Kluwer Navigator documentselectie
Leidraad voor de AA Beroep & Praktijk, A.7.3.15.1 Erfrecht in vogelvlucht Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats:
Leidraad AA Beroep & Praktijk A.7.3.15.1
Auteur:
Mr. J. Beers
Bijgewerkt tot:
08-06-2014
A.7.3.15.1 Erfrecht in vogelvlucht A.7.3.15.1.1Wettelijk erfrecht Het erfrecht wordt geregeld in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Als iemand overlijdt (hij wordt dan ook wel ‘erflater’ genoemd) en niets heeft geregeld bij testament, vererft zijn vermogen volgens het wettelijk erfrecht. Het erfrecht is gebaseerd op de bloedverwantschap tussen de overledene/erflater en de erfgenamen. In totaal kunnen vier groepen (bloed)verwanten worden onderscheiden: 1 de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot (of geregistreerde partner[1]) en de kinderen van de erflater; 2 3 4
de ouders, broers en zusters; de grootouders van de erflater; de overgrootouders van de erflater.
Tussen de verschillende groepen bestaat een rangorde. Personen die behoren tot een bepaalde groep erven pas als er geen personen uit de vorige groep meer in leven zijn. Binnen een bepaalde groep erft iedereen in principe voor gelijke delen.[2] Als een persoon in een groep is vóóroverleden (dus eerder dan de erflater) treedt plaatsvervulling op. Plaatsvervulling betekent dat de afstammelingen in de plaats van de vóóroverleden persoon erven. Zij krijgen tezamen het erfdeel (‘staak’) van degene wiens plaats zij vervullen. Iemand die verder verwant is dan de zesde graad kan volgens de wet niet bij wijze van plaatsvervulling erven (tenzij in het testament hiervoor een afwijkende regeling is getroffen). Voorbeeld 1 Rob overlijdt (zonder testament) met achterlating van zijn twee kinderen Anouk en Rita. De kinderen hebben ieder recht op de helft van de nalatenschap. Stel dat Anouk eerder is overleden dan haar vader Rob. In dat geval erven haar kinderen (de kleinkinderen dus) gezamenlijk haar ‘staak’ (½ deel). Zou Anouk geen kinderen hebben, dan treedt geen plaatsvervulling op. De nalatenschap komt in dat geval geheel aan haar zuster Rita toe. NB: Indien Rob een andere vererving zou wensen bij het vóóroverlijden van Anouk, dan dient hij dit in zijn testament nader te regelen. Plaatsvervulling geschiedt niet alleen voor een vóóroverleden persoon maar ook voor personen die onterfd zijn, die onwaardig zijn te erven[3] en die hebben verworpen. Vanuit het oogpunt van nalatenschapsplanning kan het verwerpen van de nalatenschap voordelig uitpakken. Door het verwerpen van de nalatenschap kan een generatie worden overgeslagen (‘generation skipping’). Voorbeeld 2 Opa overlijdt (zonder testament) met achterlating van zijn zoon Bernard als enig erfgenaam. Omdat hij vermogend genoeg is, besluit Bernard te verwerpen ten gunste van zijn zoon Ben. Hierdoor vererft de nalatenschap van opa slechts één keer, namelijk rechtstreeks naar Ben. Zou Bernard de nalatenschap hebben aanvaard, dan vererft deze eerst naar hem. Bij zijn overlijden erft zijn zoon Ben de nalatenschap. Hierdoor is
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 1
Kluwer Navigator documentselectie
twee keer erfbelasting verschuldigd over (hetgeen resteert van) de nalatenschap van opa. NB: Ondanks dat Ben bij de verwerping in de plaats treedt van zijn vader, blijft voor hem het hoge tarief voor kleinkinderen gelden (tariefgroep I + opslag 80%, zie artikel 24, lid 1 SW). Plaatsvervulling treedt in beginsel alleen op bij de wettelijke vererving. Indien een testament is opgesteld, zullen de regels van plaatsvervulling expliciet van toepassing verklaard moeten worden. A.7.3.15.1.2Invloed huwelijk op nalatenschap Als men in gemeenschap van goederen is gehuwd, heeft de overblijvende echtgenote krachtens huwelijksvermogensrecht recht op de helft van het gemeenschappelijke vermogen. Dit is haar eigen vermogen en valt niet in de nalatenschap van haar echtgenoot. De andere helft van het gemeenschappelijke vermogen vormt – na verdeling – doorgaans de nalatenschap.[4] Hierin is de overblijvende echtgenote gelijkgerechtigd met de kinderen (tenzij een afwijkend testament is gemaakt). Economisch gezien heeft de echtgenote dus recht op ‘de helft plus een kindsdeel’. Juridisch werkt dit anders uit. Alleen het deel dat zij erft uit de nalatenschap is onderworpen aan erfbelasting. Als men op grond van de huwelijkse voorwaarden ‘buiten gemeenschap van goederen’ is getrouwd, zal de nalatenschap in principe gelijk zijn aan het eigen vermogen van de overleden echtgenoot. Soms zal daarnaast ook nog (gedeeltelijk) sprake zijn van gemeenschappelijk vermogen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de echtgenoten gezamenlijk goederen hebben aangeschaft of in de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat er voor de inboedel en dergelijke wél een gemeenschappelijk vermogen zal bestaan. Verder wordt in de huwelijkse voorwaarden vaak een (periodiek en/of finaal) verrekenbeding opgenomen waardoor de nalatenschap een schuld of een vordering heeft op de langstlevende echtgenoot. A.7.3.15.1.3Wettelijke verdeling De positie van de langstlevende echtgenoot is bij de wettelijke vererving sterker dan die van de kinderen. In de wet is geregeld dat als iemand komt te overlijden met achterlating van een echtgenoot en één of meer kinderen, zijn nalatenschap van rechtswege wordt verdeeld (zogenoemde wettelijke verdeling). De overblijvende echtgenoot krijgt per overlijdensdatum alle goederen van de nalatenschap toegedeeld en is verplicht alle schulden van de nalatenschap voor zijn rekening te nemen. Aangezien de langstlevende echtgenoot alle goederen in eigendom krijgt, mag hij/zij hierover volledig beschikken. De kinderen kunnen hier niets tegen ondernemen. De kinderen verkrijgen bij de wettelijke verdeling slechts een niet-opeisbare geldvordering op de langstlevende ouder ter grootte van de waarde van hun erfdeel (kindsdeel). Zij hebben dus geen recht op de goederen van de nalatenschap. De vordering van de kinderen is in principe alleen opeisbaar bij het overlijden van de ouder en bij diens faillissement. De geldvordering van het kind is in principe renteloos. Als het percentage van de wettelijke rente hoger is dan 6%, wordt op de vordering echter een enkelvoudige rente bijgeschreven ter grootte van het meerdere (‘inflatiecorrectie’). De erfgenamen kunnen daarnaast ook in onderling overleg na het overlijden een ander rentepercentage overeenkomen.[5] Voorbeeld 3 Piet (65 jaar) laat bij zijn overlijden zijn echtgenote Marie (60 jaar) – met wie hij in gemeenschap van goederen was getrouwd – en twee kinderen na. Piet heeft geen testament opgesteld. De waarde van de bezittingen en schulden die tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren, bedraagt in totaal € 1.500.000. De nalatenschap bedraagt dus € 750.000. Marie en de twee kinderen zijn ieder voor 1/3e deel erfgenaam. Omdat de wettelijke verdeling van toepassing is, krijgt Marie de gehele nalatenschap toegedeeld. De kinderen krijgen elk een onderbedelingsvordering op Marie van € 250.000. Als de wettelijke rente 9% zou bedragen, zou jaarlijks een enkelvoudige rentevergoeding van 3% (9% - 6%) bij de hoofdsom worden opgeteld.
