5
Een kansrijke aanpak
Empowerment als denk- en handelingskader Jurriaan Omlo 5.1
Ontkrachten van eigen kracht
In het publieke debat is er de laatste jaren steeds vaker een roep om ‘eigen kracht’, ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘zelfredzaamheid’. Of het nu politici, beleidsmakers, opiniemakers of professionals zijn, iedereen lijkt er de mond van vol te hebben. Empowerment lijkt eveneens in dit rijtje thuis te horen. Empowerment is niet één doel of één methodiek, maar een richtinggevend denk- en handelingskader om sociale problemen van maatschappelijk kwetsbare groepen te begrijpen en om passende interventies te ontwikkelen (Van Regenmortel, 2008). Dit kader wijst ons er op dat we oog moeten hebben voor de kracht van kwetsbare individuen en groepen om invloed uit te oefenen op hun leven. Empowerment betekent dat mensen – ook wanneer zij in een kwetsbare positie verkeren – over competenties beschikken om veranderingen te realiseren, de regie daarover te voeren en om uiteindelijk de eigen maatschappelijke positie te verbeteren (Boumans, 2012). Bij nader inzien moet empowerment echter nadrukkelijk onderscheiden worden van termen als 'eigen kracht', 'zelfredzaamheid' en dergelijke. Empowerment ontkracht ‘eigen kracht’, omdat laatstgenoemde eenzijdig de nadruk legt op de verantwoordelijkheden, talenten en mogelijkheden van individuen. Empowerment erkent weliswaar dat mensen een bepaalde mate van autonomie kunnen realiseren, maar vraagt tegelijkertijd erkenning voor de kwetsbaarheid en sociale afhankelijkheid van mensen. Een pleidooi voor ‘eigen kracht’ is in die zin problematisch, omdat het gemakkelijk kan doorschieten in een vertoog waarin kwetsbare mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk of zelfs schuldig zijn aan hun achterstandspositie (vgl. Boumans, 2012; Linders, 2004; Penninx & Sprinkhuizen, 2011; Omlo & Van der Maat, 2011; Van Regenmortel, 2008). De wereld ziet er met een empowermentbril fundamenteel anders uit dan het beeld dat een dergelijk liberaal individualiseringsdenken ons voorschotelt. Er zijn twee belangrijke verschillen. Ten eerste is de probleemanalyse wezenlijk anders, aangezien empowerment het idee uitdraagt dat sociale problemen in interactie met de directe sociale omgeving en de wijdere samenleving ontstaan. Individuele kwetsbaarheid is mede het gevolg van een ongelijke verdeling en toegang tot hulp- en steunbronnen. Daarnaast bepalen maatschappelijke beeldvorming (soms resulterend in stigma’s en discriminatie), politieke en economische omstandigheden voor een belangrijk deel de individuele mogelijkheden (vgl. Boumans, 2012; Penninx & Sprinkhuizen, 2011; Van Regenmortel, 2008). De aandacht die empowerment heeft voor de impact van maatschappelijke factoren, vloeit voort uit de oorsprong van dit begrip. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw vormde empowerment een kritisch concept in de burgerrechtenbeweging, het anti-kolonialisme en de vrouwenbeweging (Jacobs, 2001). In deze context verwijst empowerment naar de emancipatiestrijd van sociaal achtergestelde groepen tegen onderdrukkende politieke en economische systemen. Deze systemen zouden de emancipatie in de weg staan en de eigen regie en handelingsvrijheid ondermijnen (Boumans, 2012). Een tweede verschil tussen empowerment en het eigenkrachtdiscours is gelegen in de oplossingsrichting. Zo gaat empowerment verder dan het versterken van individuele autonomie, omdat het de oplossing van sociale problemen als een gedeelde verantwoordelijkheid beschouwt. Empowerment beoogt geen absolute vorm van onafhankelijkheid, maar richt zich op autonomie in verbondenheid, waarbij mensen groeien dankzij ondersteunende sociale verbanden en inbedding. Principes als autonomie, verbondenheid en afhankelijkheid staan dan ook niet haaks op elkaar. Integendeel, ze veronderstellen elkaar (Boumans, 2012; Van Regenmortel, 2008).
