ADAM SMITH V. ARISTOTELES EEN VERHELDERENDE TEGENSTELLING? Bruno Comer
In september 2007 verscheen bij uitgeverij Die Keure in Brugge ‘Kapitalisme zonder cijfers’. Daarin proberen wij de jonge lezer op een bevattelijke manier een inzicht bij te brengen in een taaie materie als het kapitalisme. De economische geschiedenis is daarbij de leidraad. Het begincitaat is van Fernand Braudel: ‘Economie heeft niet een gezicht maar vele’. Het is deze beroemde economische historicus die de originele invalshoek levert waarop ‘Kapitalisme zonder cijfers’ gebaseerd is. In zijn boek ‘Civilisation matérielle, économie et capitalisme’ vraagt Braudel zich op een bepaald ogenblik af of de mens een wezen van behoefte of begeerte is. Die vraag is minder academisch dan ze op het eerste zicht lijkt, want ze heeft betrekking op het wezen van de mens. En de visie op de mens is niet alleen relevant voor godsdienst of de filosofie, maar ook voor de economie. Dat is en blijft een menswetenschap, ondanks de vele cijfers, wiskundige modellen en grafieken waarmee zij goochelt.
HET VERMOGEN OM TE RUILEN Het belang van het mensbeeld voor een economische theorie blijkt duidelijk uit het wedervaren van het marxisme. Waarom is het marxisme ineengestort? Wat was van meet af aan de fundamentele kritiek op het marxisme? Dat was: Marx neemt de mens niet zoals hij is. Marx vertrekt van het mensbeeld van Jean-Jacques Rousseau die uitging van de fundamentele goedheid van de mens. ‘De mens is goed, maar de maatschappij maakt hem slecht’, luidde de redenering. ‘Maak de maatschappij goed en de mens zal ook goed worden’. De geschiedenis van het marxisme heeft duidelijk gemaakt tot welke desastreuze gevolgen die leer kan leiden. Nochtans is het marxisme op zichzelf een boeiend intellectueel werkstuk dat miljoenen mensen begeesterd heeft. De basis ervan, het mensbeeld, is echter verkeerd en daardoor is dit stelsel in elkaar gestuikt. Die vaststelling brengt ons ertoe om na te gaan op welk mensbeeld het kapitalisme steunt. Daarvoor moeten we bij Adam Smith zijn, die als eerste de werking van dit economisch stelsel beschreef in zijn beroemde ‘Wealth of nations’ (1776). Adam Smith stelde vast dat een
6 4 • H er me s • Jaarg an g 1 4 • nr. 48 • Sep temb er 20 10
mens zaken ruilt en een dier niet. Volgens hem werd het menselijk gedrag bepaald door ‘the propensity to truck, to barter and to exchange’: de mens streeft ernaar dat vermogen om te ruilen zoveel mogelijk te ontwikkelen. Hij probeert zoveel mogelijk te nemen en te geven, geld te verdienen en geld uit te geven. Het succes van het kapitalisme bewijst hoe juist het mensbeeld van Adam Smith is. Op een halve eeuw zien we de evolutie van een zwart/wit televisie, naar een kleuren TV over de video naar de dvd en aan die ontwikkeling is er zeker nog geen einde gekomen. Toch zijn er tekenen die aan dat mensbeeld doen twijfelen. We horen bijvoorbeeld de klacht dat er te weinig ondernemers zijn in onze samenleving. En de economisten volgen met een visadem de evolutie van het consumentenvertrouwen, dat een mooie naam is voor de neiging van de mensen om te consumeren. Geregeld stellen we vast dat de mensen wel geld hebben, maar het niet uitgeven. De twee hoofdacteurs in het stuk van Adam Smith, de ondernemer en de consument, laten dus in eniger mate verstek gaan. Dat doen een aantal auteurs zoeken naar een ander mensbeeld. En dan komen we terecht bij de filosoof wiens mensbeeld dominant was vóór de Verlichting: Aristoteles.
