36012/27/2/A/3 Besluit van de deputatie van de Provincieraad, houdende vergunning aan C.V.B.A. BELGOMILK voor het verder exploiteren en veranderen van een inrichting gelegen te MOORSLEDE. De deputatie van de Provincieraad, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, van 12 december 1990, van 21 december 1990, van 22 december 1993, van 21 december 1994, van 8 juli 1996, van 21 oktober 1997, van 11 mei 1999, van 18 mei 1999, van 9 maart 2001, van 21 december 2001, van 18 december 2002, van 16 januari 2004, van 6 februari 2004, van 26 maart 2004, van 22 april 2005 , van 19 mei 2006, van 22 december 2006, van 9 november 2007 en van 7 december 2007 en van 12 december 2008; Gelet op het besluit d.d. 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning; gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 27 februari 1992, bij besluit van 28 oktober 1992, bij besluit van 27 april 1994, bij besluit van 1 juni 1995, bij besluit van 26 juni 1996, bij besluit van 22 oktober 1996, bij besluit van 12 januari 1999, bij besluit van 15 juni 1999, bij besluit van 29 september 2000, bij besluiten van 20 april 2001, besluit van 13 juli 2001, bij besluit van 7 september 2001, bij besluit van 5 oktober 2001 en bij besluit van 31 mei 2002, het besluit van 19 september 2003, het besluit van 28 november 2003, het besluit van 12 december 2003, het besluit van 9 januari 2004, het besluit van 6 februari 2004 het besluit van 5 december 2003, het besluit van 14 mei 2004, het besluit van 14 juli 2004, bij besluit van 23 april 2004, bij besluit van 4 februari 2005, bij besluit van 29 april 2005, bij besluit van 3 juni 2005, bij besluit van 15 september 2006, bij besluit van 22 september 2006, bij besluit van 8 december 2006, bij besluit van 9 februari 2007, bij besluit van 7 december 2007, bij besluit van 11 januari 2008, bij besluit van 14 december 2007, bij besluit van 7 maart 2008, bij besluit van 9 mei 2008, bij besluit 6 juni 2008, bij besluit 19 september 2008 en bij besluit 12 december 2008 en het decreet van 18 mei 1999; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II, Belgisch Staatsblad d.d. 31 juli 1995), gewijzigd bij besluit van 6 september 1995, bij besluit van 26 juni 1996, bij besluit van 3 juni 1997, bij besluiten van 17 december 1997, bij besluit van 24 maart 1998, bij besluit van 6 oktober 1998, bij besluit van 19 januari 1999, bij besluit van 15 juni 1999, bij besluit van 3 maart 2000, bij besluit van 17 maart 2000, bij besluit 17 juli 2000, bij besluit 13 oktober 2000, bij besluit 19 januari 2001, bij besluiten van 20 april 2001, bij besluit van 13 juli 2001, bij besluit van 18 januari 2002, bij besluit van 25 januari 2002, bij besluit van 31 mei 2002, bij besluiten van 14 maart 2003, bij besluit van 21 maart 2003, het besluit van 19 september 2003, het besluit van 28 november 2003, het besluit van 5 december 2003, het besluit van 12 december 2003, het besluit van 9 januari 2004, het besluit van 6 februari 2004, het besluit van 2 april 2004, het besluit van 26 maart 2004, het besluit van 23 april 2004, bij besluit van 14 mei 2004, bij besluit van 4 februari 2005, bij besluit van 7 januari 2005, bij besluit van 22 juli 2005, bij besluit van 27 januari 2006, bij besluit van 15 september 2006, bij de besluiten van 8 december 2006, bij besluit van 8 december 2006, bij besluit van 22 december 2006, bij besluit van 9 februari 2007 , bij besluit van 7 december 2007, bij besluit van 14 december 2007, bij besluit van 21 maart 2008, bij besluit van 7 maart 2008, bij besluit van 9 mei 2008, bij besluit 6 juni 2008 en bij besluit 19 september 2008; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid op artikel 8, en het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets;
1
Gelet op de volgende vergunning(en) en beslissingen die met betrekking tot de exploitatie van de hierna vermelde inrichting werden getroffen, en op de datum van de indiening van de hierna vermelde milieuvergunningsaanvraag van toepassing waren; Gelet op het besluit d.d. 19/08/1987 van de VMZ waarbij de vergunning verleend wordt voor het lozen van max. 300 m3/d ANHA in oppervlaktewater na eigen zuivering voor een termijn tot 01/09/2011; Gelet op het besluit d.d. 21/04/1994 van de deputatie waarbij de vergunning verleend wordt voor het verder exploiteren en veranderen van een zuivelfabriek voor een termijn tot 01/09/2011; Gelet op het besluit d.d. 15/12/1994 van de deputatie waarbij akte verleend wordt voor het veranderen van een zuivelfabriek voor een termijn tot 01/09/2011; Gelet op het besluit d.d. 29/08/1996 van de deputatie waarbij de vergunning verleend wordt voor het uitbreiden van de bestaande waterzuivering voor een termijn tot 01/09/2011 en waarbij de vergunning geweigerd wordt voor de uitbreiding van het jaardebiet tot 75.000 m3; Gelet op het besluit d.d. 29/08/1997 van de deputatie waarbij de vergunning verleend wordt voor het wijzigen van de lozingsvoorwaarden voor N en P en waarbij de vergunning geweigerd wordt voor het uitbreiden van het dagdebiet tot 300 m3; Gelet op het MB. d.d. 07/03/1998 waarbij in beroep het besluit d.d. 29/08/1997 van de deputatie wordt bevestigd; Gelet op het besluit d.d. 14/05/1998 van de deputatie waarbij akte verleend wordt voor het veranderen van een zuivelfabriek voor een termijn tot 01/09/2011; Gelet op het besluit d.d. 27/06/2002 van de deputatie waarbij de vergunning verleend wordt voor het uitbreiden van een zuivelfabriek voor een termijn tot 01/09/2011; Gelet op de melding d.d. 28/06/2005 van naamswijziging naar CVBA Belgomilk; Gelet op het besluit d.d. 16/03/2006 van de deputatie waarbij akte verleend wordt voor het verder exploiteren en verplaatsen van een koelinstallatie met ammoniak tot 611 kW voor een termijn tot 01/09/2011; Gelet op het besluit d.d. 14/12/2006 van de deputatie waarbij de vergunning verleend wordt voor het uitbreiden van een zuivelbedrijf met een bijkomende transfo voor een termijn tot 01/09/2011; Gelet op het besluit d.d. 02/08/2007 van de deputatie waarbij de vergunning verleend wordt voor het veranderen van een zuivelbedrijf voor een termijn tot 01/09/2011; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag op 17/10/2008, ingediend door C.V.B.A. BELGOMILK, gevestigd te Fabriekstraat 141 9120 Kallo, strekkende tot het bekomen van een milieuvergunning om een inrichting gelegen te Stationstraat 149 te Moorslede, kadastraal bekend : Afdeling
Sectie
Perceelnummer
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0241/F
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0253/T 2
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0759/A
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0760/B
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0769/P
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0772/D 3
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0772/F 3
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0772/Z 2
met als voorwerp : een zuivelbedrijf verder te exploiteren en te veranderen door wijziging, uitbreiding en toevoeging
2
Rubriek
Omschrijving
Kl.
Advies
Tijd.
Coörd
Audit
Jv.
3.6.3.1
Afval-/koelwater: vr de behand. van bedrijfsafv. dat 1 of > vd in bijl. 2C bij tit. I vh Vlarem bed. gev. stoffen bevat in concentr. > de geld. milieukwalit.normen vr uit. ontvangende oppervl.water, met uitz. vd in 3.6.5 inged. inr., effluent tem 50m3/u (Totale eenheden: 25 kubieke meter per uur )
2
AMM R
1
N
N
12.1.1
Electriciteit: Elektriciteitsproductie niet in rubrieken 20.1.5, 20.1.6 en 43.2 bedoelde inrichtingen, met geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 100 kW t.e.m. 300 kW, wanneer inrichting behoort bij noodgroep en volledig gelegen in industriegeb (Totale eenheden: 150 kilo watt)
3
0
N
N
12.2.1
Electriciteit: Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van (De transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 12.2.) 100 kVA tot en met 1.000 kVA (Totale eenheden: 800 kilo Volt-Ampere)
3
0
N
N
3
X
12.2.1
Electriciteit: Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van (De transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 12.2.) 100 kVA tot en met 1.000 kVA (Totale eenheden: 630 kilo Volt-Ampere)
3
0
N
N
12.2.2
Electriciteit: Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van (De transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 12.2.) meer dan 1.000 kVA (Totale eenheden: 1600 kilo Volt-Ampere)
2
1
N
N
12.3.2
Electriciteit: Accumulatoren, vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd vermogen van meer dan 10 kW (Totale eenheden: 47,4 kilo watt)
3
0
N
N
4
15.1.1
Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaat sen voor motorvoertuigen: Al dan niet overdekte ruimte, andere dan in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden: 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (Totale eenheden: 17 Stuks (aantal))
3
0
N
N
16.3.1.2
Gassen: Koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en airconditioninginstallaties, met totale geïnstalleerde drijfkracht van: meer dan 200 kW (Uitz.: installaties onder rubriek 15.5 en 19.8, zijn niet ingedeeld in rubriek 16.3) (Totale eenheden: 2728,87 kilo watt)
2
1
N
N
16.3.2.2
Gassen: inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen ontspannen): andere dan onder 16.3.1 en 16.9.c ingedeelde inrichtingen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: meer dan 10 kW tot en met 200 kW (Totale eenheden: 11 kilo watt)
2
1
N
N
5
16.7.1
Gassen: Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in verplaatsbare recipiënten, met uitzondering van deze bedoeld in rubriek 48, met een gezamenlijk inhoudsvermogen van: 300 l tot en met 1.000 l (Totale eenheden: 300 liter)
3
0
N
N
17.3.3.2
Gevaarlijke producten: Opslagplaatsen voor schadelijke en irriterende stoffen, met totaal inhoudsvermogen van: a) meer dan 10.000 kg t.e.m. 50.000 kg, in industriegebied b) meer dan 1.000 kg t.e.m. 50.000 kg, volledig of gedeeltelijk in ander gebied (Totale eenheden: 33606 kilogram)
2
0
N
N
17.3.6.1.b
Gevaarl. stoffen: opslagplaatsen vr vloeistoffen met ontvlammingspunt > 55°C en < 100°C, (uitz. deze onder rubriek 48), met tot. inhoudsverm.: 100 l tem 20.000 l voor andere dan sub a) bedoelde inrichtingen (Totale eenheden: 15000 liter)
3
0
N
N
6
17.3.7.1
Gevaarlijke stoffen: opslagplaatsen voor vloeistoffen met ontvlammingspunt > 100° C (uitgez. deze bedoeld onder rubriek 48), met een tot. inhoudsvermogen van: 200 l tot en met 50.000 l (Totale eenheden: 3125 liter)
3
0
N
N
17.3.9.1
Gevaarl. stoffen: brandstofverdeelinstal l. vr motorvoertuigen (install. voor vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare KWS): inricht. voor de verdeling vd in 17.3.6.1° bedoel. vloeistoffen met max. 1 verdeelslang (Totale eenheden: 1 Stuks (aantal))
3
0
N
N
17.4
Gevaarl. stoffen: opslagpl. (uitgez. deze in rubr.48, en/of verkoopspunten van in bijl. 7 bij tit. I vh Vlarem bed. gevaarl. stoffen) in verpakk. met een inhoudsverm. van max. 25 l of 25 kg, voor zover de max. opslag is ts 50kg of 50l en 5.000kg of 5000l (Totale eenheden: 290 liter, 360 kilogram)
3
0
N
N
7
24.1.1
Laboratoria die enige biologische of scheikundige, minerale of organische bedrijvigheid uitoefenen met het oog op opzoekingen, proeven, analyses, etc., die door hun afvalwater een hoeveelheid gevaarl. stoffen lozen per maand en per stof: tem 1 kg (Totale eenheden: 1 Stuks (aantal))
3
0
N
N
29.5.2.1
Metalen: Metalen, voorwerpen metaal. Smederijen, inrichtingen mechanisch behandelen metalen en vervaardigen voorwerpen, geïnstalleerde totale drijfkracht van: a) 5 kW t.e.m. 200 kW, in industriegebied; b) 5 kW t.e.m. 10 kW, in ander dan industriegebied. (Totale eenheden: 8,75 kilo watt)
3
0
N
N
31.1.1
Motoren (machines) met inwendige verbranding: Vast opgestelde motoren met totaal nominaal vermogen van: a) 10 kW t.e.m. 300 kW, gelegen in industriegebied; b) 10 kW t.e.m. 100 kW, gelegen in een gebied ander dan industriegebied. (Totale eenheden: 187 kilo watt)
3
0
N
N
8
33.4
