Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen opgaven Deel 3 Inkomstenbelasting
Bart Kosters
Noordhoff Uitgevers Groningen
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
1
Ontwerp binnenwerk en omslag: Studio Noordhoff Uitgevers Groningen
Eventuele op- en aanmerkingen over deze of andere uitgaven kunt u richten aan: Noordhoff Uitgevers bv, Afdeling Hoger Onderwijs, Antwoordnummer 13, 9700 VB Groningen, e-mail: info@noordhoff .nl
0 / 12 © 2012 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
2
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
Deel 3 Inkomstenbelasting Hoofdstuk 10 Belastingplicht 10.1
Iedere natuurlijke persoon die hier te lande woont, is – ongeacht nationaliteit, geslacht of leeftijd en ongeacht de omstandigheid of hij of zij enig inkomen geniet – belastingplichtig. Dit betekent dat Seuren, Verheyen en mevrouw Smeets-Joosten binnenlands belastingplichtig zijn. Het vorenstaande houdt niet in dat de genoemde personen ook daadwerkelijk inkomstenbelasting moeten betalen, of met andere woorden belastingschuldig zijn. Daarvoor zullen zij aan de door de wet gestelde voorwaarden moeten voldoen. De Coöperatieve Vereniging Landbouwbelang en de besloten vennootschap De Rooij zijn rechtspersonen en daarom niet aan de inkomstenbelasting onderworpen. Dr. Schmidt woont in Aken. Daarom kan hij niet aangemerkt worden als binnenlands belastingplichtige. Hij bezit echter een tweede huis in Nederland, dat inkomsten uit onroerende zaken, binnen het Rijk gelegen, in de zin van art. 7.7 lid 2 onderdeel a Wet IB oplevert. Daarom wordt hij aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Deze inkomsten dient hij te verantwoorden in box III.
10.2
Om fiscaal als partners te kunnen worden aangemerkt, moeten de ongehuwd meerderjarigen bij hun aangifte een gezamenlijk verzoek daartoe doen. Piet en Wilma hebben gekozen om als partners te worden aangemerkt. De beloning, die Piet aan Wilma betaalt, is bij Piet niet aftrekbaar van de winst (art. 3.16 lid 4). Voor Wilma vormt deze beloning geen loon uit dienstbetrekking, omdat het Burgerlijk Wetboek bij partners een arbeidsovereenkomst niet toestaat. Deze beloning vormt voor Wilma wel resultaat uit een werkzaamheid (art. 3.94). Omdat dit resultaat ingevolge art. 3.96 onderdeel b, vrijgesteld is, wordt hierover geen belasting geheven. Wanneer Piet niet voor de partnerregeling kiest, ligt alles anders. Piet en Wilma worden dan fiscaal niet als partners beschouwd. Art. 3.16 lid 4 is niet van toepassing. De vergoeding, die Wilma van Piet ontvangt, komt nu wel in mindering op de winst van Piet. Nu Piet en Wilma fiscaal geen partners zijn, wordt Wilma beschouwd in loondienst te zijn bij Piet. Deze beloning is dan ook voor Wilma feitelijk loon uit dienstbetrekking. Piet had hierover loonbelasting moeten inhouden. Nu dit niet is gebeurd, kan Piet ter zake een naheffingsaanslag loonbelasting verwachten.
10.3
Omdat Gaby in Nederland woont, is ze binnenlands belastingplichtig (art. 2 lid 1.1 letter a Wet IB). Ze dient haar buitenlandse inkomen aan te geven in Nederland.
10.4
John bezit in Eindhoven een eigen woning. Zijn duurzame band met Nederland is dus (nog) niet verbroken. Bovendien verblijft hij alleen maar in België om te werken. Zijn sociale leven speelt zich tijdens de weekenden in Eindhoven af.
10.5
De navolgende situaties zijn mogelijk: a mevrouw Fransen kan de enige ondernemer zijn in het bedrijf ‘Fransen’; b mevrouw Fransen kan ondernemer zijn, en haar man ook (vennoten in VOF Fransen); c mevrouw Fransen kan als meewerkende echtgenote in de onderneming van haar man een arbeidsbeloning ontvangen; d mevrouw Fransen kan als meewerkende echtgenote in de onderneming van haar man géén arbeidsbeloning ontvangen en haar man kan een meewerkaftrek claimen; e mevrouw Fransen kan beherend vennoot zijn in de commanditaire vennootschap Fransen (NB mevrouw Fransen kan immers beheersdaden verrichten); f mevrouw Fransen kan commanditaire vennoot zijn in de commanditaire vennootschap Fransen (NB mevrouw Fransen kan immers werkzaam zijn zonder beheersdaden te verrichten); g mevrouw Fransen kan niet in loondienst zijn in de onderneming van haar echtgenoot.
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
3
Ad a Mevrouw is de enige ondernemer. Zij geniet winst uit onderneming. Het bedrijfspand is verplicht ondernemingsvermogen. De opbrengst en kosten daaruit behoren tot de winst uit onderneming. Ad b Mevrouw en meneer zijn beiden ondernemer. Zij genieten beiden winst uit onderneming. Het pand behoort tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van mevrouw. Zij kan een huur in rekening brengen aan de vof. De opbrengsten en kosten daaruit behoren tot haar winst. De vof dient de huur als kosten te verantwoorden. Ad c De arbeidsbeloning behoort voor mevrouw tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Zij dient voorts een zakelijk verantwoorde huur (verminderd met de op het pand drukkende kosten) als resultaat uit overige werkzaamheden (bestaande uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een verbonden persoon) te verantwoorden. Meneer geniet winst uit onderneming. Hij kan hierop de arbeidsbeloning en de zakelijke huur in mindering brengen. Ad d Evenals onder c dient mevrouw een zakelijk verantwoorde huur als resultaat uit overige werkzaamheid te verantwoorden. Meneer geniet winst uit onderneming. Hierop kan hij de zakelijke huur en de meewerkaftrek als bedoeld in art. 3.78 Wet IB in aftrek brengen. Ad e Voor de vrouw is de situatie fiscaal gezien gelijk aan het gestelde onder a (wanneer meneer niet meewerkt, dan wel commanditaire vennoot is) of onder b (wanneer meneer beherend vennoot is). Wanneer meneer commanditaire vennoot is, geldt voor hem hetzelfde als hierna onder ad f ten aanzien van mevrouw is opgemerkt. Ad f Mevrouw geniet als commanditaire vennoot winst uit onderneming ingevolge art. 3.3 Wet IB. Zij kan echter op grond van art. 3.74 t/m 3.79 Wet IB geen ondernemersaftrek te gelde maken. Voor wat betreft het pand, geldt hetgeen onder ad c hiervoor is opgemerkt.
Hoofdstuk 11 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: algemene regels voor winst uit onderneming 11.1 a I
Joris gebruikt het op 1 maart gekochte pand in de onderneming én in privé. Er is sprake van een pand in gesplitst gebruik. Het pand is (technisch) splitsbaar, omdat de woonetages een aparte ingang hebben. Gelet op het gesplitst gebruik en het splitsbaar zijn van het pand behoort het gehele pand tot het keuzevermogen. Dat betekent dat Joris in principe de keus heeft uit drie mogelijkheden, namelijk: 1 het hele pand tot het ondernemingsvermogen rekenen; 2 het hele pand tot het privévermogen rekenen; 3 het pand overeenkomstig het gebruik over het ondernemingsvermogen en het privévermogen verdelen, mits de keuze van Joris blijft binnen de grenzen der redelijkheid. Of de keuze binnen die grenzen blijft, is afhankelijk van de omstandigheden. In casu lijkt elke van de drie opties binnen de grenzen der redelijkheid te blijven, immers: · naar inhoud gemeten is het winkelgedeelte niet al te zeer overheersend; · het motief tot aankoop schijnt ingegeven te zijn door zakelijke én privé-overwegingen; · er zijn geen aanwijzingen dat het woon- noch het winkelgedeelte de bepalende factor is geweest voor de waarde van het gehele pand.
Afhankelijk van de gekozen oplossing ten aanzien van het pand dient de hypotheek als volgt te worden geëtiketteerd: · pand geheel ondernemingsvermogen → hypotheek idem; · pand geheel privévermogen → hypotheek idem; · pand gesplitst → hypotheek overeenkomstig splitsen. De schuld volgt derhalve het actief. II Joris dient een eenmaal uitgebrachte keuze te blijven volgen totdat zich een bijzondere omstandigheid voordoet, op grond waarvan een herziening van de gemaakte keuze gerechtvaardigd is. Willekeurige veranderingen zijn niet toegestaan. Goedgekeurd is dat de invoering van de Wet IB aangemerkt kan worden als zo’n bijzondere omstandigheid.
4
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
b Het oude pand is blijkbaar terecht tot het ondernemingsvermogen gerekend. Het pand mag ondernemingsvermogen blijven. Het verplaatsen van de onderneming en het gaan verhuren van de oude winkel is een bijzondere omstandigheid, die overbrenging naar het privévermogen kan rechtvaardigen. Indien hij het pand naar privé brengt, maakt hij een (progressief belaste) boekwinst van €200.000 – €60.000 = €140.000. Ook hier dient de hypotheek het actief te volgen en moet dus mee overgaan naar het privévermogen. Deze overbrenging heeft geen gevolgen in de winstsfeer. Voortaan vallen de inkomsten uit dit pand en de rentelasten van de hypotheek in de vermogensrendementsheffing van box III. c Er is ten aanzien van de depositorekening sprake van blijvend overtollige liquide middelen. Ze vervullen geen enkele functie binnen de onderneming. De bestemming ervan voor de oude dag is een privébestemming. De depositorekening behoort daarom tot het verplichte privévermogen. Ten aanzien van de aandelen NV Robeco moet ook de vraag beantwoord worden welk nut ze hebben voor de onderneming. Als er sprake is van tijdelijk overtollige liquide middelen, die slechts voor korte tijd zijn belegd, is er sprake van verplicht ondernemingsvermogen. Als ze eveneens dienen voor de oude dag of voor beleggingsdoeleinden, is er sprake van verplicht privévermogen. 11.2
De kwijtschelding van €50.000 vormt voor Arendsen in principe winst uit onderneming. In art. 3.13 lid 1 onderdeel a Wet IB is echter een objectieve vrijstelling van kwijtscheldingswinst opgenomen, voor zover deze winst de som van de compensabele verliezen overtreft. In casu bedraagt het compensabele verlies €49.650. Van de kwijtscheldingswinst is derhalve vrijgesteld €50.000 – €49.650 = €350. De compensabele verliezen zijn vervolgens geheel verrekend.
11.3
In verband met de gegeven toelichting zijn de volgende correcties in de balansen aan te brengen: Pakhuizen, debetzijde 31 december moet zijn €150.000: correctie €10.000 (hoger). Afschrijving pakhuizen, creditzijde. 31 december moet zijn €33.000: correctie €30.000 (lager). Inventaris, debetzijde De boekwaarde wordt de nieuwe residuwaarde: €20.000. Ophouden met afschrijving is akkoord, mits deze nieuwe residuwaarde (€20.000) blijvend lager dan de dagwaarde is. Geen correctie. Auto De afschrijving is goed berekend. Als privé-onttrekking in aanmerking te nemen: hetzij 25% van de catalogusprijs ad €20.000 is €5.000, hetzij indien dit meer is, het juiste bedrag van het privégebruik van de personenauto, t.w. 1/4 × (€5.000 kosten + €4.000 afschrijving) is €2.250. In dit geval dus €5.000 (art. 3.20 Wet IB). Kantoor In beginsel is een kantoor geen gelijkwaardige vervanging van een winkel; de herinvesteringsreserve is ten onrechte als afschrijving aangewend (art. 3.54 lid 4 Wet IB). De boekwaarde van het kantoor wordt derhalve €40.000 hoger. Omdat men in principe de gevormde herinvesteringsreserve kan aanwenden voor alle nog te verrichten investeringen binnen 3 jaren (na afloop van het jaar waarin het kantoorpand is verkocht), behoeft de herinvesteringsreserve thans nog niet opgenomen te worden in de winst (art. 3.54 lid 5 Wet IB). De herinvesteringsreserve ad €40.000 blijft derhalve bestaan. Egalisatiereserve 31 december, creditzijde: €7.500 lagere reserve. (Het ene pakhuis werd verkocht; daardoor is niet meer te verdedigen dat voor dit pand een egalisatiereserve kan bestaan.)
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
5
Reserve prijsdaling Hiervoor laat de wet geen mogelijkheid. Kapitaal per 31 december volgens de gegeven balans Correctie pakhuizen, debet hoger Afschrijving pakhuis, credit lager Egalisatiereserve (te hoog) Reserve prijsdaling Correctie boekwaarde kantoorpand Correctie herinvesteringsreserve
+ – – – + –
Gecorrigeerd kapitaal Kapitaal per 1 januari: Geen correctie op balans, derhalve
–
Afname sedert 1 januari Privé-onttrekkingen: · kasgeld · kasgeld t.b.v. gewezen echtgenote · privégebruik auto
€ 467.000 - 10.000 - 30.000 - 7.500 - 16.000 - 40.000 - 40.000 –––––––– € 423.500 - 426.000 –––––––– € 2.500 - 25.000 - 12.000 - 5.000 –––––––– € 39.500
Winst 11.4
De wet geeft een aantal dwingende voorschriften met betrekking tot de afschrijving op bedrijfsmiddelen. Dit houdt in dat de ondernemer zich bij de keuze van het te hanteren systeem niet alleen zal kunnen laten leiden door ‘goed koopmansgebruik’, maar dat hij tevens rekening zal moeten houden met die wettelijke bepalingen. De wet bepaalt onder andere dat de afschrijving op bedrijfsmiddelen jaarlijks wordt gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven kostprijs, dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend (art. 3.30 lid 1 Wet IB). In casu wil Arends afschrijvingen op basis van vervangingswaarde. Dit is gezien het voorafgaande fiscaal niet toegestaan. De afschrijving kan daarom slechts €10.000 bedragen.