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 2
Kluwer Navigator documentselectie
Als de langstlevende ouder niet wil dat de wettelijke verdeling plaatsvindt, kan hij de wettelijke verdeling uiterlijk binnen drie maanden na het overlijden ongedaan maken door een notariële verklaring in te schrijven in het boedelregister.[6] Hierdoor ontstaat uiteindelijk weer een onverdeelde boedel. De langstlevende echtgenoot kan dan in overleg met de kinderen de nalatenschap naar eigen inzicht verdelen. Vanwege deze flexibiliteit wordt er soms voor gekozen de wettelijke verdeling in het testament direct buiten toepassing te verklaren. Het voordeel hiervan is dat men niet meer ‘vastzit’ aan de termijn van de drie maanden. [7] A.7.3.15.1.3.1Gevolgen van wettelijke verdeling voor erfbelasting De erfbelasting die de kinderen over hun vordering verschuldigd zijn, hoeven zij bij de wettelijke verdeling niet zelf te betalen. Op grond van het Burgerlijk Wetboek moet de overblijvende ouder dit betalen (artikel 4:11 BW). Deze door de ouder voorgeschoten erfbelasting komt in mindering op de vordering die het kind op de ouder heeft. Voor de berekening van de erfbelasting houdt de Successiewet bij de waardering van de vordering van het kind rekening met de beperkte opeisbaarheid en de verschuldigde rente. Als slechts de ‘inflatiecorrectie’ wordt vergoed, wordt de vordering gewaardeerd alsof deze renteloos is (artikel 21 lid 15 SW). De kinderen zijn hierdoor niet over het volledige bedrag (nominale waarde) van hun vordering erfbelasting verschuldigd, maar over de lagere contante waarde (blooteigendomswaarde).[8] Voorbeeld 4 (vervolg) Omdat de vordering renteloos is, wordt voor de waardering aangenomen dat Marie het genot (recht van vruchtgebruik ) van de vorderingen van de kinderen (2 x € 250.000) heeft. Haar verkrijging wordt voor de erfbelasting verhoogd met dit ‘fictieve’ vruchtgebruik. Op basis van de leeftijd van Marie bedraagt het vruchtgebruik 60%. Haar verkrijging bedraagt dus: € 250.000 + (60% x € 500.000) = € 550.000. De kinderen worden belast voor de ‘bloot-eigendomswaarde’ van hun vordering van € 250.000. Deze bedraagt € 100.000 (40% x € 250.0000). NB: De waarde van het recht op vruchtgebruik en de bloot-eigendomswaarde wordt berekend volgens artikel 21 lid 14 SW (zie bijlage I). Ondanks dat de vordering voor de erfbelasting bij het eerste overlijden lager wordt gewaardeerd, kunnen de kinderen bij overlijden van de langstlevende ouder wel het nominale bedrag van de vordering opeisen (vermeerderd met de ‘inflatiecorrectie’ en eventueel afgesproken rente ). In het voorbeeld bedraagt de nominale vordering bij het overlijden van de langstlevende ouder € 250.000 per kind, verminderd met de door moeder voorgeschoten erfbelasting die het kind bij het overlijden van zijn vader was verschuldigd. A.7.3.15.1.3.2Wettelijke verdeling in testament Het is mogelijk in een testament de wettelijke verdeling van toepassing te verklaren en hier vervolgens op bepaalde punten van af te wijken. De volgende afwijkingen zijn toegestaan[9]: – er kan een ander rentepercentage op de onderbedelingsvordering van de kinderen worden vastgesteld; – de opeisbaarheidsgronden voor de schuld aan de kinderen kunnen worden uitgebreid; – de erfdelen van de langstlevende ouder of de kinderen kunnen worden gewijzigd; – stiefkinderen kunnen desgewenst in de wettelijke verdeling worden opgenomen; – de uitoefening van de ‘wilsrechten’ kunnen worden uitgebreid, opgeheven of beperkt. Als op vermelde punten wordt afgeweken in het testament blijven de regels van de wettelijke verdeling gelden. Dit kan van belang zijn, omdat de nalatenschap dan van rechtswege verdeeld blijft. Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 3
Kluwer Navigator documentselectie
A.7.3.15.1.3.3Defiscalisering voor de inkomstenbelasting De vordering van de kinderen is (inclusief de rente) bij de wettelijke verdeling pas opeisbaar bij het overlijden van de langstlevende ouder. Zonder nadere regeling zou de vordering van de kinderen voor de inkomstenbelasting in box 3 (vermogensrendementsheffing) worden belast. Dit zou tot liquiditeitsproblemen kunnen leiden: de kinderen genieten geen inkomsten, maar moeten wel belasting betalen over hun vordering. Om deze problemen te voorkomen, is de zogenoemde ‘defiscalisering’ ingevoerd (artikel 5.4 Wet IB 2001). De overbedelingsschulden en -vorderingen die bij de verdeling van de nalatenschap zijn ontstaan, worden fiscaal genegeerd. De kinderen zijn over hun onderbedelingsvordering geen rendementsheffing in box 3 verschuldigd. Hiertegenover staat dat de schuld bij de ouder niet in aanmerking wordt genomen. Het effect van de defiscalisering is dat de ouder voor de inkomstenbelasting wordt belast voor de gehele nalatenschap (Zie paragraaf 7.1.5 en paragraaf 7.2.7). Voorbeeld 5 Marc is in gemeenschap van goederen gehuwd met Esmee. Hij overlijdt met achterlating van zijn echtgenote Esmee en twee kinderen, Henri en Gert. Zijn nalatenschap bestaat uit een eigen woning, aandelen in zijn praktijk-bv, een zeilboot en spaargeld. Indien de wettelijke verdeling van toepassing is, worden alle goederen en schulden uit de nalatenschap toegedeeld aan Esmee. De kinderen krijgen slechts een vordering op hun moeder ter grootte van hun erfdeel. Deze vordering en de corresponderende schuld van Esmee worden fiscaal niet in aanmerking genomen.
