‘Beleid inzake meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen’ Agatha Snellenschool – juni 2012 1. Inleiding Lange tijd leefde het idee dat meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen nauwelijks begeleiding nodig hebben. Hun begaafdheid zou er voor zorgen dat ze er toch wel komen. In de laatste decennia is duidelijk geworden dat meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen een heel diverse groep van leerlingen vormt, die specifieke aandacht vraagt. De Agatha Snellenschool wil de mogelijkheden om meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen te begeleiden in de komende jaren systematisch versterken. Omdat de versterking van het onderwijs aan begaafde leerlingen nog volop in ontwikkeling is op de Agatha Snellenschool, is dit beleidsplan een groeidocument. Het beschrijft wat meer-‐ en hoogbegaafdheid is, hoe wij dit signaleren en de begeleiding van meer-‐ en hoogbegaafde kinderen. De uitvoering van dit nieuwe beleid start begin schooljaar 2012-‐2013 en zal jaarlijks in het team worden geëvalueerd, bijgesteld en zo nodig uitgebreid. De Agatha Snellenschool is sinds schooljaar 2011-‐2012 lid van het Plusklasnetwerk van het Samenwerkingsverband RK/AB. Dit netwerk ondersteunt onze initiatieven tot verbetering van het onderwijs aan meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen. Het is een waardevol platform waarin kennis wordt gedeeld. Ook het in 2011 opgestelde ‘richtinggevend kader hoogbegaafdheid’ van het Samenwerkingsverband RK/AB is voor ons een waardevol richtinggevend document. Wat verstaan we onder meer-‐ en hoogbegaafdheid? Hoogbegaafdheid is meer dan een hoge IQ-‐score op een intelligentietest. Het is een verzamelnaam voor verschillende kenmerken die in een individu tot uiting kunnen komen. Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van hoogbegaafdheid: • Een eerste factor is de aanwezigheid van een hoge mate van intelligentie bij de leerling. Dit kan gemeten worden door een intelligentietest en wordt meestal uitgedrukt in een IQ-‐score. Een precieze grens wordt niet gegeven, maar algemeen wordt aangenomen dat we van hoogbegaafdheid speken bij een IQ-‐score van 130 en hoger. • Een tweede belangrijke factor is de hoge mate van creativiteit die de leerling laat zien. In dit geval wordt onder creativiteit het vermogen om bijvoorbeeld iets origineels te bedenken verstaan (buiten de gegeven kaders te denken). Dat kan een oplossing voor een bepaalde som zijn, maar het kan ook een vraag zijn die niemand anders zou bedenken. • Een derde factor is de aanwezigheid van een grote motivatie. De enorme gedrevenheid, het doorzettingsvermogen en het plezier dat getoond wordt bij het uitvoeren van een opdracht zijn bij hoogbegaafde leerlingen bijzonder. Zijn deze factoren allemaal aanwezig, dan hebben we te maken met een hoogbegaafde leerling. Het komt ook voor dat deze kenmerken niet altijd even sterk aanwezig zijn. Een leerling met een hoge score op een intelligentietest, zonder een hoge mate van creativiteit en grote motivatie, noemen we dan ook meerbegaafd en niet hoogbegaafd. Leereigenschappen behorende bij een hoog IQ: Snel van begrip Hoog leertempo Goed geheugen
Brede algemene interesse Brede algemene kennis Probleemoplossend vermogen Toepassen van verworven kennis Analytisch vermogen
Begaafde leerling Hoogbegaafde leerling Beantwoordt de vragen Discussieert in detail, is kritisch, bewerkt stellingen Presteert bovengemiddeld in de klas Kan bovengemiddeld maar ook gemiddeld of Hoort bij de top van de groep beneden gemiddeld presteren Luistert met interesse Laat sterke gevoelens en opnies zien Leert gemakkelijk Weet het vaak al 6-‐8 herhalingen nodig voor meesterschap Meesterschap al na 1-‐2 repetities Begrijpt ideeën Ontwikkelt en bewerkt ideeën Geniet van leeftijdgenoten Prefereert vaak ouder gezelschap Maakt zijn werk af Onderzoekt de toepassingen Kopieert nauwkeurig Creëert nieuwe projecten