Papier (papierdeeg, papier, karton en soortgelijke materialen) opslagplaatsen vr papierdeeg, papier, karton en voor waren uit papier en karton, met cap. van meer dan 10 ton in een lokaal of 100 ton in open lucht, met uitz. van deze bedoeld onder rubr. 48 (Totale eenheden: 40 Ton)
2
39.1.3
Stoomtoestellen en warm watertoestellen (vastgeplaatste): stoomgeneratoren, andere dan lagedruk stoomgeneratoren, met een waterinhoud van: meer dan 5.000 l (Totale eenheden: 24000 liter)
1
39.4.1
Stoomtoestellen en warm watertoestellen (vastgeplaatste): warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met waterinhoud vd sec. ruimte van: 25 l tot en met 5.000 l (Totale eenheden: 2380 liter)
3
43.1.3
Verbrandingsinrichtin gen: Verbrandingsinrichtin gen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallaties e.d.), met een totaal warmtevermogen van: meer dan 5.000 kW. (Totale eenheden: 6279 kilo watt)
1
AR
AMR
1
N
N
0
N
N
0
N
N
0
B
P
J
9
45.6.a.3
Voedings en genotmiddelenindustr ie (opslag, bewerking of verwerking van dierlijke en plantaardige producten): install. vr bewerken en verwerken van: zuivelprodukten (melk, boter, eieren, kaas, enz.) met een genstall. tot drijfkr. van: meer dan 200 kW (Totale eenheden: 1815,5 kilo watt)
1
AR
0
B
P
N
45.6.b
Voedings en genotmiddelenindustr ie (opslag, bewerking of verwerking van dierlijke en plantaardige producten): installaties voor het bewerken en verwerken van melk met een hoeveelheid ontvangen melk > 200 ton per dag (gem. waarde op jaarbasis) (Totale eenheden: 490 Ton per dag)
1
AR
0
B
P
J
X
Rubriek
Product
Hoeveelheid
3.6.3.1
afvalwaterzuiveringsinstallaties
25 kubieke meter per uur
12.1.1
noodgroepen
150 kilo watt
12.2.1
transformatoren
630 kilo Volt-Ampere
12.2.1
transformatoren
800 kilo Volt-Ampere
12.2.2
transformatoren
1600 kilo Volt-Ampere
12.3.2
batterijladers
47,4 kilo watt
15.1.1
voertuigen
17 Stuks (aantal)
16.3.1.2
koelinstallaties en compressoren
2728,87 kilo watt
16.3.2.2
vacuümpompen
11 kilo watt
16.7.1
zuurstof
16.7.1
acetyleen
16.7.1
butaan
16.7.1
inerte gassen
17.3.3.2
gevaarlijke stoffen
Opslag:
1 flessen van 50 liter
Opslag:
Opslag:
1 flessen van 50 liter
1 flessen van 50 liter
Opslag:
3 flessen van 50 liter
50 liter 50 liter 50 liter 150 liter 33606 kilogram
10
17.3.6.1.b
diesel Opslag: 1 dubbelwandige tank van 15000 liter bovengronds
15000 liter
17.3.7.1
P4-producten
3125 liter
17.3.9.1
verdeelslangen
1 Stuks (aantal)
17.4
gevaarlijke stoffen
360 kilogram
17.4
gevaarlijke stoffen
290 liter
24.1.1
laboratoria
1 Stuks (aantal)
29.5.2.1
metaalbewerkingsmachines
8,75 kilo watt
31.1.1
noodgroepen
187 kilo watt
33.4
papier en karton
40 Ton
39.1.3
stoomketels
24000 liter
39.4.1
warmtewisselaars
2380 liter
43.1.3
branders
6279 kilo watt
45.6.a.3
machines
1815,5 kilo watt
45.6.b
melkinstallaties
490 Ton per dag
Zodat deze voortaan zou omvatten : Een zuivelbedrijf met : • een waterzuiveringsinstallatie met lozing van het effluent in oppervlaktewater (Passendalebeek) max. 25 m³/u, 600 m³/dag en 161.664 m³/jaar ; • een generator van de noodgroep 150 kW ; • 3 transfo’s resp. 630 kVA, 800 kVA en 1.600 kVA ; • diverse acculaders samen 47,4 kW ; • stalling voor 17 autovoertuigen ; • diverse koelinstallaties en compressoren 2.728,87 kW ; • één vacuümpomp 11 kW ; • gasflessen 300 l ; • opslag van gevaarlijke producten (rubriek 17.3.3) 33.606 kg ; • één opslagtank voor 15.000 l diesel ; • opslag van 3.125 l P4-producten ; • één verdeelslang voor diesel ; • opslag gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen 290 l + 360 kg ; • één labo voor kwaliteitsonderzoek ; • een smidse 8,75 kW ; • één dieselnoodgroep 187 kW ; • opslag van papier en karton 40 ton ; • één stoomketel 24.000 l ; • diverse warmtewisselaars 2.380 l ; • één brander voor de stoomketel 6.279 kW ; • één kaasmakerij 1.815,5 kW met een totale productie van 490 ton kaas/dag
Gelet op het feit dat op datum van 27/10/2008 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning;
11
Gelet op het proces-verbaal houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen dd.11/12/2008 waaruit blijkt dat geen schriftelijke en mondelingen bezwaren en opmerkingen werden ingediend; Gelet op het gunstig advies dd. 17/12/2008 van het College van Burgemeester en Schepenen; Gelet op het horen van de aanvrager door de Provinciale Milieuvergunningscommissie; Gelet op het ongunstig advies dd. 8/01/2009 van de afdeling van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie , bevoegd voor milieuvergunningen; Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van het Agentschap R-O Vlaanderen; Gelet op het gedeeltelijk gunstig advies dd. 23/12/2008 van de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor het lozen van afvalwater en de emissie van afvalgassen in de atmosfeer; Gelet op het gunstig advies dd. 22/12/2008 van de Vlaams Energieagentschap - Cel Energie; Gelet op het ongunstig advies dd. 9/01/2009 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie Gelet op de beslissing dd. 29/01/2009 van de deputatie van de Provincieraad om de behandelingstermijn van de milieuvergunningsaanvraag te verlengen;
Gelet op de ligging van de inrichting deels in een gebied voor milieubelastende industrie, deels in woongebied met landelijk karakter (strook 50 m langs de stationstraat), deels in een reservegebied voor beperkte industriële uitbreiding en deels in landschappelijk waardevol agrarisch gebied (perceel 759A en deel 760B) van het gewestplan Roeselare-Tielt (d.d. 17/12/1979, deels gewijzigd d.d. 15/12/1998 waarvoor volgende voorschriften van toepassing zijn : 2. De industriegebieden : 2.0. Deze zijn bestemd voor de vestiging van industriële of ambachtelijke bedrijven. Ze omvatten een bufferzone. Voor zover zulks in verband met de veiligheid en de goede werking van het bedrijf noodzakelijk is, kunnen ze mede de huisvesting van het bewakingspersoneel omvatten. Tevens worden in deze gebieden complementaire dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de andere industriële bedrijven toegelaten, namelijk : bankagentschappen, benzinestations, transportbedrijven, collectieve restaurants, opslagplaatsen van goederen bestemd voor nationale of internationale verkoop. 2.1. Voor de industriegebieden kunnen de volgende nadere aanwijzigingen worden gegeven : 2.1.2. de gebieden voor milieubelastende industrieën. Deze zijn bestemd voor bedrijven die om economische of sociale redenen moeten worden afgezonderd; 1.2. Aangaande de woongebieden kunnen de volgende nadere aanwijzingen worden gegeven : 1.2.2. de woongebieden met een landelijk karakter zijn bestemd voor woningbouw in het algemeen en tevens voor landbouwbedrijven; Reservegebied voor beperkte industriële uitbreiding
12
"de agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 en 100 m geldt evenwel niet in geval van uitbreiding van bestaande bedrijven. De overschakeling naar bosgebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening van de landbouw- en bosgebieden. De landschappelijk waardevolle gebieden zijn gebieden waarvoor bepaalde beperkingen gelden met het doel het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen. In deze gebieden mogen alle handelingen en werken worden uitgevoerd die overeenstemmen met de in grondkleur aangegeven bestemming, voor zover zij de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen".
Overwegende dat (motivering vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten) gesteld kan worden dat de verandering/verdere exploitatie van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met voormelde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; De Provinciale Milieuvergunningscommissie heeft volgend advies uitgebracht: “In de site te Moorslede worden consumentenkazen geproduceerd die als dusdanig bij de consument terechtkomen zonder verdere verwerking. De lopende vergunning vervalt op 01.09.2011. In toepassing van art. 45 bis van het milieuvergunningendrecreet wordt een hernieuwing en verandering aangevraagd. De voorziene uitbreiding en toevoeging zal in fasen gerealiseerd worden waarbij de actuele productiecapaciteit van 9.000 ton/jaar zal stijgen tot 15.000 ton/jaar. - fase 1 (2009) o aanpassingen waterzuivering o bouwen van leeggoedmagazijn o aanpassingen productie door middel van nieuwbouw - fase 2 (2010) o bouwen van nieuw pekellokaal, productielokaal en weilijn o verhogen productie tot 10.000 ton - fase 3 (2011) o uitbreiding productiecapaciteit tot 15.000 ton mits nieuwbouw o RO-installatie o uitbreiding waterzuiveringsstation De nieuwe uitgebreide site heeft een oppervlakte van ca. 5,3 ha (vroeger 2,9 ha) en omvat tevens een gedeelte agrarisch landschappelijk waardevol gebied waarop echter nu geen activiteiten gepland zijn. De bedrijfsgebouwen m.i.v. de waterzuiveringsinstallatie bevinden zich ten zuiden van de Stationstraat. Ten noorden is er alleen een parking voor het personeel en een vijver die wordt gebruikt voor de bevoorrading van koelwater. Het toegevoegd uitbreidingsgebied is ten zuidwesten, palend aan de Roomstraat.
13
De afvalwaterzuiveringsinstallatie is ingeplant op de zuidoostelijke-uithoek van het terrein op ruime afstand (ca. 50 m) van vreemde woningen. De onmiddellijke omgeving heeft deels een woonkarakter en deels een agrarisch karakter. Op 17.12.2008 heeft het College van Burgemeester en Schepenen een stedenbouwkundige vergunning (nr 2008/0105) verleend voor de uitbreiding van een kaasfabriek met lokalen voor produktie, pekel, kaasbehandeling, rijping, verpakking, verzending, opladen batterijen heftrucks, uitbreiden tankenpark en waterzuivering ; nabezinktank en beluchtingsbekken. De onderneming wenst volcontinu te werken (gedurende 7 dagen op 7 in 5 ploegen (cf. Vlarem II art. 5.15.0.6. § 1 en 5.16.1.2. § 8). Afstandsregels. In november 2008 heeft de exploitant bij de bevoegde Minister een nog lopende vraag tot afwijking ingediend van art; 5.45.1.2 van Vlarem II (afstandsregel). Het referentievermogen vergund op 1 jan. 1993 bedraagt ca. 240 kW (basisvergunning d.d. 25.07.1968 tot 25.7.1998). Momenteel is onder rubriek 45 1.021 kW (ten onrechte) vergund, terwijl nu een uitbreiding tot 1.815,5 kW wordt aangevraagd. Ten opzichte van 1 januari 1993 bedraagt de vergroting meer dan 100% en is de afstandsregel dus van toepassing en dient de zaak geweigerd daar er nog geen afwijkingsbesluit is van de minister. MER-plicht De activiteiten zijn in te delen onder categorie 7 c) van bijlage II van het besluit van 10.12.2004 van de Vlaamse regering houdende vaststelling van categoriën van projecten onderworpen aan milieurapportage : c) Zuivelfabrieken met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer. De beoogde productiecapaciteit na de uitbreiding (15.000 ton) blijkt ruim onder deze drempel van 100.000 ton/jaar. Seveso-toetsing Er is een opslag van 33.606 kg oxiderende, schadelijke, irriterende of corrosieve producten. Vanaf een opslaghoeveelheid van 50 ton oxiderende producten is de lage Seveso-drempel overschreden. Belgomilk Moorslede is bijgevolg, volgens de aangevraagde toestand, geen Sevesobedrijf. Energie Het energiegebruik na de verandering wordt geschat op 0,19 PetaJoule/jaar. Conform Vlarem I, art. 5. § 8 (> 0,1 PetaJoule/jaar) dient Belgomilk Moorslede bij de vergunningsaanvraag een energiestudie toe te voegen, alsook een energieplan (bij hernieuwing van een vergunning). Overeenkomstig Vlarem I, art. 20 § 2 werd hierbij advies uitgebracht door het Vlaams Energieagentschap. Het energieplan en de energiestudie zijn in bijlage bij de aanvraag gevoegd. Deze werden door een erkend energiedeskundige, Yves Surmont uit Roeselare, d.d. 29.09.2008 opgemaakt. Er werden energiebesparende maatregelen geïdentificeerd in de bestaande inrichting. Bij de uitbreiding van de bestaande productiecapaciteit gaat de aandacht qua energieverbruik naar de keuze van de magazijnliften en de nieuwe waterzuiveringsinstallatie. De maatregelen die in de studie en het plan opgenomen zijn als rendabel, zullen bij ongewijzigde randvoorwaarden worden uitgevoerd bij de realisatie van de uitbreiding.
