Kansrijke Taal Schoolportret 6 Kansrijke Taal en Jenaplanonderwijs Jenaplanschool Gorkum
Colofon Titel:
Kansrijke Taal Schoolportret 6 Kansrijke Taal en Jenaplanonderwijs, Jenaplanschool Gorkum Auteurs en foto’s: Team Jenaplanschool Gorkum Redactie: Monique Hansma, Henk Hansma, Helena Kinds Vormgeving: APS, Publishing Service Centre Druk: Giethoorn Ten Brink Prijs: e 10,00 Bestelwijze: per mail: admin@jenaplangorkum onder vermelding van ‘Bestelling schoolportret Jenaplanschool Gorkum’
© 2008, Stichting Kansrijke Taal, Hoevelaken, Jenaplanschool Gorkum, Gorinchem
Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding • Weekopening • Kansrijke Taal • Jenaplanonderwijs
4 6 7 9 10
1. Gesprek 1.1. Beeldwoordenboek, onderbouw (groep 1-2) 1.2. Lees-je-mee-kring, middenbouw (groep 3-4) 1.3. Nieuwskring, bovenbouw (groep 7-8)
11 12 13 16
2. Spel 2.1. Gedicht met actie, onderbouw (groep 1-2) 2.2. Een huis met zeven kamers, middenbovenbouw (groep 5-6) 2.3. Zinsaankleden, bovenbouw (groep 7-8) 2.4. Rappen, bovenbouw (groep 7-8) 2.5. Levende typemachine, bovenbouw (groep 7-8)
20 20 23 27 29 32
3. Werk 3.1. Organisatie van zelfstandig leren & instructie Kansrijke Taal 3.2. Kansrijke Taal in wereldoriëntatie • Post, onderbouw (groep 1-2) • Familie, middenbouw (groep 3-4) • Robinson Crusoë, middenbovenbouw, (groep 5-6) • Schaarste op Madagaskar, bovenbouw (groep 7-8)
36 36 41 44 47 50 54
4. Viering 4.1. Weeksluiting wereldoriëntatie • Post, onderbouw(groep 1-2) • Familie, middenbouw (groep 3-4) • Robinson Crusoë, middenbovenbouw (groep 5-6) • Schaarste op Madagaskar, bovenbouw (groep 7-8) 4.2. Weeksluiting Kansrijke Taal • Vertaling Engelse prentenboeken, bovenbouw (groep 7-8)
57 57 57 57 58 60 62 62
5. Slotwoord
64
3
Voorwoord Het is 2004: binnen Jenaplanschool Gorkum heerst al langere tijd onvrede over het taalaanbod. Het aanbod is niet toereikend en uitdagend. Er wordt veel gewerkt met werkbladen en kopietjes waarop de welbekende invullesjes staan. Taal is een statisch gebeuren de kinderen vinden het saai en werken weinig kritisch. Een rijker aanbod zou daar verandering in kunnen brengen. Tevens is er binnen het team behoefte aan een rode draad, een zichtbare lijn door de hele school. De bouwen functioneren grotendeels individueel en door veel personeelswisselingen is onduidelijk geworden wat waar wordt aangeboden. Na overleg in het team en enig zoeken op internet komt de toenmalig directeur uit bij Kansrijke Taal. De boeken worden besteld, de taalwerkgroep leest zich in en al snel ontstaan vragen: hoe ziet dit er in de praktijk uit, klinkt leuk, maar hoe geven we dit invulling binnen ons Jenaplanconcept? De hoogste tijd om Henk Hansma,, trainer Kansrijke Taal, uit te nodigen op school om aan de taalwerkgroep meer over dit concept te vertellen. Een uur later, waarin kritisch naar de twee concepten is gekeken, voors en tegens zijn opgesomd, komen we tot de conclusie dat Kansrijke Taal alleen goed ingevoerd kan worden als het hele team er de schouders onder zet. Een tweede bijeenkomst wordt gepland en zo is Henk een aantal weken later weer bij ons op school. Op deze bewuste vrijdagmiddag zitten we met het hele team om tafel. Kritisch doch enthousiast wordt samen besloten begin schooljaar 2004-2005 met Kansrijke Taal aan de slag te gaan. Het hele concept zal worden ingevoerd maar wij mogen aangeven waarmee we willen starten. De keuze is gevallen op versjes en gedichten, omdat er veel taalbeschouwing mogelijk is bij het lezen en schrijven van gedichten. Het team wil spelen met taal en de kinderen weer plezier geven door een gevarieerd en ander dan gewoonlijk aanbod aan te bieden. In september 2004 is het dan zover, de eerste echte bijeenkomst, waarin het team wordt uitgedaagd mee te doen en Kansrijke Taal te ervaren. Tijdens de volgende bijeenkomsten wordt het repertoire aangevuld en ook geëvalueerd. Hetgeen weer inzicht geeft in de activiteiten binnen de verschillende stamgroepen. De eerste leerlijn is een feit, een stukje van de rode draad is zichtbaar gemaakt. 2008: In de jaren die volgen zijn de andere taalfuncties aan bod gekomen, waarbij het team steeds meer zicht krijgt op het integreren van Kansrijke Taal in de dagelijkse praktijk. Het afstemmen met projecten wordt eenvoudiger en zo wordt Kansrijke Taal de kapstok om ook wereldoriëntatie taliger te maken en dusdanig te verrijken. Inmiddels is het Jenaplanconcept en het gebouw gevuld met Kansrijke Taal, zichtbaar en herkenbaar zijn de werkplekken voor alle kinderen. De kinderen beschikken over middelen om vorderingen bij te houden en over materiaal om zelfstandig mee aan de slag te gaan. De verschillende kringen zijn bekeken, aangevuld, gewijzigd en verrijkt.
4
Kansrijke Taal is een vast onderdeel in het ritmisch weekplan, verweven in de projecten en opgenomen in de weektaak van de kinderen. Kortom: Kansrijke Taal is niet meer weg te denken uit deze school zoals in de rest van dit portret is te lezen. Speciale dank aan Helena Kinds, Stichting Kansrijke Taal en het team en de kinderen van de Jenaplanschool Gorkum, voor het tot stand brengen van Kansrijke Taal in onze Jenaplanschool. Peter Vroone, directeur Jenaplanschool Gorkum
Saskia Esther Nellie Daan Nathalie Joke Beppie Saskia Joke Peter Petra Kiki Martha Cissy Lies Shahnaz
5
Inleiding Jenaplanonderwijs én Kansrijke Taal. Dat is de keuze die het team en het bestuur van Jenaplanschool Gorkum hebben gemaakt. In dit schoolportret laten zij zien hoe deze combinatie er in de praktijk uitziet. Het team gaat op reportage door haar eigen school en heeft er voor gekozen verslag te doen van concrete gebeurtenissen. In hun beschrijvingen van lessen, projecten en vieringen maken ze duidelijk hoe Kansrijke Taal en Jenaplanonderwijs in elkaar grijpen, elkaar versterken en hier en daar misschien nog een beetje schuren. Maar vooral ook wat er precies gebeurde. Waar nodig geven ze toelichting en achtergronden. Dit boekje begint op maandag, tijdens de weekopening. Het team introduceert dan nieuwe activiteiten Kansrijke Taal. Na een pauze, waarin u zich kunt verdiepen in de hoofdpunten van het Kansrijke Taal- en het Jenaplanconcept, begint de eerste les. Zoals vaak de praktijk is in Jenaplanscholen, en zoals vermeld in het ritmisch weekplan, is dat een kring. Alle kringen staan bij elkaar in het hoofdstuk ‘Gesprek’. Duidelijk wordt dat die kringen barstensvol taal zitten. Na ‘Gesprek’ volgen hoofdstukken met de overige basisactiviteiten die in het Jenaplanconcept onderscheiden worden. ‘Spel’, dat wil zeggen lessen waarin leerlingen talige spellen ontwerpen of lessen waarin kinderen spelen met kennis. En ‘Werk’, gewijd aan de manier waarop Kansrijke Taalactiviteiten zijn opgenomen in thema’s wereldoriëntatie. Ook wordt in dit hoofdstuk duidelijk hoe aan de instructie van nieuwe Kansrijke Taalactiviteiten wordt gewerkt en hoe het zelfstandig leren tijdens het Kansrijke Taal keuze-uur in de verschillende bouwen verloopt. ‘Viering’ is het laatste hoofdstuk. De afsluiting van projecten in de verschillende bouwen vindt tijdens de weeksluiting plaats. Een lessenserie Kansrijke Taal waarin een bovenbouwgroep Engelse prentenboeken vertaalde, werd gepresenteerd tijdens een weeksluiting.
6
Weekopening Elke maandagochtend verzorgt het team een weekopening in de ‘kuil’ voor de hele school. Elke nieuwe taartpunt wordt geïntroduceerd tijdens deze weekopeningen.
1. Introductie leerlijn communiceren: ‘School is al een strafkamp’ Naar aanleiding van een krantenartikel over heropvoedingskampen voor moeilijke jongeren introduceert het team de stelling: ‘Nergens voor nodig. School ís al een strafkamp.’ Een goede stelling want zij is duidelijk; je kunt het er mee eens of oneens zijn. Én de stelling sluit aan bij de leefwereld van kinderen. Alle stamgroepleiders op het podium wordt gevraagd stelling te nemen door binnen touwcirkels te gaan staan. Er is een cirkel op de vloer gelegd voor ‘eens’, één voor ‘oneens’ en één voor ‘ik weet het nog niet.’ Op basis van argumenten proberen voor en tegenstanders elkaar te overtuigen. Hoe dat discussiëren en argumenteren in de les gaat, is te lezen in paragraaf 1.3 waar de bovenbouw deze activiteit doet. ‘Discussiëren en argumenteren’ is één van de activiteiten van de leerlijn communiceren binnen Kansrijke Taal. Ook andere activiteiten uit deze leerlijn, bijvoorbeeld praten door een muurtje, spelen in het postkantoor, wensen maken in de wenskist, en het doen van communicatiespelen passeren de revue. Met deze
7
weekopening start de invoering van een nieuwe leerlijn Kansrijke Taal in de groepen. Dat betekent dat er de komende tijd veel gecommuniceerd wordt. Activiteiten die altijd al op school worden aangeboden, zijn zo nodig opgepoetst en in een leerlijn geordend. Nieuwe Kansrijke Taalactiviteiten worden daar aan toegevoegd.
2. Introductie leerlijn woordenschat: ‘Sloffen, slenteren, lopen, door stappen, draven, rennen, vliegen’ Als je boos bent kunt je dat op verschillende manieren zeggen. ‘Ik ben boos, woedend, ik spring uit mijn vel, ik ben woest, ziedend, ik ben een beetje geïrriteerd, ik vind dit niet zo leuk.’ Het betekent allemaal net iets anders. Lopen is ook zo’n woord. Je kunt: rennen, sloffen, draven, vliegen, slenteren stevig doorstappen... Samen met kinderen proberen de stamgroepleiders zo veel mogelijk woorden te bedenken die vertellen hoe iemand zich op zijn voeten kan voortbewegen. Ze schrijven ze elk op een ander kaartje en willen ze dan in de goede volgorde leggen. Van langzaam naar snel. Moeilijk! Wat gaat sneller, sloffen of slenteren? Esther heeft het idee dat een trap helpt bij het nadenken. Deze weekopening introduceert het team de leerlijn woordenschat. Op het T-shirt van Helena zien de kinderen welke activiteiten daar bij horen. De woordtrap staat er ook bij. Sommige activiteiten hebben ze al vaak gedaan op school, andere zijn nieuw.
8
Kansrijke Taal Kansrijke Taal is een concept voor taal in de basisschool. In de vorm van het taartpuntenschema brengt Kansrijke Taal structuur aan in taalonderwijs. Een structuur die houvast biedt bij het opbouwen van een rijk, veelzijdig en samenhangend taalaanbod. De inhoud van het aanbod komt deels van Kansrijke Taal: materialen, activiteiten en lessen, te vinden in publicaties en in een digitale werkplaats. Daarnaast ontwerpen teams samen met trainers Kansrijke Taal nieuwe inhoud, passend bij hun school. Én er is plaats voor bestaande activiteiten, die met het taartpuntenschema opnieuw worden geordend en ingepast. Het totale aanbod wordt gevat in doorgaande leerlijnen van groep 1-8. Een traject invoering Kansrijke Taal is resultaatgericht. Om overzicht te houden over alle taal is het taartpuntenschema ontworpen. Stichting Kansrijke Taal heeft zich afgevraagd: ‘Waar gebruiken mensen taal voor?’ En: ‘Welke betekenissen geven zij aan taal?’ Op die manier zijn zes taalbetekenissen of leeressenties onderscheiden, visueel weergegeven in het taartpuntenschema.