11.5
Inventaris Boekwaarde 1 januari Afschrijving: 10% van de boekwaarde
€ 197.000 - 19.700 –––––––– € 177.300
Boekwaarde per 31 december (cf. balans) Personenauto’s Kostprijs Lexus Af: herinvesteringsreserve ex art. 3.54 Wet IB: opbrengst Fiat
€ 47.000 € 7.000 - 5.000 – ––––––––
Boekwaarde Fiat
Afschrijving: €45.000 – €9.000 (restwaarde) is €36.000 in 3 jaren. Dit jaar moet dus worden afgeschreven €12.000 : 24 (1/2 maand) Boekwaarde per 31 december Balanscorrectie: €1.000 lager. Privégebruik auto’s: · Fiat: 25% van €25.000 (11 1/2 maand) · Lexus: 25% van €44.000 (1/2 maand) Privé-onttrekking
6
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
- 2.000 –––––––– € 45.000
500 –––––––– € 44.500
€ 5.989 458 –––––––€ 6.447
Vrachtwagens Boekwaarde 1 januari Af: teloorgegane wagen (boekwaarde)
€ 230.000 - 30.000 –––––––– € 200.000 - 60.000 –––––––– € 140.000
Afschrijving: max. 20% van €300.000 (kostprijs) Boekwaarde per 31 december (cf. balans) Balanscorrectie €15.000 hoger. Reserve assurantie eigen risico De reserve mag met ingang van 1 januari 2000 niet meer worden gevormd. Balanscorrectie: €2.000 lager.
Herinvesteringsreserve De herinvesteringsreserve voor de vrachtwagen (€50.000 – €30.000) is akkoord, mits het voornemen tot herinvestering bestaat. Winstberekening: Kapitaal per 31 december Correctie personenauto Correctie vrachtwagens – Correctie reserve assurantie eigen risico + Kapitaal per 1 januari – Toename
€ 260.000 - 1.000 - 15.000 –––––––– € 274.000 - 2.000 –––––––– € 276.000 - 250.000 –––––––– € 26.000
Fiscaal niet-aftrekbaar gedeelte van de relatiegeschenken (26,5%, ingevolge art. 3.15 lid 5 Wet IB of €4.200) 198 Privé-onttrekkingen: · privégebruik auto’s € 6.447 · huishoudgeld - 30.000 · huur - 12.000 + –––––––– - 48.447 + –––––––– Winst € 74.645 11.6 a Indien de ondernemer in jaar 2 geen belasting wil betalen over de boekwinst, kan hij overgaan tot de vorming van een herinvesteringsreserve. Hiervoor geldt als voorwaarde dat op de balansdatum het voornemen tot herinvestering bestaat. Zolang het voornemen tot herinvestering blijft bestaan, mag de reserve worden aangehouden, met dien verstande echter dat de reserve moet worden opgeheven uiterlijk in het derde jaar volgende op dat waarin de reserve is gevormd. b Het pand wordt in gebruik genomen op 1 oktober jaar 3. Als afschrijvingspotentieel resteert er na afboeking van de herinvesteringsreserve en aftrek van de restwaarde €300.000. Aan de regel dat de boekwaarde van het vervangende bedrijfsmiddel door de afboeking van de herinvesteringsreserve niet daalt beneden de boekwaarde van het oude bedrijfsmiddel, wordt voldaan. De afschrijving over jaar 3 bedraagt: 3/12 × 2% van €300.000 = €1.500. c Sedert de ingebruikneming van de machines zijn nog geen vijf jaren verstreken (art. 3.47 Wet IB). Thomassen is derhalve een desinvesteringsbijtelling verschuldigd. Deze bedraagt 12% van €43.800 = €5.256. 11.7 a Een kostenegalisatiereserve mag gevormd worden voor kosten die door de bedrijfsuitoefening van enig jaar worden opgeroepen, maar eerst later tot uitgaven zullen leiden. Door middel van de vorming van een reserve kunnen die kosten ten laste van het resultaat van het jaar waarop ze betrekking hebben, worden gebracht. De kosten van het schilderen van het bedrijfspand komen
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
7
periodiek terug en kunnen zo gelijkmatig verdeeld worden over de jaren waarop ze betrekking hebben. b De dotaties van jaar 1 en jaar 2 zijn terecht gesteld op 1/10 deel van €80.000 = €8.000. De dotatie van jaar 3 kan maximaal bedragen: 3/10 × €110.000 – €16.000 = €17.000. c De onderhoudskosten zullen tengevolge van de inflatie 105% van €110.000 = €115.500 bedragen. De dotatie over jaar 4 kan dan maximaal bedragen: 4/10 × €115.500 – €16.000 – €17.000 = €13.200. De stand van de reserve ultimo jaar 4 zal zijn: €46.200. d De ondernemer is gebonden aan een bestendige gedragslijn. Dit betekent dat hij de reserve niet op elk willekeurig tijdstip kan opheffen en dat hij jaarlijks – ook in verliesjaren – een evenredig deel moet reserveren. 11.8 a Boekwaarde vrachtauto per 1 januari Afschrijving tot 1 juli: 1/2 × €30.000 = (ten laste van de winst van het lopende jaar) Boekwaarde per 1 juli Vergoeding verzekeringsmaatschappij Winst
€ 40.000 - 15.000 –––––––– € 25.000 - 65.000 –––––––– € 40.000
Dit bedrag mag worden gereserveerd, omdat het voornemen tot herinvestering aanwezig is (art. 3.54 Wet IB), terwijl tevens regelmatig wordt boekgehouden en jaarlijks wordt afgesloten (art. 3.53 Wet IB). Herinvesteringsreserve per 31 december dus €40.000. b Aankoop nieuwe vrachtauto per 1 oktober Af: herinvesteringsreserve
Afschrijving: €50.000 – €10.000 restwaarde in 5 jaar, is €8.000 per jaar. In het eerste jaar €8.000 × 3/12 = Boekwaarde per 31 december c Aankoop nieuwe vrachtauto per 1 oktober Af: gedeelte van de herinvesteringsreserve (boekwaarde mag niet dalen beneden boekwaarde oude vrachtauto: restant ad €5.000 of naar W & V, of kan gereserveerd blijven en worden afgeboekt van een ander bedrijfsmiddel)
Afschrijving: €15.000 : 5 = €3.000 per jaar; in het eerste jaar €3.000 × 3/12 = Boekwaarde per 31 december
€ 90.000 - 40.000 –––––––– € 50.000 - 2.000 –––––––– € 48.000 € 60.000
- 35.000 –––––––– € 25.000 750 –––––––– € 24.250
11.9 a Een kostenegalisatiereserve mag gevormd worden voor kosten die door de bedrijfsuitoefening van enig jaar worden opgeroepen, maar eerst later tot daadwerkelijke uitgaven zullen leiden. Door middel van de vorming van een reserve kunnen die kosten ten laste van het resultaat van het jaar waarop ze betrekking hebben, worden gebracht. De kosten van het schilderen van het bedrijfspand komen periodiek terug en kunnen zo gelijkmatig verdeeld worden over de jaren waarop ze betrekking hebben. b Hij mag doteren: 1/10 deel van €80.000 = €8.000. c Boekwaarde vrachtauto per 1 januari Afschrijving tot 1 juli 1/2 × €30.000 = Boekwaarde per 1 juli Vergoeding verzekeringsmaatschappij Winst
€ 40.000 - 15.000 –––––––– € 25.000 - 65.000 –––––––– € 40.000
Dit bedrag mag worden gereserveerd omdat het voornemen tot herinvestering aanwezig is.
8
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
d Herinvesteringsreserve per 31 december €40.000. Aankoop nieuwe vrachtauto per 1 oktober Af: herinvesteringsreserve Afschrijving: €50.000 – €10.000 (restwaarde) in 5 jaar = €8.000 per jaar In het eerste jaar 3/12 × €8.0000 =
€ 90.000 - 40.000 - 2.000 –––––––– € 48.000
Boekwaarde per 31 december
e Ingevolge art. 3.15 lid 1 Wet IB komen thans tot een bedrag van €4.200 niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met de volgende posten: a Voedsel, drank en genotmiddelen; b Representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak en c Congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke. In art. 3.15 lid 5 is bepaald dat indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, kosten en lasten die verband houden met de in dat lid genoemde posten, voor 73,5% in aftrek komen in afwijking van het eerste lid. Indien de heer Giep zou kiezen voor toepassing van de ’73,5%-regeling’ moet bij de fiscale winst worden geteld: · 26,5% van €15.000 = €3.975 · 26,5% van €25.000 = €6.625. In totaal zou er dan een bedrag van €10.600 bij de fiscale winst worden geteld. In casu is het voor de heer Giep dus niet voordeliger om te kiezen voor de toepassing van art. 3.15 lid 5 Wet IB. In dat geval bedraagt het bedrag dat bij de fiscale winst moet worden geteld €4.200. 11.10 a Het toevoegen aan een FOR mag onder bepaalde voorwaarden. Deze zijn opgesomd in art. 3.68 Wet IB. De belangrijkste zijn: – de ondernemer is niet ouder dan 65 jaar; – de ondernemer voldoet aan het urencriterium. b De grondslag voor de dotatie is €63.500 (de winst van €60.000 plus de in aftrek gekomen verplichte pensioenpremie van €3.500 (zie art. 3.68 lid 3 Wet IB). De dotatie wordt dan 12% van €63.500 = €7.620 (zie art. 3.68 lid 1 Wet IB), te verminderen met de pensioenpremies van €3.500 (zie art. 3.68 lid 2 Wet IB). De toevoeging FOR komt daardoor uit op €4.120. De stand van het ondernemingsvermogen is toereikend.
Hoofdstuk 12 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: specifieke bepalingen voor winst uit onderneming 12.1 a Gewone jaarwinst Stakingswinst Af: stakingsaftrek (art. 3.79 Wet IB)
€ 85.000 € 30.000 - 3.630 – –––––––– +
Winst
- 26.370 –––––––– € 111.370
Zowel de stakingswinst ad €26.370 als de gewone jaarwinst ad €85.000 wordt volgens de progressieve tabel belast (art. 2.10 Wet IB). b Als a.
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
9
12.2 a Mevr. Derksen dreef de sigarenwinkel; zij kwam te overlijden, zodat afgerekend dient te worden (art. 3.58 Wet IB). Waarde in het economisch verkeer van de onderneming € 400.000 Boekwaarde hiervan op de overlijdensdatum - 180.000 – –––––––– € 220.000 Vrijgesteld ingevolge art. 3.79 Wet IB - 3.630 – –––––––– Te belasten overlijdenswinst € 216.370 De overlijdenswinst wordt volgens de tabel belast (art. 2.10 Wet IB). b Ja, zie art. 3.62 lid 1 Wet IB. Geen desinvesteringsbijtelling door overledene: er is niet vervreemd. Er wordt tevens geen kleinschaligheidsinvesteringsaftrek verleend. Beiden komen niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek (art. 3.76 Wet IB; ouder dan 65 jaar). c Openingsbalans €400.000, de waarde in het economisch verkeer (art. 3.58 lid 1 Wet IB). 12.3
Werkelijke waarde – boekwaarde = €650.000 minus €400.000 Af: franchise van art. 3.79 Wet IB
€ 250.000 - 3.630 –––––––– € 246.370 - 246.370 ––––––––
Af: extra aftrek lijfrentepremies ex art. 3.129 lid 2 Wet IB Stakingswinst: nihil Gewone jaarwinst
€ 59.000
De gewone winst wordt belast tegen het progressieve tarief. Zou Bonusma geen gebruik willen maken van de extra lijfrentepremieaftrek, dan zou de stakingswinst ad €246.370 eveneens belast worden tegen het progressieve tarief (art. 2.10 Wet IB). 12.4
Overdrachtsprijs materiële activa Goodwill (waarde stamrecht) + Overgedragen boekwaarde – Af: stakingsaftrek art. 3.79 Wet IB – Te belasten overdrachtswinst
€ 400.000 - 80.000 –––––––– € 480.000 - 150.000 –––––––– € 330.000 - 3.630 –––––––– € 326.370
Eventueel heeft de belastingplichtige nog de mogelijkheid om de overdrachtswinst om te zetten in een lijfrente o.g.v. art. 3.129 Wet IB. In de onderhavige situatie is een lijfrentepremieaftrek mogelijk ter grootte van de overdrachtswinst. Indien de belastingplichtige kiest voor de extra lijfrentepremieaftrek resteert er geen te belasten overdrachtswinst. 12.5 a Een belastingplichtige heeft recht op stakingsaftrek bij de gehele staking van een of meerdere ondernemingen ter grootte van €3.630. In 2005 was sprake van een gedeeltelijke staking en de stakingsaftrek was daarom niet van toepassing. De overdrachtswinst bedroeg €8.000 en was dus geheel belast.
b Hogere geldswaarde boven boekwaarde in de onderneming per overlijdensdatum:
10
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
Onroerend goed Auto Instrumenten etc.