14
Geluid Bij de aanvraag is een geluidsstudie toegevoegd, opgemaakt door erkende deskundigen C. Busschots en T. Opdebeeck, d.d. 7 oktober 2008. Het doel van de studie is het bepalen van het specifieke geluidsdrukniveau van de bestaande installaties en een voorspelling en evaluatie te maken van de impact van de nieuw bij te plaatsen installaties. In deze studie worden geluidsrecuderende maatregelen voorgesteld teneinde de geluidsdrukniveau’s conform de richtwaarden te brengen. Zo dienen alle beluchters van de waterzuivering voorzien te worden van een spatscherm en een aantal koelgroepen dient voorzien van dempers. De deskundigen stellen dat onder deze condities de specifieke geluidsbijdrage van de nieuwe bronnen conform de grenswaarden zal zijn en de specifieke geluidsbijdrage van de inrichting in zijn totaliteit conform de milieukwaliteitsdoelstellingen zal zijn voor alle perioden van de dag in alle evaluatiepunten. In zijn aanvraag verklaart de exploitant zich bereid om de voorgestelde of equivalente maatregelen te nemen. De exploitant benadrukt nogmaals tijdens de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie dat alle voorgestelde maatregelen zeker zullen uitgevoerd worden. Er is voortdurend overleg met de buurt. Luchtemissies en geur Binnen Belgomilk Moorslede is één stookinstallatie aanwezig, zijnde de brander van de stoomketel (6.279 kW). Het betreft een middelgrote stookinstallatie op aardgas (vroeger zware stookolie). De emissies worden vier maal per jaar gemeten door een erkend deskundige lucht. De emissiegrenswaarden worden gerespecteerd. M.b.t. de luchtemissies van de productieinstallaties (geur) werd een geurstudie toegevoegd opgemaakt door PRG Odournet d.d. 3 oktober 2008 (ir. Toon Van Elst, erkend deskundige lucht). Als enige waarneembare geurbron wordt in deze studie de sliblagune van de waterzuiveringsinstallatie geciteerd. Er wordt voorzien om deze in 2009 te verwijderen en te vervangen door een slibdikinstallatie die in een gesloten gebouw zal geplaatst worden. Uit de huidige gebouwen werd tijdens de geur-audit geen geur waargenomen buiten het bedrijfsterrein. Gelet op de volledig gelijkaardige installaties/gebouwen verwacht de deskundige dat ook in de toekomstige situatie de diffuse geuremissies uit de gebouwen zeer beperkt zullen zijn. Waterlozingen Volgens het Geoloket VMM m.b.t. de zoneringsplannen ligt de inrichting in “centraal gebied”, doch Belgomilk Moorslede beschikt over een eigen biologische waterzuivering. Het huishoudelijk afvalwater (max. 1.600 m³/jaar) is afkomstig van de sanitaire installaties voor de 145 werknemers en wordt samen met het bedrijfsafvalwater behandeld in de afvalwaterzuivering ; dit wordt dus niet apart vergund. Het te lozen bedrijfsafvalwater (BA) bestaat uit : - 64 m³/jaar potentieel veronteinigd hemelwater van de tankpiste - 1.600 m³/jaar sanitair afvalwater - 160.000 m³/jaar afkomstig van de kaasbereiding. Momenteel is Belgomilk Moorslede vergund voor max. 45.000 m³/jaar of 250 m³/dag BA te lozen in oppervlaktewater (Passendalebeek met als bestemming basiskwaliteit). De passendalebeek mondt uit in de Heulebeek. Men wil de productie verhogen van 9.000 ton/jaar naar 15 .000 ton/jaar. Dit heeft een stijging van het lozingsdebiet tot gevolg tot 600 m³/dag of 161. 664 m³/jaar BA. Momenteel wordt in werkelijkheid reeds meer dan 100.000 m³/j of 300 m³/dag geloosd, wat ruim meer is dan het vergunde debiet.
15
De waterzuivering van Belgomilk Moorslede bestaat uit een bufferbekken (300m³) van waaruit het influent via een verdeeltank wordt vermengd met retourslib. Daarna gaat het afvalwater achtereenvolgens door een anoxie, twee beluchtingsbekkens en een nabezinktank. Hier wordt het gezuiverde water geloosd en het actief slib via slibindikker en sliblagune verder ingedikt. In de toekomstige situatie wordt nog een extra beluchtingsbekken en tweede nabezinkingsbekken voorzien. De sliblagune wordt vervangen door een decanteercentrifuge. Debiet Er is een uitbreiding van de kaasproductie (van 9.000 ton/j naar 15.000 ton/j), alsmede van het gevraagde lozingsdebiet van 45.000 m³/j of 250 m³/dag naar 161.664 m³/j of 600 m³/dag (ca. 11 m³/ton kaas). Nu reeds wordt in werkelijkheid ca. 106.000 m³/j geloosd (ca. 11 m³/ton kaas). De exploitant verklaart tijdens de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie dat het vergunde debiet een foute inschatting was. Technisch, rekening houdend met wateropname voor de gevraagde productie, was dit debiet niet realistisch. Het huidige gevraagd debiet is gebaseerd op productiecijfers gekoppeld aan het lozingsdebiet van de voorbije jaren. Dit werd geëxtrapolleerd naar het hogere productiecijfer na realisatie van fase 3. Hierbij werd echter nog rekening gehouden met de reductie van het waterverbruik met ongeveer 10% door de ingebruikname van nieuwe installaties. Vlarem II, bijlage 5.3.2. pt. 58 geeft een referentievolume van 1 m³ afvalwater per m³ verwerkte melk. Volgens de aanvraag wordt 133.000 m³ melk verwerkt per jaar. De onderneming voorziet een gefaseerde groei van de productie tot 15.000 ton kaas met een lozing van 161.616 m³. Dit komt overeen met een voorziene lozing van 10,7 m³/ton kaas, of 1,3 m³/ton verwerkte melk. De totale wateropname wordt ingeschat op 216.000 m³, of een opname van 14,4 m³/ton kaas of 1,6 m³/ton verwerkte melk. In de BBT zuivelindustrie (VITO 2007) worden voor de activiteit ‘kaas’ waarden voor waterverbruik vermeld tussen 0,4 m³/ton en 60 m³/ton grondstof. Het bedrijf bevindt zich aan de ondergrens van de geciteerde waardes. Normen Volgens de bestaande milieuvergunning B.D. d.d. 29.08.1997 werd de lozing van 250 m³/d en 45.000 m³/j bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater vergund aan de algemene en sectorale (bijlage 5.3.2. punt 58°) voorwaarden aangevuld met bijzondere voorwaarden. Momenteel vraagt de exploitant een wijziging aan van deze normen : Parameter
Sectoraal
BZV CZV ZS Pt Nt Cl-
25 120 60 / 60 (Kj) /
Vergund mg/l 25 120 60 5 30 -
Aangevraagd (mg/l) 25 125 35 2 15 1500
MKN (mg/l) 6 30 50 1 16 200
16
Er wordt geloosd in de Passendalebeek. In de aanvraag wordt de impact van de lozing op de kwaliteit van het ontvangend oppervlaktewater geëvalueerd aan de hand van meetpunt 656500 (stroomopwaarts lozingspunt Belgomilk) en meetpunt 656100 (stroomafwaarts lozingspunt Belgomilk). In de aanvraag wordt hiervoor het verschil in meetwaarde tussen het meetpunt stroomopwaarts en stroomafwaarts bepaald. Uit de gemiddelden blijkt dat voor de aangevraagde parameters de waterkwaliteit stroomafwaarts beter is dan stroomopwaarts. Uit de meetgegevens blijkt tevens dat de mediaan voor geleidbaarheid en chloride-gehalte toeneemt. In de aanvraag wordt gesteld dat de lozing van het bedrijf bijgevolg de waterkwaliteit van de Passendalebeek verbetert. Deze verbetering is relatief en kan zeker niet rechtstreeks aan het bedrijf toegeschreven worden. Uit de gemiddelde meetgegevens van 2007 blijkt duidelijk dat voor de parameters BZV, CZV, fosfor, geleidbaarheid en chlorides de milieukwaliteitsnorm zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts is overschreden; De hogervermelde VMM-meetpunten zijn niet ideaal gelegen voor de beoordeling van de impact van de lozing van Belgomilk; Het meetpunt stroomopwaarts Belgomilk (nr. 656500) ligt net stroomafwaarts het lozingspunt van Fromunion en is sterk beïnvloed door de lozing van Fromunion. Tussen het meetpunt en Belgomilk (ter hoogte van de Stationstraat) ligt nog een overstort van het rioleringsstelsel waar – bij de kleinste hoeveelheid – neerslag sterk verdund stedelijk afvalwater in de Passendalebeek wordt geloosd. De werkelijke kwaliteit van het oppervlaktewater ter hoogte van het lozingspunt van Belgomilk zal door verdere menging en verdunning dus reeds sterk gewijzigd zijn, zeker bij regenweer. Bij realisatie van RWZI Moorslede (voorzien begin 2010) wordt het overstort ter hoogte van de Stationstraat afgekoppeld en valt dit verdunnend effect bij neerslag weg. Het meetpunt stroomafwaarts ligt minstens anderhalve kilometer stroomafwaarts het lozingspunt; tussen het lozingspunt en het meetpunt mondt de Broubeek en nog enkele grachten uit in de Passendalebeek waardoor ook hier verdunnend effect zal optreden; Ook in de Heulebeek stroomafwaarts de monding van de Passendalebeek in 2007 werd de norm voor geleidbaarheid en chloride overschreden. Voor BZV werd op het meetpunt stroomafwaarts in 2007 gemiddeld een lichte overschrijding van de MKN vastgesteld. In 2008 wordt gemiddeld net voldaan aan de milieukwaliteitsnorm. Voor CZV wordt stroomafwaarts het lozingspunt in 2007 en 2008 respectievelijk 49 mgO2/l en 54,7 mgO2/l gemeten. Stroomafwaarts wordt de MKN reeds overschreden. Zowel de gemiddelde norm voor fosfor (0,3 mg/l) als de absolute norm (1 mg/l) in de Passendalebeek worden echter nu reeds overschreden. Er wordt een grote debietsuitbreiding gevraagd. Dit betekent dat grotere vrachten zullen geloosd worden op de beek. Uit bovenstaande gegevens blijkt duidelijk dat de draagkracht van de Passendalebeek voor CZV, fosfor, chlorides en geleidbaarheid met de huidige situatie reeds overschreden is. Bij de realisatie van de RWZI zal ook het verdunnend effect bij neerslag wegvallen. Het is aangewezen dat na realisatie van het volledig project en eventuele realisatie van de RWZI een herevaluatie van de impact van de lozing op de beek wordt uitgevoerd. Gelet op bovenstaande, is het aangewezen dat de vergunningstermijn voor de lozing van bedrijfsafvalwater beperkt wordt tot een termijn van 5 jaar.
17
Voor ZS en stikstof is de gevraagde norm aanvaardbaar. Voor BZV is de gevraagde norm voorlopig aanvaardbaar. Voor CZV wordt een norm aangevraagd voor CZV van 125 mg O2/l. De sectorale lozingsnorm bedraagt slechts 120 mg O2/l. Uit de analyseresultaten van VMM-stalen blijkt een gemiddelde concentratie voor CZV in 2008 van 53 mgO2/l. In 2007 werd gemiddeld 49 mgO2/l CZV in het effluent gemeten. In de eerste helft van 2008 werd CZV door het bedrijf wekelijks gemeten met een gemiddelde waarde van 45,6 mg O2/l en een verwijderingspercentage van 99%. De exploitant deelt tijdens de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie mee dat zij akkoord kunnen gaan met 1,5 x maximum gemeten waarde namelijk 90 mg/l. Deze norm is aanvaardbaar. In uitvoering van vroegere bijzondere voorwaarden werd in 2007 een studie uitgevoerd m.b.t. de fosforemissie in het effluent. De fosforhoudende reinigingsmiddelen werden waar mogelijk vervangen door niet-fosforhoudende producten. Via optimalisatie van doseringen werd een verdere “bronsanering” doorgevoerd. Tijdens de eerste 28 weken van 2008 werd een gemiddelde waarde gemeten van 1,3 mg/l. Er wordt een gedaalde norm van 2 mg P/I aangevraagd i.p.v. 5 mg P/l vergund. 2 mg P/l is dezelfde norm als voor de RWZI’s tot 100.000 I.E. (± 10.000 I.E. op basis van BOD 60 g zuurstof in het geval van Belgomilk). De gevraagde norm is voorlopig aanvaardbaar. Chlorides Momenteel is het bedrijf niet vergund voor het lozen van chlorides. In de VMMschepstalen van het bedrijfsafvalwater in 2008 werd gemiddeld 1193 mg/l chlorides gemeten. Uit de wekelijkse metingen op het effluent kan een gemiddelde concentratie van 1.030 mg/l worden berekend. De MKN is 200 mg/l en de nu gevraagde norm bedraagt 1.500 mg/l (7,5 x MKN). In de Passendalebeek wordt in 2007 zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts een duidelijke overschrijding voor chlorides en geleidingsvermogen (MKN is 1.000 µs/cm) vastgesteld. Ook verder stroomafwaarts – in de Heulebeek- zijn er problemen met chlorides en geleidbaarheid. De geloosde chlorides zijn afkomstig van het pekelen van de kazen. In het BBTdocument (VITO) voor de zuivelindustrie wordt onder AW7 (blz. 157) als BBT-techniek opgegeven : “Lekkage van pekel naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie voorkomen door het bovenstuk of platform van de zoutvaten regelmatig leeg te maken. Door het toepassen van deze maatregel wordt verzilting van het afvalwater voorkomen. Deze maatregel is technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven die kaas produceren”. De exploitant beweert in zijn checklist dat deze maatregel niet gepland is omdat het technisch niet haalbaar is. Uit nazicht van de originele BREF Food Drink Milk blijkt dat de processtap waarop dit betrekking heeft namelijk gerelateerd is aan de productie van zure kaastypes. Het bedrijf produceert echter enkel zoete kaastypes en is niet van plan om zure kaastypes te produceren. Dit is volgens de exploitant ook niet mogelijk met de huidige machines. Gelet op hetgeen voorafgaat gaat is het aangewezen dat dit probleem door het bedrijf binnen de 24 maanden verder dient te worden onderzocht met voorstel van normering Chloriden. Dit kan gebeuren in samenhang met het bouwen van het nieuwe pekellokaal en bijkomende pekelkooien (fase 2 & 3, 2010-2011). De exploitant deelt tijdens de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie mee dat hij bereid is verder onderzoek uit te voeren. Hij benadrukt echter wel dat dit niet evident zal zijn.