Certificering Gorkum is een gecertificeerde Kansrijke Taalschool. Dit betekent dat: • Het team van Gorkum heeft zich gespecialiseerd in het verweven van Kansrijke Taal in hun Jenaplanonderwijs en er hoog is ingezet op de kwaliteit van het aanbod Kansrijke Taal in combinatie met de Jenaplanaspecten. • Er speciale zorgactiviteiten ontwikkeld zijn en het klassenmanagement hierop is afgestemd. • Leerlingen geleerd hebben op hun werk te reflecteren en er leringen uit trekken. • Een deel van de leermiddelen door leerlingen worden ontworpen en de leerlingen meedenken over kwaliteit. • Deskundigheid rondom de school, zoals klassenassistenten, stagiaires, conciërge en ouders optimaal wordt benut. • Stamgroepleiders elkaar coachen om de kwaliteit van hun Kansrijke Taallessen te verhogen. • Er aandacht is voor de presentatie van Kansrijke Taal. Zie voor meer informatie: www.kansrijketaal.nl
9
Jenaplanonderwijs Het Jenaplanconcept is een pedagogisch concept. Het wil een omgeving waarin kinderen worden uitgedaagd om actief kennis op te bouwen, te leren en daar zelf voor verantwoordelijk te zijn. Jenaplanonderwijs heeft deze opvatting gemeen met het sociaal constructivisme. Gesprek, spel, werk en viering Binnen het Jenaplanonderwijs worden vier basisactiviteiten onderscheiden waarin kinderen leren: gesprek, spel, werk en viering. Door met elkaar in gesprek te zijn, informeren kinderen elkaar en leren zij anderen begrijpen. Door samen te spelen leren kinderen rekening met elkaar houden. Ook maken zij al spelend dat wat ze hebben meegemaakt tot iets van henzelf. Onder werk vallen de instructiemomenten en blokperioden, waarin kinderen zelfstandig met het werk bezig zijn. Door samen te vieren, bijvoorbeeld in een weekopening- of sluiting leren kinderen elkaar wat het hoofd en hart heeft beziggehouden; gevoelens worden via viering overgebracht. De basisactiviteiten wisselen elkaar af. Deze afwisseling is vastgelegd in het ritmisch weekplan. Profiteren van verschillen Dat alle kinderen verschillend zijn, wordt op een Jenaplanschool niet gezien als hinderlijk, integendeel. Omdat zij zo veel van elkaar verschillen kunnen ze veel van elkaar leren. Leerlingen worden bewust in stamgroepen geplaatst die bestaan uit kinderen van verschillende leeftijden. Elke stamgroep heeft een groepsruimte, een zo huiselijk mogelijke omgeving, die samen met de kinderen ingericht is en beheerd wordt. Zo leren ze verantwoordelijk te zijn voor hun ruimte. Wereldoriëntatie In een Jenaplanschool is wereldoriëntatie een belangrijk vormingsgebied. Het is ‘het hart van het onderwijs’. Kinderen leren over de wereld om hen heen. Dat doen ze door vaak de school uit te gaan en omgekeerd, de wereld in de school te halen: ze luisteren naar verhalen, nemen zelf waar en experimenteren. Ze stellen zich vragen en gaan op zoek naar antwoorden. Vaak gebeurt dit in de vorm van projecten. Zodoende wordt de wereld steeds groter en ruimer en leert het kind zelf een mening te vormen. Basisprincipes De basisprincipes Jenaplan geven het kader en de speelruimte aan voor de ontwikkeling van Jenaplanscholen. In het Jenaplanonderwijs wordt elk mens als uniek gezien. Jenaplanscholen willen bijdragen aan de ontwikkeling van een eigen identiteit van ieder kind en daarbij uitgaan van de eigen mogelijkheden van kinderen. Daartoe creëren zij geschikte pedagogische situaties en geven zij het onderwijs vorm door een ritmische afwisseling van de basisactiviteiten. Zie voor meer informatie www.jenaplan.nl
10
1. Gesprek In de kring gaan kinderen en stamgroepleider met elkaar in gesprek om elkaar te informeren en elkaar te leren begrijpen. Kansrijke Taal heeft een aantal talige werkvormen geboden, met mogelijkheden om die gesprekken meer kwaliteit te geven. Als de leeskring en tekstkring ergens in het Kansrijke Taaltraject worden gefuseerd tot lees-je-mee-kring hebben team en leerlingen zo’n vijftien manieren verzameld om een boek te presenteren. Stamgroepleiders onderbouw werken vanaf dat tijdstip bijvoorbeeld meer met intermediairs en leerlingen van groep 4-8 kunnen, zo nodig met hulp van de stamgroepleider, een presentatievorm kiezen die precies bij het boek past. Meer variatie + keuze = meer plezier en dus worden fictieve boeken beter gelezen. Bovendien wordt er een groter beroep gedaan op het goed begrijpend lezen en stellen. Door nieuwe werkvormen toe te voegen aan de nieuwskring, krijgt iedereen een rol in de kring en niet alleen de kinderen die het formuleren van een mening makkelijk vinden. En er zijn duidelijke criteria gekomen om de kringen mee te evalueren. Het in de kring maken van een beeldwoordenboek, is een voorbeeld van een projectkring. Kinderen ordenen er samen informatie en wisselen ondertussen met elkaar van gedachten.
11
1.1 Beeldwoordenboek, onderbouw (groep 1-2) Vijf hoepels leg ik in de kring en verder pak ik een stapel met een heleboel afbeeldingen van meubels en voorwerpen die ik uit tijdschriften heb geknipt. Ze hebben te maken met ‘wonen’ vertel ik; dat is het thema waar we op dit moment aan werken. We bespreken ze samen. ‘Wat zie je?’ vraag ik. ‘Hebben jullie dat ook thuis? En waar dan?’ Kinderen vertellen dat het bestek in de keuken ligt en de afwasborstel ook. De afbeeldingen hiervan leg ik samen in een hoepel. Dat wordt de keukenhoepel. Ze krijgen het idee te pakken en vinden dat er ook een woonkamer-, een gang-, een werkkamer-, een slaapkamer- en een badkamerhoepel moet komen. Ik heb maar 5 hoepels neergelegd en moet er dus nog even één gaan halen. De kinderen zijn enthousiast en willen zelf ook platen in de hoepels leggen. ‘Het klopt niet’, zegt een van de kinderen als we bijna klaar zijn. ‘De computer hoort in de woonkamer.’ Door een ander kind is de PC ingedeeld in de werkkamer. Maar bij hém thuis staat de computer in de woonkamer. ‘Ja, we hebben een probleem, hoe moeten we dit oplossen?’ vraag ik. Een van de kinderen weet wel een oplossing: nóg een plaatje van een computer zoeken. De kinderen komen met meer voorbeelden van voorwerpen en meubels die niet bij iedereen in dezelfde kamer staan: de wasmachine, kaarsen, de telefoon. Na bijna een half uur intensief gewerkt te hebben, rond ik de les af. De volgende dag zoeken we tijdens de werkles de ontbrekende plaatjes erbij en maken we een ‘In-ons-huisbeeldwoordenboek’ door de afbeeldingen in één map te doen. De plaatjes in één hoepel vormen samen één hoofdstuk. De kinderen stempelen de titels van de hoofdstukken (keuken, woonkamer, gang etc.) op aparte pagina’s.
Esther 12
Tips van Esther
Ik heb deze activiteit voorbereid door veel afbeeldingen te zoeken (meer dan 30) uit verschillende tijdschriften zodat er ook een variatie in stijl is. Kinderen leren het meest van deze kring als zich probleempjes voor doen zoals de dubbelingen in bovenstaande lijst. Laat ze daar even mee puzzelen.
Leerdoel Het beeldwoordenboek past binnen de leerlijn woordenschat in de taartpunt 'omgaan met regels van taal'. Meer woorden leren, de betekenis van woorden leren kennen, omschrijven, verschillende relaties tussen woorden leren kennen en daarmee spelen zijn de doelen van deze kring.
1.2 Lees-je-mee-kring, middenbouw (groep 3-4) Eén van de meisjes uit de groep is aan beurt voor de lees-je-mee-kring. Ze heeft een grote tafel naar voren geschoven. Daarop zet ze een vertelkastje en ze vertelt de groep welk boek ze heeft gekozen voor de kring: ‘Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft*’. Lachen! De groep zit in een halve kring om de tafel
13
heen. Behalve het vertelkastje heeft ze ook handpoppen, knuffels klaargelegd en foto’s van dieren die in het verhaal voorkomen. Het leukste laat ze vast aan de groep zien: een nepdrol. De kinderen moeten alweer ontzettend lachen. Het kind niet, ze wil beginnen met voorlezen van het boek maar ze komt niet over de herrie heen. Ze heeft mij even nodig om de groep tot stilte te manen. Dan steekt ze van wal: ‘Een kleine mol steekt zijn kop boven de grond en precies bovenop zijn kop valt een drol’. Ze pakt de nepdrol en legt die op de kop van een mol.
De tweede bladzijde leest ze voor met het stemmetje van de mol. Dan vliegt het eerste dier voorbij: een duif. Het meisje schuift een handpop van een duif over haar hand en als mol vraagt ze aan de duif of híj op zijn kop gepoept had. Nee, dat had de duif niet; hij deed wel even voor hoe een duif poept. En het kind leest met een vies gezicht: ‘Een witte natte kledder kletste vlak naast de kleine mol op de grond. Zijn rechter achterpoot zat vol met witte spetters’. Ha, ha, ha. Dan pakt het kind de mol op en houdt ‘m voor de foto van het paard. Had hij soms op z’n kop gepoept? Nee, dat had het paard niet en ook hij deed voor hoe een paard poept. Zo stelde de kleine mol zijn vraag aan een haas, een geit, een koe, een varken. Iedere keer gaf het dier antwoord en deed voor hoe het poepte. Twee bromvliegen ontdekten uiteindelijk dat de poep op het hoofd van de kleine mol van Bullebak, de hond van de slager, was. De kinderen en zeker ook de kringleider van de dag hebben er veel plezier in. Na
14
afloop geven ze haar een groot applaus. We hebben genoten! Zoals afgesproken vraagt het kind dat de kring deed na afloop aan drie kinderen wat ze van de kring vonden. ‘Heel knap van haar dat ze de tekst met steeds andere stemmetjes voorlas! En ook nog met dieren het verhaal naspeelde.’ Ze hebben geen van allen tips, want het ging gewoon heel goed, zeiden ze. Ik ben het daarmee eens en heb geen aanvullingen. Het kind had haar kring goed voorbereid. In de week voordat ze haar kring deed, heeft ze met een stagiaire twee keer in een apart kamertje geoefend. Samen zochten ze in het documentatiecentrum platen van dieren waarvan er geen knuffel of handpop op school aanwezig was.
Beppie *Werner Holzwarth & Wolf Erlbruch, Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft. ISBN: 9789061745822
15
Tips van Beppie
Aan het begin van het schooljaar geef ik de kinderen een A4tje met Kansrijke Taalactiviteiten die ze kunnen doen tijdens een lees-je-mee-kring. Het vertelkastje is daar een voorbeeld van. Samen maken we van vakantie tot vakantie een planning voor de kringen van groep 4. Zo wordt geborgd dat iedereen aan de beurt komt. Veel kinderen van groep 3 willen ook graag een kring doen. Die plan ik dan ook in. Na iedere vakantie doe ik zelf een lees-je-mee-kring om de kinderen ideeën te geven. Tijdens de kring is mijn rol vooral van organisatorische aard. Ik zorg dat het kind de materialen bij de hand heeft die het wil gebruiken, dat de groep op tijd weer stil is en geeft het aan als het kind niet hard genoeg praat. Verder is het zijn of haar kring. Na afloop geef ook ik een evaluatie. Evalueren gebeurt dus niet alleen door medeleerlingen. Ook schrijf ik altijd een verslag van de kring voor hun trotsmap (portfolio) en beschrijf daarin hoe de kring is verlopen, wat goed ging en waar het kind een volgende keer op zou kunnen letten. Ouders zijn erg betrokken. Hebben veel belangstelling hoe het is gegaan en hebben vaak een rol in de voorbereiding.
Leerdoel De lees-je-mee-kring hoort bij de leeressentie ‘verbeelden en fantaseren met taal’ (gele taartpunt). Verbeelden, een verhaal vóór je zien, erin meegaan, het boeiend kunnen vertellen, episodes in een verhaal onderscheiden, begrijpend en technisch correct lezen, zijn doelen van deze kring.