Waarde in economisch verkeer €200.000 €3.500 €3.000
Boekwaarde €140.000 €1.500 €1.000
Verschil €60.000 €2.000 €2.000
Boekwinst €60.000 + €2.000 + €2.000 = Af: Stakingsaftrek
€ 64.000 - 3.630 –––––––– € 60.370
Belast (tegen het tabeltarief art. 2.10 Wet IB) De arts wordt hiervoor nog belast (art. 3.58 lid 1 Wet IB).
c Het bedongen recht op periodieke uitkeringen heeft een contante waarde van €50.000 (koopsom lijfrente). In geval van staking van een onderneming geldt een extra aftrekmogelijkheid voor lijfrentepremies, i.c. €33.053 – €20.000 (aanspraken pensioen) = €13.053. In casu bedraagt de belaste stakingswinst €60.370, zodat slechts tot dat bedrag een beroep behoeft te worden gedaan op de extra lijfrentepremieaftrek. 12.6
Aan de voorwaarde van art. 3.63 Wet IB is voldaan. Dit betekent dat de vader de onderneming aan zijn zoon geruisloos kan doorschuiven, omdat er aan het vereiste is voldaan dat de zoon reeds 3 jaar vóór het moment van overdacht de onderneming mede voor zijn rekening en risico dreef. a Winst eerste halfjaar volgens winst-en-verliesrekening Privégebruik auto 25% van €22.000 (1/2 jr.) = + Privé-onttrekking auto (waarde in het economisch verkeer €15.000 – boekwaarde €13.500) +
€ 19.000 - 2.750 –––––––– € 21.750 - 1.500 –––––––– € 23.250
Er vindt geen staking plaats (vgl. art. 3.63 Wet IB), mits de vader en de zoon zulks schriftelijk verzoeken. Derhalve wordt de winst op de auto ter zake van het overbrengen naar privé in de gewone jaarwinst begrepen. b Doorschuiving van de onderneming betekent dat de vader de onderneming fiscaal niet staakt en derhalve fiscaal ook geen overdrachtswinst realiseert. Voorwaarde is een schriftelijk verzoek van de vader en de zoon. De zoon dient de boekwaarde van de vader over te nemen. NB Strikt formeel is bij doorschuiving overheveling naar privé niet toegestaan. In de praktijk worden geringe overhevelingen (i.c. de auto) geaccepteerd. c Bij doorschuiving geldt geen vrijstelling. Er is immers geen staking. De zoon zal het bedrijf drie jaar voor zijn rekening moeten uitoefenen, wil hij bij vervreemding de vrijstelling van art. 3.79 Wet IB kunnen genieten. d Winst volgens winst-en-verliesrekening zoon € 20.000 Af: 1/2 jaar rente over €95.200 ad 5% = - 2.380 + –––––––– € 17.620 Zoon opent met de boekwaarde van de vader. De afschrijvingen door vader toegepast, heeft de zoon te volgen. De rente is blijkbaar buiten de boeken om betaald. Omdat er sprake is van een schuld die tot het ondernemingsvermogen behoort, is de rente alsnog als aftrekpost op de jaarwinst verwerkt. NB De zoon komt, mits aan alle voorwaarden is voldaan, in aanmerking voor de ondernemersaftrek.. 12.7 a De boekwaarde van de overgedragen onderneming wordt als volgt bepaald:
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
11
Kapitaal Bij: kostenegalisatiereserve Bij: reserve assurantie eigen risico Af: boekwaarde auto
€ 143.000 - 40.000 - 10.000 - (10.000) –––––––– € 183.000
De belaste overdrachtswinst bedraagt: · winst bij overbrenging naar privé van de auto · winst behaald met overdracht van de onderneming: €300.000 – boekwaarde overgedragen onderneming (€183.000) = · winst bij vrijval van de fiscale reserves · stakingsaftrek (voor zover niet eerder genoten)
€
5.000
- 117.000 - 50.000 - 3.630 –––––––– € 168.370
Deze winst wordt o.g.v. art. 2.10 Wet IB belast tegen het tabeltarief. b In geval van overdracht aan de zoon kunnen Rudolfs en zijn zoon een verzoek doen om toepassing van art. 3.63 Wet IB. Deze regeling houdt in dat de onderneming geacht wordt niet te zijn gestaakt. Belastingheffing blijft dan achterwege, ook al wordt in feite overgedragen tegen de werkelijke waarde. De fiscus behoudt zijn claim op de onderneming, daar de zoon uit moet blijven gaan van de oude boekwaarde. Uiteraard blijft ook afrekening mogelijk (conform a). 12.8 a De overdrachtswinst bedraagt: Overdrachtsprijs Boekwaarde overgedragen aandeel in de VOF – Overdrachtswinst
€ 180.000 - 30.000 –––––––– € 150.000
De overdrachtswinst wordt o.g.v. art. 2.10 Wet IB belast tegen het tabeltarief. b Als a. c Als a. d Ingevolge art. 3.63 Wet IB kan er doorschuiving plaatsvinden naar ondernemers en naar natuurlijke personen die gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan de overdracht, als werknemer in de onderneming werkzaam zijn geweest. Voor het bepalen van de uit de onderneming in het kalenderjaar van overdracht genoten winst, wordt de onderneming geacht niet te zijn gestaakt. Voorwaarde is dat zowel de belastingplichtige als degene die de onderneming voortzet, dit bij de aangifte van de belastingplichtige verzoeken. Bovendien kan de doorschuiving alleen plaatsvinden indien de over te dragen onderneming gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de overdracht, deel uitmaakte van een samenwerkingsverband met degene die de onderneming gaat voortzetten en degene die voortzet met betrekking tot dat samenwerkingsverband gedurende die 36 maanden als ondernemer winst heeft genoten dan wel dat de voortzetter gedurende 36 maanden voorafgaand aan de overdracht als werknemer in de onderneming werkzaam is geweest. John Peters is geen ondernemer. Doorschuiven naar hem is o.g.v. art. 3.63 lid 5 Wet IB mogelijk. Ad Paulussen is wel ondernemer. Hij voldoet echter niet aan de 36-maandseis. Jos Thewissen voldoet aan alle vereisten van art. 3.63 Wet IB. Aan hem kan de onderneming geruisloos doorgeschoven worden. Indien de doorschuiving plaatsvindt o.g.v. art. 3.63 Wet IB, wordt Piet Janssen geacht zijn onderneming niet te hebben gestaakt. Bovendien is er voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek geen sprake van een vervreemding. Er is geen desinvesteringsbijtelling verschuldigd. De voortzetter is verplicht de oude boekwaarden van Piet Janssen te handhaven. Hij wordt geacht in de plaats te zijn getreden van Piet Janssen. 12.9 a Johan staakt de onderneming per 1 juni van het vorig jaar. Per die datum houdt hij op winst uit onderneming te genieten.
12
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
b Stille reserve in pand €155.000 – €85.000 = Zakelijke goodwill Vrijval kostenegalisatiereserve + Stakingsaftrek (voor zover niet gebruikt) (art. 3.79 Wet IB) – Te belasten stakingswinst
€ 70.000 - 25.000 - 5.000 –––––––– € 100.000 - 3.630 –––––––– € 96.370
De hoogte van de te belasten stakingswinst moet dus berekend worden op het moment van staken. NB Op grond van art. I, A, Overgangsrecht Wet IB kan Johan bij staking in de jaren 2001-2005 een tijdelijke verhoging van de stakingsaftrek genieten. c Johan kan kiezen uit vorig jaar (moment van staking) en dit jaar (moment van perfect worden van de bv). d De voorperiode loopt van 1 juni vorig jaar tot 1 april van dit jaar. De winst bedraagt over die periode: €60.000 plus €25.000 – 10 × €2.000 = €65.000. e Deze winst wordt belast bij de bv en wel met vennootschapsbelasting. Deze winst maakt deel uit van het resultaat van het korte eerste boekjaar. f De winst over het eerste boekjaar bedraagt: · winst uit de voorperiode € 65.000 · winst over de periode april t/m december €70.000 minus 9 × €3.000 = - 43.000 + –––––––– € 108.000 g De opnamen van Johan gedurende de voorperiode worden belast als resultaat uit een werkzaamheid en wel over · het vorig jaar: 7 × €2.000 = €14.000 · dit jaar: 3 × €2.000 = €6.000. De opnamen vanaf 1 april van dit jaar vormen loon uit dienstbetrekking (art. 3.80 e.v. Wet IB) en wel tot een bedrag van 9 × €3.000 = €27.000. h De lijfrentevrijstelling is geregeld in art. 3.129 Wet IB. Het bedrag wordt begrensd door · het bij de leeftijd behorende maximum van € 106.253 en · het bedrag van de stakingswinst ad €96.370.
i
Johan kan bij een ondernemer (bijv. zijn eigen bv) een stamrecht bedingen tot maximaal €106.253. Op deze wijze weet hij uitstel van belastingheffing te realiseren tot het moment van uitkeren van de lijfrentetermijnen. Per saldo bedraagt de te belasten stakingswinst alsdan nihil (nl. €96.370 – €96.370). Ingevolge art. 3.65 Wet IB kan een onderneming geruisloos ingebracht worden in een besloten vennootschap. Commerciële herwaardering van de activa en passiva is niet toegestaan. Dat betekent in casu onder meer dat de stille reserve in het pand en de goodwill niet omgezet worden in aandelenkapitaal. Wel dient de oudedagsreserve afgerekend te worden of omgezet te worden in een lijfrente. Per saldo bedraagt het aandelenkapitaal: Kapitaal per 1 juni Af: oudedagsreserve
€ 65.000 - 25.000 –––––––– € 40.000
Herzien kapitaal per 1 juni
Dit betekent dat de verkrijgingsprijs van de uit te geven aandelen €40.000 bedraagt. De aandelen behoeven niet a pari geplaatst te worden. Het is bijvoorbeeld mogelijk 20 000 aandelen à €1 uit te geven met een agio van €1 per aandeel.
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
13
De oudedagsreserve dient als volgt afgewikkeld te worden: Oudedagsreserve per 1 juli Af: stakingsaftrek ex art. 3.79 Wet IB
€ 25.000 - 3.630 –––––––– € 21.370 - 21.370 –––––––– nihil
Bij de bv te bedingen lijfrente (art. 3.129 Wet IB) Te belasten stakingswinst
12.10 a De oudedagsreserve wordt omgezet in een lijfrente. De te betalen lijfrentepremie bedraagt €80.000. De bij de overdracht te realiseren stakingswinst bedraagt €320.000 (€200.000 in de goodwill en €125.000 in het pand –/– €5.000 overwaardering voorraad). Na aftrek van de stakingsaftrek wordt er per saldo €316.370 in de belastingheffing betrokken. Ruis kan ook nog een extra lijfrentepremie in aftrek brengen. Omdat hij uit zijn bv een salaris gaat ontvangen, wil hij niet hebben dat de lijfrente direct ingaat. In verband hiermee kan Ruis, gesteld dat zijn leeftijd tussen de 50 en 60 jaar is, maximaal een extra premie van €221.537 in aftrek brengen. Na aftrek van de te verrekenen oudedagsreserve blijft er (gesteld dat er verder nooit lijfrentepremieaftrek is geweest) €141.537 aan aftrekruimte over. De stakingswinst is hoog genoeg dus deze leidt niet tot een aftrekbeperking. De bv moet aan Ruis de koopprijs van de onderneming (€416.000) voldoen. Deze afrekening kan er als volgt uitzien als Joop de lijfrente bij zijn bv bedingt: Te betalen koopsom door de bv Uit te geven aandelenkapitaal (minimum) Premie lijfrente i.v.m. opheffen FOR Premie in verband met stakingslijfrente
€ 416.000 € 18.000 - 80.000 - 141.537 –––––––– - 239.537 –––––––– € 176.463
Nog door de bv te voldoen b Als de bv deze koopsom schuldig blijft, ziet de openingsbalans van de bv er als volgt uit: Balans Ruis BV Goodwill Pand Debiteuren Voorraad Bank
Fiscaal € 200.000 - 175.000 - 15.000 - 7.000 - 26.000 –––––––– € 423.000
WEV € 200.000 - 175.000 - 15.000 - 7.000 - 26.000 –––––––– € 423.000
Aandelen kapitaal Lijfrente Ruis Crediteuren Lening Ruis
Fiscaal € 18.000 - 221.537 - 7.000 - 176.463
WEV - 18.000 - 221.537 - 7.000 - 176.463
–––––––– –––––––– € 423.000 € 423.000
Overigens kan in plaats van een schuld aan Joop van €176.463, ook het uit te geven aandelenkapitaal worden verhoogd met bijvoorbeeld €176.000. Dan resteert een schuld aan de heer Ruis van €463. c De koopsom bedraagt €416.000. Als de omzetting geruisloos plaatsvindt, moet er een latente belastingclaim worden verdisconteerd van 20% van €320.000 ofwel €64.000. De koopsom wordt dan €352.000. Ruis kan geen stakingslijfrente bedingen maar wel een oudedagsreserve-lijfrente. In deze uitwerking wordt ervan uitgegaan dat de gehele oudedagsreserve wordt omgezet in een lijfrente. Men zou ook kunnen overwegen om maar een omzetting te doen voor een bedrag van €76.370. In dat geval ontstaat er een stakingswinst van €3.630 omdat het resterende deel toch moet worden opgeheven. Deze winst wordt dan niet belast omdat hij nog gebruik kan maken van
14
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
de stakingsaftrek. Een en ander leidt ertoe dat er later minder (belaste) lijfrente-uitkeringen zullen zijn. Te betalen koopsom door de bv Creditering i.v.m. de oudedagsreserve-lijfrente Creditering i.v.m. belastingschulden
€ 352.000 € 80.000 - 7.021 –––––––– - 87.021 –––––––– € 264.979 - 12.479 –––––––– € 252.500
Resteert Afrondingscreditering* Uit te geven aandelen
* De maximaal in aanmerking te nemen afrondingscreditering bedraagt: 5/105 × €264.979 ofwel €12.618. Omdat de aandelen een nominale waarde hebben van €500, moet er bij het uit te geven aandelenkapitaal een veelvoud van €500 staan. De maximaal mogelijke afrondingscreditering bedraagt dan €12.479. Zou het de nominale waarde van een aandeel €100 hebben bedragen, dan zou de maximaal mogelijke afrondingscreditering €12.579 hebben bedragen. d Balans Ruis BV Goodwill Pand Debiteuren Voorraad Bank
Fiscaal € 0 - 50.000 - 15.000 - 12.000 - 26.000
WEV € 200.000 - 175.000 - 15.000 - 7.000 - 26.000
Aandelenkapitaal Latente Vpb-claim Lijfrente dhr Ruis Crediteuren Lening 1 dhr Ruis Lening 2 dhr. Ruis
–––––––– –––––––– € 103.000 € 423.000
Fiscaal WEV – € 3.500 € 252.500 - 64.000 - 80.000 - 80.000 - 7.000 - 7.000 - 7.021 - 7.021 - 12.479 - 12.479 –––––––– –––––––– € 103.000 € 423.000
Hoofdstuk 13 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: belastbaar loon 13.1 a De bijtelling voor het privégebruik auto bedraagt: 1/1 t/m 30/11: 11/12 × 25% × €45.000 = 1/12 t/m 31/12: 1/12 × 25% × €54.000 =
€ + €
Totaal bijtelling privégebruik auto
10.312 1.125 ––––––– 11.437
b Ingevolge art. 13bis Wet LB wordt indien aan een belastingplichtige ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld het voordeel op jaarbasis op ten minste 25% van de waarde van de auto gesteld (voor schone auto's gelden eventueel lagere percentages van 14 en 20). De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Hieraan is in casu niet voldaan. Het bedrag van de bijtelling voor privégebruik auto bedraagt, net als bij onderdeel a, €11.437. c Indien uit een rittenadministratie blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil. Ingevolge art. 13bis lid 8 Wet LB wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privédoeleinden plaats te vinden. Het totale privégebruik bedraagt derhalve 398 kilometer. Ingevolge art. 13bis lid 2 Wet LB wordt in dat geval het voordeel gesteld op nihil.