Nu duidelijk is dat empowerment sociale problemen niet individualiseert, moet opgemerkt worden dat het ook niet betekent dat mensen enkel zijn overgeleverd aan maatschappelijke omstandigheden en slachtoffer zijn van het systeem. Mensen zijn geen passieve wezens zonder enige vorm van autonomie en keuzevrijheid: zij kunnen invloed uitoefenen en hun talenten en kennis inzetten. Het empowermentmodel is een krachtenperspectief dat gezondheid, welzijn en krachten centraal stelt, maar wel zonder de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van mensen uit het oog te verliezen (Boumans, 2012; Van Regenmortel, 2008). 5.2
Drie lagen van empowerment
Vroeger was empowerment dus een ideaal van oppositiebewegingen. Met de invoering van de Wmo is empowerment een belangrijk speerpunt van het overheidsbeleid geworden. De Wmo beoogt immers zelfredzaamheid, participatie, maatschappelijke betrokkenheid en sociale samenhang te versterken. Burgers kunnen nog steeds een beroep doen op professionele hulp- en ondersteuningsdiensten. Het verschil met vroeger is echter dat van burgers wordt verlangd dat zij in eerste instantie hun problemen zelfstandig oplossen of met behulp van mensen in hun nabije omgeving en uit hun netwerk. Pas als men hier niet in slaagt, kan er nagegaan worden of er ondersteuning is te vinden bij vrijwillige verbanden, zoals verenigingen, buurtorganisaties en religieuze instellingen. Als dit ook geen soelaas biedt, komen collectief toegankelijke voorzieningen in beeld. Pas in laatste instantie komen burgers in aanmerking voor individuele hulp en dienstverlening (Scholte & Sprinkhuizen, 2012). In navolging van diverse auteurs menen wij dat empowerment moet worden onderscheiden in een aantal lagen die onderling verbonden zijn en van elkaar afhankelijk zijn (vgl. Jacobs e.a., 2005; Van Regenmortel, 2008; Zimmerman, 2000). Ik volg de drie niveaus die Van Regenmorel (2008) formuleert: het individueel niveau, het collectief niveau en het politiek-maatschappelijk niveau. 5.2.1
Individueel niveau (micro)
Het individuele niveau impliceert het bevorderen van eigen regie, het aanspreken van eigen kwaliteiten, het ontwikkelen van vaardigheden, zelfvertrouwen en zelfbewustzijn en het stimuleren van maatschappelijke participatie. Het betreft hier het zelfhelpend vermogen: op eigen gelegenheid vragen en (levens)problemen oplossen, eventueel door gebruik te maken van beschikbare informatie via boeken, folders en internet. Van Regenmortel (2008) spreekt hier ook over veerkracht en psychologisch kapitaal. Dit wordt bepaald door de mate waarin mensen beschikken over eigenschappen als wilskracht, volharding en creativiteit in het omgaan met moeilijke levensomstandigheden. Ook veronderstelt psychologisch kapitaal dat mensen over zogenoemde copingstrategieën beschikken. Mensen zetten deze strategieën in om stress en spanningen te verminderen en om problemen op te lossen of beheersbaar te houden.
5.2.2
Collectief niveau (meso)
Het collectieve niveau omvat het aanwenden van krachtbronnen in de eigen omgeving (sociale steun van familie, vrienden of buren, religieuze of spirituele bronnen). Daarnaast heeft het betrekking op het bevorderen van zelforganisatie en zelfhulp in de sfeer van lotgenoten: zelfhulpgroepen van patiënten- en cliënten. Eerder in het boek is dit omschreven als het (hulp)organiserend vermogen van cliënten: de eigen problemen samen met anderen aanpakken. Een factor die van grote invloed is op het hulporganiserend vermogen is wat de socioloog Bourdieu aanduidt met sociaal kapitaal. Dit is de mate waarin mensen over een sociaal netwerk
beschikken, verworven dankzij sociale interacties met anderen. Ook het helpend vermogen speelt daarin een belangrijke rol. Zoals in het essay van Penninx is te lezen (zie hoofdstuk 6), heeft het geven van hulp in sociale relaties een positief effect op mensen: wie goed doet, goed ontmoet. 5.2.3
