Beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009
Ontwerp
Gedeputeerde staten der provincie Groningen Vastgesteld op
pag. Inhoud
1. Inleiding 2. Bescherming van flora en fauna 2.1. Beschermende bepalingen in de Flora- en faunawet 2.2. Beschermend provinciaal beleid 2.3. Beschermde leefomgeving 2.4. Natuurtoets en gedragscode 3. Jacht versus beheer en schadebestrijding 3.1 Jacht 3.2 Jacht bij bijzondere weersomstandigheden 3.3. Jacht op provinciale terreinen 4. Beheer en schadebestrijding 5. Organisaties en faunabeheerplan 5.1. Faunabeheereenheden 5.2. Het Faunafonds 5.3. Wildbeheereenheden 5.4. Faunabeheerplannen 6. Belangen bij beheer en schadebestrijding 6.1. Landbouwschade 6.1.1 Ganzen en smienten 6.1.2 Knobbelzwanen 6.1.3 Kraaiachtigen 6.1.4 Bejaagbare vogelsoorten 6.1.5 Overige vogels 6.1.7 Grote hoefdieren 6.1.8 Overige zoogdieren 6.2. Volksgezondheid en openbare veiligheid 6.3. Veiligheid van vliegverkeer 6.4. Voorkoming van schade aan flora en fauna 6.5 Andere belangen (o.a. overlast steenmarters) 7. Ingrepen in populaties (art. 67) 8. Zoeken en rapen van kievitseieren 9. Overige uitvoeringsaspecten 9.1 Toezicht en handhaving 9.2 Onderzoek en monitoring 10. Financiële aspecten en eigen provinciaal beleid 11. Beleidsregels samengevat
1
1. Inleiding Inspelen op de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten die onze provincie rijk is, is een van de aandachtspunten voor de toekomst. In ons Provinciaal Omgevingsplan (POP) is aangegeven dat we de Groningse natuur en het karakteristieke landschap serieus nemen. Het aantal hectares natuur is in de afgelopen jaren toegenomen, maar de ontwikkeling van de natuurwaarden blijft een zorgpunt. Vooral in het cultuurlandschap nemen planten- en diersoorten in aantal af. De Flora- en faunawet Op 1 april 2002 is de flora- en faunawet van kracht geworden. De Flora- en faunawet tracht een integraal en samenhangend wettelijk kader te bieden voor de bescherming van soorten die bescherming behoeven, zowel van inheemse als uitheemse dier- en plantensoorten. Naast de Flora- en faunawet zijn ook andere wetten en regelingen van kracht om de doelstellingen van het natuurbeleid te bereiken, zoals de aanwijzing van gebieden als Natura 2000 gebied en/of natuurmonument in het kader van de Natuurbeschermingswet en het sluiten van beheersovereenkomsten met grondgebruikers op basis van het Programma Beheer. De intentie van de wet wordt voor een belangrijk deel bepaald door de slotzinsnede in de considerans van de wet, waarin expliciet het belang van de bescherming van dieren wordt benadrukt: "…mede onder erkenning van de intrinsieke waarde van de daartoe behorende dieren". Flora en fauna worden in de wet in hoofdlijnen beschermd door een zorgverplichting van eenieder voor flora en fauna en hun leefomgeving, door de aanwijzing van beschermde dier- en plantensoorten, en door een aantal verbodsbepalingen. Bovendien bestaat er de mogelijkheid om soorten te beschermen door in bijzondere gevallen "beschermde leefomgevingen" aan te wijzen. In de wet zijn bijzondere bepalingen opgenomen waarin uitzonderingen op de beschermende bepalingen zijn geregeld. Deze bijzondere bepalingen, waaronder menselijke benutting en ingrijpen, maken het grootste deel uit van de wet. Gedecentraliseerde bevoegdheden Zowel de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als de colleges van gedeputeerde staten van de provincies zijn aangewezen als bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet. In de verschillende artikelen van de wet staat aangegeven welk bestuursorgaan bevoegd is de in dat artikel genoemde besluiten te nemen. De provinciale bevoegdheden in de Flora- en faunawet zijn in het algemeen nauwkeurig omschreven, en zijn vooral gericht op de bestrijding van schade aangericht door in het wild levende dieren. Tot de bevoegdheden van de provincies behoren onder andere: · de goedkeuring van faunabeheerplannen opgesteld door een erkende faunabeheereenheid; · het vaststellen van een vrijstelling van verbodsbepalingen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en bedrijfsmatig gehouden vee of ter bescherming van flora- en fauna (onder andere weide- en akkervogels); · het nemen van initiatieven tot het beperken van de stand van in het wild voorkomende dieren; · het verlenen van ontheffingen van verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde belangen;
Bevoegdheidsverdeling tussen LNV en Provincies is globaal de volgende: Minister van LNV: Wanneer menselijke activiteiten schadelijk zijn voor beschermde soorten (artikel 75) bv. ruimtelijke ingrepen, beheer en onderhoud Provincies
:
wanneer de mens schade ondervindt van beschermde soorten of schade wordt aangericht aan andere te beschermen fauna (artikelen 65, 67 en 68) bv. schade aan landbouwgewassen, gevaar voor de openbare veiligheid, schade aan weidevogels
IPO-bestuursakkoord In 2008 is een landelijke evaluatie van de natuurwetgeving uitgevoerd. Hiernaast heeft de Commissie Lodders een advies uitgebracht over decentralisatie van taken van de Rijksoverheid, onder andere op het gebied van de 'groene' wetgeving. In IPO-verband is met het Rijk een bestuursakkoord opgesteld dat ter goedkeuring aan Provinciale Staten der provincies is of wordt voorgelegd. In dit bestuursakkoord wordt uitgegaan van een verdere decentralisatie van taken uit de Flora- en faunwet, Boswet en Natuurbeschermingswet, van het Rijk naar de provincies in de komende jaren. In deze notitie wordt deze decentralisatie niet verder uitgewerkt gezien de vele procedurele stappen die voor deze decentralisatie nog moeten worden doorlopen. Herziening 2009 Deze nota is een herziening van de Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet 2002 en de Evaluatienotitie Uitvoering Flora- en faunawet 2004. In beide nota's zijn in hoofdlijnen de beleidsuitgangspunten vastgelegd. Hiernaast heeft ook de vorming van nieuw beleid plaatsgevonden middels aparte besluiten of in landelijk verband door de minister van LNV in overleg met een aantal partijen, waaronder het Interprovinciaal Overlegorgaan (IPO). Dit laatste heeft onder andere geleid tot vaststelling van het Beleidskader Faunabeheer, waarin de bestrijding van de schade in de landbouw veroorzaakt door ganzen en smienten is vastgelegd. Deze beleidsnotitie bevat vrijwel geen nieuw provinciaal beleid, maar vooral een overzicht van het bestaande beleid gevoerd door de provincie. Deze notitie heeft met name ten doel een toetsingskader te bieden voor de goedkeuring van het door de Faunabeheereenheid Groningen op te stellen faunabeheerplan in 2009. Deze notitie In deze notitie wordt in hoofdlijnen aangegeven hoe wij als provincie de wet hebben geïmplementeerd in ons natuur- en landschapsbeleid, en welke invulling wij geven aan bescherming van flora en fauna en aan het toestaan van uitzonderingen op beschermende bepalingen. Een belangrijk deel is hierbij gewijd aan beheer en bestrijding van schade veroorzaakt door diersoorten. In deze beleidsnotitie wordt de wet toegelicht, waarbij vooral dieper wordt ingegaan op de inhoud van de wet en de wijze waarop wij als provincie hieraan invulling geven. Hoofdstuk 2 geeft ons beleid weer ten aanzien van de beschermende bepalingen in de wet, en de relatie tussen dit beschermende beleid en overige wet- en regelgeving. De hoofdstukken 3 en 4 richten zich hoofdzakelijk op de uitzonderingen op beschermende bepalingen van de wet wat betreft de jacht en de bestrijding van schade aangericht door wilde dieren. In Hoofdstuk 5 worden enkele organisatorische begrippen uit de wet belicht. In hoofdstuk 6 worden de belangen bij beheer en schadebestrijding en de daarmee gemoeide diersoorten nader uitgewerkt. Hoofdstuk 7 behandelt de aanwijzing van diersoorten waarbij een bepaald beheer gewenst is. Hoofdstuk 8 gaat over het standpunt betreffende het verbod tot het rapen van kievitseieren. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op bepaalde uitvoeringsaspecten, zoals de handhaving en de monitoring. In Hoofdstuk 10 worden de financiële aspecten en het eigen provinciaal beleid uiteengezet. Tenslotte worden de beleidsregels samengevat in hoofdstuk 11. In de gearceerde kaders, die tussen de tekst zijn geplaatst, worden enkele artikelen uit de Flora- en faunawet kort toegelicht. In de notitie wordt veelvuldig "de wet" genoemd, waarmee de Flora- en faunawet wordt bedoeld. Bij de vermelding van "de minister" wordt verwezen naar de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
2. Bescherming van flora en fauna Het Flora- en faunabeleid is een onderdeel van het landelijke en provinciale natuurbeleid. Het rijksbeleid is in grote lijnen weergegeven in de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (LNV, 2000), het Structuurschema Groene Ruimte / SGR 2 (1995/2002) en het Programma Beheer (1997). Per 2001 wordt binnen de provincie Groningen gewerkt met één plan voor de fysieke omgeving; het Provinciaal Omgevingsplan (POP). In dit plan zijn diverse beleidsterreinen, zoals landbouw, toerisme en recreatie, woningbouw, milieu, vervoer, bedrijvigheid en natuur en landschap, met elkaar in verbinding gebracht. Het plan bevat de hoofdlijnen van het provinciale omgevingsbeleid, waaronder ook het natuur- en landschapsbeleid. Aanwijzing van beschermde soorten (art. 3 t/m 7) Als beschermde soorten zijn bij wet aangewezen: - Alle bij AmvB aangewezen beschermde inheemse plantensoorten; · Alle van nature op het grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels; · Alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën en reptielen; · Alle van nature in Nederland voorkomende zoogdieren met uitzondering van de bruine rat, de zwarte rat en de huismuis; · Vissen, en schaal- en schelpdieren voor zover ze niet vallen onder de Visserijwet 1963. Overige dier- en plantensoorten (inheems en uitheems) zijn alleen beschermd indien zij bij Algemene Maatregel van Bestuur of Ministeriële regeling als beschermde soort zijn aangewezen. Soorten waarvan gedomesticeerde dieren niet worden beschouwd als beschermde inheemse diersoorten zijn: bunzing, konijn, varken, grauwe gans, kanarie, rotsduif en wilde eend. Gedomesticeerde vormen van de grauwe gans zijn de boerengans of soepgans. Gedomesticeerde vormen van de rotsduif zijn de verwilderde postduiven of 'stadsduiven'.