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
15
Sinds 1 januari 2006 wordt het privégebruik van de auto meegenomen via art. 13 bis Wet LB en vindt er dus al een inhouding plaats via de werkgever van de heer Peters. d Met ingang van 2002 zijn de vergoedingen en verstrekkingen voor de kosten van een parkeergelegenheid in of bij de woning van de werknemer belast. De stallingsvergoeding is voor Peters derhalve belast. 13.2 a Salaris L. Kniest (art. 3.81 Wet IB) 12 × €5.000 = Door BV Blom & Co betaalde huur voor Kniest (loon in natura art. 13 Wet LB) Aandelen (waarde in het economisch verkeer art. 13 Wet LB) + Pensioenbijdrage (art. 11 lid 1 onderdeel j sub 1 Wet LB) + Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 60.000 - 8.400 - 20.000 ––––––– € 88.400 - 4.800 ––––––– € 83.600
b In jaar 2 ontvangt de heer Kniest vijf aandelen van nominaal €1.000 van de vennootschap. De waarde van de aandelen wordt bepaald door het kader van de functie waarin hij de vijf aandelen ontvangt. De heer Kniest kan de aandelen ontvangen in de functie van: 1 werknemer, dan wel 2 aandeelhouder. Ad 1 Indien de heer Kniest de aandelen ontvangt in de functie van werknemer, dan vormen de vijf aandelen loon. Art. 13 lid 1 Wet LB bepaalt dat de aandelen tegen de waarde in het economisch verkeer dienen te worden gewaardeerd. In casu 5 × €1.500 = €7.500. Ad 2 Indien de heer Kniest de aandelen ontvangt in de functie van aandeelhouder, dan zijn de vijf aandelen dividend. Deze aandelen worden alsdan opgenomen in de heffingsgrondslag van box III. Afhankelijk van de feiten dient beoordeeld te worden in welke functie de heer Kniest de aandelen in jaar 2 ontvangt. 13.3 a Karel heeft geen recht op reisaftrek omdat op grond art. 3.87 lid 1 de reisaftrek alleen geldt voor per openbaar vervoer afgelegde reizen. b Als Karel per openbaar vervoer gaat reizen, kan hij recht krijgen op de reisaftrek. Hij moet dan door middel van een openbaarvervoerverklaring (art. 3.87 lid 9) bewijzen dat hij per openbaar heeft gereisd. De aftrek voor Karel bedraagt dan op grond van art. 3.87 lid 5 onderdeel b: 2 dagen × (stel 40) weken × 100 km × €0,22 = €1.760. c Zie art. 3.87 lid 5 onderdeel b: 3 dagen × (stel) 40 weken × 100 km × €0,23 = €2.760. De aftrek bedraagt echter maximaal €2.036.
Hoofdstuk 14 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden 14.1 a Op grond van art. 3.90 en 3.91 Wet IB geniet José een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Bij de bepaling van dit resultaat dienen de winstbepalingsregels in acht genomen te worden (art. 3.95 Wet IB). Dit betekent dat zij geacht wordt een zakelijke huur in rekening te brengen aan Paul. De winst van Paul bedraagt dan: Jaarwinst Bij: · correctie afschrijving · geen correctie elektriciteit e.d. (zijn gebruikerslasten) · correctie verzekeringspremie pand (zijn eigenaarslasten)
16
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
€ 165.000 - 8.000 – - 1.000 –––––––– € 174.000
Af: zakelijke huur
- 40.000 –––––––– € 134.000
Gecorrigeerde winst
b José moet een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden aangeven. Zij moet daartoe een balans en een winst- en verliesrekening opstellen (art. 3.95 Wet IB). De winst van José laat zich als volgt berekenen: Huuropbrengst Af: · afschrijving · verzekeringspremie pand
€ 40.000 € 8.000 - 1.000 ––––––– - 9.000 ––––––– € 31.000
Winst
c De ter beschikkingstelling als bedoeld in art. 3.91 Wet IB eindigt op 31 december. Ingevolge art. 3.94 en 3.95 Wet IB behoort de boekwinst ad €175.000 (nl. €500.000 – €325.000) tot het belastbare resultaat van José. De ondernemersaftrek, waaronder de stakingsaftrek, is niet van toepassing. 14.2 a Ingevolge art. 3.92 Wet IB geniet Jaap Kelder een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Ingevolge art. 3.95 Wet IB zijn de winstbepalingen van overeenkomstige toepassing. Het belastbaar resultaat laat zich als volgt berekenen: Opbrengst 6% van €250.000 = Af: kosten 6% van €100.000 =
€ 15.000 - 6.000 ––––––– € 9.000
Belastbaar resultaat uit werkzaamheid
b Ook de Picasso is een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel. Jaap Kelder geniet hierover een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Dit resultaat bedraagt: Redelijke huur kunstobjecten €25 per maand Boekwinst ten gevolge van verkoop €50.000 – €35.000 =
€ 275 - 15.000 ––––––– € 15.275
Belastbaar resultaat uit werkzaamheid
c Rekening-couranttegoeden bij een eigen bv vallen ook onder de terbeschikkingstellingsregeling. De renteopbrengst dient derhalve, met inachtneming van de winstbepalingsregels, in box I belast te worden. Indien het rekening-courantsaldo gedurende het gehele jaar minder bedraagt dan €10.000, heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat het vergoeden van rente achterwege kan blijven. Uiteraard kan de bv dan ook geen rentelast in aftrek brengen. d Rekening-courantschulden zijn geen ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. De betaalde rente over de schuld is dan ook niet aftrekbaar in box I. Wel vermindert de schuld de heffingsgrondslag in box III. 14.3 a Als resultaat uit overige werkzaamheden. b Ja, op grond van art. 3.95 Wet IB. c Hij dient deze inkomsten mee te nemen op grond van art. 3.95 Wet IB.
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
17
Hoofdstuk 15 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen 15.1
Fiscaal wordt onder periodieke uitkeringen (en verstrekkingen) verstaan de aangewezen uitkeringen en verstrekkingen die opgesomd zijn in art. 3.101 Wet IB. Periodieke uitkeringen zijn uitkeringen met een periodiekkarakter die niet kunnen worden gekwalificeerd als winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden.
15.2
Zie de opsomming in art. 3.101 Wet IB.
15.3
De vrouw heeft recht op de helft van het ouderdoms- en wezenpensioen (€250.000). Zij verkrijgt echter €100.000. De quasi vergoeding voor het afzien van €150.000 is belast, omdat een verrekening van pensioenrechten plaatsvindt in de vorm van contanten/te gelde te maken vermogensbestanddelen. Deze is dus belast in box I als uitbreiding van een aangewezen periodieke uitkering. De man mag €150.000 aftrekken als onderhoudsverplichting (persoonsgebonden aftrek) in box I.
15.4
De uitkering aan Jantine valt niet onder de categorie familierechtelijke uitkeringen, omdat Jantine geen bloed- of aanverwant is van Marcel. Er is wel sprake van een in rechte vorderbare uitkering die niet de tegenwaarde voor een prestatie vormt. De uitkering is dus belast bij Jantine. De uitkering aan het kind is ook belast, omdat deze uitkering kan worden aangemerkt als een familierechtelijke uitkering, omdat de uikering niet afkomstig is van een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn.
15.5 a Ingevolge art. 3.100 lid 1 onderdeel b Wet IB zijn de lijfrente-uitkeringen belast. b De genoten alimentatie is belast. Er is sprake van een familierechtelijke periodieke uitkering. Ingevolge art. 3.108 Wet IB kan mevrouw Schoonbrood de op de periodieke uitkeringen en verstrekkingen drukkende aftrekbare kosten in mindering brengen. Aan de aftrekbaarheid is een aantal eisen gesteld: · de kosten moet drukken; · de kosten zijn in hun omvang niet meer dan wat gebruikelijk is. Het omvangscriterium beperkt de aftrek van kosten aan de bovenkant. Mevrouw Schoonbrood kan €10.000 in aftrek brengen omdat dat de gebruikelijke kosten zijn voor een dergelijke procedure. c Nee, ingevolge art. 3.109 Wet IB behoren tot de aftrekbare kosten van periodieke uitkeringen en verstrekkingen niet renten van schulden, kosten van geldlening daaronder begrepen.
Hoofdstuk 16 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: belastbare inkomsten uit eigen woning 16.1
In beginsel vallen de aanhorigheden, dus ook de garage, onder het begrip eigen woning. De garage is echter verhuurd en behoort daarom niet tot de eigen woning. De garage behoort tot de bezittingen die in box III in aanmerking genomen moeten worden. De studeerkamer valt onder het begrip eigen woning. De verkoopwaarde van het gehele complex is €175.000. Het eigenwoningforfait bedraagt 0,60% van €175.000 ofwel €1.050. De lasten zijn voor huis en garage; de lasten voor de garage alleen bedragen €30. Huurwaarde eigen woning Aftrekbare kosten eigen woning: · hypotheekrente huis · erfpachtcanon huis
€ € 500 450 –––––––
Belastbare inkomsten uit eigen woning
18
1.050
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
950 ––––––– € 100
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen: Bezittingen: Verhuurde garage Schulden: Hypotheek Af: drempel
€ 50.000 € 35.000 - 2.900 –––––––
In aanmerking te nemen schulden Rendementsgrondslag
- 32.100 ––––––– € 17.900
Rendementsgrondslag op peildatum
€ 17.800
––––––– Af: · basisbedrag heffingsvrij vermogen · kindertoeslag
€ 21.139 PM –––––––
Totaal heffingsvrij vermogen
- 17.900 ––––––– nihil nihil
Grondslag forfaitair rendement Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 16.2 a Belastbaar inkomen uit eigen woning: Voordelen uit eigen woning: · periode 1/1 t/m 30/4: 4/12 × 0,60% × €295.000 = · periode 1/5 t/m 31/12: 8/12 × 0,60% × €325.000 =
Af: kosten eigen woning: betaalde hypotheekrente Belastbaar inkomen uit eigen woning.
negatief
€ 590 - 1.300 ––––––– € 1.890 - 20.000 ––––––– € 18.110
b De eigenwoningregeling geldt onder omstandigheden ook met betrekking tot een woning die een uitgezonden belastingplichtige tijdelijk niet als hoofdverblijf ter beschikking staat. Onder de volgende voorwaarden kan Somsen de betaalde hypotheekrente in box I in aftrek brengen: · Somsen (tezamen met zijn partner) komt gedurende de periode van uitzending niet met betrekking tot nog een andere woning in aanmerking voor de eigenwoningregeling. · De woning staat Somsen ter beschikking. De woning mag dus niet worden verhuurd. · De woning heeft Somsen ten minste één jaar tot hoofdverblijf gediend. Als Somsen aan deze voorwaarden voldoet, kan hij de hypotheekrente in box I aftrekken. c Het forfaitpercentage voor een woning die een belastingplichtige niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat en voor het overige voldoet aan de aan een eigen woning gestelde voorwaarden, wordt gesteld op 0,9%. d Indien een onzelfstandig gedeelte van een eigen woning wordt verhuurd (kamerverhuur) en de opbrengsten daarvan niet meer bedragen dan €4.410, wordt dat verhuurde gedeelte toch aangemerkt als een onderdeel van de eigen woning. De bruto-inkomsten zijn dan niet belast. Voorwaarde is wel dat zowel de huurder als de verhuurder op hetzelfde adres in de basisadministratie zijn ingeschreven. Bedraagt de kamerhuur meer dan €4.410, dan vormt het verhuurde gedeelte geen onderdeel van de eigen woning meer. Dat gedeelte van de woning valt dan in box III. In casu blijft de opbrengst binnen de gestelde grens. Aan de overige voorwaarden is eveneens voldaan, zodat Somsen de opbrengst belastingvrij geniet. 16.3 a Het belastbaar inkomen uit eigen woning bestaat uit de voordelen uit een eigen woning minus de aftrekbare kosten uit de eigen woning. Voordeel uit eigen woning: 0,60% × €200.000 = Af: kosten eigen woning: betaalde hypotheekrente
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
€ -
19
1.200 7.500
Belastbaar inkomen uit eigen woning.