1.3 Nieuwskring, bovenbouw (groep 7-8) ‘Fijn, jullie zijn alvast begonnen’ stel ik vast, als ik vijf minuten later de klas binnenkom omdat ik dringend iets moest afhandelen. Wat betreft de nieuwskring heb ik mezelf, tot het moment van de evaluatie, zo’n beetje overbodig gemaakt. De werkwijze van de nieuwskring is in de bovenbouw zo ingeburgerd dat de leerlingen zich er helemaal op hebben voorbereid. Ze hebben de tafel in het midden van de klas aan de kant geschoven, zijn in een kring gaan zitten, hebben touwen die straks nodig zijn bij de hand gelegd. Onderwerp van de nieuwskring is een artikel over een pas geopend kunstmuseum in Seoel. Je kunt daar replica’s bekijken van beroemde schilderijen zoals de Mona Lisa en Het laatste avondmaal van Leonardo Da Vinci. Bijzonder aan de replica’s is, dat ze zijn verfraaid met technische snufjes. Mona Lisa bijvoorbeeld, praat. Ze vertelt de bezoeker dat ze haar wenkbrauwen heeft afgeschoren omdat ze aan de mode mee wil doen.
16
Het kind dat de nieuwskring leidt, licht de inhoud van het artikel toe en geeft dan haar stelling: ‘Kunst daar mag je niets aan veranderen; daar kun je niet allerlei technische dingen bij doen.‘ Drie andere leerlingen leggen ieder een aan elkaar geknoopt touw neer, in stoplichtkleuren, zodat drie cirkels ontstaan. Kinderen die het eens zijn met de stelling gaan in de groene cirkel staan. Kinderen die het oneens zijn met de stelling, en dat is de grootste groep, gaan binnen de rode cirkel staan. De kinderen die twijfelen, nemen plaats binnen de oranje cirkel. Aan de kinderen in rood en groen de taak om de twijfelaars te overtuigen van hun standpunt. Spelregel is dat alleen nieuwe argumenten mogen worden genoemd. Welles-nietes gesprekken zijn niet toegestaan. De discussieleider neemt zelf geen deel aan de discussie. Zij bepaalt wie wanneer iets mag zeggen. Voor het overzicht gaat ze bovenop een stoel staan. Gedisciplineerd steken de kinderen een vinger op als ze de beurt willen. De discussieleider let zo goed op dat zij beurten geeft aan kinderen die niets zeggen. ‘Wat vind jij er eigenlijk van?’ Dit zijn de argumenten:
17
Voor • Het is misschien wel leuk voor kleine kinderen, maar ik vind het ook leuk om een keer naar een museum te gaan zonder dat technische. • Misschien vindt de kunstenaar het helemaal niet goed, en die is dood, dus kunnen we het niet meer vragen. Voor de zekerheid moet je het niet doen. • Je hebt ook koptelefoons met geluid waarmee je dingen over een schilderij kunt horen. Dus is dit niet nodig. • Deze schilderijen zijn heel zeldzaam; daar mag je niet zomaar iets aan veranderen. Tegen • Er is maar één museum die deze techniek heeft, dus kun je ook naar andere gaan als je het niet leuk vindt. • Als je het niet mooi vindt, ga je toch gewoon niet. • Dat ze allemaal technische dingen in een schilderij stoppen, is heel knap en dus óók kunst. • De schilderijen zijn toch al nep dus geeft het niet. • Het is wel leuk, het is weer eens iets anders. Vooral het argument dat techniek óók knap, en dus kunst is, overtuigt een aantal kinderen van oranje. Zij lopen over naar rood. Volgens de spelregels bedenken alle kinderen van rood nu een gezamenlijk slotargument. De kinderen van groen doen hetzelfde. Dat gaat niet helemaal goed. Iedereen vindt zijn argument eigenlijk toch het beste en de groepjes beginnen hun argumenten te herhalen. Dit is belangrijk, en ook nog dit, en dit.
18
Bij de evaluatie vraag ik eerst wat de groep er zelf van vindt. Die is zeer positief. Er is een onderwerp gekozen waar de meningen over verschillen de discussieleider sprak duidelijk, had een goede stelling, gaf iedereen beurten. Ik ben ook heel tevreden maar heb ook nog wel een paar tips hoe het beter kan. De discussieleider krijgt dus niet de hoogste beoordeling. Ze vergat leerlingen in oranje te vragen waaróm ze zijn overgestapt. Ook greep ze niet in toen er geen duidelijk slotargument kwam. Maar er was zeker een levendige discussie, op basis van argumenten!
Cissy Tips van Cissy
Toen we de activiteit 'discussiëren en argumenteren' voor de eerste keer deden, heb ik zelf de rol van discussieleider genomen zodat kinderen konden leren wat de bedoeling was. Kinderen hebben, vooral in het begin, hulp nodig bij het formuleren van een goede stelling. Hier hebben we ook gezamenlijk mee geoefend. Waarom is: 'Rood is een mooie kleur' een goed geformuleerde stelling en 'Welke kleur vind jij het mooist?' of Vind jij rood ook de mooiste kleur?' niet? De activiteit wordt een succes als iedereen zich aan de spelregels houdt. Binnen de touwen staan, alleen argumenten inbrengen, alleen praten als je de beurt krijgt etc. Gebruik een vast lijstje evaluatiecriteria.
Leerdoel Discussiëren en argumenteren tijdens een nieuwskring past bij de leeressentie communiceren (rode taartpunt). Leerlingen leren hun mening formuleren, luisteren naar anderen en een afwijkende mening durven hebben. De discussieleider leert een goede stelling formuleren (eventueel samen met de stamgroepleider), goed in de gaten te houden hoe de discussie verloopt en hierop te reageren. Heeft iedereen een inbreng? Wie verandert van mening en waarom?
19
2. Spel Kinderen leren terwijl ze spelen en experimenteren. Kansrijke Taal biedt structuur maar ook speelruimte. Een hoofdstuk om van te genieten.
Praten door een wandje. Het ene kind vertelt precies wat ze doet, de ander volgt de aanwijzingen op.
2.1 Gedicht met actie, onderbouw (groep 1-2) We zitten met zijn allen in de kring. Deze week werken we rond het thema bosdieren. Ik pak het gedicht ‘Beertje Pippeloentje’ en lees het voor. Niet te snel, want er zitten veel jonge kinderen in de groep. Ook herhaal ik het gedicht. Kinderen vragen uit zichzelf wat een barones en een bordes zijn. Niemand uit de klas weet het. Nadat ik het heb verteld, lees ik het gedicht nog een keer voor. Met een handpop tover ik mijn hand om tot beertje Pippeloentje. Ook heb ik een mandje met brood er in. Ik zeg het versje nog eens op en loop door de kring. Pippeloentje ruikt aan de broodjes en eet ze op. De kinderen kunnen het al aardig mee opzeggen. Als ik bij de barones kom, vraag ik of iemand dat wil zijn. Heel wat kinderen steken hun vinger op en ik kies er één uit. We zetten een tafeltje neer met een stoeltje erachter. Op het tafeltje leggen we ook een vork, een mes en een bordje uit het huisje. Het kind zegt mij na:’ ‘k Heb lang gewacht. Heb je broodjes meegebracht? ‘k Dacht dat ik ze nooit meer kreeg! Wat is dat? De mand is leeg!’ Ik loop hard weg en ga weer op mijn stoel zitten. De kinderen lachen.
20
Ik vraag om een nieuwe barones en ik vraag ook of iemand het beertje Pippeloentje wil zijn. Helaas hebben we er maar twee nodig want dat wil iedereen wel. Ik kies er twee uit. Dan lees ik het gedicht weer voor. De kinderen zeggen mee wat ze weten. Het beertje Pippeloentje loopt rond in de kring op één schoen en op één sok met een mandje aan de arm. Wat er gezegd wordt, wordt ook uitgebeeld. Ook heb ik gezegd goed naar de woorden te luisteren. Ze hebben veel lol en ook de kinderen die in de kring zitten spelen mee. Ze letten ook op of alles wel goed gebeurt. Als het versje is afgelopen, willen er gelijk weer andere kinderen een beurt hebben om Pippeloentje en de barones te spelen.
Joke
21
Tips van Joke
Houd de vaart erin. Met de intermediairs waar kinderen aan mogen voelen, ruiken en zelfs proeven gaat het gedicht veel meer leven. Moeilijke woorden leg ik uit. Je moet het gedicht vaak herhalen voor ze het kennen maar kunt daarmee steeds net iets variëren. De tekst blijft gelijk maar ik loop rond, geef kinderen een rol, herhaal een stukje, etc.
Het beertje Pippeloentje Kijk, het beertje Pippeloentje op een slof en op een schoentje.
Pippeloen loopt door de gang. Met een hele dikke wang
In het mandje aan z’n pootjes heeft hij zeven hele-broodjes,
loopt hij door de gang,en zie, nou zijn het er nog maar drie.
die hij even alle zeven aan de barones moet geven.
Onder aan de trap... a wee, dan zijn het er nog maar twee...
‘t Is een bere-barones in een huis met een bordes.
Boven aan de trap van steen... kijk, dan is ‘t er nog maar een.
Pippeloentje gaat op weg, maar daarginder, bij de heg
0, door zit de barones met een vork en met een mes
staat hij op z’n achterpootjes en ruikt even aan de broodjes
en ze zegt: ‘k Heb lang gewacht. Heb je broodjes meegebracht?
voor de bere-barones... Oei! Nou zijn ‘t er nog maar zes!
‘k Dacht dat ik ze nooit meer kreeg! Wat is dat? De mand is leeg!
Pippeloentje komt bij ‘t hek en, dat is nou toch zo gek, ‘t is niet helemaal in orde... want het zijn er vijf geworden! Kijk, de deur staat op een kier, maar nou zijn het er nog vier!
Pippeloentje krijgt een kleur en loopt heel hard naar de deur en hij holt de trap weer af en de deur uit in een draf... op een slof en een schoentje. Kleine stoute Pippeloentje.
Annie M.G. Schmidt, Het beertje Pippeloentje, ISBN 9789021481463
22
Leerdoel Een gedicht met actie opzeggen hoort bij de leeressentie ‘omgaan met de klank van taal’ (blauwe taartpunt). Het gaat bij deze activiteit vooral om het genieten van het gedicht en het samen beleven van het verhaaltje, de rijm en de cadans in het gedicht. Daarbij is het een geheugentraining. De zinnetjes slijten er door herhaling in.
2.2 Een huis met zeven kamers, middenbovenbouw (groep 5-6) In het prachtige boek ‘Een huis met zeven kamers’ laat auteur Joke van Leeuwen het huis van haar oom zien, dat zeven kamers heeft. In elke kamer gebeurt iets. Op een tafel heb ik drie schoenendozen gezet met daarin de zeven kamers. Maar omdat er deksels op de dozen zitten, kan niemand dat nog zien. De zijkanten heb ik beplakt met steentjespapier, de deksels met papier in dakpannenmotief. Uit de vertelkoffer haal ik het boek, een nichtje en een oom. Het nichtje vertelt dat ze een bijzondere oom heeft. We zullen steeds een kamer van zijn huis bezoeken. Oom vertelt het nichtje wat meer over zijn zitkamer, de eerste kamer die je tegenkomt als je de voordeur opendoet. Ik laat de zitkamer rondgaan zodat de kinderen hem zelf kunnen bekijken. Omdat het deksel van de doos in twee stukken gesneden is, blijft de andere kamer nog even geheim. De kinderen genieten van de kamer. Ze herkennen het behang, dat we zelf ook in de klas hebben om dingen mooi te versieren. Ze vragen waar ik de mooie stoeltjes vandaan heb. Bij de kamer hoort het verhaal van Piesie, dat ik voorlees. Oom vertelt het nichtje over zijn tweede kamer. Ik maak een rondje door de kring. We zijn nu in de eetkamer aangekomen. Ik zet een hoofddoekje op en ben
23
Mevrouw van Voren-Achterkant. Ze zat ergens in een restaurant. En zei: ‘Wat ik graag hebben wou is boerewoer met zoetekauw.’ Ik declameer het hele gedicht en wissel van rol door een ander hoedje op te zetten of een attribuut te pakken. De ober heeft een servet om zijn arm, de kok heeft een koksmuts op en het meisje heeft een petje op. Na afloop krijg ik applaus. Ik heb voor alle kinderen een kopie van het gedicht gemaakt. Ik vraag ze om groepjes van drie te maken, de rollen te verdelen en te proberen dit gedicht nu zelf te spelen en declameren. Op één kind na gaat iedereen enthousiast aan de slag. Na een kwartier oefenen mogen een aantal groepjes hun gedicht laten zien en horen. Het eerste groepje leest alleen voor. Het is moeilijk om dit gedicht in korte tijd uit het hoofd te leren. In de pauzes oefenen ze spontaan verder. Het tweede groepje voert een toneelstukje op. Mevrouw van Voren-Achterkant gaat aan de kringtafel zitten en heeft twee potloden als mes en vork in haar hand. Leuk om naar te kijken. De derde kamer is de slaapkamer met woordgrapjes over de letterlijke en figuurlijke betekenis van woorden. • Een traploper: een mannetje en een tapijt op de trap. • Een pantoffelheld: een gedaante onder het bed die overal bang voor is. • Een raamkonijn als raamkozijn. De meeste kinderen kunnen goed uitleggen wat het verschil is tussen de letterlijke en figuurlijke betekenis.