18
Uit nazicht van de wekelijkse opvolging van chloriden blijkt dat met uitzondering van 1 meting alle waarden onder de 1200 mg/l liggen. De exploitant deelt tijdens de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie mee dat zij akkoord kunnen gaan met een norm van 1200 mg/l. Het is aangewezen dat in afwachting van bijkomend onderzoek de lozingsnorm chloriden voor 2 jaar op proef wordt verleend. Hemelwater Volgens de aanvraag (blz. 81) zal voor de uitbreiding het niet-verontreinigd hemelwater via een afzonderlijk lozingspunt geloosd worden op de Passendalebeek. Bij de geplande bouwwerken wordt voorzien in een hemelwaterput van 15 m³ en vertraagde afvoer via buffering in nieuw aan te leggen regenwaterafvoer en een gracht. Het hemelwater afkomstig van de burelen en bestaande productiegebouwen watert af naar de riolering van de Stationstraat. Omwille van hygiënische eisen wordt enkel leidingwater gebruikt (na uitbreiding max. 216.000 m³/jaar). De exploitant benadrukt nogmaals tijdens de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie dat het FAVV het gebruik van regenwater in de productie niet toestaat. In de Stationstraat is een gemengde riolering aanwezig, voorzien van overstorten, die zal aansluiten op de in opbouw zijnde RWZI van Moorslede. Op de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie verklaart de exploitant zich bereid om ook van de bestaande bedakingen en verhardingen het hemelwater zoveel mogelijk af te koppelen van de riool. De regenwaterstromen zullen onderzocht en in kaart worden gebracht. Bij toekomstige werkzaamheden kan dan rekening worden gehouden met afkoppeling van deze stromen van de riolering. De exploitant deelt tijdens de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie mee dat binnen een termijn van 6 maanden een plan kan opgesteld worden. Hierbij dient ook rekening gehouden met Art. 4.2.1.3. §5 van Vlarem II. Het is ook aangewezen dat aan dit plan een timing van de uit te voeren werken wordt gekoppeld. Dit wordt opgelegd in een bijzondere voorwaarde. IPPC De inrichting is een GPBV-voedingsbedrijf tengevolge van de hoeveelheid ontvangen melk per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis), namelijk meer dan 200 ton (i.c. 490 ton/dag). Het bedrijf dient bijgevolg getoetst te worden aan de BREF overeenkomstig de EG-richtlijn 96/61/EG. In onderstaand verslag wordt rekening gehouden met de BREF “Food, Drink and Milk Industries” en de BBT-studie “BBT voor de zuivelindustrie”. Het betreft een bestaand zuivelbedrijf waar kaas geproduceerd wordt, dat een grote uitbreiding plant die zal uitgevoerd worden in 3 fases (2009-2011). Qua productie valt een uitbreiding te verwachten van circa 9.000 ton kaas per jaar naar 15.000 ton per jaar. In hoofdzaak wordt in 2009 een nieuwe hoogbouw kaasopslagruimte gebouwd met een verpakkingsafdeling en een technische ruimte waar alle technische toestellen komen te staan nodig voor klimatisering en energietoelevering. Aan de buitenzijde van het bestaande kaasbehandelingsgebouw komt een nieuw brandveiliger heftrucklokaal. Het laadstation voor wei wordt geherlokaliseerd naar een betere locatie op het bedrijfsterrein. In fase 2 (2010) worden 3 koelzalen afgebroken. De opslag verhuist naar de nieuwe hoogbouw. Op de plaats van deze 3 koelzalen komt een nieuw pekellokaal (extra pekelcapaciteit) en wordt gestart met de opbouw van een tweede productielijn. In fase 3 (2011) wordt de tweede productielijn volledig operationeel gemaakt en wordt het tankenpark voor de melkontvangst geherlokaliseerd naar een meer centrale locatie op het bedrijfsterrein. De waterzuivering wordt uitgebreid om te kunnen blijven voldoen bij uitbreiding van productiecapaciteit.
19
De door het bedrijf ingevulde checklist opgesteld door het VITO wordt toegevoegd aan dit dossier. De informatie uit de checklist werd in onderstaand verslag aangevuld ingevolge het overleg die plaatsvond tussen Afdeling Milieuvergunningen en exploitant. In de checklist en onderstaand verslag komen zowel de huidige bestaande toestand als de toekomstige toestand aan bod. 1) Algemeen: maatregelen die slaan op alle milieucompartimenten Volgens de indelingsrubriek 45.6.b) is er een milieucoördinator B vereist. Met artikel 4.1.9.1.3 van titel II van het Vlarem worden heel wat taken opgelegd aan de milieucoördinator. Er is een interne milieucoördinator aangesteld, dhr. Marcel Dochy. De taken staan omschreven in zijn opdracht in Vlarem II, art. 4.1.9.1.3 (taken van de milieucoördinator). Checklist Technieknr.
Ref BREF
5830 5831 5833 5834
5.1; 4.1.2 4.1.5 4.1.6
Techniek Milieuvoordeel (MV) Cross-media effecten (CM) − Zich verzekeren dat werknemers (b.v. door middel van training) zich bewust zijn van de milieu-impact van het productieproces en hun verantwoordelijkheid hieromtrent. Nodige trainingen en instructies voorzien, interne als externe adviseurs − Uitrusting ontwerpen / selecteren zodat consumptie- en emissiehoeveelheden geoptimaliseerd worden en zodat correcte bedrijfsvoering en onderhoud vergemakkelijkt worden. Netwerk pijpleidingen optimaliseren zodat productverlies beperkt wordt, kleppen en instellingen identificeren en markeren zodat het risico op oncorrect gebruik beperkt wordt, het netwerk van pijpleidingen aanleggen met een helling zodat zelflediging wordt bevorderd, gemakkelijk reinigbare installaties ontwerpen − Een onderhoudsprogramma op regelmatige basis toepassen + Lekken opsporen en onmiddellijk repareren − Een methodologie toepassen en onderhouden ter voorkoming en/of beperking van het water- en energieverbruik en de productie van afval. Deze methodologie bestaat uit 7 stappen: (1) engagement inzake management, organisatie en planning, (2) analyse van het productieproces, (3) beoordeling objectieven, (4) identificatie van preventie- en minimalisatieopties, (5) evaluatie- en haalbaarheidsstudie uitvoeren, (6) preventie- en minimalisatieprogramma implementeren en (7) voortdurende monitoring door middel van metingen en visuele inspectie. Beperking energieverbruik: 5-35%. Energiekost maakt 1-10% uit van de totale productiekosten. Gebruik, hergebruik, herwinnen en recycleren van bijproducten, co-producten, residuen en materialen om te vermijden dat het afvalstromen worden. Vlarea specificeert de stromen die aangewend kunnen worden in of als meststof of bodemverbeterd middel, met name behandeld zuiveringsslib, gedroogd cacao-, tabak- en koffieafval, filterkoek, schuimaarde, meel van oliekoeken, graan, moutscheuten, vinasse en kalkrijke voedingsresten (b.v. schaaldieren). bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: gunstig effect op meerdere milieucompartimenten
20
Dit is eveneens BBT (O3, O4, O5 en O6). Deze maatregelen kunnen onderdeel uitmaken van een milieuzorgsysteem (O1) en zijn globaal genomen technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Het bedrijf organiseert verschillende opleidingen waar het milieu-aspect aan bod komt (HACCP, kwaliteitscellen, onthaal nieuwe personeelsleden, zuivelcursus…). Deze opleidingen kunnen zowel intern als extern georganiseerd zijn. Alles wordt CIP gereinigd (cleaning in place), leeggeblazen en gerecupereerd zonder afkoppelingen. Deze CIP-reiniging kan beschouwd worden als BBT voor het reinigen inzake minimaal water-, energie- en chemicaliënverbruik. Er is een preventief onderhoudsprogramma met tal van maatregelen. Lekken opsporen en onmiddellijk repareren kadert eveneens in dit onderhoudsprogramma. Momenteel is wordt geen methodologie toegepast zoals bedoeld in de BREF-studie. Het is wel gepland in 2015. Er zijn wel tal van maatregelen die het bedrijft reeds neemt op plant te nemen die positieve impact hebben op de verschillende milieucompartimenten. Dit komt verder aan bod in andere checklistnummers. 583 5 583 6
5.1; 4.1. 6 4.1. 6.2
Een systeem van monitoring en herziening van de verbruik- en emissiewaarden implementeren, zowel op productieproces- als op bedrijfsniveau. Energieverbruik, waterverbruik; afvalvolumes, emissies naar lucht en water, vast afvalhoeveelheden, product- en bijproductopbrengst, verbruik van schadelijke stoffen, en de frequentie en de hevigheid van niet-geplande uitstoot en verspilling (zie ook BREF Monitoring). − Een correcte inventaris van ingaande en uitgaande stromen bijhouden op elk niveau van het productieproces. Van aanvoer van grondstoffen tot afvoer van producten alsook end-ofpipe technieken. bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: gunstig effect op meerdere milieucompartimenten Dit is eveneens BBT (O7, O8). Deze maatregelen kunnen onderdeel uitmaken van een milieuzorgsysteem (O1). De concrete invulling ervan dient op bedrijfsniveau bepaald te worden. Deze maatregel is wettelijk verplicht voor een aantal parameters (cfr. afdeling 4.1.4 van Vlarem II inzake algemene bepalingen over meet- en registratieverplichtingen voor aantal parameter) en technisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Op het bedrijf worden tal van verbruiken geregistreerd en bijgehouden (energieverbruik, waterverbruik, afvalwaterlozing, chemicaliënverbruik,…) alsook productiecijfers. Per batch worden talrijke gegevens bijgehouden (welke melk, hoeveel melk, reinigingscycli…). De exploitant beschikt over massabalansen, stukbalansen en vetbalansen. Onverwachte verliezen of verbruiken zullen dan ook snel gedetecteerd worden. 584 1
5.1 4.1.7. 11
−
Toepassen van goede bedrijfspraktijken: installaties proper en net houden, materiaal en uitrusting op zijn plaats houden, verspilling en lekken minimaliseren (zie ook BBT-O5), verspild materiaal droog verzamelen (zie ook BBT-W2) MV: reductie afval; reductie vervuiling van afvalwater door natte reiniging; reductie geuremissie; reductie besmettingsrisico door insecten, “rodents” en vogels
21
Dit is eveneens BBT (O10). Toepassen van goede bedrijfspraktijken kan onderdeel uitmaken van een milieuzorgsysteem (O1) en is technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Deze maatregel leidt tot ook tot betere opvolging vervaldata en bijgevolg minder afval, eenvoudiger om te reinigen en vermijden van insecten, vogels,… De exploitant past goede bedrijfspraktijken toe. Het bedrijf beschikt over een kwaliteitscertificering HACCP. Hiertoe bestaan kwaliteitshandboeken en –procedures. In de productie werd gestart met een “5S-systeem”. Dit is een interne procedure die ertoe moet leiden dat de werkplaatsen ordelijk blijven en dat handgereedschap steeds op de vastgelegde locatie blijft liggen. 584 3
5.1
− −
Controles toepassen om de vereiste standaarden inzake hygiëne en voedselveiligheid te behalen en te onderhouden. Opslag- en overslagmethodes toepassen die geselecteerd zijn als BBT in de BREF-studie “Storage”.