A.7.3.15.1.4Wilsrechten Het gevolg van de wettelijke verdeling is dat de kinderen slechts een niet-opeisbare vordering op hun ouder krijgen. Deze vordering kan waardeloos worden doordat de langstlevende ouder het vermogen wegschenkt (bijvoorbeeld aan de andere kinderen). Deze problemen kunnen worden voorkomen door in het testament hiervoor een regeling te treffen (bijvoorbeeld dat de langstlevende zekerheid moet stellen). In geval van hertrouwen van de langstlevende ouder voorziet de wet zelf in een regeling. Om te voorkomen dat hun erfdelen door het hertrouwen bij de ‘stieffamilie’ terechtkomen, hebben de kinderen bepaalde ‘wilsrechten’. Op grond hiervan kunnen zij hun onderbedelingsvordering opeisen door overdracht van bepaalde goederen uit de nalatenschap van de eerder overleden ouder. Soortgelijke wilsrechten kunnen de kinderen uitoefenen met betrekking tot de nalatenschap van de hertrouwde ouder als deze komt te overlijden. A.7.3.15.1.4.1Overzicht wilsrechten De kinderen kunnen hun wilsrechten in de volgende vier gevallen uitoefenen: 1 2 3
4
De langstlevende ouder doet aangifte van het voornemen om te hertrouwen (artikel 4:19 BW). De langstlevende ouder overlijdt, terwijl de kinderen bij het hertrouwen van de ouder geen gebruik hebben gemaakt van hun wilsrechten (artikel 4:20 BW). De hertrouwde langstlevende ouder overlijdt vóór de tweede echtgenoot (de stiefouder), terwijl op grond van de wettelijke verdeling de eigen nalatenschap van de ouder wordt toegedeeld aan de stiefouder (artikel 4:21 BW). De stiefouder overlijdt, terwijl de kinderen in geval 3 geen gebruik hebben gemaakt van hun wilsrechten (artikel 4:22 BW).
De langstlevende ouder of stiefouder blijft in geval 1 en 3 recht houden op het vruchtgebruik van de goederen, tenzij hij hiervan afziet. In de overige gevallen hebben de kinderen het recht om overdracht van de goederen in vol eigendom te verlangen. De wilsrechten kunnen bij testament worden opgeheven, beperkt of uitgebreid.[10]
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 4
Kluwer Navigator documentselectie
Voorbeeld 6 Stel dat Marie (zie voorbeeld 3) na vijf jaar aangifte doet om te gaan (her)trouwen. De vordering is (inclusief 3% enkelvoudige rente per jaar) inmiddels per kind € 287.500 waard. De kinderen kunnen voor dit bedrag de (bloot) eigendom opeisen van de goederen die afkomstig zijn uit de nalatenschap van Piet. Marie heeft tot haar overlijden het recht van vruchtgebruik op deze goederen, tenzij zij hiervan afziet. Indien de kinderen geen gebruik hebben gemaakt van hun ‘eerste wilsrecht’, krijgen zij bij het overlijden van Marie een ‘tweede kans’. Zij kunnen hun vordering laten ‘uitbetalen’ in de vorm van de overdracht van de vol eigendom van bepaalde goederen uit Piets nalatenschap. Bij het overlijden van Marie zal de stiefvader alle goederen uit haar eigen nalatenschap krijgen toegedeeld. De kinderen kunnen dan eveneens een wilsrecht uitoefenen (derde wilsrecht).[11] Zij kunnen van hun stiefvader eisen dat deze ‘ter betaling’ van hun onderbedelingsvordering de (bloot) eigendom van bepaalde goederen uit de nalatenschap van Marie overdraagt. Maken de kinderen geen gebruik van dit recht, dan krijgen zij bij het overlijden van de stiefvader een ‘nieuwe kans’ (vierde wilsrecht). De kinderen zijn bij de uitoefening van hun wilsrechten geen erfbelasting verschuldigd. Bedraagt de waarde van de overgedragen goederen méér dan de waarde van de vordering van de kinderen (inclusief rente), dan kan wel sprake zijn van een belastbare schenking. Wordt bij de uitoefening van een wilsrecht een onroerende zaak overgedragen, dan kan voor de overdrachtsbelasting een (gedeeltelijke) vrijstelling worden geclaimd.[12] Het kan vanuit het oogpunt van ‘estateplanning’ (nalatenschapsplanning) aantrekkelijk zijn om de wilsrechten te benutten om bijvoorbeeld de eigen woning over te dragen aan de kinderen onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik.[13] A.7.3.15.1.5Wettelijke rechten In een testament kan een echtgenoot of een kind geheel worden onterfd. Om hun erfrechtelijke positie te versterken, kent het erfrecht hen in bepaalde gevallen zogenoemde wettelijke rechten toe. Van deze rechten kan niet worden afgeweken in het testament. Het gaat hierbij om de volgende rechten. [14]
Voortzetting bewoning en gebruik inboedel
Vruchtgebruik ter verzorging
Vergoeding voor studie of voor verrichte arbeid
Overdracht aan beroep of bedrijf dienstbare goederen
De overblijvende echtgenoot heeft in beginsel het recht van gebruik en bewoning van de eigen woning gedurende zes maanden na het overlijden van haar partner. Dit recht van bewoning wordt ook toegekend aan degene die samen met de erflater een duurzame huishouding voerde.