Houdt van school Geniet van leren Technicus Uitvinder Is tevreden over eigen leren / kunnen Is hoogst zelfkritisch De ondergrens van een IQ van 130, die vaak gehanteerd wordt, vinden wij voor onze school niet werkbaar, omdat wij meestal niet over IQ gegevens van kinderen beschikken. Bovendien zijn er leerlingen met een hoge IQ score en een hoge mate van creativiteit, maar met een minder goede werkhouding (doorzettingsvermogen). Wij willen bij deze leerlingen een betere werkhouding stimuleren door hen ook bij de doelgroep te betrekken. Dat geldt ook voor leerlingen die één van de andere kenmerken minder hebben, zoals een hoogintelligent kind met een groot doorzettingsvermogen maar een minder uitgesproken creativiteit. Het IQ is in zekere mate een flexibel gegeven, dat door omstandigheden beïnvloed wordt. Daarom spreken we pas vanaf zevenjarigen van meer-‐ en hoogbegaafdheid. Tot die leeftijd noemen we uitingen van hoge intelligentie een ontwikkelingsvoorsprong. Hoogbegaafd: Kinderen met een evenwichtige IQ-‐score van 130 of meer, hoge motivatie tot leren, hoge mogelijkheid tot creatief denken, creativiteit. Ontwikkelingsvoorsprong: Kinderen tot 7 jaar met een hoge intelligentie en/of uitingen van een hoge begaafdheid. Meerbegaafd: Er zijn ook kinderen bij wie uit informatie van de leerkracht of uit het meerdere malen behalen van hoge scores in het CITO-‐ LOVS (cognitief leerlingvolgsysteem) blijkt dat zij op diverse gebieden voorlopen op hun leeftijdsgenoten. Deze kinderen hoeven niet hoogbegaafd te zijn, maar ook voor deze kinderen zal een extra aanbod nodig zijn. Agatha Snellenschool - Beleid t.a.v. slimme kinderen – mei 2012
2
2. Signalering Signalering van meer-‐ en hoogbegaafdheid is minder eenvoudig dan je zou verwachten. Deze leerlingen bezitten naast de mogelijkheid om snel te leren, leerstof te doorzien, en originele verbanden te leggen, ook de capaciteit om zich snel aan te passen; bijvoorbeeld om niet op te vallen. Dit is niet altijd een bewust gekozen proces. Meer-‐ en hoogbegaafdheid wordt dan ook regelmatig niet herkend. We hebben de volgende afspraken gemaakt om een ontwikkelingsvoorsprong of meer-‐ en hoogbegaafdheid zo goed mogelijk te signaleren. Leerlingen die opvallen worden besproken met de IB-‐er van de betreffende bouw. Ook overleggen we met leraren uit voorafgaande leerjaren of ze het geschetste beeld herkennen en kunnen aanvullen. We werken in de onderbouw met het Pravoo ontwikkelingsvolgsysteem en met de toetsen beginnende geletterdheid en CITO rekenen. Met deze instrumenten in handen zijn wij alert op een eventuele ontwikkelingsvoorsprong in groep 1 en 2. Omdat kleuters meer de neiging tot aanpassingsgedrag hebben dan oudere kinderen is het van groot belang juist de eerste periode goed te observeren. Na 6 weken tot 2 maanden vullen we dan het 1e peilpunt in van het lvs Pravoo en plannen een huisbezoek. Het protocol huisbezoek wordt uitgebreid zodat dit ook gebruikt kan worden bij signalering van een mogelijke ontwikkelingsvoorsprong. Leerlingen die in het CITO-‐leerlingvolgsysteem langere tijd A+ (een hoge A) scoren, zullen we ook nadrukkelijk volgen op eventuele meer-‐ en hoogbegaafdheid Resultaten van de leerlingvolgsystemen sociaal-‐emotionele ontwikkeling (KIJK op sociale competentie en/of LVS Kanjertraining) Bij de instroom van leerlingen informeren we naar de volgende aspecten: • (voorschoolse) ontwikkeling op alle verschillende ontwikkelingsgebieden • de wijze waarop de nieuwe leerling op dat moment sociaal en emotioneel functioneert • het functioneren in de thuissituatie • speciale interesses van de leerling, hobby’s, bezigheden • taalontwikkeling en woordenschat • betrokkenheid op activiteiten • meer-‐ en hoogbegaafdheid in de familie 3. Diagnostisering Wanneer er een vermoeden is van meer-‐ en hoogbegaafd, zetten wij een signalerings-‐ en diagnose instrument in om een vollediger beeld van de leerling te krijgen en de aanpak