MV: emissie naar lucht, bodem en water beperken In de BBT-studie wordt hiernaar verwezen in kader van het beperken van emissies uit opslag (O11). De BREF verwijst tevens naar een andere BREF-studie “Storage” die ook van toepassing is op voedingsbedrijven. Het bedrijf werkt met een HACCP-handboek met verschillende afspraken en procedures rond hygiëne en voedselveiligheid. Er worden regelmatig kwaliteitsaudits uitgevoerd. 584 5.1 De toepassing en het gebruik van procescontroles optimaliseren 4 4.1. 8 − Temperatuurcontrole bij verwarmingsprocessen of opslag en verplaatsing bij kritische temperaturen 4.1. 8.1- − controle van de doorstroom (b.v. druk) en/of het niveau bij materialen 5 die verpompt of via een stroom meegevoerd worden − niveaudetectieapparatuur (aan- of afwezigheid van een stof op een specifiek punt) en meetapparatuur (continue monitoring) gebruiken bij vloeibare stoffen die opgeslagen worden of die reactie ondergaan in tanken of vaten − analytische meetmethoden en controletechnieken gebruiken ter beperking van afval, materiaal, water en afvalwater (b.v. pH-meting (verbruik van zuren en basen), conductiviteitstest (verbruik van detergenten), turbiditeitsmeting (verlies van materialen)) (zie ook BREF Monitoring) MV: Water- en energieverbruik voorkomen en beperken; afval beperken Dit is eveneens een BBT-maatregel (O12). Het optimaliseren van procescontroles kan deel uitmaken van een milieuzorgsysteem en is technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Op het bedrijf worden diverse procescontroles toegepast en indien nodig geoptimaliseerd indien betere technieken bestaan. De CIP-installaties zijn bijvoorbeeld uitgerust met concentratiemetingen van loog of zuur en in een latere fase werd het systeem uitgerust met een fasescheiding in functie van de geleidbaarheid. Zo is er een perfecte timing mogelijk tussen twee verschillende stromen en zijn er minimale verliezen.
22
584 7
5.1 4.1.1. 1
Een milieumanagementsysteem implementeren en toepassen Een milieumanagementsysteem omvat o.a. de volgende zaken: milieubeleid, noodzakelijke procedures, implementatie van de procedures (structuren en verantwoordelijkheden, training, bewustzijn en competentie, communicatie, betrokkenheid van de werknemers, documentatie, efficiënte procescontrole, onderhoudsprogramma, actiepunten in het geval van een onvoorziene gebeurtenis, gewaarborgde overeenkomst met de milieuwetgeving), corrigerende maatregelen (monitoren en meten (zie ook BREF monitoring), corrigerende en preventieve acties, verslaggeving, interne audit) en overleg met management.
Enkele bijkomende aspecten kunnen zijn: externe audit, milieujaarverslag, EMAS, EN ISO 14001:1996, inschatting milieueffect bij het uit bedrijf stellen van een bestaande unit en de ingebruikname van een nieuwe unit, nieuwe schone technologie, benchmarking Dit is eveneens een BBT-maatregel (O1). Een milieuzorgsysteem is gangbaar in grote zuivelbedrijven. Het opstellen en toepassen van een milieuzorgsysteem vergt heel wat inspanningen en tijd maar wordt algemeen als technisch haalbaar ingeschat voor alle zuivelbedrijven. De exploitant neemt diverse milieumaatregelen (water, afvalwater, afval, energie…), maar deze zijn op heden niet in een gestructureerde gedocumenteerde vorm gegoten. Er is dus geen formeel milieumanagementsysteem. Dit wordt wel door het bedrijf gepland in 2012. Enkele voorbeelden van milieumaatregelen die worden genomen: - er is een beleidsverklaring met aandacht voor het milieu - afval wordt gesorteerd - afvalwater wordt gezuiverd - diverse waterbesparende maatregelen - diverse energiebesparende maatregelen Aan de hand van de andere voorgestelde technieken in de checklist (zie verder) wordt nagegaan of de huidige manier van procesopvolging op het bedrijf voldoet. 584 5.1.2; Samenwerken met stroomafwaartse (b.v. landbouwers, leveranciers van 8 4.1.7. grond- en hulpstoffen, transporteurs) en stoomopwaartse partners (b.v. 2; transporteurs) 4.1.7. 3; Aanleveren van materialen in bulk, motoren en koelsystemen stilleggen 4.1.7. bij voertuigen gedurende laden en/of lossen of geparkeerde voertuigen, 12; in het geval van gekoelde en/of bevroren producten kan gebruik 4.1.9. gemaakt worden van de faciliteiten van het bedrijf, opvang en 1; zuivering van CO2 (samenwerking tussen verschillende sectoren). Zie 4.2.1. ook 'Voertuigmotor en koeleenheid afzetten tijdens het parkeren, laden 1; en lossen, en een alternatieve stroombron voorzien' 4.2.4. 1; 4.7.2. 3
23
Dit is eveneens een BBT-maatregel (O2). Zie ook 5839 en 5842, 5846. Er wordt zoveel mogelijk samengewerkt met stroomafwaartse en stroomopwaartse partners. Melk wordt toegeleverd in bulk tankwagens en opgeslagen in silo’s. Gebruik van melk gebeurt batchgewijs. De ontvangstprocedure en opslagcontrole moet leiden tot vermijden van problemen met shelflife. Chemicaliën voor reiniging worden aangeleverd in dubbelwandige IBC’s (individuele bulkcontainers) en zo direct gebruikt. 5853
5.1.3 4.3.5
Verbruikte hoeveelheid water, energie en detergenten beheersen en beperken Dagelijks registreren van het water- en detergensverbruik, toepasbaar bij alle types van reiniging (manueel (hogedrukreiniging) of automatisch (CIP)), experimenteren met hoeveelheid detergenten (beperken) (BBT W9), watertemperatuur (lager) (BBT W9), mechanische reiniging (borstels), training en verantwoordelijkheid van het personeel (BBT O3)
MV: gunstig effect op alle milieucompartimenten, o.a. water, energie en chemicaliën Dit is eveneens BBT (O18). Deze maatregel kan deel uitmaken van een milieuzorgsysteem en is technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Het bedrijf volgt diverse verbruiken op . Het detergentenverbruik wordt onder meer dagelijks gelogd en opgevolgd (zowel verbruik als reinigingscycli). De CIP-installaties werden recent aangepast volgens de laatste technologie en best beschikbare technieken o.a. wat betreft de sturing, logging, fasescheiding… 5837 5.1; 4.1.7.1 Een productieplanning toepassen ter beperking van de afvalproductie en de reinigingsfrequentie. bij voedingsbedrijven die gebruik maken van eenzelfde installatie voor meer dan 1 product, en waarbij productvermenging vermeden dient te worden omwille van de geldende wetgeving, voedselveiligheid of productkwaliteit MV: gunstig effect op verschillende milieucompartimenten Dit is eveneens BBT (O9). Deze maatregel kan deel uitmaken van een methodologie ter voorkoming en/of beperking van water- en energieverbruik en productie van afval (zie ook BBT O6). Deze maatregel is niet van toepassing op huidig bedrijf. Er wordt gewerkt in batches. De melk wordt per dag opgeslagen en verwerkt in batches van 12.000 l. Er worden circa 24 batches na elkaar gedraaid waarna een reinigingscyclus volgt.
24
2) Geluid en trillingen 5832
5.1; 4.1.2; 4.1.3.1; 4.1.3.2; 4.1.3.3; 4.1.3.4; 4.1.5; 4.1.3.5
Geluidshinder aanpakken aan de bron op het niveau van ontwerp, selectie, procesvoering en onderhoud, en geluidsbronnen inkapselen Training, efficiënte en geluidsarme ventilatoren selecteren, ventilatoren met een beperkt aantal bladen selecteren, pijpleidingen omsluiten door muren of door speciale goten leiden (reductie van 10-20 dB(A) mogelijk), een inkapseling bestaat meestal uit een metalen behuizing bezet met geluidsadsorberend materiaal aan de binnenzijde, effectief gepland preventief onderhoud bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: geluidshinder beperken
Dit is eveneens BBT (GT1). Het bedrijf werkt 24 uur op 24 uur en er is 7 dagen op 7 personeel werkzaam. De productie draait momenteel slechts 6 op 7 dagen maar er wordt aangenomen dat na uitbreiding de productie wellicht 7 op 7 dagen zal draaien. In kader van de milieuvergunningsaanvraag werd in opdracht van de exploitant een akoestisch onderzoek uitgevoerd, rekening houdend met de bestaande alsook de geplande toestand na uitbreiding. Deze geluidsstudie leidde tot een aantal geluidsreducerende maatregelen die het bedrijf zal nemen: - alle beluchters van de waterzuivering voorzien van een spatscherm (6 bestaande + 3 nieuwe) - de verdampingscondensoren van de koelinstallaties voorzien van geluidsdempers De geluidsstudie stelt dat met deze geluidsreducerende maatregelen de exploitatie conform de milieukwaliteitsdoelstellingen zijn voor alle perioden van de dag in alle onderzochte evaluatiepunten. Bij het ontwerp en keuze van gebouwenuitrusting en installaties voor de geplande uitbreiding werd rekening gehouden met de geluidsaspecten. De ventilatoren voor de nieuwe koelinstallatie zullen bijvoorbeeld van een geluidsarm type zijn. 5842
5.1 4.1.7.12
Geluidshinder veroorzaakt door voertuigen beperken: Tijdstip en locatie van voertuigbewegingen (laden/lossen) controleren, voertuigbewegingen ’s nachts vermijden, geluidsarme voertuigen, geluidsmetingensysteem
MV: reductie geluidsemissie ’s nachts CM: verhoogde geluidsemissie en voertuigverkeer overdag(verkeersveiligheid) Dit is eveneens BBT (GT2). Deze maatregel is technisch en economisch voor alle zuivelbedrijven haalbaar, op voorwaarde dat de nodige afspraken gemaakt worden met de stroomafwaartse en stroomopwaartse partners. Uit de praktijk blijkt dat de afspraken met externe transporteurs hieromtrent niet altijd strikt gevolgd worden. In de BBT-studie wordt tevens aangekaart dat indien normen overdag en s nachts nageleefd worden, een verschuiving van verkeer naar overdag nadelig kan zijn (verkeersveiligheid op bedrijf en op openbare weg, meer geluid overdag en misschien toch overschrijding overdag van geluidsnormen…)(*). Bovendien is het voor sommige processen bij continu werken belangrijk dat de grondstoffen steeds vers worden aangeleverd zodat enkel leveringen overdag niet steeds mogelijk is.
25
Uit de geluidsstudie blijkt dat mits het nemen van enkele geluidsreducerende maatregelen (zie 5832) en rekening houdende met de bestaande en toekomstige toestand, kan voldaan worden aan de vigerende geluidsnormen. Het lijkt dan ook niet opportuun om het verkeer te verschuiven naar enkel overdag (zie hierboven aangehaald (*)). Het is bovendien essentieel voor de kwaliteit van de aangeleverde grondstoffen dat melk continu vers kan worden aangeleverd. Het laden van afgewerkte producten (kaas) gebeurt tussen 5 en 21 uur. Het lossen van hulpstoffen gebeurt steeds tussen 8 en 17 uur door een vaste werknemer hiertoe aangesteld. De transpaletten zijn voorzien van rubberen wielen (meer geluiddempend dan standaard wielen). Met de geplande uitbreidingen worden melkleveringslocatie en laad- en loskaai geherlocaliseerd. De melklevering zal in de toekomst meer centraal/achteraan het bedrijfsterrein komen te liggen. De laadkaai voor wei komt meer centraal te liggen in plaats van langsheen de straat. De koelvrachtwagens worden op eigen bedrijfsterrein geparkeerd en hun koelgroepen draaien er op het elektrisch net. 5867 5.1.4.12; Geluidsdempers voorzien op lucht in- en uitlaten 4.2.16.3 Gespecificeerde processtap: aanmaak / gebruik van samengeperste gassen. Mogelijke maatregelen: systemen die geluid absorberen of reactieve systemen. bij alle voedingsbedrijven die samengeperste gassen aanmaken / gebruiken Dit is eveneens BBT (GT1). Zie ook 5832: de verdampingscondensoren van de koelinstallaties zullen worden voorzien van geluidsdempers De exploitant plant ook volgende geluidsreducerende maatregelen: 1. geluidswand (spatscherm) bouwen t.h.v. de waterzuiveringsbekkens 2. geluidsdempers op de bestaande 6 oppervlaktebeluchters (de nieuwe beluchters zullen worden gekozen volgens BBT qua geluid en energie) 3. watercondensors voorzien van geluidsdempers 4. luchtcondensors op het dak (t.h.v. Roomstraat) verwijderen (alle kleine energieeenheden worden verwijderd en gecentraliseerd in de nieuw te bouwen goed geïsoleerde technische ruimte, namelijk gemetseld en voorzien van extra brandwerende ommuring) Naast het bestaande beluchtingsbekken is in het verleden reeds een geluidsberm aangelegd.
