuning in wijken aanwezig is waardoor vaker een beroep op de formele ondersteuning noodzakelijk is.
Deskundigheid van medewerkers en ruimte voor professionaliteit De transformatie vraagt nieuwe deskundigheid en werkwijze van medewerkers, met name de medewerkers die cliëntcontacten onderhouden. Hun deskundigheid moet geborgd zijn. Daarnaast vereist het leveren van tijdig, effectief maatwerk dat medewerkers de ruimte krijgen om professionele beslissingen te nemen.
Incidenten Incidenten die de media halen leiden vrijwel altijd tot nieuwe maatregelen. De effectiviteit daarvan is vaak echter niet bewezen terwijl ze toch ten koste gaan van de uitvoeringscapaciteit. Maatregelen kunnen worden opgelegd 'van bovenaf' door het Rijk of door eisen die inspectiediensten stellen in reactie op incidenten, maar ook door de betreffende sector zelf. Zij willen zelf het initiatief houden en komen daarom met maatregelen na incidenten. Een ander mechanisme is dat de angst voor (strafrechtelijke) aansprakelijkheid na incidenten zorgt dat de medewerkers bureaucratiseren.
Contractering De contractering bepaalt in hoge mate welke zorg in welk volume waar wordt ingekocht of gesubsidieerd. Bij de uitvoering is het van groot belang alle risico’s in beeld te houden, teneinde deze te kunnen ondervangen.
15
3. Participatie
Het motto van de Participatiewet is: Iedereen doet mee. Met de Participatiewet wil de overheid bereiken dat iedereen die kan werken aan de slag gaat. Daarnaast biedt de Participatiewet een vangnet voor inwoners die tijdelijk niet in staat zijn zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien.
3.1 Balans herstellen Doel van de Participatiewet is op een aantal punten de onbalans te herstellen die op de arbeidsmarkt is ontstaan. Dit betekent dat werkgevers meer verantwoordelijk worden gemaakt voor de arbeidsinschakeling van mensen met een beperking. Het uitgangspunt is wat mensen wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Het kabinet is in dat kader van mening dat te veel mensen werken in een beschutte werkomgeving en/of een uitkering ontvangen, terwijl ze ook in een reguliere baan bij een reguliere werkgever aan de slag zouden kunnen. De Participatiewet stimuleert dat inwoners een grotere verantwoordelijkheid nemen om aan de slag te gaan bij een reguliere werkgever en dat werkgevers daarin meer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid tonen. Tekorten op de uitkeringsverstrekking zijn in principe voor rekening van de gemeente. Hetzelfde geldt voor overschotten. Het loont ook daarom om zo veel mogelijk mensen uit de uitkering te laten uitstromen. Er wordt ingezet op het beter gebruik maken van de kracht en mogelijkheden van mensen zelf, maar hierbij speelt de kracht van de samenleving en de grotere verantwoordelijkheid van werkgevers De bijstand is het vangnet van de sociale zekerheid en dat betekent dat mensen het op eigen kracht of met ondersteuning van het UWV niet hebben gered om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en in eigen levensonderhoud te voorzien.
3.2 Doelgroep De toelichting op de Participatiewet geeft aan dat het van belang is dat er evenwicht blijft bestaan tussen de verschillende doelgroepen waaraan de dienstverlening van de gemeenten wordt geboden. Ten opzichte van de WWB-doelgroep vóór 1 januari 2015 is de doelgroep Participatiewet uitgebreid met mensen met een 24 arbeidsbeperking . De dienstverlening aan deze groep vraagt extra aandacht. Voor alle doelgroepen geldt dat het opleidingsniveau lager ligt dan gemiddeld. Meer dan gemiddeld zijn deze cliënten afkomstig uit gezinnen met een lage sociaal- economische status. Voor de nieuwe groep komt daarbij dat er altijd sprake is van een 26 objectief vastgestelde arbeidsbeperking .
Er zijn binnen de doelgroep drie subgroepen te onderscheiden: Vertrekkers: Mensen die in principe direct aan de slag kunnen en zelfstandig in staat zijn om voldoende inkomen te verdienen. In een aantal gevallen hebben zij mogelijk een steuntje in de rug of een stok achter de deur nodig om deze stap te zetten. 24
Jongeren met een gedeeltelijke arbeidsbeperking (veelal afkomstig uit praktijk- en speciaal onderwijs), mensen die door hun beperking zijn aangewezen op werken in een beschutte omgeving en mensen met een beperking die in staat zijn te werken met een loonkostensubsidie. 26 37% verstandelijk beperkt, 21% psychiatrische stoornis, 29% andere ontwikkelingsstoornis, 13% somatische aandoening (bron: Uwv)
16
Voor deze groep worden in principe geen re-integratiemiddelen ingezet. Maatwerk blijft ook voor deze groep mogelijk. Groeiers: Mensen die tijdelijk ondersteuning nodig hebben om uiteindelijk regulier aan de slag te kunnen en zelfstandig een inkomen kunnen verdienen. De ondersteuning die aan deze mensen wordt geboden is tijdelijk en kan onder andere bestaan uit een (sollicitatie)training, tijdelijke loonkostensubsidie voor de werkgever, een proefplaatsing of een werkervaringsplaats voor het aanleren van algemene werknemersvaardigheden. Het doel van de ondersteuning aan deze groep is de periode van bijstandsafhankelijkheid en ondersteuning zo kort mogelijk te houden. Blijvers: Mensen die permanent ondersteuning nodig hebben bij hun arbeidsparticipatie en het verwerven van een eigen inkomen. Deze ondersteuning kan bestaan uit langdurige loonkostensubsidie voor de werkgever om de lagere arbeidsproductiviteit te compenseren, maar bijvoorbeeld ook uit extra begeleiding op de werkvloer en/of een aangepaste werkplek. In deze groep zitten ook de mensen die ook met permanente ondersteuning niet in staat zijn om een deel van hun eigen inkomen te verdienen. De ondersteuning van deze mensen bestaat vooral uit vormen van maatschappelijke ondersteuning en niet op productiviteit gerichte dagbesteding. In een deel van gevallen gaat het dus om kwetsbare cliënten met vaak meervoudige problematiek. Juist deze cliënten zijn gebaat bij een integrale aanpak van problemen en vroegtijdige benadering op meer gebieden zoals inkomen, woon- leefomgeving, werk of activiteiten, zorg en versterking van eigen netwerk.
Focus op groep met beperkte verdiencapaciteit
Jeugd op de arbeidsmarkt Om een goede start te kunnen maken in de maatschappij en de arbeidsmarkt is het voor jeugdigen van groot belang dat hun ondersteuningsbehoefte vroegtijdig wordt gesignaleerd en dat effectieve ondersteuning wordt geboden. De jongeren die vanaf 1 januari 2015 deel uitmaken van de doelgroep Participatiewet zijn voor een groot deel afkomstig uit het voortgezet speciaal- en praktijkonderwijs. Vooral het praktijkonderwijs is er al volledig op gericht om jongeren arbeidsrelevant op te leiden en te begeleiden naar werk. Het ministerie geeft aan dat minimaal 75% van de leerlingen twee jaar na afronding van de opleiding betaald werk moet hebben. Daarom moet er goed worden ingezet op overleg met zowel werkgevers als onderwijs, op regionaal niveau. Gemeenten moeten een beroep doen op scholen om het toekomstperspectief (ontwikkelingsperspectief) van leerlingen centraler te stellen. Veel praktijkscholen hebben inmiddels ervaring met job coaching. Het is raadzaam om de gemeentelijke aanpak nauw te laten aansluiten op wat inmiddels door de scholen is ontwikkeld en in gang gezet. Het streven is een ononderbroken lijn van school, via stage en werkervaring, naar werk. De gemeenten ondersteunen op de volgende punten: Werkgeversbenadering Ontzorgen van de werkgever (vlotte administratieve processen bijvoorbeeld) Begeleiding van de jongeren na afloop van de periode van job coaching.
Beschut werk
27
De gemeenten krijgen van het kabinet de ruimte om zelf beschut werk te organiseren. De doelgroep bestaat uit cliënten met een veelal brede zorgbehoefte. Vanuit de gemeenten wordt een maatwerkaanpak ontwikkeld.
27
passende gesubsidieerde arbeidsplaatsen binnen de bedrijven van de Sociale Werkvoorziening. Zie ook paragraaf 3.7
17
Loonkostensubsidie Loonkostensubsidie is voor gemeenten het belangrijkste instrument om iedereen die (gedeeltelijk) kan werken bij een reguliere werkgever aan de slag te krijgen. De werkgever wordt, door inzet van dit instrument, gecompenseerd voor de lagere productiviteit. Loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan zo nodig voor een langere periode worden ingezet. De doelgroep voor wie loonkostensubsidie kan worden ingezet bestaat uit mensen die wel arbeidsvermogen hebben, maar verminderd productief zijn. De Participatiewet gaat in principe uit van alle mensen voor wie de gemeenten re-integratieverantwoordelijkheid hebben. Hieronder vallen mensen die: - algemene bijstand ontvangen, wel tot de gemeentelijke doelgroep behoren, maar niet uitkeringsgerechtigd zijn, een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangen, een IOAW of IOAZ uitkering ontvangen, al aan de slag zijn met andere ondersteuning van de gemeente Let wel: loonkostensubsidie wordt alleen ingezet voor diegenen die min of meer blijvend verminderd productief zijn. Eerlijke en doelmatige inzet van middelen Gericht inzetten van dienstverlening en middelen voor diegenen met realistische kans op werk biedt de meest doelmatige inzet. Het is dan ook van belang de doelgroep zonder arbeidsbeperking niet uit het oog te verliezen. Uitgangspunt is schadelastbeperking op het Inkomensdeel. De Participatiewet spreekt vooral over “mensen met een arbeidsbeperking”, maar instrumenten en middelen moeten eerlijk en logisch worden ingezet ten behoeve van alle doelgroepen. Dienstverlening en ondersteuning dienen vanuit het ongedeelde P(articipatie)budget te worden betaald. In verband met de beperkte middelen moet dit budget wel selectief en doelgericht worden ingezet.
3.3 Arbeidsmarktregio In het sociaal akkoord zijn afspraken gemaakt over de benadering van werkgevers. Om te voorkomen dat werkgevers met ruim 400 gemeenten afspraken moeten maken zijn gemeenten verplicht benadering van- en dienstverlening aan werkgevers regionaal vorm te geven. De 35 arbeidsmarktregio’s zijn daarbij het uitgangspunt. De gemeenten Den Helder, Hollands Kroon, Schagen en Texel vallen onder de arbeidsmarktregio Noord-Holland-Noord, met Alkmaar als centrumgemeente.
3.4 Verplichtingen werkzoekenden In de Participatiewet staan drie verplichtingen voor werkzoekenden: De arbeidsverplichting: werk zoeken en accepteren De re-integratieverplichting: actief meewerken aan re-integratie De verplichting om een tegenprestatie te leveren bij het ontvangen van een uitkering Tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie is mogelijk in geval van dringende redenen, waaronder tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Ontheffing van de re-integratieverplichting is niet mogelijk.
Re-integratie is altijd maatwerk.
Tegenprestatie De tegenprestatie houdt in dat mensen die een uitkering ontvangen in ruil daarvoor maatschappelijk nuttige activiteiten verrichten. Dit is ondersteunend aan de re-integratie van mensen. Vrijwilligerswerk kan als tegenprestatie worden gekwalificeerd.
18
De Participatiewet schrijft voor dat de gemeenteraad een verordening moet opstellen over de wijze waarop de tegenprestatie wordt ingevuld. In deze verordening moet worden opgenomen: de duur, omvang en de inhoud van de tegenprestatie. Het moet gaan om werk waarvoor gebruikelijk niet betaald wordt. De duur en de omvang zijn beperkt. Bij duur wordt door de wetgever gedacht aan een aantal weken of hooguit maanden en een omvang van 2 dagen per week is een absoluut maximum. De tegenprestatie is aanvullend aan de arbeids- en re-integratie verplichting. In de verordening kan de prioriteit worden bepaald. Van iedere uitkeringsgerechtigde wordt in beginsel verwacht dat hij of zij naar vermogen een tegenprestatie levert. Dit is maatwerk. Wanneer iemand in staat is tot het verrichten van een tegenprestatie en geen relevante andere bezigheden heeft, legt de gemeente het als verplichting op en handhaaft dit. Voor zover er geen werk beschikbaar is bij maatschappelijke organisaties, organiseert de gemeenten het werk. Waar nodig bemiddelt de gemeente naar de tegenprestatie. De Tegenprestatie kan worden verbonden met de andere decentralisaties. Bijvoorbeeld door de tegenprestatie te laten bestaan uit activiteiten in het belang van de Wmo. Het intensief inzetten op de tegenprestatie kan ten koste gaan van de capaciteitsinzet op de re-integratie.
Van iedere uitkeringsgerechtigde wordt, in beginsel een tegenprestatie verwacht. De tegenprestatie is ondersteunend aan de re-integratie en arbeidsverplichting.
Van degenen zonder re-integratie - en arbeidsverplichting wordt verwacht dat zij naar vermogen een tegenprestatie zoeken in de vorm van vrijwilligerswerk. Wanneer zij dat niet vinden worden zij bemiddeld naar een tegenprestatie voor zover er werkzaamheden beschikbaar zijn.
3.5 Perspectief Binnen de Participatiewet is sprake van afnemende budgetten, tegelijkertijd groeit de groep die (langdurig) ondersteuning nodig heeft bij deelname aan de arbeidsmarkt. Verdiencapaciteit is geen absoluut gegeven, maar het geeft een goede indicatie van wat van de werkzoekende en van de werkgever verwacht mag worden en hoe groot de ondersteuning (vanuit publieke middelen) zou moeten zijn om de betrokkene te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om kwetsbare inwoners voor wie het participeren aan de samenleving vaak moeilijk is. Een vroegtijdige benadering en een integrale aanpak van problemen op verschillende gebieden (inkomen, woon- en leefomgeving, werk of activiteiten, ondersteuning en versterking van het eigen netwerk) kunnen het verschil maken. De jeugd, met name de nieuwe instroom vanuit speciaal onderwijs, verdient bijzondere aandacht om voldoende vaardigheden te ontwikkelen en mogelijkheden te hebben om te participeren in de samenleving. Bij de vertalen van de visie naar een concrete aanpak moet dus maatwerk worden geleverd. Dat past bij de aanpak van re- integratie en participatie zoals die reeds is ingezet.
3.6 Beschut werk Onder beschut werk wordt verstaan: passende gesubsidieerde arbeidsplaatsen binnen de bedrijven van de Sociale Werkvoorziening. Tot de doelgroep behoren mensen met een WSW-indicatie die niet extern geplaatst kunnen worden bij een werkgever. De gemeenten kunnen beschut werk als een voorziening gaan organiseren.
19
De koers die hierbij wordt gevaren komt op de volgende hoofdpunten neer:
Een regionale visie op de groep mensen die geen of zeer beperkt productieve arbeid kunnen verrichten. Een goede analyse van groepen “beschut werk” en “dagopvang en begeleiding” is essentieel voor verdere beleidsontwikkeling ten aanzien van beschut werk: om welke mensen gaat het en om hoeveel? Hoeveel plaatsen komen er in welk tempo binnen de financiering vanuit het Rijk beschikbaar? Op basis van de analyse worden scenario’s voor de uitvoering voorgelegd Instrument beschikbaar maken en keuze maken bij de afbakening van de doelgroep en de toelating tot dit instrument
Kabinet en sociale partners hebben in het Sociaal Akkoord afgesproken dat de 35 Werkbedrijven bij de organisatie van beschut werk worden ingezet. Gemeenten kunnen met beschut werk mensen in een dienstbetrekking laten werken. Het gaat om mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt.
Organisatie en financiering beschut werk Gemeenten hebben de taak om 30.000 beschutte banen te organiseren voor mensen die niet terecht kunnen in een reguliere werkomgeving. Voor financiering van het beschut werk kan het instrument loonkostensubsidie worden ingezet. Ook kan de gemeente begeleidingssubsidie inzetten. Gemeenten zijn vrij in het vormgeven van de organisatie van de dienstbetrekking voor beschut werk. Mogelijk krijgt het UWV een rol bij het beoordelen of iemand zoveel begeleiding nodig heeft dat beschut werk voor de hand ligt. Het gaat dus altijd om een dienstbetrekking, aangezien beschut werk bedoeld is voor mensen die in staat zijn om loonvormende arbeid te verrichten. Dit onderscheidt beschut werk van dagbesteding. Toch bestaat er een grijs gebied tussen de doelgroep Beschut Werk en de doelgroep Zorg en activering. Er ligt vanuit deze doelgroep daarmee ook een verbinding met welzijn en zorg.
Huidige Wsw-ers Mensen die op 31 december 2014 in de Wsw werkzaam zijn op basis van een Wsw- dienstbetrekking, hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en houden hun huidige rechten en plichten. De arbeidsvoorwaarden voor deze groep zijn en blijven de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De huidige herindicatie van deze groep mensen blijft in handen van het UWV. Het UWV voert de herindicatie uit op grond van de bestaande criteria. Het blijft voor gemeenten mogelijk om mensen met een Wsw-dienstbetrekking een dienstbetrekking binnen het begeleid werken aan te bieden. Ook blijft het mogelijk om mensen die bereid zijn een dergelijke dienstbetrekking te aanvaarden, een terugkeergarantie te bieden.
Middelen Door natuurlijk verloop neemt het aantal dienstbetrekkingen binnen beschut werk op grond van de Wsw geleidelijk af. Gelijktijdig richten de gemeenten de voorziening beschut werk in en komen steeds meer mensen te werken via deze voorziening. Het Rijk heeft berekend dat er in de structureel 30.00 beschut- werkplekken beschikbaar moeten komen. Het tempo waarin het Rijk middelen voor beschut werk aan de gemeenten ter beschikking stelt, staat in directe relatie met het natuurlijk verloop in de Wsw. De middelen die de gemeenten in de eerste jaren voor beschut werken gaan ontvangen zijn daarmee zeer beperkt. Niet voor iedereen die een indicatiebeschikking voor de Wsw zou hebben gekregen, is beschut werk nodig. Deze groep valt, voor zover zij behoort tot de gemeentelijke doelgroep, onder de Participatiewet. De participatiewet is er immers op gericht mensen zo veel mogelijk op reguliere basis bij werkgevers te plaatsen. Daarvoor zijn ook de extra banen uit het sociaal akkoord beschikbaar.