daar vervolgens op af te stemmen. De school gebruikt hierbij het Digitale Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid (DHH), dat onder andere bestaat uit vragenlijsten voor school, ouders en (oudere) leerlingen. Dit protocol geeft ook voorstellen voor handelingsplannen voor de betreffende leerlingen. Drie keer per schoolloopbaan kan er voor de hele groep een quickscan door de leerkracht worden gedaan. Het DHH adviseert dit in groep 1, 3 en 5 te doen. In schooljaar 2012-‐2013 gaan wij voor het eerst een quickscan afnemen. Er wordt advies gevraagd aan het Plusklasnetwerk over momenten van afname. Bij een vermoeden van meer-‐ of hoogbegaafdheid wordt er gesproken met ouders om informatie te krijgen over het functioneren thuis. We letten daarbij o.a. op de volgende aspecten: Doet het kind thuis veel meer dan op school? Valt het daar op door verregaande belangstelling voor onderwerpen, die boven het normale leeftijdsniveau liggen? Het DHH geeft aan of het in individuele gevallen zinvol is om te kiezen voor doortoetsen, met als doel het didactisch niveau van het kind te bepalen en op basis van dat niveau keuzes te kunnen maken voor de aanpak van het kind. Bij doortoetsen krijgt het kind CITO-‐toetsen aangeboden die minimaal een half jaar vooruitlopen op waar het kind nu in de Agatha Snellenschool - Beleid t.a.v. slimme kinderen – mei 2012
3
groep zit. Bij het behalen van een A-‐score wordt de daarop volgende toets aangeboden. Bij het behalen van een B-‐score of lager wordt niet door getoetst, en is dat niveau het beheersingsniveau van dat moment. Tot slot behoort een gesprek met het kind tot de mogelijkheden. Hoe voelt het kind zich in de klas? Voelt het kind zich qua leerstof voldoende uitgedaagd? Vindt het kind dat het genoeg leert op school, en zo nee, wat zou het graag willen leren? Waar liggen de interesses van de leerling? Indien de signalering en diagnose niet leiden tot een duidelijk beeld, kan in overleg met ouders psychologisch onderzoek worden overwogen. Met name als na verdere observatie het beeld te diffuus blijft en verantwoorde begeleiding op grond van de aanwezige inzichten niet mogelijk blijkt. De school beschikt over een beperkt onderzoeksbudget. Dat betekent dat niet alle kinderen die dat nodig hebben ook meteen onderzocht kunnen worden. Bij vermoedelijk meer-‐ of hoogbegaafde leerlingen die zonder grote problemen functioneren in de klas, wordt dan ook niet automatisch een intelligentietest uitgevoerd. Ouders zijn natuurlijk altijd vrij om een particulier onderzoek te laten doen, wanneer zij denken dat dit iets toevoegt aan de begeleiding en aanpak van hun kind. 4. Het jonge kind Bij kleuters wordt nog niet gesproken over hoogbegaafdheid. In plaats daarvan wordt de term “ontwikkelingsvoorsprong” gehanteerd. De reden hiervoor is dat kleuters zich sprongsgewijs ontwikkelen en niet lineair. Een ontwikkelingsvoorsprong kan dan ook van tijdelijke aard zijn, omdat de ene kleuter de sprong eerder maakt dan de andere. Het IQ van kinderen onder de 6 jaar kan nog niet met betrouwbaarheid worden vastgesteld. Toch is het goed alert te zijn op een ontwikkelingsvoorsprong bij kleuters en deze te erkennen, om ervoor te zorgen dat het kind niet terugvalt in zijn ontwikkeling en daarmee later “onzichtbaar hoogbegaafd” zal worden. De signalen zijn vaak zichtbaar op meerdere ontwikkelingsgebieden. Jonge kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong: • zijn enorm taalvaardig, het taalgebruik is boven leeftijdsniveau • leren zichzelf in de kleuterperiode vaak al lezen/rekenen en/of tellen • hebben een grote honger naar kennis en hebben vaak belangstelling voor “volwassen” onderwerpen • hebben een heel goed geheugen • hebben een sterk ontwikkeld ruimtelijk inzicht • kunnen logisch denken, zien relaties, verbanden, grotere patronen • hebben erg fantasierijk spel • hebben een goede werkhouding; ze kunnen zich al goed op hun taak richten en beschikken vaak over zelfstandigheid met betrekking tot het werk • hebben een groot invoelend vermogen, zijn empathisch en zorgzaam • de vriendschapsverwachtingen van deze leerlingen zijn vaak anders, en ze vallen in positieve zin op bij de sociale oplossingsstrategieën die ze kunnen hanteren • denken na over levensbeschouwelijke zaken zoals de dood, de zin van het leven enz. • hebben oorspronkelijke humor • zijn nieuwsgierig, stellen vragen, zijn opmerkzaam, observeren • hebben een hoge score op kleutertoetsen. Agatha Snellenschool - Beleid t.a.v. slimme kinderen – mei 2012