Politiek-maatschappelijk niveau (macro)
Het politiek-maatschappelijke niveau behelst het vergroten van macht om veranderingen door te voeren die verder reiken dan het eigen leven. Denk aan het veranderen van vooroordelen via lokale campagnes, betere toegankelijkheid van (buurt)voorzieningen en het beïnvloeden van sociale wet- en regelgeving. De ruimte om veranderingen te realiseren, is afhankelijk van het maatschappelijk kapitaal van een samenleving. Een cultuur die zich kenmerkt door een klimaat van wantrouwen, vraagverlegenheid, handelingsverlegenheid, intolerantie en weinig (groepsoverstijgende) solidariteit, zal minder snel vatbaar zijn voor maatschappelijke veranderingen. Daarnaast zijn veranderingen op politiek-maatschappelijk niveau eenvoudiger te realiseren als men zich organiseert in groepen. Belangengroepen en zelforganisaties zoals gehandicaptenorganisaties, ouderenbonden en cliëntenraden hebben vanzelfsprekend meer macht dan willekeurige individuen. 5.3
Drie nieuwe opgaven voor sociaal werkers
Het empowermentkader vraagt van professionals dat zij op een fundamenteel andere manier sociale problemen begrijpen en oplossingen zoeken (Van Regenmortel & Driessens, 2009). In de kern betekent een empowermentbenadering volgens Van Regenmortel (2008) dat de professional de negatieve kenmerken van een situatie probeert te verbeteren door op zoek te gaan naar positieve elementen. De professional legt weliswaar de nadruk op welzijn en het herkennen van krachten in plaats van te focussen op problemen en risicofactoren, maar dit betekent niet dat deze blind is voor beperkingen en kwetsbaarheden van mensen (Boumans, 2012). Het gaat om het zoeken naar de juiste balans tussen ondersteuning enerzijds en een beroep doen op de eigen krachten en omgevingskrachten anderzijds. Het empowermentparadigma stelt in feite drie opgaven voor sociaal werkers: het bevorderen van de eigen regie, het aanwenden van krachtbronnen in de eigen omgeving en het vergroten van macht om veranderingen door te voeren. Hieronder werken we deze drie opgaven achtereenvolgens uit. 5.3.1
Het versterken van het psychologisch kapitaal door het bevorderen van eigen regie
Om de krachten en mogelijkheden bij hulpvragers zelf actief op te zoeken wordt het belang van erop af gaan – ook wel outreachend werken genoemd - benadrukt. Mensen in kwetsbare posities opzoeken in hun eigen levenssfeer kan ertoe bijdragen dat zij uit hun sociale isolement worden gehaald en weer gebruik maken van voorzieningen. Ook ongevraagde hulp is daarbij nodig, want burgers die zorg uit de weggaan (‘zorgmijders’) en burgers die niet de juiste hulp krijgen (‘zorgmissers’) worden anders niet (goed) bereikt (Vgl. Van Doorn, 2008; Van Regenmortel, 2008). Een dergelijke bemoeizuchtige vorm van outreachend werken blijkt effectief te zijn. Twee op de drie mensen doen de deur open en laten sociaal werkers binnen als zij bij hen thuis aanbellen met de vraag of zij hulp nodig hebben. Bijna de helft van deze mensen blijkt daadwerkelijk tijdelijke of structurele hulp te kunnen gebruiken (Verplanke & Tonkens, 2013). Outreachend werken is niet alleen effectief. Het past ook uitstekend binnen het empowermentkader. Het erkent immers de tijdelijke afhankelijkheid en de noodzaak om mensen te helpen hun maatschappelijke vaardigheden weer op te pakken, zodat zij op den duur weer meer zelfregie kunnen nemen. Vooral in bedreigende crisissituaties is het doorgaans noodzakelijk om de regie van cliënten tijdelijk over te nemen. Daarna kunnen sociale