negatief
––––––– € 6.300
b In art. 3.120 lid 2 Wet IB is bepaald dat de renten van schulden met betrekking tot een eigen woning gedurende ten hoogste 30 jaren in aanmerking genomen mogen worden als aftrekbare kosten. Het belastbare inkomen uit eigen woning bedraagt in 2035: Voordeel uit eigen woning: 0,60% × €200.000 = € 1.200 Betaalde hypotheekrente niet meer aftrekbaar – ––––––– Belastbaar inkomen uit eigen woning € 1.200
c Van een kapitaalverzekering eigen woning is ingevolge art. 3.116 lid 2 Wet IB sprake indien in de overeenkomst is bepaald dat de begunstigde de uitkering zal aanwenden ter aflossing van schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning. De heer Sipsma is derhalve verplicht de uitkering aan te wenden voor de aflossing van de hypotheek. d Ingevolge art. 3.118 lid 1 Wet IB behoort tot het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning niet de rente welke is begrepen in een uitkering uit de kapitaalverzekering eigen woning, indien de uitkering niet meer bedraagt dan €154.000. In casu is de gehele uitkering onbelast. e In art. 3.118 Wet IB is de vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning opgenomen. De vrijstelling geldt echter alleen voor zover de uitkering niet hoger is dan de laagste van de hierna genoemde bedragen, te weten: 1 €154.000. 2 de hoogte van de desbetreffende (hypothecaire) schuld ten tijde van het tot uitkering komen van de kapitaalverzekering. Er bestaat een directe koppeling tussen enerzijds het uitkeringsbedrag waarvan het rente-element is vrijgesteld en anderzijds het bedrag van de op het moment van uitkering nog bestaande schuld die is aangegaan ter verwerving, verbetering en onderhoud van de eigen woning. Indien het bedrag van de uitkering hoger is dan één van de limieten, is het in de uitkering begrepen rente-element belast voor een (evenredig) gedeelte in de verhouding tussen het vrijgestelde en het niet vrijgestelde gedeelte (het exedent) van de uitkering. Indien de uitkering hoger is dan de schuld, waardoor de vrijstelling alleen kan worden toegepast voor het rente-element in het bedrag ter grootte van de schuld, dan wordt de limiet van €154.000 alleen gekort met het bedrag waarop de vrijstelling betrekking heeft gehad (dus het bedrag van de schuld). Het resterende bedrag mag nog worden gebruikt voor een andere kapitaalverzekering eigen woning. 16.4 a Het vervreemdingssaldo dat wordt toegevoegd aan de eigenwoningreserve bedraagt €100.000 (€400.000 –/– €300.000). b De eigenwoningschuld bedraagt €250.000 minus €100.000 = €150.000, maar minimaal €250.000 zijnde het laagste bedrag van óf de oude eigen woningschuld (€300.000) óf de schulden aangegaan voor de verwerving van de nieuwe woning ( €250.000). c De rente is in beginsel volledig aftrekbaar in onder de eigen woningregeling van box I. d Het vervreemdingssaldo wordt nu negatief (€25.000). De maximale eigen woningschuld is nu dus gelijk aan de totale aankoopkosten van de nieuwe woning. De rentekosten daarover zijn in beginsel aftrekbaar onder de eigen woningregeling van box I.
Hoofdstuk 17 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: uitgaven voor inkomensvoorzieningen 17.1 a In art. 3.127 lid 1 Wet IB is opgenomen dat elke belastingplichtige premies voor lijfrenten in aanmerking mag nemen indien hij in het kalenderjaar een pensioentekort heeft. Dit moet hij aantonen. Zonder meer mag hij geen premie in aftrek brengen. b Voor de bepaling van de jaarruimte moet de navolgende formule worden gehanteerd: (0,17 × premiegrondslag) – 7,5 × A – F – Bs
20
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
waarbij: A = pensioenaangroei, F = FOR-mutatie, Bs = gedeblokkeerde spaarloonpremiegelden ter voldoening van vrijwillige bijdragen aan een pensioenregeling. Deze formule brengt met zich dat voor de bepaling van de omvang van de jaarruimte eerst de premiegrondslag dient te worden vastgesteld. De premiegrondslag is de som van de in dat kalenderjaar genoten: · winst uit onderneming (vóór mutaties van de FOR en toepassing ondernemersaftrek); · belastbaar loon; · belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden; · belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Bij algemene maatregel van bestuur kan overigens worden bepaald dat uitkeringen volgens een pensioenregeling, termijnen van lijfrenten en dergelijke niet tot de premiegrondslag behoren. De premiegrondslag wordt vervolgens verkregen door de hiervoor genoemde som te verminderen met de (zelfstandige) AOW-franchise voor gehuwden ter grootte van €11.829. De in aanmerking te nemen premiegrondslag bedraagt maximaal €162.457 (dit is dus na aftrek van de AOW-franchise voor een gehuwde). Door de maximering van de premiegrondslag bedraagt de maximale aftrek op grond van de jaarruimte 0,17 × €162.457= €27.618. De A staat voor de aangroei van de pensioenaanspraken die het gevolg is van de toeneming van de diensttijd in het voorafgaande jaar. Indien een belastingplichtige gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het ingevolge een premiespaar- of spaarloonregeling geblokkeerde spaartegoed aan te wenden ter voldoening van een vrijwillig te betalen pensioenpremie, hoeft bij het bepalen van A met de extra aangroei die hierdoor ontstaat geen rekening te worden gehouden. De pensioenuitvoerders moeten jaarlijks een opgaaf van de waardeaangroei van de pensioenaanspraken in het desbetreffende kalenderjaar gaan verstrekken. Inzake de vaststelling van de waardeaangroei van de pensioenaanspraken zijn in het Uitvoeringsbesluit Wet IB regels opgenomen. De F staat voor de nettotoename van de oudedagsreserve (FOR) in dat jaar. De nettotoename van de FOR is gelijk aan de FOR-dotatie, verminderd met de afname van de FOR ten gevolge van de overschrijding van het ondernemingsvermogen als gevolg van een (gedeeltelijke) staking en/of als gevolg van het niet meer voldoen aan de vereisten voor de toepassing van de FOR in het desbetreffende kalenderjaar. c Het gevolg is dat in dat geval geen lijfrentepremieaftrek uit hoofde van de jaarruimte mogelijk is. d Nee, in art. 3.127 is bepaald dat alleen de belastingplichtige die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, lijfrentepremies mag aftrekken indien de berekening van de jaarruimte hem dit zou toestaan. e Op grond van de inhaalruimte kan de belastingplichtige die in de onmiddellijk aan het kalenderjaar voorafgaande periode van zeven jaar minder premies voor lijfrenten heeft betaald dan was toegestaan, dat tekort alsnog inhalen (voor zover dat uiteraard niet reeds eerder is ingehaald) indien hij daar in de aangifte om verzoekt. Daarbij wordt het tekort uit het oudste jaar het eerst opgevuld. Het alsnog in aanmerking te nemen bedrag bedraagt maximaal 17% van de pensioengrondslag, doch met een maximum van in beginsel €6.989. Voor belastingplichtigen die bij het begin van het kalenderjaar 55 jaar of ouder zijn, wordt het maximum verhoogd tot €13.802. De inhaalruimte biedt, gelet op het maximumbedrag, dus maar een beperkte reparatiemogelijkheid. f Indien Adri Jansen besluit om een lijfrentepolis, waarop hij premie heeft betaald, af te kopen, handelt hij in strijd met de voorwaarden. In art. 3.133 lid 2 onderdeel d jo. art. 3.133 lid 1 Wet IB is bepaald dat in het geval een aanspraak op lijfrente wordt afgekocht, de premies voor de aanspraak die als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aftrek zijn gebracht en het daarover behaalde rendement, bij de verzekeringnemer als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen. Bovendien wordt ingevolge art. 30i AWR nog revisierente geheven. De revisierente bedraagt 20% van de waarde in het economisch verkeer van de aanspraak. 17.2 a Een kapitaalverzekering kan ondergebracht worden in box I en box III. Indien de kapitaalverzekering wordt gekoppeld, dan wordt de kapitaalverzekering ondergebracht in box I bij de belastbare inkomsten uit eigen woning.
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
21
b c
d
e
Is de kapitaalverzekering afgesloten bij een bv, waarin Boris Bakker een aanmerkelijk belang heeft, dan wordt de kapitaalverzekering ondergebracht in box I bij het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. De overige kapitaalverzekeringen vallen in box III. Nee, de premies voor een kapitaalverzekering zijn niet aftrekbaar. Nee, deze kapitaalverzekering valt in box III en wordt opgenomen in de rendementsgrondslag ter bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Bij de heffing in box III wordt niet geheven over daadwerkelijk genoten inkomsten (huur, rente etc.) maar wordt geheven over een forfaitair rendement. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt bepaald door van de gemiddelde rendementsgrondslag, na aftrek van het heffingsvrij vermogen, een forfaitair rendement te nemen van 4%. Door de afkoop van de kapitaalverzekering maakt deze geen onderdeel meer uit van de rendementsgrondslag. Hiervoor in de plaats komt het bedrag dat ter zake van deze afkoop wordt ontvangen. In casu is geen sprake van een premiepolis die met ingang van 2001 overgegaan is naar box III. Op deze polis is het overgangsrecht niet van toepassing. Van 2004 tot en met 2011 zit de polis in principe in box III. In 2013 wordt de polis afgekocht. Het afkopen van de polis is een vorm van niet reguliere afwikkeling van de polis. De premie voor een lijfrente, waarvan de termijnen toekomen aan een meerderjarig invalide (klein)kind en welke termijnen uitsluitend eindigen bij het overlijden van de gerechtigde, is onbeperkt aftrekbaar.
17.3
Voor premiegrondslag in aanmerking te nemen: · Loon, resultaat uit overige werkzaamheden en lijfrentetermijnen in totaal €65.000. · Minus de AOW-franchise van €13.062 (2012) = €51.938 is premiegrondslag. De extra aftrek wordt nu berekend door 17% × €51.938 te vermenigvuldigen en dit te verminderen met 7,5 × de jaarlijkse pensioenaangroei ad €500. Derhalve €8.830 –/– €3.750 = €5.080 is jaarruimte en aftrekbaar als compensatie voor het pensioentekort, mits daarvoor lijfrente wordt aangeschaft.
17.4
Jaarruimte is 17% van €30.000 (loon) –/– 7,5 × jaarlijkse pensioenaangroei ad €500 = €1.350. De reserveringsruimte van max. 7 voorafgaande jaren bedraagt de jaarruimte van €1.350 minus benutte jaarruimte ad €650 = €700. Dus de afgelopen 7 jaar is €700 per jaar niet benut. Derhalve €4.900. In totaal is dit bedrag aftrekbaar als pensioentekort. Zij betaalde €5.000 aan lijfrentepremie in dit jaar. Zij kan dus nog voor €1.250 aan lijfrente bijkopen en aftrekken als uitgave voor inkomensvoorziening (jaarruimte €1.350 plus €4.900 minus reeds betaalde lijfrentepremie ad €5.000).
Hoofdstuk 18 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen 18.1 a Een negatieve uitgave voor een inkomensvoorziening is een correctie op een eerder in aftrek gebracht bedrag aan een uitgave voor een inkomensvoorziening. Bijvoorbeeld het ongedaan maken van een eerder gedane uitgave. b Deze worden als inkomen uit werk en woning in box I behandeld. 18.2
Deze omzetting heeft tot gevolg dat er sprake is van een verboden handeling. Met andere woorden: de waarde in het economisch verkeer van de nabestaandenlijfrente komt als negatieve uitgave bij haar inkomen.
18.3
Essentieel voor de vraag of er sprake is van negatieve uitgaven is: · de premies moeten in aftrek zijn gebracht op het inkomen; · er moet sprake zijn van een verboden handeling. Het feit dat mevrouw Pieterse geen gebruik heeft gemaakt van de aftrekmogelijkheid in de inkomstenbelasting betekent dat zij geen correctie (lees: negatieve uitgave voor inkomensvoorziening) behoeft aan te geven in haar aangifte.
22
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
18.4
Afkoop van een gefacilieerde lijfrenteverzekering is een verboden handeling. Het in box I aan te merken bedrag als negatieve uitgave bedraagt de waarde in het economisch verkeer, zijnde €250.000 (reeds in aftrek gebrachte premies) plus het behaalde rendement ad €250.000.
Hoofdstuk 19 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: negatieve persoonsgebonden aftrek, waardering inkomsten in natura en tijdstip genieten en aftrek 19.1
Ja, Jos heeft de betaalde alimentatie in mindering gebracht in box I. Nu hij in het gelijk wordt gesteld, dient hij de terugbetaling als negatieve persoonsgebonden aftrek bij zijn inkomen in box I te tellen.
19.2
Ja, Marco zal het restitutiegeld bij zijn inkomen dienen te tellen als negatieve persoonsgebonden aftrek.
Hoofdstuk 20 Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning: verrekening van verliezen en middeling 20.1 a Alberts geniet: · uit belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden · uit belastbaar inkomen uit eigen woning · uit winst uit onderneming neg. € 6.800 Af: zelfstandigenaftrek - 9.484 ----- –––––––
pos. pos.