2.1 Beschermende bepalingen in de Flora- en faunawet Een van de middelen om de mens aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden voor natuurwaarden is een adequate wettelijke bescherming van flora en fauna. De Flora- en faunawet is een van de instrumenten die de overheid inzet om de doelstellingen van het natuurbeleid te bereiken. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld de aankoop, inrichting en beheer van natuurgebieden en het sluiten van beheersovereenkomsten met grondgebruikers in het kader van het Programma Beheer. De bescherming van wilde planten en dieren komt in de Flora- en faunawet hoofdzakelijk tot uitdrukking in het verbieden van diverse handelingen die het voortbestaan van planten en dieren kunnen belemmeren. De beschermende bepalingen komen in de wet als volgt tot uitdrukking: • Zorgplicht; een ieder dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten, en hun directe leefomgeving; • Aanwijzing van beschermde soorten; in de wet worden inheemse en uitheemse planten- en diersoorten aangewezen die een beschermde status genieten. Bovendien worden Rode Lijsten opgesteld van soorten die met uitroeiing worden bedreigd of die speciaal gevaar lopen; • Algemene verbodsbepalingen; dit betreft niet alleen het verbod op handelingen die direct het voortbestaan van individuen of groepen planten of dieren aantasten, maar bijvoorbeeld ook bepalingen betreffende bezit, handel en vervoer van beschermde planten en dieren; • Aanwijzing van een beschermde leefomgeving; een instrument om kleine objecten of terreinen, die voor het behoud van bepaalde soorten van groot belang zijn, aan te wijzen als beschermde leefomgeving. Algemene verbodsbepalingen (art. 8 t/m 18) In de Flora- en faunawet is een aantal verbodsbepalingen opgenomen, waarvan er hieronder enkele algemeen geldende bepalingen worden weergegeven:
Planten Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op elke andere wijze van hun
groeiplaats te verwijderen. Dieren · Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (art. 9); · Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten (art. 10); - Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (art. 11); · Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (art. 12).
2.2 Beschermend provinciaal beleid In ons natuurbeleid wordt nadrukkelijk de aandacht gericht op de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zowel op de omvang als op de kwaliteit van deze gebieden. Door het uitvoeren van een pakket extra maatregelen zullen we ons in de komende jaren extra inzetten voor het realiseren van de EHS. Enkele van deze maatregelen zijn: extra aandacht voor milieu- en waterproblemen, het bevorderen van particulier natuurbeheer, combinaties met andere functies stimuleren en de ontwikkeling van ecologische verbindingszones. Ook buiten de EHS, in het agrarische cultuurlandschap, leven planten en dieren. Veel soorten hebben het in deze gebieden moeilijk door het intensieve grondgebruik en de uitbreiding van bebouwing. We streven minimaal naar een basiskwaliteit van natuur en landschap in dit landschap met bestaansmogelijkheden voor allerlei planten- en diersoorten. In het agrarische landschap stimuleren we diverse maatregelen, zoals natuur en landschapsbeheer op landbouwbedrijven, kleinschalige natuurontwikkeling en het bevorderen van de natuurlijke diversiteit aan dier- en plantensoorten. Bescherming van soorten Het beleid en de regelgeving ten aanzien van bescherming van soorten dient invulling te geven aan internationale verplichtingen op het gebied van behoud van biodiversiteit, zoals het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (1992), de Vogelrichtlijn (1979 en 1993), de Habitatrichtlijn (1992), het Verdrag van Bonn (1979) en de Conventie van Bern (1979). Conform artikel 7 van de Flora- en faunawet is de minister van LNV verplicht om Rode Lijsten op te stellen voor soorten die bedreigd of kwetsbaar zijn. Met ingang van 1996 hebben de provincies een belangrijke rol gekregen bij de bescherming van soorten. Tot 2007 is het provinciaal beleid gebaseerd geweest op uitvoering van de soortenbeschermingsplannen die door het Ministerie van LNV zijn opgesteld. Deze aanpak gericht op individuele soorten blijkt achteraf niet voldoende geweest te zijn om landelijk het biodiversiteitverlies tegen te gaan. In de nieuwe opzet wordt het soortenbeleid gebaseerd op een leefgebiedenbenadering. Hierbij wordt de aandacht gericht op leefgebieden van groepen soorten, aanvullend op enkele individuele soorten. In de leefgebiedenbenadering sluiten de maatregelen voor soorten en soortgroepen zoveel mogelijk aan op andere maatregelen, beleid en plannen in het landelijk gebied. Binnen de EHS wordt aan deze benadering vorm gegeven door het reguliere EHS beleid van particulier natuurbeheer en/of aankoop, inrichting en beheer van natuurgebieden en verder door activiteiten te ondersteunen die ontsnippering moeten bevorderen. Buiten de EHS wordt bevorderd dat in bepaalde kansrijke akkerbouwgebieden faunaranden door particulieren worden aangelegd en in weidevogelgebieden aan mozaïekbeheer wordt gedaan. Op project basis worden agrarische natuurverenigingen en diverse werkgroepen die zich richten op instandhouding van soorten ondersteund. Weidevogelbeheer en akkervogelbeheer Het provinciale beleid ten aanzien van het beheer van weidevogels en akkervogels richt zich vooral op het EHS-beleid en het beleid voor het agrarische cultuurlandschap. Wij zien bescherming van weidevogels en akkervogels als een belangrijk aandachtspunt in ons natuur- en landschapsbeleid. Ons beleid hierin hebben wij verwoord in de Nota " Meer doen in minder gebieden" (april 2008), waarin ons actieprogramma voor de komende jaren is opgenomen. Trekvogels In de afspraken met betrekking tot de Vogelrichtlijn wordt van de lidstaten verwacht dat er extra beschermende maatregelen worden genomen voor bescherming van trekvogels. In verschillende gevallen kan dit een conflict gegeven met andere belangen, bijvoorbeeld met uitbreiding van recreatieve voorzieningen of door het ontstaan van landbouwschade door smienten en ganzen. Wij zullen ons inzetten om bij eventuele beslissingen over het maken van uitzonderingen op de wettelijke bescherming (zoals het verstoren van de vogels) deze beschermende afspraken te respecteren. Gebiedsbescherming Gebiedsbescherming kan voor de bescherming van dier- en plantensoorten veelal doeltreffender zijn dan verbodsbepalingen. In het algemeen kunnen grote eenheden daarbij een betere bescherming geven dan kleine eenheden.
