Meldcode kindermishandeling – een pedagogische tik van de overheid?! De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in de praktijk van het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) Alle gelukkige gezinnen gelijken op elkaar, elk ongelukkig is ongelukkig op zijn eigen wijze (Tolstoij) Inleiding Als Tolstoij gelijk heeft dat elk gezin waarin kindermishandeling voorkomt, ongelukkig is op zijn eigen wijze, betekent dit dan ook dat elk gezin hulpverlening nodig heeft “op zijn eigen wijze” ? En hoe verhoudt deze uniciteit en deze complexiteit zich dit tot de (verplichte) meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling? Naar verwachting voorjaar 2011 zal de Wet Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in werking treden. Organisaties in de gezondheidszorg, de jeugdzorg, het onderwijs, de kinderopvang, de maatschappelijke ondersteuning en politie en justitie moeten dan een meldcode hebben én actief gebruiken. De meldcode dient gehanteerd te worden bij alle vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling (hieronder vallen ook: seksueel geweld, eergerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking en ouderenmishandeling). Bij de voorgenomen Wet hoort een “basismodel meldcode” dat een handreiking is bij het opstellen van een meldcode, toegesneden op de eigen werksoort en de specifieke organisatie of praktijk. Vooruitlopend op de wettelijke verplichting wordt momenteel overal in Nederland gewerkt aan het ontwikkelen van deze meldcodes. In dit essay wordt nader ingezoomd op de betekenis van de meldcode voor de aanpak van kindermishandeling in de praktijk van Algemeen Maatschappelijk Werk. Gaat de meldcode de maatschappelijk werkers én “de ongelukkige gezinnen” helpen? Wat is een meldcode kindermishandeling en wat is het doel Een meldcode is een stappenplan waarin gedetailleerd wordt aangegeven hoe de professional, al dan niet binnen een instelling werkzaam, behoort te handelen vanaf het eerste mogelijke signaal van mishandeling tot aan het eventuele besluit tot melding van huiselijk geweld of kindermishandeling. Dit stappenplan dient ter ondersteuning van zijn/haar besluitvorming gedurende het hele proces. De overheid is niet van plan om de vorm van de meldcode dwingend op te leggen. Dit wordt overgelaten aan de desbetreffende organisaties. Maar een pakket van minimumeisen is er wel: De meldcode moet in elk geval beschrijven wat de organisatie doet rond de signalering van kindermishandeling, het aangaan van gesprekken met betrokkenen, de rol van en het moment van contact met het AMK, het op gang brengen van hulpverlening, nazorg en de wijze van rapportage. Verder moet de organisatie ervoor zorgdragen dat de meldcode ook daadwerkelijk gebruikt wordt. Het doel van de meldcode verwoordden de destijds verantwoordelijke bewindslieden (Bussemaker, Hirsch Ballin en Rouvoet) in 2008 als volgt: “dat sneller en adequater wordt ingegrepen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling, zodat het geweld stopt. Dit kan worden bereikt door het consequent toepassen van een meldcode waardoor vroegsignalering van huiselijk geweld en kindermishandeling wordt verbeterd. Met de verplichting om te werken met een meldcode weten instellingen en professionals welke stappen zij moeten zetten als zij geweld signaleren. Dat biedt houvast. […] De antennes van professionals zijn nog te weinig ontwikkeld om signalen van geweld en mishandeling te herkennen dat zij weten niet altijd hoe te handelen. Het gaat ons erom dat die antennes worden ontwikkeld. […] Het stappenplan van een meldcode is tevens een toetssteen bij incidenten. Vindt er een incident plaats met een ernstige afloop, dan beoordeelt de Inspectie of de bij het incident betrokken professionals datgene hebben gedaan wat er op grond van hun professie van hen verwacht mocht worden.” Tellen Geschat wordt dat er jaarlijks 100.000 kinderen worden mishandeld. Of deze schattingen kloppen weet niemand. Een groot deel van de mishandelingen blijft onzichtbaar. Maar welk deel van de ijsberg dit is, is onduidelijk. Het aantal meldingen bij de Advies en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) neemt elk jaar sterk toe, maar het is onduidelijk of dit betekent dat kindermishandeling als praktijk afneemt. Het is namelijk niet bekend of we mogen uitgaan van een constant percentage kindermishandeling per populatie. Toch enkele cijfers:
1