26
3) Chemicaliën 5846 5857
5.1 4.1.9.1-2
−
5.1.3; 4.3.8; 4.3.8.1; 4.5.4.8; 4.5.4.8.1; 4.5.4.8.2; 4.3.8.2
Grond- en hulpstoffen (reinigingsproducten, loog, coagulatieproducten, neutralisatiemiddelen) selecteren ter beperking van afval en schadelijke emissies naar lucht en water
−
Reinigings- en desinfecteerproducten selecteren die minimale hinder veroorzaken voor het milieu en effectieve controle van de hygiëne voorzien Keuze producten is erg bedrijfsspecifiek (b.v. ontwerp installatie, beschikbare reinigingstechniek, aard vervuiling, soort productieproces); typische producten gebruikt in de voedingsnijverheid zijn basische producten, zure producten, bereide reinigingsproducten die bindende of oppervlakteactieve stoffen bevatten, of oxiderende en niet-oxiderende biociden; concrete voorbeelden uit de zuivelindustrie
bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: reductie grondstoffenverlies, afvalwatervervuiling, geuremissie In de BBT-studie wordt hiernaar verwezen in kader van de optimalisatie van chemicaliëngebruik (C1) en samenwerking met stroomopwaartse en stroomafwaartse partners (O2). In de BBT wordt vermeld dat de keuze van chemicaliën erg bedrijfsspecifiek is. De keuze van reinigings- en desinfectiemiddelen is erg afhankelijk van het ontwerp van de installatie, de beschikbare reinigingstechniek, de aard van de vervuiling en het soort productieproces. De benodigde hulpmiddelen zijn afhankelijk van de toegepaste processtappen. Het selecteren van grond- en hulpstoffen ter beperking van afval en schadelijke emissies is een continu gebeuren op het bedrijf, naargelang de mogelijkheden die er zijn. Er worden regelmatig nieuwe reinigingsproducten getest. Dit gebeurt in samenspraak met de leverancier, de productieverantwoordelijke, kwaliteitsverantwoordelijke, het labo, de technische dienst,…. De reinigingsproducten voor de CIP-installatie zijn doelbewust getest en gekozen met zo weinig mogelijk fosfaat. De reiniging kan basisch en/of zuur gebeuren, afhankelijk van wat gereinigd moet worden.
27
4) Afvalpreventie Algemeen 5839
5.1 4.1.7.3
Opslagduur van bederfbare materialen beperken
MV: reductie van verlies van grondstoffen, deels verwerkte producten en eindproducten; reductie geuremissies; reductie energieverbruik voor koeling Zie ook 5837 en 5842 (levering melk 24/24u en dagelijkse verwerking in batches van 12.000 l per keer). Deze maatregel zit vervat in het kwaliteitshandboek van het bedrijf waarin verschillende maatregelen en procedures staan. De nevenstromen (room en zoute wei) worden snel afgevoerd voor verdere verwerking. Er zijn geen afvalstromen die leiden tot geuremissie indien niet snel verwijderd. 5892 5894
5.1; 4.1.7.6; 4.1.6; 4.1.7.7; 4.3.1; 4.7.1.1; 4.7.2.1; 4.7.5.1; 4.7.9.1 4.1.6
−
Uitgaande stromen scheiden ter optimalisatie van gebruik, hergebruik, terugwinning, recyclage en verwijdering Gebruik van grondstoffen, deels verwerkte producten en eindproducten als diervoeder; concrete voorbeelden zijn vermeld in tabel 4.8
−
Stromen uit de voedingsnijverheid aanwenden in of als meststof of bodemverbeterend middel. Vlarea specificeert de stromen die aangewend kunnen worden in of als meststof of bodemverbeterd middel, met name behandeld zuiveringsslib, gedroogd cacao-, tabak- en koffieafval, filterkoek, schuimaarde, meel van oliekoeken, graan, moutscheuten, vinasse en kalkrijke voedingsresten (b.v. schaaldieren).
bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: te verwijderen uitgaande stromen beperken; soms ook belasting afvalwater beperken en/of grondstoffen- en waterverbruik beperken Dit is eveneens BBT (A4). Uitgaande stromen worden zoveel als mogelijk gescheiden om het gebruik, hergebruik, terugwinning, recyclage en verwijdering te optimaliseren. De room en zoute wei wordt opgevangen en afgevoerd voor hergebruik naar een ander bedrijf. Het slib afkomstig van de afvalwaterzuivering zal in de toekomst, na de installatie van de decanter (2009), afgevoerd worden voor hergebruik als meststof of bodemverbeterend middel. 5893
5.1; 4.1.7.6
Voorkomen dat materiaal op de grond valt, b.v. door gebruik te maken van spatbeschermers, schermen, flappen, druipschalen en goten
bij nieuwe en bestaande bedrijven Volgens de BBT-studie is deze maatregel niet relevant voor de zuivelindustrie. Het bedrijf voorkomt evenwel maximaal dat materiaal op de grond terechtkomt. 5895
5.1.4.2; 4.2.3.1
Verlies van grondstof in de afvalstroom minimaliseren
bij alle voedingsbedrijven die centrifugaalscheiders toepassen Dit wordt toegepast. Zie verder (checknummer 5875, “afvalwater”).
28
Verpakking 5897 5898 5899
5.1.4.9; 4.2.12.2 4.1.7.2 4.2.12.3
− − −
Verpakkingsontwerp (gewicht, volume, percentage gerecycleerd materiaal) optimaliseren. Materialen aankopen in bulk Verpakkingsmateriaal apart verzamelen. Lege verpakkingen worden in bepaalde gevallen teruggenomen door de leveranciers van grondstoffen, hulpmiddelen en reinigingsproducten. Door het scheiden van afvalstromen kan het gebruik, hergebruik, terugwinnen, recycleren en afvoeren van afval geoptimaliseerd worden.
bij alle voedingbedrijven die de processtap 'verpakken' toepassen MV: beperken hoeveelheid verpakkingsafval; CM (indien retourverpakking gereinigd wordt op zuivelbedrijf zelf): bijkomend water- en chemicaliënverbruik voor reinigen van retourverpakkingen; bijkomende belasting afvalwater Dit is eveneens BBT (A6, A7, A8). Er wordt een preventieplan “verpakking” opgemaakt in samenwerking met Fevia. De materialen worden zoveel mogelijk in bulkverpakking aangekocht (melk in tankwagens, chemicaliën en stremsels in IBC,…). Het verpakkingsmateriaal wordt gescheiden verzameld. Lege vaten van chemicaliën worden door de leverancier teruggenomen. Circa 70% van de geproduceerde kazen worden in kartonboxen verpakt die na levering retour komen voor hergebruik.
Productieproces 5876 5877
5.2.5; 4.7.5.12
−
Een 'just-in-time' specifieke afvulling toepassen Bedoeling is om melkproducten in een zo laat mogelijke fase te differentiëren (b.v. naar vetgehalte). Het differentiëren van de melkproducten gebeurt door menging van afgeroomde melk en melk met een gestandaardiseerd vetgehalte in een welbepaalde verhouding
−
De terugwinning van verdund niet-verontreinigd product maximaliseren door de overgang tussen product en water online te detecteren. Voorbeelden van processtappen met terug te winnen verdund niet-verontreinigd producten: eerste reininging CIP, opstart/einde HTST-behandeling (Hoge temperatuur korte tijd (pasteurisatie)), productwissel en reiniging van ovirige installaties en leidingen. Mogelijke technieken voor online detectie: doorstroom/dichtheidsmeting, conductiviteitsmeting of turbiditeitsmeting.
4.7.5.10; 4.1.8.4; 4.1.8.5.2; 4.1.8.5.3
bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: hoeveelheid afval en nevenstromen beperken; belasting van afvalwater beperken
29
5876 5877
5.2.5; 4.7.5.12
−
Een 'just-in-time' specifieke afvulling toepassen Bedoeling is om melkproducten in een zo laat mogelijke fase te differentiëren (b.v. naar vetgehalte). Het differentiëren van de melkproducten gebeurt door menging van afgeroomde melk en melk met een gestandaardiseerd vetgehalte in een welbepaalde verhouding
−
De terugwinning van verdund niet-verontreinigd product maximaliseren door de overgang tussen product en water online te detecteren. Voorbeelden van processtappen met terug te winnen verdund niet-verontreinigd producten: eerste reininging CIP, opstart/einde HTST-behandeling (Hoge temperatuur korte tijd (pasteurisatie)), productwissel en reiniging van ovirige installaties en leidingen. Mogelijke technieken voor online detectie: doorstroom/dichtheidsmeting, conductiviteitsmeting of turbiditeitsmeting.
4.7.5.10; 4.1.8.4; 4.1.8.5.2; 4.1.8.5.3
bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: hoeveelheid afval en nevenstromen beperken; belasting van afvalwater beperken Dit is eveneens BBT (A2), met name het verlies aan grondstoffen en producten in leidingen beperken. Een 'just-in-time' specifieke afvulling is niet van toepassing in huidig bedrijf. De overgang tussen product en water wordt via fasescheiding on line gedetecteerd in de CIP-installaties. 5904 5.2.5.4; − Terugwinning en gebruik van de wei maximaliseren. 5905 4.7.5.14.4 5906 4.7.5.14.2 Er wordt een onderscheid gemaakt tussen zoete wei en zoute wei. Zoete wei kan terug ingezet worden in het productieproces of als bijproduct aangewend worden (b.v. terugwinning van proteïnen, diervoeder, babyvoeding, voedingssupplement). Zoute wei kan eveneens terug ingezet worden in het productieproces (eventueel na ontzouting met behulp van omgekeerde osmose: techniek niet weerhouden als BBT) of na concentratie (verdamping) aangewend worden als diervoeder. − Zoute wei apart houden (niet vermengen met zoete of zure wei). − Vetgehalte en kaasdeeltjes in wei beperken en vloeibare stromen zeven om de deeltjes te verzamelen bij nieuwe en bestaande bedrijven die kaas produceren MV: hoeveelheid afval en/of nevenstromen beperken
30
Dit wordt eveneens opgenomen in de BBT-maatregel “wei optimaliseren bij productie van kaas” (A5). Deze maatregelen zijn technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven die kaas produceren. Bij de productie van kaas komt volgens de BBTstudie ongeveer 90% van de rauwe melk terecht in de wei. Wei is het vocht met de hierin opgeloste stoffen (lactose, zouten, serumeiwitten) dat vrijkomt tijdens de processtappen ‘stremmen, snijden en roeren’ tot en met ‘persen en omlopen’ bij de productie van kaas. Er is alleen zoute wei in huidig bedrijf. Deze wordt afgevoerd naar een ander bedrijf (Belgomilk in Langemark) waar het wordt ingezet als grondstof. Momenteel wordt de wei gezeefd in een weizeef zodat kaasdeeltjes teruggewonnen kunnen worden. Het restproduct wordt integraal als zoute wei afgevoerd. In de toekomst zal de zoute wei op het bedrijf in een speciaal aan te kopen centrifuge behandeld worden zodat enkel het concentraat wordt afgevoerd naar een ander bedrijf en het waterige gedeelte als proceswater opnieuw kan worden ingezet. Een bijkomend milieuvoordeel, naast het lagere waterverbruik, is hierbij dat minder volume en minder massa getransporteerd hoeft te worden. Waterzuivering 5901
5.1.6; 4.5.6.1.2-5; 4.6.1
Slib van de afvalwaterzuivering behandelen door toepassing van één of een combinatie van meerdere technieken: stabiliseren, indikken, ontwateren, drogen bij alle voedingsbedrijven die afvalwaterzuiveringstechnieken toepassen waarbij slib gevormd wordt
Zie ook 5892 en 5894. Het slib afkomstig van de afvalwaterzuivering zal in de toekomst, na de installatie van de decanter (2009), afgevoerd worden voor hergebruik als meststof of bodemverbeterend middel. 5) Water – algemeen Residu's van grondstoffen zo snel als mogelijk verwijderen na verwerking en opslagruimten voor materiaal regelmatig reinigen Droog reinigen van uitrusting en installaties, enkele concrete voorbeelden worden vermeld o.a. in de zuivelindustrie − Fijnmazige manden bij vloerdrainage voorzien en gebruiken, en regelmatig onderzoek en reiniging ervan voorzien, ter voorkoming van vervuiling van het afvalwater met vast materiaal. MV:verbruik (warm) water beperken; hoeveelheid en belasting afvalwater beperken; potentieel voor terugwinning en hergebruik van vaste materialen als nevenstroom vergroten; verbruik detergenten beperken CM: Een vacuümsysteem vereist energie en gaat mogelijk gepaard met hinder als gevolg van geluid / trillingen. Dit is eveneens BBT (W2; AW3). Grof vuil kan droog verwijderd worden met behulp van bv. een schop, borstel of trekker of door middel van een vacuümsysteem. Grof vuil droog verwijderen wordt toegepast waar nodig. De productie in huidig bedrijf is echter niet van die aard dat dit frequent nodig is. Op het bedrijf zijn fijnmazige manden voorzien bij vloerdrainage. Ze worden dagelijks uitgespoeld en gereinigd. Deze maatregel zit vervat in het reinigingsplan. 5851 5.1.3 Droog reinigen van uitrusting en installaties optimaliseren. 4.3.1; 4.7.1.2; Vacuümsystemen, ook in het geval van vermorsing, indien 4.7.2.2; nodig voor het behalen van het hygiëneniveau gevolgd door natte reiniging, enkele concrete voorbeelden worden 4.7.5.2; 4.7.9.2 vermeld, o.a. in de zuivelindustrie. Dit is niet van toepassing op huidig bedrijf vermits de installaties gevuld worden met vloeibare producten (melk). 5849 5850
5.1.3; 4.3.10; 4.3.1; 4.7.1.2; 4.7.2.2; 4.7.5.2; 4.7.9.2
−
31
5852