2.3. Beschermde leefomgeving (art 19 t/m 28) Krachtens de Flora- en faunawet wordt aan GS de mogelijkheid geboden om plaatsen aan te wijzen die van groot belang zijn voor de bescherming en instandhouding van een of meerdere beschermde dier- of plantensoorten. Deze bepaling is opgenomen ter uitvoering van artikel 10 van de Habitatrichtlijn en is primair bedoeld voor de soortenbescherming. Handelingen die schadelijk zijn voor het behoud van de in het geding zijnde soorten, kunnen in de aanwijzingsbeschikking worden verboden. Voor de inzet van het instrument "Beschermde Leefomgeving" hanteren wij de volgende principes: 1. Wij zullen het instrument alleen inzetten voor bescherming van nog nader uit te werken habitattypen en soorten. 2. Een aanwijzing zal in principe slechts betrekking hebben op kleine goed te definiëren leefgebieden die van bijzonder belang zijn voor het voortbestaan van een te beschermen soort. 3. Het instrument wordt niet ingezet in een gebied dat al een andere planologische bescherming geniet (bijvoorbeeld een natuurmonument of een natuurbestemming in het gemeentelijke bestemmingsplan) en in een gebied waar bescherming door vrijwilligheid mogelijk is. Inzet van dit instrument kan plaatsvinden indien andere instrumenten niet of onvoldoende kunnen worden toegepast. 4. Een ieder kan Gedeputeerde Staten verzoeken om tot aanwijzing van een beschermde leefomgeving over te gaan. Een projectplan c.q. beheerplan dient onderdeel van de aanvraag tot inzet van het instrument uit te maken. In dit plan dient tevens een financiële onderbouwing van het project te zijn aangegeven. 5. Potentiële locaties voor een beschermde leefomgeving kunnen bij ons worden ingediend en zullen wij in behandeling nemen. Daarbij dienen de bovenstaande beleidsregels voor de inzet van dit instrument in acht genomen te worden. Naar aanleiding van een aanvraag zullen wij, steeds voor dat specifieke geval, beoordelen of er voldoende aanleiding is voor de aanwijzing en instandhouding van een beschermde leefomgeving. 2.4 Natuurtoets en gedragscode De wet gaat, zoals hiervoor onder 2.1. omschreven) uit van een zorgplicht voor alle in het wild levende planten- en diersoorten en van een aantal verbodsbepalingen. Naast mogelijkheden voor de provincie om ontheffing of vrijstelling te verlenen in verband met de dreiging van schade of beheer, bestaat er ook de mogelijkheid om van de minister op grond van artikel 75 van de wet ontheffing te verkrijgen als de mogelijkheden van de provincie ontoereikend zijn. Het gaat hier in het algemeen om werkzaamheden welke worden verricht waarbij als neveneffect beschermde dieren worden gedood of verblijfplaatsen worden vernietigd. Dit zijn werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud bij landbouw en visserij, bestendig gebruik of werkzaamheden in verband met ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. De zorgplicht houdt in zijn algemeenheid in dat degene die deze werkzaamheden uitvoert of hiertoe opdracht geeft, eerst de gevolgen hiervan voor flora- en fauna inschat en zonodig ontheffing aanvraagt. Toetsingscriteria hierbij zijn de gevolgen voor de instandhouding van de soort en de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat. Deze verplichting, ook wel natuurtoets genoemd, heeft landelijke bekendheid gekregen door uitspraken in verband met de instandhouding van de Korenwolf in Zuid-Limburg, een zwaar beschermde soort op grond van de Habitatrichtlijn. Gezien de gevolgen die deze verplichting had voor iedereen die buiten werkzaamheden verricht, is door de minister van LNV een vereenvoudiging aangebracht door het zogenaamde ''Vrijstellingsbesluit artikel 75'' van 10 september 2004. Er wordt in dit besluit onderscheid gemaakt in algemeen beschermde, overig beschermde en streng beschermde soorten. Voor bepaalde algemeen voorkomende soorten, zoals de mol, het konijn en de haas is een algemene vrijstelling afgekondigd. Hiernaast biedt dit vrijstellingsbesluit de mogelijkheid om voor bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik een ontheffing te vervangen door te handelen volgens een gedragscode, die goedgekeurd moet zijn door de minister van LNV. Dit heeft als voordeel, dat een jaarlijkse herhaling van ontheffingen voor terugkerende bezigheden, met bijbehorende bureaucratie, wordt vermeden. Voor streng beschermde soorten moet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen wel altijd ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Een en ander is door het ministerie van
LNV uiteengezet in de brochure "Buiten aan het werk", waarin een stappenschema en lijsten van beschermde soorten zijn opgenomen Het bestendig beheer en onderhoud van provinciale wegbermen, oevers en baggerdepots in Groningen wordt uitgevoerd volgens de gedragscode ''Provinciale Infrastructuur'' dat opgesteld is door het IPO en goedgekeurd door LNV op 21 september 2007. In deze gedragscode wordt aangegeven dat in het beheer rekening gehouden wordt met de voorkomende plant- en diersoorten. Eens in de 5 jaar laat de beheerder inventariseren welke ecologische waarden er voorkomen en in soortenrijke gebieden wordt extra aandacht aan het beheer besteed. De beheerder blijft dus op de hoogte van het voorkomen van waardevolle ecologische waarden in de bermen, oevers en speciedepots. Op grond hiervan worden bijvoorbeeld bepaalde seizoenen voor werkzaamheden aangehouden of bepaalde locaties of elementen elke keer voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd. De gegevens uit deze en overige inventarisaties in Groningen worden ingebracht in de bestanden van de nationale Gegevensautoriteit van het ministerie van LNV, zodat er een gekwalificeerd overzicht gevormd wordt van de ontwikkelingen in de ecologie in Groningen en Nederland.
3. Jacht versus beheer en schadebestrijding Het primaire uitgangspunt van de nieuwe wet is de bescherming van in het wild levende planten en dieren: de intrinsieke waarde van dier en plant wordt op deze wijze gerespecteerd. Voor enkele belangen die strijdig zijn met dit beschermingsprincipe kunnen uitzonderingen gelden. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste uitzonderingen op de beschermende bepalingen van de wet uiteengezet, en wordt vervolgens aangegeven welke instrumenten wij daarbij kunnen inzetten. In de Flora- en faunawet wordt onderscheid gemaakt tussen "jacht" en "beheer en schadebestrijding". Dit onderscheid werkt ook door in de diverse regelingen en ministeriele besluiten. In de internationale regelingen, bijvoorbeeld de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, komt dit onderscheid niet voor. Zowel de jacht als de schadebestrijding vallen daar onder het begrip "jacht". In de Flora- en faunawet zijn deze Europese richtlijnen geïmplementeerd. 3.1. Jacht (art. 31 t/m 59) In artikel 32 van de Flora- en faunawet wordt een aantal diersoorten genoemd, aangeduid als wild, waarvoor de jacht geopend kan worden. Onder jagen wordt in dit verband verstaan: het genot van de jacht met gebruikmaking van een geweer en jachtvogel. De bejaagbare wildsoorten zijn: haas, fazant, wilde eend, konijn, patrijs en houtduif. De patrijs is echter op dit moment niet bejaagbaar vanwege de vermelding van deze soort op de "Rode lijst" van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten. De jachthouder is verplicht het nodige te doen om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven of te bereiken, en om schade door in zijn jachtveld aanwezig wild te voorkomen. Bij ministeriële regeling is bepaald in hoeverre de jacht op wild zal zijn geopend. In de periode van 1 februari tot 15 augustus is de jacht niet geopend, tenzij de minister anders beslist. In gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen (of in overweging zijn genomen) als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument is de jacht niet geopend. Ook de aangewezen wetlands (Verdrag van Ramsar) en de Vogelrichtlijngebieden zijn op dit moment uitgesloten van jacht. De Minister kan nadere regels stellen voor de jacht op de wildsoorten. Gedeputeerde Staten hebben verder geen bevoegdheden met betrekking tot regulering van of toezicht op de jacht, met uitzondering van: • het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden • de bevoegdheid als eigenaar (jachthouder) van bepaalde gronden om de jacht te laten uitoefenen of schadebestrijding te doen plaatsvinden op eigen gronden Het toezicht en de handhaving op een correcte uitvoering van de jacht is een taak van de Minister, en wordt uitgevoerd door AID en Politie. Voor het optreden tegen (dreigende) schade veroorzaakt door wildsoorten buiten de bejaagbare periode, hebben de provincies wel diverse bevoegdheden in de Flora- en faunawet. Dit valt onder de bepalingen voor "schadebestrijding". 3.2 Jacht bij bijzondere weersomstandigheden. Bij bijzondere winterse weersomstandigheden zullen wij, na overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties, beslissen de jacht voor een bepaalde termijn te sluiten. 3.3 Jacht op provinciale terreinen Overeenkomstig de wet (artikel 37) zullen wij als jachthouder van de provinciale terreinen (waaronder speciedepots, bermen van provinciale wegen, provinciale wateren en oevers) datgene doen wat een goed jachthouder betaamt om eventuele schade door in het jachtveld aanwezige wild te voorkomen. Hiertoe zullen wij zonodig de jacht verhuren voor de betreffende diersoort.
4. Beheer- en schadebestrijding Beheer- en schadebestrijding is hoofdzakelijk geregeld in de artikelen 65 tot en met 74a van de Floraen faunawet en in het Besluit beheer- en schadebestrijding. Zowel rijk als provincie hebben hierin bevoegdheden. Er zijn in hoofdzaak een drietal bevoegdheden: • Ontheffing (artikel 68): Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van een aantal verbodsbepalingen vanwege een aantal in de wet opgesomde motieven: a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of e. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur (Amvb), aan te wijzen belangen. Bij Amvb zijn in het Besluit beheer en schadebestrijding als andere belangen aangewezen: a. voorkoming van overlast of schade door steenmarters b. voorkoming van schade door vossen aan niet-bedrijfsmatig gehouden vee c. voorkoming van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, van de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn; d. voorkoming van schade veroorzaakt door konijnen of vossen aan sportvelden of industrieterreinen; e. regulering van de populatieomvang van de diersoorten genoemd onder c, vanwege een schadehistorie ter plaatse of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden. •
Vrijstelling (artikel 65): de minister van LNV kan diersoorten aanwijzen waarvoor vanwege veelvuldige schade aan de landbouw of fauna ( bv. weidevogels) een landelijke of provinciale vrijstelling kan worden vastgesteld. Er is dan geen voorafgaande ontheffing van de geldende verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet vereist. Een provinciale vrijstelling wordt door Provinciale Staten vastgesteld en opgenomen in een provinciale verordening.
In de Verordening schadebestrijding dieren provincie Groningen is sinds 2002 een provinciale vrijstelling van het verbod tot het opzettelijk verontrusten (artikel 10) opgenomen voor de volgende beschermde inheemse diersoorten: Brandgans, Grauwe gans, Haas, Kauw, Knobbelzwaan, Kolgans, Meerkoet, Rietgans, Roek, Rotgans, Smient, Spreeuw, Wilde eend en Zwarte kraai. Deze vrijstelling geldt dus niet voor het doden van dieren of het uithalen van nesten. Een landelijke vrijstelling van de verbodsbepalingen tot het opzettelijk verontrusten, doden, beschadigen van nesten en holen, en eierrapen is van kracht voor de volgende beschermde inheemse diersoorten: Canadese gans, Houtduif, Konijn, Kauw, Vos en Zwarte kraai. Voor de bepaling of er schade dreigt is het werkgebied van de Wildbeheereenheid waarin het perceel zich bevindt bepalend (artikel 65, lid 3 en lid 4) . Ook kan worden uitgegaan van schade die het komende seizoen dreigt. De grenzen van de wildbeheereenheden worden door de provincie gepubliceerd.
•
Aanwijzing (artikel 67): Gedeputeerde staten kunnen (categorieën van) personen aanwijzen om de stand van bepaalde diersoorten (beschermde inheemse diersoorten, maar ook andere diersoorten en verwilderde dieren) te beperken voor belangen als hierboven in artikel 68 van de wet genoemd. Hierbij kan aan deze personen de bevoegdheid worden verleend om andermans gronden zonder diens toestemming te betreden.