-In het onderzoek Scholieren over mishandeling ( een onderzoek van de VU- Amsterdam onder 1845 scholieren uit het middelbaar onderwijs) kwam naar voren dat 20 % van de scholieren in de 12 maanden voorafgaande aan het onderzoek was mishandeld (fysiek, psychisch, seksueel of doordat ze getuige waren van geweld van ouders/opvoeders). -Per week overlijdt één kind aan de gevolgen van kindermishandeling. -In de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en jeugdigen 2005 (Universiteit Leiden) kwam naar voren dat per jaar naar schatting 107.000 kinderen worden mishandeld, waarvan 50.000 op ernstige wijze. Uit dit onderzoek kwam verder naar voren dat kinderen die opgroeien in gezinnen in de lagere sociaal economische klasse 7x vaker slachtoffer waren. Kinderen uit éénoudergezinnen, stiefgezinnen en grotere gezinnen bleken een dubbel risico te lopen om mishandeld te worden. Kinderen uit niet-autochtone gezinnen hadden 3,5 maal zo vaak kans op mishandeling. Wat is kindermishandeling “Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van onvrijheid of afhankelijkheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.” (Wet op de Jeugdzorg 2005) Het is duidelijk dat deze definitie maar zeer ten dele tegemoet komt aan de complexe werkelijkheid van kindermishandeling. Er is een enorm grijs gebied waar aarzeling is om te spreken over kindermishandeling, maar waar zeker sprake is van beschadiging van kinderen (A. van Dantzig) In het onderzoek “Scholieren over mishandeling” is gebruik gemaakt van de term: “veiligheid en narigheid van kinderen”, om deze reden. De inhoud van het begrip is voortdurend aan verandering onderhevig. Zo staat sinds enkele jaren niet meer ter discussie dat ook het getuige zijn van geweld tussen ouders/opvoeders een vorm van kindermishandeling is. Een ander voorbeeld van een verschijnsel dat wordt aangemerkt als kinderbeschadiging is een slecht lopende omgangsregeling na echtscheiding. Het veranderende en confuse begrip “kindermishandeling” moge blijken uit het volgende citaat uit de onderzoeksconclusies van mevrouw M. Roelofs: Ernstige of minder ernstige kindermishandeling? De opvattingen van de Bureaus Vertrouwensartsen (1990): “De BVA’s beschouwen letsel als ernstig wanneer het kind ervoor moet worden behandeld door een arts of wanneer het er blijvende littekens aan overhoudt. Toch kan het met de ernst van een zaak waarbij het kind fors letsel opliep (bijvoorbeeld een fractuur) in een later stadium wel meevallen. Anderzijds kan een zaak waarin alleen licht letsel (blauwe plekken) of misschien zelfs (nog) geen concreet letsel werd geconstateerd, in een later stadium toch een ernstige zaak blijken te zijn. De aard van de mishandeling zegt meer over de ernst van de zaak. Veel gewicht werd toegekend aan de factoren, een langdurige periode van regelmatige mishandeling en het vóórkomen van verschillende vormen van mishandeling naast elkaar, zeker wanneer er ook sprake is van seksueel misbruik. De BVA’s schatten een zaak van lichamelijke kindermishandeling(…..) als ernstig in, wanneer blijkt dat de ouders psychiatrische klachten hebben, verslaafd zijn of wanneer er veel spanningen met zich meebrengende relatieproblemen zijn(….) Factoren als kenmerken van het kind, sociaal-economische omstandigheden, sociale ondersteuning spelen volgens de geïnterviewden een veel minder belangrijke rol”. Uit dit citaat van 18 jaar oud, wordt duidelijk dat de definitie van wat schadelijk is, wat ernstig wordt geacht, in de loop van enkele jaren al is gewijzigd. In april 2007 is in het Burgerlijk Wetboek een bepaling toegevoegd aan artikel 247 (waarin de rechten en plichten van ouders ten aanzien van de opvoeding en verzorging van hun kinderen is geregeld). Deze bepaling luidt als volgt: In de verzorging en opvoeding van hun kinderen passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe. Hiermee is een norm gesteld. Kinderen hebben recht op een geweldloze opvoeding. Met deze bepaling komt er voor de wetgever een eind aan de discussie over wat kindermishandeling is, wat passend geweld is en wanneer het over de schreef gaat, wat aanvaardbaar is qua hoeveelheid, frequentie en hardheid. Maar… het stellen van deze norm lijkt vooruit te lopen op de praktijk van de opvoeding. Uit het onderzoek:”Naar een canon van opvoeding” (Den Haag, Diekstra e.a., december 2008) bleek dat 47 % van de ouders het geoorloofd vindt om een corrigerende tik te geven aan een kind tussen 1 en 5 jaar. Voor 36 % van de ouders geldt dit ook voor een kind tussen de 6 en 12 jaar, en voor 13% van de ouders is het nog passend voor kinderen ouder dan 12 jaar. Voor 7% van de ouders is een tik voor een baby jonger dan 12 maanden niet uitgesloten.