20
Efficiencykorting De Participatiewet en de afspraken gemaakt rond het sociaal akkoord betekenen voor de Wsw concreet dat de efficiencykorting op de Wsw alsnog doorgaat, zij het nu in langzamer tempo. De herstructureringsfaciliteit komt echter te vervallen. De regering vindt een efficiencyverbetering op de Wsw haalbaar. De efficiencykorting gaat in per 1 januari 2015 en wordt geleidelijk over zes jaar verspreid. De rijksbijdrage per persoon neemt jaarlijks met ongeveer 500 euro af, van circa 25.900 euro in 2014 tot circa 22.700 euro structureel met ingang van 2020. Het betreft hier een fictieve rijksbijdrage, omdat het huidige macrobudget Wsw immers vanaf 1 januari 2015 opgaat in het gebundelde re-integratiebudget. Door de efficiencykorting is het uitvoeren van een herstructurering in de Wsw en het terugbrengen van de andere optredende tekorten op de uitvoering noodzakelijk. Efficiencyverbetering kan onder meer worden bereikt door: mensen zo veel mogelijk te laten werken bij reguliere werkgevers, het aantal groepsdetacheringen (en werken op locatie bij de werkgever) te vergroten, vermindering van de overhead, afbouw van de infrastructuur en onrendabele werksoorten het SW-bedrijf anders te organiseren.
Wachtlijst Mensen met een Wsw-indicatie die op 31 december 2014 geen Wsw-dienstbetrekking hebben, kunnen met ingang van 1 januari 2015 niet meer in de Sociale Werkvoorziening instromen. Deze mensen vallen, voor zover zij behoren tot de gemeentelijke doelgroep, vanaf die datum onder de werking van de Participatiewet. Zij kunnen een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Voor Wsw- geïndiceerde cliënten met een uitkering van het UWV geldt dat zij een beroep kunnen blijven doen op ondersteuning vanuit het UWV. Wachtlijst Noorderkwartier op 31 maart 2014
Gemeente Aantal
Schagen 19
Hollands Kroon 4
Den Helder 9
Noorderkwartier/De Bolder. Om de gestelde doelen te realiseren met de beschikbare middelen is herstructurering van Noorderkwartier/De Bolder noodzakelijk. Zonder deze aanpassing zijn nagenoeg alle re-integratiemiddelen nodig voor de financiering van de Sociale Werkvoorziening voor bestaande cliënten. Dit zou betekenen dat de reintegratieondersteuning van andere doelgroepen onder de WWB en de Participatiewet niet kan worden geboden. Compensatie van uit andere gemeentelijke middelen op de tekorten van de SW is niet mogelijk. De vraag ligt daarmee voor hoe Noorderkwartier/De Bolder (net als andere SW-bedrijven) zich kan aanpassen aan de nieuwe financiële condities. Van belang is dat wij mensen ondersteuning bieden bij hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. Er zijn daarvoor, gelet op de verplichtingen aan de ‘oude’ Wsw-ers, meer financiële middelen nodig dan naar verwachting beschikbaar komen. Daarom wordt onderzocht of en hoe het SW-bedrijf kan worden voortgezet en wat de financiële gevolgen zijn. De Bolder zal als Sw-bedrijf blijven bestaan en krijgt van de gemeenteTexel opdracht uitvoering te geven aan de Participatiewet. In dat onderzoek wordt betrokken of en hoe het SW-bedrijf een functie kan hebben bij de re-integratie van mensen met een ondersteuningsvraag. Daarnaast worden de mogelijkheden om de uitstroom van ‘oude’ Wsw-ers te bevorderen onderzocht. Voor deze groep wordt dezelfde indeling gehanteerd als voor de WWB/Participatiewet (vertrekkers, groeiers en blijvers).
21
3.7 Loonwaarde / verdiencapaciteit Gemeenten bepalen in overleg met de werkgever de loonwaarde van de arbeidsgehandicapte, de 28 verdiencapaciteit . Op basis hiervan wordt de hoogte van de loonkostensubsidie bepaald. Het instrument loonkostensubsidie wordt bekostigd vanuit het Participatiebudget en wordt door het Rijk via het Inkomensdeel financieel ondersteund. Gemeenten kunnen dit combineren met het inzetten van begeleidingsondersteuning vanuit het Participatiebudget. Behalve de loonkostensubsidie, zijn er andere instrumenten om het voor de werkgever eenvoudiger en aantrekkelijker te maken om mensen uit de doelgroep voor hen te laten werken.
Uitstroom Een andere mogelijkheid is een doorontwikkeling van het SW-bedrijf tot Leerwerkbedrijf ter voorbereiding op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. Op dit moment kennen we de Uitstroomunit, het Werkgeversservicepunt en het Diagnostisch centrum bij Noorderkwartier. Deze drie onderdelen versterken elkaar wanneer zij vanuit één locatie werkzaam zijn. Gelet op het feit dat bij het diagnostisch centrum onderzoek op de werkplek wordt uitgevoerd heeft het de voorkeur om de drie onderdelen te bundelen.
3.8 Werkbedrijf Het Werkbedrijf is een bestuurlijk regionaal samenwerkingsverband bestaande uit ten minste gemeenten, UWV en werkgevers- en werknemersorganisaties. Gemeenten voeren de regie; een bestuurder van de centrumgemeente Alkmaar is voorzitter en trekker van de arbeidsmarktregio Noord-Holland-Noord, waartoe de gemeenten in de Kop van Noord-Holland behoren. De Werkbedrijven hebben een belangrijke rol bij het plaatsen van mensen op de extra banen uit het zogenaamde Quotum (de banenafspraak voor mensen met een beperking, die de sociale partners met het kabinet hebben gemaakt). Bovendien betrekken de gemeenten het Werkbedrijf bij het organiseren van beschut werk.
Basispakket In elke regio wordt een basispakket aan functionaliteiten onder regie van het Werkbedrijf georganiseerd. Dit basispakket bestaat in ieder geval uit: De loonkostensubsidie Beperking van risico’s zoals bijvoorbeeld een ‘no risk’ polis Vaste contactpersonen voor werkgevers (werkgeversdienstverlening) Job coaching Proefplaatsing Begeleiding naar- en tijdens werk (Groeps)detachering Beschut werk 30 Expertise en dienstverlening rondom jobcreatie en job carving Regeling werkplekaanpassingen Behoud van faciliteiten bij verhuizing van de werknemer Onmisbaar voor een werkend basispakket is een eenduidige en uniforme procedure voor aanvraag en afhandeling. Naast het basispakket kunnen uiteraard ook andere vormen van goedwerkende faciliteiten zijn. 28
Hiervoor is een landelijk model in ontwikkeling
30
Aanpassing van een functie of vacature zodanig dat deze binnen de belastbaarheid (of kennis en vaardigheden) van de kandidaat past.
22
Een regionale netwerkstructuur sluit sub-regionale afspraken niet uit. Voor de Kop van Noord-Holland kunnen op basis van de regionale hoofdlijnen afspraken worden gemaakt met werkgevers, scholen en de eigen SWbedrijven. Voor de Kop van Noord-Holland is het van belang zo veel mogelijk voort te bouwen op wat al is ontwikkeld en goed werkt. Het Werkgeversservicepunt in de Kop is hier een voorbeeld van. De goedwerkende initiatieven moeten vervolgens een plek krijgen binnen het Werkbedrijf in heel Noord-Holland Noord.
Ontwikkeling Werkbedrijf Voor de ontwikkeling van het Werkbedrijf wordt uitgegaan van drie clusters: Inwoners (cliënten), werkgevers en het werkbedrijf zelf. Hieronder wordt nader ingegaan op de concrete taken ten aanzien van de afzonderlijke clusters. Inwoners Inwoners met- en zonder arbeidsbeperking kunnen conform de Participatiewet rekenen op de betreffende ondersteuning. Medewerkers dienen de doelgroep te kennen(de mensen die ze proberen te bemiddelen). Informatie over de doelgroep moet actief gedeeld worden (meerwaarde van samenwerking). De totale doelgroep kan bij het Werkbedrijf en de daaraan verbonden werkgeversservicepunten terecht voor bemiddeling in de regio. Werkgevers Werkgevers hebben een belangrijke gedeelde verantwoordelijkheid met het onderwijs. Werkgevers dienen waar mogelijk te worden ontzorgd door informeren over mogelijkheden en bijvoorbeeld P&O/HRM advies (met name aan kleinere bedrijven) Er dient een marktbewerkingsplan te worden opgesteld en uitgevoerd door een team met een set instrumenten voor de totale doelgroep. Werkgevers moeten betrokken worden bij de beleidsontwikkeling! Bijvoorbeeld via de KvK, werkgeversorganisaties, brancheorganisaties en ondernemersfederaties. Vragen die dan gesteld moeten worden: o Op welke manier wordt het voor u interessant? o Wat heeft u nodig? o Wat is het belang om deel te nemen? 31 32 o Wat levert het u op: financieel, duurzaamheid, community, MvO , SrOI etc 33 o Wat kan het bedrijfsleven doen in het kader van reshoring , creëren en ontsluiten van werkgelegenheid en wat heeft het daarvoor nodig van de gemeente? Het Werkbedrijf Is geen fysiek bedrijf, geen overlegorgaan, maar een netwerk gericht op uitvoering, dichtbij werkgevers met betrokkenheid van onderwijs. Het Werkbedrijf opereert regionaal (Noord-Holland Noord) en is de schakel tussen werkgevers, UWV en gemeenten voor het creëren van banen voor mensen met een arbeidsbeperking Het werkbedrijf is het platform waar afspraken gemaakt worden over een pakket van diensten dat regionaal ter beschikking wordt gesteld aan werkgevers, gemeenten en UWV Het Werkbedrijf speelt een rol bij het tot stand komen van arrangementen en sectorplannen ten behoeve van werkzoekenden met en zonder een arbeidsbeperking Het Werkbedrijf is dienstverlenend naar de subregio (de Kop van Noord-Holland) Het Werkbedrijf is een regionaal werkteam voor werkarrangementen Kenmerken van Werkarrangementen: o Eigen kracht staat voorop 31 32 33
MvO: Maatschappelijk verantwoord ondernemen SrOI: Social Return on investment. Het terughalen van werk uit het buitenland
23
o
Bij onvoldoende eigen kracht / mogelijkheden
o
Arrangement van Uitkering naar Werk
Arrangement van Werk naar Werk Arrangement van School naar Werk Arrangement Beschut Werk & Dagbesteding Arrangement Sociale Werkvoorziening Resultaat Werkbedrijf dient scherp te worden gemaakt op basis van de 125.000 banen. Door vertaling naar de regio, stellen van haalbare doelen, resultaatgerichte werkwijze en monitoring van de resultaten. Om het regionale Werkbedrijf vorm en inhoud te geven, wordt aangehaakt bij het Regionale Platform Arbeidsmarktbeleid Noord-Holland Noord (Rpa).
Subregionaal Werkplatform Het platform wordt opgericht voor de Kop van Noord-Holland (sub-regionaal) vanwaar aansluiting wordt gezocht bij bestaande, goedwerkende initiatieven op regionaal niveau. Voor optimale aansluiting van het werkplatform op de regionale arbeidsmarkt is het van belang om werkgevers van het begin af aan te betrekken bij de plannen en hen medeverantwoordelijk te maken voor de uitvoering. Het aantal vacatures en werkzoekenden moet meer met elkaar in balans komen. Er is nu gemiddeld één vacature op 18 werkzoekenden. Van belang is dat meer werk voor de kwetsbare groepen wordt gecreëerd. Hiervoor zal bijvoorbeeld het vestigingsklimaat voor bedrijven moeten worden verbeterd. Om dit te bereiken moet een goede samenwerking tussen het Economisch- en het Sociaal Domein tot stand komen, waarbij de gezamenlijke uitgangspunten helder zijn. Een voorbeeld van zo’n gezamenlijk uitgangspunt is dat maatschappelijk betrokken ondernemen onderdeel uitmaakt van het aanbestedingsbeleid (social return on investment).
Het werkplatform wordt georganiseerd op het niveau van de regio Kop van Noord-Holland
3.9 Quotumbanen In het sociaal akkoord dat het Rijk sloot met de sociale partners hebben de werkgevers zich garant gesteld voor het realiseren van 125.000 extra banen voor mensen met een arbeidshandicap. De overheid neemt als 34 werkgever 25.000 banen voor haar rekening, 100.000 banen worden door de werkgevers in de marktsector ingevuld. Op het eerste meetmoment in 2016 dienen landelijk 11.000 van deze banen gerealiseerd te zijn. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is afgesproken dat voormalige, herkeurde ‘Wajongers’ met een verdiencapaciteit van 30% of meer van het minimumloon en mensen die per 31 december 2014 op de wachtlijst van de Wsw staan, voorrang krijgen bij plaatsing op de Quotumbanen.
Prioritering Het UWV beoordeelt wie in aanmerking komt voor een Quotumbaan en houdt daartoe een doelgroepenregister bij. De afgesproken landelijke prioritering van de twee bovengenoemde doelgroepen betekent dat de doelgroepen die onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen, slechts minimaal aan bod zullen komen bij plaatsing op de Quotumbanen en pas in een later stadium op de Quotumbanen kunnen worden geplaatst. Daarnaast bestaat risico op verdringing. Met de Quotumbanen krijgen mensen met 35 een arbeidsbeperking voorrang. Voor mensen die net boven deze grens zitten wordt het moeilijker om een baan te vinden. 34
Nog niet bekend is wat die qua aantal voor onze regio of afzonderlijke gemeenten betekent. De herkeurde Wajongers met een verdiencapaciteit van 30% of meer van het minimumloon en de mensen die per 31-122014 op de wachtlijst van het Ww staan. 35
24
Voor de subregio Kop van Noord-Holland is het creëren van de Quotumbanen een grote opgave. In dit gebied zijn relatief veel bedrijven met minder dan 25 medewerkers. Dit betekent dat de banen gecreëerd moeten worden bij de grotere bedrijven, waarvan er niet zoveel zijn. De gemeenten hebben natuurlijk een voorbeeldfunctie. De samenwerking tussen het werkbedrijf, het regionale werkplatform en het werkgeversservicepunt is de spil in het creëren van deze banen.
3.10 Uitgangspunten bij uitvoering Participatiewet Hier wordt ingegaan op de enkele belangrijke thema’s die betrekking hebben op de uitvoering van de Participatiewet. Het verdient de voorkeur om op regionaal niveau keuzes te maken en waar nodig lokaal af te wijken. Een regionale aanpak zorgt voor rechtsgelijkheid in de regio en een efficiënte uitvoering binnen het RAKC.
Kostendelersnorm
In het geval financiële ondersteuning noodzakelijk is, is het betreffende basisnormbedrag het uitgangspunt. Wanneer dat noodzakelijk is, kan de hoogte van de uitkering worden aangepast.
De uitkering van de hoofdbewoner wordt aangepast indien er sprake is van geen huurbetaling of een huur lager dan €150,=, een hypotheekvrije woning of wanneer er geen woning wordt bewoond.
Kindpakket Het kindpakket, bestaande uit sport-, cultuur-, en onderwijsvoorzieningen, wordt aangeboden door middel van een webwinkel. Voor het overige is dit lokaal maatwerk. Het aanvragen van een vergoeding kan simpelweg met DigiD. De (inkomens)toetsing geschiedt door de gemeenten en bij goedkeuring maakt de gemeente het geld voor contributie over aan de betreffende instelling. Tevens heeft de aanvrager de mogelijkheid de aanvraag te doen voor meerdere kinderen en/of meerdere producten tegelijk via één portaal. In een dergelijke webwinkel kunnen ook andere producten en diensten (zoals kledingbonnen, voedselpakketten etc.) worden aangeboden. Door deze flexibiliteit kan maatwerk worden geleverd en is de webwinkel toekomstbestendig. Bijkomend voordeel is verlichting van de belasting van vrijwilligers. Er hoeft geen lokale stichting te worden aangevraagd en er zijn geen vrijwilligers nodig om als intermediair op te treden. De ervaring met het Jeugdcultuurfonds (JCF) en het Jeugdsportfonds (JSF) leert dat het gebruik van een intermediair in veel gevallen drempelverhogend heeft gewerkt voor de gebruikers van de regeling (schaamte en ontoegankelijkheid). Het uitgangspunt moet zijn dat de ouders en de kinderen geen drempel ervaren bij het aanvragen van het Kindpakket. Het streven is dat zij op basis van vertrouwen gebruik kunnen maken van de sport-, cultuur- en onderwijs voorzieningen. Beleid en spelregels maken de deelnemende gemeenten zelf. De investering voor een goedwerkend middel is relatief klein (De kosten voor de website zijn naar schatting tussen de €15.000 – €17.000).
Het kindpakket is individueel maatwerk. Hier wordt lokaal invulling aan gegeven.
25
4. Jeugd Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de algemene jeugdhulp, de jeugdbescherming, de jeugdreclassering, de jeugd-GGZ, de zorg voor verstandelijk beperkte jongeren en preventief jeugdbeleid. Op basis van de Jeugdwet hebben de gemeenten de taak de veiligheid van ieder kind te garanderen.