5. Organisaties en faunabeheerplan 5.1. Faunabeheereenheden Een faunabeheereenheid is een door Gedeputeerde Staten erkend samenwerkingsverband van jacht(recht)houders. Houders van jachtrecht, zijn onder andere eigenaren en pachters van gronden buiten de bebouwde kom zoals agrariërs, natuurorganisaties en particuliere grondeigenaren. De wet kent aan een faunabeheereenheid een coördinerende rol toe bij het planmatig beheer van diersoorten en de bestrijding van schade aangericht door dieren. Ontheffingen ex artikel 68 van de wet kunnen in principe slechts aan de faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan worden verleend. Gedeputeerde staten kunnen samenwerkingsverbanden van jachthouders erkennen als faunabeheereenheid ten behoeve van: (a) het beheer van diersoorten of (b) de bestrijding van schade aangericht door dieren. In de wet en in het Besluit Faunabeheer staan verschillende voorwaarden genoemd. Zo moet onder andere het werkgebied in principe een zoveel mogelijk aaneengesloten gebied van tenminste 5000 hectare betreffen. In de provincie Groningen is, zoals in de meeste provincies, één faunabeheereenheid erkend, namelijk de Stichting Faunabeheereenheid Groningen (Fbe-Groningen). Het werkgebied van de FbeGroningen beslaat de gehele provincie buiten de bebouwde kom en exclusief de grote wateren. Het bestuur wordt gevormd door personen aangewezen door respectievelijk LTO Projecten Noord, de KNJV, de natuurterreinbeheerders (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Stichting het Groninger Landschap) en de Federatie Particulier Grondbezit. De voorzitter is onafhankelijk. Het secretariaat voor de drie noordelijke faunabeheereenheden wordt uitgevoerd door LTO-Noordprojecten. De taken van de faunabeheereenheid worden gefinancierd door de provincie. Hiermee is bij de decentralisatie van taken rekening gehouden. 5.2. Het Faunafonds Het Faunafonds is een organisatie met deskundigheid op het gebied van jacht, landbouw, natuurbescherming en dierenwelzijn. Het fonds heeft onder andere de wettelijke taak om de minister en de gedeputeerde staten van provincies van advies te dienen over het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen en de goedkeuring van faunabeheerplannen. Het Faunafonds dient maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade door dieren te bevorderen, en kan tegemoetkomingen verlenen bij geleden schade veroorzaakt door beschermde inheemse dieren. De taken en inrichting van het Faunafonds zijn vastgelegd in de wet (artikel 83 e.v.) en het Besluit faunafonds. Het Faunafonds is een zelfstandig bestuursorgaan dat zijn eigen beleidsregels vaststelt. Deze zijn vastgelegd in de Regeling vaststelling beleidsregels Faunafonds (www.faunafonds.nl.) 5.3. Wildbeheereenheden Een wildbeheereenheid (WBE) is volgens de wet een "rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van jacht(akte)houders en anderen dat tot doel heeft te bevorderen dat jacht, beheer en schadebestrijding al dan niet ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid opgestelde faunabeheerplan, wordt uitgevoerd mede in samenwerking met en mede ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders." Wildbeheereenheden spelen een rol bij systematisch beheer van een populatie, zoals van reeën, of bij zaken die uit doelmatigheidsoverwegingen beter door een WBE geregeld kunnen worden. Zo worden door de WBE's zwanenverjagers aangewezen die met vogelafweerpistool zwanen verjagen en jachtaktehouders die kunstlicht mogen gebruiken om vossen op te sporen. De provincie Groningen wordt bestreken door 18 WBE's. De begrenzingen zijn gepubliceerd in het Provinciaal Blad.
5.4.Faunabeheerplannen Faunabeheerplannen worden in de wet genoemd als plannen die gericht zijn op het duurzame beheer van diersoorten. Een faunabeheerplan wordt door de Fbe vastgesteld en vervolgens door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. In de wet en het Besluit Faunabeheer worden speciale eisen gesteld aan een faunabeheerplan. Dit geldt in het bijzonder voor diersoorten waarvoor een duurzaam beheer wordt voorgesteld. Daarnaast moet de aard, de omvang en noodzaak van de te verrichten handelingen duidelijk worden gemaakt. Het plan heeft een geldigheidsduur van maximaal 5 jaar. Het eerste Faunabeheerplan provincie Groningen is goedgekeurd op 12 oktober 2004. Een partiele herziening van dit plan, genaamd Herziening 2007 Ganzen en Smienten, is goedgekeurd op 18 september 2007. Beide plannen dienen voor oktober 2009 te zijn herzien. Op basis van deze plannen zijn een viertal provinciebrede ontheffingen van kracht.
In zowel het faunabeheerplan 2004 als de herziening van 2007 is, om een efficiënte uitvoering van de wet mogelijk te maken, bij de ontheffingverlening van het volgende uitgegaan: Ontheffingen worden aan de Fbe-Groningen verleend, bij voorkeur voor de maximale geldingsduur van het faunabeheerplan. Voorts worden door de Fbe op aanvraag machtigingen afgegeven waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen een drietal constructies: • Incidentele machtiging: Deze zogenaamde ''incidentenregeling'' wordt toegepast bij diersoorten die incidenteel belangrijke schade veroorzaken. De machtiging kan slechts worden afgegeven na controle ter plaatse en positief advies van de Inspecteur Groene wetten der provincie en onder voorwaarde van genomen preventieve maatregelen overeenkomstig de ontheffing. • Machtiging op voorhand: Deze regeling geldt voor soorten en seizoenen waarbij sprake is van veelvuldige veroorzaking van schade. De machtiging wordt op voorhand afgegeven onder voorwaarde dat slechts gebruik gemaakt wordt van deze machtiging na genomen preventieve maatregelen. Controle door voornoemde inspecteur vindt steekproefsgewijs plaats. • Populatiebeheer: De machtiging wordt aan een categorie van personen of een organisatie (bv. de WBE) verstrekt. Deze kan individuele jachtaktehouders toestemming geven om van deze machtiging gebruik te maken.
6. Belangen bij beheer- en schadebestrijding Zoals hiervoor uiteengezet moet er altijd sprake zijn van dreigende schade aan een wettelijk erkend belang om toestemming te krijgen voor verjaging of het doden van beschermde inheemse diersoorten. Achtereenvolgens worden hier een aantal belangen behandeld en de wijze waarop wij van de onder paragraaf hiervoor genoemde instrumenten gebruik zullen maken bij de verschillende diersoorten. 6.1. Landbouwschade Voor het verjagen of verontrusten met preventieve middelen van dieren die belangrijke schade dreigen te veroorzaken aan gewassen of vee, kortweg genoemd landbouwschade, geldt in de meeste gevallen een provinciale vrijstelling. In veel gevallen wordt echter ook een ontheffing of machtiging voor het doden van de betreffende dieren door grondgebruikers gevraagd. Het Handboek Faunaschade van het Faunafonds (herziening voorjaar 2009), geeft aan welke preventieve middelen per gewas kunnen worden ingezet voor de verschillende diersoorten. In een aantal gevallen wordt hierbij ook afschot genoemd. Afschot is daarbij in de meeste gevallen bedoeld als ondersteuning van de overige middelen ter verjaging. Vaak treedt er namelijk gewenning op van dieren aan de ingezette middelen (linten, vlaggen, zelfs knalapparaat) en is ook ondersteunend afschot noodzakelijk. Aangezien het doel van afschot in de meeste gevallen de voorkoming van schade is en niet populatiereductie (duurzaam beheer), is aan een verjagingsactie met geweer een maximum per actie of per dag verbonden om niet meer dieren te doden dan noodzakelijk en om de instandhouding van de soort te waarborgen. In de wet wordt bij landbouwschade als criterium gebruikt "ter voorkoming van belangrijke schade". In IPO-verband is in overleg met de minister en het Faunafonds afgesproken dat als belangrijke schade in de landbouw een drempelwaarde van € 250 per geval door de provincies wordt gehanteerd. 6.1.1. Ganzen en smienten Ten aanzien van de bestrijding van landbouwschade veroorzaakt door ganzen en smienten is er sinds de invoering van de wet in 2002 veel veranderd. Voor de wilde ganzen speelt enerzijds de problematiek van de overwinterende ganzen (trekvogelpopulaties) en anderzijds de problematiek van de ganzen die in het land blijven om te broeden (overzomerende ganzen). Over de bestrijding van de schade in de landbouw veroorzaakt door deze vogels zijn door de minister van LNV afspraken met een aantal partijen, waaronder het IPO, vastgelegd in het Beleidskader Faunabeheer van 27 november 2003. Trekvogelpopulaties Voor de overwinterende trekvogelpopulaties geldt ingevolge de Vogelrichtlijn een opvangverplichting voor de lidstaten van de Europese Unie. Toen de minister van LNV overging tot een verplichting van de grondgebruikers om de overwinterende ganzen en smienten te verjagen als men voor een tegemoetkoming in de schade in aanmerking wilde komen, werden daarom tegelijkertijd foerageergebieden vastgelegd om in de landelijke foerageerbehoefte te voorzien. Deze foerageergebieden functioneren naast de bestaande Vogelrichtlijngebieden (oftewel Natura2000gebieden) waarvoor in de meeste gevallen een instandhoudingdoelstelling voor overwinterende kolgans en smient geldt. Hiernaast worden er bepaalde beperkingen gesteld aan het afschot om de instandhouding van de soort te waarborgen. Binnen deze foerageergebieden geldt geen vrijstelling om de ganzen en smienten te verjagen. De grondgebruikers ontvangen ofwel een vergoeding op basis van het Programma Beheer (beheersovereenkomsten) ofwel een tegemoetkoming in de schade achteraf. Landelijk wordt voor de foerageergebieden de periode van 1 oktober tot 1 april aangehouden. Voor sommige provincies, waaronder Groningen, geldt een iets langere overwinteringsperiode, namelijk tot 1 mei. Dat wil zeggen in de maand april bevinden zich nog groepen trekvogels (vooral grauwe gans en brandgans) in de provincie. Daarom heeft de winterontheffing in de provincie Groningen ook een looptijd tot 1 mei. Binnen het Beleidskader Faunabeheer geldt op dit moment uit hoofde van de schadevergoedingsregeling buiten de foerageergebieden de verplichting tot afschot ter ondersteuning van de verjaging alleen voor de overwinterende kolgans, de grauwe gans en de smient. Voor soorten zoals de brandgans en de rietgans geldt deze verplichting niet en wordt door ons dan ook op dit moment geen ontheffing voor afschot afgegeven voor de overwinteringsperiode .