GRIEKSE ZIN VOOR MAAT Aristoteles stelt dat de mens het geluk zoekt en daarvoor zijn materiële goederen nodig. De mens streeft daar ook naar, maar hij overdrijft er niet in. Ook het streven naar materiële goederen is aan maat en evenwicht onderworpen. Dat is een heel andere taal dan Adam Smith en ze klinkt zeer redelijk. Aristoteles is de man van de gulden middenweg: zoek de deugd tussen twee ondeugden. Maak je niet te vlug boos, maar wees ook geen sul. Die guldenmiddenweg loopt als een rode draad door heel de ethiek, waarom zou die niet gelden op het levensterrein van de economie? De leer van Aristoteles klinkt dus aanlokkelijk, maar er rijst een belangrijke vraag. Als de Oude Grieken zo tevreden waren met wat ze hadden, hoe is die kolossale economische groei te verklaren die sindsdien gerealiseerd werd? Onze stelling is dat er in ieder van ons een Adam Smith en een Aristoteles zit en dat het van de omstandigheden afhangt welk gevoel nu de bovenhand zal halen.
Onze basisidee is eenvoudig. De economische wetenschap bekijkt het economisch handelen van de mens altijd vanuit een tweedeling: de verhouding tussen vraag en aanbod of de relatie tussen het individu en de overheid. Wij bekijken dat economisch handelen vanuit het standpunt van de verhouding tussen ‘Aristoteles’ en ‘Adam Smith’. We delen dus menselijke gevoelens in vakjes in en dat is een hachelijke onderneming. Menselijke gevoelens vullen elkaar aan en spreken elkaar tegen, ze roepen elkaar op en beinvloeden elkaar. Ze laten zich nooit splitsen. In dit artikel doen we dit wel omdat die werkwijze de enige manier is om tot een heldere uiteenzetting te komen. Maar nooit mogen we vergeten dat dit een simplificatie is. Bovendien doen we zowel Aristoteles als Adam Smith onrecht aan door hun rijke filosofie daar toe te beperken. Toch denken we dat we een essentieel en relevant verschil tussen hun beider denken op die manier bloot leggen. Het onderscheid laat toe om essentiële kenmerken van het kapitalisme aan het licht te brengen en daardoor wordt het de moeite waard om er verder over na te denken. Overigens, is het onderscheid tussen individu en overheid, dat de economische wetenschap zo dikwijls maakt, veel duidelijker? Economisten wijzen er op dat de overheid een verzameling is van naar eigenbelang strevende politici, personeel van ministeriële kabinetten, ambtenaren en magistraten. Dat zijn allemaal individuen. Zowel op de x-as als de y-as staan dus individuen. Ze hebben alleen een ander petje op: het individu als ondernemer en als consument enerzijds en het individu als ambtenaar, magistraat of politicus anderzijds.