€ 2.000 - 1.500
- 16.284 - 3.000 ––––––– neg. € 9.784 Af: persoonsgebonden aftrek neg. PM* ––––––– Belastbaar inkomen uit werk en woning neg. € 9.784 * De persoonsgebonden aftrek kan het inkomen uit werk en woning niet verder dan tot nihil verminderen. Een eventueel restant komt, voor zover mogelijk, in mindering op het inkomen uit sparen en beleggen. Indien er dan nog een bedrag aan aftrek resteert, komt dit in mindering op het inkomen uit aanmerkelijk belang. Het gedeelte dat niet kan worden afgetrokken mag in mindering op het inkomen in de volgende kalenderjaren worden gebracht (art. 6.2 en 6.2a Wet IB).
·
uit belastbaar loon uit dienstbetrekking
neg. pos.
b Verliescompensatie via de carry back achtereenvolgens met het inkomen uit werk en woning van drie jaar terug, twee jaar terug en het vorig jaar, of indien dat niet mogelijk is, kan het verlies uit onderneming met de toekomstige negen kalenderjaren verrekend worden op basis van art. 3.150 lid 5 Wet IB. c Oudedagsreserve per 1 januari Toevoeging nihil
€ 2.500 -– ––––––– € 2.500
Stand oudedagsreserve per 1 januari daaropvolgend 20.2 a Belastbare winst uit onderneming Belastbare inkomsten uit eigen woning Belastbaar loon
neg. neg.
neg. Af: Persoonsgebonden aftrek Belastbaar inkomen uit werk en woning
neg.
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
23
€ 20.000 - 3.000 - 2.000 ––––––– € 21.000 PM* ––––––– € 21.000
*
De persoonsgebonden aftrek kan het inkomen uit werk en woning niet verder dan tot nihil verminderen. Een eventueel restant komt, voor zover mogelijk, in mindering op het inkomen uit sparen en beleggen. Indien er dan nog een bedrag aan aftrek resteert komt dit in mindering op het inkomen uit aanmerkelijk belang. Het gedeelte dat niet kan worden afgetrokken mag in mindering op het inkomen in de volgende kalenderjaren worden gebracht (art. 6.2 en 6.2a Wet IB).
Het verlies uit onderneming bedraagt €20.000. Dit wordt in de eerste plaats horizontaal gecompenseerd (horizontale compensatie gaat vóór verticale) met de andere bestanddelen van het belastbare inkomen uit werk en woning (box I). Het bedrag van de belastbare inkomsten uit eigen woning ad negatief €3.000 wordt verrekend met het belastbare loon. Resteert een ondernemingsverlies van €20.000. Dit wordt bij beschikking vastgesteld door de inspecteur (art. 3.151 lid 2 Wet IB). b Voorts nog €1.000 niet-ondernemingsverlies. Dit wordt bij beschikking vastgesteld door de inspecteur (art. 3.151 lid 2 Wet IB). c Door carry back wordt eerst het (in hetzelfde jaar ontstane) niet-ondernemingsverlies gecompenseerd en vervolgens het ondernemingsverlies (art. 3.150 lid 6 Wet IB). Inkomen twee jaar geleden € 7.000 Af: niet-ondernemingsverlies dit jaar € 1.000 Af: ondernemingsverlies dit jaar - 6.000 ––––––– - 7.000 ––––––– nihil Resteert een ondernemingsverlies van €20.000 – €6.000 = €14.000. Inkomen vorig jaar Af: ondernemingsverlies (restant)
€ 13.000 - 13.000 ––––––– nihil
Resteert een ondernemingsverlies van €14.000 – €13.000 = €1.000. Dit ondernemingsverlies is negen jaar compensabel (art. 3.150 lid 1 Wet IB). 20.3 a Winst uit onderneming Belastbare inkomsten eigen woning Belastbaar resultaat overige werkz.heid Belastbaar inkomen uit werk en woning (verlies in de zin van art. 3.150 Wet IB)
Jaren 1 t/m 9 ––––––––––– neg. € 10.000 pos. - 5.000 neg. 600 ––––––––––– neg. € 5.600
Jaar 10 –––––––––––– pos. € 40.000 pos. - 5.000 neg. 600 –––––––––––– pos. € 44.400
De jaren 1 tot en met 9 geven jaarlijks een ondernemingsverlies van €5.600. De verrekening geschiedt in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan (vgl. art. 3.150 lid 5 Wet IB). Verrekenbaar met het inkomen van jaar 10 zijn: Inkomen jaar 10 € 44.400 Ondernemingsverlies: · jaar 1 t/m 8 (7 × €5.600) + €5.200 - 44.400 ––––––– nihil b Het resterende ondernemingsverlies van jaar 8 van €400 en dat van jaar 9 van €5.600 blijft verrekenbaar met het inkomen van negen opeenvolgende jaren.
24
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
20.4
Mej. Vossendijk jaar 4 Het verlies van €6.100 wordt voor zover mogelijk in de eerste plaats gecompenseerd met het positieve inkomen van €4.000 over jaar 3 (belastbaar inkomen uit werk en woning jaar 1 en jaar 2 nihil). Het resterende verlies van jaar 4 van €2.100 is beperkt verrekenbaar met het belastbaar inkomen uit werk en woning van de negen volgende kalenderjaren. Mevrouw Strijdonk-Vossendijk jaar 5 Winst uit onderneming Verlies jaar 4
€ 10.795 - 2.100 ––––––– € 8.695
Belastbaar inkomen uit werk en woning jaar 5 J. Strijdonk jaar 5 Belastbare winst uit onderneming Af: uitgaven voor inkomensvoorzieningen
€ 20.000 - 5.000 ––––––– € 15.000
Belastbaar inkomen uit werk en woning jaar 5
20.5 a Een middelingsverzoek kan alleen betrekking hebben op het inkomen uit werk en woning (box I). Een en ander is bepaald in art. 3.154 lid 1 Wet IB. b Doel van de middelingsregeling is om een tegemoetkoming te geven voor de progressie in de tarieven in box I. Door de progressie van de tarieven in box I is iemand, gerekend over een aantal jaren, meer belasting verschuldigd indien hij inkomen heeft genoten van sterk wisselende hoogte dan wanneer, uitgaande van een zelfde totaalbedrag, een gelijkmatige verdeling van de inkomens uit werk en woning zou zijn opgetreden. De boxen II en III kennen geen tarieven die progressief zijn. Het tarief in box II bedraagt, onafhankelijk van de hoogte van het inkomen in box II, 25% en in box III 30%. Indien er geen progressie in de tarieven zit, hoeft er ook geen regeling te worden gecreëerd om de nadelige gevolgen van de progressieve heffing, bij sterk wisselende inkomens, te verzachten. c Nee, in een middelingsverzoek kunnen alleen kalenderjaren zijn begrepen, waarin men het gehele jaar binnenlands belastingplichtig is geweest. d Nee, ingevolge art. 3.154 lid 2 Wet IB wordt een kalenderjaar dat tot een middelingstijdvak behoort, niet in een ander middelingstijdvak betrokken. e Een middelingsteruggaaf vindt alleen plaats voor zover het verschil tussen de geheven belasting en de herrekende belasting op inkomen uit werk en woning meer bedraagt dan €545. Het bedrag van €545 is de drempel die overschreden moet worden, alvorens een middelingsteruggaaf wordt verleend.
f
De in totaal geheven belasting bedraagt De herrekende belasting bedraagt
€ 42.600 - 36.000 ––––––– € 6.600 545 ––––––– € 6.055
Verschil Af: drempel Middelingsteruggaaf
Hoofdstuk 21 Box II – belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang 21.1 a Zie art. 4.6 tot en met 4.11 Wet IB. b 1 De vijf aandelen Schalk vormen geen aanmerkelijk belang. Het minimaal geplaatst en volgestort aandelenkapitaal van een naamloze vennootschap bedraagt immers €45.000. Deze aandelen vallen derhalve in box III. Het voordeel van deze aandelen wordt gesteld op 4% × €1.000 = €40.
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
25
2 De winst uit aanmerkelijk belang bedraagt: 20 × 10% van €1.000 = Overdrachtsprijs van 4 aandelen NV Sanders De gemiddelde verkrijgingsprijs* bedraagt: 4 × €1.909 =
€
+
- 2.364 –––––––– € 4.364
+
€ 40.000 2.000 –––––––– € 42.000
Totale winst uit aanmerkelijk belang *
2.000
€ 10.000 - 7.636 – ––––––––
Berekening van de gemiddelde verkrijgingsprijs · verkrijgingsprijs van 20 aandelen: 20 × €2.000 = · verkrijgingsprijs van 2 bonusaandelen: 2 × €1.000 = Totale verkrijgingsprijs De gemiddelde verkrijgingsprijs bedraagt: €42.000/22 = €1.909
c 1 · · · 2 · ·
contanten aandelen (verkoop stockdividend) verkoop aandelen Schalk: €1.400 – €1.000 = dividend (kostprijs) verkoop aandelen Sanders: kostprijs voor 22 aandelen €40.000 (Lifo-systeem hier niet verplicht) ofwel voor 4 aandelen vervreemdingsprijs
€ € 7.272 - 10.000 – –––––––– +
Winst uit onderneming *
21.2 a · ·
·
· ·
· · · ·
30 575* 400 –
- 2.728 –––––––– € 3.733*
Te verminderen met de boekwaarde van €30 nominaal (hetzij nominaal, hetzij een evenredig deel van het totale pakket, hetzij nihil). Opa Karel en Isabella L. hebben (via de huwelijksgoederengemeenschap) ieder indirect een aanmerkelijk belang (art. 4.6 Wet IB). Vader Leo heeft zelf slechts 2% van de aandelen. Zijn partner Tessa heeft 4% van de aandelen. Beiden hebben rechtstreeks (‘… tezamen met zijn partner …’) op grond van art. 4.6 Wet IB een aanmerkelijk belang. Zoon Hans en kleinzoon Bas hebben ieder 4% van de aandelen. Dit is minder dan 5%. Op grond van art. 4.6 Wet IB hebben zij derhalve geen aanmerkelijk belang. Op grond van de meetrekregeling van art. 4.10 Wet IB hebben beiden echter wel een aanmerkelijk belang omdat de aandelen van opa Karel (indirect 34). Isabella (indirect 34) en vader Leo (2), alsmede die van zoon Hans (4) en die van kleinzoon Bas (4) meetellen voor de bepaling van het aanmerkelijk belang. Zoon Peter heeft eveneens op grond van art. 4.10 Wet IB een aanmerkelijk belang (zijn eigen 2 aandelen + 2 aandelen van vader Leo + 34 aandelen van opa Karel + 34 aandelen van Isabella L.). Dochter Yvonne heeft eveneens op grond van art. 4.10 Wet IB een aanmerkelijk belang. Chantal is niet aan te merken als een pleegkind van Yvonne. Op grond van art. 1.4 en 4.10 Wet IB heeft Chantal derhalve geen aanmerkelijk belang. Dochter Nicole heeft op grond van art. 4.10 Wet IB een aanmerkelijk belang. Onno heeft op grond van art. 1.4 en 4.10 Wet IB een aanmerkelijk belang.
b Consequenties ten gevolge van de echtscheiding van opa Karel: Opa Karel: Door de echtscheiding heeft opa Karel fictief zijn 34 aandelen (50% van 68 aandelen) vervreemd (art. 4.16 lid 1 onderdeel g Wet IB). Op verzoek van opa Karel wordt het vervreemdingsvoordeel doorgeschoven naar Isabella L. (art. 4.17 Wet IB). Blijft doorschuiving achterwege dan dient opa Karel af te rekenen (art. 4.1 en 4.19 Wet IB).