Overzomerende ganzen Voor de overzomerende ganzen die voor een deel hier vaak tot broeden komen geldt een ander beleid, omdat deze worden geacht niet tot de trekvogelpopulaties te behoren. De overzomerende ganzen in onze provincie bestaan hoofdzakelijk uit de ganzensoorten Nijlgans, Canadese gans en Grauwe gans. In kleine tot zeer geringe populaties komt de overzomerende brandgans, kolgans en smient voor. De Nijlgans behoort niet tot de Europese soorten en wordt beschouwd als een ' exoot''. Hij is daarom geen beschermde inheemse diersoort en valt dan ook niet onder de bescherming van de Flora- en faunawet. De enige bescherming die geboden wordt is die van artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet dieren, waarin is bepaald dat dieren niet zonder redelijk doel mogen worden verwond of gedood. Voor het gebruik van geweer of jachtvogel is een aanwijzing ex artikel 67 vereist. De Canadese gans behoort wel tot de Europese soorten, maar hiervoor heeft de minster van LNV een vrijstelling afgekondigd. Dit houdt in dat de Canadese gans ter voorkoming van belangrijke schade in de landbouw mag worden gedood. De overzomerende Grauwe gans behoort tot de beschermde inheemse diersoorten in tegenstelling tot de gedomesticeerde vormen van de grauwe gans zoals de ''boerengans'' of ''soepgans''. Landelijk is de populatie van hier broedende grauwe ganzen drastisch gegroeid. Ook in de provincie Groningen zijn de populaties gegroeid. De schademeldingen en aanvragen om machtiging bleven echter beperkt tot een paar gebieden nabij waterrijke gebieden. In de "Handreiking voor beleid ten aanzien van overzomerende ganzen" heeft de minister richtlijnen gegeven voor de provincies en faunabeheereenheden. Zoals ook al in de lopende ontheffing tot oktober 2009 tot uitdrukking gebracht, voeren wij het volgende beleid: ·Voor de Canadese gans voeren wij op dit moment geen aanvullend beleid, gezien de reeds geldende wettelijke mogelijkheden voor de grondgebruikers. Voor de Nijlgans en de 'soepganzen'' zullen wij een aanwijzing ex artikel 67 van de wet overwegen, omdat deze vogels op de zelfde manier landbouwschade veroorzaken als andere ganzen. Nader onderzoek hiertoe is noodzakelijk Voor de overzomerende Grauwe Gans zullen wij voor de gemeenten waarvoor de afgelopen jaren ook sprake is geweest van schademeldingen, een ontheffing voor afschot ter ondersteuning van de verjaging geven waarbij de machtiging op voorhand mag worden verstrekt. Maatregelen tot populatiebeheer door stimulering van een andere inrichting van het landschap, worden door ons op dit moment niet overwogen. Gezien het feit dat er bij de beschermde inheemse soorten nog steeds sprake is van relatief kleine populaties achten wij voorshands de beperking van schade door middel van de mogelijkheid van eieren schudden nog voldoende. Voor de gemeenten waar tot nu toe geen schade door de Grauwe gans is opgetreden geldt de ''incidentenregeling'', dat wil zeggen dat ontheffing wordt verleend, maar dat melding vooraf dient plaats te vinden aan de Inspecteur Groene wetten der provincie alvorens een machtiging wordt afgegeven door de Fbe. Voor populaties overzomerende brandganzen, kolganzen of smienten geldt ook laatstgenoemde regeling. 6.1.2. Knobbelzwanen Knobbelzwanen richten regelmatig belangrijke schade aan in de provincie Groningen, voornamelijk in nieuw ingezaaid en overjarig grasland, graszaden, koolzaad en zomer- en wintergraan. De schadecijfers fluctueren nogal per jaar, afhankelijk van de weersomstandigheden per seizoen. In de zomermaanden trekken de zwanen zich met hun jongen terug op de grotere wateren, omdat ze dan in de rui raken. De schade aangericht door knobbelzwanen in foerageergebieden in de winterperiode wordt onder bepaalde voorwaarden vergoed door het Faunafonds, omdat bepaalde verjaag- en afschotactiviteiten de opvang van ganzen in deze gebieden zou kunnen frustreren. In het verleden is door ons bekeken en overlegd met het Faunafonds of een 3-jarig experiment met gedooggebieden voor knobbelzwanen kon worden voortgezet. Dit bleek financieel niet haalbaar. In overleg met de Statencommissie is door ons toen een ander experiment ingevoerd, namelijk de stimulering van het gebruik van vogelafweerpistolen (vuurwerkpistool) als preventief middel. De Wildbeheereenheden is verzocht om per WBE twee zwanenverjagers aan te wijzen die tegen onkostenvergoeding onzerzijds bij melding van een dreiging van belangrijke landbouwschade eerst pogingen doen om de zwanen te verjagen met een vogelafweerpistool. Vrijwel alle wildbeheereenheden werken hieraan mee.
Indien dit niet effectief blijkt wordt onder voorafgaande melding bij de Inspecteur Groene wetten overgegaan tot afgifte van een machtiging door de Fbe voor een zeer beperkt afschot ter verjaging van de zwanen. Deze regeling kon pas in het seizoen 2006/2007 worden geëffectueerd. De Fbe heeft met de aangewezen verjagers in december 2007 een evaluatie gehouden, waaruit bleek dat de regeling bevredigend werkte. De Fbe heeft ons verzocht het project voort te zetten. Aangezien voor een beoordeling van het project het noodzakelijk is om, gezien de hiervoor genoemde jaarlijkse fluctuaties in schadecijfers (en afschotcijfers), te beschikken over cijfers van verschillende jaren, zijn wij voornemens dit project enige jaren voort te zetten. Ook de ontheffingverlening zijn wij voornemens op dezelfde voet voort te zetten, zij het dat wij bij schade in kapitaalsintensieve gewassen (anders dan bij overjarig grasland) herhaalde machtiging mogelijk zullen maken. 6.1.3. Kraaiachtigen (o.a. zwarte kraai, kauw, roek). Zwarte kraai, Kauw en Roek richten regelmatig belangrijke schade aan in landbouwgewassen, vooral in granen en maïs. De ekster richt zeer incidenteel schade aan in fruitteelt. Sinds 2004 geldt een landelijke vrijstelling voor de bestrijding van landbouwschade veroorzaakt door Zwarte kraai en Kauw. De vogels mogen met de daarvoor in het Besluit beheer en schadebestrijding aangewezen middelen worden bestreden. Aangezien het Faunafonds als beleidsregel hanteert dat schade veroorzaakt door dieren waarvoor een vrijstelling geldt in principe niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt, zijn van de laatste jaren geen schadecijfers meer bekend. Voor de bestrijding van landbouwschade veroorzaakt door roeken achten wij daarom de ''incidentenregeling'' het meest doelmatig met een beperkt afschot per dag ter ondersteuning van andere verjagingmaatregelen. 6.1.4. Bejaagbare vogels Fazant, Wilde eend en Houtduif zijn soorten waarvoor gedurende een bepaalde periode in het jaar de jacht geopend is. Deze soorten kunnen belangrijke schade in de landbouw aanrichten, maar door de jacht vindt een bepaald populatiebeheer plaats. Wij achten daarom buiten de jachtperiode voor Fazant en Wilde eend de "incidentenregeling" op zijn plaats. Uitzondering hierop is de periode van 1 juli tot 15 augustus. In deze periode kwamen voorgaande jaren een groot aantal verzoeken binnen vanwege de schade die door groepen wilde eenden werden aangericht in gelegerd graan, voorafgaande aan de oogst. Voor deze periode, voorafgaand aan het ingaan van het jachtseizoen op 15 augustus, achten wij dan ook een machtiging op voorhand voor afschot ondersteunend aan de verjaging het meest doelmatig. Voor de houtduif geldt buiten de jachtperiode een landelijke vrijstelling ter bestrijding van schade aan gewassen. 6.1. 5. Overige vogels Bij de overige vogelsoorten die schade aan gewassen aanrichten (meerkoeten, spreeuwen, meeuwen) is sprake van incidentele tot zeer incidentele belangrijke schade. Het gaat dan om zich plotseling voordoende gevallen. Wij achten hier de ''incidentenregeling'' het meest doelmatig. Met betrekking tot schade veroorzaakt door de holenduif zien wij geen aanleiding om een ontheffing tot afschot te verstrekken, aangezien zich over een reeks van jaren geen schademelding heeft voorgedaan. 6.1.7. Grote hoefdieren Met betrekking tot de grote hoefdieren (reeën, damherten, edelherten, zwijnen) zien wij alleen aanleiding om voor reeën een ontheffingsregeling te treffen. Deze dieren kunnen plaatselijk landbouwschade veroorzaken, vooral ook in de vollegrondsgroenteteelt. Op andere gronden dan de landbouwschade (namelijk verkeersveiligheid en populatiebeheer) zien wij aanleiding om een regeling voor populatiebeheer te treffen. Over het algemeen zal hiermee ook de dreiging van landbouwschade worden weggenomen. Indien dit niet het geval is zal bij uitzondering een ontheffing worden gegeven. Populaties damherten doen zich in het wild niet voor in onze provincie. Wel komen meldingen van losgebroken dan wel losgelaten damherten voor. Gezien het risico voor het verkeer en het feit dat wij als beleid voeren om ten opzichte van de landelijk voorkomende populaties geen nieuwe populaties damherten in het wild (dat wil zeggen in niet afgerasterde gebieden) te laten ontstaan, hebben wij een aanwijzing ex artikel 67 van de wet gedaan. Op grond van deze aanwijzing zijn enkele mensen in de provincie door ons bevoegd verklaard om een gesignaleerd damhert te verdoven en te verplaatsen naar een opvangadres dan wel, indien dit niet mogelijk blijkt, af te schieten.