4
5. Begeleiding van meer-‐ en hoogbegaafdheid In de literatuur wordt o.a. gesproken over verbreding, ‘meer van hetzelfde’. Verbreden is funest voor de motivatie en creativiteit van meer-‐ en hoogbegaafde kinderen. Daarom kiezen wij voor verdieping en verrijking. Verdieping betreft stof die binnen de lesstof valt, maar die op ingewikkelder manier wordt gepresenteerd of op een dieper niveau wordt uitgewerkt. Verrijking betreft stof, die buiten het gebruikelijke leerplan ligt. Bij de begeleiding van meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen maken we onderscheid tussen verschillende situaties; het jonge kind, groep 3 t/m 8 en onderpresteerders: Ontwikkelingsvoorsprong bij jonge kinderen (groep 1 en 2) We zijn alert op het aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind. Zo gauw we een ontwikkelingsvoorsprong bij jonge kinderen constateren of vermoeden, zullen we het betreffende kind een uitdagender leeromgeving aanbieden. Dit betekent bijvoorbeeld dat deze kinderen in groep 1 verrijkende opdrachten en/of een weektaak maken. De leerlijnen van Pravoo fungeren hierbij voor ons als een leidraad en houvast, deze kunnen verkort worden doorlopen. De eerste stap is het bepalen van het werkelijke niveau van de leerling. Vervolgens bekijken we welke ontwikkelpunten nog aandacht behoeven en welke taken/ materialen hierbij ingezet kunnen worden. We houden hierbij het aanbod beperkt, maken de leerstappen die de leerlingen doorloopt groter en bekijken regelmatig in hoeverre gestelde doelen behaald zijn. De leerstof richt zich zowel op de sterkere als op de zwakkere kanten van de leerling (e.e.a. is in ontwikkeling). Voor vroege leerlingen (kinderen die geboren zijn voor december) behoort vervroegde doorstroming naar groep 3 tot de mogelijkheden. Alle relevante aspecten worden hierbij in ogenschouw genomen: de cognitieve ontwikkeling, de sociale en emotionele ontwikkeling en andere belangrijke kindkenmerken. De school neemt uiteindelijk het besluit over vervroegde doorstroming, maar altijd in overleg met ouders. Meer-‐ en hoogbegaafde kinderen (groep 3 t/m 8) We richten ons op verdiepingsactiviteiten en op verrijkingsstof. Het allerbelangrijkste vinden we, dat meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen hun zin in leren bewaren, dat hun motivatie wordt vergroot en dat hun creativiteit wordt aangesproken. In schooljaar 2012-‐2013 gaan wij werken met nieuwe taal-‐ en rekenmethodes die uitstekend zijn afgestemd op verschillende onderwijsbehoeftes (handelingsgericht werken). De methodes voorzien in gedifferentieerde instructie (o.a. verkorte instructie) en compacten en verrijken zijn standaard verwerkt in het plusprogramma van de methodes. Een belangrijk verschil met de oude methodes, die vooral geschikt waren voor de middengroep en voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte. De nieuwe methodes maken het compacten met routeboekjes van SLO overbodig, bieden veel structuur en ondersteunen de leerkracht in het afstemmen van het onderwijs op meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen. Naast het plusprogramma van de taal-‐ en rekenmethodes, maken wij planmatig gebruik van extra materialen op het gebied van rekenen en taal en ook van vakoverstijgende materialen. Afspraken over het gebruik van de materialen in de verschillende leerjaren zijn in de bouwergaderingen gemaakt en worden opgenomen in het Handboek Agatha Snellen. De inzet van verrijkingsmateriaal wordt regelmatig bouwvergaringen geëvalueerd en zo nodig aangepast. Agatha Snellenschool - Beleid t.a.v. slimme kinderen – mei 2012