4.1 De Jeugdwet De uitgangspunten van de Jeugdwet zijn:
Inschakelen, herstellen en versterken van het probleemoplossend vermogen van kinderen en jongeren, hun ouders en sociale omgeving (eigen kracht). Opvoedondersteuning geven aan ouders en de sociale omgeving Het tijdig bieden van de juiste hulp op maat Effectieve en efficiënte samenwerking rond gezinnen Preventie en vroegsignalering
De jeugdhulpplicht bestaat in ieder geval uit:
Het opvoedkundig klimaat versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang. In een voldoende passend (dus effectief) aanbod van jeugdhulp voorzien. Adviseren over de aangewezen vorm van jeugdhulp en op een laagdrempelige, herkenbare wijze met de vereiste expertise bepalen welke jeugdhulp wordt ingezet. Professionals adviseren die zich zorgen maken over een jeugdige (consultatiefunctie). De raad voor de kinderbescherming verzoeken onderzoek te doen als een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk lijkt. Beperkingen in de eigen kracht en maatschappelijke participatie van een jeugdige compenseren (maatschappelijke begeleiding). Advies bieden aan jeugdigen die met vragen rondlopen. In een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen voorzien, die de maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering uitvoeren. Een samenhangend jeugdhulpbeleid en afstemming en samenwerking met onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en politie en justitie. Voor de uitvoering van bovenstaande taken moeten de gemeenten een beleidsplan én een verordening maken.
De uitgangspunten van de Jeugdwet en de jeugdhulpplicht worden vertaald naar de volgende resultaten: Meer jeugdigen en gezinnen kunnen sneller hun eigen problemen oplossen Terugdringen van wachtlijsten en bureaucratie Eenduidige en praktische afstemming tussen sociale wijkteams, huisartsen, jeugdartsen, specialisten en andere partijen binnen het sociaal domein. Vermindering van de toestroom naar duurdere zorg door: o Beperking van het aantal maatregelen van de kinderrechter
26
o o o o
36
Extramuraliseren van de begeleiding LVB Beperking van de instroom in JGGZ Meer ambulante begeleiding en minder residentiële opvang Verschuiving van duurdere ondersteuning naar preventie, vrij toegankelijke voorzieningen en 37 Pedagogische Samenleving
Om deze resultaten te bereiken is nodig dat de partijen in het sociaal domein hun ervaringen en opvattingen met elkaar delen, elkaar leren begrijpen en hieruit een gezamenlijke sluitende pedagogische aanpak realiseren. Dat betekent dat: de samenleving makkelijker signalen oppakt en opener kan communiceren over vragen en dilemma’s, de samenleving krachtiger wordt in het zelf oplossen, het aantal gezinnen met complexe hulpverleningsvraagstukken afneemt, de opvoed- en opgroeikracht in gezinnen toe zal nemen, kwetsbare gezinnen directer worden geholpen in hun eigen sociale context, jeugdigen gezond en veilig opgroeien, de druk op de zorgvoorzieningen op termijn af zal nemen. Voor de aanpak van kindermishandeling en het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK), wordt u verwezen naar §5.10 Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling.
Het gedwongen kader In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen jeugdhulp in het vrijwillige kader en jeugdhulp in het gedwongen kader. Ambulante hulpverlening, residentiële jeugdhulp en pleegzorg kunnen zowel in het vrijwillige kader als in het gedwongen kader worden geboden. De toegang tot het gedwongen kader wordt bepaald door de rechter. Die legt een jeugdbeschermingsmaatregel op. De wet verplicht de gemeenten een opgelegde maatregel uit te voeren. Daarnaast zijn de gemeenten verplicht om in situaties waarbij onmiddellijk hulp nodig is, deze ook direct te leveren. Raad voor de Kinderbescherming Kinderen weghalen uit hun vertrouwde omgeving is het laatste dat iemand wil. Hier is eerst sprake van ‘aandringen en expertise erbij halen’. Professionals werken vanuit het principe van ‘eigen kracht’ om zo snel mogelijk te komen tot een adequaat plan van het gezin zelf. Als vrijwillige hulp niet (meer) werkt, in gezinssituaties waarin ernstige opvoedingsproblemen voorkomen waarbij de ontwikkeling van het kind / de jongere of de veiligheid in het geding is, zijn professionals uiteindelijk gehouden aan hun wettelijke plicht om hiervan melding te maken bij de Raad voor de Kinderbescherming. Een dergelijke aanpak, zoals hierboven omschreven, wordt vastgelegd in een protocol, waarin zowel opschaling als afschaling van hulp wordt opgenomen. AMHK De gemeenten hebben de opdracht om te voorzien in een regionaal advies- en meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Zie paragraaf 5.5. Veiligheidshuizen Voor de aanpak van complexe problematiek waarbij sprake is van ernstige overlast en criminaliteit zijn de Veiligheidshuizen opgericht. Het Veiligheidshuis is bovenregionaal georganiseerd en is een netwerksamenwerking tussen straf-, zorg- en andere gemeentelijke partners als politie, Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming en de huidige Bureaus Jeugdzorg. 36
Het streven om buiten de muren van een instelling gelijkwaardige zorg te bieden, bijvoorbeeld in de eigen woning (thuiszorg) Concept van de samenleving waarin iedereen, hetzij als individu (buren, familie en vrienden), hetzij georganiseerd (vanuit school, sportvereniging of peuterspeelzaal) betrokkenheid toont en verantwoordelijkheid neemt in de opvoeding van kinderen. 37
27
Jeugdreclassering Jongeren vanaf 12 jaar kunnen wegens een strafbaar feit voor de kinderrechter verschijnen. Deze kan een straf opleggen. Dat kan een boete zijn, een taakstraf of een gevangenisstraf. De kinderrechter kan vervolgens besluiten dat de jongere begeleiding nodig heeft van een jeugdreclasseringwerker om te voorkomen dat de jongere opnieuw in de fout gaat. Tenslotte kan de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgeven. Het gaat om jongeren met ernstige, hardnekkige gedragsproblemen die zich aan de noodzakelijke behandeling dreigen te onttrekken. Deze jongeren worden opgenomen in een JeugdzorgPlus-instelling. Met ingang van 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de contractering van (een) gecertificeerde instelling(en) voor de uitvoering van jeugdbescherming- en jeugdreclasseringmaatregelen.
De toegang tot het gedwongen kader Jeugd wordt na succesvolle overgang volgens minimum scenario, structureel beleg binnen de gemeente
4.2 Samen opvoeden Het fundament van het jeugdstelsel wordt gevormd door de zogenaamde ‘Zorgzame Pedagogische Samenleving’ in gemeenten, buurten en wijken. In een dergelijke samenleving zijn mensen betrokken en bereid om verantwoordelijkheid te nemen in hun eigen sociale netwerk en in het publieke domein rond het opgroeien en opvoeden van kinderen. Zo ontstaat een omgeving waarin kansen worden gecreëerd voor kinderen. Investeren in de organisatie en bevordering van een dergelijke samenleving is van belang voor realisatie van de gestelde doelen binnen het Sociaal Domein. Er worden afspraken gemaakt met de verschillende partners: Een aantal onderwijsinstellingen voor voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs heeft een regionale functie. Op deze instellingen volgen jeugdigen uit de gehele Kop van Noord-Holland onderwijs. Er wordt zorg gevraagd voor een goede verbinding tussen de sociale wijkteams en de onderwijsinstellingen. Het sociaal wijkteam werkt nauw samen met het Veiligheidshuis. Op deze wijze kan er vanuit het Veiligheidshuis ondersteuning worden geboden om te voorkomen dat jeugdigen met justitie in aanraking komen. De huisarts, jeugdarts en medisch specialist hebben een eigenstandige bevoegdheid om jeugdigen door te verwijzen. Naast het sociaal wijkteam zijn deze partners de toegang tot jeugdGGZ. Ook hierover worden afspraken gemaakt. De GGD voert de Jeugdgezondheidszorg uit. Er worden samenwerkingsafspraken gemaakt tussen het sociaal wijkteam en de GGD. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het Sociaal Domein, de zorgverzekeraars voor het medisch domein (bijvoorbeeld de wijkverpleegkundige). De samenwerking tussen deze beide domeinen wordt geborgd. Het inrichtingsmodel Jeugd is uit de volgende onderdelen opgebouwd: 1. Een samenleving met oog voor pedagogische vraagstukken en hulp (Pedagogisch Zorgzame samenleving). 2. Basisvoorzieningen inclusief hulp, ondersteuning en preventieve programma’s 3. In elke wijk een sociaal wijkteam (zie §1.5) 4. Regionaal georganiseerde specialistische expertise 5. Specialistische behandeling
28
Inrichtingsmodel Jeugd:
Bij dit model gelden de volgende uitgangspunten:
De sociale omgeving levert een actieve bijdrage aan het opvoeden en opgroeien van kinderen en jongeren. Mensen leveren, individueel als familie of buren maar ook georganiseerd vanuit bijvoorbeeld de school, het dorpshuis of de peuterspeelzaal, een bijdrage aan het opgroeien van kinderen, zij het niet vanuit de hulpverlenende rol. Begeleiding, ondersteuning en zorg is effectief, snel en zo veel mogelijk lokaal beschikbaar. Er is keuzevrijheid voor de jeugdige of het gezin. Het regionale voorzieningenaanbod is daarbij aanvullend op het lokale aanbod Inzetten op normaliseren (collectief aanbod, bespreken leeftijdsgebonden ontwikkelingen etc.) en minder gespecialiseerde zorg om zo ook de groeiende vraag naar gespecialiseerde zorg te temperen. Veiligheid van jeugdige staat voorop en is qua verantwoordelijkheid en bewaking toegedeeld in de werkprocessen.
De basisvoorzieningen De gewenste houding en gedrag van mensen in hun rol van mede-opvoeder in de wijk ontstaan niet altijd vanzelf en worden niet vanuit zichzelf in stand gehouden. Het vraagt gerichte inzet van de gemeentelijke organisatie om basisvoorzieningen te versterken en te ondersteunen en de veerkracht en het oplossend vermogen van de Zorgzame Samenleving te vergroten. Basisvoorzieningen in het kader van de Jeugdhulp zijn onder meer : de jeugdgezondheidszorg, de peuterspeelzalen, de scholen, de kinderopvang, de huisartsen en andere eerstelijns voorzieningen in de gezondheidszorg. Ook is geïnvesteerd in het versterken van de pedagogische samenleving door bijvoorbeeld ontmoetingsplekken te creëren en activiteiten aan te bieden op het gebied van pedagogische uitwisseling tussen ouders. Dit zijn ook de plekken waar (potentiële) problemen vroeg bij jonge kinderen gesignaleerd kunnen worden. Ook opvoedondersteuning, maatschappelijk werk, sport, welzijnswerk, cultuur etc. maken deel uit van de basisvoorzieningen. Deze voorzieningen helpen ook bij het signaleren en aanpakken van opvoedkundige problemen. Van deze voorzieningen wordt gevraagd dat zij daarbij expliciet en actief de
29
38
principes van positief opvoeden hanteren. In en rond de basisvoorzieningen is een belangrijke rol weggelegd voor de vrijwilliger. Hier gaan de gemeenten op sturen door vrijwilligerswerk te stimuleren en te ondersteunen. Tot de basisvoorzieningen rekenen wij ten slotte ook de gemeentelijke website waarop informatie over opgroeien en opvoeden kan worden gevonden.
Specialistische Zorg Wanneer een kind of gezin specialistische diagnostiek of -behandeling nodig heeft, worden de specialisten of hun organisatie ingeschakeld. Behandeling vindt waar mogelijk ambulant plaats. Het gaat om behandeling van veel voorkomende psychische problemen en stoornissen zoals angststoornissen, depressie, ernstige gedragsproblematiek, autisme en ADHD. Ook de behandeling bij ernstige dyslexie komt te vallen onder de werking van de nieuwe Jeugdwet en kan vanuit het flexibel aanbod geleverd worden. Het kan nodig zijn dat een jeugdige (tijdelijk) gebruik maakt van specialistische dagbehandeling of 24-uurs verblijf. Bij 24-uursverblijf heeft een (netwerk-)pleeggezin of gezinsvervangend huis de uitdrukkelijke voorkeur boven verblijf in een instelling. Pleegzorg kan vrijwillig zijn, maar kan ook gedwongen zijn. Er zijn diverse vormen van pleegzorg: Hulpverleningsvariant (crisisopvang en kortdurende pleegzorg) Opvoedingsvariant (langdurige pleegzorg, vaak tot 18 jaar) Een deeltijdvariant (vakantie of weekendpleegzorg, naschoolse opvang) De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het werven van voldoende pleegouders en het beoordelen van hun geschiktheid. 1Gezin1Plan1Regisseur blijft bij alle interventies het uitgangspunt. De specialisten leveren een bijdrage aan het behalen van de gezinsdoelen die in dat plan zijn geformuleerd. Het sociaal wijkteam helpt ouders, waar nodig omdat de ouders het zelf niet kunnen, bij het bewaken van de samenhang en de continuïteit. 39 De regionaal beschikbare expertise bestaat uit specialisten uit o.a. de orthopedagogie , psychiatrie, klinische 40 psychologie , Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en specialistische gezondheids- en verslavingszorg.
4.3 Verbinding huisartsenpraktijk, jeugdartsen en medisch specialist Huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten zijn onmisbare samenwerkingspartners voor de gemeenten. Zij hebben een belangrijke toeleidingsfunctie naar de jeugdGGZ en Jeugdhulp. Samenwerken, het maken van regionale en lokale afspraken en eenduidige en praktische afstemming tussen huisartsen, overige partners en gemeenten is niet alleen verplicht, maar ook van essentieel belang voor de cliënt. Om de uitvoering van 1Gezin1Plan1Regisseur te kunnen realiseren, is een directe verbinding tussen de sociale wijkteams en de huisartsen en jeugdartsen nodig. De cliënt kan via de huisarts, jgz-arts en medisch specialist terecht bij de expertise (jeugdGGZ of jeugdLVB), die regionaal wordt ingekocht. De artsen hebben een belangrijke signalerende en adviserende rol voor het sociaal wijkteam. De expertise die het sociaal wijkteam kan bieden aan de huisarts of jeugdarts, is: verhelderen van de problematiek Integrale benadering (totaal overzicht van de gezinsproblematiek) lichte hulpverlening (ouder/jongere/gezin) overleg binnen het netwerk van de cliënt, zoals school, familie (eventuele) verwijzing naar jeugdhulp of jeugd GGZ
38 39 40
Zie ‘Lijst van afkortingen en begrippen’ Zie lijst afkortingen en begrippen Zie lijst afkortingen en begrippen
30
Passend onderwijs Op grond van de Wet Passend Onderwijs hebben scholen de plicht om elk kind een passende onderwijsplek te bieden. In de gezamenlijke visie tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden in deze regio is uitgesproken het kind centraal te stellen en in te zetten op een passende plek zo nabij als mogelijk in de eigen woonomgeving. Passend komt vóór nabij, omdat ingezet wordt op voldoende ondersteuning op maat en vanuit het principe 1Gezin1Plan1Regisseur. De samenwerkingsverbanden primair onderwijs en voortgezet onderwijs hebben een ondersteuningsplan opgesteld. Iedere afzonderlijke school kent zijn eigen schoolondersteuningsprofiel. De gedachte is dat wat de school niet zelf kan leveren, mogelijk wel door een nabuurschool geleverd kan worden of in een tijdelijke bovenschools arrangement georganiseerd kan worden. Zorg die buiten het bereik van het ondersteuningsplan en de verantwoordelijkheid van de scholen valt, moet aanvullend door de gemeenten worden geleverd via de Wmo of de Jeugdhulp. Hiervoor is een vloeiende schakeling nodig van ondersteuning die binnen de school geleverd wordt, naar bredere ondersteuning van kind of gezin.
Schoolmaatschappelijk werk is onderdeel van het sociaal wijkteam. De vindplaats is daarbij de werkplaats.
4.4 Innovatie in de jeugdhulp Voor de inhoudelijke innovatie van de jeugdhulp is een concept Jeugdhulp Innovatie Agenda opgesteld. Deze 42 innovatieagenda, waarbij 19 jeugdhulporganisaties zijn betrokken, maakt deel uit van het Regionale Transitie Arrangement Jeugd van de Kop van Noord-Holland. De uitgangspunten voor de Innovatie Agenda sluiten aan bij de uitgangspunten van het Regionale Visiedocument Sociaal Domein en de Uitvoeringsnotitie Kop en schouders. De agenda bouwt voort op de samenwerking tussen Jeugdhulporganisaties die de afgelopen jaren is ingezet en moet leiden tot een intensivering daarvan in het kader van de transformatie. De gemeenten zijn in dit proces de opdrachtgever. De innovatieagenda moet worden beschouwd als een werkdocument voor de komende tijd waarin de transformatie daadwerkelijk gerealiseerd moet worden.
Doelstelling Thema’s innovatie-agenda
Kosten
Veiligheid
Kwaliteit\ integraliteit
1.
Formele hulp naast informele hulp
2.
Cliënttevredenheid
X X
42
Actie Zorg, Brijder, Bureau Jeugdzorg, De Opvoedpoli, De Praktijk, De Waerden, Esdégé Reigersdaal, GGD Hollands Noorden, GGZ Noord-Holland-Noord , Lijn 5, Leger des Heils, MEE, Parlan, ’s Heerenloo, Queeste, Raphaelstichting, Triversum, Vrij gevestigde psychiaters, Psychotherapeuten, Psychologen en Orthopedagogen en William Schrikkergroep.
31
3.
Participatie in Gebiedsteams43
X
X
4.
Kennisdeling en Consultatie
X
X
5.
Ondersteuning en advies
X
X
X
6.
Eigen Kracht; ook het vertrekpunt voor Specialistische Jeugdhulp
X
X
X
7.
Verschuiving van dwang naar drang
X
8.
Integrale aanpak door Jeugdhulp organisaties bij meervoudige en/of complexe problematiek
X
X
X
9.
Integrale Crisis Jeugdhulp
X
X
10.
Jeugdhulp op maat; Integrale behandeling (als het moet)
11.
Jeugdhulp, Onderwijs en Arbeidstoeleiding
X
12.
Van Intramurale Jeugdhulp naar Semi Intramurale en Ambulante Jeugdhulp
X
13.
Prestatie-Indicatoren
14.
Integraal Kenniscentrum
X
X
15.
Digitalisering
X
X
X X
X
Naast de inhoudelijke agenda hebben de gemeenten de inzet van financiële middelen als sturingsinstrument voor innovatie en transformatie. In de jaren 2015 t/m 2017 wordt een oplopend budget vrijgemaakt voor innovatie, preventie en nieuwe aanbieders voor jeugdhulp.