Ook voor zwijnen streven wij een nulstand na en daarom hebben wij op grond van artikel 67 iedere jager bevoegd verklaard om het dier binnen zijn jachtveld af te schieten. Er zijn de afgelopen tien jaar geen wilde zwijnen in de provincie Groningen gesignaleerd, maar in het oostelijk deel van de provincie kan een trek vanuit Duitsland of zuidoost Drenthe voorkomen. Edelherten komen in de provincie Groningen niet voor. 6.1.8. Overige zoogdieren Overige zoogdieren welke schade in de landbouw kunnen veroorzaken worden het meest genoemd vossen, konijnen, woelratten, veldmuizen en bosmuizen. De Vos richt regelmatig schade aan bij pluimvee en lammeren. Voor de vos geldt een landelijke vrijstelling om deze met de in het Besluit beheer en schadebestrijding aangewezen middelen te bestrijden. Voor het gebruik van kunstlicht is toestemming van de provincie vereist. Het Konijn is een dier dat bejaagbaar is gedurende een bepaalde periode. Daarbuiten geldt een landelijke vrijstelling voor schadebestrijding. 6.2. Volksgezondheid en openbare veiligheid Bedreiging van de volksgezondheid (zoals het optreden van hondsdolheid of verspreiding van ziektekiemen in de directe omgeving van consumenten) en de openbare veiligheid (zoals ondergraving door vossen en konijnenschade van zeewerende dijken) is aanleiding om een uitzondering te maken op de beschermingsbepalingen dan wel andere maatregelen te treffen. Daarbij zullen wij afwegen om methoden of middelen toe te staan die in de wet slechts bij ontheffing kunnen worden toegestaan, zoals nachtelijke bejaging met gebruik van kunstlicht. Populatiebeheer reeën In het belang van de openbare veiligheid is ook de bedreiging van de verkeersveiligheid door aanrijdingen met reeën. Het aantal aanrijdingen vertoont de laatste tien jaar een stijgende lijn. Mede om deze reden staan wij toe dat jaarlijks aan populatiebeheer bij reeën wordt gedaan en dat een bepaald quotum wordt afgeschoten om de populatie te stabiliseren. Dit quotum zal vanaf najaar 2009 jaarlijks worden bepaald volgens de Leidraad beheer Reeën 2008, dat door de drie noordelijke faunabeheereenheden is vastgesteld als basis ter bepaling van de wenselijk geachte populatie. Wij stemmen in met de hantering van deze leidraad ter bepaling van dit quotum. Deze leidraad houdt een aanmerkelijke verbetering in van de gehanteerde methode in de afgelopen vijf jaar. Onder meer wordt een bepaalde populatie reeën ook in landbouwgebieden acceptabel geacht (voorheen niet) en zijn er strikte richtlijnen voor de voorjaarstellingen om zo nauwkeurig mogelijk de aanwezige populatie te bepalen. Hiernaast zullen wij aan de hand van de locaties van de aanrijdingen van de laatste jaren bepalen op welke punten voorzieningen (zoals verbeterde reewildspiegels) een vermindering van het aantal aanrijdingen kan opleveren. Wij zullen dit bij ons wegbeheer, voor zo ver financieel verantwoord ten opzichte van andere verbeteringen van de verkeersveiligheid, ook trachten te realiseren. Ditzelfde geldt in zekere mate voor uittreeplaatsen bij de bij ons in beheer zijnde kanalen en andere waterlopen. Andere actiepunten vormen een regeling voor het handelen bij aanrijdingen van gewonde dieren en het opsporen hierbij van achtergelaten reejongen en vervoer naar opvang. Wij zullen trachten de komende periode hierover met de daarvoor in aanmerkende organisaties afspraken te maken. 6.3. Veiligheid van vliegverkeer In het belang van de veiligheid van het vliegverkeer zullen wij, in overleg met de provincie Drenthe lokaal ingrijpen toestaan in populaties vogels in de nabijheid van het vliegveld, indien de noodzaak daartoe zich voordoet. Het gaat hier om ingrijpen indien de normale verdrijvingsapparatuur van vogels bij de landingsbaan niet voldoende resultaat blijkt te hebben. 6.4. Voorkoming van schade aan flora en fauna Het gaat hier om schade die de ene soort door predatie toebrengt aan de populatie van een andere beschermde inheemse diersoort. Over de vraag over de noodzaak en de mate van bestrijding wordt zeer verschillend gedacht. Wij zijn van mening dat beschermde inheemse diersoorten waarvan de populatie de laatste tien jaar in onze provincie aanzienlijk is teruggelopen, door een ingrijpen in de populaties prederende dieren waarvan de populatie niet in gevaar komt, beschermd moeten worden. Het gaat vooral om bescherming van weidevogels en andere bodembroeders waarvoor de overheid zich ook op andere manieren, zoals maatregelen uit het Programma Beheer, grote moeite tot instandhouding troost.
Om deze reden zullen wij dan ook de bestrijding van vossen met kunstlicht en het doden van kraaien in of bij weidevogelgebieden met kraaienvangkooien toestaan. Voor kraaienvangkooien zullen daarbij zeer strikte voorwaarden gelden over het aantal te doden vogels en in verband met het voorkomen van sterfte onder andere vogels dan kraaien. Meer lokaal kunnen andere alternatieve maatregelen worden toegepast zoals het plaatsen van schrikdraad of rasters rondom te beschermen nesten. Ook met betrekking tot onze provinciale eigendommen zullen wij waar nodig om deze reden onze toestemming geven (grondgebruikersverklaringen) om vossen of kraaien te bestrijden. In het recente verleden hebben wij dan ook grondgebruikersverklaringen afgegeven in verband met de bescherming van oeverzwaluwen in zand- of baggerdepots in de broedperiode van deze vogels. 6.5. Andere belangen (o.a. overlast) Van de in het Besluit beheer en schadebestrijding aangewezen belangen waarvoor de provincie volgens de wet ontheffing kan verlenen is het meest voorkomend de melding van schade of overlast aan gebouwen door steenmarters, onder andere in scholen en ziekenhuizen. In vrijwel alle gevallen kon worden volstaan met het aanbrengen van werende middelen. In een enkel geval werd ontheffing verleend voor het gebruik van een vangkooi om het dier te verplaatsen. In de komende periode zullen wij onderzoeken of de doelmatigheid van handelen kan worden vergroot door een algemene ontheffing te verlenen aan gemeenten. Die kunnen dan professionele mensen of bedrijven machtigen om in geval van schade of overlast de steenmarters te verjagen of te vangen en te verplaatsen en in het uiterste geval te doden. Dit laatste is dan gebonden aan voorafgaand toezicht van de Inspecteur groene wetten. Voor ernstige overlast door vogels (vooral door kraaien en roeken) bestaat formeel voor de minister een ontheffingsmogelijkheid, zij het onder strikte voorwaarden en niet in het broedseizoen. De provincie kan alleen ontheffing in het belang van de openbare veiligheid of de volksgezondheid verlenen, terwijl de minister ten behoeve van onderzoek ontheffing kan verlenen voor bijvoorbeeld plannen voor verplaatsing van roekenkolonies (verplaatsingsplannen).
7. Ingrepen in populaties (art. 67) Deze aanwijzingsbevoegdheid houdt in dat wij aan bepaalde (categorieën) personen de bevoegdheid kunnen geven om van door de minister aangewezen beschermde inheemse diersoorten, andere diersoorten of verwilderde dieren, de stand van de populatie te beperken. Bij beschermde inheemse diersoorten mag daarbij geen afbreuk worden gedaan aan een gunstige staat van de instandhouding van de soort. Deze aanwijzing kan geschieden omwille van de belangen zoals hiervoor onder 4. genoemd bij de ontheffingverlening van artikel 68. Bij deze aanwijzing kunnen wij bepalen dat andermans gronden desnoods zonder toestemming worden betreden zonodig met behulp van de politie. Het zal duidelijk zijn dat deze bepaling slechts in uiterste gevallen wordt toegepast. Op dit moment geldt een aanwijzing voor de bestrijding van muskusratten en beverratten door de provinciale muskusrattenbestrijders, en voorts de opsporing en het vangen en/of doden van in het wild levende damherten en voor het doden van wilde zwijnen. Voor het stabiliseren van de populatie bij knobbelzwanen en overzomerende grauwe ganzen door middel van het eieren schudden achten wij voorshands de verlening van een ontheffing ex artikel 68 voldoende. Wij verwachten daarbij de nodige medewerking van natuurterreinbeheerders en waterschappen. In de Regeling Beheer en schadebestrijding dieren zijn de volgende soorten aangewezen waarvoor de bepalingen van artikel 67 kunnen gelden: Beverrat Nijlgans Canadese Gans Ree Damhert Rosse stekelstaart Edelhert Siberische grondeekhoorn Grauwe Gans Verwilderde duif Knobbelzwaan Verwilderde kat Konijn Verwilderde nerts Marterhonden Wasbeer Muntjak Wild zwijn Muskusrat In verband met de muskus- en beverrattenbestrijding hebben wij van deze bevoegdheid gebruik gemaakt om personen aan te wijzen die deze taak op zich nemen. Wij streven ernaar om effectieve middelen en methoden te gebruiken waarbij bijvangsten worden beperkt tot een minimum. De bijvangsten worden jaarlijks gerapporteerd in het jaarverslag muskusrattenbestrijding. Een voorstel voor een proef betreffende het niet bestrijden van muskusratten in twee proefgebieden zal apart aan Provinciale Staten worden voorgelegd.