24
De vierde kamer is een leeg vertrek met alleen een luikje. De kelder. Bij het hoofdstuk kelder horen plaatjes. De kinderen krijgen een kopie van de plaatjes en bedenken er hun eigen verhaal bij waarbij het eind is gegeven. Op het laatste plaatje zit oom te wachten bij het kelderdeurtje terwijl nichtje door het gangetje komt aanstuiven. Er worden prachtige verhalen geschreven. Sommige zo uitgebreid dat ik de kinderen de gelegenheid geef om maar gelijk op de computer te gaan typen. Een fragment van een leerling uit groep 5: ... ze viel door het luik en was weer bij haar oom. De oom zei: “Hoe was het in de kelder?” “Heel eng en geinig. Maar het was wel leuk. Er waren hele gekke wezens en een hondenkop. Ik zag ook een dronken slang. Ik zag een trein en een gek mannetje en een gekke machine. En mollen met een snavel. Ik ging weg en toen was ik bij jou.” Bij de vijfde kamer, de spullenkamer, hoort een verhaal over een jongen die dingen verzamelt die hij zelf bijzonder vindt. Waaronder een geheimschriftgedicht. Dit gedicht heb ik gekopieerd en we lossen dit raadsel samen op. Vervolgens maken we zelf een raadsel.
25
De zesde kamer is de wc, met allemaal grappige gedichten. De kinderen lezen in de kring elkaar om beurten een gedichtje voor. Vinden ze leuk om te doen. De zevende en laatste kamer is de dierenkamer, heeft een verhaal over mensen die plotseling in dieren veranderen. Een verhaal vol fantasie waarbij de prachtige tekeningen van Joke van Leeuwen heel goed tot hun recht komen. Nu zijn alle kamers geopend en de dozen staan te pronken in onze lees-je-mee hoek. Oom vindt het wel jammer dat hij geen badkamer heeft, want in bad kun je de beste verhalen verzinnen.
Martha *Een huis met zeven kamers, Joke van Leeuwen. ISBN: 9789021473307
Tips van Martha
Al verloopt de les natuurlijk anders dan bij kleuters, ook groep 5-6 kun je goed 'meenemen' in een verhaal. Kies een fantasievol boek en mooie intermediairs en ga ervoor! Afwisselen tussen: o in de kring samen kijken naar de intermediairs en kamers en daarbij voorgelezen worden, en o in groepjes zelfstandig werken is een goede formule. De kring wordt niet saai en tijdens het zelfstandig werken gaan kinderen meteen gericht aan de slag omdat het een korte opdracht betreft. We hebben het boek in 7 lessen gelezen waarbij ik sommige opdrachten in de weektaak heb verweven. De langere verhalen zijn voorgelezen tijdens meerdere voorleeskringen. Je kunt op deze lessen naar hartenlust variëren. Er zijn vele variaties te bedenken op de opdrachten, die goed passen in de verhaalstructuur met de kamers.
Leerdoel Het huis met de zeven kamers hoort bij de leeressentie ‘fantaseren en verbeelden’ (gele taartpunt) en omdat er in het verhaal gedichten en woordspelletjes voorkomen ook bij de leeressentie omgaan met de klank en het veelzeggende van taal (blauwe taartpunt). Omdat ‘Een huis met 7 kamers’ aanleiding gaf tot veel activiteiten, zijn er ook veel leerdoelen. De belangrijkste: • meegaan in een verhaal • zelf verhaalelementen bedenken en samenvoegen tot een eigen verhaal • een tekst in een rol en op de juiste toon voordragen • tekst uit het hoofd leren • het verschil tussen de letterlijke en figuurlijke betekenis van woorden en uitdrukkingen leren kennen en deze ook leren verwoorden.
26
2.3 Zinsaankleden, bovenbouw (groep 7-8)
We maken samen op het bord een zin. ‘De aardige jongen geeft een lekker snoepje aan het lieve meisje.’ Ik introduceer twee manieren van ontleden: Je kunt ieder woord benoemen. Dit noemen we taalkundig ontleden. Je kunt ook zinsdelen benoemen. Dit noemen we redekundig ontleden. We starten met de taalkundige ontleding. Ik leg uit: ‘Om een goede zin te maken heb je verschillende bouwstenen nodig’, en trek de vergelijking met het bouwen van een huis: ‘Welke bouwstenen kennen we al?’ We schrijven ze kris kras op het bord: zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, voegwoorden, voorzetsels (even terug gekomen op de Engelse les waar we juist de voorzetsels behandeld hadden), werkwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden en ook persoonlijke voornaamwoorden. Bij elke soort herhalen we nog even hoe we ze kunnen ontdekken. Samen benoemen we de door ons gemaakte zin. De
aardige
jongen
geeft
een
lekker
snoepje
lidwoord
bijvoeglijk zelfstandig werkwoord lidwoord bijvoeglijk zelfstandig naamwoord naamwoord naamwoord naamwoord
aan
het
lieve
meisje
voorzetsel
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
Daarna zet ik de leerlingen aan het werk. Zij gaan kaartjes maken. Elk soort woord krijgt zijn eigen kleur. Bij mijn voorstel dat elk tafelgroepje een aantal verschillende kaartjes maakt, wordt tegengesputterd. ‘Ja, maar Cissy, dan bedenken de groepjes misschien vaak dezelfde werkwoorden en zelfstandige naamwoorden.’ De leerlingen willen elke groep een bepaalde woordsoort geven. Hé, ze zijn ineens betrokken bij het ontleden! Ze gaan aan de slag en voordat ze allemaal goed en wel bezig zijn, zijn bij enkele groepjes de kaartjes al op. Bij de werkwoorden komen natuurlijk ook de bij de leerlingen de voorkeur hebbende werkwoorden, zoals poepen en plassen. Bij de stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden wordt wat hulp gevraagd. ‘Cissy, hoe heet
27
dat schuimspul? En is plastic ook een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?’ De lidwoorden zijn er even bij ingeschoten en mijn stagiaire maakt gauw enkele bordjes met ‘de’, ‘het’ en ‘een’. Voegwoorden kennen ze allemaal nog van een voegwoordenspel dat we hebben gedaan. In 10 minuten hebben we een behoorlijk aantal kaartjes. We gaan weer terug in de kring.
Nu komt het leukste gedeelte. We gaan een zo lang mogelijke zin maken. Elk groepje zoekt een geschikt woord en één van de leerlingen gaat met het kaartje met het gekozen woord voor de groep staan. Zo ontstaat er een lange rij van leerlingen met allemaal een bordje. Ik heb de leerlingen van te voren gevraagd om de woorden duidelijk op te schrijven zodat de hele groep ze kan lezen. Halverwege deze activiteit zegt Maartje opeens: ‘Dit is geen zinsontleding maar zinsaankleding’. Iedereen vindt het een mooie vondst. Die houden we er in. De leerlingen ontdekken dat je met bijvoeglijke naamwoorden en voegwoorden de zin steeds langer kunt maken. We proberen een zin te maken waaraan iedereen meedoet. Dat lukt de eerste keer niet. Ik stel voor dat we het morgen weer proberen. Met elkaar maken we ten slotte een zin waarbij alle leerlingen én een moeder én twee stagiaires een kaartje vast hebben. Iedereen kan de namen van de woorden benoemen.
Cissy 28
‘De gestrikte piepschuimen kever plast tussen de gestippelde hand, maar het opgemaakte rubberen bakje hoort voor de behaarde muur en het gebloemde papier loopt in de milkshake.’
Tips van Cissy
Deze activiteit is heel geschikt voor kinderen die ontleden saai vinden. Omdat ze zelf een spel maken, de woorden bedenken en actief zinnen samenstellen raken ze meer betrokken. Gekke, originele woorden bedenken en, met mate, vieze mag ook. Daar hebben leerlingen veel lol in. Op de kaartjes staan alleen hele werkwoorden. Tijdens het spel heb je daarom meteen de mogelijkheid om het vervoegen onder de aandacht te brengen. Je kunt de kinderen vragen in welke tijd ze de zin willen zetten en of het enkelvoud of meervoud moet worden. Hierbij kun je dan ook de zwakke en sterke werkwoorden aan bod laten komen. Leerdoel Zinsaankleden is onderdeel van de leerlijn grammatica binnen de leeressentie omgaan met de regels van taal (paarse taartpunt). Woordsoorten leren benoemen en daar plezier in hebben is het leerdoel.
2.4 Rappen, bovenbouw (groep 7-8) Zelf een rap schrijven, dat lijkt de leerlingen wel wat. Allereerst vraag ik mijn groep of ze voorbeelden kunnen geven van een rap. Ook vraag ik hen wat een rap een rap maakt. Waarin verschilt het van een gedicht of een liedje? Ritme, is belangrijk, weten de leerlingen; het gaat om ‘praten in de maat’. Ze noemen Eminem en Ali B. Hier op inhakend rap ik zelf een stukje op een beat die ik op Cd laat horen. ‘Best stoer, dat ze dat zomaar doet’, vinden de leerlingen. De eerste keer rap ik tegen het ritme en metrum in. De tweede keer doe ik het goed. De kinderen horen het verschil en vinden de tweede keer ook beter, gelukkig. Daarna licht ik de begrippen ritme en metrum nog wat verder toe en schrijf een omschrijving op het bord.
29
Om te voorkomen dat kinderen heel lang gaan nadenken over een goed onderwerp, draag ik het thema ‘sprookjes’ aan. Op het bord maken we een mindmap: Sprookjes: • Assepoester: boze stiefzus, glazen muiltje, bal, schoonmaakwerk • Roodkapje: bos, wolf, mandje met eten, oma, jager Ik geef de kinderen een half uur om in groepjes van drie of vier een rap te schrijven en te oefenen. Daarbij zet ik een beat op, de leerlingen moeten die 'voelen' om de goede woorden in te passen. ‘Lukt dat dan wel, allemaal tegelijk en met de beats aan?’ vraagt een leerling. Dat vraag ik mezelf ook een beetje af, maar uiteindelijk gaat het prima. Terwijl ik rondloop, rappen leerlingen regelmatig even ‘voor’ wat ze hebben bedacht en dan luisteren we samen of het ritmisch goed zit. Ook luisteren we of het opzeggen gelijk gaat of dat de ene leerling de tekst net iets na de andere opzegt. Dan oefenen we nog even door. Soms moet het geheugen wat betreft sprookjes wat opgefrist worden. Hoe ging dat ook alweer met die wolf? Tot slot laat ieder groepje zijn rap horen met natuurlijk de beats op de achtergrond. De groep heeft er zeer veel plezier aan beleefd. Twee resultaten zijn als illustratie opgenomen.
Saskia 30
Tips van Saskia
Wel een beetje eng natuurlijk, rappen. Maar als je het gewoon doet, geef je de kinderen ook meer lef, is mijn ervaring. Schrijven en opzeggen van de rap moet in deze activiteit tegelijk opgaan. Je kunt een rap niet 'in je hoofd' maken. Een beat op de achtergrond geeft het goede ritme aan. Een mindmap met mogelijke ingrediënten voor de rap, helpt kinderen al flink op weg met het verhaal, zodat genoeg tijd overblijft voor concentratie op het ritme en metrum.
Roodkapje Roodkapje liep eens in het bos. Daar was zij al snel de klos. In het bos daar zat de wolf. Hij speelde een potje golf. Die wolf die at haar oma op; zette haar mutsje op z’n kop. Roodkapje zou het toetje zijn, maar ze was toch veel te klein. De jager zag de wolf in bed en heeft de dames toen gered.
Hans en Grietje Hans en Grietje zijn verlaten in het grote boze woud. Zij hebben niet in de gaten, dat daar woont een heks zo stout, In een huisje vol met snoep woont een heks zodat ik roep: ‘Knibbel knabbel knuisje, wegblijven bij dat huisje!’ De heks wou Hans opeten, maar hij was niet te vreten. De heks ging in de pot, dat was voor haar heel rot!