4.5 Lokaal vs. Regionaal Uitvoering vindt zo veel mogelijk in de eigen gemeente plaats. Speciale vormen van verblijf en zeer specialistische begeleiding- en zorgvormen kunnen niet lokaal worden uitgevoerd. (Boven)regionale instellingen hebben daarin een taak. Hoe specialistischer de zorg, hoe schaarser de expertise beschikbaar is. Lokaal Consultatie en advies, aansluitend op voorveld Observatie en diagnostiek Ambulante jeugd- en opvoedhulp (groepsgericht en individueel)
Regionaal Specialistische expertise ter ondersteuning van sociale wijkteams Jeugdbescherming/ Jeugdreclassering Intensieve gezinsondersteuning, GGZ en LVB
32
Bovenregionaal Crisishulpverlening jeugdhulp Spoedzorg, calamiteiten Jeugdzorg-plus Klinische en langdurige GGZ (> 1jaar)
Ambulante GGZ-hulp (groepsgericht en individueel) Ambulante (naschoolse) begeleiding LVB Zorgmeldingen en toegang tot (weekend)pleegzorg, daghulp, Organisatorische inbedding van de sociale wijkteams
(Semi-)residentiële jeugdzorg, begeleid zelfstandig wonen, etc. Uitvoering van pleegzorg AMHK
Orthopedagogische Behandelcentra LVB Kindertelefoon (landelijk/VNG) Kenniscentra, (landelijk) AMHK
Een specifieke groep van zeer specialistische hulp is door de VNG landelijk in kaart gebracht. Voor de landelijk werkende specialistische hulp wordt een landelijke raamovereenkomst afgesloten tussen de leverende organisaties en de VNG (Landelijk transitiearrangement). Voor de regio geldt dat regionaal wordt ingekocht of gesubsidieerd, afhankelijk van de te behalen beleidsdoel. jeugdhulp is danwel wordt georganiseerd op het schaalniveau zoals aangegeven in het overzicht hiervoor.
4.6 Kwaliteit Jeugdhulp Er is een normenkader (basiskwaliteitseisen) ontwikkeld voor ‘gecertificeerde instellingen’ (jeugdbescherming en jeugdreclassering). Een landelijk certificerende instelling reikt hiertoe een certificaat uit. Er wordt landelijk gewerkt aan de professionalisering van de jeugdhulp: met geregistreerde werkers met een gezamenlijk kwaliteitsregister bestaande uit de Jeugdzorgwerker (HBO) en Orthopedagoog / psycholoog (WO). Er wordt een landelijk Kwaliteitskader ontwikkeld door beroepsverenigingen, werkgevers en cliëntenorganisaties onder toezicht van de Inspectie. Toezicht (op naleving van de wet) en handhaving (optreden bij overtreding) gebeurt door Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en Inspectie Gezondheidszorg (IGZ). De Inspectie voor Veiligheid en Justitie (IV&J) houdt toezicht bij tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de inspecties en de gemeenten deze taak in gezamenlijkheid gaan uitvoeren.
33
5. Maatschappelijke Ondersteuning
Het doel van de Wmo is om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Zo nodig met ondersteuning van de gemeente of met zorg via de zorgverzekering. Wie ondanks dat niet meer in staat is om zelfstandig een huishouden te voeren kan een beroep doen op de nieuwe Wet langdurige zorg. Deze wet regelt onder meer de 24 uurs zorg en eventueel het verblijf in een instelling.
5.1 Algemeen De Wmo geeft gemeenten de opdracht om algemene voorzieningen te treffen die de eigen kracht en participatie bevorderen en beschermd wonen en opvang faciliteren. Hierbij kan voor de Wmo bijvoorbeeld gedacht worden aan het collectief organiseren van vervoer. Door deze algemene voorzieningen wordt het beroep op individuele maatwerkvoorzieningen beperkt. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe gemeenten de taken op het maatschappelijke gebied organiseren en uitvoeren. Het belang van de inwoner staat hierbij voorop. Grote verschillen in ondersteuning van inwoners in de regio zijn daarbij niet wenselijk. De Wmo geeft richting aan te behandelen onderwerpen en de gemeenteraden hebben ruimte om tot een regionaal- dan wel lokaal passende invulling te komen. Waar lokale ambities de boventoon voeren kunnen gemeenten kiezen voor sterkere lokale accenten. Er is een grote mate van keuzevrijheid ten aanzien van de daartoe in te schakelen partners en te leggen beleidsaccenten. Uitgangspunt bij deze keuzes is de wens om te komen tot een vernieuwing en versterking van het Sociaal Domein in een gebiedsgerichte aanpak.
Ambities
Meer zelfstandig wonen met zorg / diensten aan huis (van intramuraal - binnen de muren van een instelling - naar extramuraal) Meer regie op lokaal niveau (minder Rijk, meer gemeenten en zorgverzekeraars) Gelijkblijvende collectieve kosten bij een grotere zorgbehoefte (hogere particuliere bijdragen) Minder formele zorg (en dus meer informele zorg) Dagbesteding op basis van talenten en mogelijkheden en dicht bij de gebruiker
Gewenste maatschappelijke effecten
inwoners doen mee naar vermogen, ongeacht eventuele beperkingen Talenten worden benut Eigen kracht van individu en sociale netwerken neemt toe de gezondheid en het welbevinden van inwoners nemen toe inwoners blijven langer tevreden zelfstandig wonen de kosten voor zorg en ondersteuning blijven binnen het door de raad beschikbaar gestelde budget de geboden ondersteuning is vraaggericht, effectief en integraal
Kaders en uitgangspunten De Wmo draagt gemeenten op te zorgen voor maatschappelijke ondersteuning in de vorm van algemene- en maatwerkvoorzieningen. Er is gekozen voor een verdeling in drie hoofdelementen:
34
Bevorderen van de sociale samenhang, veiligheid en leefbaarheid, toegankelijkheid van voorzieningen, het ondersteunen van mantelzorg en vrijwilligerswerk en het bestrijden en voorkomen van huiselijk geweld Ondersteunen van de eigen kracht en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zo veel mogelijk in de eigen leefomgeving. Bieden van beschermd wonen en opvang.
5.2 Overgangsrecht voormalige cliënten AWBZ De Wmo bevat een overgangsregeling. Op grond van deze regeling ontvangen inwoners nog enige tijd de geïndiceerde zorg die zij bij de inwerkingtreding van de wet ontvingen. De inwoner heeft recht op continuering van zorg. De overgangsperiode duurt maximaal tot 1 januari 2016, tenzij de indicatie eerder vervalt of wanneer in overeenstemming met de cliënt wordt gekozen voor een ander aanbod. Deze overgangsregeling geldt ook voor mensen die gebruik maken van een Pgb. Voor beschermd wonen geldt een overgangstermijn van maximaal vijf jaar. Over het aanbod worden afspraken gemaakt met de bestaande aanbieders. Met zorgaanbieders worden afspraken gemaakt over bezuinigingsmogelijkheden. De uiterst kwetsbare positie waarin een deel van de cliënten zich bevindt, wordt daarbij niet uit het oog verloren. Vanwege het overgangsrecht is de doelgroep voor de gemeenten per 1 januari 2015 in twee groepen te verdelen: inwoners die per 2015 voor het eerst een beroep doen op de gemeente inwoners met een overgangsrecht op grond van de voormalige AWBZ. Voor beide groepen kopen de gemeenten een pakket van producten in, te gebruiken voor de samenstelling van de op de persoon afgestemde maatwerkvoorziening.
In het geval er sprake is van overgangsrecht houden cliënten waar mogelijk de gewenste zorgaanbieder.
5.3 Samenwerking met Zorgverzekeraar In de toelichting bij de Wmo staat dat de zorgverzekeraars en gemeenten gezamenlijke doelen hebben. Deze zijn: Het vergroten van de kwaliteit van dienstverlening. Het beheersen van de kosten. Het delen van informatie over de zorg- en ondersteuningsvraag van cliënten. Cliënten mogen in het dagelijks leven geen hinder ondervinden van de verschillende stelsels van waaruit zorg en ondersteuning wordt geleverd. Gemeenten en zorgverzekeraar VGZ werken samen op basis van de volgende uitgangspunten: Cliënten worden zo lang mogelijk in de nabije omgeving geholpen met een samenhangende aanpak in medische zorg en maatschappelijke ondersteuning. De efficiency en samenhang in het zorg- en hulpaanbod op het terrein van de, Ziekenfondswet (ZVW), WPG en Wmo wordt vergroot.
35
Zorginnovatie 44
45
In de RSA -pilot “Nieuwe zorgconcepten ouderenzorg” en het bovenregionale project respijtzorg wordt samengewerkt aan zorginnovatie. De samenwerkingsafspraken worden vastgelegd in een convenant. Vervolgens wordt dat samen met de zorgverzekeraars uitgewerkt in concrete acties en afspraken. Op basis van de door het ministerie VWS verstrekte Focuslijst (een lijst van bespreekpunten tussen gemeenten en zorgverzekeraars) zijn concrete samenwerkingsafspraken gemaakt. Tussen partijen bestaan grote onderlinge afhankelijkheden. Het doel van de afspraken: de continuïteit van ondersteuning en zorg te borgen, de frictiekosten te beperken, de zorgvernieuwing verder te stimuleren.
5.4 Transformaties Om invulling te geven aan de doelstellingen en uitgangspunten gaan de regio gemeenten diverse producten anders vormgeven. Dit is een proces dat meerdere jaren beslaat. Hieronder wordt voor enkele producten beschreven waar bij deze transformatie aan gedacht moet worden.
Begeleiding
Indien mogelijk inzetten van goed getrainde zorgvrijwilligers en ‘maatjes’ bij het individueel begeleiden van cliënten in plaats van een dure maatwerkvoorziening. Wanneer Begeleiding in groepsverband voor hetzelfde doel ingezet kan worden, heeft dit de voorkeur boven individuele Begeleiding Binnen de Begeleiding in groepsverband wordt gekeken of en welke groepen gecombineerd kunnen worden. Dagbesteding op basis van talenten en mogelijkheden, ter bevordering van het zelfstandig functioneren, in aansluiting op het (arbeids)perspectief van de betrokkene in een lerende omgeving, dicht bij de woonplek van de betrokkene (loop- of fietsafstand), collectief en in algemene en voor iedereen toegankelijke voorzieningen en ten dienste van de samenleving (wederkerigheid) waar het kan. Samenwerking bevorderen tussen organisaties en accommodaties Zoeken naar integratiemogelijkheden tussen de doelgroepen van de Participatiewet en de Wmo, tussen dagbesteding en beschut of begeleid werken. Het gaat dus om arbeidsgerelateerde vormen van dagbesteding
Vervoer Aandachtspunten Vervoer: meerdere doelgroepen combineren waardoor schaalvergroting mogelijk is; meer in de wijk dicht bij huis de groepsbegeleiding organiseren; dagbesteding op een andere manier organiseren: bijvoorbeeld openingstijden van de dagbesteding verruimen, samenwerking tussen de zorgaanbieders; vervoer op een andere manier organiseren: bijvoorbeeld door de inzet van vrijwilligers; voor welke groepen cliënten kan het vervoer op een andere manier worden georganiseerd en voor welke doelgroepen kan het niet anders geregeld worden? Dagbesteding dient zo veel mogelijk in de eigen wijk te worden georganiseerd. Wanneer dat niet mogelijk is, vindt dagbesteding in de dichtstbijzijnde locatie plaats. Vervolgens wordt, als onderdeel van het maatwerkarrangement, beoordeeld of vergoeding van vervoerskosten noodzakelijk is. Daarbij wordt ook
44 45
RSA = Regionaal Sociale Agenda De mogelijkheid om informele zorg tijdelijk over te nemen van de vrijwilliger of mantelzorger, om overbelasting te voorkomen
36
gekeken of het sociale netwerk betrokken kan worden. Vervoer van inwoners naar dagbesteding buiten de eigen omgeving dient uitzondering te zijn.
Dagbesteding wordt georganiseerd in de eigen omgeving waardoor een vervoersvoorziening uitzondering wordt. Dagbesteding wordt waar mogelijk collectief georganiseerd.
Hulp bij het huishouden In de Wmo is vastgelegd dat personen uitsluitend een maatwerkvoorziening kunnen krijgen als mantelzorgers en het eigen sociale netwerk geen mogelijkheden hebben om een bijdrage te leveren.
Hulpmiddelen en Woningaanpassingen De steeds verdergaande extra-muralisering van zorg, gekoppeld aan de verdere vergrijzing leidt naar verwachting tot een toenemende druk op deze voorzieningen. Voor deze voorzieningen vragen gemeenten eigen bijdragen. Ook voor rolstoelen mag een eigen bijdrage worden gevraagd. Een punt van aandacht blijft het non-gebruik van de scootmobielen. Scootmobielen worden door veel cliënten nauwelijks gebruikt. In de gemeente Hollands Kroon loopt een pilot voor een scootmobiel-pool, voor cliënten die incidenteel gebruik willen maken van een scootmobiel. De resultaten daarvan worden in 2015 nader uitgewerkt.
Ondersteuning mantelzorg inclusief Kortdurend Verblijf Het bieden van een passende ondersteuning aan mantelzorgers maakt uitdrukkelijk deel uit van de taken van het wijkteam. Gemeenten hebben belang bij mantelzorg. Mantelzorgers maken het mede mogelijk dat mensen in staat zijn om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Overbelasting van mantelzorgers is een risico, zeker wanneer zij permanent verantwoordelijk zijn voor iemand met ernstige problematiek. Tijdige signalering van dreigende overbelasting is daarom van groot belang. Ondersteuning van mantelzorgers wordt geboden in de vorm van informatie en advies, of een kort hulptraject. Er kan ook worden doorverwezen naar algemene voorzieningen gericht op de ondersteuning van mantelzorgers. Ook kan een maatwerkvoorziening voor de mantelzorger aan de orde zijn, wanneer deze te zwaar belast is of overbelast dreigt te raken, bijvoorbeeld in de vorm van begeleiding en dagopvang of Kortdurend Verblijf (respijtzorg door professionals) waarvoor de gemeenten verantwoordelijk zijn. Vooral mantelzorgers van kinderen of jongeren met een verstandelijke beperking, een psychiatrische aandoening, een lichamelijke beperking of een combinatie daarvan, maken gebruik van Kortdurend Verblijf. Ongeveer 80 procent van de verzekerden met een indicatie voor Kortdurend Verblijf is jonger dan 18 jaar. Zij hebben naast een indicatie voor Kortdurend Verblijf ook een indicatie voor een of meer overige functies, vaak uitbetaald als Pgb. Dat betekent dat deze kinderen en jongeren overdag naar enige vorm van dagbesteding of behandeling gaan, dat ze thuis begeleiding, verpleging en/of verzorging krijgen en dat de mantelzorger daarnaast veel doet, meestal een van de ouders of andere familieleden. Het aantal indicaties voor kortdurend verblijf is het laatste anderhalf jaar flink afgenomen. Dit is een gevolg van het feit dat er binnen de voormalige AWBZ al flink op bezuinigd is. Op dit moment wordt alleen kortdurend verblijf vergoed voor mensen die 24 uur per dag zorg nodig hebben. Ruim 30% van de cliënten die een indicatie voor kortdurend verblijf heeft, maakt gebruik van een Pgb. Voor Texel is dit percentage zelfs 40%. Door een Pgb kunnen cliënten de zorg op maat inrichten zodat de ondersteuning optimaal passend is.
37
Het is een grote uitdaging voor gemeenten om met een verminderd budget toch passende mantelzorgondersteuning incl. Kort Verblijf te blijven bieden waar dit nodig is om de (dreigend) overbelaste mantelzorger de helpende hand te bieden. In het kader van het bovenregionale pilotproject Respijtzorg worden diverse vormen van respijtzorg en m.n. innovatie van respijtzorg in beeld gebracht.
Maatschappelijke opvang Opvang bestaat in de vorm van beschermd wonen (indien een inwoner i.v.m. psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven) of in de vorm van onderdak en begeleiding (indien men de thuissituatie heeft verlaten, bijvoorbeeld in verband met huiselijk geweld). Als centrumgemeente voor maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en openbare geestelijke gezondheidszorg is de gemeente Den Helder verantwoordelijk voor het bieden van een adequaat en kwalitatief goed aanbod van voorzieningen op de beleidsterreinen maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz). Zij geeft hier, in nauw overleg met de regiogemeenten, invulling aan. Beleidsdoelstellingen Met de vaststelling van het Stedelijk kompas Kop van Noord-Holland zijn door de regiogemeenten als beleidsdoelstellingen vastgesteld: het bieden van een persoonsgerichte aanpak voor de doelgroep van (potentieel) dak- en thuislozen; het realiseren van een sluitende keten van opvang, hulpverlening en zorg. 46
Deze doelstellingen zijn vertaald in concrete afspraken met maatschappelijke organisaties als dnoDoen maatschappelijke opvang), Brijder verslavingszorg, GGZ, GGD en Reclassering Nederland over: De toeleiding van zorgmijders naar passende zorg/huisvesting; Het bieden van tijdelijke opvang en een plan van aanpak op maat voor (potentieel) dak- en thuislozen en chronisch verslaafde mensen gericht op versterking van de eigen kracht en participatie.
Samenwerking partijen versterkt Ontbrekende activiteiten en voorzieningen in de keten zijn de afgelopen jaren zo veel mogelijk gerealiseerd, de samenwerking tussen partijen is versterkt. Sluitstuk van dit proces was het besluit van de gemeente Den Helder in 2013 om, in aansluiting op de bestaande functies van centraal meldpunt en bemoeizorgteam OGGz, ook de functie van procesregisseur OGGz bij de GGD onder te brengen. Dit gebeurde in overleg met de regiogemeenten en met instemming van de belangrijkste ketenpartners. In een “regionale visie OGGZ” is een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten geformuleerd, die goed aansluiten bij het inmiddels vastgestelde strategisch visiedocument voor het sociaal domein in de regio.