5.1.3 Vloeren vooraf laten inweken en installaties (deels) demonteren om 4.3.2 uitgehard en ingebakken vuil los te maken alvorens nat te reinigen Dit is eveneens BBT (W5) Deze maatregel slaat vooral op bedrijven waar vuil aangekoekt of ingebakken is en moeilijk te verwijderen. In huidig bedrijf is dit niet zozeer van toepassing. Vloeren worden wel soms ingeweekt in kader van de goede werking van het reinigings- en/of desinfectieproduct. 5838 5.1 Vaste grondstoffen, producten, co-producten, bijproducten en afval 4.1.7.4 droog transporteren. Tenzij: transport m.b.v. water door een gotensysteem gepaard gaat met waterhergebruik en/of noodzakelijk is om productbederf te voorkomen Tenzij: transport met water in combinatie met hergebruik van het water MV: minder waterverbruik; minder afvalwater en afvalwatervervuiling; meer potentieel voor terugwinning en hergebruik voor vase materialen die als nevenstroom vrijkomen; besparing mogelijk van vereiste detergenten en reinigingsmddelen Deze maatregel is eveneens BBT (W1). Droog transporteren is bij Belgomilk niet van toepassing (grondstof melk). In de BBTstudie wordt in kader van deze maatregel wel verwezen naar het transport van kazen in een gotensysteem (pekelbad) waar transport m.b.v. water aangewezen is. Men kan hier namelijk het pekelen combineren met het transport van de industriële kazen naar de volgende procesunit zonder extra waterverbruik voor transport. Dit wordt zo toegepast bij Belgomilk. 5840 5.1 − Condensaat en koelwater apart opvangen ter optimalisatie van 5866 4.1.7.8 hergebruik 5868 MV: reductie watervervuiling door scheiding van proper en vuil water; 5879 5.1.4.11; reductie energieverbruik in WZ; reductie waterverbruik door 4.2.14.1 hergebruik; mogelijke warmteterugwinning − Enkel de hoeveelheid grondwater oppompen die effectief vereist is. 5.1.6; − Water hergebruiken na sterilisatie en desinfectie, waarbij het 4.5.4.8; gebruik van actief chloor wordt vermeden en op voorwaarde dat 4.5.4.8.1voldaan is aan de bepalingen van de Europese Richtlijn 98/83/EC 2 Mogelijke desinfectie-/ontsmettingstechnieken: biociden (oxiderende biociden, ozon, niet-oxiderende biociden) en UV5.2.5; behandeling. − Koelwater, reinigingswater, condensaat van droog- en 4.7.5.16; verdampingsprocessen, permeaat uit 4.3 membraanscheidingsprocessen en naspoelwater van de reiniging hergebruiken, eventueel na behandeling indien nodig om aan het vereiste hygiënenivieau te voldoen. bij nieuwe en bestaande bedrijven Het is BBT om waterbronnen te selecteren i.f.v. de vereiste kwaliteit (W3). Het condensaat van de stoomketel wordt terug naar de stoomketel gevoerd. Het betreft een quasi gesloten systeem met uitzondering van de beperkte spui die noodzakelijk is om de stoomwaterkwaliteit te behouden. Het koelwater is eveneens een gesloten systeem. Er wordt geen gebruik gemaakt van grondwater. In de toekomst zal op basis van reversed osmose het waterige deel van de wei hergebruikt worden binnen het bedrijf als proceswater. Dit waterige deel zal volgens de best beschikbare technieken gedesinfecteerd worden (vermoedelijk met UV, maar nog geen zekerheid)..
32
Watertoevoer automatisch starten / stoppen zodat enkel vers proceswater wordt toegevoegd indien nodig (sensoren zoals bv. fotocellen) MV:reductie waterverbruik, reductie afvalwater In de BBT-studie wordt hiernaar verwezen in kader van de optimalisatie van watertoevoer (W4). Het bijvullen van tanks gebeurt volledig geautomatiseerd. Alle tanks zijn uitgerust met niveaudetectiemeting (drukgerelateerd) en 3 alarmniveaus. Het eerste alarmniveau geeft een signaal af. Bij het tweede alarmniveau stopt de toevoer onmiddellijk. Bij het derde alarmniveau treedt de overloopbeveiliging in werking. 5845
5854 5855 5856
5.1 4.1.8.6
5.1.3 4.3.6 4.3.7.1; 4.1.8.8 4.7.5.17; 4.5.4.8; 4.5.4.8.1; 4.5.4.8.2
Waterslangen voorzien van een handmatige trekker Drukgecontroleerd water voorzien via sproeidoppen Hergebruik van warm koelwater voor reinigingsactiviteiten optimaliseren Geconcretiseerd voor de zuivelindustrie; open koelwater systeem; water boven 50°C kan aangewend worden voor het reinigen van melktanks, voor manuele reiniging of voor CIP; hygiënerisico kan worden beperkt door toepassing van ontsmettingstechnieken, b.v. UV, oxiderende biociden, ozon, niet-oxiderende biociden; waterbesparing 2% in concreet voorbeeld; desinfectiemiddelen die aangewend mogen worden in de voedingsnijverheid: zie Europese Richtlijn 98/8/EC. bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: vereiste hoeveelheid vers water en hoeveelheid gevormd afvalwater beperken; belasting van afvalwater beperken door de contacttijd tussen het product en het water te beperken en de druk te regelen; minder energie vereist voor de aanmaak van warm water Dit is ook BBT (W4) in kader van het optimaliseren van de watertoevoer. Bij een handmatige trekker is er enkel watertoevoer via de waterslang indien de operator het systeem activeert / ingeduwd houdt. Globaal genomen is het optimaliseren van de watertoevoer technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Ondanks de inspanningen door de zuivelbedrijven wordt de naleving van de waterbesparende milieumaatregelen niet altijd strikt gevolgd. Bijvoorbeeld: spuitkoppen en handmatige trekkers raken snel defect doordat er onvoorzichtig mee wordt omgesprongen of van de waterslangen worden verwijderd. − − −
Op het bedrijf zijn de waterslangen deels uitgevoerd met handmatige trekkers. Alle tanks zijn uitgerust met sproeibollen. Hergebruik van warm koelwater gebeurt niet omdat er geen warm water ter beschikking is om her te gebruiken. In de toekomst zal de koelinstallatie op NH3 werken (in plaats van freon) waarbij energie zal omgezet worden naar warm en koud water. De warmte zal vervolgens maximaal gerecupereerd worden volgens de best beschikbare technieken. Er worden geen (vracht)wagens gewassen. De tankwagens (melk) zijn geen eigendom van Belgomilk te Moorslede, maar zijn wel eigendom van een ander bedrijf onder dezelfde bedrijfsgroep. De reiniging ervan gebeurt in Belgomilk te Langemark. De eigen koelvrachtwagens (2 stuks) worden extern gereinigd (in- en uitwendig). Door het veelvuldig gebruik van CIP-reiniging, is er minder risico op waterverspilling door foutieve handelingen van de werknemers of door defecten aan waterslangen. Er wordt bovendien gebruik gemaakt van een storingslijst waarop bijvoorbeeld een defecte handmatige trekker kan genoteerd worden. Deze lijst wordt dagelijks geupdate, waarna de reparaties worden ingepland volgens urgentie.
33
Dit is ook BBT (W4) in kader van het optimaliseren van de watertoevoer. Bij een handmatige trekker is er enkel watertoevoer via de waterslang indien de operator het systeem activeert / ingeduwd houdt. Globaal genomen is het optimaliseren van de watertoevoer technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Ondanks de inspanningen door de zuivelbedrijven wordt de naleving van de waterbesparende milieumaatregelen niet altijd strikt gevolgd. Bijvoorbeeld: spuitkoppen en handmatige trekkers raken snel defect doordat er onvoorzichtig mee wordt omgesprongen of van de waterslangen worden verwijderd. Op het bedrijf zijn de waterslangen deels uitgevoerd met handmatige trekkers. Alle tanks zijn uitgerust met sproeibollen. Hergebruik van warm koelwater gebeurt niet omdat er geen warm water ter beschikking is om her te gebruiken. In de toekomst zal de koelinstallatie op NH3 werken (in plaats van freon) waarbij energie zal omgezet worden naar warm en koud water. De warmte zal vervolgens maximaal gerecupereerd worden volgens de best beschikbare technieken. Er worden geen (vracht)wagens gewassen. De tankwagens (melk) zijn geen eigendom van Belgomilk te Moorslede, maar zijn wel eigendom van een ander bedrijf onder dezelfde bedrijfsgroep. De reiniging ervan gebeurt in Belgomilk te Langemark. De eigen koelvrachtwagens (2 stuks) worden extern gereinigd (in- en uitwendig). Door het veelvuldig gebruik van CIP-reiniging, is er minder risico op waterverspilling door foutieve handelingen van de werknemers of door defecten aan waterslangen. Er wordt bovendien gebruik gemaakt van een storingslijst waarop bijvoorbeeld een defecte handmatige trekker kan genoteerd worden. Deze lijst wordt dagelijks geupdate, waarna de reparaties worden ingepland volgens urgentie. 5878 5858
5.2.5; 4.3.9 5.1.3; 4.3.9 4.5.2.4; 4.5.2.3
Meerderde kleine CIP-installaties gebruiken in de plaats van 1 centrale CIP-installatie. Eveneens vermeld als één van de uitzondering bij de techniek 'CIP (Cleaning-In-Place) of een gesloten reinigingssysteem toepassen en dit op een optimale wijze toepassen'. bij grote bedrijven met een erg vertakt netwerk van leidingen − Reinigingssystemen voor éénmalig gebruik toepassing bij kleine installaties, installaties die weinig gebruik worden of installaties waarbij reinigingsmiddelen sterk vervuild worden (UHT-installaties, membraanscheidingsinstallaties, voorreiniging van verdampers of sproeidrogers). MV: minder verbruik water, energie, hulpstoffen (reinigingsproducten) CM: mogelijk extra energieverbruik voor het verpompen van water en reinigingsproducten −
34
CIP staat voor Cleaning-In-Place en is een geïntegreerd reinigingssysteem in het productiesysteem. In de BBT-studie wordt hiernaar verwezen bij de BBT-maatregel “CIPreinigingssysteem zoveel als mogelijk toepassen en optimaliseren” (W7). In grote Vlaamse zuivelbedrijven wordt vaak gebruik gemaakt van een centrale CIP-installatie. Volgens de BREF FDM is een centraal CIP-reinigingssysteem niet aangewezen bij: – zuivelbedrijven met een sterk vertakt pijpleidingensysteem; – processtappen die de reinigingoplossing erg vervuilen zoals UHT-behandeling, membraanscheiding, voorreiniging van verdampers en sproeidrogers; – weinig frequent gebruikte installaties. In deze gevallen kan overwogen worden om gebruik te maken van meerderde kleine CIP-installaties in de plaats van één centraal CIP-reinigingssysteem. De hierbovengenoemde voorbeelden uit de BREF zijn niet van toepassing op het bedrijf. Deze maatregelen zijn dan ook geen BAT voor Belgomilk te Moorslede. Er wordt wel gebruik gemaakt van CIP-installaties waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar en behandeld in een biologisch zuiveringsstation. Eén CIP-installatie bestaat uit 6 tanks: tank met loog, tank met zuur reingingsproduct, tank met desinfectiemiddel, tank met vers water, voorspoeltank 1 en voorspoeltank 2. Reinigingen kunnen hetzij zuur, hetzij basisch gebeuren of in sommige gevallen wordt zowel basisch als zuur gereinigd (bv. pasteurisatieleiding). Meestal hanteert men een verhouding van 10 basische reinigingen, gevolgd door 1 zure reiniging om eventuele kalkafzettingen te verwijderen. Er wordt eerst gespoeld vanuit voorspoeltank 1. Dit eerste spoelwater wordt afgevoerd als afvalwater naar de waterzuivering. Daarna wordt gereinigd en vervolgens gespoeld vanuit voorspoeltank 2. Dit spoelwater wordt verzameld in voorspoeltank 1 voor hergebruik. Na desinfectie wordt gespoeld met vers water. Dit laatste spoelwater wordt op zijn beurt verzameld in voorspoeltank 2 voor hergebruik. CIP staat voor Cleaning-In-Place en is een geïntegreerd reinigingssysteem in het productiesysteem. In de BBT-studie wordt hiernaar verwezen bij de BBT-maatregel “CIPreinigingssysteem zoveel als mogelijk toepassen en optimaliseren” (W7). In grote Vlaamse zuivelbedrijven wordt vaak gebruik gemaakt van een centrale CIP-installatie. Volgens de BREF FDM is een centraal CIP-reinigingssysteem niet aangewezen bij: – zuivelbedrijven met een sterk vertakt pijpleidingensysteem; – processtappen die de reinigingoplossing erg vervuilen zoals UHT-behandeling, membraanscheiding, voorreiniging van verdampers en sproeidrogers; – weinig frequent gebruikte installaties. In deze gevallen kan overwogen worden om gebruik te maken van meerderde kleine CIP-installaties in de plaats van één centraal CIP-reinigingssysteem. De hierbovengenoemde voorbeelden uit de BREF zijn niet van toepassing op het bedrijf. Deze maatregelen zijn dan ook geen BAT voor Belgomilk te Moorslede. Er wordt wel gebruik gemaakt van CIP-installaties waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar en behandeld in een biologisch zuiveringsstation. Eén CIP-installatie bestaat uit 6 tanks: tank met loog, tank met zuur reingingsproduct, tank met desinfectiemiddel, tank met vers water, voorspoeltank 1 en voorspoeltank 2. Reinigingen kunnen hetzij zuur, hetzij basisch gebeuren of in sommige gevallen wordt zowel basisch als zuur gereinigd (bv. pasteurisatieleiding). Meestal hanteert men een verhouding van 10 basische reinigingen, gevolgd door 1 zure reiniging om eventuele kalkafzettingen te verwijderen. Er wordt eerst gespoeld vanuit voorspoeltank 1. Dit eerste spoelwater wordt afgevoerd als afvalwater naar de waterzuivering. Daarna wordt gereinigd en vervolgens gespoeld vanuit voorspoeltank 2. Dit spoelwater wordt verzameld in voorspoeltank 1 voor hergebruik. Na desinfectie wordt gespoeld met vers water. Dit laatste spoelwater wordt op zijn beurt verzameld in voorspoeltank 2 voor hergebruik.