31
Leerdoel Rappen past binnen de leeressentie omgaan met de klank en het veelzeggende van taal (blauwe taartpunt). Door te rappen leren kinderen spelen met ritme, rijm, metrum en de zeggingskracht van woorden. Andere leerdoelen van deze activiteit zijn durf ontwikkelen in het houden van een voordracht en een tekst snel en duidelijk lezen en uitspreken.
2.5. Levende typemachine, bovenbouw (groep 7-8) We zitten in een halve cirkel voorin de klas. Voor het bord staat een tafel met een stapel kettingpapier, ernaast een stempeldoos. We gaan een typemachine spelen. Eén van de leerlingen wordt typist. Eén kind krijgt een blokje, waarmee het op de tafel moet tikken als er een spatie moet komen, een ander hanteert de bel, net als bij een echte typemachine het signaal voor een nieuwe regel. De anderen krijgen één of twee geeltjes met een letter erop totdat alle letters verdeeld zijn en plakken die onder de schouder. Uit de stempeldoos halen de leerlingen de letters van hun geeltjes en houden de letter die links op hun lichaam zit in de linkerhand, en die rechts zit in de rechter. De typist verzint het verhaal en wijst de benodigde letters één voor één aan.
32
Het aangewezen kind staat op, drukt zijn stempel in de stempeldoos en drukt ‘m af links boven op het papier. In het begin gaat het langzaam. De typiste moet zoeken waar alle letters zijn. Spannend is het wel. Iedereen kan meelezen: Er was eens een koning die woont in het woud.
Tijd voor een nieuwe typist. Zij geeft haar geeltjes en stempels aan de vorige typist. De geeltjes hebben we intussen op de bovenbenen geplakt, misschien dat ze dan minder snel van het lichaam vallen. Na een tijdje zit de nieuwe typiste er helemaal in en wijst met enorme snelheid kinderen aan. De letters komen daarom regelmatig bijna in de verkeerde volgorde op papier. Er ontstaat een rij. Het is niet meer helemaal duidelijk na en voor welk kind de spatie te horen was. De kinderen proberen mee te denken en woorden te vormen van de letters die verschijnen, maar ze weten natuurlijk nog niet wat de typist wil vertellen. Daarom geef ik aan: ‘Als je het blokje van de spatie niet hoort, typ je gewoon door. Je ziet vanzelf of de typist of jij een foutje hebben gemaakt.’
33
Dan is er een nieuw probleem. ‘We hebben geen afbreekstreepje! En het woord past er niet helemaal op.’ Eén van de leerlingen oppert: ‘We kunnen de i overdwars stempelen!’ Als we een paar regels hebben getypt evalueren we. We concluderen dat het typen soms langzaam gaat omdat een typist een bepaalde letter niet kan vinden. De kinderen dragen de volgende oplossingen aan: • De letters in alfabetische volgorde opplakken. • Laat één leerling typist zijn, die weet op een gegeven moment wie welke letter heeft. Dat is niet leuk voor de anderen, wordt daar tegen ingebracht. • We kunnen ook een levend toetsenbord maken. Maar dan heb je een aanwijsstok nodig of kinderen moeten wel in rijtjes maar met genoeg tussenruimte gaan zitten, dan kun je nog steeds aantikken. Tweede probleem is de papiertjes met de letters, die vallen steeds van de kleren af. Volgende keer schildersplakband gebruiken misschien?
Daan Tips van Daan
Geef kinderen met een letter die weinig voorkomt, er nog één bij. (Of experimenteer met de suggesties van de leerlingen hierboven) 34
Bewaak de spelregels. De typist bedenkt het verhaal en maakt daarbij
misschien fouten. Toch is het niet de bedoeling dat iedereen zich er mee gaat bemoeien want dan wordt het een chaos.
Het moet redelijk stil zijn tijdens de activiteit, anders hoor je niet wanneer het tijd is voor een spatie (blokje) of volgende regel (bel). Het is leuk om de problemen die je tegenkomt aan de groep voor te
leggen. Leerlingen komen vaak met creatieve oplossingen.
Leerdoel Alle toetsen en mechanismen in de levende typemachine moeten goed luisteren, concentreren en samenwerken. Wat deze algemene doelen betreft wordt veel van de groep gevraagd. De activiteit hoort bij de leerlijn taaldrukken binnen de taalessentie grafisch vormgeven van taal (oranje taartpunt). De taalspecifieke doelen zijn: • leren wat woorden zijn, spaties en afbrekingen en hoe deze worden toegepast • letters en klanken in woorden onderscheiden: woorden uiteenleggen in klanken en letters en deze weer samenvoegen tot woorden • met deze activiteit worden woordbeelden stevig verinnerlijkt. Deze activiteit heeft daarom ook een positief effect op spelling en technisch lezen. Het is goed om deze taalspecifieke doelen ook in de bovenbouw te onderhouden met activiteiten, zoals deze, die ook oudere leerlingen boeien.
35
3. Werk 3.1 Organisatie van zelfstandig leren & instructie Kansrijke Taal Tijd (uur)
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
8.30 - 9.00
Kring
Lees-je-meekring
Voorwerpkring
Nieuwskring
Werkstuk presentaties
8.45 - 9.00
Weekopening
9.00 - 10.00
Rekenen 7 & 8 aparte instructie
Rekenen 7 & 8 aparte instructie
Rekenen 7 & 8 aparte instructie
Rekenen Rekenen 7 & 8 in stam- 7 & 8 in stamgroep groep
10.00 - 10.30
Stilwerkperiode woordbouw
Stilwerkperiode woordbouw
Stilwerkperiode woordbouw
Begrijpend lezen
Stilwerk-periode woordbouw/dictee
10.30 -10.45
Buiten spelen
Buiten spelen
Buiten spelen
Buiten spelen
Buiten spelen
10.45 - 11.30
Gym
Stilwerkperiode
10.45 -12.00
Engels
SchoolTV weekjournaal
Stilwerk-periode
Wereld-oriëntatie/project
Stilwerkperiode
Stilwerk-periode/weektaak afmaken
11.30 - 12.15
Kansrijke Taal keuze-uur
12.00 -12.30
12.15 - 13.00
13.00 - 13.15
Eten en buiten Eten en buiten Muziek spelen spelen
Eten en buiten Eten en spelen buiten spelen
Lezen
Stilwerkperiode
Gym
13.00 -14.00
Werken aan eigen werkstuk
Werken aan eigen werkstuk
14.00 -14.30
13.15 - 13.45
Instructie Kansrijke Taal
13.45 - 14.30
Wereld-oriëntatie
14.30 - 14.45
Kring
Kring
Kunstzinnige vorming
Weeksluiting Afsluiting in de kring
Ritmisch weekplan van een groep 7-8
Toelichting • Rood: Kansrijke Taal op het rooster • Oranje: Kansrijke Taal toegepast in de basisactiviteit ‘gesprek’ • Groen: Kansrijke Taal toegepast in de basisactiviteit ‘werk’ • Paars: Kansrijke Taal toegepast in de basisactiviteit ‘viering’ • Blauw: Kansrijke Taal wordt betrokken als dit op dat moment een meerwaarde heeft.
36
Kansrijke Taal op het rooster Kansrijke Taal is op meerdere manieren in het aanbod van Jenaplanschool Gorkum opgenomen. Ten eerste is er het taalaanbod in de vorm van instructielessen (hiervan zijn in hoofdstuk 2 voorbeelden te vinden) en een keuze-uur. Daarnaast wordt Kansrijke Taal structureel toegepast in kringen (ze hoofdstuk 1), vieringen (hoofdstuk 4) en projecten & werkstukken wereldoriëntatie (paragraaf 3.2), Ten slotte hebben Kansrijke Taalactiviteiten regelmatig een meerwaarde in andere vak- en vormingsgebieden. Een voorbeeld is de vertaling van Engelse prentenboeken die een bovenbouwgroep heeft gemaakt (zie hoofdstuk 4). Instructie In alle bouwen bieden stamgroepleiders minimaal eenmaal per week een instructie Kansrijke Taal aan. Die les staat in het teken van het thema van dat moment. Op een registratieformulier wordt bijgehouden welke activiteiten de teamleden aanbieden. Hiermee zorgen zij ervoor dat per jaar zoveel mogelijk verschillende instructies gegeven worden. Naarmate het jaar vordert kunnen er steeds meer Kansrijke Taalactiviteiten zelfstandig uitgevoerd worden. Deze staan dan ook op de weektaak (vanaf groep 3) of zijn verwerkt in het keuze-uurcircuit. Keuze-uur Tijdens het keuze-uur werken leerlingen zelfstandig in hoeken of op werkplekken, in een circuit of op basis van eigen keuze. De opdrachten waar leerlingen tijdens het keuze-uur aan werken zijn eerder aan bod gekomen in een instructieles. Meestal is de activiteit daar met de groep samen uitgevoerd, maar niet altijd. Voor sommige activiteiten is een korte introductie voldoende. Op de weektaak en op een algemene registratiekaart wordt bijgehouden welke opdrachten de kinderen tijdens het zelfstandig leren doen. De stilwerkperiode kan ook gebruikt worden om aan Kansrijke Taalactiviteiten te werken. Met gerichte activiteiten wordt samen met de leerlingen het werk geëvalueerd en worden met hen tips ontwikkeld om het te verbeteren. Materialen voor zelfstandig leren zoals opdracht- en ideekaarten, zijn deels afkomstig van Stichting Kansrijke Taal en deels ontworpen door het team.
37
Ook leerlingen spelen een rol in dit ontwerpproces. Hun werk wordt gebruikt om andere kinderen op ideeën te brengen. De organisatie van het zelfstandig leren tijdens het keuze-uur is per bouw verschillend. Zelfstandig leren onderbouw (groep 1-2) Eén keer per week staat voor groep 2 het Kansrijke Taal keuze-uur op het rooster. Alle opdrachten die we aanbieden in een keuze-uur, passen binnen dezelfde taartpunt of leeressentie Kansrijke Taal. We proberen de activiteiten aan te laten sluiten bij het project waaraan we werken en ook bij gezamenlijke Kansrijke Taalactiviteiten die gepland zijn. Kinderen doen elke week een andere opdracht. Zij rouleren dus langs de activiteiten tot het tijd is voor een andere taartpunt. In het aanbod voor zelfstandig leren maken we een mix van activiteiten waarbij kinderen veel ondersteuning nodig hebben en activiteiten die minder begeleiding en hulp vragen. Je kunt als stamgroepleider niet overal tegelijk zijn. Om die reden hebben we er als bouw gezamenlijk voor gekozen om het Kansrijke Taalcircuit alleen aan groep 2 aan te bieden. De jongsten gaan op vrijdag tekenen of aan het werk met materialen zoals Lego en Mobilo zodat ze de hulp van de stamgroepleider en eventueel stagiaire minimaal nodig hebben. De aandacht kan dan vooral gericht worden op een kleine groep oudsten. Een greep uit de activiteiten die we aanbieden: Gedichtenhoek • Elfje maken • Gedicht luisteren • Gedicht uit het hoofd leren • Episodeboek van een gedicht maken Lees-je-mee-hoek • Boek zonder woorden lezen of zelf maken • Luisteren naar een luisterboek • Spelen met een verteldoos met prentenboek en intermediairs • Vertellen bij vertelplaten • Kijkdoos maken Interessante boekenhoek • Deel-geheel ontdekken met verschillende formaten kokers • Eigen interessant boek maken • Plattegrond maken • Oorzaak-gevolg schema invullen
38
Woordenschathoek • Spelen met letters • Beeldwoordenboek maken • Betekenisnuances Communicatiehoek • Wie ben ik? • Communicatiespel • Samenspraak • Intermediairs & poppenkast • Wenskist Taaldrukken en vormgeven • Vouwdruk • Afdruk materiaal • Afdruk handen • Stempelen • Stempels maken Zelfstandig leren, middenbouw (groep 3-4) Ook in de middenbouw is er één keer in de week een Kansrijke Taal keuze-uur. We zetten daarvoor een circuit op met opdrachten waaruit kinderen kunnen kiezen. Voor alle hoeken zijn opdrachtkaarten beschikbaar. Ook hebben we andere materialen gemaakt. Er zijn bijvoorbeeld kaartjes met homoniemen, synoniemen en samengestelde woorden, er zijn vertelplaten en gedichtjes verzameld. Deze materialen spreken dikwijls voor zich, waardoor kinderen de opdrachtkaarten (veel tekst) minder nodig hebben. Voor het keuze-uur maken we een selectie opdrachtkaarten afkomstig uit verschillende hoeken. Aan het begin van het keuze-uur nemen we de opdrachten kort door. We koppelen ze aan het project waaraan we op dat moment werken. Daardoor kan het voorkomen dat bepaalde taartpunten niet vertegenwoordigd zijn. Opdrachten hieruit passen dan niet bij het thema. In de groep hangt een bord met haakjes waaraan de zes gekleurde kaartjes van de verschillende taartpunt hangen. Ieder kind heeft een naamkaartje. Ongezien trekt de stamgroepleider uit de stapel een naamkaartje en geeft dit aan het kind die het onder de taartpunt van haar of zijn keuze hangt. De kinderen weten dat ze activiteiten uit verschillende taartpunten moeten kiezen.