2
Het AMW en kindermishandeling Het AMW is als organisatie in de eerste lijn een instelling die op meerdere manieren te maken kan krijgen met kindermishandeling. In de eerste plaats in een vroegtijdig stadium, waarin nog geen sprake is van kindermishandeling, maar wel van (dreigende) kinderbeschadiging. De ouders komen in veel gevallen zelfs helemaal niet met de vraag om opvoedingsondersteuning of hulp bij opvoedingscrisis. Ze melden zich aan met problemen als: schulden, huisvestingsproblemen, relatieproblemen, problemen met gezondheid. De gevolgen van deze problemen voor de kinderen, komen pas in tweede instantie op tafel – ofwel omdat de ouder erover begint te praten, ofwel omdat de maatschappelijk werker actief en outreachend vraagt naar de kinderen, hun welbevinden in de huidige situatie. Voor veel ouders is dit het signaal om aan te geven dat ze op dit moment de opvoeding niet aankunnen (“ze zijn strontvervelend”). Of dat ze al langere tijd niet trots zijn op hun manier van omgaan met de kinderen (“ik ben geen leuke moeder, ik snauw mijn kinderen af, ik ben niet consequent”). In een toenemend aantal gevallen is de opvoedingsproblematiek wél het aangemelde probleem. Met name doordat veel AMW-instellingen schoolmaatschappelijk werk aanbieden in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, wordt het voor de ouders duidelijk dat het AMW een goede plaats is om opvoedingsvragen te bespreken. Ook komen er steeds vaker ouders in echtscheidingssituaties en problematisch verlopende omgangsregelingen hulp vragen bij het AMW. Door de oprichting van de Centra voor Jeugd en Gezin, waarin het AMW naast de Jeugdgezondheidszorg een centrale plaats inneemt, zal deze groep cliënten naar verwachting verder toenemen. In de tweede plaats heeft het AMW te maken met kindermishandeling die verder gaat dan kinderbeschadiging. Het gaat dan om cliënten die komen met een ander probleem dan opvoedingsvragen, waarbij de maatschappelijk werker signaleert dat er sprake is kindermishandeling. Ofwel om cliëntsituaties die het AMW op het spoor komt door samenwerking met andere organisaties in multidisciplinaire overleggen, binnen de scholen, binnen de CJG’s, na verwijzing door de Meldpunten Huiselijk Geweld, na verwijzing door het AMK, door outreachende hulpverlening na signalen van derden etc. Het construct kindermishandeling Zoals hierboven beschreven is het begrip kindermishandeling geen vaststaand begrip. De definiëring is een probleem. Maar ook het begrijpen en behandelen. Diverse verklaringsmodellen, behandelingsstrategieën, onderzoeken zijn te vinden, maar lijken allemaal slechts een klein onderdeel te belichten, of juist weer te verduisteren. Duidelijk is dat er geen sprake is van duidelijke causale verbanden die een heldere aanpak rechtvaardigen die voor alle mishandelende ouders en hun kinderen helpend is. Verbanden zijn wel aan te wijzen, risicofactoren, beschermende factoren, effectief gebleken methodieken. Maar alle onderzoek wijst steeds weer uit dat de werkelijkheid oneindig veel complexer is dan de theorie, en dat hulpverlening het meest effectief is als zij allerindividueelst wordt toegesneden op de cliënt. In de theorieën over social work wordt deze complexiteit en subjectiviteit herkend en verbonden met het constructivistisch denken. Kort gezegd betekent dit dat de werkelijkheid niet wordt gezien als een verzameling van lineaire, causale processen, en verschijnselen met een ontologische status, maar als een dialogisch proces tussen mensen op micro-, meso- en macroniveau. De werkelijkheid ontstaat tussen mensen, door betekenisgeving die subjectief is. De werkelijkheid is niet statisch, maar is voortdurend wordend, veranderlijk. In