De echtgenoot die gezamenlijk de woning met de erflater bewoonde, kan de erfgenamen verplichten mee te werken een recht van vruchtgebruik te vestigen op de inboedel en de woning. Indien dat voor zijn verzorging nodig is, kan hij/zij ook het recht van vruchtgebruik claimen op andere goederen uit de nalatenschap. Wanneer de kinderen hiertegen bezwaar maken, zal de kantonrechter uiteindelijk een belangenafweging moeten maken.
Een kind dat zonder vergoeding arbeid heeft verricht in het huishouden of beroep/bedrijf van de erflater, kan aanspraak maken op een passende beloning. Onder een kind wordt hier tevens bedoeld een stiefkind, pleegkind of aangetrouwd kind of kleinkind. Verder kan een onterfd minderjarig kind tot zijn 21e jaar aanspraak maken op een bedrag ineens als dit nodig is voor zijn verzorging en opvoeding of studie.
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 5
Kluwer Navigator documentselectie
Wanneer een (stief)kind of langstlevende ouder het bedrijf van erflater wil voortzetten, kan hij/zij de kantonrechter verzoeken om de erfgenamen te verplichten mee te werken aan de overdracht van goederen die dienstbaar waren aan het bedrijf tegen een redelijke prijs. Onder het begrip ‘bedrijf’ wordt zowel een IBonderneming als de overdracht van de aandelen in een bv/nv begrepen. De kantonrechter zal het verzoek alleen toewijzen indien sprake is van zwaarwegende belangen. A.7.3.15.1.6Belang van het maken van een testament Als iemand specifieke wensen heeft met betrekking tot de afwikkeling van zijn toekomstige nalatenschap is het maken van een testament noodzakelijk. Een motief om een testament op te (laten) stellen kan bijvoorbeeld zijn de wens om bepaalde vermogensbestanddelen na te laten aan bepaalde personen. Dit kan door deze vermogensbestanddelen te ‘legateren’ in het testament. De verkrijger is in dit geval geen erfgenaam, maar ‘legataris’. Dit houdt in dat hij niet opvolgt in alle rechten en plichten van de erflater, maar slechts het betrokken vermogensbestanddeel erft (al dan niet tegen inbreng van de waarde). Een andere reden om een testament te maken kan zijn dat de wettelijke vererving in bepaalde gevallen tot ongewenste resultaten leidt. Zo is het denkbaar dat de erflater een regeling wil treffen voor de vererving als hij zonder kinderen of echtgeno(o)t(e) komt te overlijden. Ook is het mogelijk dat de ‘wettelijke verdeling’ onwenselijk is en een testament voordeliger uitwerkt. De meest voorkomende testamenten zijn: – langstlevende testament; – vruchtgebruiktestament; – testament met keuzelegaat; – combinatietestament.
Langstlevende testament (‘langstlevende al’) De overblijvende echtgenoot krijgt bij dit testament de beschikking over alle goederen van de nalatenschap. Dit wordt gerealiseerd door alle goederen in het testament bij voorbaat toe te delen aan de langstlevende ouder. Dit kan worden gerealiseerd door de wettelijke verdeling van toepassing te verklaren of de zogenoemde ‘quasiwettelijke verdeling’. Voor de invoering van het nieuwe erfrecht werd veel gebruikgemaakt van de zogenoemde ouderlijke boedelverdeling (obv).[15] De erfdelen van de kinderen worden bij het langstlevende testament doorgaans rentedragend schuldig gebleven. Zowel de schuld aan de kinderen als de hierover verschuldigde rente is pas opeisbaar bij het overlijden van de langstlevende ouder. Afhankelijk van het aantal ‘overlevingsjaren’ en het gehanteerde rentepercentage[16] in het testament kan dit leiden tot een aanzienlijke besparing aan erfbelasting bij het overlijden van de langstlevende.
Vruchtgebruiktestament Bij dit testament krijgt de langstlevende ouder als vruchtgebruiker het recht op de ‘vruchten’ (inkomsten) van de nalatenschap. De kinderen krijgen de (bloot) eigendom. Bij het overlijden van de langstlevende partner vervalt het vruchtgebruik. De bloot eigendom van de kinderen groeit op dat moment ‘automatisch’ aan tot vol eigendom. Zowel over deze aangroei als over de eventuele waardestijging van het vermogen waarop het vruchtgebruik rust, zijn de kinderen geen erfbelasting verschuldigd. Voorbeeld 7 De nalatenschap van Piet bedraagt € 750.000. Op grond van zijn testament krijgt zijn echtgenote Marie (60 jaar) het vruchtgebruik van zijn volledige nalatenschap. Zijn twee kinderen krijgen de bloot eigendom van de nalatenschap. De waarde van het vruchtgebruik bedraagt 60% (zie paragraaf 6.7 voor de berekening). De bloot eigendom bedraagt 40%. De verkrijging van Marie bedraagt 60% van € 750.000 = € 450.000. De kinderen worden (ieder voor de helft) belast voor de bloot eigendom van € 300.000 (40% van € 750.000). Bij het overlijden van Marie vervalt het vruchtgebruik. De ‘aangroei’ naar de vol eigendom is bij de
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 6
Kluwer Navigator documentselectie
kinderen niet belast. Per saldo krijgen zij bij overlijden van Marie dus belastingvrij de beschikking over het ‘vruchtgebruikvermogen’. Op het vruchtgebruiktestament zijn diverse varianten mogelijk. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat slechts het recht van vruchtgebruik van een deel van de nalatenschap aan iemand is gelegateerd, terwijl deze persoon daarnaast ook voor een deel erfgenaam is. Ook is het mogelijk te bepalen dat bepaalde personen gezamenlijk het recht van vruchtgebruik verkrijgen.
Testament met keuzelegaat
Combinatietestament
Om mogelijke problemen bij de verdeling van de boedel te voorkomen, wordt ook wel gekozen voor een testament met een keuzelegaat. De langstlevende heeft hierbij het recht naar keuze een aantal zaken uit de nalatenschap in vol eigendom over te nemen. De tegenwaarde hiervan dient te worden ingebracht in de nalatenschap. Meestal geschiedt de inbreng door een bedrag (rentedragend) schuldig te erkennen aan de nalatenschap.
Bij dit testament wordt de hiervoor besproken testamentvormen met elkaar gecombineerd. De erfgenamen hoeven pas bij het overlijden van de ouder die als eerste is overleden een keuze te maken welk testament (of welk gedeelte hiervan) in werking zal treden. Het grote voordeel hiervan is dat de erfgenamen niet zijn gebonden aan een testamentvorm die nú (bij het opmaken) optimaal lijkt, maar op het moment van overlijden achterhaald is. In hoofdstuk 7 zullen de verschillende testamentsvormen verder met elkaar worden vergeleken.