professionals de clienten nieuwe keuzemogelijkheden aanreiken zodat zij de regie weer kunnen terugpakken (Van Doorn, Huber et al., 2013). Het is van belang om onderscheid te maken tussen empowerment van individuen en die van groepen. Empowerment van individuen vindt in vele disciplines plaats. Denk aan activeringstrajecten naar werk, de geestelijke gezondheidszorg, vrijwilligerswerk, maatschappelijke opvang en verslavingszorg. Bij empowerment van groepen gaat het om mensen die enkele kenmerken delen of een gezamenlijk belang hebben, zoals ouderen in sociaal isolement, psychiatrisch patiënten en licht verstandelijk gehandicapten in begeleide woonvormen. Daarnaast kunnen wijk- en buurtbewoners een specifieke doelgroep vormen van empowerment. Hoewel dergelijke groepen doorgaans een meer diffuus karakter kennen, zijn ook zij aanspreekbaar op gedeelde belangen, zoals rondom leefbaarheid en veiligheid. Empowermentstrategieën gericht op wijk- en buurtbewoners hebben over het algemeen een relatief licht karakter, terwijl empowerment gericht op categorieën doorgaans steviger zijn. Empowerment van individuen gaat vervolgens vaak gepaard met nog wat intensievere interventies (Engbersen, en Sprinkhuizen, Uyterlinde en Lub, 2008). In alle gevallen gaat het er om, mensen er toe te bewegen de regie over hun leven (weer) ter hand te nemen, onder meer door het uitbreiden van keuzemogelijkheden die er zijn, zodat er een grotere kans is dat er een oplossingsrichting bijzit die past bij het karakter en de situatie van deze cliënt. Daarbij is het van belang om de cliënt aan te moedigen om kleine stappen te maken in de gekozen richting. Hierbij past een coachende rol van de professional, die het eigen oplossend vermogen van de cliënt versterkt, aanmoedigt, voorziet van advies en hulpmiddelen, maar niet onnodig stuurt. Zoals hiervoor besproken, vraagt de situatie van cliënten echter soms om een meer sturende rol van de professional. om het psychologisch kapitaal te versterken is naargelang de situatie soms een meer coachende rol wenselijk en in andere gevallen is een regisserende rol meer gepast. 5.3.2 Het versterken van het sociaal kapitaal door het aanwenden van krachtbronnen in de eigen omgeving Het bevorderen van eigen regie lijkt op gespannen voet te staan met de andere twee opgaven, dat wil zeggen dat er anderen nodig zijn om empowerment mogelijk te maken (Boumans, 2012). Van Regenmortel (2009) merkt in dit verband op dat het inderdaad niet mogelijk is om anderen te empoweren: mensen dienen zichzelf te empoweren. Maar dat neemt niet weg dat de omgeving dit proces wel kan stimuleren. De krachten in de omgeving kunnen benut worden door hulp- en steunbronnen toegankelijk te maken voor iedereen, in het bijzonder voor mensen in kwetsbare posities. Ten diepste gaat het erom het palet aan keuzemogelijkheden voor kwetsbare mensen te verruimen, waardoor alternatieve keuzes gemaakt kunnen worden (Van Regenmortel, 2009). Van professionals wordt in dit verband verwacht dat zij in mindere mate zelf directe hulp verlenen aan cliënten. In plaats daarvan probeert de sociaal werker contexten te creëren waarbinnen empowermentprocessen kunnen groeien. Dit is mogelijk door niet alleen aandacht te hebben voor het activeren en versterken van het zelfhelpend vermogen, maar tegelijkertijd voor het versterken van het hulporganiserend en helpend vermogen (Boumans, 2012). Hiervoor is het nodig dat professionals in een vroeg stadium samenwerking zoeken met vrijwilligers in de wijk en het sociale netwerk van cliënten (Scholte, Sprinkhuizen & Zuithof, 2012). Op deze manier kunnen (verborgen) omgevingskrachten ontdekt en benut worden. In dit verband wordt wel gesproken van de sociaal werker als 'maatschappelijk ondernemer', die het belang van zijn klanten dient door het (creatief) regelen van goede diensten op het juiste moment. Ook het versterken van de vaardigheden, het onderhouden van de motivatie en het betrokken zijn bij mantelzorgers, buurtgenoten en vrijwilligers worden belangrijke taken van het sociaal werk. Dit alles betekent dat sociaal werkers veel minder achter een bureau werken en veel vaker in de wijk te vinden zijn. Elkaar kennen en ontmoeten wekt vertrouwen. Bovendien leren betrokkenen waarvoor ze bij elkaar terechtkunnen (Scholte, Sprinkhuizen & Zuithof, 2012).