dit verband kunnen we dus niet spreken over kindermishandeling als een vaststaand feit, met een definitie met eeuwigheidswaarde, maar kindermishandeling als een construct, een verschijnsel met voortdurend veranderende betekenis. Het is hier niet de bedoeling om op deze manier kindermishandeling weg te relativeren! Integendeel. Kindermishandeling heeft een objectieve betekenis van misbruik en overschrijding van de algemeen aanvaarde norm van hoe mensen om dienen te gaan met de ander, met hun kind. Maar uit diverse onderzoeken blijkt steeds weer dat zelfs de slachtoffers van kindermishandeling niet eenduidig zijn over wat er met hen is gebeurd. Wat de één benoemt als mishandeling is voor de ander een strenge, maar aanvaardbare manier van opvoeden geweest. Ook hier herkennen we het construct kindermishandeling. Mishandeling is mishandeling als het door de betrokkenen als zodanig wordt herkend en benoemd, in een samenleving die het als zodanig kenmerkt. Kindermishandeling als construct benoemen doet recht aan deze complexiteit.
3
Baartman onderstreept in zijn boek “Opvoeden kan zeer doen” dat het onderkennen van kindermishandeling als sociaal construct, betekent dat het ook een politiek construct is. Wanneer de samenleving een verschijnsel benoemt als kindermishandeling heeft dit politieke betekenis. Immers: er wordt aandacht gevraagd voor maatschappelijke wanorde, een buiten de norm zijn van een groep mensen of een groep gedragingen. Naast compassie met het lot van het mishandelde kind, is er dus ook iets anders aan de hand. Door het aanwijzen (kiezen) van oorzaken en oplossingen wordt ook een ander doel gediend. Dit gaat zelfs gepaard met het negeren van uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek wanneer de politieke implicaties niet welkom zijn. In de jaren twintig was kindermishandeling een term die niet voorkwam. Wél werd er kinderverwaarlozing erkend. De oorzaak werd destijds gelegd bij de onmaatschappelijkheid van de gezinnen. De aanpak van drankmisbruik, armoede, werkeloosheid stond centraal in de hulpverlening en de politiek ten aanzien van kinderverwaarlozing. Gezinnen moesten opnieuw worden opgevoed en hiertoe werden zelfs kampen ingericht. De gezinnen, hun kinderen, werden als een bedreiging ervaren voor de samenleving. Pas in de zestiger jaren werd kindermishandeling gezien als letterlijke, fysieke mishandeling van kinderen binnen een gezin. Het was een gezinsprobleem, een geheim van problematische, zieke gezinsverhoudingen, die voorkwamen in alle lagen van de samenleving: arm en rijk. De aanpak die hierbij aansloot was: systeemtherapie, gezinstherapie, psychiatrie. Deze notie ontsloeg de politiek van het nemen van verantwoordelijkheid voor werkeloosheid, sociale achterstand en armoedeproblemen. Dit ondanks dat steeds weer uit onderzoek naar voren komt dat de combinatie van sociaal isolement, een gebrek aan sociale steun, een gebrekkig pedagogische besef en een deplorabele jeugd van de ouders de kans op het ontstaan van opvoedingsproblemen, inclusief verwaarlozing en mishandeling sterk vergroot. Het kijken naar kindermishandeling als een sociaal, politiek construct roept de vraag op welke politieke doelstellingen er zijn, náást bewogenheid om het kind in de huidige samenleving. Waardoor is Savannah geworden tot een icoon? Welk doel moet zij dienen? Ook nu is er sprake van eenzijdige aandacht voor het verschijnsel kindermishandeling.. Momenteel lijkt de focus te liggen op het functioneren van de hulpverlening, de jeugdzorg en het functioneren van de gezinnen achter de voordeur, met de nadruk op de handhaving van de normen en waarden en het herstel van maatschappelijke orde. Maar waar is de