A.7.3.15.1.7Onterving en legitieme portie Bij testament kan van de wettelijke vererving worden afgeweken. De wettelijke erfgenamen kunnen in het testament zelfs geheel worden ‘onterfd’. De kinderen nemen hierbij een bijzondere positie in. Indien een kind is onterfd of te ‘weinig’ krijgt op grond van het testament van zijn ouders, kan hij zich beroepen op zijn zogenoemde legitieme portie.[17] Dit is een bepaald minimumerfdeel in de nalatenschap. De legitieme portie bedraagt de helft van het erfdeel dat het kind bij een wettelijke vererving zou hebben verkregen.[18] Dit breukdeel moet worden vermenigvuldigd met de zogenoemde legitieme massa. Voorbeeld 8 John overlijdt met achterlating van zijn echtgenote Els en zijn zoon Bert. In zijn testament heeft hij bepaald dat zijn echtgenote enig erfgenaam is. Bert neemt met deze onterving geen genoegen en beroept zich op zijn legitieme portie. Zijn legitieme portie bedraagt de helft van het erfdeel dat hij bij de wettelijke vererving zou hebben gekregen. Aangezien er volgens de wet twee erfgenamen zouden zijn (moeder en één kind), bedraagt het breukdeel waar Bert recht op heeft ½ x ½ = ¼. Dit breukdeel moet worden vermenigvuldigd met de legitieme massa. De legitieme massa bestaat uit de goederen van de nalatenschap minus bepaalde schulden. Heeft de erflater tijdens het leven giften gedaan, dan moeten deze in bepaalde gevallen ook tot de legitieme massa worden gerekend (zie paragraaf A.7.3.15.1.7.3). Het kind krijgt voor de aldus berekende waarde een vordering op de nalatenschap. De overige wettelijke erfgenamen kunnen zonder meer worden onterfd. In de praktijk komt het bijvoorbeeld wel voor dat de langstlevende echtgenoot om fiscale redenen – besparing erfbelasting – wordt onterfd. De langstlevende echtgenoot kan hier niets tegen doen: hij/zij heeft immers geen recht op een legitieme portie. Wel kan een onterfde echtgenoot in bepaalde gevallen nog eisen dat hij/zij ter verzorging het recht van vruchtgebruik van bepaalde goederen van de nalatenschap krijgt (zogenoemde ‘wettelijke rechten’; zie paragraaf A.7.3.15.1.5). Dit recht kan in het testament niet worden uitgesloten. Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 7
Kluwer Navigator documentselectie
A.7.3.15.1.7.1Positie kind/legitimaris De kinderen moeten expliciet een beroep doen op hun legitieme portie. Als een kind het bedrag van zijn legitieme portie niet (of niet geheel) heeft ontvangen op grond van het testament, dan heeft hij voor het tekort een vordering in geld op de nalatenschap.[19] De vordering van het kind is in beginsel pas zes maanden na overlijden van de erflater opeisbaar. Indien de wettelijke verdeling van toepassing is, dan kunnen de kinderen hun legitieme portie pas opeisen bij het overlijden (of faillissement) van de langstlevende ouder. Deze bepaling is een belangrijke ‘stok achter de deur’ om het kind geen beroep op zijn legitieme portie te laten doen. Het is mogelijk in het testament een soortgelijke clausule op te nemen. [20] Voorbeeld 9 Fatma overlijdt met achterlating van haar echtgenoot Marcel en haar twee zoons Bilal en Rayan uit een vorig huwelijk. In haar testament heeft zij Marcel als enig erfgenaam benoemd. De nalatenschap bedraagt € 240.000. Bilal en Rayan krijgen ieder een legaat van € 30.000. De broers zijn het hier niet mee eens en doen een beroep op hun legitieme portie. Aangezien er volgens de wet drie erfgenamen zijn (stiefvader en twee kinderen), bedraagt het breukdeel waar de broers recht op hebben ½ x ⅓ = 1/6. Stel dat de legitieme massa gelijk is aan de nalatenschap van € 240.000. De legitieme portie van de broers bedraagt dan € 40.000 (= 1/6 x € 240.000). Omdat de broers slechts een legaat van € 30.000 hebben gekregen, kunnen zij in beginsel de resterende € 10.000 opeisen bij hun stiefvader Marcel. Fatma kan dit voorkomen door de legitieme vordering op Marcel in het testament niet-opeisbaar te maken. Door deze bepaling zullen Bilal en Rayan vermoedelijk genoegen nemen met het legaat van € 30.000. A.7.3.15.1.7.2Imputatieregeling en inferieure makingen Wanneer een kind een beroep op zijn legitieme portie doet, zal een aantal zaken in mindering worden gebracht op zijn vordering (imputatieregeling). Allereerst moet zijn vordering worden gekort met de giften die hij tijdens het leven heeft gekregen van de erflater. Verder zal ook hetgeen hij op grond van het testament als erfgenaam of legataris heeft gekregen in mindering moeten worden gebracht. Heeft hij een erfstelling of legaat geheel verworpen onder voorbehoud van zijn legitieme portie, dan zal zijn vordering moeten worden gekort met wat hij op grond van het testament had kunnen krijgen. Bij verwerpen zal het kind dus een afweging moeten maken of een beroep op de legitieme portie voldoende zal opleveren. Immers, denkbaar is dat een beroep op de legitieme portie minder oplevert in vergelijking met de situatie dat hij het testament respecteert. Voorbeeld 10 Raymond overlijdt met achterlating van zijn echtgenote Ans en zijn zoon Arno. In zijn testament heeft hij zijn echtgenote tot enig erfgenaam benoemd. Aan Arno is een stacaravan in Putten gelegateerd (waarde € 40.000). De nalatenschap bedraagt € 160.000. Arno houdt niet van kamperen en verwerpt het legaat met behoud van zijn legitieme portie. Het breukdeel waar Arno recht op heeft, bedraagt ½ X ½ =¼. Ervan uitgaande dat de legitieme massa gelijk is aan de nalatenschap, heeft Arno recht op een geldvordering van € 40.000 (= ¼ X € 160.000). Hierop moet echter de waarde van het legaat waar Arno recht op had (€ 40.000) in mindering worden gebracht. Per saldo resteert een vordering van nihil. Een kind heeft er recht op zijn erfdeel of legaat ‘vrij en onbezwaard’ te krijgen. Indien hij een erfstelling onder voorwaarde, last of bewind (zogenoemde inferieure makingen) krijgt, kan hij deze making onder Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 8
Kluwer Navigator documentselectie