8. Zoeken en rapen van kievitseieren Wij zullen geen ontheffing verlenen voor het rapen van kievitseieren. Wij achten het rapen van kievitseieren niet passen in het beleid om weidevogels te beschermen. De intrinsieke waarde van het dier, die in de Flora- en faunawet nadrukkelijk op de voorgrond wordt gezet, is in dit verband een belangrijk uitgangspunt voor de bescherming van de diersoort. Kievitseieren zoeken en rapen (art. 60 en 61) De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid aan GS om samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers te erkennen indien zij voldoen aan bij ministeriële regeling gestelde regels. Aan deze erkende samenwerkingsverbanden kunnen GS een ontheffing verlenen voor het zoeken en rapen van kievitseieren. GS kunnen deze samenwerkingsverbanden ontheffing van het verbod op het rapen van eieren verlenen voor een periode tussen 1 maart en 9 april. Het culturele en traditionele belang van het zoeken en rapen van kievitseieren achten wij in de provincie Groningen ondergeschikt aan het belang van weidevogelbescherming. Bij het zoeken en rapen van kievitseieren zijn de beschermende en educatieve "nazorg"-activiteiten een steeds belangrijkere plaats gaan innemen. Juist deze bescherming van nesten en de educatieve activiteiten zien wij als waardevolle elementen voor weidevogelbescherming. Wij beschouwen rapen van de eieren niet als een voorwaarde voor de "nazorg", en wij zien voldoende mogelijkheden om bescherming en educatie te stimuleren zonder de eieren te rapen. Gezien deze uitgangspunten achten wij het niet noodzakelijk om samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers te erkennen met het doel om kievitseieren te kunnen zoeken en rapen. In een tweetal zittingen voor de Rechtbank Groningen is in de afgelopen jaren ons beleid op dit punt getoetst en beroep hiertegen ongegrond verklaard. Voor het opsporen van eieren van weidevogels in verband met beschermingsactiviteiten geldt op grond van artikel 16a van het Besluit vrijstelling beschermde dieren en planten een vrijstelling.
9. Overige uitvoeringsaspecten De Flora- en faunawet wordt gekenmerkt door een gedecentraliseerde uitvoering, waarbij samenwerking met diverse betrokken partijen bij de uitvoering van het beleid centraal staat. In de vorige hoofdstukken is dit al regelmatig aan de orde geweest. In dit hoofdstuk zullen enkele overige aspecten van de uitvoering worden aangegeven, waarbij de nadruk wordt gelegd op de verdeling van taken en bevoegdheden tussen verschillende betrokken instanties en organisaties. 9.1. Toezicht en handhaving 9.1 Toezicht en handhaving Bij de uitvoering van de Flora- en faunawet is de handhaving een belangrijke schakel. De bestuursrechtelijke handhaving richt zich hierbij onder meer op de controle van de ontheffingen, aanwijzingen en vrijstellingen die door de provincie worden verleend. Hiernaast is strafrechtelijke handhaving van belang. Onze Inspecteurs groene wetten (voorheen genoemd: toezichthouder) zijn tevens benoemd als BOA . Voor de strafrechtelijke kant worden zij aangestuurd door de Officier van Justitie. Zij werken dan ook nauw samen met de Algemene Inspectie Dienst van het ministerie van LNV en met de politie. Wij hechten grote waarde aan een actieve provinciale inzet voor zowel de bestuursrechtelijk als de strafrechtelijke handhaving van de wet vanuit de provinciale organisatie.
Toezicht (Art. 104) In de wet wordt gesteld dat het toezicht op de naleving van de wet wordt verricht door: • Ambtenaren die door de minister zijn aangewezen; • Ambtenaren die door gedeputeerde staten zijn aangewezen; • Ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, en; • Ambtenaren die door de Minister van Justitie op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten (WED)met opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn belast. Overtredingen van verboden uit de Flora- en faunawet zijn strafbaar gesteld in de WED. Het aanmerken van de strafbare feiten als economisch delict heeft tot gevolg dat ook de bepalingen met betrekking tot de opsporing en bijzondere maatregelen en straffen uit de Wet economische delicten van toepassing zijn. Wanneer toezichthouders ook zijn aangewezen en beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) kunnen ze met de strafrechtelijke opsporing van overtredingen van de Flora- en faunawet worden belast.
De handhavingstaken die in onze organisatie worden uitgevoerd door de afdeling Milieutoezicht (MTZ) zijn tweeledig: • Het toezicht houden op de naleving van de groene wetten (w.o. voor zover het betreft de bevoegdheden van GS. • Het opsporen van overtredingen in het kader van de Flora- en faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet en aan deze wetten gerelateerde overtredingen. • Het ontwikkelen en vervolgens coördineren en in stand houden van een netwerk van handhavers uit de diverse organisaties betrokken bij het toezicht van de groene wetten. In de afgelopen jaren zijn de Inspecteurs groene wetten naast toezicht volgens de Flora- en faunawet ook betrokken geweest bij controles volgens de Boswet en de Natuurbeschermingswet. De komende jaren zullen de handhavingstaken toenemen indien het IPO-bestuursakkoord met betrekking tot verdere decentralisatie van Rijkstaken op het gebied van de groene wetgeving ten uitvoer wordt gebracht. Werkgroep handhaving In 1998 is een begin gemaakt met de opbouw, het ontwikkelen en het in stand houden van een functioneel netwerk met instanties die nauw betrokken zijn bij het toezicht van de groene wetgeving. Hiervoor is onder andere de "Werkgroep handhaving Groene wetten" opgericht, bestaande uit medewerkers van de regiopolitie (de milieuspecialisten) uit de verschillende districten, de Algemene Inspectie Dienst, jachtopzichters, de Douane en toezichthouders van de terreinbeherende natuurorganisaties. De werkgroep functioneerde onder voorzitterschap van de toezichthouder van de provincie Groningen. In het najaar van 2007 is het voorzittersschap overgedragen aan de coördinator van het regionale milieuteam van de Regiopolitie Groningen. De werkgroep heeft zich tot doel gesteld een overlegplatform te zijn over inhoudelijke zaken betreffende toezicht en handhaving. Hierbij komen onder andere gebiedsgerichte, beleidsmatige zaken en afstemming aan de orde en worden de werkzaamheden van de gezamenlijke toezichthouders besproken. Alle deelnemers van de werkgroep beschikken over opsporingsbevoegdheid. De laatste jaren heeft het toezicht en handhaving van de
groene wetten een duidelijke plaats verworven en heeft het handhavingsbeleid geresulteerd in een goede verstandhouding tussen de provincie en de diverse doelgroepen waaronder de Wildbeheereenheden en andere doelgroepen. Wij zetten in op een voortzetting van dit beleid. De handhavingstaken die in onze organisatie worden uitgevoerd door de afdeling Milieutoezicht (MTZ) zijn tweeledig: • Het toezicht houden op de naleving van de groene wetten (w.o. voor zover het betreft de bevoegdheden van GS. • Het ontwikkelen en vervolgens coördineren en in stand houden van een netwerk van handhavers uit de diverse organisaties betrokken bij het toezicht van de groene wetten. In de afgelopen jaren zijn de Inspecteurs groene wetten naast toezicht volgens de Flora- en faunawet ook betrokken geweest bij controles volgens de Boswet en de Natuurbeschermingswet. De komende jaren zullen de handhavingstaken toenemen indien het IPO-bestuursakkoord met betrekking tot verdere decentralisatie van Rijkstaken op het gebied van de groene wetgeving ten uitvoer wordt gebracht. Cross compliance Om te verzekeren dat boeren die Europese inkomenssubsidies ontvangen maatschappelijk verantwoord ondernemen, moeten zij voldoen aan diverse regels die zien op milieu, volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn: cross-compliance. De Europese regelgeving verplicht de lidstaten op deze naleving gericht te controleren en de resultaten van de controles ter beschikking te stellen aan de betaalorganen. Ook niet-naleving van cross-compliance-voorwaarden, geconstateerd in het kader van reguliere handhaving zal gevolg hebben voor de subsidieverlening. Naast het ministerie van LNV hebben de besturen van de provincies, gemeenten en waterschappen een reguliere taak tot handhaving waar de genoemde eisen zijn vastgelegd in Europese en nationale regelgeving en deze overheden zijn aangewezen als toezichthouders. De minister van LNV heeft ten behoeve van de controles op cross-compliance de AID aangewezen als de coördinerende controleautoriteit (CCA). Een Europees uitgangspunt is dat controles op de naleving van crosscompliance-voorwaarden zoveel mogelijk aansluiten bij de reguliere controlepraktijken. Om een gezamenlijke uitvoering van controles op naleving van de voorwaarden te stroomlijnen, worden informatiestromen opgezet tussen de betaalorganen, de AID en de controlediensten van provincies, gemeenten en waterschappen. Hiervoor zijn interbestuurlijke afspraken gemaakt die zijn neergelegd in de Samenwerkingsovereenkomst uitvoering cross compliance. Deze houdt in dat overtredingen van bepaalde artikelen in de Flora- en faunawet door ons worden doorgegeven aan de AID. Convenant handhaving natuurbeschermingswetgeving In 2006 zijn landelijk twee samenhangende projecten gestart: De Evaluatie Natuurwetgeving en Programmatisch Handhaven Natuurwetgeving. Onderwerp van deze projecten: de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op deze terreinen zijn veel verschillende handhavinginstanties actief. De handhavingpartners constateren dat de handhaving op het terrein van de natuurwetgeving op sommige punten nog niet optimaal is. Er is vooral winst te halen door meer onderlinge afstemming. Doel van het project Programmatisch Handhaven Natuurwetgeving is volgens het plan van aanpak: te komen tot een Handhavingstrategie voor de natuurwetgeving (Ffwet, Nbwet en Boswet). 9.2. Onderzoek en monitoring Het beschikken over voldoende en actuele gegevens over de toestand van flora en fauna is een voorwaarde voor het opstellen en uitvoeren van het natuur- en landschapsbeleid. Een deel van de benodigde gegevens van flora en fauna in Groningen wordt verkregen via het Biologisch Meetnet van de provincie Groningen: een monitoringsysteem dat in het leven is geroepen om veranderingen in natuur en landschap te kunnen signaleren en de effectiviteit van natuur- en landschapsbeleid te kunnen evalueren. Dit meetnet onderzoekt veranderingen in landschap, vegetatie en avifauna, met nadruk op de populatieontwikkeling van weidevogels, provinciale aandachtssoorten en kenmerkende vegetaties. Over de resultaten wordt regelmatig gerapporteerd. In het kader van de soortenbescherming wordt onderzoek en monitoring verricht. Dit richt zich vooral op de volgende aspecten: • de uitvoering van de voorgenomen maatregelen;