aandacht van de politiek voor de sociaal-economische omstandigheden waarin grote groepen gezinnen en complete wijken leven, generaties lang? En wat mag de therapie voor de slachtoffers van kindermishandeling kosten ? Hoeveel gesprekken bij de psycholoog of het maatschappelijk werk worden er toegestaan door de ziektekostenverzekeraar, de subsidiegever? Wat mag onderzoek kosten ? Wordt Savannah misschien nogmaals misbruikt – nu niet door haar ouders, maar door de politiek, om ergens orde op zaken te stellen? Vertellen In een gesprek van één maatschappelijk werker met één ouder van één kind hebben we naast de constructen kindermishandeling van de samenleving, de politiek de school, de hulpverleningsorganisatie, ook te maken met de constructen van de maatschappelijk werker (die zelf ook is opgevoed als kind, en die zelf wellicht ook opvoeder is), die van de ouder (met zijn of haar eigen opvoedingservaringen als kind en als ouder) en die van het kind (zonder hierbij compleet te willen zijn). De maatschappelijk werker dient zich bewust te zijn van deze verschillende constructen en heeft de taak om ze op te zoeken en er vervolgens mee aan het werk te gaan. Dit proces begint met het zoeken naar woorden en naar de betekenis van de woorden voor de cliënt, om op deze manier te zoeken naar een constructie die wordt gedeeld en die recht doet aan de belangen van het kind. Het dialogische proces staat hier dus centraal. Dit geldt in het bijzonder voor de gesprekken met cliënten, maar ook in het intercollegiaal gesprek, in overleg met derden. In het totale hulpverleningsproces gaat in het om kennen, verkennen, erkennen, herkennen en bekennen. Kennen: de maatschappelijk werker moet weten wat de risicofactoren voor kindermishandeling zijn, ze moet de signalen kennen die mogelijk kunnen duiden op kindermishandeling, de achterliggende problemen, theorieën, de methoden etc. Tekorten in kennis moeten worden aangevuld door intercollegiaal overleg, contact met het AMK, deskundigheidsbevordering etc. Dit proces van leren dient permanent te zijn. Een vader van een jongetje van 9: Ik heb een zoon met ADHD. Ik ben trots op hem , maar hij haalt me regelmatig het bloed onder de nagels vandaan. Ik ben zelf ook een driftkop, dus het gaat nog wel eens tekeer hier.
4
Verkennen: de maatschappelijk werker moet het lef hebben om door te vragen, moet willen weten, moet het gevoel van “niet pluis” serieus nemen, moet feiten en gevoelens onder woorden durven brengen. Het gaat hier niet alleen om de vraag: wat gebeurt hier nou echt, wat is de waarheid? Maar ook om de vraag: welke betekenis geven de betrokkenen aan de situatie. En wat zijn de gevolgen voor het kind? Verkennen doet de maatschappelijk werker in het contact met de cliënt, maar ook bij derden. Een moeder van een meisje van 10 jaar: “Ik ben zo gelukkig met mijn dochter. Als zij er niet was, dan had ik allang geen moed meer gehad om verder te leven. Ze ligt altijd lekker bij me in bed, en dan vertellen we elkaar alles. Dat is voor ons de enige manier om in te slapen. Ik zeg elke dag hoeveel ik van haar houd”. De maatschappelijk werker verkent ook de eigen blinde vlekken waardoor overdracht, weerstand en projectie ontstaan. Ook dit proces van reflectie mag nooit stoppen. Een maatschappelijk werker: “Ik ben zelf een KOPP-kind (Kind van een Ouder met Psychiatrische Problemen) Mijn moeder was jarenlang depressief. Ze kon het gezin van 6 kinderen niet aan. Soms dreigde ze met suïcide. Mijn vader moest thuis de straffen uitdelen als hij van zijn werk kwam. Ik herinner me strafexercities waarbij we allemaal in de rij moesten staan en mijn vader ons om de beurt het ondergoed naar beneden trok en over de knie