Vervolgstappen Vervolgstap voor de komende periode is de samenwerkingsafspraken OGGz die zijn vastgesteld door gemeente Den Helder en belangrijkste ketenpartners te verbreden naar regiogemeenten en overige relevante ketenpartners. Een belangrijke taak is ook een goede aansluiting van de OGGz-keten op de sociale wijkteams. In aanvulling op de taken van het sociaal wijkteam kunnen vanuit het OGGz-netwerk trajecten worden uitgezet, gericht op mensen met complexe meervoudige problematiek. Uitgangspunt daarbij is dat de regie op het proces bij het sociaal wijkteam ligt en dat er niet naast het sociaal wijkteam een andere structuur voor de toegang en regie in het leven wordt geroepen.
Gedifferentieerd aanbod 46
DnoDoen helpt kwetsbare mensen die door diverse problemen niet meer thuis wonen, dakloos zijn of dat dreigen te worden. DnoDoen helpt met begeleiding, opvang en woonondersteuning. Als dat nodig is, biedt DnoDoen een veilige plek in een woonvoorziening. Het werkgebied is Noord-Holland Noord. Er zijn locaties in Alkmaar, Den Helder en Hoorn.
38
DnoDoen werkt, in nauw overleg met gemeenten en ketenpartners, toe naar een nieuwe opzet van de maatschappelijke opvang. Deze opzet gaat beter aansluiten bij de Wmo-opdracht van gemeenten (kortdurende opvang, een meer gedifferentieerd aanbod van opvang, het bieden van een “maatwerkvoorziening” gericht op eigen kracht en participatie). Hiermee wordt ook een aantal knelpunten in de huidige ketenaanpak opgelost: er wordt nachtopvang gerealiseerd, een betere plek geboden voor groepen die nu niet in de opvang terecht kunnen er wordt meer ambulante begeleiding geboden aan zelfstandig wonende mensen. De afgelopen jaren zijn de eerste stappen in dit veranderingsproces gezet.
Beschermd wonen Alle intramurale GGZ-zorg voor cliënten vanaf 18 jaar, gericht op behandeling, valt onder de Zorgverzekeringswet. Beschermd wonen met de nadruk op begeleiding (richting participatie) is ondergebracht bij de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang. Beschermd wonen is als een maatwerkvoorziening opgenomen in de Wmo, naast de voorzieningen voor maatschappelijke- en vrouwenopvang. Het bijbehorende budget gaat dan ook geheel naar de centrumgemeenten. Aanvankelijk op historische grondslag, later op grond van een objectief verdeelmodel. Naar verwachting wordt de centrumgemeentenfunctie in 2017 losgelaten. Er is sprake van een overgangsrecht van vijf jaar voor de cliënten in Beschermd wonen die van de AWBZ zijn overgekomen naar de Wmo. Gedurende die overgangsperiode heeft de cliënt recht op een gelijkblijvend pakket. Het bovenstaande sluit aan bij het bestuurlijk akkoord dat GGZ Nederland in 2012 heeft gesloten met het 47 ministerie van VWS over de ambulantisering van de GGZ. Hoofdlijn is: minder bedden in psychiatrische ziekenhuizen en minder tweedelijns specialistische GGZ. Daarvoor in de plaats komt een grotere rol van de huisarts (en praktijkondersteuner GGZ), meer generalistische inzet van de eerste lijn en meer behandeling in de wijk. Bij beschermd wonen is altijd sprake van een psychiatrische diagnose en een indicatie in de vorm van een zorgzwaartepakket (ZZP). Dit is een indicatie (van het CIZ) met recht op intramuraal verblijf. Een ZZP betekent op dit moment een all-inclusive pakket: wonen, vaste lasten, eten/drinken, zorg, welzijnsactiviteiten, begeleiding, persoonlijke verzorging, dagbesteding etc. De doelgroep is heel divers, variërend van autisme en ADHD tot Korsakov. Cliënten hebben (vaak) ernstige psychiatrische problemen en gedragsproblematiek, vaak ook nog in combinatie met verslavingsproblematiek. De gemiddelde verblijfsduur (landelijk) is 3,7 jaar. De cliënten wonen soms alleen of met een klein aantal in een pand, soms in een kleinschalige woonvoorziening. Belangrijkste zorgaanbieders Beschermd wonen GGZ zijn in Den Helder GGZ en Leger des Heils (Vast en Verder), in de regio vooral Rafaelstichting en De Waerden. Enkele plekken beschermd wonen GGZ zijn ondergebracht bij zorgaanbieders voor mensen met een verstandelijke beperking en verzorgingstehuizen.
47
Doelen van Beschermd wonen: Inwoners met ernstige psychische en psychiatrische problematiek zo zelfstandig mogelijk laten wonen, met passende begeleiding en dagbesteding. Beschermd wonen maakt onderdeel uit van een breed pakket aan samenhangende voorzieningen, waaronder inloop, dagbesteding, maatschappelijke opvang en sociale verslavingszorg. Deze voorzieningen moeten in samenhang worden bezien. Acties: Continueren van dienstverlening t.o.v. 2014.
Streven om mensen met een beperking zo ‘normaal’ mogelijk te laten participeren en de benodigde hulp aan huis te bieden.
39
Samenwerken met de andere centrumgemeenten Noord-Holland (waarvoor gemeenten een extra budget hebben ontvangen). De mogelijkheid onderzoeken om voor de indicatie gebruik te maken van de centrale toegang OGGZ. Onderzoeken of ontvlechting van de dagbesteding een goede optie is en, zo ja, op welke termijn dat opportuun is. Kansen: Een meer divers aanbod op maat van inloop en dagbesteding te realiseren dat zo veel mogelijk gericht is op participatie en doorstroom naar regulier werk. Substitutie van dure/zware voorzieningen naar goedkopere/lichtere waar mogelijk. Aandacht voor preventie en voegsignalering en woonbegeleiding na uitstroom om terugval te voorkomen. Sturen op in-, door en uitstroom. Monitoring.
Met betrekking tot beschermd wonen worden de afspraken ten opzichte van 2014 gecontinueerd.
5.5 Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de Regiovisie Huiselijk Geweld en Kindermishandeling is door de regiogemeenten vastgelegd hoe de verantwoordelijkheden tussen de centrumgemeenten en de regiogemeenten worden verdeeld en welke financiële middelen zij voor deze taak beschikbaar stellen. Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling staat de aandacht voor preventie steeds centraal. Hulp vindt zo snel mogelijk plaats en is bij voorkeur ambulant, zo mogelijk met inzet van het sociale netwerk. Er is aansluiting met de sociale wijkteams en met het veiligheidsdomein. De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is altijd maatwerk. De Wet Meldcode huiselijk geweld verplicht professionals die werken met kinderen en/ of hun ouders een protocol te hanteren waarin is beschreven hoe huiselijk geweld en kindermishandeling kan worden gesignaleerd en hoe vervolgens gehandeld moet worden. AMHK Een belangrijk onderdeel van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling is het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK).
Wettelijke taken AMHK: Meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling Advies en consult verlenen aan de melder Onderzoek doen naar aanleiding van een melding Het (waar nodig) informeren van de politie en de Raad voor de Kinderbescherming en het inschakelen van passende hulpverlening Het overdragen van een casus aan de Raad voor de Kinderbescherming zodra blijkt dat vrijwillige hulpverlening de problemen niet kan oplossen en een kind bedreigd wordt in zijn ontwikkeling
De Jeugdwet geeft gemeenten de opdracht om op bovenlokaal niveau een AMHK te organiseren. Het AMHK NHN wordt gevormd uit een fusie van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Noord-Holland-Noord en
40
de drie Steunpunten Huiselijk Geweld in Alkmaar, Hoorn en Den Helder. De financiering van het AMHK loopt deels via alle gemeenten (als onderdeel van de decentralisatie jeugdzorg) en deels via de centrumgemeenten vrouwenopvang (de huidige steunpunten huiselijk geweld). Zowel inwoners als professionals moeten bij het AMHK terecht kunnen voor advies, consultatie en het melden van huiselijk geweld of kindermishandeling. Het AMHK kan worden ingeschakeld door professionals uit het wijkteam, maar is ook rechtstreeks toegankelijk voor inwoners en professionele organisaties, zoals bijvoorbeeld politie of ziekenhuis. Het AMHK zorgt voor vraagverheldering en maakt een veiligheidsanalyse en een veiligheids- en herstelplan met advies voor eventuele hulpverlening door een zorgorganisatie. 24-uurs zorg en crisiszorg en AMHK vormen een sluitende keten voor veiligheid. Dit is/wordt breed georganiseerd zodat alle doelgroepen er mee worden bereikt.
Wet tijdelijk huisverbod Soms neemt het geweld zodanige vormen aan dat partners enige tijd gescheiden moeten worden om de zaak niet verder te laten escaleren. De burgemeester kan, op advies van de hulpofficier van justitie, aan plegers van huiselijk geweld een verbod opleggen om de eigen woning te betreden en contact op te nemen met het slachtoffer en eventuele kinderen. Dit verbod geldt voor 10 dagen en kan zo nodig worden verlengd tot maximaal 28 dagen. Dit is vastgelegd in de Wet tijdelijk huisverbod. Het Steunpunt Huiselijk Geweld neemt in deze gevallen contact op met het slachtoffer en de pleger en brengt de hulpverlening op gang.
Vrouwenopvang Tot slot zijn er in Alkmaar en Den Helder opvanglocaties voor met geweld bedreigde vrouwen en hun kinderen. Hier krijgen vrouwen en kinderen de gelegenheid om in een beveiligde omgeving tot rust te komen. Met professionele ondersteuning kunnen zij hun leven opnieuw inrichten, voordat ze teruggaan naar huis of zich vestigen in een nieuwe omgeving. De opvang bestaat uit crisisopvang, vervolgopvang en nazorg. De vrouwen en kinderen krijgen hulp en ondersteuning bij het verwerken van hun geweldservaringen en de gevolgen qua materiële en immateriële hulpverlening. Daarnaast worden slachtoffers verwezen naar reguliere hulpverlening in hun (toekomstige) woonomgeving. Het uitgangspunt hierbij is dat de slachtoffers zo veel als mogelijk in de eigen woning blijven wonen en dat de daders uit huis worden geplaatst. Daarmee wordt voorkomen dat slachtoffers, naast het verwerken van het opgedane trauma, ook geconfronteerd worden met een nieuwe woonomgeving, het eigen netwerk moeten achterlaten etc. Na de opvangperiode stromen cliënten regelmatig door naar begeleid wonen. Van daaruit wordt men geholpen om indien nodig weer een zelfstandige woning te vinden en een nieuw leven op te bouwen. De centrumgemeenten Den Helder en Alkmaar ontvangen voor deze taak een decentralisatie-uitkering van het rijk. Het ministerie wil op termijn deze middelen decentraliseren naar alle gemeenten. Tot 2017 gaat de decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang nog naar de centrumgemeenten. Wel vindt voorafgaand aan de decentralisatie van de middelen voor vrouwenopvang een herverdeling van middelen plaats: Den Helder krijgt minder geld en Alkmaar krijgt meer. Dit maakt verdergaande bovenregionale samenwerking op dit onderdeel noodzakelijk.
41
Lijst van afkortingen en begrippen Algemene voorzieningen
Ook ‘basisvoorzieningen’ genoemd. Dit zijn de voorzieningen waar iedereen gebruik van kan maken. Hier is geen beslissing van het wijkteam voor nodig. Deze voorzieningen zijn zo laagdrempelig als mogelijk. Wel is het mogelijk een eigen bijdrage te vragen voor het gebruik van deze voorzieningen. Bijlage 2 geeft voorbeelden van deze voorzieningen.
AMHK
De gemeente is verantwoordelijk om bovenlokaal één Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) ingesteld te hebben en in stand te houden. Deze samenvoeging van het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is via de Jeugdwet wettelijk verankerd in de Wmo.
Beschut Werk
Een sociale werkplaats of beschutte werkplaats is een werkplaats voor mensen met een arbeidshandicap of langdurig werklozen. Het is een werkplaats voor mensen die niet terecht kunnen in een regulier bedrijf.
CJG
Centrum Jeugd en Gezin. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is er voor alle ouders en opvoeders die vragen hebben over de opvoeding, het opgroeien of de gezondheid van hun kind.
Domotica
De integratie van technologie en diensten, ten behoeve van een betere kwaliteit van wonen en leven. Bij domotica draait het dus niet alleen om integratie van techniek en bediening in de woning, maar ook om de dienstverlening van buitenaf naar de woning.
Extra-muralisering
Het streven om buiten de muren van een instelling (waar iemand opgenomen wordt) gelijkwaardige zorg te bieden, bijvoorbeeld in de eigen woning (thuiszorg).
HH1 en HH2
HH1 betreft hoofdzakelijk het reguliere schoonmaakwerk in het huis. Bij HH2 is de hulp bij het huishouden uitgebreid met een signaleringsfunctie omdat cliënten niet meer zelf (volledig) de regie over hun huishouden kunnen voeren.
Inclusieve samenleving Dit is een samenleving waarin iedereen meetelt en waarin iedereen deel kan nemen aan activiteiten. plus
JeugdzorgPlus
Jeugdzorg is voor jongeren met ernstige (gedrags)problemen. Zij hebben bescherming nodig tegen zichzelf of tegen anderen. Het gaat bijvoorbeeld om agressieve jongeren of om meisjes die problemen hebben met loverboys. Het is in het belang van de jongeren zelf dat zij een behandeling krijgen in geslotenheid. Dit voorkomt dat zij zich onttrekken aan de zorg die ze nodig plus hebben. Of door anderen worden ontrokken aan de zorg. Jeugdzorg is dus niet bedoeld als straf.
JGZ
JeugdGezondheidsZorg
42
Kanteling
Eind 2008 is vanuit ministerie het VNG-project ‘De Kanteling’ gestart. Het project was bedoeld om gemeenten te stimuleren op vernieuwende wijze invulling te geven aan de compensatieplicht zoals die in de Wmo is vastgelegd. Niet meer alleen denken in voorzieningen, maar kijken naar wat 49 de burger echt nodig heeft .
Keukentafelgesprek
Naast het gesprek dat de wijkteammedewerker met een inwoner letterlijk aan een keukentafel kan hebben is het Keukentafelgesprek vooral een methode. Deze methode bestaat eruit dat met de cliënt de vraag goed wordt onderzocht, dat eerst bekeken wordt wat de cliënt zelf kan en waar hij/zij ondersteuning vanuit het eigen netwerk kan inzetten. Pas daarna wordt bekeken of er inzet van maatwerkvoorzieningen nodig is. Alle contacten binnen het Sociaal Domein (click, call, face) die een inwoner heeft verlopen volgens de uitgangspunten van het Keukentafelgesprek.
Klinische psychologie
Tak van de psychologie die zich bezighoudt met afwijkend gedrag dat, hetzij door de omgeving van een patiënt, hetzij door de patiënt zelf, als ongewenst wordt beschouwd. De term ‘klinisch’ geeft aan dat klinisch psychologen vaak werkzaam zijn in een (psychiatrische) kliniek, maar ze kunnen tegenwoordig ook zelfstandig gevestigd zijn.
Loonkostensubsidie
Het verschil tussen de loonwaarde en het Wettelijk Minimum Loon (WML), tot een maximum van 100% van het WML. De werkgever betaalt de arbeidsgehandicapte dan het gewone loon (het wettelijk minimumloon of het loon dat is afgesproken in de (collectieve) arbeidsovereenkomst). Het verschil tussen de loonwaarde en het minimumloon wordt door de overheid aangevuld. De loonkostensubsidie bedraagt maximaal 70% van het minimumloon. Het verschil tussen het (cao-)loon en het minimumloon komt voor rekening van de werkgever.
Mantelzorger
Vrijwilliger die uit eigen beweging voor een naaste zorgt. Onder mantelzorg verstaan we de zorg die mensen bieden aan een naaste; deze zorg wordt vrijwillig (al kunnen de omstandigheden zodanig zijn dat de mate van vrijwilligheid beperkt is) en niet vanuit een bepaald georganiseerd verband geboden door mensen die al voor het ontstaan van de zorgvraag een bepaalde sociale relatie met elkaar hadden.
Mantelzorgcompliment De overheid heeft veel waardering voor het werk van mantelzorgers. Als blijk van waardering konden zorgvragers hun mantelzorger tot 1-1-2015 voordragen voor een mantelzorgcompliment. Met ingang van 1-1-2015 is het de taak van de gemeenten om hier invulling aan te geven. Orthopedagogie
De orthopedagogiek betreft een specialisatie in de pedagogiek die zich richt op de behandeling van mensen met een mentale en/of fysieke beperking en mensen die zich in een problematische leer- of opvoedingssituatie bevinden.
Pgb
Persoonsgebonden budget.
Pedagogische Samenleving
49
Volgens de site van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) wordt onder de ‘pedagogische civil society’ verstaan: ‘gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen’. In een ‘goed functionerende pedagogische civil society’, zo stelt het NJi,
Zie ook ‘2.3.2 sociaal wijkteam’
43
bestaat er bij inwoners de bereidheid om in de eigen sociale netwerken en in het publieke domein de verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen. Ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren, sportcoaches, zijn op zo’n manier onderling betrokken dat het bevorderend is voor het opvoeden en opgroeien van kinderen en jeugdigen. Positief opvoeden
Positief opvoeden is erop gericht om de ontwikkeling van je kind te bevorderen en op een opbouwende manier om te gaan met het gedrag van je kind. Met goede communicatie en positieve aandacht kun je je kind helpen om zich op een goede manier te ontwikkelen.
psychogeriatrie
De psychogeriatrie is het onderdeel van de geneeskunde dat zich bezighoudt met aandoeningen die gepaard gaan met beperkingen van de geestelijke vermogens op hogere leeftijd.
RAKC
Regionaal Administratie en Kennis Centrum. Dit is de backoffice, ter ondersteuning van de wijkteams en de gemeenten. Naast administratieve taken biedt het RAKC een kenniscentrum en een flexpool aan. In het kenniscentrum is specifieke kennis t.b.v. de wijkteam ondergebracht. In de flexpool zijn taken ondergebracht die als zodanig in de wijkteams thuishoort maar waarvoor de benodigde formatie per wijkteam te gering is om deze in ieder wijkteam afzonderlijk te borgen.