• de ontwikkeling van de populatie (aantal en verspreiding van de soorten waarvoor de maatregelen zijn bedoeld) • de relatie tussen de genomen maatregelen en de populatieontwikkeling Gegevensautoriteit natuur Door de zogenaamde natuurtoets is de behoefte aan gegevens over aanwezige flora- en fauna de laatste jaren sterk gegroeid. Om in deze behoefte te helpen voorzien heeft de minister de Gegevensautoriteit natuur in het leven geroepen. Dit instituut heeft ten doel de aanwezige gegevens te verzamelen en openbaar ter beschikking te stellen. Daartoe wordt een Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) ingericht. Aan de inrichting van deze databank zullen wij ook onze medewerking verlenen. Gegevens schadebestrijding De noodzaak tot het verzamelen van gegevens en het monitoren in het kader van beheer en schadebestrijding wordt steeds sterker. Het nemen van beslissingen om uitzonderingen op de beschermende bepalingen voor planten- en diersoorten toe te staan, dient plaats te vinden op basis van nauwkeurige en objectieve gegevens en interpretaties. Gegevens over de situatie ter plekke en de ontwikkelingen over langere perioden zijn daarbij van grote waarde. Wij hechten er belang aan dat faunabeheerplannen gebaseerd zijn op accurate en actuele gegevens die op zorgvuldige wijze zijn vergaard. Bij de inrichting van het faunabeheerplan wordt gebruik gemaakt van de schadegegevens van het Faunafonds, de jaarlijkse rapportages van de Fbe en de databank van de KNJV (WBE-databank). Onderzoek Al eerder in deze nota is aangegeven dat het Faunafonds enkele belangrijke taken heeft met betrekking tot advisering en het verlenen van tegemoetkomingen in het geval schade door dieren optreedt. Het Faunafonds heeft echter ook de taak om wetenschappelijk onderzoek te bevorderen, evenals het uitvoeren van onderzoek en het geven van voorlichting. Dit geldt met name voor schadebestrijding die het regionale niveau overstijgt.
11. Financiële aspecten en eigen provinciaal beleid Tegemoetkomingen bij schade Indien er sprake is van belangrijke schade aan landbouwgewassen of vee, veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten, dan zijn er in bepaalde gevallen mogelijkheden om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming. Onder de Jachtwet en de Vogelwet bestond er de mogelijkheid om een dergelijke tegemoetkoming aan te vragen bij het Jachtfonds. De bekostiging voor deze vergoedingen kwam voor het overgrote deel voor rekening van het rijk. Onder de Flora- en faunawet is deze taak overgenomen door het Faunafonds. In de "Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds" heeft het Faunafonds aangegeven hoe het fonds om zal gaan met aanvragen voor schadevergoedingen die beschermde inheemse diersoorten aanrichten aan landbouwgewassen en teelten. Andere soorten van schade dan landbouwschade worden in principe niet vergoed door het Faunafonds noch door de provincie. Eigen beleid Zowel het Ministerie van LNV als de afzonderlijke provincies kunnen het Faunafonds van de benodigde financiën voorzien om tegemoetkomingen bij schadegevallen uit te keren. In principe zullen de provincies slechts een bijdrage in dit fonds leveren indien zij besluiten nemen die afwijken van het met het Faunafonds overeengekomen beleid of niet tijdig een ontheffing afgeven. Het in deze notitie geformuleerde provinciale beleid wijkt, met uitzondering van het knobbelzwanenbeleid, niet af van het landelijke beleid, c.q. het beleid van het Faunafonds inzake tegemoetkomingen bij schadegevallen. Een provinciale bijdrage in het Faunafonds is daarmee niet aan de orde. Bij het toestaan van afschot voor knobbelzwanen wijken wij in zoverre af van het landelijke en door het Faunafonds geadviseerde beleid, dat wij slechts een zeer beperkt afschot toestaan. Tot op heden heeft dit niet geleid tot een navordering door het Faunafonds. Bestuursakkoord IPO-Rijk 2008 Het Bestuursakkoord tussen IPO en het rijk houdt onder andere in dat in dat in verband met de verdere decentralisatie van taken uit de groene wetten het Faunafonds als onderdeel van het ministerie van het LNV ophoudt te bestaan, mogelijk al per 1 januari 2010. Financiering projecten Zoals hiervoor vermeld zien wij geen aanleiding om zelfstandig structureel een financiële bijdrage te leveren als tegemoetkoming bij schadegevallen, omdat bij de decentralisatie van taken uit de Flora- en faunawet hierin geen financiële compensatie door het rijk is geboden. De provincie kan onzes inziens alleen voorzien in flankerend beleid, onder andere gericht op • het van de grond krijgen van bepaalde projecten om de schade te bestrijden, bijvoorbeeld ganzenfoerageergebieden • op een beperkte schaal alternatieven voor afschot te bieden, bijvoorbeeld het knobbelzwanenproject • een betere communicatie tussen de verscheidene doelgroepen te bewerkstelligen • of gedoogprojecten met geringe financiële betekenis te onderhouden. Een en ander wordt bekostigd uit het budget dat in het PLG voor vijf jaar voor soortenbescherming is vastgelegd. Hiernaast worden, zoals onder paragraaf 5.1. vermeld, ook de activiteiten van de Fbe-Groningen door de provincie gefinancierd. Hiermee is bij de compensatie door het rijk rekening gehouden.
10. Beleidsregels samengevat 1. Wij zullen ons beleid ten aanzien van soortenbescherming voeren zoals omschreven onder paragraaf 2.2. 2. Het instrument Beschermde Leefomgeving zal alleen worden ingezet voor bescherming van de leefomgeving van de plant- en diersoorten voor nader te definiëren soorten en leefgebieden. 3. In het geval van bijzondere weersomstandigheden zullen wij besluiten de jacht te sluiten na overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties. 4. Overeenkomstig de wet zullen wij als jachthouder van de provinciale terreinen datgene doen wat een goede jachthouder betaamt om eventuele schade aan aangrenzende percelen te voorkomen. 5. Wij zullen als grondgebruiker toestemming geven om beheer en schadebestrijding uit te voeren op provinciale gronden indien en voor zover noodzakelijk ter wille van de belangen opgesomd in artikel 68 van de wet en artikel 4 van het Besluit beheer en schadebestrijding. 6. Voor de beoordeling van het begrip "belangrijke schade" in artikel 68 van de wet hanteren wij een drempel van € 250 per geval. Indien in IPO-verband een andere drempel wordt overeengekomen zullen wij deze nieuwe drempel hanteren. 7. Op basis van een faunabeheerplan zullen wij aan de Fbe-Groningen provinciebrede ontheffingen afgeven voor de looptijd van het plan. Op basis van deze ontheffing kan de Fbe grondgebruikers machtigen om van deze ontheffing gebruik te maken. In het algemeen zullen wij hierbij het principe hanteren dat, voordat over wordt gegaan tot afgifte van een machtiging voor afschot van beschermde inheemse diersoorten, onze Inspecteur groene wetten een positief advies moet hebben gegeven voor afgifte van de machtiging. Slechts bij veelvuldige schade of populatiebeheer is deze voorafgaande toestemming niet vereist. 8. Voor de bestrijding van schade veroorzaakt door knobbelzwanen zullen wij ons knobbelzwanenproject voortzetten. 9. Voor de bestrijding van landbouwschade veroorzaakt door ganzen en smienten volgen wij de afspraken in het Beleidskader Faunabeheer. 10. Wij verlenen geen ontheffing om het zoeken en rapen van kievitseieren te kunnen toestaan. Wij achten het niet noodzakelijk om samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers te erkennen die zich richten op het zoeken en rapen van kievitseieren. 11. Het in deze notitie geformuleerde provinciale beleid wijkt niet af van het landelijke beleid, c.q. het beleid van het Faunafonds ten aanzien van schadebestrijding en eventuele tegemoetkomingen bij schadegevallen. Een provinciale bijdrage als tegemoetkoming bij schadegevallen is daarmee in principe niet aan de orde. 12. Binnen de beschikbare budgettaire ruimte van het Programma Landelijk Gebied zullen wij voorzien in flankerend beleid ten aanzien van projecten betreffende de schadebestrijding, alternatieve maatregelen ten opzichte van afschot, verbetering van communicatie en gedoogprojecten van geringe financiële betekenis. 13. Met betrekking tot toezicht en handhaving van de Flora- en faunawet en de overige natuurwetgeving zetten wij het huidige beleid voort met de actieve inzet van provinciale Inspecteurs groene wetten.