legde voor een flink pak slaag. Ik beschouw mezelf niet als een mishandeld kind, maar ik ben wel allergisch voor ouders met psychiatrische problemen”. Erkennen: de maatschappelijk werker moet de ouders erkennen als mensen die het beste willen voor hun kind, ook al ziet de feitelijke situatie er op dit moment schijnbaar anders uit. Vanuit deze basishouding kan de hulpverlening respectvol zijn, en kan de maatschappelijk werker naast de ouders blijven staan, ook al schieten zij in de opvoeding op dit moment in sterke mate tekort. Voor ouders is het schaamtevol dat de opvoeding niet lukt, dat de kinderbescherming zelfs ingrijpt. Het vergt moed om dit onderwerp ter sprake te brengen. Nadrukkelijke erkenning voor deze stap is zeer op zijn plaats. En ook de ouders die hun kind (moeten) laten opvoeden door derden zijn ouders die lijden onder het gemis en zoeken naar een nieuwe verhouding met hun kinderen op afstand (dit ook nog met een zeer negatieve beoordeling door hun sociale omgeving). Daarnaast erkent de maatschappelijk werker de slachtoffers van kindermishandeling én de eigen ervaringen met opvoeding en geweld. Een vrouw van 58 jaar: “Mijn moeder werd vaak zwaar mishandeld door mijn vader. Ik sprong er als kind regelmatig tussen, met gevaar voor mezelf. Er werd een baby geboren. Ik was zo dol op mijn zusje. Op een dag kwam ik uit school, en toen was het wiegje weg, en mijn zusje ook. Ik heb nooit geweten wat er is gebeurd. Mijn hoogbejaarde moeder wil er tot op vandaag niet over praten”. Herkennen: de maatschappelijk werker herkent signalen, klachten, uitspraken, problemen als mogelijk samenhangend met kindermishandeling. Kennen en herkennen horen bij elkaar. Kennen kunnen we beschouwen als kennis uit de theorie, bronnen, boeken. Herkennen betekent dat deze kennis in de praktijk wordt gezien, gehoord, opgespoord, opgediept en aangevuld zodat theorie en praktijk een geheel gaan vormen. Het komt regelmatig voor dat de cliënt zelf deze herkenning mist, of zich niet bewust is van de samenhang in zijn leven. Een man van 82 jaar: “Ik ben nogal zwaarmoedig de laatste tijd. Er komen allerlei herinneringen naar boven, over vroeger. Ik was vroeger een heel moeilijk kind. Ik moest hard worden aangepakt. Dat deed mijn vader dan ook. Hij sloeg mij heel veel en heel hard. Hij heeft wel eens een stoel op mijn rug stukgeslagen. Dat had ik denk ik ook wel verdiend. Ik treiterde hem totdat hij moest ingrijpen. Ik neem mijn vader dat niet kwalijk. Zo ging dat vroeger.” Bekennen: Het onderwerp kindermishandeling roept grote vragen en diepe emoties op, bij alle betrokkenen. Bij de cliënt (zowel de dader als het slachtoffer) zijn er gevoelens van schuld, schaamte. Hier woorden voor zoeken en ze uitspreken is belangrijk om het trauma te kunnen verwerken. Het kan helend zijn. Ook de maatschappelijk werker voelt zich schuldig. Er worden immers beslissingen genomen met de beste intenties en gesprekken gevoerd op het scherpst van de snede. En daarbij worden verkeerde inschattingen gemaakt en uitspraken gedaan die niet passen; er worden zaken over het hoofd gezien. Maatschappelijk werkers zijn ook bang, ook boos, ook intens verdrietig. En soms is het veel te veel. Bekennen dat je het niet aankunt, bekennen dat je fouten hebt gemaakt, dat je dingen heb laten liggen, waar je echt verantwoordelijk voor was – dat kan alleen als de onderlinge verhoudingen in een organisatie zodanig zijn dat de maatschappelijk werker hiermee voor de dag kan komen. In een sfeer van afrekening durft niemand meer aan het werk te gaan. Voor alle maatschappelijk werkers moet voelbaar zijn dat de cliënt de cliënt is van de instelling, en niet van de werker persoonlijk, alleen.