5.3.3. Het versterken van het maatschappelijk kapitaal door het vergroten van macht om veranderingen door te voeren Een aspect dat nogal eens veronachtzaamd wordt is de signaleringsfunctie die het sociaal werk heeft. Om empowerment duurzaam te doen slagen is invloed uitoefenen op het maatschappelijke klimaat van wezenlijk belang, omdat het ruimte creëert voor groepen in kwetsbare posities om eigen invulling te geven aan het leven. Nodig is een klimaat waarin de acceptatie van ‘anders zijn’ wordt vergroot en waarin uitsluitingsprocessen (zoals negatieve beeldvorming en discriminatie) worden tegengegaan. Verder moet er geïnvesteerd worden in het verlagen van drempels, het faciliteren van ontmoeting, het versterken van de positie van cliëntenorganisaties, belangenbehartiging, doelgroepen zelf laten meedenken en meebeslissen bij beleidsmaatregelen en het stimuleren van beleid dat het meedoen van kwetsbare burgers ondersteunt. Ook het inzetten op meer en betere samenwerking tussen cliëntenorganisaties, onderzoeksinstellingen en overheid is een belangrijk aandachtspunt (Boumans, 2012; Engbersen, en Sprinkhuizen, Uyterlinde en Lub, 2008). Bij deze opgave hoort een signalerende taak en soms zelfs een aanjaagfunctie om verbeteringen voor groepen kwetsbare burgers tot stand te brengen. Activisme en innovatie maken niet vanzelfsprekend bij iedere professional deel uit van zijn houding. Dit maakt het des te urgenter voor het management van een organisatie om hier meer prioriteit aan te geven dan nu vaak het geval is. In de selectie van staf zou meer gelet kunnen worden op dergelijke kwaliteiten. Een andere mogelijkheid is om de eigen medewerkers door middel van trainingen en cursussen bij te scholen. In onderstaand schema hebben wij de opgaven samengevat. Daarbij maken we onderscheid tussen de werkwijze, het niveau van interveniëren, het doel en de houding van de professional. Essentieel is dat de opgaven op deze drie niveaus parallel en zo veel mogelijk gelijktijdig worden uitgevoerd. Op die manier kan de verbinding tussen het individu en zijn directe en wijde omgeving het beste hersteld en of verstevigd worden. niveau individueel niveau
Doel versterken psychologisch kapitaal
collectief niveau
versterken sociaal kapitaal
politiekmaatschappelijk niveau
5.4
Werkwijze bevorderen van eigen regie door verruimen en versterken van zelfhelpend vermogen
aanwenden van krachtbronnen in de omgeving door adequate inzet van hulporganiserend vermogen en aanwenden helpend vermogen versterken signaleren en aanjagen maatschappelijk verbeteringen van positie kapitaal (groepen) kwetsbare burgers
houding Coachende of regisserende rol
rol van maatschappelijk ondernemer
activistische en innoverende rol
Krachtenperspectief, presentie met respect voor autonomie en partnerschap
In de vorige paragraaf besprak ik de opgaven voor sociaal werkers op verschillende niveaus. In deze paragraaf sta ik stil bij de basishouding van sociaal werkers. De houding van de hulpverlener en de wijze waarop een methodiek wordt toegepast is namelijk van doorslaggevend belang (Boumans, 2012). Volgens van Regenmortel (2009) kan de basishouding worden gekarakteriseerd door een krachtenperspectief, presentie met respect voor autonomie en partnerschap. Hierna leg ik deze principes uit. 5.4.1
Krachtenperspectief
Een essentieel uitgangspunt van het krachtenperspectief is dat niemand wordt opgegeven of wordt weggezet als “hopeloos geval”, “onbereikbaar” of “on(be)handelbaar”. Integendeel, het vertrekt vanuit het idee dat alle mensen van nature over talenten beschikken én dat elk mens ook wordt omgeven door omgevingskrachten. De opdracht aan professionals is om deze krachten samen met de hulpvrager te identificeren en te activeren. De professional dient dus niet alleen te geloven in de potentiële krachten van mensen, maar er ook naar te handelen door hier een beroep op te doen. Doordat een krachtgerichte hulpverlening zoveel mogelijk aansluiting probeert te vinden bij de leefwereld van de betrokkene en investeert in sociale netwerken, werkt het volgens het principe van de 'minst ingrijpende zorg'. De ervaringen uit de pilot van Dichterbij laten zien dat het expliciet vragen aan