voorbehoud van zijn legitieme portie verwerpen. Omdat het een ‘inferieure making’ betreft, wordt zijn erfdeel of legaat niet gekort op zijn legitieme portie. Van een inferieure making is geen sprake in de volgende twee gevallen:[21] – het kind moet genoegen nemen met een legaat van een in termijnen uit te betalen geldsom als in het testament is bepaald dat zonder deze uitgestelde betaling de voortzetting van een beroep of bedrijf in ernstige mate wordt bemoeilijkt. De legitimaris kan zich wel – bij de rechter – verzetten tegen deze bepaling; – het kind moet genoegen nemen met een ingesteld bewind als dit is ingesteld omdat hij ongeschikt is om in het beheer te voorzien of dat zonder bewind de goederen hoofdzakelijk ten goede zouden komen aan zijn schuldeiser(s). Het kind kan de juistheid van deze gronden eventueel betwisten. A.7.3.15.1.7.3Berekening legitieme portie en inkorting Door tijdens leven omvangrijke giften te doen, zou een ouder de legitieme portie van zijn kinderen eenvoudigweg kunnen frustreren. Bij overlijden kan de nalatenschap hierdoor immers nagenoeg nihil bedragen. Om dit te voorkomen, worden giften die tijdens het leven zijn gedaan voor de berekening van de ‘legitieme massa’ opgeteld bij het saldo van de nalatenschap.[22] In beginsel worden alleen giften in de afgelopen vijf jaar voor het overlijden van erflater in aanmerking genomen. Giften van vóór die tijd komen alleen in aanmerking als het betreft: – giften aan andere kinderen[23] die ook recht hebben op de legitieme portie; – – –
giften die kennelijk zijn gedaan om de legitimarissen te benadelen; giften die tijdens het leven door de erflater herroepen hadden kunnen worden of die bij de gift voor inkorting vatbaar zijn verklaard; giften waarvan het voordeel pas na het overlijden van erflater wordt genoten.
Als blijkt dat de legitieme portie van het kind is geschonden, heeft het kind – in chronologische volgorde – de mogelijkheid de volgende acties in te stellen:[24] – inkorten op het niet-vermaakte gedeelte van de nalatenschap (oneigenlijke inkorting); – inkorten op overige testamentaire makingen (in beginsel naar evenredigheid van ieders verkrijging, tenzij anders is bepaald in het testament); – inkorten van tijdens leven gedane giften (te beginnen met de meest recente giften). Het gaat hierbij om dezelfde giften als die in aanmerking zijn genomen bij de berekening van de legitieme massa. Voorbeeld 11 De nalatenschap van Leo (ongehuwd) bedraagt € 230.000. In zijn testament heeft hij zijn vriendin Marit een legaat van € 200.000 toegekend. Het resterende vermogen ad € 30.000 gaat naar zijn dochter Monique (op grond van de wet zijn enig erfgenaam). Leo heeft tijdens zijn leven de volgende schenkingen gedaan: in 2010 € 95.000 aan zijn exvriendin Jacoline en € 65.000 aan Greenpeace. In 2011 heeft hij € 95.000 geschonken aan zijn beste vriend Paul. Begin 2012 heeft hij zijn trouwe huishoudster Asmae € 15.000 geschonken. Monique neemt geen genoegen met haar verkrijging van € 30.000 en doet een beroep op haar legitieme portie. De legitieme portie van Monique bedraagt ½ X (€ 230.000 + de schenkingen van in totaal € 270.000) = € 250.000. Zij heeft reeds € 30.000 gekregen. Het tekort van € 220.000 kan zij ‘binnenhalen’ door eerst het legaat van € 200.000 in te korten. Vervolgens kan Monique € 15.000 inkorten op de schenking aan Asmae en € 5.000 op de schenking aan Paul. De overige schenkingen blijven buiten schot.
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 9
Kluwer Navigator documentselectie
De erflater kan in zijn testament de onderlinge volgorde van de inkorting van testamentaire makingen wijzigen (bij de giften is dit niet mogelijk). Een veel gebruikte clausule is bijvoorbeeld dat de legitimaris eerst moet inkorten op het aan de langstlevende ouder toekomende gedeelte van de nalatenschap. Indien tevens is bepaald dat de vordering op de ouder pas opeisbaar is bij diens overlijden, is het vaak onaantrekkelijk voor het kind om een beroep te doen op zijn legitieme portie (zie tevens paragraaf 1.7.1). A.7.3.15.1.8Inbreng van schenkingen in nalatenschap Om te voorkomen dat de ene erfgenaam boven de andere wordt bevoordeeld, dienen tijdens het leven van de erflater ontvangen schenkingen vaak in de nalatenschap te worden ‘ingebracht’. De ontvangen schenkingen worden verrekend met het erfdeel van de begiftigde, zodat iedereen per saldo evenveel heeft gekregen. De verplichting tot inbreng van de schenking kan worden opgelegd bij de schenking zelf, of kan later in het testament worden opgelegd.[25] Is er niets over geregeld, dan hoeft een schenking niet te worden ingebracht.[26] Voorbeeld 12 Hans komt te overlijden in 2014. Bij het overlijden zijn de kinderen Bert en Caroline enig erfgenamen. De nalatenschap bedraagt € 200.000. Hans heeft in 2011 aan Bert € 20.000 en aan Caroline € 30.000 geschonken. In zijn testament heeft Hans bepaald dat Bert en Caroline de schenkingen moeten inbrengen in zijn nalatenschap. Rekening houdend met de schenkingen bedraagt de fictief te verdelen nalatenschap € 250.000. Ieder kind heeft het recht op de helft hiervan (€ 125.000). Bij de verdeling van de nalatenschap worden de eerder ontvangen schenkingen verrekend. Bert krijgt € 105.000 (= € 125.000 – € 20.000) en Caroline € 95.000 (€ 125.000 – € 30.000). Bij de inbreng van schenkingen hoeft iemand nooit méér in te brengen dan het bedrag van zijn erfdeel. De achterliggende gedachte hiervan is dat de erfgenaam anders simpelweg de nalatenschap verwerpt (en dus geen inbrengverplichting meer heeft). De verplichting tot inbreng moet niet worden verward met het ‘inkorten’ (aantasten) van schenkingen. Tot inbreng van schenkingen is een erfgenaam verplicht of vrijgesteld. Inkorten van schenkingen komt pas in beeld als een erfgenaam een beroep doet op zijn legitieme portie (zie paragraaf A.7.3.15.1.7.3). Bij schending van de legitieme portie kunnen alle schenkingen worden ingekort. Dit geldt zelfs voor schenkingen waarbij de erfgenaam is vrijgesteld van inbreng van de schenking!