5
Samengevat: de maatschappelijk werker is in dialoog met de cliënt. Beide zijn in het gesprek bezig om opnieuw betekenis te geven aan hun werkelijkheid, binnen de context van de organisatie en de samenleving. Beide zoeken naar taal om te komen tot een constructie die leidt tot het aanpakken van de (gevolgen van) kindermishandeling, of het voorkómen van de kindermishandeling. Voor mij is dit de kern van de hulpverlening en juist hiervoor mis ik de aandacht binnen de meldcode. De meldcode legt de nadruk op stappenplannen, activiteiten, rapportage, wanneer wat met wie, welke termijnen van afhandeling etc. En de meldcode is een toetssteen bij incidenten. De nadruk ligt op verantwoorden en controle. Allemaal heel goed en belangrijk. Maar het is een eenzijdige aandacht voor een complexe problematiek. De code zal geen vroegere en betere signalering of effectievere hulpverlening tot gevolg hebben - wel een sterkere bewustwording van kindermishandeling en een groter aantal meldingen bij het AMK. Maar het is voor mij zeer de vraag of dat betekent dat de hulpverlening beter is geworden… De meldcode en het AMW – conclusies De meldcode drukt de maatschappelijk werkers met hun neus op de feiten die ze allang kennen. Maar dat kennen is blijkbaar niet voldoende want de feiten liegen er niet om: elke week gaat er een kind dood door mishandeling. Het is ongelooflijk. Het is goed dat de overheid het werkveld vraagt om helder op papier te zetten hoe de organisaties zorg dragen voor goede hulpverlening bij vermoedens van kinderbeschadiging en kindermishandeling. Welke stappen er dienen te worden gezet. Wie, wat wanneer, hoe lang. Dat geldt uiteraard ook voor het Algemeen Maatschappelijk Werk als organisatie in de eerste lijn. Want bij uitstek in de eerste lijn is winst te behalen door vroegtijdige onderkenning en hulpverlening bij kindermishandeling. Maar er zijn gevaren: Ten eerste: bureaucratisering: de meldcode kan worden tot niet meer dan weer een protocol erbij. In dat geval is de meldcode alleen een pedagogische tik van de overheid. Een daad die voortvloeit uit machteloosheid en het besef dat er een daad moet worden gesteld. En voor het werkveld is het dan een moment om van te schrikken en daarna over te gaan tot de orde van de dag: het stuk is gemaakt, we zijn er trots op, het ligt netjes in de kast, staat genoteerd in het kwaliteitshandboek en af en toe zullen we er eens naar kijken. Op deze manier is de meldcode zelfs eerder een gevaar dan een stap in de goede richting. Er zou een vals gevoel van deskundigheid en professionaliteit kunnen ontstaan, waar juist ongerustheid op zijn plaats is. Ten tweede :simplificering. Als we doen zoals is afgesproken dan gaat het goed. Hulpverlening is iets anders dan een protocol uitvoeren. Vaststellen dát er een gesprek moet plaatsvinden met de mishandelende ouder is één, maar hóe je dat doet, dat is heel wat anders. Vaststellen dat er gesignaleerd moet worden is gemakkelijk op papier te zetten. Maar hoe je leert kijken, luisteren, spreken en jezelf voortdurend vragen stellen en scherpen - dat is van een andere orde. Een maatschappelijk werker wordt geen betere hulpverlener door middel van een protocol. Hiervoor zijn andere instrumenten noodzakelijk. Ten derde: valse redenering: Als er iets mis gaat, dan moet dat wel betekenen dat er iemand een fout heeft gemaakt. De meldcode wordt ook gebruikt als toetssteen door de Inspectie in het geval van (ernstige) incidenten. Uiteraard moet dat gebeuren. Maar daarmee wordt ook op voorhand al een causaliteit gesuggereerd tussen het incident en de kwaliteit van de hulpverlening. Dit doet geen recht aan de complexiteit van het construct kindermishandeling en riekt naar een motie van wantrouwen in de hulpverlening op voorhand. Er lijkt te worden uitgegaan van simpele, rechtlijnige verbanden, van de maakbaarheid van mensen. Alsof een goede hulpverlener altijd kan voorkomen dat er kinderen mishandeld worden, alsof een mooie meldcode incidenten kan voorkomen. Ten vierde: de meldcode sluit vooral aan bij situaties waar kindermishandeling wordt gesignaleerd. Maar het probleem is juist dat er zoveel niet wordt herkend, of pas veel te laat. Hierdoor wordt kindermishandeling niet voorkomen, waar het mogelijk wel had gekund. Dit is ook kenmerkend voor de praktijk van het AMW en voor veel andere organisaties in de eerste lijn, als de Jeugdgezondheidszorg en de GGD. Quality time of een pedagogische tik? Als de overheid de complexiteit van het construct kindermishandeling erkent, maar alleen komt met de meldcode is er sprake van een pedagogische tik: een machteloos, zelfs (licht) gewelddadig gebaar, zonder recht te doen aan de betrokkenen. De overheid dient eisen te stellen én voorwaarden te scheppen door te investeren in echte kwaliteitsinstrumenten als intervisie, supervisie, cocounseling, opleiding, deskundigheid en deskundigheidsbevordering.