cliënten naar hun talenten, hobby’s en succesverhalen, vrijwel altijd leidt tot een gesprek met positieve aanknopingspunten. Deze vraag verandert de aanvankelijk problematiserende toon naar een optimistische benadering. Dat werd nog sterker als de cliënt werd uitgenodigd om zijn of haar talent ten nutte te maken voor andere mensen (wederkerigheid). Opvallend veel cliënten in de pilot geven hier graag gehoor aan, aanvankelijk onder het mom van afleiding. Maar op een diepere laag ervoeren hulpverleners het gesprek over de inzet van de talenten van de cliënt als een belangrijk omslagmoment. Vanaf dat moment was de cliënt geen probleemgeval meer, maar een volwaardig persoon met een (tijdelijk) probleem. Het onder de aandacht brengen en activeren van deze talenten kan zelfs leiden tot het uitvoeren van vrijwilligerswerk en op termijn betaald werk. De weggestopte, onbenutte krachten van kwetsbare burgers kunnen dus op een relatief eenvoudige wijze en met de juiste houding van de sociale professional opnieuw tot leven komen. Dit heeft een versterkend effect op het psychologisch, sociaal en uiteindelijk zelfs ook op het maatschappelijk kapitaal. 5.4.2
Presentie en respect
Een tweede element is gebaseerd op de presentietheorie van Andries Baart. Centraal begrip hierin is aandacht in de betekenis van ontmoeting, nabijkomen en echtheid. De theorie bestaat uit een aantal methodische kenmerken. Zo betracht de sociaal werker openheid, bijvoorbeeld door te werken met een open agenda, waarbij doelen niet vooraf vast liggen. Openheid betekent ook dat de presentiebeoefenaar de ander open benadert: niet weten, zich laten verwonderen en het eigen oordeel en handelen zo lang mogelijk uitstellen. Present zijn betekent in zekere zin 'niet-hulpverlening’. Door als professional bijvoorbeeld met een hulpvrager naar vakantiefoto’s te kijken ontstaan kansen om de relatie tussen de hulpvrager en de hulpgever te verbeteren. Het gaat om presentie met respect voor autonomie van anderen. Hiervoor is het nodig dat de professional accepteert dat men de cliënt nooit helemaal kan begrijpen. Erkenning hiervan draagt bij aan achting en gelijkwaardigheid in de relatie. Verschillen vormen geen aanleiding tot onbegrip, maar zetten aan tot verwondering en vormen een uitdaging tot het voeren van een dialoog. Empowerment accentueert de kracht van het verschil en het belang van recht op eigenheid en uniciteit. In dit verband leert de pilot dat het cyclisch werkproces van Dichterbij goed aansluit bij datgene wat een specifieke cliënt op een bepaald moment nodig heeft. Er is geen vooropgezet en langetermijnaanpak. Er wordt eerder ingezet op het geven van kleine zetjes. In het meest gunstige geval kan dit een sneeuwbaleffect van positieve reacties ontketenen, maar dat zal lang niet altijd het geval zijn. Er is ook geen vooropgezet einddoel (met tussendoelen); die taal spreken hulpverleners niet meer. Het is veel meer een zaak van kijken wat op een bepaald moment een belangrijke stap kan zijn om een positieve wending aan een moeilijke situatie te geven, die stap (helpen) uitvoeren en afwachten of de cliënt en zijn betrokkenen het verder zelf en samen afkunnen. 5.4.3
Partnerschap
Het laatste aspect dat Van Regenmortel noemt is partnerschap. Dit houdt in dat de hulpvrager een volwaardige actor is in de hulpverleningsrelatie. Partnerschap bestaat uit een aantal
elementen. In de eerste plaats wordt gewezen op betrokkenheid die zich manifesteert in bewogenheid en presentie. In de tweede plaats gaat het om gelijkwaardigheid, zonder machtsverschillen tussen hulpgever en hulpvrager te ontkennen. In de derde plaats omvat het een herstel van de verbinding met de omgeving. Bij mensen in kwetsbare posities zijn gevoelens van verbondenheid met de directe en de wijde omgeving doorgaans beschadigd geraakt, terwijl juist de omgeving een stimulerende rol kan spelen voor het welzijn van de persoon. In de vierde plaats bestaat partnerschap uit wederkerigheid. Hier gaat het om het zoeken naar een evenwicht tussen geven en nemen, waarbij erkenning is voor het gegeven dat de relatie met de hulpvrager ook iets oplevert voor de hulpverlener. 5.5
Wie wil er nou niet zelfredzaam zijn?