Respijtzorg
Respijtzorg biedt mantelzorgers de mogelijkheid hun zorgtaken even helemaal aan een ander over te laten. De bedoeling is dat de mantelzorger even vrijaf van de zorg heeft.
RSA
Regionale Sociale Agenda
RTA
Regionaal Transitie Arrangement Vooruitlopend op de vaststelling van de nieuwe Jeugdwet waren de regio’s verplicht een RTA vast te stellen. Het doel van het RTA is voor 2015 de continuïteit van Jeugdzorg in te borgen. In het RTA zijn afspraken met de instellingen gemaakt voor 2015. Het RTA voor onze regio is door de vier gemeenteraden vastgesteld.
1Gezin1Plan1Regisseur
In het geval er sprake is van multiproblematiek in een gezin dat wordt er, samen met het gezin éen plan opgesteld waarin alle problemen aan bod komen. Alle bij het gezin betrokken personen en instellingen werken volgens dit plan. Verder is er één regisseur voor het gezin. Dit is een medewerker van het Sociaal Wijkteam.
Somatisch
Somatisch betekent letterlijk lichamelijk. Het is het tegenovergestelde van psychisch. Somatische klachten zijn dus lichamelijke klachten. Een somatisatiestoornis is een stoornis waarbij een persoon veel verschillende lichamelijke klachten heeft zonder dat hier een lichamelijke oorzaak voor wordt gevonden. Deze klachten kunnen heel verschillend zijn
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het UWV is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de werknemersverzekeringen WW, WAO, WIA, Ziektewet, Wajong, Toeslagenwet en WAS. Het UWV beoordeelt of een werknemer heeft op een uitkering volgens de genoemde regelingen en wetten en bepaalt de hoogte en de duur van deze uitkering. Daarnaast verstrekt UWV de uitkeringen.
44
WAJONG
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De Wajong is voor mensen die op jonge leeftijd een langdurige ziekte of handicap hebben gekregen. En hulp nodig hebben bij het vinden of houden van betaald werk.
Werkgeversservicepunt Het Werkgeversservicepunt is een samenwerkingsverband tussen UWV, gemeenten, onderwijsinstellingen en diverse kenniscentra. WML
Wettelijk Minimum Loon
WSW
Wet Sociale Werkvoorziening. Mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap kunnen vaak moeilijk een baan vinden. De Rijksoverheid geeft gemeenten geld om deze mensen aan het werk te helpen. Dit gebeurt via de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).
Wtcg
Wet tegemoetkomen chronisch zieken en gehandicapten. Mensen met een chronische ziekte of een handicap hebben vaak extra kosten door hun aandoening. Zij kunnen tot 1 januari 2015 een compensatie krijgen via de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). De wet vervalt.
WWB
Wet Werk en Bijstand.
WWnV
Wet Werken naar Vermogen.
Zorgboerderijen
De ‘groene dagbesteding’ neemt in de Kop van Noord-Holland van NoordHolland een bijzondere positie in. In onze regio bestaan verschillende zorgboerderijen. Soms vallen ze onder een (landelijke) koepel (bv. Landzijde of de Raphaëlstichting), soms betreft het kleine, lokale initiatieven zeer uiteenlopend qua aanbod en grootte en doelgroepen. Soms begeleiden en huisvesten de kleinschalige initiatieven ook zeer zware doelgroepen. Het kan cliënten betreffen die anders levenslang in een gesloten inrichting zouden moeten leven. De zorgboerderijen hebben voor alle cliënten een grote positieve invloed op de kwaliteit van leven van de cliënt. We zien ook dat er een grote vraag is naar deze vorm van Begeleiding. Hier liggen mogelijk ook ontwikkelingskansen voor de toekomst. In de bijlage staat een overzicht opgenomen van de in regio actieve zorgboerderijen.
ZVW
Zorgverzekeringswet
Zorgzwaartepakket
Een zzp is een pakket aan zorg, met daaraan verbonden een budget waarmee hulp ingekocht kan worden. Om in aanmerking te komen voor een zzp moet zijn vastgesteld: dat er sprake is van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of van een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking. Ook moet zijn vastgesteld dat de persoon in kwestie vanwege de zorg die nodig is, is aangewezen op een beschermende woonomgeving en/of een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht. Het pgb-zzp is er speciaal voor mensen die thuis willen blijven wonen of willen wonen in kleinschalige woonvormen, eigen woning/aanleunwoning, geclusterde woningen, kleinschalig wonen in groepsverband, Thomashuizen of andere huizen van particulier initiatief.
45
Bijlagen
46
Bijlagen bij Beleidsdocument 3D Inhoud Bijlage 1, Wmo ................................................................................................................................................ 2 1.1 Wijzigingen t.o.v. situatie vóór 1-1-2015 .............................................................................................. 2 1.2 Raming budget Wmo per gemeente ..................................................................................................... 3 1.3 Aantallen cliënten en uitgaven per gemeente. ..................................................................................... 4 1.4 Activiteiten en aanbieders .................................................................................................................... 5 Bijlage 2, Jeugdzorg ......................................................................................................................................... 7 2.1 Wat verandert er? ................................................................................................................................. 7 2.2 Aantallen cliënten ................................................................................................................................. 7 2.3 Raming budget ...................................................................................................................................... 9 Bijlage 3, Participatie ..................................................................................................................................... 10 3.1 Wijzigingen t.o.v. situatie vóór 1-1-2015 ............................................................................................ 10 3.2 Aantallen cliënten ............................................................................................................................... 12 3.3 Financieel kader .................................................................................................................................. 15 Bijlage 4, Arbeidsmarkt ................................................................................................................................. 19 Bijlage 5, ‘infographic’ langdurige zorg ......................................................................................................... 20 Bijlage 6, voorbeelden van algemene voorzieningen ................................................................................... 21
1
Bijlage 1, Wmo 1.1 Wijzigingen t.o.v. situatie vóór 1-1-2015
Extramurale dagbesteding is overgedragen naar gemeenten Extramurale verpleging is overgedragen naar Zorgverzekeringswet Langdurige GGZ (met behandeling) is overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet Zorgverzekeraars worden in 2017 financieel verantwoordelijk voor de GGZ 1 Zorgzwaartepakketten (ZZP) 1 tot en met 4 komen deels onder verantwoordelijkheid van de gemeenten te vallen. o Intramurale AWBZ-klassen ZZP 1 en 2 vervielen per 1-1-2013 voor nieuwe cliënten vanaf 23 jaar in de sectoren Verpleging & Verzorging, GGZ en Gehandicaptenzorg en worden omgezet in corresponderende extramurale functies (hulp bij het huishouden, verpleging, verzorging en begeleiding). o Vervolgens vervalt voor nieuwe cliënten ook klasse ZZP 3; per 2014 voor de verpleging/verzorging van met name ouderen en per 2015 voor mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrisch probleem. o Per 2016 vervalt klasse ZZP 4 voor nieuwe cliënten en herindicatie voor ouderen (V&V) en mensen met een verstandelijke functiebeperking (scheiden wonen en zorg). De kern-AWBZ die is overgebleven na de transitie in 2015 heet de Wet Langdurige Zorg. Persoonlijke verzorging (pv): Iedereen heeft een recht op persoonlijke verzorging. Gemeenten ontvangen een klein deel van het budget (5%), omdat een klein deel van de pv samenhangt met dagbesteding.
Wmo De gemeente zorgt voor de ondersteuning van burgers, dit is inclusief beschermd wonen. De Wmo is gericht op deelneming in de samenleving. De wet regelt hulp en ondersteuning, die past bij de persoonlijke omstandigheden van mensen. Zorgverzekeringswet Via de Zorgverzekeringswet (ZVW) is medische en verpleegkundige zorg geregeld. Er wordt meer zorg op individuele maat geboden en er wordt (in plaats van standaard zorg) gekeken met welke zorg iemand het best geholpen is. De zorgverlener bepaalt in overleg met de cliënt welke zorg het beste past. Wijkverpleegkundigen leveren weer meer verpleging en verzorging thuis. De rol van de wijkverpleging wordt versterkt: de wijkverpleegkundige is een spil in de zorg van mensen en verbindt het medische en sociale domein. Wet langdurige zorg De Wet langdurige zorg (WLZ) heeft de AWBZ vervangen. De WLZ is er voor mensen die behoefte hebben aan 24 uur zorg per dag, in de directe nabijheid. De op behandeling en begeleiding gerichte intramurale geestelijke gezondheidszorg wordt hierin ondergebracht. De verhoging van de eigen bijdrage voor mensen die in een instellingen verblijven, wordt verzacht. In de WLZ is en blijft de zorg in een instelling een verzekerd recht en wordt mogelijk gemaakt dat mensen in een instelling zorg kunnen krijgen als zij niet langer met steun van hun omgeving thuis kunnen wonen. Hulp bij het huishouden Aanspraak op huishoudelijke verzorging is vervallen in de Wmo. Via de Wmo wordt een maatwerkvoorziening aangeboden aan mensen die het echt nodig hebben en het niet uit eigen middelen kunnen betalen. De vergrijzing en toenemende extra-muralisering van de AWBZ-zorg betekent dat meer mensen tot op hoge leeftijd thuis zullen blijven wonen. Dit zal de behoefte aan voorzieningen en zorg aan huis doen toenemen. Het zal ook de druk op huisartsen en maatschappelijke organisaties vergroten. 1
Een zzp is een pakket aan zorg, met daaraan verbonden een budget waarmee hulp ingekocht kan worden. Zie ook Lijst van begrippen en afkortingen
2
AWBZ extramurale begeleiding De extramurale AWBZ is vervallen. Per 1 januari 2015 kan geen aanspraak meer worden gemaakt op de extramurale AWBZ functies begeleiding, kortdurend verblijf, bijbehorend vervoer, persoonlijke verzorging - voor zover niet verbonden met verpleging en verzorging - en beschermd wonen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de cliënten die deze begeleiding voorheen ontvingen. Daarmee is dit aanbod dus overgeheveld naar de Wmo. Luisterend oor Gemeenten hebben vanaf 1-1-2015 de opdracht om op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar te stellen. Momenteel biedt Sensoor (voorheen SOS telefonische hulpdienst) de anonieme hulp op afstand. Tot 1-1-2015 hebben de G4 gemeenten en provincies deze taak gefinancierd. Gemeenten zijn vrij in hoe zij deze functie inrichten, maar vooralsnog stelt het Rijk geen budget ter beschikking voor deze nieuwe taak. De VNG is aan het lobbyen en onderzoeken of het mogelijk is om van de telefonische hulpdienst een landelijke voorziening te maken. Begeleiding Tot 2015 kwamen cliënten in aanmerking voor het product extramurale begeleiding als zij ten gevolge van een aandoening matige of zware beperkingen ervoeren ten aanzien van: sociale redzaamheid bewegen en verplaatsen probleemgedrag psychisch functioneren geheugen- en oriëntatiestoornissen Het ging dus om mensen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte, mensen met een verstandelijke beperking, volwassenen met psychiatrische problemen en ouderen die bijvoorbeeld dementeerden. Met ingang van 1-1-2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de extramurale begeleiding. Er wordt onderscheid gemaakt tussen individuele begeleiding en begeleiding in groepsverband. Naast de begeleiding is de gemeente ook verantwoordelijk voor een klein deel van de persoonlijke verzorging, nl. daar waar deze samenhangt met dagbesteding. Dit is naar schatting in 5 % het geval. Het is aan gemeenten/wijkteams om bij samenvallen van persoonlijke verzorging en begeleiding naar oplossingen op lokaal niveau te zoeken. Inloop mensen met psychiatrische problematiek Voor inloop konden mensen met psychiatrische problematiek tot 1-1-2015 – zonder indicatie - terecht op de dagactiviteitencentra van de GGZ in Den Helder en Schagen, waar ook diverse vormen van dagbesteding plaatsvinden. Deze middelen zijn vanaf 2015 gedecentraliseerd naar alle 4 gemeenten. Deze zullen zich moeten bezinnen of ze (een deel) van de huidige inloopfunctie GGZ in stand willen houden, dan wel naar nieuwe meer wijkgerichte vormen van ontmoeting, inloop en ondersteuning voor diverse doelgroepen willen toegroeien.
1.2 Raming budget Wmo per gemeente De overheveling van zorg naar de Wmo leidt tot hogere uitgaven door gemeenten. De hogere uitgaven worden gefinancierd door middel van een hogere rijksbijdrage aan het deelfonds sociaal domein van het Gemeentefonds. Gemeenten ontvangen hiertoe in 2015, in aanvulling op het reeds beschikbare budget voor de Wmo in het Gemeentefonds, een budget dat voorlopig is geraamd op €3,3 miljard waarbij rekening is gehouden met de effecten van extramuralisering van lage zzp’s, waardoor mensen langer blijven zelfstandig wonen. De taakstellende korting van € 0,7 miljard in 2015 is hier op in mindering gebracht.
3
Op grond van de meicirculaire 2014 worden de volgende bedragen beschikbaar gesteld voor de taken die voortvloeien uit de Wmo. Den Helder €8.341 Hollands Kroon €4.635 Schagen €5.267 Texel €1.651 Totaal €19.894
1.3 Aantallen cliënten en uitgaven per gemeente. Extramurale Begeleiding AWBZ Den-Helder, zorg in natura Den-Helder, Pgb Schagen, zorg in natura Schagen, Pgb Hollands Kroon, zorg in natura Hollands Kroon, Pgb Texel, zorg in natura Texel, Pgb Kop van N-H-N, zorg in natura Kop van N-H-N, Pgb
cliënten 675 72 439 61 354 54 111 26 1.579 213
bedrag 4.641.367,1.157.964,2.704.781,1.023.399,2.145.990,721.621,684.826 399.358,10.176.964,3.302.342,-
Dit betreft verzilverde indicaties (cijfers zorg in natura van 2013, cijfers Pgb ’s 2012). Bron: gegevensbestanden Vektis
Uitgaven Hulp bij het huishouden
Uitgaven HH 2012 Aantal cliënten Bedrag Schagen
1271 € 3.398.467
Texel
340 €
Inkomsten EB CAK 2013
Uitgaven 2013 aantal cliënten bedrag 1024 € 3.181.170
978.671
334 €
920.724
€
789.554
€
242.330
Den Helder
1585 € 5.387.002
1274 € 5.056.456
€
1.564.000
Hollands Kroon
1175 € 3.811.152
1034 € 3.559.379
€
724.233
Totaal
4371 € 13.575.292
€
3.320.117
Uitkering 2013
Begroting 2014
€ 12.717.729
Uitkering 2014
Verwachte Uitkering 2015 obv 40% korting
1ste raming ministerie
€
3.819.340
€
3.100.000
€
4.095.702
€
2.457.421
€
2.977.332
€
1.279.127
€
706.834
€
1.372.167
€
823.300
€
995.657
€
6.487.578
€
5.258.000
€
6.943.954
€
4.166.372
€
5.097.114
€
3.761.824
€
3.550.000
€
4.038.770
€
2.423.262
€
2.918.038
€
15.347.869
€
12.614.834
€
16.450.593
€
9.870.356
€
11.988.141
4
Aantallen Pgb voor de Wmo Voor de regio Kop van Noord-Holland geldt dat van de bijna 1800 cliënten die een extramurale begeleiding ontvangen, 31 procent een Pgb heeft. Met name jongeren met de grondslag VG en PSY maken gebruik van een Pgb. Het aantal Pgb voor Hulp bij het huishouden bedraagt 233 cliënten op een totaal 4400 cliënten. Dit is ruim 5 %. Ook voor de hulpmiddelen uit de Wmo bestaat de mogelijkheid van een Pgb . Hiervan wordt niet of nauwelijks gebruik gemaakt.