LE DOUX COMMERCE We houden het dus bij het onderscheid Aristoteles/Adam Smith en hoeden ons ervoor om een definitief moreel oordeel te vellen over hun beider leer. Beiden hebben veel te vertellen. In onze samenleving staat de levenshouding van Adam Smith hoog aangeschreven. Ondernemerschap is een belangrijke waarde en volgens een minister van economie moeten alle kinderen ervan dromen om ondernemer te worden. We moeten er inderdaad mee rekening houden dat we
ons levensniveau, onze opvoeding te danken hebben aan de economische groei waarover Aristoteles zo sceptisch is. Een Aristoteles is echter geen luiaard, geen kluizenaar of spilzieke levensgenieter. Wel iemand die op een evenwichtige manier zijn leven probeert op te bouwen. Moet een dergelijke houding verworpen worden? En is iemand die zoveel mogelijk geld wil verdienen en uitgeven, dan wel een hoogstaand individu? Maar denk niet dat Aristoteles de ethiek in pacht heeft. Het is niet omdat je een economie doelmatig organiseert, dat je een egoïst bent. Adam Smith en zijn geestesgenoten waren wel degelijk bekommerd om het maatschappelijk welzijn toen ze over het kapitalisme nadachten. Zij zagen het handelsleven als een middel om de zeden van de mensen te verzachten. In de achttiende eeuw was de herinnering aan de godsdienstoorlogen nog zeer levendig. De filosofen van de Verlichting wilden dat vernietigende fanatisme bedwingen. Handelsbetrekkingen aanknopen was volgens hen een geschikte methode om de machtshonger van de mens in goede banen te leiden. Zodra en zolang mensen handel drijven, leven ze in vrede. Montesquieu bedacht zelfs een speciale term voor dat vreedzaam handel drijven: ‘le doux commerce’. Of handel nu vrede in het hart van de mensen gebracht heeft, is betwistbaar. Marx deed heel schamper over ‘le doux commerce’ toen hij geconfronteerd werd met de kinderarbeid en andere sociale wantoestanden in de negentiende eeuw. En welke periode ging vooraf aan een immense slachting als de Eerste Wereldoorlog? ‘La belle époque’, een tijd van ongebreidelde economische groei. De naam zegt het zelf. Toch mogen we de idee van ‘le doux commerce’ niet zomaar van tafel vegen. Ook in onze samenleving komt dat begrip terug. Migranten laten handel drijven bijvoorbeeld, wordt als een probaat middel gezien om hen te integreren.
MEER NOBELE MOTIEVEN Adam Smith was dus een praktisch denkend filosoof. Hij leefde in een samenleving waar het overgrote deel van de mensen nauwelijks genoeg hadden om te leven. Hij zocht naar
Herme s • J a a rg a ng 1 4 • n r. 4 8 • Se p t em b e r 2 0 1 0 •
65
middelen om de globale rijkdom te verhogen, om een grotere taart te bakken zodat iedereen wat meer krijgt. Daarom moest iedereen met dezelfde kansen aan de start verschijnen. Het was dan aan het individu om met zijn talenten en zijn werkkrachten een zo groot mogelijk inkomen te verwerven en uit die concurrentiestrijd ontstond een steeds grotere welvaart. Voor een periode waar beroepen, ambachten en handelszaken op alle mogelijke manieren kunstmatig beschermd werden, was dat een revolutionair idee. In de tijd van Adam Smith moesten handelaars van buiten Edingburgh en Glasgow immers nog tolgeld betalen aan de stadspoorten, wat hun concurrentiepositie tegenover de handelaars uit de binnenstad verslechterde. Adam Smith wilde van dat systeem af, zijn werk is in de eerste plaats een reactie tegen het protectionisme. Dat protectionisme kon - zoals we verder zullen zien - economisch dynamisme opleveren, maar leidde bijna altijd tot vriendjespolitiek en nepotisme. Zo bekeken, was de leer van Adam Smith ethisch verantwoord. Adam Smith hechtte bovendien veel belang aan een goede opleiding zodat jongeren stevig gewapend het gevecht in de vrije markt aankonden. Het kapitalisme dwong de mensen ook om samen te werken in bedrijven en niet toevallig is het van de grond gekomen in het Verenigd Koninkrijk, het land waar de democratisering al het verst gevorderd was. Een aantal historici beschouwen de democratie als de moeder van het kapitalisme. Doordat het volk meer inspraak had, kon het de roep tot materiële lotsverbetering luider doen klinken en uit die eis ontstond de aandacht voor economische groei waaruit dan de Industriële Revolutie voortgekomen is. Het is geen toeval dat Adam Smith zijn bekendste werk ‘The wealth of nations’ in 1776 publiceerde, hetzelfde jaar als de Amerikaanse onafhankelijkheids verklaring, een basisdocument van de democratie. Een volk uit de armoede tillen, privileges bestrijden, de democratie en het onderwijs versterken: een hele reeks nobele motieven liggen aan de basis van het kapitalisme. Natuurlijk is er ook het materialisme, de speculatie en de uitbuiting geweest. Het is niet zo gemakkelijk om de balans te maken. Vast staat dat het kapitalisme noch de haat verdient die velen ervoor koesteren, noch het enthousiasme dat het bij anderen opwekt.