Empowerment is een aansprekend verbindend kader voor het sociaal werk. Het biedt handvatten voor sociale werkers om verschil te maken in het leven van individuen en groepen die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. Dit betekent echter niet dat er geen risico’s en dilemma’s zijn verbonden aan empowerment. Het grootste risico van het empowermentparadigma is misschien wel dat het te simpel en eenzijdig wordt voorgesteld. Daarmee bedoel ik dat het begrip wordt beperkt tot een strategie voor het (kwetsbare) individu om meer autonomie te verwerven, om het leven zelf te bepalen in plaats van zich te laten bepalen door anderen (Boumans, 2012). Empowerment wordt in dat geval te gemakkelijk vereenzelvigd met termen als ‘eigen kracht’, ‘onafhankelijkheid’ en ‘zelfredzaamheid. Een dergelijke gelijkstelling is problematisch, al was het maar omdat principes als zelfredzaamheid in dominante discoursen een vanzelfsprekende status hebben gekregen. De Brabander (2013) laat zien dat zelfredzaamheid en het streven hiernaar in het publieke debat niet zelden als iets natuurlijks wordt beschouwd; zelfredzaamheid is dan een idee dat voor zichzelf spreekt en geen nadere uitleg behoeft. De evidentie is zo sterk dat diverse opiniemakers retorische vragen stellen als: Wie wil nu niet zelf de regie over zijn leven? Wie wil er nu nou niet zelfredzaam zijn in plaats van afhankelijk zijn van instituties? Het vanzelfsprekende karakter van de zelfredzaamheidsideologie brengt tegelijkertijd met zich mee dat er weinig ruimte is voor een kritisch tegengeluid. Zo is er weinig kritiek op de verschuiving van afhankelijkheden. Daar waar onafhankelijkheid van het eigen netwerk (met name de familie) in de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat als een groot goed werd beschouwd, wordt een dergelijke vorm van afhankelijkheid nu juist als deel van de oplossing gezien. Afhankelijkheid van de familie is niet langer een probleem, terwijl afhankelijkheid van de overheid negatief is geworden en onder potentiële zorgvragers een bron van schaamte is geworden (Grootegoed, 2013; Tonkens & Duyvendak, 2013). Maar ook iemand die een pleidooi wil houden voor andere waarden, zoals gelijkheid en solidariteit, heeft heel wat uit te leggen (De Brabander, 2013). Daar staat tegenover dat het vanzelfsprekende idee dat burgers ten alle tijden sterk en zelfstandig moeten zijn, de maatschappij kan beletten oog te blijven houden voor allerlei reële vormen van kwetsbaarheid en afhankelijkheid (Omlo & Van der Maat, 2012). Zoals Boumans (2012, p. 44-45) het mooi verwoordt: 'Het runnen van het eigen dagelijkse leven is vaak al een behoorlijke opgave, het zorgen voor zichzelf, het voeren van een zelfstandig huishouden en alles wat daar bij komt kijken. (…) Wanneer deze afhankelijkheid genegeerd wordt en mensen in deze situatie van (zorg)afhankelijkheid zich onder het mom van empowerment alleen moeten zien te redden, kan dit juist leiden tot sociaal isolement en machteloosheid.' Tonkens en Duyvendak (2013) verwachten dat het leven van veel mensen die zorgafhankelijk zijn, kariger en eenzamer zal zijn als dagbestedingsprogramma's worden afgeschaft. Ook stellen zij dat de hervormingen een grotere maatschappelijke ongelijkheid, zowel tussen de seksen als tussen sociale klassen, tot gevolg zullen hebben. In hoeverre deze kritieken reëel zijn, lijkt er weinig toe te doen. Het is niet populair om te roepen dat de veronderstelling dat mensen daadwerkelijk vrij zijn om altijd en overal eigen keuzes te maken en in staat zijn om zichzelf te bevrijden van belemmerende sociale omstandigheden een mythe is (De Brabander, 2013). Evenmin klinken er weinig kanttekeningen