1.4 Activiteiten en aanbieders 2
Activiteiten extramurale Begeleiding AWBZ De activiteiten die nu in de AWBZ worden geleverd zijn zeer divers. Hieronder treft u een aantal voorbeelden aan van activiteiten die nu vanuit de begeleiding worden geboden: woonbegeleiding; praktische pedagogische thuishulp en gezinsondersteuning (PPG); begeleiding tijdens voorgezet speciaal onderwijs; thuisbegeleiding; dagactiviteiten voor GGZ (DAC); dagbesteding voor verstandelijk beperkten; logeerhuizen; zaterdagopvang voor kinderen met verstandelijke beperking; sport voor verstandelijk beperkten; vakantie activiteiten voor verstandelijk beperkten; belevenis- en uitgaanscentrum; activerende psychiatrische thuiszorg; inloophuizen; begeleiding bij rehabilitatietrajecten verslaafden; ontmoetingsgroepen. Bestaande zorgaanbieders in de regio, aangevuld met een aantal lokale zorgboerderijen* Zorgaanbieders in 2014: Omring Stichting Esdégé Reigersdaal Stichting GGZ Noord-Holland-Noord SAMEN ’s Heerenloo Noord Holland Noord De Waerden (Noord Holland Noord) Vrijwaard Evean Thuiszorg (NHN) Actie Zorg Stichting Zorg voor Ouderen Harenkarspel Stichting Wonen Plus Welzijn Stichting dnoDoen Maatschappelijke Opvang en Ondersteuning Raphaelstichting Philadelphia Noord-Holland Noord Brijder verslavingszorg Jonkerszorg Het Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg Zorgbedrijf Noord Holland
2
(Bron: InvoeringWMO.nl)
5
Zorgboerderijen in de Kop van Noord-Holland Noord (koepels + voorbeelden van aantal lokale zorgboederijen: Stichting De Frisse Wind, Hollands-Kroon Landzijde Novalishoeve, Texel (Raphaelstichting) Maartenhuis, Texel (Camphillgemeenschap) Boerderij Plassendaal, Texel (eigenaar Natuurmonumenten) Landgoed de Bonte Belevenis, Texel
6
Bijlage 2, Jeugdzorg 2.1 Wat verandert er? Jeugdstelsel vóór 1-1-2015 JGZ, Opvoeden en opgroeien
Provincie
Geïndiceerde Jeugdzorg Jeugdreclassering Jeugdbescherming
Rijk
Gesloten jeugdzorg
Rijk via zorgverzekeraar en zorgkantoren
Jeugd GGZ
Rijk via zorgkantoren
Alle ondersteuning, hulp en zorg bij opgroeien, opvoeden, psychische problematiek en Gemeenten
Gemeenten
Jeugdstelsel per 1-1-2015
Jeugd LVB, Begeleiding en persoonlijke verzorging + kortdurend verblijf
stoornissen - preventie - jeugdhulp - jeugdbescherming - jeugdreclassering - AMHK - Jeugd GGZ
2.2 Aantallen cliënten Bron: ‘Kinderen in tel’, scores 2012
Rangorde: hoe groter hoe beter (ruim 400 gemeenten) Kindersterfte per 100.000 kinderen van 1-14 jaar Zuigelingensterfte per 1000 levendgeborenen Kinderen voor rechter (% kinderen 12-21 jaar) Werkloze jongeren (% kinderen 16-22 jaar) Kinderen met indicatie jeugdzorg (% kinderen 0-17 jaar) Kind in achterstandswijk (% kinderen 0-17 jaar) Kinderen in uitkeringsgezin (% kinderen 0-17 jaar) Melding kindermishandeling (% kinderen 017 jaar) Achterstandsleerlingen (% kinderen 4-12 jaar) Vroegtijdige schoolverlaters (% kinderen 12-
NoordHolland 5 van 12
Den Helder 6
Hollands Kroon 215
Schagen
Texel
283
270
12,2
21,1
14,0
7,5
0,0
3,5 2,8
1,7 3,3
4,5 1,0
7,5 1,4
0,0 2,4
0,9 1,0
2,1 2,6
1,1 1,1
0,8 0,9
1,3 1,1
15,0
35,0
0,0
0,0
0,0
6,4
8,7
2,5
2,3
2,1
0,8
2,8
0,9
1,1
0,6
11,7
17,1
8,6
5,1
3,6
3,6
3,9
2,1
2,1
2,5
7
22 jaar) Tienermoeders (% kinderen 15-19 jaar) Kinderen met handicap (% kinderen 0-17 jaar)
0,5 1,7
1,1 2,3
0,9 1,4
0,3 1,6
1,0 1,3
NoordHolland 5 van 12
Den Helder 15
Hollands Kroon 242
Schagen
Texel
267
308
12,5
14,9
16,9
17,7
13,9
3,5 3,4
3,9 4,3
3,8 2,0
3,2 2,2
1,5 2,7
1,0 1,3
1,9 2,6
0,9 1,1
0,9 1,0
1,1 0,9
15,7
25,5
1,4
0,2
0,0
6,3
8,3
2,1
2,2
2,0
0,6
1,7
0,7
0,6
0,3
14,5
19,1
10,2
7,8
6,1
3,8
4,2
2,5
2,6
2,2
0,6
1,2
0,6
0,4
0,6
Kinderen in tel, gemiddelde 2007-2012 Rangorde: hoe groter hoe beter (ruim 400 gemeenten) Kindersterfte per 100.000 kinderen van 1-14 jaar Zuigelingensterfte per 1000 levendgeborenen Kinderen voor rechter (% kinderen 12-21 jaar) Werkloze jongeren (% kinderen 16-22 jaar) Kinderen met indicatie jeugdzorg (% kinderen 0-17 jaar) Kind in achterstandswijk (% kinderen 0-17 jaar) Kinderen in uitkeringsgezin (% kinderen 0-17 jaar) Melding kindermishandeling (% kinderen 017 jaar) Achterstandsleerlingen (% kinderen 4-12 jaar) Vroegtijdige schoolverlaters (% kinderen 1222 jaar) Tienermoeders (% kinderen 15-19 jaar) Bron: Wijkscan
De wijkscan geeft inzicht in hoe de doelgroep zich ontwikkelt in de komende jaren. Een overzicht uit de wijkscan (enkel BJZgeïndiceerde zorg; de jeugd GGZ is hier niet in opgenomen):
Jeugd AWBZ
Jeugd BJZ
Den Helder
Hollands Kroon
Schagen
Texel
Begeleiding
87
61
41
15
Overig AWBZ
128
84
85
23
Ambulant
179
51
51
12
Pleegzorg
259
74
85
16
Dagbehandeling
11
7
6
0
Residentieel
15
6
2
1
Echtscheidingen Prov. gefin. Jeugdzorg
geen opvallende zaken
Echtscheidingen Kinderen in bijstandsgezinnen
echtscheidingen
Aandacht voor problematiek (afwijkend tov gemiddelden in Nederland)
Er is nog geen analyse gemaakt van de wijkscan. Wel is duidelijk dat in Den Helder sprake is van grootstedelijke problematiek die qua omvang, zwaarte en complexiteit verschilt van de regiogemeenten.
8
2.3 Raming budget Budgetten 2015 uitvoering jeugdzorgtaken 3 december 2013 Meicirculaire 2014 Den Helder € 16.828.368 € 20.311.437 Hollands Kroon € 7.199.137 € 7.896.745 Schagen € 7.134.302 € 7.686.111 Texel € 1.839.512 € 2.166.439 Totaal
€ 33.001.319
+ 20.7% + 9,7 % + 7,7 % + 17,8%
€ 38.060.732
De bedragen zijn gebaseerd op de verdeling van het historisch budget van de over te hevelen jeugdzorgmiddelen. Met ingang van 2016 wordt een nieuw verdeelmodel toegepast.
Decentralisatie uitkering invoeringskosten decentralisatie jeugdzorg 2015 Meicirculaire 2014 Den Helder 109.092 Hollands Kroon 106.777 Schagen 102.936 Texel 51.127 Decentralisatie-uitkering Centra voor Jeugd en Gezin Meicirculaire bedrag 2014 Den Helder 1.235.511 Hollands Kroon 989.761 Schagen 960.529 Texel 267.614
9
Bijlage 3, Participatie 3.1 Wijzigingen t.o.v. situatie vóór 1-1-2015 Wet werk en bijstand Gemeenten waren tot 1-1-2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (verder: Wwb). Het doel van de Wwb was om bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en mensen die onder de Anw (Algemene nabestaandenwet) vallen, zo snel mogelijk aan een betaalde baan te helpen, zodat zij in het eigen bestaan konden voorzien. De beleidsinhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid lag volledig bij gemeenten. Onder invloed van de economische ontwikkelingen is het aantal bijstandsgerechtigden in de regio de afgelopen jaren toegenomen. Eind 2013 kende de regio ruim 2600 uitkeringsgerechtigden. Wet sociale werkvoorziening Naast de uitvoering van de Wwb was de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Doel van de Wsw was mensen met een Wsw-indicatie zo regulier mogelijk te laten werken op de arbeidsmarkt. Het UWV gaf een Wsw-indicatie af aan mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap die moeilijk een baan vinden. Als zelfstandig werken binnen een regulier bedrijf niet mogelijk was dan konden mensen, in het kader van de Wsw, gedetacheerd worden bij een reguliere werkgever of werken binnen de sociale werkplaats. Voor de uitvoering van de Wsw ontving en ontvangt de gemeente rijksmiddelen en formuleert het beleid. Aan de toekenning van de rijksmiddelen is een taakstelling gekoppeld. De taakstelling draagt op om voor het toegekende budget ten minste een minimum aantal plekken te organiseren. De gemeente kan voor eigen rekening meer plekken realiseren dan de taakstelling, maar ontvangt daarvoor geen extra rijksbijdrage. De gemeenten Den Helder, Schagen en Hollands Kroon hebben de uitvoering van de Wsw geregeld via de Gemeenschappelijke Regeling Gesubsidieerde Arbeid Kop van Noord-Holland en de uitvoering uitbesteedt aan Noorderkwartier. De gemeente Texel heeft haar eigen Wsw-organisatie, De Bolder. Wet werk en arbeidsondersteuning jong gehandicapten De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) was een inkomensvoorziening voor jongeren die op een relatief jonge leeftijd arbeidsongeschikt zijn geworden. De Wajong was ook voor studenten die tijdens de studie arbeids-ongeschikt worden. Doel van de wet is om deze mensen te laten participeren op de arbeidsmarkt. Het UWV regelde de Wajong-uitkering en de ondersteuning richting werk. Wat is er veranderd? De gemeente is verantwoordelijk voor het verstrekken van uitkeringen, het bewaken van de rechtmatige verstrekking, de terugvordering en de handhaving. Per 1 januari 2015 zijn de volgende regelingen veranderd: Participatiewet: o Uitbreiding van de doelgroep; o Werkbedrijf; o Geen nieuwe instroom in de Wsw en de Wajong voor mensen met arbeidsmogelijkheden; o Quotumbanen. Wet maatregelen WWB: o Kostendelersnorm; o Strengere regels handhaving arbeidsverplichting; o Intensivering armoedebeleid; o Tegenprestatie. Wet Hervorming kindregelingen: o Van elf naar vier regelingen.
10
In het vervolg van dit hoofdstuk gaan wij in op de specifieke thema’s die hierboven zijn genoemd. Naast de voornoemde regelingen die opgaan in de nieuwe Participatiewet zijn er nog enkele andere regelingen die in verschillende kabinetsplannen onderwerp van verandering zijn. Het gaat daarbij om: Aanpassingen in de WW (werkloosheid) Aanpassingen in de WIA/WAO (arbeidsongeschiktheid) Kinderbijslag (kinderen) AOW (pensioengerechtigden) ANW (nabestaanden) Wmo (dagbesteding) Alle aanpassingen hebben tot gevolg dat de regelingen verkort (in tijd) en versoberd worden. Het effect daarvan is dat meer mensen een beroep op het laatste vangnet van de sociale zekerheid (bijstandsverlening door gemeenten) zullen doen, waardoor de doelgroep en de daarmee gepaard gaande kosten voor gemeenten zullen toenemen. Participatiewet De Participatiewet is in feite een aangepaste Wwb. De uitgangspunten en het risicomodel van deze wet blijven ook onder de Participatiewet in stand. Dit betekent dat de financiële prikkel op de uitkeringsverstrekking voor gemeenten blijft bestaan, waardoor tekorten op dit vlak in eerste instantie door de gemeente zelf gedragen moeten worden. Het participatiebudget, dat nu beschikbaar is om in het kader van de Wwb mensen te laten participeren en re-integreren op de arbeidsmarkt en waarmee de uitkeringslasten beïnvloed kunnen worden, wordt een gebundeld re-integratiebudget waarin alle middelen gericht op arbeidsdeelname van de totale doelgroep worden samengevoegd. Wajong De omvang van de Wajong is de afgelopen jaren sterk gestegen, waardoor de kosten voor deze regeling opliepen en een steeds groter wordende groep werd ‘afgeschreven’ voor de arbeidsmarkt. Met de invoering van de Participatiewet vindt een aanpassing van de Wajong plaats waardoor nieuwe instroom alleen nog mogelijk is voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Vanaf 1 januari 2015 staat ‘Wajong’ dan ook alleen nog voor de Wet arbeidsongeschiktheids voorziening jong gehandicapten. Dit betekent dat de regio te maken krijgt met een structurele instroom van uitkeringsgerechtigden die voorheen onder de Wajong zouden vallen. Iedereen die op 1-1-2015 Wajong heeft wordt opnieuw beoordeeld. Hoe deze beoordeling precies gaat en wie wanneer wordt beoordeeld, is nog niet bekend. Blijkt uit de beoordeling dat iemand nooit zal kunnen werken, dan blijft deze persoon bij het UWV voor een Wajong- uitkering (75% WML). Wie geen recht meer heeft op Wajong, heeft recht op re- integratie en/ of uitkering van de gemeente. Op dit moment werkt een kwart van alle Wajongers, van wie de helft in de Wsw. De mensen die thans nog in de Wajong zitten krijgen vanaf 2015 een herbeoordeling op hun arbeidsvermogen door het UWV.. Wsw Per 1 januari 2015 is de Wsw afgeschaft, dit betekent dat er in deze regeling geen instroom meer mogelijk is en dat geen nieuwe indicaties worden afgegeven. Er is alleen uitstroom, waardoor in feite sprake is van een sterfhuisconstructie. De rechten en plichten voor mensen die op 1 januari 2015 een Wsw-dienstverband (tijdelijk of vast) hebben, blijven ook na 1 januari 2015 in stand. De wachtlijst vervalt vanaf dat moment, voor hen geldt dat ze geen recht meer hebben op een plek in de sociale werkvoorziening. Met het vervallen van de Wsw vervalt ook de rijksbijdrage en de taakstelling. De middelen die nu gemoeid zijn met de Wsw worden overgeheveld naar het gebundelde re-integratiebudget. Hierbij wordt wel een ‘efficiencykorting’ op het budget doorgevoerd en vindt een verlaging plaats als gevolg van het veronderstelde natuurlijke verloop van de SW-populatie. De huidige verplichtingen ten aanzien van de Wsw nemen bij ongewijzigd beleid een groot deel van de beschikbare reintegratiemiddelen in beslag.
11
Hervorming Kindregelingen Met de hervorming van de kindregelingen is het aantal regeling teruggebracht van elf regelingen tot vier en heeft een vereenvoudiging en versobering van de regelingen tot doel. Daarnaast heeft het een hogere arbeidsparticipatie voor alleenstaande ouders tot doel en biedt het inkomensondersteuning aan degenen die het het hardst nodig hebben. Voor wat betreft de regelingen voor inkomensondersteuning zijn de volgende twee regelingen gebleven: Kinderbijslag Kindgebonden budget In het kader van de arbeidsparticipatie zijn de volgende twee regelingen blijven bestaan: Inkomensafhankelijke combinatiekorting; Kinderopvangtoeslag. Hoewel gemeenten in het kader van de Wet Hervorming Kindregelingen geen besluiten hoeven te nemen, heeft het wetsvoorstel wel zijn impact op de gemeentelijke uitvoering van de WWB. In plaats van een toelage van 20% op de uitkering ontvangen alleenstaande ouders een verhoging van het kindgebonden budget van maximaal € 2800, - ongeacht of de ouder werkt of niet. Deze wet heeft te maken met de afschaffing van de norm Alleenstaande ouder en invoering Kindgebonden budget als aanvullende inkomenscomponent. Er geldt geen lokale beleidsvrijheid. Afschaffing wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) De afschaffing vindt gefaseerd plaats. Sinds december 2014 wordt de compensatie voor het eigen risico van de zorgverzekering niet meer uitbetaald en met ingang van december 2015 worden de algemene tegemoetkomingen niet meer betaald. De tegemoetkomingen zijn bedoeld voor meerkosten die chronisch zieken en gehandicapten hebben. Het Rijk heeft geconstateerd dat de verstrekkingen op grond van de Wtcg ongerichte verstrekkingen zijn en het beoogde doel missen. Het budget gaat gedeeltelijk en met een bezuiniging over naar de gemeenten. Het beschikbare budget dat overgeheveld wordt naar de gemeente is leidend bij de te maken beleidskeuzes.
3.2 Aantallen cliënten Tabel 1: aantal werkzoekenden Aantal werkz Kop van NH Landelijk
Nov 2013 5.939 748.172
Nov 2012 4.063 537.378
Toe-/afname 1.876 210.794
% + 46,2% + 39,2%
% van ber.bev 7,3% 9,5%
Tabel 2: aantal werkzoekenden naar beroepsniveau Beroepsniveau Elementair Lagere beroepen Middelbare beroepen Hoger en wetenschappelijk
Nov 2013 1.132 2.009 1.880 911
% van totaal 19,0% 33,8% 31,6% 15,3%
Nov 2012 766 1.426 1.229 611
Toe-/afname + 366 + 583 + 651 + 300
% + 48% + 41% + 53% + 49%
Tabel 3: aantal werkzoekenden op aantal vacatures naar beroepsniveau. Vacatures beroepsniveau Elementair Lagere beroepen Middelbare beroepen Hoger en wetenschappelijk
Nov 2013 49 70 171 28
Aantal werkz 1.132 2.009 1.880 911
12
Aantal werkz per vacature 23,1 28,7 10,9 32,5
Ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen Hollands Kroon Jaar
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aantal
453
499
548
611
675
733
Jaar
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aantal
484
533
591
680
773
856
Jaar
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aantal
1.700
1.870
2.046
2.245
2.443
2.623
Jaar
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aantal
113
125
139
164
190
213
Schagen
Den Helder
Texel
Deze prognose is gebaseerd op: Het aantal bijstandsuitkeringen (WWB, IOAW en IOAZ) in de gemeente op basis van de CBScijfers in mei 2013 Een verdere toename van het aantal bijstandsuitkeringen als gevolg van de aanscherpingen in de Wajong en de Wsw De nieuwe instroom die ontstaat als gevolg van stoppen instroom in de WSW en beperken van de instroom in de Wajong De ramingen van het bijstandsvolume als gevolg van economische ontwikkelingen en de effecten van Rijksbeleid
Ontwikkeling van het aantal Sw-plekken Instroom in de Wsw is per 1 januari 2015 niet meer mogelijk. De doelgroep Wsw-oud neemt af aan de hand van het natuurlijk verloop. Dit levert de volgende ontwikkeling van het aantal Sw-plekken op. Hollands Kroon Jaar
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aantal
139,61
142,89
134,32
126,26
118,68
111,56
Jaar
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aantal
186,86
193,39
181,79
170,88
160,63
150,99
2013
2014
2015
2016
2017
2018
296,16
283,54
266,53
250,54
235,50
221,37
2013
2014
2015
2016
2017
2018
118,57
121,38
114,10
107,25
100,82
94,77
Schagen
Den Helder Jaar Aantal Texel Jaar Aantal
Deze prognose is gebaseerd op de op realisatie van het aantal Sw-plekken conform de taakstelling 2013 en een gemiddeld natuurlijk verloop van 6% per jaar vanaf 2015.
