Belastingrecht voor het ho 2014 Uitwerkingen opgaven Deel 7 Erfbelasting en schenkbelasting
Henk Guiljam
Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten
Belastingrecht voor het ho 2014 Uitwerkingen – ©Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten
1
Ontwerp binnenwerk en omslag: Studio Noordhoff Uitgevers Groningen
Eventuele op- en aanmerkingen over deze of andere uitgaven kunt u richten aan: Noordhoff Uitgevers bv, Afdeling Hoger Onderwijs, Antwoordnummer 13, 9700 VB Groningen, e-mail:
[email protected]
0 / 14 © 2014 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www. reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
2
Belastingrecht voor het ho 2014 Uitwerkingen – ©Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten
Deel 7 Erfbelasting en schenkbelasting Hoofdstuk 43 Belastingplicht 43.1 a/b Krachtens de Successiewet worden twee belastingen geheven: 1 Erfbelasting: geheven van de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand, die ten tijde van dat overlijden binnen het rijk woonde (art. 1 lid 1, 1e, SW); 2 Schenkbelasting: geheven van de waarde van al wat door schenking verkregen wordt van iemand, die ten tijde van die schenking binnen het Rijk woonde (art. 1 lid 1, 2e, SW). 43.2
Voor het heffen van schenkbelasting is een bevoordeling uit vrijgevigheid vereist. Hoewel er sprake is van een vermogensvermeerdering bij G. van Osch jr. – ofschoon senior het bedrag wegens onverschuldigde betaling kan terugvorderen – en een vermogensachteruitgang bij G.van Osch sr., is er geen sprake van een schenking. De vader heeft immers niet de bedoeling gehad zijn zoon te bevoordelen. Er vindt dan ook geen heffing van recht van schenking plaats.
43.3 a Om schenkbelasting te kunnen heffen is het van belang dat de schenker in Nederland heeft gewoond (art. 2 SW). Voor een aantal mensen geldt de fictie dat zij in Nederland wonen ten tijde van de schenking (art. 3 SW). De schenking vindt binnen 10 jaar na emigratie plaats. Daarom is er schenkingsrecht verschuldigd. b Ja, de schenking vindt na 10 jaar na emigratie plaats. Daarom is er geen schenkbelasting verschuldigd. 43.4 a Ja, iedereen die binnen één jaar na vertrek uit Nederland een schenking doet, wordt fictief geacht in Nederland te hebben gewoond ten tijde van de schenking. Daarom is schenkingbelasting verschuldigd. b De fictiebepaling van art. 3 SW gaat nu niet meer op (> 1 jaar). Daarom is geen schenkingbelasting verschuldigd.
Hoofdstuk 44 Voorwerp van belasting 44.1 a Marion Kamstra bezit uit eigen hoofde de helft van de huwelijksgemeenschap. Op grond van art. 6 SW wordt zij geacht de andere helft (dus inclusief de gedeelten, waarvan de kinderen afstand gedaan hebben) krachtens erfrecht verkregen te hebben. b De materiële vereisten zijn: 1 Er moet sprake zijn van een vermogensvermeerdering bij de begiftigde. 2 Er moet een vermogensachteruitgang zijn bij de schenker. 3 Er moet sprake zijn van vrijgevigheid bij de schenker. c Door het overlijden van hun vader en krachtens het erfrecht verkrijgen de kinderen een evenredig aandeel in de boedel. Vanwege het feit dat de kinderen uit vrijgevigheid afstand van hun aandeel doen ten gunste van hun moeder is er sprake van een schenking. Op grond hiervan zou ook schenkbelasting verschuldigd zijn. Nu echter de wet in art. 6 deze verkrijging fictief bestempelt tot een erfrechtelijke, past het niet in het systeem van de SW deze verkrijging ook nog tot schenking te bestempelen. d Op grond van art. 30 lid 2 SW moeten twee berekeningen worden gemaakt: één, waarbij rekening wordt gehouden met de afstand, en één, waarbij de afstand buiten beschouwing wordt gelaten. De berekening welke tot het hoogste resultaat komt, strekt tot grondslag van de verschuldigde erfbelasting.