A.7.3.15.1.9Executeur, bewind en voogdijregeling Om de uitvoering van het testament soepel te laten verlopen, wordt in een testament vaak een executeur aangewezen.[27] De executeur beheert de nalatenschap, verzorgt de begrafenis en heeft tot taak dat de nalatenschap wordt klaargemaakt voor de verdeling. Het is mogelijk zijn bevoegdheden uit te breiden met een ‘afwikkelingsbewind’ en/of een ‘vereffeningsbewind’. De executeur heeft dan de volledige bevoegdheid de nalatenschap af te wikkelen en te verdelen. In de praktijk komt het vaak voor dat de langstlevende ouder als zodanig wordt benoemd. Het voordeel hiervan is dat hij/zij volledig grip houdt op de verdeling van de nalatenschap. Dit kan van belang zijn indien de wettelijke verdeling niet van toepassing is (of in het testament is uitgesloten). ‘Quasiwettelijke verdeling‘ De executeur-afwikkelingsbewindvoerder wordt in de praktijk wel de ‘turbo-executeur’ genoemd.[28] Als de langstlevende ouder deze bevoegdheden heeft, heeft zij een vergelijkbare positie als bij de ‘wettelijke verdeling’. Als turbo-executeur kan zij namelijk bij uitsluiting van de overige erfgenamen de nalatenschap verdelen en legaten afgeven. De kinderen kunnen de benoeming van de ‘turbo-executeur’ niet ongedaan Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 10
Kluwer Navigator documentselectie
maken door een beroep op hun legitieme portie te doen.[29] In het testament kan tevens een bewindvoerder worden aangesteld.[30] Een bewindvoerder kan vooral nodig zijn indien een jonge (al dan niet meerderjarige) erfgenaam de beschikking krijgt over een relatief groot vermogen. De bewindvoerder dient ervoor zorg te dragen dat niet onzorgvuldig met de nalatenschap wordt omgesprongen (beschermingsbewind). Een bewind kan ook worden ingesteld met als oogmerk conflicterende belangen met elkaar te verenigen, zoals bijvoorbeeld bij een recht van vruchtgebruik (conflictbewind). Daarnaast is het mogelijk om een afwikkelingsbewind in te stellen, te combineren met daarop aansluitende executele-regeling. In het testament kan ook een regeling over de voogdij[31] van minderjarige kinderen worden geregeld. Minderjarige kinderen staan onder het gezag van hun ouders. Als beide ouders overlijden, zal de kantonrechter een voogd benoemen. De ouders kunnen dit vóór zijn, door hiervoor een regeling in het testament te treffen. Hierdoor komt het gezag over het kind toe aan de persoon waarin de ouders voldoende vertrouwen hebben. A.7.3.15.1.10Vaststellen van nalatenschap Als iemand is overleden, dient eerst vastgesteld te worden of er een testament is. Indien een testament is opgemaakt bij een Nederlandse notaris, dan zal deze het testament hebben laten registreren bij het Centraal Testamentenregister (CTR) in Den Haag. Staat eenmaal vast wie de erfgenamen zijn, dan dient de nalatenschap te worden vastgesteld en vervolgens verdeeld. Hierbij spelen de volgende zaken een rol. – Is erflater in algehele gemeenschap van goederen getrouwd of op huwelijkse voorwaarden? Bij algehele gemeenschap dient eerst de huwelijksgoederengemeenschap te worden verdeeld alvorens de nalatenschap vaststaat. – Wat is de waarde van de nalatenschap (bezittingen minus schulden)? – Moeten legaten worden uitgekeerd/afgegeven? – Dient er schuldverrekening met bepaalde erfgenamen plaats te vinden? – Dienen schenkingen door bepaalde erfgenamen te worden ingebracht? Verklaring van erfrecht Nadat iemand is overleden, zullen diverse zaken geregeld moeten worden. In de praktijk wordt hierbij gebruikgemaakt van de ‘verklaring van erfrecht’. Dit is een verklaring van de notaris waarin wordt vermeld wie tot de nalatenschap is gerechtigd en wie bevoegd is namens de gezamenlijke erfgenamen op te treden. De erfgenamen hebben deze verklaring vaak nodig om bijvoorbeeld zaken bij de bank en dergelijke te regelen.
A.7.3.15.1.11Verwerpen of aanvaarden van nalatenschap? Iemands nalatenschap bestaat uit het saldo van al zijn bezittingen en schulden. Het is dus mogelijk dat dit saldo negatief uitvalt. De erfgenamen kunnen in dat geval in privé aansprakelijk worden gesteld voor de schulden. Om dit risico uit te sluiten, is het van belang in te zien dat de erfgenamen niet direct de nalatenschap hoeven te aanvaarden. Zij hebben drie mogelijkheden:[32] – aanvaarden nalatenschap (let wel: het aanvaarden kan ook stilzwijgend blijken uit bepaalde handelingen van de erfgenamen!); – beneficiair aanvaarden nalatenschap: bij deze variant wordt de nalatenschap aanvaard onder het recht van boedelbeschrijving. De erfgenamen zijn alleen aansprakelijk voor schulden van de nalatenschap voor zover er baten in de boedel zitten. Voor het meerdere zijn zij in privé niet aansprakelijk. Nadeel van het beneficiair aanvaarden is dat hiervoor een vrij omslachtige procedure moet worden gevolgd; – verwerpen nalatenschap: uiteraard is dit het ultimum remedium.