39
Als alle kinderen gekozen hebben gaan ze aan het werk. Als een kind van groep 3 de opdracht niet kan lezen, vraagt het hulp aan een ander kind of aan de stamgroepleider. Als een kind iets uit het documentatiecentrum nodig heeft gaat hij of zij dat halen. Het overige materiaal bevindt zich in de klas. Na ongeveer drie kwartier vragen we de kinderen op te ruimen. De kinderen die niet met hun activiteit klaar zijn, gaan de volgende week verder. Na het opruimen gaan we in de kring en vertellen de kinderen aan elkaar wat ze hebben gedaan en hoe ze het vonden. En natuurlijk laten ze het resultaat zien en horen. Dat kan bijvoorbeeld een opvoering in de poppenkast zijn of een gedichtje dat uit het hoofd geleerd is. Of een groepje vertelt wie gewonnen heeft bij het synoniemen-memory-spel. Zelfstandig leren, middenbovenbouw (groep 5-6) De middenbovenbouw bieden we voor zelfstandig leren een circuit van 6 opdrachten, één opdracht per taartpunt. Een circuit duurt ongeveer 8 weken. Iedereen moet alle opdrachten maken. We willen kinderen stapsgewijs leren om keuzes te maken en opdrachten uit voeren binnen een bepaalde tijd. Bij de start van een nieuw circuit nemen we alle opdrachten met de kinderen door en laten ook zien waar de benodigde materialen zijn en hoe deze gebruikt worden. Alle opdrachten die we aanbieden, hebben we ook al een keer samen gedaan in kring en instructie. Net als in de onderbouw maken we een mix van opdrachten waarvan we verwachten dat we veel energie moeten steken in het op weg helpen van leerlingen en opdrachten die leerlingen geheel zelfstandig aankunnen. Voorheen was de keuze uit de verschillende hoeken en opdrachten geheel vrij. Hier zaten voor ons een aantal nadelen aan: • We konden niet alle kinderen adequaat helpen • Sommige kinderen verzandden in de opdracht • Kinderen kozen uit zichzelf weinig variërende opdrachten. Vandaar dat we nu voor een strakkere organisatie hebben gekozen. Als dit circuit goed loopt kunnen we per taartpunt 2 of 3 opdrachten aanbieden. De kinderen krijgen dan wat meer keuzemogelijkheden. Op deze wijze willen we kinderen stapsgewijs leren omgaan met het maken van keuzes en het uitvoeren van opdrachten binnen een bepaalde tijd.
40
Zelfstandig leren, bovenbouw (groep 7-8) Het keuze-uur Kansrijke Taal in de bovenbouw wordt gekenmerkt door de verscheidenheid aan mogelijkheden. In principe mogen kinderen een keuze maken uit alle hoeken. Er mag samen gewerkt worden aan opdrachten. Er wordt op een lijst bijgehouden wat iedereen precies doet en gedaan heeft. Het is dus niet vrijblijvend. Van tevoren wordt met de stamgroepleider overlegd over het na te streven resultaat. De laatste 10 minuten van het keuze-uur gebruiken we om te evalueren. Eventuele presentaties worden dan uitgevoerd of gepland op een later tijdstip. Proefjes, maquettes, muurkranten, een quiz, werken met intermediairs, stempelen, gedichtenposters, interviews alles komt aan bod. Er worden eisen gesteld aan de taalkundige verwerking en de presentatie. De leerlingen genieten van dit uurtje en er ontstaan prachtige werkstukken, waarop ze terecht trots zijn.
3.2 Kansrijke Taalactiviteiten in wereldoriëntatie Zoals eerder gezegd is wereldoriëntatie in Jenaplanscholen een zeer belangrijk vormingsgebied. Gorkum biedt wereldoriëntatie aan in projecten en werkstukken. De thema’s voor die projecten komen meestal uit De Grote Reis, een methode voor wereldoriëntatie. Kansrijke Taal speelt in projecten wereldoriëntatie een grote rol, maar blijft daar een middel. Het is dienstbaar aan de doelen van de projecten. Als teamleden van Jenaplanschool Gorkum een project plannen gaan ze de activiteiten van Kansrijke Taal langs om te bepalen welke goed passen. Belangrijk criterium voor de keuze is dat ze het project verstevigen en taliger maken. In werkstukken doen kinderen hetzelfde. Werkstukken Naast het werken aan projecten is ook het maken van werkstukken een vast onderdeel van wereldoriëntatie. De voorbereiding voor het maken van werkstukken, informatie zoeken, bekijken en lezen, begint al in de middenbouw. Bij het maken van een werkstuk
41
krijgen kinderen begeleiding van de stamgroepleiders en van Nelly, de documentalist. Als het werkstuk, -dat allerlei verschijningsvormen kan hebben, zoals bijvoorbeeld een muurkrant-, afgerond is, presenteren leerlingen het aan de groep in een werkstukkenkring. In een werkstuk zijn altijd Kansrijke Taalopdrachten opgenomen, bijvoorbeeld uitgewerkte ordeningsschema’s als deel/geheel, mindmap en oorzaak-gevolg.
Bij de presentatie van haar werkstuk over het leger nodigde een leerling uit groep 8 een sergeant uit die drie maal is uitgezonden naar Bosnië. Vooraf hebben we met de groep nagedacht over vragen die we hem zouden stellen.
Projecten Het project Schaarste op Madagaskar start met de activiteit ‘Dat is pas... schaars!’ bedoeld om het begrip schaarste met leerlingen te nuanceren. De middenbouw begint het project Familie met dezelfde activiteit om kinderen meer inzicht te geven in het begrip ‘oud’. De stamgroepleiders krijgen een beeld van hoe hun leerlingen over de begrippen denken. Een beeldwoordenboek (zie 1.1) of een mindmap maken over het onderwerp van het project zijn andere bijvoorbeelden van een goede start. De activiteiten laten kinderen zich bewust worden van de vele aspecten van het projectonderwerp. Daarin wordt dan ook al een eerste ordening aangebracht. In de loop van het project kan de verworven informatie worden geordend in bijvoorbeeld de Kansrijke Taalschema’s: deel-geheel en kringloop (zie Robinson Crusoë), stamboom (zie Familie). Een evaluatieposter met verschillende uitgewerkte Kansrijke Taalopdrachten, zorgt voor een zorgvuldige afronding van een project (Schaarste op Madagaskar).
42
Hoe in organisatie, planning en inroostering projecten en Kansrijke Taal op elkaar afgestemd zijn wordt ook duidelijk in een het voorbeeld van een Registratieformulier instructie bovenbouw.
Etymologie
Spreekwoorden-poster
Letterlijk/ figuurlijk
Acrosticon
ABC-gedicht
Visueel gedicht
Gedicht bouwen
Rijmen en tongbrekers
Vrij gedicht
35
Biotopen Haps
Onzingedicht
Vooroordelen
Episodeboek
Vormgedicht
Gedichtenposter
Inspreken/Luisteren
Project
Declameren
Activiteit Uit leerlijn ‘omgaan met klank’
34
37 39
40
38
Schaarste Revolutie Kerst Kolonialisme Hergebruik Gezond Crisis Wonderkruid Wereldstad
Op het formulier registreren de stamgroepleiders bovenbouw van Jenaplanschool Gorkum de kring- en instructieactiviteiten rondom de leeressenties ‘omgaan met de klank van taal’ (blauwe taartpunt) die zij gedaan en gepland hebben. Voor elke groepsactiviteit is een kolom gereserveerd. In de rijen van het formulier zijn de projecten opgesomd die het team gepland heeft. Haps is een dorpje op de Veluwe waar de leerlingen op kamp zijn geweest. De cijfers in het formulier geven de week aan waarin een activiteit gepland is. In dit formulier is een planning gemaakt tot aan de herfstvakantie. Is de activiteit daadwerkelijk uitgevoerd dan krijgt het weeknummer een andere kleur. De methode geeft stamgroepleiders de vrijheid om van de planning af te wijken als dat beter uitkomt. Uitgevoerde activiteiten én wijzigingen zijn op deze manier zichtbaar, ook voor de onderwijsinspectie die daarom kan vragen.
43
Post, onderbouw (groep 1-2) Introductie in de groepen ‘Een belangrijk bericht’ van Max Velthuijs is de introductie van het postproject in de onderbouw. Het prentenboek geeft veel gespreksstof: • Waarom praten de beesten met elkaar? • Wat kun je met praten bereiken? • Gaat het weleens mis met dat praten? Enkele uitspraken van kinderen: ‘Lies zegt altijd dat wij moeten overleggen.’ ‘Als je niets zegt weet ik niet wat je bedoelt.’ ‘Ik mag soms niet meedoen en dat vind ik niet leuk.’ Wat de kinderen verder erg aanspreekt in het boek is de dierentaal. De kinderen kiezen elke een dier uit en praten in zijn taal, wat hilarisch is. Postkantoor In de klas maken we een postkantoor, met een rode brievenbus, poststempel, briefpapier, potloden, enveloppen, een posttas en verkleedkleren, geleend van de postbode. Daar kunnen kinderen brieven en kaarten maken die ze aan bezoekers, stamgroepleiders en leerlingen bezorgen. Ook posten alle kinderen een zelfgemaakte kaart in de ‘echte’ brievenbus. In de kring bespreken we de weg die onze post aflegt. Ter ondersteuning is ‘Postkantoor Mini Informatie’ van de Ruiter daarbij heel handig. We bekijken wat er op een enveloppe geschreven staat (adres en afzender) en geplakt is (postzegel).
44 44
Telefoon Ook de telefoon komt aan de orde in ons project. Dat de tijden veranderen, merken we als blijkt dat er maar één kind is dat weet wat een telefooncel is. Er staat er nog één bij haar om de hoek. Mobiele en vaste telefoons kent iedereen. We wisselen uit wie wel eens heeft gebeld, waarom en waarover. De kinderen komen zelf met het idee om een telefoon te maken met je hand. ‘Kijk, zo kun je ook bellen.’ De kinderen gaan gesprekjes aan met elkaar, meestal over wat ze gaan doen. In de groep is aanwezig: een telefoon in het huisje, een telefoonslang waardoor de kinderen met elkaar kunnen praten terwijl ze elkaar niet kunnen zien, en een zelfgemaakte telefoon met bekertjes. In de verschillende Kansrijke Taalhoeken hebben we tal van activiteiten gedaan. Activiteiten in het postproject Kansrijke Taal
Communicatie
• • • • •
Flessenpost Kaarten maken Telefoneren Het winkeltje, kassa, postzegels, brieven en kaarten kopen Post bezorgen in de school en in de brievenbus
Woordenschat en voorbereidend lezen
• Woorden stempelen met de p • Brieven en kaarten 'schrijven'. • Enveloppen 'schrijven'.
Gedichten, rijmpjes en versjes
• De rode brievenbus – Annie M.G Schmidt • Korte versjes zoals de poppenmoeder en het poppenziekenhuis
45
Boeken
• • • • • • •
De puike postbode of briefgeheimpjes, Janet en Allen Ahlberg Een belangrijk bericht, Max Velthuijs De geheime brief, Eric Carle Een brief in een fles, Felicia Law Klein mannetje helpt een vriend, Max Velthuijs Klop, klop wie is daar?, Tan Koide Platvoetje, Ingrid en Dieter Schubert
Intermediairs
• Gerrit de Postduif • Kikker en Varkentje • En andere handpoppen
Interessante boeken
• Het postkantoor – De Ruiter's • Post – de kijkdoos – De Ruiter's • Plattegrond maken
Taaldrukken
• Postzegels ontwerpen • Letters en brieven stempelen
Overig Rekenen
• Wegen van brieven • Meten van brieven, hoe past een brief in een envelop • Postzegelpoes, hoeveel postzegels zijn er op de poes geplakt
46
Dans, liedjes en beweging
• • • • •
Een route afleggen in de gymzaal, een ring wordt gebruikt als stuur Liedje postbode Maarten Dvd Pieter Post Dvd een rode brievenbus Dans: post verzorgen in verschillende landen.