Belastingrecht voor het ho 2014 Uitwerkingen – ©Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten
3
1 Zonder afstand Iedere erfgenaam krijgt 1/3 deel, dus 1/3 × €240.000 = €80.000. Marion Kamstra: Verkrijging €80.000. Op grond van art. 32 lid 1 ten vierde onderdeel a SW is deze verkrijging volledig vrijgesteld. Kinderen 20 en 24 jaar: Verkrijging Vrijgesteld (art. 32 lid 1 ten vierde onderdeel c SW)
€ 80.000 - 19.868 ––––––– € 60.132
Verschuldigd is: €60.132 × 10% = €6.013 per kind. 2 Met afstand Op grond van art. 6 SW wordt Marion geacht alles verkregen te hebben, i.c. €240.000. De vrijstelling bedraagt voor haar €627.367 (zie art. 32 lid 1, punt 4 onderdeel a, SW). In deze versie zijn de erfgenamen geen successierechten verschuldigd. Er is dus 2 × €6.013 = €12.026 verschuldigd. 44.2 a Omdat Jan en Jannie in gemeenschap van goederen zijn gehuwd bedraagt de nalatenschap van Jan 50% van €1.000.000 = €500.000. De kinderen hebben recht op 1/3 van dat bedrag dus €166.667 per kind. b Op grond van art. 9 SW wordt de rente voor zover die meer bedraagt dan 6% per jaar samengestelde interest aangemerkt als krachtens erfrecht verkregen. Vordering kinderen bij overlijden moeder bedraagt €432.290 €166.667 10 jaar tegen 6% rente levert op: €298.475 Belast per kind met erfbelasting is dus: €500.000 – €298.475 = €201.525 en niet €500.000 – €432.290 = €67.710. 44.3 a Het verbleven aandeel wordt geacht door erfrecht te zijn verkregen. b Op grond van art. 11 SW dient Karin over de verkrijging successierechten te betalen. c Op grond van art. 11 lid 5 SW is de verkrijging nu onbelast. 44.4
Op grond van art. 13 lid 1SW is Diana nu over 50% van €100.000 = €50.000 erfbelasting verschuldigd. Voor de halve uitkering is namelijk de premie aan het vermogen van de erflater onttrokken.
44.5
De zoon zal nu op grond van art. 13a SW successierechten dienen te betalen over de vrijval van de pensioenvoorziening.
44.6 a De waarde bedraagt: 4 × €5.000 × 10 = €200.000 (art. 21 lid 13 SW jo. art. 5 Uitv.besluit SW). b De waarde bedraagt: 2 × €2.000 × 12 = €48.000 (art. 21 lid 13 SW, jo. art. 7 lid 1 Uitv.besluit SW jo. art. 5 Uitv.besluit SW). c Het bedrag van de jaarlijkse inkomsten wordt gesteld op €6.000 (art. 21 lid 13 SW jo. art. 10 Uitv.besluit SW). De waarde bedraagt dan €6.000 × 15 = €90.000 (art. 21 lid 13, SW jo. art. 5 Uitv.besluit SW). d De waarde van de zelf bewoonde eigen woning mocht tot 1 januari 2002 forfaitair gesteld worden op 60% van de verkoopwaarde in lege staat. Vanaf 1 januari 2002 is deze bijzondere waarderingsregel voor de eigen woning vervallen en geldt de hoofdregel: waarde in het economisch verkeer ten tijde van de verkrijging. De waarde van het vruchtgebruik bedraagt dan 14 × 6% × €200.000 = €168.000 (art. 21 lid 13 SW jo. art. 10 Uitv.besluit SW jo. art. 5 Uitv.besluit SW). De waarde van de blote eigendom bedraagt dan €200.000 – €168.000 = €32.000. 44.7 a Volgens art. 21 lid 12 SW dient er te worden afgerekend over de liquidatiewaarde indien deze hoger is dan de going-concernwaarde. Derhalve afrekenen over €1, 7 mln.