6 6 • H er me s • Jaarg an g 1 4 • nr. 48 • Sep temb er 20 10
Op het morele vlak hebben Adam Smith en Aristoteles dus beiden waardevolle argumenten. Het is verkeerd een van beide te negeren.
WATERSCHEIDINGSLIJN Wel loont het de moeite om na te gaan hoe beide mensbeelden zich ontwikkeld hebben doorheen de geschiedenis. En de algemene conclusie luidt: Voor de Verlichting domineerde Aristoteles, maar stak Adam Smith geregeld de kop op. Nadien gebeurde het tegenovergestelde. De vraag die dan meteen rijst, is: hoe komt het dat Adam Smith Aristoteles is gaan overheersen? Dat gebeurde tijdens de Eerste Industriële Revolutie die zich in de tweede helft van de achttiende eeuw aftekende. Niet voor niets wordt die de ‘waterscheidingslijn van de geschiedenis’ genoemd. Hoe die revolutie tot stand gekomen is, blijft een onderwerp van discussie. Historici hebben veertig verschillende oorzaken naar voor geschoven, van de uitputting van de Engelse wouden, over de geografie van Europa tot het calvinisme. Vast staat dat de komst van de stoommachine een permanent karakter gegeven heeft aan die revolutie. En dat is te begrijpen aan de hand van een eenvoudig voorbeeld. Neem een boer die in een niet technologische samenleving leeft en de kans krijgt om een hectare meer in cultuur te brengen. Als hij dat doet verdient hij 1000 euro meer en kan hij daarmee een wasvrouw betalen. Daardoor kan hij iedere week van kleren wisselen. Hoe zal hij reageren? ‘Dat is mij de inspanning niet waard. Ik zal me tevreden stellen met wat ik heb en in lompen blijven lopen’. Neem dezelfde boer in een technologische samenleving. Hij weet dat hij met die 1000 euro een wasmachine kan kopen waardoor hij iedere dag van kleren kan wisselen. Hij zal alles eraan doen om die 1000 euro binnen te halen. De hogere winstverwachting die de technologie oplevert, zet de mens tot ondernemen aan. Eenmaal de stoommachine ingeburgerd was, kwam de vicieuze cirkel van het kapitalisme op gang: de bevolking streefde massaal naar economische groei en was daarin zeer inventief. De ene uitvinding volgde na de andere. Op zijn beurt bevorderde de eco-
nomische voorspoed het praktisch gebruik van die uitvindingen. De treinen zorgden ervoor dat de mijnwerkers gemakkelijker op het werk geraakten. Daardoor konden de mijnbaronnen meer schachten aanboren en hun werknemers beter betalen. Die vroegen meer en snellere treinen enz. Hieruit blijkt duidelijk: zonder technologie die zich voortdurend vernieuwt, is het kapitalisme geen lang leven beschoren. Het zijn immers wetenschap en meer bepaald de praktische toepassing ervan, de techniek dus, die het Adam Smith-gevoel in ons opwekken.