13
Het totale doelgroep volume ontwikkelt zich als volgt: Hollands Kroon Jaar Aantal bijstand Aantal Wsw Totale doelgroep Schagen Jaar Aantal bijstand Aantal Wsw Totale doelgroep Den Helder Jaar Aantal bijstand Aantal Wsw Totale doelgroep Texel Jaar Aantal bijstand Aantal Wsw Totale doelgroep
2013 453
2014 499
2015 548
2016 611
2017 675
2018 733
139,61
142,89
134,32
126,26
118,68
111,56
593
642
682
737
794
844
2013 484
2014 533
2015 591
2016 680
2017 773
2018 856
186,86
193,39
181,79
170,88
160,63
150,99
671
726
773
851
993
1.007
2013 1.700
2014 1.870
2015 2.046
2016 2.245
2017 2.443
2018 2.623
296,16
283,54
266,53
250,54
235,50
221,37
1.996
2.153
2.312
2.495
2.679
2.844
2013 113
2014 125
2015 139
2016 164
2017 190
2018 213
118,57
121,38
114,10
107,25
100,82
94,77
232
246
253
271
291
308
Prognose kosten Wsw-oud Voor een nauwkeurig inzicht in de ontwikkeling van de uitgaven voor Wsw-oud moet een onderscheid gemaakt worden tussen kosten en opbrengsten die direct samenhangen met de doelgroep Wsw-oud en de overheadkosten en ook rekening te houden met gemeentelijke bijdragen, daadwerkelijk tekorten etcetera. Op basis van landelijk beschikbare cijfers verwachten wij in de gemeenten de volgende algemene ontwikkeling van de kosten voor uitvoering van Wsw-oud Hollands Kroon Jaar 2013 € 3.620.189 Kosten wswoud
2014 €3.715.643
2015 € 3.492.704
2016 €3.283.142
2017 €3.086.154
2018 €2.900.984
Schagen Jaar Kosten wswoud
2014 €5.028.821
2015 €4.727.092
2016 €4.443.466
2017 € 4.176.858
2018 €3.926.247
2013 €4.845.416
14
Den Helder Jaar Kosten wswoud
2013 €7.679.644
2014 €7.373.038
2015 €6.930.656
2016 €6.514.816
2017 €6.Wmo.927
2018 €5.756.492
Texel Jaar Kosten wswoud
2013 €3.074.606
2014 €3.156.307
2015 €2.966.929
2016 €2.788.913
2017 €2.621.578
2018 €2.464.283
Deze prognose is gebaseerd op: Gemiddelde kosten per Sw-plek die gelijk zijn aan de toekenning van de Rijkbijdrage Wsw in 2013 gedeeld door de minimumtaakstelling Het ontbreken van een gemeentelijke bijdrage in de kosten of compensatie op andere wijze, zoals het onder gunstige voorwaarden geven van opdrachten aan het Sw-bedrijf Gemiddelde afbouw van het aantal oude Sw-plekken met 6% per jaar Afbouw van overheadkosten in gelijke mate met de afbouw van het aantal oude Sw-plekken De prognose is optimistisch op dit punt.
3.3 Financieel kader Prognose gebundelde re-integratiebudget. Verwachting ontwikkeling van het gebundelde re-integratiebudget. Hollands Kroon Jaar 2013 Gebundeld € 4.279.604 budget
2014 € 4.426.645
2015 € 4.236.393
2016 € 3.994.818
2017 € 3.748.736
2018 € 3.543.706
Schagen Jaar Gebundeld budget
2013 € 5.597.746
2014 € 5.728.844
2015 € 5.480.042
2016 € 5.142.781
2017 € 4.803.957
2018 € 4.512.447
Den Helder Jaar Gebundeld budget
2013 €11.260.696
2014 € 10.720.919
2015 €10.279.227
2016 €9.875.996
2017 €9.430.324
2018 €9.127.017
Texel Jaar Gebundeld budget
2013 €3.220.629
2014 €3.296.678
2015 €3.150.424
2016 €2.926.993
2017 €2.707.752
2018 €2.508.805
Deze prognose is gebaseerd op: De toekenning van het Participatiebudget in 2014. Exclusief de middelen voor educatie Het vervallen van de component inburgering na 2013. De overheveling van de Rijksbijdrage Wsw, inclusief de bezuinigingen op deze overheveling alsgevolg van het stoppen van de instroom en toepassing van de efficiencykorting.
Prognose restant re-integratie Er kan een prognose gemaakt worden van het restant dat in de gemeenten beschikbaar is voor reintegratie van mensen met een bijstandsuitkering. Dit restant volgt uit de berekende prognose voor het gebundelde re-integratiebudget en de berekende prognose voor de kosten van Wsw-oud.
15
Hollands Kroon Jaar 2013 € 659.415 Restant
2014 € 711.002
2015 € 743.689
2016 € 711.676
2017 € 662.582
2018 € 642.721
Uit het bovenstaande volgt de prognose dat in de gemeente Hollands Kroon het budget voor reintegratie van mensen in de bijstand in de periode 2013-2018 met 3% zal afnemen, naar een niveau van €642.721. Rekening houdend met de prognose van het aantal bijstandsuitkeringen daalt het gemiddelde budget per bijstandsuitkering voor re-integratie van € 1.454 in 2013 naar € 877. in 2018. Een afname met 40%. Schagen Jaar Restant
2013 € 752.330
2014 € 700.023
2015 € 752.950
2016 € 699.315
2017 € 627.099
2018 € 586.200
Uit het bovenstaande volgt de prognose dat in de gemeente Schagen het budget voor re-integratie van mensen in de bijstand in de periode 2013-2018 met 22% zal afnemen, naar een niveau van €586.200. Rekening houdend met de prognose van het aantal bijstandsuitkeringen daalt het gemiddelde budget per bijstandsuitkering voor re-integratie van € 1.553 in 2013 naar € 685 in 2018. Een afname met 56%. Den Helder Jaar Restant
2013 €3.581.052
2014 €3.347.881
2015 €3.348.572
2016 €3.361.179
2017 € 3.306.397
2018 € 3.370.525
Uit het bovenstaande volgt de prognose dat in de gemeente Den Helder het budget voor re-integratie van mensen in de bijstand in de periode 2013-2018 met 6% zal afnemen, naar een niveau van €3.370.525. Rekening houdend met de prognose van het aantal bijstandsuitkeringen daalt het gemiddelde budget per bijstandsuitkering voor re-integratie van € 2.107 in 2013 naar € 1.285 in 2018. Een afname met 39%. Texel Jaar Restant
2013 € 146.023
2014 € 140.371
2015 € 183.495
2016 € 138.080
2017 € 86.174
2018 € 44.521
Uit het bovenstaande volgt de prognose dat in de gemeente Texel het budget voor re-integratie van mensen in de bijstand in de periode 2013-2018 met 70% zal afnemen, naar een niveau van € 44.521. Rekening houdend met de prognose van het aantal bijstandsuitkeringen daalt het gemiddelde budget er bijstandsuitkering voor re-integratie van € 1.289 in 2013 naar € 209. in 2018. Een afname met 84%. Wijziging verdeelsystematiek 3 Er komt een nieuwe verdeelsystematiek voor het Inkomensdeel incl. budget voor loonkostensubsidie. Het nieuwe verdeelmodel zal aansluiten bij een samenhangend financieringsmodel voor het hele 3
Op 16 mei jl. heeft de staatsecretaris bekend gemaakt: “Voor de verdeling van de bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies kiest de staatssecretaris voor het zogeheten multiniveau-model. Dit is door het Sociaal en Cultureel Planbureau ontwikkeld en heeft ook de voorkeur van de Raad voor de financiële verhoudingen. Het model betrekt zowel de kenmerken van de huishoudens (zoals leefvorm, leeftijd, wel of geen koopwoning, niet-westerse achtergrond en opleiding) als de kenmerken van een wijk, gemeente en regio bij het vaststellen van de budgetten.'Dit model biedt volgens de experts de meest zuivere benadering van de noodzakelijke bijstandskosten die een gemeente moet maken gegeven de specifieke omstandigheden van die gemeente, zoals de samenstelling van de bevolking en de lokale arbeidsmarkt', schrijft ze aan de Kamer. Op basis van deze kenmerken wordt uiteindelijk de hoogte van het bedrag per gemeente vastgesteld.” Gemeenten vinden dat het model waar de Staatssecretaris nu voor kiest te grote herverdelingseffecten heeft. Zo zou Amsterdam er over een periode van 3 jaar mogelijk ruim 90 miljoen op achteruit gaan. Ook zorgt het feit dat er te veel geleund wordt op ‘prikkelwerking’ (belonen voor het aan de slag helpen van uitkeringsgerechtigden) voor veel onzekerheden. Gemeenten hebben de voorkeur voor een ander model met een historische component’.
16
sociale domein. De lokale/ regionale arbeidsmarkt, de samenstelling van de gemeentelijke doelgroep en de samenstelling van het werknemersbestand Wwb zijn het vertrekpunt bij de te ontwikkelen verdeelsystematiek. Het gebundeld re- integratiebudget bevat:
“het huidige Werkdeel”; De komende jaren blijft dit budget dalen met in totaal 25% tot 2018 “de huidige WSW-middelen”; Deze worden jaarlijks minder omdat er een zogenaamde efficiency korting wordt doorgevoerd (de rijksvergoeding daalt van € 25.900 in 2015 in zes jaar naar € 22.700 per Wsw-plek) Middelen die vrijvallen door het natuurlijk verloop uit de Wsw; deze komen terug en kunnen door de gemeente worden ingezet ten behoeve van plaatsingen bij reguliere werkgevers “huidige re- integratiemiddelen Wajong” die vanuit het UWV gefaseerd worden overgeheveld naar gemeenten
Deze budgetten worden zwaar beperkt. Dit vraagt een andere manier van werken en een nieuwe koers, die uitgaat van deze (nieuwe) werkelijkheid. Flexibele inzet van budgetten vindt waar mogelijk en noodzakelijk plaats. Er is een blijvende aandacht voor een scherpe controlecyclus om de grotere risico’s hierbij te beheersen. Er worden maatregelen genomen om de uitgaven te beheersen. Het gaat om het beperken van de kosten van re-integratie, om het treffen van maatregelen voor het terugdringen van tekorten op de uitvoering van de bestaande Sw, het maximaal bevorderen van economische zelfredzaamheid en het verminderen van het beroep op een uitkering. Er wordt ook gekozen voor een selectievere inzet van ondersteuning. De inzet hierbij is om met creativiteit en vernieuwing van bestaande aanpakken de ondersteuning van mensen richting werk en participatie – ondanks het aanwezig zijn van minder financiële middelen – op een kwalitatief hoog niveau te houden. Het verkrijgen van werk op de reguliere arbeidsmarkt en – ook voor mensen met een arbeidsbeperking - werk in een reguliere arbeidsomgeving is daarbij een belangrijk focuspunt. Er is door de rijksoverheid gekozen om de middelen voor de inzet van het nieuwe instrument van de loonkostensubsidie voor mensen met een arbeidsbeperking, beschikbaar te stellen via het Inkomensdeel. Deze specifieke vorm van loonkostensubsidie heeft een meer structureel karakter. De financieringssystematiek van het inkomensdeel (ook straks in een nieuwe vorm) stimuleert de gemeente om de loonkostensubsidie zo effectief mogelijk in te zetten en mensen te stimuleren om zoveel mogelijk via werk te participeren. Kortom: de koppeling tussen loonkostensubsidie en I-deel betekent een prikkel voor de gemeente. Ook kan de individuele gemeente besparingen behouden, die zij weten te bereiken door de inzet van loonkostensubsidie. Op deze manier worden de middelen selectiever en gerichter ingezet. Ombuigingen in Participatiebudget De doelgroep die aanspraak mag, kan en zal maken op de uitkering is bij wet bepaald; ook de hoogte van uitkering is vastgesteld. De gemeente kan hier alleen sturing aan geven door de mensen die aanspraak maken op uitkering zoveel mogelijk te laten werken naar vermogen en maatwerk te leveren. Gebruik maken van de maximale verdiencapaciteit van een ieder is noodzakelijk omdat: In de nabije toekomst een krapte op de arbeidsmarkt verwacht wordt en iedereen nodig is Het maatschappelijk onwenselijk is dat mensen aan de kant staan Omdat de regeling betaalbaar moet blijven. In het gebundeld re- integratiebudget zijn ook de middelen beschikbaar voor de begeleiding/ ondersteuning van de mensen die via de voorziening beschut werk aan de slag zijn. Per 1 januari 2015 is het sociaal deelfonds van kracht; het sociaal deelfonds wordt gecreëerd vanuit diverse geldstromen. Het bestaat uit het Participatiebudget, middelen voor de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en middelen voor de uitvoering van de Jeugdwet. De huidige middelen voor het Inkomensdeel van de WWB, die thans als specifieke uitkering worden verstrekt, worden niet toegevoegd aan het sociaal deelfonds.
17
Om de herverdelingseffecten te beperken heeft de staatssecretaris gekozen voor een overgangstermijn. De eerste twee jaar worden de budgetten nog voor de helft vastgesteld op basis van uitgaven in het verleden en voor de helft op basis van het nieuwe model. In het derde jaar wordt 75 % op basis van het nieuwe model berekend, en vanaf het vierde jaar wordt het budget daar helemaal op gebaseerd. Na twee jaar zal het model geëvalueerd worden. Ook komt er een vangnetregeling. Er is door de rijksoverheid gekozen om de middelen voor de inzet van het nieuwe instrument van de loonkostensubsidie voor mensen met een arbeidsbeperking, beschikbaar te stellen via het Inkomensdeel. Deze specifieke vorm van loonkostensubsidie heeft een meer structureel karakter. De financieringssystematiek van het inkomensdeel (ook straks in een nieuwe vorm) stimuleert de gemeente om de loonkostensubsidie zo effectief mogelijk in te zetten en mensen te stimuleren om zoveel mogelijk via werk te participeren. Kortom: de koppeling tussen loonkostensubsidie en I-deel betekent een prikkel voor de gemeente. Ook kan de individuele gemeente besparingen behouden, die zij weten te bereiken door de inzet van loonkostensubsidie. Op deze manier worden de middelen selectiever en gerichter ingezet.
18
Bijlage 4, Arbeidsmarkt In 2013 is het aantal werkzoekenden in de Kop van Noord-Holland met 46,2% gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor, een absolute toename van 4.063 naar 5.939 werkzoekenden. Landelijk was deze stijging 39,2%. In de Kop van Noord-Holland is momenteel 7,3% van de beroepsbevolking werkzoekend, tegen 9,5% landelijk. Bijna de helft van de werkzoekenden heeft een laag opleidingsniveau (geen startkwalificatie). Ook onder de Mbo’ers vanaf niveau 2 is het aantal werkzoekenden hoog. Relatief gezien is de stijging van het aantal werkzoekenden over 2013 in de middelbare beroepen het grootst (53% stijging ten opzichte van 2012). Als het aantal werkzoekenden wordt afgezet tegen het aantal openstaande vacatures, dan zien we een scheve verhouding. Er zijn gemiddeld 18,6 werkzoekenden per vacature. De meeste vacatures zijn te vinden in de technische en industriële beroepen (51%). In de Kop van Noord-Holland zijn ongeveer 11.000 bedrijven gevestigd. Dit is exclusief overheid, onderwijs en gezondheidszorg. Er zijn vijf speerpunten voor economische ontwikkeling in de Kop benoemd, te weten: Agri Duurzame energie Maritiem Medisch Toerisme & recreatie Een enorme groei van de werkgelegenheid is de komende jaren niet te verwachten. De economie zal de komende jaren licht groeien. De verwachting is dat het aantal vacatures niet navenant zal toenemen. De arbeidsvraag wordt deels opgevangen door verhoging van de productiviteit per werknemer (verdergaande automatisering, efficiëntere productieprocessen). Daardoor blijft de vervangingsvraag achter bij eerdere verwachtingen. Daarnaast kan, in tegenstelling tot eerdere berichten, worden geconstateerd dat de uittreding/pensionering van de ‘babyboomers’ achter de rug is en dat de huidige werknemers later met pensioen gaan. Ook hierdoor wordt op de middellange termijn geen krapte op de arbeidsmarkt verwacht. In enkele sectoren ontstaan tekorten aan arbeidskrachten. Voor de Kop van Noord-Holland kan bijvoorbeeld de agrisector genoemd worden. Voor het werk in de agrisector worden momenteel veel arbeidskrachten uit de Oostbloklanden betrokken. Ondanks het feit dat het hier om laaggeschoold werk gaat, blijkt onze doelgroep moeilijk inpasbaar. De hoge productienorm blijkt niet haalbaar voor hen. Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat de vraag op de reguliere arbeidsmarkt de komende jaren nauwelijks ruimte biedt voor onze doelgroep.
19
Bijlage 5, ‘infographic’ langdurige zorg
Gemeentelijke taak
Taak Zorgverzekeraars
Taak Zorgverzekeraars
Gemeentelijke taak
20
Bijlage 6, voorbeelden van algemene voorzieningen
Buurtcentra Senioreninloop Ouderenadvies Activiteitenprogramma Bewonersgroepen en buurtinitiatieven Ontmoetingscentra Vriendendiensten Huiskamers voor de buurt Zorgrestaurants Dorpshuizen Vrijwilligerscentrale/vrijwilligerspunt Collectieve verzekering vrijwilligers Mantelzorgcentrum en -makelaar Alzheimercafé Vrijwillige thuiszorg Waardering mantelzorgers Algemeen- en school maatschappelijk werk Sociaal raadsliedenwerk Klussendienst Maaltijdvoorziening Informele buurtzorg Basale opvang dak- en thuislozen Maatjesprojecten Activerend huisbezoek Schuldhulpverlening Collectief vervoer Voedselbank Vervoer Informatie Wonen, Welzijn & Zorg Ontmoeting (ook in de kernen) Ambulant kinder-, jeugd- en jongerenwerk Opvoedspreekuur Opvoedcursussen Aanpak overlast gevende jeugd Voorlichting en preventie middelengebruik Spreekuur leerplicht Halt preventie Cliëntondersteuning Straathoekwerk Voor- en vroegschoolse educatie Opbouwwerk Voorzorg (GGD, voor geboorte kind al inzet bij ouders/gezin met risico) Nazorg (hulp aan ex-gedetineerden, verslaafden, veelplegers bij terugkeer in maatschappij)
21