5
Onderpresteerders Met het gebruik van het DHH (protocol) kunnen we onderpresteerders boven water krijgen. Er kan dan bijvoorbeeld een hoog leervermogen blijken, maar een lage motivatie, werkhouding en wisselende leerprestaties. We zullen bij onderpresteerders tevreden moeten zijn met andere prestaties dan die gemiddeld in de klas gevraagd worden. Deze kinderen zullen we verrijking-‐ en verdiepingsmogelijkheden bieden, om na te gaan of daardoor een hogere motivatie en uitbreiding van creatief gedrag toeneemt. Ook onderpresteerders kunnen in aanmerking komen voor het plusprogramma. Zij krijgen daarbij het voordeel van de twijfel, maar ook zij worden eerst in een leerlingbespreking met de IB-‐er besproken, alvorens deze beslissing genomen kan worden. Informatie van ouders is bij deze groep begaafde leerlingen heel belangrijk en er zal altijd overleg met hen worden gevoerd over de te nemen stappen. Begeleiding/sociaal-‐emotionele ontwikkeling Voor alle leerlingen die meer-‐ en/of hoogbegaafd zijn, geldt dat begeleiding door de leerkracht noodzakelijk is. Ook meer-‐ en hoogbegaafde kinderen hebben waardering en ondersteuning nodig. Met name belangrijk is om ze te ‘leren leren’, te leren plannen, hun werk te leren afmaken en om ze te leren samenwerken. Wij streven ernaar om vanaf schooljaar 2012-‐2013 minstens één moment per week in te roosteren aan de instructietafel voor begeleiding van de meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen door de eigen leerkracht. Verrijkingsgroep Naast deze begeleiding in de eigen groep willen we meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen de kans te geven om met ontwikkelingsgelijken te werken. Om dit mogelijk te maken starten we in schooljaar 2012-‐2013 een pilot met een verrijkingsgroep, die twee keer per week bijeenkomt (instructiemoment en evaluatiemoment). De werkvorm van deze groep wordt in september 2012 in het Zorg en Onderwijs Team vastgesteld. De groep zal uiterlijk na de herfstvakantie 2012 starten. Criteria voor deelname aan deze plusgroep zijn: • Aangetoonde meer-‐ of hoogbegaafdheid volgens het DHH en/of zeer goede reken/taalresultaten in het plusprogramma van de lesmethodes, alsmede hoge A scores in het CITO leerlingvolgsysteem • Kindkenmerken die horen bij meer-‐ en hoogbegaafdheid, een lage instructiebehoefte, tekenen van verveling, signalen van de ouders, leerling en leerkracht • Aanwijzingen dat er sterke behoefte is aan begeleiding buiten de groep en dat het aanbod binnen de groep niet voldoende is. Dit laatste gegeven wordt vastgesteld door de IB-‐er, in overleg met de leerkracht(en) en de ouders van de betreffende leerlingen en de leerling zelf. Mochten er meer geschikte leerlingen voor de plusgroep zijn dan er plaats is, dan wordt door de IB-‐er zorgvuldig gekeken welke leerlingen het meeste behoefte hebben aan extra begeleiding om zich goed te kunnen blijven ontwikkelen. Bij de begeleiding van meer-‐ en hoogbegaafde kinderen spelen ouders een belangrijke rol. We staan open voor hun inzichten en ideeën en gaan na in hoeverre die een bijdrage kunnen leveren aan een succesvolle begeleiding van hun kinderen. Agatha Snellenschool - Beleid t.a.v. slimme kinderen – mei 2012
6