WAT MET DE OVERSCHOT? Maar bestond Adam Smith dan niet vóór de achttiende eeuw? Als je in steden als Trier en Firenze rondscharrelt of de kastelen aan de Loire bezoekt, merk je meteen hoe groot de zucht naar pracht en praal bij de mens wel is. Zowel in de oudheid, de middeleeuwen als de renaissance. En toch. Wie een gotische kathedraal bezoekt, vraagt zich af: Waar haalden de middeleeuwers, die zelf nauwelijks genoeg hadden om rond te komen, de energie, de motivatie om dergelijke bouwwerken neer te zetten? Een mens produceert meer dan hij strikt nodig heeft om te overleven. Met dat overschot bouwt hij een beschaving. Een beschaving kan best getypeerd worden door na te gaan wat er precies met dat surplus gebeurt. De prehistorische holbewoners beschilderden er de rotswanden van Alta Mira mee, de Egyptenaren richtten piramiden op, de Grieken hadden hun tempels, maar besteedden ook aandacht aan de kwaliteit van hun steden en amfitheaters. De Romeinen vermaakten zich in badhuizen en arena’s en vereeuwigden hun militaire zegepralen in triomfbogen. Religieuze motieven zijn dus niet de enige verklaring voor die abnormale houding om het overschot niet te investeren in verdere economische groei. De westerse beschaving begint pas in de achttiende eeuw de spaarmiddelen te investeren in nieuwe economische groei. Investeringen die tot economische groei leiden, krijgen absolute voorrang op religie, sport of kunst. Toch leefde het mensbeeld dat Adam Smith beschreven heeft, allang voor de achttiende
eeuw. Bij de Griekse geschiedschrijver Thucydides vinden we een beschrijving van de Atheners die zich als echte ondernemers gedragen. Het kapitalistisch levensgevoelen komt dus al in de periode vóór Adam Smith voor. Opvallend is dat dit gepaard ging met protectionisme. Trier bijvoorbeeld, had zijn rijkdom te danken aan de moezelwijn waarop het hele Romeinse Rijk verlekkerd was en beschikte daardoor over een unieke handelspositie. Die monopoliepositie schudde de Adam Smith bij de inwoners van Trier wakker. Als we het voorbeeld van de boer en zijn 1000 euro opnieuw bekijken, wordt snel duidelijk waarom. Stel dat de boer een bijkomende hectare in cultuur kan nemen en door zijn monopoliepositie geen 1000 maar 10.000 euro kan verdienen. Ongetwijfeld is die stevige vooruitgang een voldoende stimulans om naar verdere expansie te streven, ook in een niet-technologische samenleving. Colbert, de economieminister van Lodewijk XIV, wilde de boeren het hele jaar door aan het werk krijgen. Dus ook in de winter en in de periode tussen het zaaien en het maaien. Daarom gaf hij een monopolie aan zij die aan huisnijverheid wilden doen. De monopolisten zetten zich aan het weven of oefenden een soortgelijke activiteit uit. Het probleem is dat het monopolie niet blijft duren. Er doet zich een of andere economische, politieke of militaire evolutie voor waardoor de gunstige positie verloren gaat. Daardoor steekt de Aristoteles opnieuw de kop op. Een monopolie is een stoommachine met een kortstondig effect. Eenmaal dat effect opgedroogd is, wordt het streven naar economische expansie opnieuw een onnatuurlijk bezigheid. De technologie brengt een wijziging in dit patroon. Zij wekt de Adam Smith in de mens permanent op.
RECLAME EN SPONSORING De technologie zal dan ook een belangrijke rol spelen in de evolutie van het kapitalisme. Denk maar aan de vraag of technologische innovaties zullen volstaan om de steeds grotere milieuproblemen de baas te kunnen. De technologie helpt ook om recente economische fenomenen te verklaren. Zo rijst de vraag waarom de Derde Industriële Revolutie rond de informatica niet dezelfde economische groei opgeleverd heeft als de
Herme s • J a a rg a ng 1 4 • n r. 4 8 • Se p t em b e r 2 0 1 0 •
67
Eerste Industriële Revolutie in de achttiende eeuw rond de stoommachine en de Tweede Industriële Revolutie rond de auto en de gloeilamp. Een mogelijk antwoord is dat de eindproducten van die Derde Industriële Revolutie niet zo duur zijn als de eindproducten van de vorige twee. Voor een computer moet je veel minder geld neertellen dan voor een auto of een stoommachine. De Derde Industriële Revolutie wekte dus minder de ‘Adam Smith’ in ons op. Op die manier wordt duidelijk dat de Aristoteles spontaan, zonder dat we het merken, in het economisch leven binnensluipt. Een zeer eenvoudige toepassing: hoe zal Adam Smith met zijn omgeving communiceren? Hij zal een systeem ontwerpen waarbij de vervulling van de ene behoefte de andere al uitlokt. Met andere woorden, we zitten volop in de reclame. Maar hoe zal Aristoteles dan omgaan met zijn omgeving? Hij kan zich immers niet concentreren op die oneindige behoeften. Toch streeft hij naar uitstraling en zal daarom zijn naam verbinden aan een sportief, artistiek of caritatief gebeuren. Hij zal dus aan sponsoring doen. Het blijkt effectief dat Aristoteles als de eerste sponsor geboekstaafd staat. Het is algemeen bekend dat grote bedrijven hun communicatiebudget netjes over reclame en sponsoring verdelen.