Knutselen
• • • •
Rode brievenbussen Telefoontjes Maarten de postbode tekenen Postbode schilderen
De kinderen zijn betrokken en enthousiast. We merken dat bijvoorbeeld aan de spullen die ze van thuis meenemen. Kaarten, postzegelalbums, tassen en petten, cd’s en dvd’s. Ook worden er allerlei briefjes gestuurd naar andere kinderen, familieleden en vrienden. De ouders merken op dat kinderen veel vertellen over de post. Het project staat dicht bij hun belevingswereld.
Lies, Joke & Joke Leerdoel Het thema heeft een relatie met alle leerlijnen en taartpunten zoals uit de activiteitenlijst blijkt. De leerlijnen die centraal staan zijn ‘communiceren’ (rode taartpunt), en ‘beginnende geletterdheid’ binnen omgaan met de regels van taal (paarse taartpunt). Kinderen schrijven krabbels en briefjes. Zij leren daarmee dat je iets kunt noteren, de notitie een afstand kan afleggen en de boodschap bij ontvangst dan nog steeds begrepen wordt. Hetzelfde geldt voorgesproken tekst die een telefoonlijn kan overbruggen. Kleuters leren ook een klein beetje over de moeilijkheden die bij communicatie kunnen ontstaan.
Familie, middenbouw (groep 3-4) Familie is een thema uit De Grote Reis, een methode voor wereldoriëntatie. Erbij hebben we Kansrijke Taalactiviteiten geselecteerd.
47
Stamboom
‘Mijn moeder heeft ook nog een opa!’ Door het invullen van een stamboom ontdekken de kinderen hoe groot een familie kan zijn. Ook worden ze zich meer bewust van de geschiedenis van hun familie … er zijn ouders van de ouders van de ouders van je ouders. Het maken van een stamboom kiezen we als startactiviteit omdat dit de kennis van het begrip familie vergroot. En natuurlijk komen de verhalen los. We hebben de kinderen gevraagd om de stamboom thuis in te vullen omdat de kinderen niet altijd blijken te weten welke oma en opa bij mama, en welke bij papa hoort. De ouders raken daardoor vanaf de start bij het project betrokken.
Dat is pas…
‘Dat is pas oud!’. De leerlingen bedenken ieder vijf ‘dat is pas oude dingen.’ We maken er één lange lijst van en spreken die door. Voorbeelden: • De opa van je opa • Maar één stuk speelgoed hebben • 1000 jaar geleden • Geen Playstation hebben • Dinosaurussen • Guldens • 'Grijze' foto’s (hiermee werden zwart/wit foto's bedoeld)
48
Overeenkomsten
In aansluiting op de vorige activiteit nemen we nu de overeenkomsten tussen vroeger en nu onder de loep. Al je zes of zeven bent is iets al snel heel lang geleden en lijkt uit een totaal ander tijdperk te komen. De kinderen zijn geneigd vooral op de verschillen te letten en die te groot in te schatten. ‘Twintig jaar geleden? Toen waren er geen auto’s, geen vliegtuigen en ook geen televisie.’ Daarom hangen we de gesprekken op aan de eerder gemaakte stamboom en praten we over vroeger, toen papa en mama klein waren en vroeger, toen opa en oma klein waren en nog langer geleden. Zo kwamen er gelukkig toch aardig wat overeenkomsten boven tafel tussen vroeger en nu. Interview & oude voorwerpen
Samen bedenken we vragen voor een interview met opa of oma. Wat willen we graag weten? Welke vraag stellen we dan? De kinderen vullen ons gezamenlijk lijstje aan met eigen vragen en gaan ermee op familiebezoek. Ook lijkt het ons leuk als we dan spullen zouden kunnen lenen zoals foto’s of kleren en er een tentoonstelling van maken. Eenmaal thuis raakt deze opdracht bij sommige kinderen een beetje in de vergetelheid maar de interviews waar de kinderen wel mee komen bespreken we uitgebreid. Ook de voorwerpen worden tentoongesteld. Gelukkig is documentalist Nelly ook op jacht geweest om onze tentoonstelling aan te vullen. Zo komen er boeken en platen over de Koninklijke familie, oud gereedschap en mode van vroeger.
Taal vroeger en nu
Met behulp van een stapel leesboeken over alledaagse dingen die kinderen mee maken in verschillende tijden, kijken we naar verschillen en overeenkomsten tussen vroeger en nu. Daarbij letten we vooral op taalgebruik. Hoe werden dingen vroeger gezegd en hoe zeggen we dat nu? Ot en Sien spreken hun moeder bijvoorbeeld aan met ‘u’ en ‘moeder’. Tommie en Lotje zeggen ‘je’ en ‘jij’.
Kaartjes drukken
Bij familie horen geboorte en feest. Een aantal leerlingen ontwerpen en stempelen kaartjes: geboortekaartjes, trouwkaarten en uitnodigingen voor een feest (bijv. 25-jarig huwelijk).
49
Gedichtjes maken
De leerlingen maakten een vrij gedicht over familie. Dat kon familie in het algemeen zijn, of één familielid in het bijzonder. Een zusje en één broer Mijn broer plaagt Mijn zusje is soms wel lief Soms ook niet Mijn papa is soms knorrig Soms ook niet Mama staat altijd in de keuken Of in de tuin
Ik heb een familie Een grote familie Maar mijn oma is dood En ik heb haar nooit gezien Mijn ouwe hond is dood Maar anders heb ik nog iedereen En ik mag soms Bij mijn neefjes en nichtjes blijven slapen
Beppie, Elles, Cora & Nelly Leerdoel Hoewel bij het thema alle leeressenties van Kansrijke Taal zijn betrokken, staan de leerlijnen woordenschat (binnen de paarse taartpunt) en informatie verwerven over boeiende onderwerpen (groene taartpunt) centraal. Belangrijkste leerdoel is dat kinderen het begrip ‘familie’ uitspitten; een grondig inzicht verwerven in dit begrip. Daarbij leren kinderen geschiedenissen die dicht bij hun belevingswereld staan.
Robinson Crusoë, middenbouw (groep 5-6)
‘Heden, 7 mei 1684, beëindig ik, Robinson Crusoë die heer en meester alsook enige bewoner van een zeer verlaten eiland ben geweest, mijn schetsboek waarin ik bijna 25 jaren lang mijn zo vreemde avonturen heb getekend en opgeschreven. Dat het nauwkeurig relaas van mijn lotgevallen verlangen moge wekken in elk zwervershart. Robinson Crusoë’ Wij, Martha en Esther, hebben, via, via, de hand weten te leggen op het schetsboek van Robinson Crusoë die aanspoelde op een onbewoond eiland en daar zijn avonturen vastlegde. Bovendien hebben we ook een aantal van zijn voorwerpen in ons bezit. Geen hele bijzondere, maar wel meer dan 300 jaar oud! Een visnet, schelpen, een
50
oude kaart en een fles met een brief. Zo’n bijzonderheid verdient natuurlijk aandacht en willen we graag delen met de kinderen. We lezen iedere dag een stuk uit het boek voor en bekijken de platen zodat de kinderen in de huid kunnen kruipen van Robinson Crusoë. Na het voorlezen gaan we regelmatig aan de slag met Kansrijke Taalactiviteiten. Hieronder en selectie van die activiteiten.
Deel-geheel
Op het prikbord hangt een grote poster van een zeilschip uit de 17e eeuw. De kinderen bekijken de poster door kokers met een verschillende diameter. Daarbij krijgen ze de opdracht om vier tekeningen te maken waarbij de tekening steeds een onderdeel weergeeft van de vorige. Sommige leerlingen lopen steeds dichter naar de poster toe om in te zoomen. Er zijn zelfs kinderen die aan de koker gaan draaien om scherp te stellen. We hebben deze activiteit al eens eerder gedaan en daardoor begrijpen de meeste kinderen goed wat de bedoeling is. Hier en daar is het begrip deel-geheel nog lastig. Sommige kinderen maken steeds kleinere tekeningetjes in plaats van een detail te vergroten.
3 oktober 1659
‘Eergisteren heeft een verschrikkelijke schipbreuk mij helemaal alleen op deze kust geworpen. Al mijn metgezellen, de bemanning en mijn beste kapitein zijn verdronken in een vreselijke storm.’ 12 oktober 1659
‘De regen had mijn proviand bedorven.
51
Toen ik verdrietig twee doorweekte beschuiten wilde eten, kreeg ik plotseling een angstig voorgevoel. Ik rende de tent uit [...] Het schip was weg, meegenomen door de storm in de nacht.’ 16 februari 1659
‘Een aardbeving. Het eiland zou door de golven verzwolgen worden. Drie keer schudde de grond. Toen de vogels na een uur weer aarzelend begonnen te zingen, stond ik eindelijk op.’ Dat is pas erg!
Na al die avonturen van Robinson is het tijd om eens op een rijtje te zetten wat er allemaal erg is aan een onbewoond eiland en het leven dat Robinson daar leidt. Ieder kind schrijft eerst tien erge dingen op tien kaartjes. In hun tafelgroep bepalen de kinderen wat nu het állerergst is. Vervolgens leggen ze de kaartjes van erg naar niet zo erg en kiezen ze er 10 uit van de groep gezamenlijk. Opvallend is dat het overlijden van de hond Japp bij alle groepjes in de top 3 staat.
Maart 1667
‘Waarom zou ik geen gebruik maken van de waterval van die op een steenworp van mijn boerderij ruist en een watermolen maken?’ [...] Ik zou er mijn graan mee kunnen maken in plaats van het fijn te stampen in de vijzel, zoals ik altijd doe.’
Korf om papaya mee op te vangen Bron: Schetsboek van Robinson Crusoë
52
Uitvinding
De kinderen doen een uitvinding, net als Crusoë er vele deed. Een tekening maakt duidelijk hoe de uitvinding van het kind eruitziet en uit welke onderdelen deze bestaat. Dat schrijven ze er ook bij. Daarna zetten ze uiteen hoe het apparaat precies functioneert. De kinderen maken dus een werkbeschrijving. Waterkringloop
Hoe komt het zoete water op het eiland? We maken een waterkringloop om daar zicht op te krijgen. Eerst gezamenlijk, daarna individueel. 4 mei 1684 eindelijk!
‘De kapitein sprong aan land en bleef staan toen hij me zag. Ik groette hem met de woorden: Wees welkom op mijn eiland, gentleman, ik ben Engels onderdaan en heet Robinson Crusoë. Toen hoorde ik met onzegbaar groot genoegen een zware stem met Liverpools accent antwoorden: ‘How are you Sir?’ Tijdbalk
Als het boek uit is nemen we de hoogtepunten van het verhaal door. De schipbreuk natuurlijk als eerste. De laatste is de redding van Robinson en Vrijdag. Opvallend was dat in beide stamgroepen praktisch dezelfde hoogtepunten waren gekozen. Uiteraard de dood van de hond Japp. Nadat de kinderen de gebeurtenissen op de tijdbalk hebben opgeschreven maken ze er tekeningen bij. Mindmap
Per hoofdstuk verzamelen we op het bord zoveel mogelijk woorden die echt bij dat hoofdstuk horen. De kinderen hebben op een A3-vel de mindmap van het bord overgenomen en daarbij zelf tekeningen gemaakt.
ABC-boek
Het maken van een ABC-boek doen we in groepjes. Bij elke letter van het alfabet hebben de kinderen minstens één woord nodig dat goed bij het verhaal past. De woorden uit de mindmap kunnen daarbij goed gebruikt worden. De tussenstand bespreken we samen waarna kinderen hun woorden weer veranderen omdat ze de woorden van een ander groepje beter vinden passen. Vervolgens verdelen de kinderen de letters onder de leden van het tafelgroepje en wordt iedereen verantwoordelijk voor een aantal bladzijden van het ABC-boek Robinson Crusoë.
Esther en Martha 53
Leerdoel Een fictief boek is leidraad voor dit project. Bezig zijn met verhalen hoort bij de leeressentie ‘fantaseren en verbeelden’ (gele taartpunt). Activiteiten uit andere leerlijnen Kansrijke Taal en activiteiten techniek uit de methode De Grote Reis worden hier in verweven. Ze zijn gericht op het verwerven van meer inzicht in het verhaal (begrijpend lezen en luisteren) maar bijvoorbeeld ook op het leren ordenen, verwerken en overbrengen van informatie (groene taartpunt). Anie & Michel Politzer, Het schetsboek van Robinson Crusoë. ISBN 9021603756
Schaarste op Madagaskar, bovenbouw (groep 7-8)
Dat is pas schaars!