Versnellen Het uitgangspunt van onze school is dat kinderen bij hun leeftijdsgenoten horen, tenzij anders is aangetoond. Kinderen die zich op hun plaats voelen in hun groep en die ook thuis te kennen geven dat ze het op school naar hun zin hebben, zullen we blijven stimuleren door ze verdiepingsstof en/of verrijkingsstof aan te bieden. Indien ze zich, ondanks de extra begeleiding, gaan vervelen en/of zich duidelijk onder hun niveau gaan gedragen zullen we versnelling overwegen. Uiteraard betrekken we hierbij cognitieve en sociaal-‐emotionele factoren. We zijn ons er van bewust dat sociaal-‐emotionele problemen kunnen ontstaan, doordat deze kinderen op een naar verhouding te laag niveau moeten functioneren. Sociaal-‐emotionele problemen kunnen soms verdwijnen door een leerling te laten versnellen. Bij versnelling wordt de stof van het volgend jaar getoetst door de leerkracht of de IB-‐er. Als deze stof in voldoende mate gekend wordt, kan in overleg met de leerkracht, de IB-‐er, de ouders en de leerling overplaatsing naar de volgende groep worden overwogen. Wanneer hiaten geconstateerd worden maar versnelling de juiste oplossing lijkt, zal de leerling bijgewerkt worden. De criteria die wij hanteren om te bepalen of kinderen een groep kunnen versnellen en de procedure die daarbij gevolgd wordt, is toegevoegd in bijlage 2. De school neemt uiteindelijk het besluit over versnelling, maar altijd in overleg met ouders. Schoolorganisatie De zorg voor meer-‐ en hoogbegaafde kinderen is een zorg die door het hele team gedragen wordt. Beslissingen die in lagere groepen genomen worden, vragen om een duidelijk vervolg in hogere groepen. Leerkrachten worden in hun begeleiding van meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen bijgestaan door de IB-‐er, die de mogelijkheden kent om binnen en buiten onze school (onder andere bij het Zorgplatform) ondersteuning in te schakelen. De directie neemt namens de school deel aan de werkgroep hoogbegaafde leerlingen van het Samenwerkingsverband en is eindverantwoordelijk voor het beleid inzake de begeleiding van meer-‐ en hoogbegaafde leerlingen.
Agatha Snellenschool - Beleid t.a.v. slimme kinderen – mei 2012
7
Bijlage 1: Verrijkingsmaterialen Groep 1/2 ……. Groep 3: Verrijkingsmaterialen VLL Kien Rekentijgers Piccolo Groep 4: Plusmaterialen TaalActief Plusmaterialen Wereld in Getallen Kien Rekentijgers Taalmeesters Rekenmeesters Piccolo …. Groep 5: Plusmaterialen TaalActief Plusmaterialen Wereld in Getallen Kien Rekentijgers Taalmeesters Rekenmeesters Topklassers Piccolo ….
Groep 6: Plusmaterialen TaalActief Plusmaterialen Wereld in Getallen Kien Rekentijgers Taalmeesters Rekenmeesters Topklassers …. Groep 7: Plusmaterialen TaalActief Plusmaterialen Wereld in Getallen Kien Taalmeesters Rekenmeesters Topklassers …. Groep 8: Plusmaterialen TaalActief Plusmaterialen Wereld in Getallen Kien Rekentijgers Taalmeesters Rekenmeesters Topklassers ….
Bijlage 2: Stroomschema Adviestraject vervroegde doorstroming Bron: DHH, Silvia Drent en Eleonoor van Gerven
Primaire criteria I
Is de leerling meer- en hoogbegaafd? Is er sprake van een brede didactische voorsprong? Hebben er al eerder aanpassingen in de leerstof plaatsgevonden?
Nee
Vervroegde doorstroming is geen verstandig besluit
Ja
Primaire criteria II
Is er sprake van een gediagnosticeerde leer- en/of gedragsstoornis? Zijn er risicofactoren die een mogelijke belemmering kunnen vormen?
Ja
Vervroegde doorstroming alléén bij voldoende begeleidingsmogelijkheden
Nee
Secundaire criteria I Is de leerling al eerder vervroegd doorgestroomd?
Ja
Nee
U gaat alleen verder als er geen andere opties meer zijn.
Secundaire criteria II Hoe staan de ouders t.o.v. vervroegde doorstroming? Hoe is de houding van de leerling?
Negatief
U houdt rekening met strategische aandachtspunten bij de realisatie van uw plannen
Positief
Schoolgebonden criteria Heeft u voldoende begeleidingsmogelijkheden? Is het pedagogische klimaat in de ontvangende groep goed?
Ja
Besluit Vervroegde doorstroming lijkt een goede optie. U begint met de voorbereidingen.
Nee
Besluit Tot op dit punt is aan alle criteria voldaan. De situatie van de school mag geen belemmering vormen. U optimaliseert de situatie en overweegt uw besluit dan opnieuw. In het minst gunstige geval moet u eerlijk zeggen dat u de leerling niet kunt bieden wat hij nodig heeft.
Agatha Snellenschool - Beleid t.a.v. slimme kinderen – mei 2012
9