ten aanzien van de ontwikkeling dat zelfredzaamheid een gedragsnorm is geworden waaraan de burger moet voldoen en aan de hand waarvan zijn handelen, inzet en situatie worden beoordeeld en afgerekend. Wat eveneens niet onderschat mag worden is het taalgebruik van beleidsmakers, waar ook sociaal werkers zelf alert op moeten zijn. De impact van de retoriek over eigen kracht en zelfredzaamheid is namelijk allerminst onschuldig. Kwetsbare burgers nemen principes als ‘zelfredzaamheid’ op een vanzelfsprekende wijze over, met soms negatieve consequenties tot gevolg. Zo kunnen mensen een enorme psychische druk ervaren. Psychiater Jan Derken constateert dat zijn patiënten een lijdensdruk ervaren, omdat zij het gevoel hebben niet te kunnen voldoen aan de maatschappelijk wens van autonomie (in Peeters & Cloïn 2012). Het overnemen van zelfredzaamheid kan daarnaast ook doorwerken in het handelen van burgers in kwetsbare posities. Verschillende auteurs wijzen er in dit verband op dat mensen zo lang mogelijk hun eigen problemen proberen op te lossen vanuit de opvatting dat men de ander niet tot last wil en mag zijn. Deze vraagverlegenheid of vraagweerstand staat informele zorg in de weg (vgl. Grootegoed, 2012; Scholte, 2010; Omlo & Van der Maat, 2012; Linders, 2004). Uit onderzoek van Grootegoed (2012) blijkt bijvoorbeeld dat de verminderde toegang tot AWBZsteun er niet toe heeft geleid dat langdurig zorgbehoevenden hulp uit het sociale netwerk gemakkelijk accepteren als vervanger voor de weggevallen professionele zorg. Het blijkt dat deze mensen zich juist afhankelijker, minder autonoom en zelfredzaam voelen als zij een toenemend beroep moeten doen op het eigen netwerk. Daar komt bij dat zij hun omgeving niet willen belasten met zorg. Grootegoed concludeert daarom dat de nadruk op zelfredzaamheid ertoe kan leiden dat mensen hun zorgbehoeften niet uitspreken of hun hulpvraag uitstellen voor het eigen netwerk. sommige zorgbehoevenden maken zichzelf wijs dat het 'normaal' is dat zij zich psychisch instabiel voelen, sociaal inactief zijn of zich eenzaam voelen. Zij leggen zich neer bij de situatie (Grootegoed, 2013). Dit kan resulteren in minder participatie of ernstigere problematiek, waardoor deze mensen juist minder zelfredzaam worden dan voorheen. Dat is precies het tegenovergestelde van wat de Wmo beoogt. Als problemen zich dan opstapelen op meerdere levensterreinen, is de problematiek bovendien zo complex geworden dat het niet eenvoudig is om de situatie weer dragelijk te maken (Machielse & Jonkers, 2012; Scholte, 2010). Dit wordt ook ondersteund door ervaringen in de pilot. Het nut van het sociaal netwerk als manier om problemen op te lossen wordt overschat. Cliënten willen hun netwerk niet belasten of bezwaren. Mensen uit het sociale netwerk hebben diverse rollen voor elkaar, zoals de afleider, de komediant, de kroegmaat, de shopper of koopjesjager of de persoonlijk adviseur. De keuze van de 'hulpverlener' uit het eigen netwerk moet aansluiten bij die rol of in elk geval bij de persoon die dat in zich heeft. En daarnaast moeten de andere mensen uit het netwerk de rol uitvoeren die ze voor de ander hebben. Anders gaat iedereen met de cliënt over zijn probleem kletsen en dat is niet bevorderlijk. Differentiatie en verspreiding over de tijd zijn manieren om het sociaal netwerk meer toe te snijden op maat van de situatie toe te snijden. 5.6
Mensen helpen door zelfstandigheid te bevorderen
Empowerment biedt al met al geen eenvoudig recept hoe te handelen. Een belangrijke kernopgave is om elke keer opnieuw de juiste balans te vinden tussen overmatig paternalisme (betutteling en verzorging) en een afzijdige laissez-faire-houding. Empowerment erkent dat burgers in kwetsbare posities sturing nodig hebben, maar benadrukt eveneens dat professionals niet het stuur geheel over moeten nemen (Engbersen, en Sprinkhuizen, Uyterlinde en Lub, 2008). Het is en blijft belangrijk om tot op zekere hoogte te vertrouwen in de competenties en mogelijkheden van burgers. Maar ook om als professional te reflecteren op de vraag hoe hij of zij hierin kan ondersteunen en investeren. Alles overlaten aan de burgers is naïef, maar de neiging om alles over te laten aan sociale professionals is net zo improductief. De grootste uitdaging van deze tijd voor professionals is om een uitweg te vinden in het dilemma tussen mensen helpen en beschermen enerzijds en hun zelfstandigheid bevorderen anderzijds (Engbersen, en Sprinkhuizen, Uyterlinde en Lub, 2008).