ECONOMIE VAN GOEDE HUISVADERS Op het einde van de vorige eeuw maakte een economisch studieberoep een rapport over de Belgische economie. De onderzoekers omschreven die als een ‘economie van goede huisvaders’. Dat betekent: Belgen verzorgen hun zaak, zij stellen hun broodwinning veilig. Maar echte ondernemers (‘Adam Smiths’), die er alles voor veil hebben om hun economische positie te verbeteren, zijn het niet. Zij streven veeleer naar een evenwicht. De goede huisvader is een juridisch begrip dat al eeuwenlang gehanteerd wordt. ‘Le bon père de famille’ is de rechtstreekse nazaat van de ‘bonus pater familias’ uit het Romeinse recht. Meteen komen we in de buurt van Aristoteles. Het mensbeeld van Aristoteles doorkruist dus voortdurend het verloop van de economie, dat was zo in het verleden en dat zal zo zijn in de toekomst. Aristoteles reageerde
6 8 • H er me s • Jaarg an g 1 4 • nr. 48 • Sep temb er 20 10
met zijn Ethica Nicomachea op de kapitalistische tendensen in zijn tijd. De tegenstelling tussen Aristoteles en Adam Smith vinden we in heel de Griekse cultuur terug. De strijd tussen Hector en Achilles is een voorafbeelding van de eeuwige concurrentiestrijd waarop het kapitalisme steunt. In de tijd van Aristoteles, vier eeuwen na Homeros, had de Griekse filosofie een heel andere wending genomen. Centraal staat de mens die zich schikt in zijn lot. Het epicurisme en het stoïcisme staan mijlenver van de bovenmenselijke inspanningen die Odysseus en konsoorten zich getroosten. Hoe zal die tegenstelling evolueren in de toekomst? We schreven al dat de technologie de hefboom is die het denken van Adam Smith tot ontwikkeling bracht. Zo bekeken staan Adam Smith nog mooie tijden te wachten. Van de technologische evolutie hebben we het laatste nog niet gezien. Maar ook Aristoteles beschikt over een hefboom beschikt die vroeger niet zo actueel was: de milieuproblemen. Ideeën als ‘economie van het genoeg’ , ‘grenzen aan de groei’ en ‘duurzame ontwikkeling’ passen in een Aristotelisch concept. Dat wil zeggen dat de tegenstelling tussen Adam Smith en Aristoteles aan kracht zal winnen. Beide hebben nu immers een hefboom, respectievelijk de technologie en de milieuproblemen. Maar je kan ook stellen de milieuproblemen ons het leven lastiger zullen maken en het is juist dat lastig leven dat de Adam Smith in ons oproept. De verhouding tussen Adam Smith en Aristoteles maakt soms rare bokkensprongen. Het zal erop aan komen om tot een evenwicht te komen tussen beide. En dat kan maar door een open dialoog tussen zij die meer voor Adam Smith kiezen en zij van wie de voorkeur naar Aristoteles gaat. Belangrijk daarbij is te vermijden dat de ene als de ‘goede’ beschouwd wordt en de andere als de ‘slechte’. Want dan wordt de dialoog nodeloos emotioneel. COMER B., Kapitalisme zonder cijfers, Die Keure, 2007