26
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
Isabella L.: 1 Zij had 34 aandelen en verkrijgt 34 aandelen erbij. In geval van doorschuiving blijft de verkrijgingsprijs van de 34 van opa Karel verkregen aandelen, gelijk aan de voor opa Karel geldende verkrijgingsprijs (art. 4.39 lid 2 Wet IB). Blijft doorschuiving achterwege, dan dient Isabella L. haar gemiddelde verkrijgingsprijs te herrekenen (art. 4.21 lid 2 Wet IB). 2 Ingevolge art. 4.2 Wet IB is Isabella ten gevolge van de echtscheiding niet meer aan te merken als aanverwant voor de familie Heijmans. Haar aandelen tellen dus niet meer mee. Vader Leo: Vader Leo blijft, tezamen met zijn partner, meer dan 5% van de aandelen behouden. Tessa: 4 (eigen) + 2 van Leo = 6 aandelen. Dit betekent dus 6% en zij heeft derhalve een aanmerkelijk belang. Hans: 4 (eigen) + 2 van Leo + 4 van Bas = 10 aandelen; dus aanmerkelijk belang. Bas: 4 (eigen) + 2 van Leo + 4 van Hans = 10 aandelen; dus aanmerkelijk belang. Peter: 2 (eigen) + 2 van Leo = 4 aandelen. Peter verliest zijn aanmerkelijk-belangpositie. Het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang wordt aangemerkt als een fictieve vervreemding (art. 4.16 lid 1 onderdeel g Wet IB). Op verzoek is doorschuiving mogelijk, waardoor er een fictief aanmerkelijk belang ontstaat (art. 4.11 en 4.40 Wet IB). Als niet om doorschuiving wordt verzocht, vallen de aandelen, na afrekening, in box III. Yvonne: 4 (eigen) + 2 van Leo = 6 aandelen; dus aanmerkelijk belang. Nicole: 4 (eigen) + 2 van Leo + 4 van Onno = 10 aandelen; dus aanmerkelijk belang. Consequenties ten gevolge van auto-ongeluk: Opa Karel: geen consequenties. Isabella L.: geen consequenties. Vader Leo: In principe is de overgang van aandelen krachtens erfrecht een fictieve vervreemding (art. 4.16 lid 1 onderdeel e Wet IB). De overgang van zijn 2 aandelen krachtens erfrecht naar Peter, wordt echter niet als een fictieve vervreemding aangemerkt omdat de wet op de hoofdregel een uitzondering maakt (art. 4.17 lid 1 Wet IB). Peter kan echter op grond van art. 4.38 Wet IB toch om afrekening verzoeken. Tessa: Door het overlijden van Leo heeft Tessa geen aanmerkelijk belang meer. Het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang wordt aangemerkt als een fictieve vervreemding (art. 4.16 lid 1 onderdeel g Wet IB). Op verzoek is doorschuiving mogelijk (art. 4.40 Wet IB). Na doorschuiving ontstaat een fictief aanmerkelijk belang (art. 4.11 Wet IB). Wordt niet om doorschuiving verzocht, dan vindt afrekening plaats en vallen de aandelen daarna in box III. Hans: 4 (eigen) + 4 van Bas = 8. Er blijft sprake van een aanmerkelijk belang, geen consequenties. Bas: 4 (eigen) + 4 van Hans = 8. Geen consequenties. Peter: 2 (eigen) + 2 via de nalatenschap van vader Leo = 4. Peter heeft ten aanzien van zijn 2 aandelen geen aanmerkelijk belang meer. Op grond van art. 4.16 lid 1 onderdeel g Wet IB wordt dit als een fictieve vervreemding aangemerkt. Op verzoek is doorschuiving mogelijk (art. 4.40 Wet IB). Na doorschuiving ontstaat een fictief aanmerkelijk belang (art. 4.11 Wet IB). Wordt niet om doorschuiving verzocht, dan vindt afrekening plaats en vallen de aandelen daarna in box III. Ten aanzien van de 2 krachtens erfrecht verkregen aandelen geldt hetgeen hierboven is opgemerkt: · in principe een fictieve vervreemding (art. 4.16 lid 1 onderdeel e Wet IB) doch vanwege zijn binnenlandse belastingplicht wordt dit niet als fictieve vervreemding aangemerkt (art. 4.17 lid 1 Wet IB). De 2 aandelen worden alsdan als fictief aanmerkelijk belang aangemerkt (art. 4.11 Wet IB);
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
27
·
Peter kan om doorschuiving verzoeken (art. 4.38 Wet IB). Na afrekening vallen de aandelen in box III. Op grond van art. 4.9 Wet IB worden alle aandelen die een belastingplichtige bezit, tot het aanmerkelijk belang gerekend. Kiest Peter voor één van de pakketjes voor doorschuiving (en wordt hierdoor dus dit pakket een fictief aanmerkelijk belang), dan wordt het andere pakket automatisch meegesleept in het aanmerkelijk belang. Peter kan derhalve kiezen: 1 alle 4 aandelen in een fictief aanmerkelijk belang; 2 het eigen pakket van 2 aandelen afrekenen en de via erfrecht verkregen aandelen doorschuiven: toch alle 4 aandelen in een (fictief) aanmerkelijk belang; 3 het eigen pakket van 2 aandelen doorschuiven en de via erfrecht verkregen aandelen afrekenen: toch alle 4 aandelen in een (fictief) aanmerkelijk belang; 4 beide pakketten van 2 aandelen afrekenen. Daarna vallen alle aandelen in box III. Op grond van art. 4.21 lid 2 Wet IB dient in de situaties 1 t/m 3 de gemiddelde verkrijgingsprijs herrekend te worden. Yvonne: Yvonne wordt door het overlijden van vader Leo en opa Karel niet meer meegetrokken in een aanmerkelijk belang (art. 4.10 Wet IB). Door Chantal werd ze sowieso niet meegetrokken (zie voor het overige onder Tessa). Nicole: 4 (eigen) + 4 van Onno = 8 aandelen; dus aanmerkelijk belang. Consequenties ten gevolge van schenking van aandelen: Tessa: Indien Tessa, bij overlijden van Leo, afgerekend heeft, is de schenking thans geen vervreemding meer voor de regeling van het aanmerkelijk belang. Indien zij bij overlijden van Leo om doorschuiving heeft verzocht wordt de schenking thans als een vervreemding aangemerkt. Tessa dient alsnog af te rekenen. Peter: Door de verkrijging van de 4 aandelen van Tessa verkrijgt Peter een echt aanmerkelijk belang. Indien de aandelen in box III zaten, kan hij voor de berekening van de gemiddelde verkrijgingsprijs van art. 4.21 lid 2 Wet IB de waarde in het economisch verkeer nemen van de box III-aandelen (art. 4.23 Wet IB) en van de van Tessa verkregen aandelen.
21.3 a Een liquidatie-uitkering wordt aangemerkt als een vervreemdingsvoordeel (art. 4.16 lid 1 onderdeel c Wet IB). De aan een ab-aandeelhouder betaalde liquidatie-uitkeringen worden belast voor zover ze zijn verkrijgingsprijs te boven gaan (art. 4.34 Wet IB). Er geldt een saldomethode. Een door de belastingplichtige geleden verlies uit aanmerkelijk belang wordt verrekend met de inkomens uit aanmerkelijk belang (art. 4.49 Wet IB). Een na het beëindigen van een aanmerkelijk-belangpositie resterend verlies uit aanmerkelijk belang, dat in box II onverrekend is gebleven, kan alsnog in de vorm van een tax-credit worden verrekend met het box I-inkomen in de daaropvolgende jaren (art. 4.53 Wet IB). Voor Van Boxtel geldt dat zijn verkrijgingsprijs €30.000 bedraagt. De liquidatie-uitkering bedraagt: 20 × €1.200 = €24.000. Deze liquidatie-uitkering wordt in mindering gebracht op de verkrijgingsprijs, die daarna €6.000 bedraagt (art. 4.34 Wet IB). De liquidatie-uitkering zelf is in november niet belast. b De overdrachtsprijs bedraagt 20 × €800 = De verkrijgingsprijs, na afboeking van de liquidatie-uitkering, bedraagt
€ 16.000 - 6.000 –––––––– € 10.000
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang De belasting bedraagt 25% over €10.000 is €2.500 (art. 2.12 Wet IB). c De overdrachtsprijs bedraagt 20 × €200 = De verkrijgingsprijs, na afboeking van de liquidatie-uitkering, bedraagt Negatief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang (art. 4.34 lid 3 Wet IB)
28
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
€ 4.000 - 6.000 –––––––– neg.
€
2.000
Dit negatief vervreemdingsvoordeel wordt aangemerkt als een verlies uit aanmerkelijk belang (art. 4.47 Wet IB). De inspecteur stelt het bedrag van het verlies vast bij voor bezwaar vatbare beschikking (art. 4.50 Wet IB). Dit verlies wordt verrekend met inkomens uit aanmerkelijk belang van de drie voorafgaande en alle volgende jaren (art. 4.49 Wet IB). In casu kan het verlies niet verrekend worden. Van Boxtel krijgt een tax-credit van 25% van het onverrekende verlies derhalve €500 (art. 4.53 lid 2 Wet IB). Op grond van art. 4.53 lid 4 Wet IB wordt deze tax-credit in het tweede jaar, volgend op het jaar waarin de aanmerkelijk-belangpositie is beëindigd, verrekend met de belasting in box I. 21.4 a Voor Van der Hoven (geen aanmerkelijk-belanghouder) vallen de aandelen in box III. De liquidatie-uitkeringen, voor zover in geld aanwezig op de peildatum, vallen eveneens in box III. Er vindt een vermogensrendementsheffing plaats over de waarde van de aandelen aan het begin van het kalenderjaar. b Ten tijde van de omruiling bedroeg de waarde van de aandelen NV Helsper: Aandelenkapitaal € 20.000 Reserve - 80.000 + –––––––– € 100.000 Aantal aandelen 20: waarde per aandeel: €5.000 Pluymen bezat in zijn onderneming 4 aandelen × €5.000 = € 20.000 De aankoopprijs bedroeg 4 × €1.500 = - 6.000 – –––––––– De vrijgestelde aandelenfusiewinst bedroeg (art. 3.55 Wet IB) € 14.000 Hij kreeg daarvoor in ruil 10 aandelen à €1.000 nominaal NV Gijsbers, met een waarde derhalve van €20.000. Op grond van art. 3.55 lid 6 Wet IB heeft Pluymen de aandelen NV Gijsbers te boek gesteld voor €6.000. De liquidatie-uitkeringen bedragen: 10 × €1.100 = 10 × €2.500 = + De boekwaarde bedraagt: – Zodat Pluymen een winst uit onderneming geniet van: c De verkrijgingprijs voor de 10 aandelen NV Helsper bedroeg voor Van Ooyen: 5 aandelen bij oprichting à €1.000 5 aandelen à €4.000 door vererving +
€ 11.000 - 25.000 –––––––– € 36.000 - 6.000 –––––––– € 30.000
€ 5.000 - 20.000 –––––––– € 25.000
De waarde per aandeel bedroeg ten tijde van de omruiling €5.000 (zie onder b). In ruil verkreeg Van Ooyen 25 aandelen à €1.000 nominaal NV Gijsbers, met een waarde derhalve van €50.000. Van Ooyen behaalde ter gelegenheid van de omruiling een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang ter grootte van: Opbrengstwaarde € 50.000 Verkrijgingsprijs - 25.000 – –––––––– Vervreemdingsvoordeel € 25.000 Dit voordeel is op grond van art. 4.41 Wet IB bij de belastingheffing niet in aanmerking genomen. Na omruiling heeft Van Ooyen 25 aandelen à €1.000 nominaal verkregen. Op een aandelenkapitaal van €1.050.000 (nl. €1.000.000 + €50.000) is dit nog geen 3%. Ingevolge art. 4.11 Wet IB is dit pakket toch als een fictief aanmerkelijk belang aan te merken. De verkrijgingsprijs van dit aanmerkelijk belang bedraagt €25.000 (art. 4.42 lid 1 Wet IB).
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
29
De liquidatie-uitkeringen voor Van Ooyen bedragen: 25 × €1.100 = 25 × €2.500 = + De verkrijgingsprijs bedroeg: – Zodat het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bedraagt:
€ 27.500 - 62.500 –––––––– € 90.000 - 25.000 –––––––– € 65.000
Hierover wordt 25% inkomstenbelasting geheven (art. 2.12 Wet IB).
Hoofdstuk 22 Box III – Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 22.1 a Onder de voorganger van de Wet IB werden alleen inkomsten uit vermogen belast, terwijl vermogenswinsten onbelast bleven. Dit uitgangspunt heeft ertoe geleid dat op het gebied van de inkomsten uit vermogen allerlei constructies werden bedacht waarbij de belaste inkomsten werden omgezet in onbelaste vermogenswinsten. Voor de belegger was zowel in geval van inkomsten als in geval van vermogenswinst sprake van voordeel. De ontwikkeling van deze constructies leidde ertoe dat de heffingsgrondslag van vermogensinkomsten sterk werd uitgehold en dat beleggingen die economisch gezien vergelijkbaar waren, fiscaal totaal verschillend van elkaar werden behandeld. Bij de invoering van de Wet IB is daarom gekozen voor een stelsel waarbij het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box III) op forfaitaire wijze wordt vastgesteld. De systematiek in box III wordt aangeduid als de vermogensrendementsheffing. b De persoonsgebonden aftrek kan het inkomen uit werk en woning niet verder dan tot nihil verminderen. Een eventueel restant komt, voor zover mogelijk, in mindering op het voordeel uit sparen en beleggen. c Indien na verrekening met inkomen uit box I en box III nog persoonsgebonden aftrek overblijft, kan deze in mindering worden gebracht op het inkomen uit aanmerkelijk belang. Als na deze verrekening nog persoonsgebonden aftrek resteert, kan deze in een volgend jaar worden verrekend. De volgorde van verrekening is dan zodanig dat weer eerst bij box I wordt begonnen. d In principe is 1 januari van een kalenderjaar de peildatum waarop de rendementsgrondslag wordt bepaald. e Zoals onderdeel d reeds aangeeft, is in principe 1 januari de peildatum waarop de rendementsgrondslag wordt bepaald. Bij latere aanvang van de binnenlandse belastingplicht (geboorte/immigratie) geldt het begin van het kalenderjaar als peildatum maar wordt het voordeel uit sparen en beleggen naar tijdsgelang herleid. Bij eerdere beëindiging van de binnenlandse belastingplicht (overlijden/emigratie) geldt dezelfde benadering. f Het forfaitaire rendement bedraagt op jaarbasis 4% van de grondslag forfaitair rendement. Deze 4% wordt naar tijdsgelang bepaald over hele kalendermaanden van binnenlandse belastingplicht. Indien iemand slechts een half jaar binnenlands belastingplichtig is, bedraagt het forfaitaire rendementspercentage 2%. g Met bepaalde schulden wordt geen rekening gehouden. Dit betreft o.a. schulden die voortvloeien uit een belastingwet waarop de AWR van toepassing is en schulden die verband houden met geldvorderingen op de achtergebleven echtgenoot van een overleden ouder op grond van bepaalde verkrijgen krachtens erfrecht. Bovendien wordt ook geen rekening gehouden met een bedrag van €2.900 aan schulden. Deze €2.900 is een drempelbedrag. Bedragen de schulden minder dan €2.900, dan worden geen schulden in aanmerking genomen. Schulden van meer dan €2.900 worden in aanmerking genomen voor het deel dat zij hoger zijn dan €2.900. h Het heffingsvrij vermogen bedraagt €21.139 per persoon. Voor minderjarige kinderen geldt sinds 1 januari 2012 geen extra toeslag op het heffingsvrije vermogen. Het totale heffingsvrij vermogen bedraagt €21.139..