‘Wat betekent schaarste voor jou en wat betekent schaarste voor een kind in Madagaskar, een van de armste landen ter wereld?’ Met deze vraag beginnen we ons nieuwe thema dat drie weken zal duren. We willen kinderen duidelijk maken dat je behoeften afhankelijk zijn van waar je op de wereld woont. We maken lijsten: ‘Dat is pas schaars bij ons’ en ‘Dat is pas schaars op Madagaskar’. Die hebben verrassende uitkomsten. ‘Dat is pas schaars bij ons: vrije tijd. Je hebt haast altijd iets te doen’. Ook goedkope spelletjes voor de computer en vrije tijd en aandacht van de ouders worden schaars geacht. ‘Dat is pas schaars in arme landen…. schoon drinkwater en fatsoenlijk voedsel.’ Iemand schrijft: ‘Dat is pas schaars(te)… geen papa of mama om lekker tegen aan te kruipen!’
Spreekwoorden
In de methode De Grote Reis, die als leidraad voor dit project wordt gebruikt, komen Madagassische spreekwoorden voor. We bespreken ze in de groep. Uit de spreekwoorden kun je verschillen opmaken tussen onze manier van leven en die van mensen op Madagaskar. De spreekwoorden gaan vooral over eten en dan vooral over rijst. Dat is blijkbaar héél belangrijk. De kinderen krijgen vervolgens de opdracht om 10 Nederlandse spreekwoorden over eten te zoeken, uiteraard met de betekenis erbij. Bij twee ervan maken ze tekeningen, één die laat zien wat er letterlijk staat en een tweede die de eigenlijke bedoeling van
54
het spreekwoord weergeeft. Voorbeelden van werkstukken zijn: roet in het eten gooien, met lange tanden eten, iets voor een appel en een ei verkopen, de appel valt niet ver van de boom, het ei van Columbus, en een koekje van eigen deeg bakken.
Van grondstof tot eindproduct
We verdiepen ons in de wereldhandel aan de hand van een plattegrond van Madagaskar, waarop met pijlen wordt aangegeven hoe de voedingsgewassen en grondstoffen van Madagaskar zich verspreiden over Afrika en de rest van de wereld. Koffie, thee en vanille zijn exportproducten, rijst wordt verbouwd voor eigen gebruik. We maken er stappenplannen bij: van grondstof tot eindproduct.
Schaarste en andere problemen
Daarna verdiepen kinderen zich verder in het land en de problemen die het kent: natuurrampen, armoede, soms hongersnoden. Kunnen wij het oplossen?
Tijdens een inleidend kringgesprek over mogelijke oplossingen voor schaarste, komen de kinderen zowel tot voor de hand liggende maar ook tot verrassende oplossingen: • Fair Trade als een eerlijke manier om de mensen meer geld te geven voor de door hun verbouwde producten • Geboortebeperking en voorlichting daarover • Het sturen van zomaar geld wordt door de kinderen niet gezien als een blijvende oplossing, maar het sturen van vakmensen wel • Het microkrediet waarvoor Maxima zich inzet. Wel treurig dat in arme landen met schaarste ook vaak natuurrampen, zoals extreme droogte of overstromingen voorkomen. Er ontwikkelt zich een interessante discussie, waarin iedereen wel een mening heeft.
55
Evaluatieposter
Als evaluatie maakt ieder een poster over schaarste op Madagaskar. Daarop ontstaan prima vormgedichten, mindmaps, maar ook tekstjes over zaken die we die afgelopen weken de revue hebben laten passeren.
Cissy, Saskia & Daan Leerdoelen De belangrijkste leerdoelen uit dit project zijn niet zozeer talig maar meer gericht op sociaal emotionele ontwikkeling. Je leren verplaatsen in de leefsituatie van mensen in een ander land dat heel veel verschilt van dat van de leerlingen is een doel. En ook deze situatie leren vergelijken met de eigen leefsituatie en daarmee de eigen situatie beter leren doorzien. Talige leeressenties die daar aan bijdragen zijn informatie verwerven (groene taartpunt), in dit geval over de leefsituatie van mensen in een ander land. Begrippen leren kennen – zoals armoede en schaarste - , de betekenis ervan leren nuanceren, ontdekken dat medeleerlingen aan die begrippen ook een persoonlijke betekenis geven (paarse taartpunt en daarbinnen woordenschat).
56
4. Viering In weeksluitingen presenteren stamgroepen om beurten de resultaten van hun projecten en van bijzondere lessen op een feestelijke manier. Een aantal van de werkvormen Kansrijke Taal kunnen goed in een presentatie worden gebruikt en deze extra talige inhoud geven, zoals het uitvoeren van een rap, het declameren van een gedicht, of het houden van een interview.
4.1 Weeksluiting wereldoriëntatie
Post, onderbouw (groep 1-2) Een bruidspaar schrijft tijdens de weeksluiting uitnodigingen naar gasten in het hele land. Er is maar één postbode om al die uitnodigingen te gaan rondbrengen. Hij gaat alle provincies af en maakt daar heel wat avonturen mee. Familie, middenbouw (groep 3-4) Tijdens onze weeksluiting laten we alles zien en horen wat we de afgelopen weken in de middenbouw hebben gedaan. We zingen liedjes en zeggen versjes op uit de oude doos: Naar bed naar bed zei duimelot, In den haag daar woont een graaf, Altijd is kortjakje ziek. Showen oude
57
gebruiksvoorwerpen die we hebben verzameld: een fototoestel, telefoon, fiets, kleding. We gebruiken die voorwerpen ook nu ook nog, maar zien ze er anders uit. Sommige dingen zijn hetzelfde gebleven: mens erger je niet, touwtje springen. Het toetje is drie generaties op één podium. Zoon, moeder, oma worden geïnterviewd over speelgoed, douchebeurten, Sinterklaas, school, lievelingsboeken en andere kinderzaken. Robinson Crusoë, middenbovenbouw (groep 5-6) In de eerste week van het project presenteren de Blauwe Jojovissen, een van de middenbovenbouwgroepen, het gedicht ‘schipbreukeling’ van Annie M.G. Schmidt door het samen te declameren en er gebaren bij te maken. In de tweede week presenteert de andere groep, de Paradijsvogels, een zelfverzonnen verhaal over een schipbreuk in onze tijd, op het zelfde eiland waar Robinson die 25 jaar verbleef. En wat leuk was, Robinson en Vrijdag waren voor de gelegenheid even teruggekeerd. In de vierde week doen beide stamgroepen de weeksluiting samen. De tijdbalk, die de avonturen van Robinson Crusoë in chronologische volgorde zet, wordt voor het publiek zichtbaar gemaakt in tableau vivants. Kringloop
De stamgroepen beelden ook de waterkringloop uit, die ervoor zorgt dat het af en toe regent op het onbewoonde eiland. Essentieel om er te kunnen wonen als je geen waterleiding hebt!
ABC-boek
De middenbovenbouw heeft een flitsende presentatie van het Robinson Crusoë-ABC-boek in petto. In groepjes zitten de kinderen verspreid over het hele podium. Ieder groepje
58
heeft twee of drie letters toegewezen gekregen. Groepje A begint. ‘De A is van Aap’ roepen de vier leerlingen van dit groepje tegelijk. Groepje B is super geconcentreerd en ook C heeft de oren gespitst. Als A weer zit moeten ze onmiddellijk opstaan en hun ‘Boomhut’ en daarna ‘Crusoë’ roepen, alles staat of valt bij het tempo in deze presentatie. Het alfabet is goed ingesleten in de groep, kriskras door de zaal staan de groepjes op tijd in de startblokken, om hun bijdragen te leveren aan het A-B-C. Na de presentatie van nog enkele activiteiten wordt de weeksluiting afgesloten met een gezamenlijke verffabriek rap & dans. Hierbij zijn de kinderen de machines zoals Robinson Crusoë ze in 1600 wel had willen uitvinden.
59
Schaarste op Madagaskar, bovenbouw (groep 7-8) De weeksluiting is altijd een feestje, vindt de bovenbouw, dus moet er iets grappigs in voor komen. Tijdens de voorbereiding komen de televisiespotjes ter sprake waarin kijkers worden opgeroepen geld over te maken naar een goed doel. Bekende personen verlenen hieraan vaak hun medewerking omdat de organisatie achter het spotje hoopt dat zij mensen kunnen overhalen om geld te geven.
60
We besluiten vergelijkbare interviewtjes te houden. In tweetallen kiezen de kinderen een bekende persoonlijkheid en samen maken ze een fictief interview waarvan ze de vragen en antwoorden uitschrijven. Op internet zoeken de tweetallen foto’s van hun beroemdheden. Samen vergroten we de foto’s uit, maken afdrukken en plakken die op karton. Zo komt Maxima in beeld die natuurlijk over het microkrediet vertelt. Ook Jan Peter Balkenende wordt aan de tand gevoeld. Het televisieprogramma start met een interview met professor Poepjes. Hij wordt geïntroduceerd als deskundige en schrijver van het nieuwe boek ‘volle buiken’. Dit boek is in werkelijkheid geschreven door Rindert Kromhout en Eric Smaling. Daarna schakelen we over naar een voetbalveldje in Gorkum. De aanwezige reporter wil weten wat schaarste betekent voor de aanwezige voetballers. Zij herhalen de uitspraken die kinderen in hun opdracht ‘Dat is pas schaars’ hebben gedaan. Daarna wordt de camera verplaatst naar een voetbalveldje op Madagaskar.
61
4.2 Weeksluiting Kansrijke Taal Vertaling Engelse prentenboeken, bovenbouw (groep 7-8) Op een vrijdag heeft een bovenbouwgroep de taak om een deel van de weeksluiting te verzorgen. Dat is het moment om, met trots, Engelse prentenboeken te presenteren met onze vertalingen erbij. We lezen samen één bladzijde uit een prentenboek voor. We hebben in de klas hard geoefend op de juiste Engelse uitspraak. Op een presenteerbankje leest een groepje leerlingen hun eigen Nederlandse vertaling van die bladzijde voor. Daarna volgen nog vijf groepjes die ook elk een bladzijde uit een ander, door hen vertaald prentenboek voorlezen. De leerling die de presentatie leidt, geeft aan dat de groepjes best een presentatie in de stamgroep willen geven, mochten de leerlingen benieuwd zijn naar het hele verhaal. Vervolgens vertelt zij de medeleerlingen en ouders hoe we te werk zijn gegaan. Een paar weken eerder heb ik in de kring twee Engelse prentenboeken laten zien met daarbij ook de Nederlandse uitgaven. Vooral het boekje: ‘Mister Tickle’, in het Nederlands vertaald als ‘Meneer Kietel’, vindt de klas erg leuk. Ik laat zien dat de illustraties in beide boekjes exact hetzelfde zijn en we lezen een stukje tekst in het Engels en daarna lezen we ook de Nederlandse vertaling.
62
Op school zijn meer Engelse prentenboeken aanwezig, dan zonder Nederlandse versie erbij. Deze staan al het hele jaar in de Engelse hoek, maar het trekt de leerlingen kennelijk niet om ze te lezen. Ik laat zes verschillende Engelse boekjes zien en we nemen de verhaallijnen met de groep globaal even door. Daarna vraag ik welke groepsindeling we gaan maken. De jongens willen graag bij elkaar en kiezen voor een stoer boek: ‘Max and the wild things’. Het lijkt mij niet werkbaar om met vijf personen samen te werken, dus gaan twee jongens aan het werk met ‘Desmond and the monsters’. De meisjes komen ook tot een keuze en zo zijn alle groepjes al snel bezig. Met de hulp van Engelse woordenboeken en natuurlijk de plaatjes in het boek komen ze een heel eind. Regelmatig wordt mijn hulp ingeroepen. We ontdekken dat het vertalen van een Engelse zin niet zomaar een goede Nederlandse zin oplevert. Niet alleen de correcte schrijfwijze van de woorden komt aan bod, maar ook de zinsopbouw moet in het Nederlands heel vaak anders. ‘Hier ga ik,’ zei konijn, hij trok aan zijn mooie veren hoed.’ ‘Hier ga ik,’ zei konijn, hij trok aan, zijn mooie veren hoed.’ Uiteindelijk besloten we tot de volgende vertaling: ‘Ik ga,’ zei konijn, terwijl hij zijn mooie veren hoed opzette.’ Regelmatig wordt tijd vrij gemaakt om aan de boekjes te werken. Sommige leerlingen maken er prachtige eigen afbeeldingen bij. Anderen kleuren kopieën van het prentenboek in. Voorin elk boek kom te staan: ‘uit het Engels vertaald door...’
63
5. Slotwoord Kansrijke Taal in het Jenaplanonderwijs. Een prachtig gegeven zoals u heeft kunnen lezen in dit schoolportret van de Jenaplanschool Gorkum. Wij hebben het met veel plezier gedaan en hopen dat u het met veel plezier hebt gelezen!
64