4
Belastingrecht voor het ho 2014 Uitwerkingen – ©Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten
b Op grond van art. 35b lid 1 onderdeel a SW wordt op verzoek van Jeroen het verschil tussen de liquidatiewaarde en de going-concernwaarde geheel vrijgesteld. Er blijft dan nog €1.500.000 over, waarvan op grond van hetzelfde artikel €1.128.132 wordt vrijgesteld en 83% van de waarde boven €1.045.611. De vrijstelling bedraagt dus: – verschil liquidatiewaarde en going-concernwaarde € 200.000 – algehele vrijstelling going-concernwaarde - 1.045.611 - 377.143 – procentuele vrijstelling goingdconcernwaarde 83% van €454.389 = Totale vrijstelling € 1.622.754 De vrijstelling betreft een voorwaardelijke vrijstelling. Jeroen moet de onderneming 5 jaar voortzetten, daarna wordt de vrijstelling definitief. Over het restant ad €77.246 (1,7 mln –/– 1.622.754) is Jeroen wel erfbelasting verschuldigd. Echter, hiervoor kan rentedragend een uitstel worden verkregen van maximaal 10 jaar (art. 25 lid 12 Invorderingswet).
Hoofdstuk 45 Tarieven en vrijstellingen 45.1 a Dubbele progressie: het tarief neemt niet alleen meer dan evenredig toe met de omvang van de verkrijging maar ook met de mate, waarin de betrekking tussen de schenker c.q. erflater en de verkrijger minder ‘hecht’ wordt. b Een drempelvrijstelling houdt in dat een verkrijging is vrijgesteld indien deze verkrijging een bepaald bedrag niet overschrijdt. Wordt deze limiet wel overschreden, dan is de vrijstelling niet van toepassing en is het gehele bedrag aan de heffing onderworpen. Een voetvrijstelling houdt in dat de verkrijging tot het bedrag van de vrijstelling vrij van heffing is. Overschrijdt de verkrijging dit bedrag, dan is slechts over het meerdere belasting verschuldigd. Vanaf 2010 kent de SW alleen nog voetvrijstellingen. 45.2 a Omdat beide schenkingen binnen 24 maanden plaatsvinden, worden zij samengeteld. Dus één schenking van €100.000 (art. 27 SW). b Door bijvoorbeeld de 2e schenking te doen op 2 januari van het jaar daarop of een later tijdstip. c Nu geldt art. 12 SW. Oma heeft binnen 180 dagen vóór haar overlijden een schenking gedaan. Derhalve worden die schenkingen bij haar overlijden belast met erfbelasting. De eerder betaalde schenkbelasting mag wel worden verrekend met het bedrag dat aan successierechten verschuldigd is (art. 12 lid 2 SW). 45.3
Er wordt nu niet voldaan aan de voorwaarden van art. 1a lid 1 onderdeel c SW. Derhalve wordt Irma niet aangemerkt als partner van Pascal en aangemerkt als overig geval in art. 24 SW. Daardoor bestaat alleen recht op een vrijstelling van €2.092 (art. 32 lid 1 onderdeel 4f SW). De rest is belast tegen 30/40% (art. 24 SW). e
45.4 a Op grond van art. 32 lid 1 4 onderdeel c SW kan aanspraak gemaakt worden op €19.868. e b Op grond van art. 32 lid 1 4 onderdeel c SW kan ook aanspraak gemaakt worden op €19.868. e
45.5 a Op grond van art. 33 lid 1 5 SW voor een bedrag van €5.229. b Nu is hij jonger dan 36 jaar en heeft hij recht op een eenmalige verhoging tot €25.096 (art. 33 lid 1 e 5 SW). c Dan geldt boven de vrijstelling van €25.096 nog een extra vrijstelling van €27.185, zodat de totale e e vrijstelling €52.281 bedraagt (art. 33 lid 1 5 en 6 SW). In 2014 geldt nog een tijdelijke verruiming bij besteding van de gift voor de eigen woning (lening). De vrijstelling bedraagt tijdelijk €100.000.
Hoofdstuk 46 Wijze van heffen 46.1 a De begiftigde(zoon/dochter) (art. 36 SW) dan wel gezamenlijk (art. 39 SW). b De verkrijger dient na de achtste maand na het overlijden een aangifte in te dienen (art. 45 SW).
Belastingrecht voor het ho 2014 Uitwerkingen – ©Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten
5