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 11
Kluwer Navigator documentselectie
Zolang de nalatenschap nog niet is aanvaard door alle erfgenamen, kunnen de schuldeisers van de nalatenschap zich gedurende drie maanden na het overlijden niet op de goederen van de nalatenschap verhalen.[33] Gedurende deze periode kunnen de erfgenamen ‘afwachten’ en zich beraden over de vraag of zij de nalatenschap al dan niet willen aanvaarden. Zolang zij zich maar niet gedragen alsof zij (stilzwijgend of uitdrukkelijk) de nalatenschap hebben aanvaard, gebeurt er verder nog niets. Wanneer een erfgenaam geen keuze maakt tussen verwerpen of aanvaarden, kan de kantonrechter op verzoek van belanghebbenden een termijn stellen aan de erfgenamen. De erfgenamen moeten dan binnen deze termijn een keuze uitbrengen. Brengen zij geen keuze uit, dan worden zij verondersteld de nalatenschap te hebben aanvaard.[34]
Voetnoten
Voetnoten [1] [2]
[3] [4]
[5]
[6] [7] [8]
[9] [10] [11] [12] [13]
[14] [15]
[16] [17]
Geregistreerde partners worden zowel fiscaal- als civielrechtelijk gelijk behandeld als gehuwden. Op de hoofdregel dat iedereen ‘voor gelijke delen’ erft, bestaan twee uitzonderingen (artikel 4:11 BW): – als de ouders in groep 2 volgens de wet erven, geldt per ouder een minimum erfdeel van; – het erfdeel van een halfzuster of halfbroer bedraagt bij de wettelijke vererving de helft van het erfdeel van een andere zuster, broer, of ouder. Iemand is bijvoorbeeld onwaardig te erven indien hij veroordeeld is vanwege moord op de erflater (artikel 4:3 BW). Het is mogelijk dat een erflater ook nog privévermogen bezit, bijvoorbeeld als bij een verkregen gift of erfenis is bepaald dat deze niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt (de zogenoemde uitsluitingsclausule; zie verder paragraaf A.7.3.15.2.6). Zie artikel 4:13, lid 4 BW. Indien binnen de aangiftetermijn (acht maanden) een ander rentepercentage wordt afgesproken, wordt hiermee voor de erfbelasting rekening gehouden (artikel 1, lid 3 SW 1956). Er is dan geen sprake van een schenking. Zie verder paragraaf 7.1.1. Artikel 4:18 BW. De termijn van drie maanden is een ‘fatale’ termijn. Het is niet mogelijk de wettelijke verdeling na overschrijding van deze termijn nog ongedaan te maken. Als de erfgenamen een andere rente zijn overeengekomen dan de ‘inflatiecorrectie’, kan – afhankelijk van de hoogte van de rente – nog steeds sprake zijn van ‘fictief vruchtgebruik’ van de langstlevende ouder. Dit geldt zowel bij de wettelijke verdeling als bij andere testamentsvormen waarbij een erfrechtelijke vordering ontstaat. Zie verder 7.1 e.v. Zie artikel 4:13 e.v. BW. Zie in dit verband P.J.T. van Gompel, Estate Planner Digitaal, 2012/3. Het derde wilsrecht geldt ook als de langstlevende echtgenoot na echtscheiding is hertrouwd en komt te overlijden vóór de stiefouder. Op grond van artikel 15, lid 1, onderdeel x, WBR is tot het bedrag van de onderbedelingsvordering (inclusief bijgeschreven rente) geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Zie J.C. van Straaten, FBN 2003/57. Bij het overlijden van de vruchtgebruiker is geen sprake van een fictieve verkrijging op grond van artikel 10 SW. Zie artikel 10, lid 7 SW en de toelichting op de Invoeringswet erfrecht (TK 27.245, nr. 1 3). Zie in dit verband tevens D.M. Swinkels, FBN 2005/28. Artikel 4:28 e.v. BW. De obv is flexibeler dan de wettelijke verdeling, omdat niet alle goederen aan de langstlevende ouder toegedeeld hoefden te worden. Op grond van het overgangsrecht blijven in het verleden gemaakte obv’s geldig (artikel 129, lid 3 Overgangsregeling Invoeringswet erfrecht). De nalatenschap kan niet verder worden verkleind dan met 6% samengestelde rente per jaar (artikel 9 SW). Zie voor deze problematiek verder paragraaf 7.1.2. Legitimarissen zijn afstammelingen van de erflater die hetzij uit eigen hoofde (kinderen), hetzij door
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 12
Kluwer Navigator documentselectie
[18] [19]
[20]
[21] [22] [23] [24] [25] [26]
[27] [28] [29]
[30] [31] [32] [33] [34]
plaatsvervulling (kleinkinderen) volgens de wet erfgenaam zijn (artikel 4:63lid 2 BW). Zie artikel 4:65 BW. Een kind heeft als legitimaris geen recht meer op de goederen uit de nalatenschap. Indien hij is onterfd, kan hij alleen aanspraak maken op een geldvordering en niet eisen dat hij bepaalde goederen uit de nalatenschap krijgt toebedeeld. De vordering kan alleen niet-opeisbaar worden gesteld indien deze ten laste komt van de overblijvende echtgenoot of partner waarmee een notariële samenlevingsovereenkomst is gesloten (artikel 4:82 BW). Om de clausule optimaal te laten werken, moet eveneens worden bepaald dat eerst ‘ingekort’ dient te worden op de overblijvende ouder of partner (zie verder paragraaf A.7.3.15.1.7.3). Zie artikel 4:74 en 4:75 BW. Zie artikel 4:67 BW. Of afstammelingen van de kinderen (kleinkinderen) die – door plaatsvervulling – legitimaris zijn (artikel 4:67, sub d BW). Zie artikel 4:87 BW. Artikel 4:229 e.v. BW. Onder het oude – tot 2003 geldende – erfrecht waren de (klein)kinderen altijd verplicht om ontvangen schenkingen in te brengen in de nalatenschap van hun (groot)ouder, tenzij deze uitdrukkelijk de inbreng had uitgesloten bij de schenking (of dit in zijn testament had opgenomen). Op grond van het overgangsrecht blijven deze regels gelden als de schenking vóór 2003 heeft plaatsgevonden. Is dit niet wenselijk, dan moet in het testament hiervoor een regeling worden getroffen. Artikel 4:142 e.v. BW. De term is ontleend aan B.M.E.M. Schols, Nieuw Erfrecht , nr. 5, blz. 58. De benoeming van de turbo-executeur is wel een ‘inferieure making’. Dit betekent dat als een kind een beroep doet op zijn legitieme portie, zijn legitieme portie niet wordt verminderd (geïmputeerd) met het erfdeel van de legitimaris (zie paragraaf A.7.3.15.1.7.2). Artikel 4:153 e.v. BW. Artikel 1:292 e.v. BW. Artikel 4:190 e.v. BW. Artikel 4:185 BW. Artikel 4:185 BW.
Dit document is gegenereerd op 14-11-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 13