6
Het is echter pijnlijk en onbegrijpelijk te moeten vaststellen dat juist op bovengenoemde kwaliteitsinstrumenten binnen de instellingen meer en meer bezuinigd wordt, terwijl de hoeveelheid protocollen alleen maar toeneemt! Onder druk van de marktmechanismen is het “verkopen” van investeringen in intern cliëntoverleg, intervisie en supervisie als indirecte kosten geen gemakkelijke taak, en dus wordt juist hier “winst” geboekt door ze te schrappen.. Tijd en geld moeten voor dit doel echter worden veilig gesteld, anders zal de meldcode haar doel niet bereiken. Want alleen door déze randvoorwaarden worden hulpverleners bekwaam in het kennen, verkennen, erkennen, herkennen en bekennen. Alleen op deze manier worden ze geconfronteerd met hun eigen blinde vlekken en met andere constructen van kindermishandeling en kinderbeschadiging. Alleen op deze wijze worden ze gedwongen om verantwoording af te leggen over hun handelen, te reflecteren op eigen handelen en zichzelf en elkaar vragen te stellen. De vraag is dus: is de overheid bereid tot het investeren in deze quality time, of worden de maatschappelijk werkers alleen met een tik aan het werk gezet?
Alie van Ommen Master Social Work HAN
7
Literatuurlijst
Baartman, H.E.M. (2003). Over de hoeksteen en kindermishandeling als toetssteen. Afscheidsrede. Amsterdam, Vrije Universiteit. Baartman, H.E.M.(1996). Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie. Amsterdam, SWP. Baeten, P. & J. Willems (2004). De maat van kindermishandeling. Richtlijnen voor het handelen van beroepskrachten. Amsterdam, SWP Dantzig, A van (2003). Lezing Melden en Schuld. Ter gelegenheid van Startconferentie Publiekscampagne AMK’s Noord Holland. Amsterdam. Diekstra, R. e.a. (2008). Naar een canon van opvoeding. Wat inwoners van Den Haag weten van ontwikkeling en opvoeding van kinderen en jongeren. Den Haag: Gemeente Den Haag/Haagse Hogeschool. IJzendoorn, M.H. van e.a. (2007) De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM- 2005). Leiden, Universiteit Leiden. Lamers-Winkelman, F. e.a.(2007). Scholieren over mishandeling. Resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder scholieren in het voortgezet onderwijs. Amsterdam, Vrije Universiteit, P.I. Research. Ministerie voor Volksgezondheid Welzijn en Sport (2008). Verplichte meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Kamerstuk 20 november 2008. Den Haag, Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport Nederlands Jeugd Instituut (2008) Opvoeden zonder geweld. Informatie voor Beroepskrachten.Utrecht, Nederlands Jeugd Instituut. Nederlands Jeugd Instituut (2008) Opvoeden zonder geweld. Informatie voor ouders en andere opvoeders. Utrecht, Nederlands jeugd instituut. Nijnatten, C van (2004). Opvoeding, taal en continuïteit. Boom, Amsterdam. Parton, N & P. O’Byrne (2000). Social Work Een constructieve benadering. Houten, Bohn, Stafleu van Loghum. Roelofs, M.A.S. (1991). “Ernstige of minder ernstige kindermishandeling? De opvattingen van de Bureaus Vertrouwensartsen.” In: Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 1991-1, pp.18-33. Rossum, J. van en A. Wolzak (2008). Meldplicht kindermishandeling: een toegevoegde waarde?. Recente inzichten over het nu van een meldplicht. Utrecht, Nederlands Jeugd Instituut.
8