30
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
i
j
Bepaalde beleggingen (maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal) zijn vrijgesteld in box III. Teneinde belastingplichtigen te stimuleren om te beleggen in dergelijke producten, geldt tevens dat de gecombineerde heffingskorting verhoogd wordt met 0,7% van het vrijgestelde bedrag van de aangewezen beleggingen in box III. Maatschappelijke beleggingen bestaan uit groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen. Groene beleggingen zijn beleggingen in: · aandelen in · winstbewijzen van · geldleningen aan aangewezen groene fondsen. Sociaal-ethische beleggingen zijn beleggingen in: · aandelen in · winstbewijzen van · geldleningen aan sociaal-ethische fondsen, die bij ministeriële regeling zijn aangewezen.
k Nee, ingevolge art. 5.16 lid 1 Wet IB zijn (directe) beleggingen in durfkapitaal, mits voldaan is aan de voorwaarden, gedurende de eerste acht jaar na het verstrekken ervan vrijgesteld. l De verliezen op beleggingen in durfkapitaal maken, mits voldaan aan de in art. 6.8 Wet IB gestelde voorwaarden, deel uit van de persoonsgebonden aftrek (art. 6.1 lid 2 onderdeel b Wet IB). De persoonsgebonden aftrek kan in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. Voor zover dit inkomen niet toereikend is, kan de persoonsgebonden aftrek tevens in mindering worden gebracht op het inkomen uit sparen en beleggen en het inkomen uit aanmerkelijk belang. 22.2 a 1 Verhuurde onroerende zaak 2 Zeiljacht: vrijgesteld o.g.v. art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001: roerende zaak voor persoonlijk gebruik 3 Caravan: vrijgestelde roerende zaak 4 Klassieke auto’s: vrijgestelde roerende zaak 5 Bos: vrijgesteld o.g.v. art. 5.7 lid 1 onderdeel a Wet IB 6 Aanmerkelijk belang aandelen horen thuis in box II. Zij hoeven derhalve in box III niet in aanmerking te worden genomen 7 Voorwerpen van kunst en wetenschap, die dienen ter belegging, behoren tot de rendementsgrondslag 8 Deze vordering behoort niet tot de bezittingen o.g.v. art. 5.4 lid 1 onderdeel a Wet IB 9 Ingevolge art. AN Overgangsrecht Wet IB behoren rechten op kapitaaluitkeringen niet tot de bezittingen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan 10 De eigen woning valt in box I en deze hoeft derhalve in box III niet in aanmerking te worden genomen 11 De verhuurde kantoorvilla behoort tot het resultaat uit overige werkzaamheden in box I en hoeft derhalve in box III niet in aanmerking te worden genomen 12 Het groenfonds valt onder de maatschappelijke beleggingen. O.g.v. art. 5.13 lid 1 Wet IB zijn deze vrijgesteld 13 De lening valt onder de categorie beleggingen in durfkapitaal en is o.g.v. art. 5.16 lid 1 Wet IB vrijgesteld 14 Geblokkeerde spaartegoeden, die worden aangehouden ingevolge een spaarloonregeling waren ingevolge art. 5.11 Wet IB tot €17.025 vrijgesteld (per 1 januari 2012 vervallen) De schuld kan in aftrek worden gebracht –
Waarde 1 januari € 200.000 -
0 0 0 0
-
0
- 140.000 -
0
-
0
-
0
-
0
-
0
-
0
0 - 150.000 ––––––––
Rendementsgrondslag op peildatum
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
€ 190.000
31
Af: · heffingsvrij vermogen Guus · heffingsvrij vermogen Anita ·
€ 21.139 - 21.139 ––––––––
Totaal heffingsvrij vermogen
42.278 –––––––– € 147.722 € 5.908
Grondslag forfaitair rendement Voordeel uit sparen en beleggen/belastbaar inkomen uit sparen en beleggen b Ja, in dat geval bestaat er recht op de ouderentoeslag. Hierdoor wordt de grondslag voor het forfaitaire rendement verlaagd en daardoor tevens het in aanmerking te nemen voordeel uit sparen en beleggen. 22.3 Zeiljacht 1 art. 5.3 lid 2c Zeiljacht 2 Woning: waarde €210.000; Waarde genotsrecht art. 5.22; art. 18/19 Uitv.besl. 20 × 0,04 × 210.000 = Groenfondsen art. 5.13: 200.000 – 53.421 =
Bezit Schuld Gemiddeld 60.000 60.000 vrij – 168.000 146.579
Totaal bezittingen Af: Schulden jachten Nog te betalen rente Nog te betalen successierecht 5.3.2a Drempel (5.3.3) Rendementsgrondslag Heffingsvrij vermogen (5.5.1)
168.000 146.579 ––––––– 374.579 115.000 –3.600 – +2.900 258.879 21.139
Voordeel sparen en beleggen: 0,04 × (258.879 – 21.139) = €9.509 22.4
Bezittingen: Bank, woning in Ierland totaal €150.000 Schulden: Belastingschulden mogen niet worden afgetrokken. Derhalve gemiddelde vermogen: Af: heffingsvrij vermogen Dik & vrouw (art. 5.5 lid 2 Wet IB) Grondslag voor rendementsheffing Heffing bedraagt 30% van 4% hiervan
22.5
Aangifte Piet: Piet Camper vrijgesteld Banksaldo
minus
Schuld is ondernemingsvermogen Totaal vermogen Heffingsvrij vermogen Grondslag
€ 150.000 - 42.278 –––––––– € 107.772 € 1.292
– € 12.000 ––––-–––– – € 12.000 € 21.139 0
Derhalve niets aan te geven in box III.
32
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
–115.000 –3.600
Hoofdstuk 23 Persoonsgebonden aftrek 23.1 a Belastbaar loon Af: uitgaven voor inkomensvoorzieningen Inkomen uit werk en woning vóór toepassing persoonsgebonden aftrek Af: persoonsgebonden aftrek: · Uitgaven voor specifieke zorgkosten · af: drempel (1,65% van €38.955) + (5,75% van (43.000 -/- 38.955)) =
€ 45.000 - 2.000 ––––––– € 43.000 € 7.710 875 ––––––– - 6.835 ––––––– € 36.165
Belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen b Inkomen uit werk en woning voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt Af: persoonsgebonden aftrek: · buitengewone uitgaven · af: drempel (1.65% van € 39.618) + (5.75% van (107.000 -/- 39.618))
€ 80.000 € 5.000 - 4.528 ––––––– 472 ––––––– € 79.528 - 27.000 ––––––– € 106.528
Belastbaar inkomen uit werk en woning Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang Verzamelinkomen Verschuldigde belasting en premie · Over (progressief belast) inkomen uit box I: – tot €56.491 – 52% × (€79.564 – €56.491) = · Over inkomen uit aanmerkelijk belang: 25% × €27.000 =
€ 22.031 - 11.997 - 6.750 –––––––– € 40.778
Totaal verschuldigde belasting c Inkomen uit werk en woning vóór toepassing van de uitgaven voor inkomensvoorzieningen Af: uitgaven voor inkomensvoorzieningen Inkomen uit werk en inkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek Af: persoonsgebonden aftrek: · uitgaven voor specifieke zorgkosten € 2.000 Af: drempel: 1,65% × €14.000 = 231 –––––––
- 1.769 –––––––– € 12.231
Belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen d L. Lodewijksen heeft recht op · de algemene heffingskorting · de jonggehandicaptenkorting
23.2
€ 2.033 708 –––––––– € 2.741
Verlies uit onderneming Af: zelfstandigenaftrek Belastbare winst uit onderneming Af: uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
€ 15.000 - 1.000 –––––––– € 14.000
neg.
33
€ 10.000 - 7.280 –––––––– € 17.280 - 2.000 ––––––––
Verzamelinkomen voor persoonsgebonden aftrek
neg.
€ 19.280
Buitengewone uitgaven en giften maken onderdeel uit van de persoonsgebonden aftrek. Voor buitengewone uitgaven geldt een drempel van €125. Deze wordt in casu gehaald. Aftrekbaar €475. Voor giften geldt bij een verzamelinkomen vóór persoonsgebonden aftrek van niet meer dan €6.000 een drempel van €60. Maximaal is aftrekbaar 10% van het verzamelinkomen vóór persoonsgebonden aftrek. Bij een negatief verzamelinkomen vóór persoonsgebonden aftrek is geen giftenaftrek mogelijk. Verzamelinkomen vóór persoonsgebonden aftrek Af: persoonsgebonden aftrek
neg.
Inkomen uit werk en woning
neg.
€ 19.280 475 ––––––– € 19.755
23.3
Aangenomen dat voldaan wordt aan de voorwaarde van art. 6.27 lid 1 Wet IB heeft Bas recht op aftrek wegens scholingskosten. De omvang van deze aftrek bedraagt: – Collegegeld € 2.500 – Studieboeken en ander studiemateriaal - 1.500 – De reiskosten en eten en drinken zijn niet aftrekbaar, art. 6.28 lid 1 Wet IB – ––––––– Voor aftrek komt in aanmerking € 4.000 Verminderd met de drempel, art. 6.30 lid 1 Wet IB 500 ––––––– Zodat aftrekbaar is € 3.500
23.4
De alimentatie aan zijn ex-echtgenote valt onder de onderhoudsverplichtingen. Voor onderhoud van de kinderen gelden vaste kwartaalbedragen als voldaan wordt aan de eis dat het kind in belangrijke mate wordt onderhouden. Hiervoor is vereist dat hij afhankelijk van de leeftijd van het kind minimaal een bedrag van minimaal €408 per kwartaal bijdraagt aan het onderhoud (art. 2 Uitv.reg. IB) en daar wordt niet aan voldaan.
Hoofdstuk 24 Belastingheffing van buitenlands belastingplichtigen 24.1
Buitenlandse belastingplichtigen zijn zij die niet in Nederland wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten (art. 2.1 Wet IB).
24.2
Nee, zie art. 2.7, art. 5.1 en art. 7.7 Wet IB.
24.3
Het Nederlandse inkomen bestaat uit belastbaar inkomen uit werk en woning, belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
24.4 a Art. 2.5 Wet IB geeft de buitenlands belastingplichtige de keuze om behandeld te worden als binnenlands belastingplichtige. b Voordelen: aftrekposten zoals heffingskorting, heffingvrij vermogen en persoonsgebonden aftrek zijn van toepassing. Nadelen: Het Nederlands inkomen in box I wordt belast tegen een gemiddeld tarief; wereldinkomen dient volgens Wet IB te worden aangegeven. 24.5
In art. 2.5 lid 3 Wet IB staat deze sanctiebepaling nader uitgelegd. Deze sanctiebepaling werkt wanneer een belastingplichtige die gedurende één of een aantal jaren heeft gekozen voor de toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen, in een jaar hier niet meer voor kiest. In die situatie wordt in het laatste jaar waarin wel gebruik is gemaakt van de keuzeregeling, het Nederlandse inkomen vermeerderd met het saldo van de negatieve niet-Nederlandse inkomsten die in de laatste acht jaar als gevolg van de keuzeregeling in mindering op het Nederlands inkomen zijn gebracht.
34
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
Hoofdstuk 25 Tarieven, heffingskortingen, wel of geen aanslag en aanvullende regelingen 25.1 a In art. 8.2 Wet IB staan alle onderdelen vermeld. b Nee, de standaardheffingskorting is niet een vast bedrag. c Het totaal van de standaardheffingskorting van een belastingplichtige geldt zowel voor de premieheffing van de verschillende volksverzekeringen (AOW, Anw en AWBZ) als voor de inkomstenbelasting. Indien een belastingplichtige in Nederland niet premieplichtig is, krijgt hij de heffingskorting slechts gedeeltelijk. Hij krijgt dan uitsluitend de heffingskorting voor de inkomstenbelasting. Dit betreft een deel van de standaardheffingskorting in de verhouding belastingtarief in de eerste schijf van box I versus het gecombineerde heffingspercentage in de eerste schijf van box I. d 1 Geert Jereskes heeft recht op: · de algemene heffingskorting · de arbeidskorting · korting voor maatschappelijke beleggingen: 0,7% × €35.000 =
€ 2.033 - 1.611 245 ––––––– € 3.889
Standaardheffingskorting 2 Nico Broekema heeft recht op: · de algemene heffingskorting · de arbeidskorting · de alleenstaande-ouderkorting maximaal
€ 2.033 - 1.611 - 2.266 ––––––– € 5.910
Standaardheffingskorting 3 Piet Pech heeft recht op: · de algemene heffingskorting · de jonggehandicaptenkorting
€ 2.033 708 ––––––– € 2.741
Standaardheffingskorting 4 Rob Oud heeft recht op: · de algemene heffingskorting
€
934
––––––– € 910
Standaardheffingskorting 25.2
Ingevolge art. 9.4 lid 1 onderdeel b Wet IB wordt een verplichte aanslag opgelegd indien de belastingplichtige binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn aangifte heeft gedaan. Drost heeft aangifte gedaan en ontvangt dus een verplichte aanslag.
25.3
Er wordt alleen een verplichte aanslag opgelegd indien (art. 9.4 Wet IB): · meer dan €45 moet worden bijbetaald; · er aangifte is gedaan. Indien Moorman aangifte doet, zal hij een verplichte aanslag krijgen. De ingehouden voorheffingen (loonheffing €6.000 en dividendbelasting €200) overtreffen de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (€5.950) met €250. Verrekening van voorheffingen is mogelijk, mits Moorman aangifte doet binnen drie jaar na afloop van het kalenderjaar (Uitv.reg. IB).
25.4 a De inspecteur neemt geen initiatief tot teruggaaf van de ingehouden loonbelasting,aangezien er geen verplichte aanslag opgelegd behoeft te worden. b Een aanslag nihil, onder verrekening van alle voorheffingen. c Idem als b. De student kan bezwaar maken bij de inspecteur binnen zes weken na dagtekening van de beschikking (art. 22 j AWR juncto art. 6:7 Awb).
Belastingrecht voor het ho 2012 Uitwerkingen – © Noordhoff Uitgevers Groningen
35