35
5875
5.2.5; 4.7.5.7
Reinigingsfrequentie van de centrifugaalafscheiders verminderen door de voorafgaande filtratie- en klaringsstap te verbeteren. bij nieuwe en bestaande bedrijven
MV: waterverbruik beperken; hoeveelheid afvalwater beperken; energieverbruik beperken (aanmaak warm water); minder afval (centrifugeslib) Dit is eveneens BBT (W6). Door de reinigingsfrequentie te verminderen kunnen de verliezen ter hoogte van de centrifugaalafscheider beperkt worden. Er wordt opgemerkt in de BBT-studie dat de centrifugaalafscheiders die toegepast worden in Vlaamse zuivelbedrijven zelfreinigende systemen zijn. Na een bepaald tijdsinterval (bv. 20 minuten, in functie van de opgebouwde druk) gaan de platen van de installatie automatisch uit mekaar. Het gevormde centrifugeslib wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Het bovengenoemde principe (zelfreinigende centrifugaalscheiders) wordt toegepast op het bedrijf Belgomilk te Moorslede. De voorgestelde maatregel (voorafgaande filtratie- en klaringsstap) is niet van toepassing omdat er al voorfilters zijn geplaatst in de melkontvangst. Door deze voorfilters werd het spuien van de centrifugaalscheiders (nodig om verstopping te vermijden) teruggebracht van eens per 20 minuten naar ongeveer eens per 45 minuten. Hierdoor worden de verliezen t.h.v. de centrifugaalscheider beperkt. 6) Afvalwater 5859
5.1.3; 4.3.9 4.5.2.4; 4.5.2.3
Zelfneutralisatie toepassen bij afvalwaterstromen met een geschikte variatie in pH (afkomstig van CIP of andere processtappen) door middel van een neutralisatietank. Het doel van neutralisatie is het voorkomen dat sterk zure of sterk basische afvalwaterstromen in de afvalwaterzuiveringsinstallatie terecht komen en/of geloosd worden. Zelfneutralisatie is het vermengen van afvalwaterstromen met een geschikte pH-variatie (sterk zuur versus sterk basisch) in een grote tank, waardoor neutralisatie optreedt, zonder toevoeging van extra chemicaliën. MV: vermijden dat sterk zure of sterk basische afvalwaterstromen in de afvalwaterzuiveringsinstallatie terecht komen en/of geloosd worden; minder verbruik van chemicaliën voor pH-correctie Dit is eveneens BBT (AW5). In Vlaamse zuivelbedrijven worden de afvalwaterstromen, indien niet hergebruikt, meestal gezamenlijk opgevangen in een buffertank of -bekken met als doel (een gedeeltelijke) neutralisatie te bekomen. De waterzuivering van het bedrijf Belgomilk te Moorslede is voorzien van een buffertank van 350 m³ waarin onder meer het zure en basische reinigingswater samenkomen en elkaar reeds deels neutraliseren. 5860 5.1.3; − Gebruik van EDTA (ethyleen-di-amine-tetra-azijnzuur) 4.3.8; minimaliseren (bij nieuwe en bestaande bedrijven) 4.3.8.2., Minimaliseren van het EDTA-gebruik is mogelijk door b.v. EDTA 4.3.8.2.2; enkel toe te passen indien nodig, met de juiste frequentie of de reinigingsopslossing te hergebruiken. 4.3.8.2.3; 4.3.8.2.5 EDTA vormt stabiele en wateroplosbare complexen die niet afgebroken worden ter hoogte van de biologische afvalwaterzuivering. Bij lozing op riool blijven de zware metalen ter hoogte van de RWZI in het afvalwater aanwezig (in de plaats van in het slib). Na lozing in het milieu kunnen deze zware metalen schade berokkenen. EDTA kan bovendien ook zware metalen uit bodemslib van de waterlopen hermobiliseren. Verder veroorzaakt het aanwezige stikstof mogelijk eutrofiëring. De biologische degradatie van EDTA verloopt zeer langzaam.
36
Dit is eveneens BBT (AW1). Melk bevat calcium. EDTA wordt in de zuivelindustrie gebruikt om calciumionen te binden, zodat verdere verwijdering van organische verontreiniging (bv. vet en proteïnen) vlotter kan verlopen met behulp van een alkalische oplossing. Er wordt in de BBT-studie opgemerkt dat er voor zover bekend, anno 2007, geen alternatieven voor EDTA beschikbaar zijn. De BREF beschouwt het volledig vervangen en vermijden van EDTA niet als BBT (BAT) omdat een totale vervanging van EDTA binnen de sector FDM (food, drinks and milk) niet mogelijk is. Het is wel BAT om het gebruik van EDTA zoveel mogelijk te beperken, bv. door gebruik te maken van rauwe melk met een goede kwaliteit, en de procesvoering en de reiniging te optimaliseren. Concreet kan de hoeveelheid EDTA ook beperkt worden door gebruik te maken van een multi-fase reiniging. Men kan bijvoorbeeld na een normale voorspoeling (niet alkalisch), een loogspoeling toepassen voor de verwijdering van organische vervuiling en tot slot een zure reiniging die het eventueel aanwezige melksteen verwijdert en zorgt voor een finale desinfectie. Het toepassen van een Multi-fase reiniging ten opzichte van een ééntrapsreiniging met behulp van EDTA, impliceert wel dat de reinigingstijd verlengd wordt en dat er meer water vereist is (meer spoelfasen). Het leidingwater te Moorslede is hard. Zonder gebruik van EDTA zou men telkens naast een basische reiniging ook zuur moeten reinigen wat tot langere reinigingstijden en meer waterverbruik leidt. Er wordt op het bedrijf dus momenteel wel nog gebruik gemaakt van reinigingsmiddelen met EDTA om kalkaanslag te vermijden. Dit gebruik wordt zoveel mogelijk beperkt. Reinigingsmiddelen met EDTA zijn bovendien zeer duur, zodat ook het economische aspect leidt tot minimaal gebruik. In de toekomst zou de wei via een proces van reversed osmose worden opgeconcentreerd waarbij de waterfractie als proceswater zou worden hergebruikt. Dit is zacht water dat specifiek zal worden ingezet in die processtappen of reinigingsstappen waar zacht water nodig is, zodat het gebruik van EDTA hierdoor niet meer is. 5861 5.1.3; Gebruik van gehalogeneerde oxiderende biociden voorkomen 4.3.8.1; (bij nieuwe en bestaande bedrijven, tenzij alternatieven niet 4.5.4.8; doeltreffend zijn) 4.5.4.8.1; Gehalogeneerde oxiderende biociden reageren met organische componenten in het afvalwater, waardoor toxische 4.5.4.8.2 stoffen gevormd worden, zoals bv. chlooramines of organische gehalogeneerde componenten. Gehalogeneerde organische componenten kunnen eveneens een negatief effect hebben op de biologische afvalwaterzuivering. Dit is eveneens BBT (AW2). Het gebruik van gehalogeneerde oxiderende biociden kan vermeden worden door gebruik te maken van alternatieven, bijvoorbeeld niet-oxiderende biociden, ozon, UVstraling of stoom. Globaal kan echter worden aangenomen dat het voorkomen van gehalogeneerde oxiderende biociden technisch haalbaar is voor alle zuivelbedrijven, voor zover de alternatieven voldoende doeltreffend zijn. Momenteel is er nog steeds gebruik van gehalogeneerde oxiderende biociden (desinfectie met chloorstabiel). Het gebruik is weliswaar reeds afgebouwd en er zijn testen gaande (bv. met perazijnzuur) maar de alternatieven blijken niet altijd voldoende doeltreffend te zijn of met nadelige bijwerkingen. 5883 5.2.5.4; De hoeveelheid zure wei minimaliseren en het bovenstuk of 4.7.5.14.3 platform van de zoutvaten leegmaken om lekkage van pekel naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie te voorkomen. bij nieuwe en bestaande bedrijven die kaas produceren MV: verzilting van afvalwater vermijden
37
Dit is eveneens BBT (AW 7). Deze maatregel is technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven die kaas produceren. Kaas neemt het zout van de pekel op en staat water af. De pekel werd éénmaal aangemaakt in het begin van de procesvoering en wordt nu stelselmatig bijgevuld met zout. Het overschot aan pekelwater wordt via een overloop afgevoerd naar de waterzuivering. Bovengenoemde maatregel is volgens de exploitant niet van toepassing op de productie van zoete kazen maar voor zure kaastypes. Uit de wekelijkse metingen op het effluent blijkt dat het bedrijf gemiddeld 1.030 mg/l chlorides loost. De milieukwaliteitsnorm is 200 mg/l en het bedrijf vraagt een norm aan van 1.500 mg/l. Er wordt geloosd in de Passendalebeek. De draagkracht van de beek m.b.t. de chlorideconcentratie en het geleidingsvermogen, is op heden reeds overschreden. Afdeling Milieuvergunningen is van mening dat dit probleem door het bedrijf dient te worden onderzocht met voorstel van normering van chlorides in het geloosd afvalwater. Dit wordt via bijzondere voorwaarde opgelegd in kader van de aangevraagde en nog af te leveren milieuvergunning. 5891 5.1.6; Een geschikte (tertiaire) zuivering van het afvalwater 4.5.4.1; toepassen 4.5.4.7; Een geschikte (tertiaire) zuivering van het afvalwater 4.5.2.9; dient op bedrijfsniveau bepaald te worden. Mogelijk 4.5.3.1.1; tertiaire zuiveringstechnieken zijn: biologische 4.5.4.5; stikstofverwijdering, fosforverwijdering door precipitatie 4.5.4.4; in combinatie met een actief slibsysteem, sedimentatie, 4.5.4.6; precipitatie, actief kooladsorptie, chemische oxidatie, 4.5.2.5; filtratie, membraanfiltratie (microfiltratie, ultrafiltratie, 4.5.2.6 omgekeerde osmose, nanofiltratie, electrodialyse). Zie ook http://www.emis.vito.be/wass bij alle voedingsbedrijven waar verregaande afvalwaterzuivering vereist is voor het behalen van de BBTgerelateerde emissiewaarden of bijzondere vergunningsvoorwaarden Dit is eveneens BBT (AW6). Het bedrijf zuivert de verschillende afvalwaterstromen in een waterzuiveringsstation waarbij ook biologische stikstofverwijdering gebeurt zodat voldaan wordt aan de BBTgerelateerde emissiewaarden. 7) Emissies lucht/geur/stof 5865
5.1.4.7; 4.1.9.3
Emissie van ozonafbrekende stoffen voorkomen Voorkomen/beperken van ozonafbrekende stoffen is mogelijk door b.v. gebruik te maken van vervangmiddelen (b.v. ammonium, glycol, koud water), gebruik te maken van een gesloten koelsysteem, gebouwen in te sluiten, delen van het systeem in te kapselen, een gedeeltelijk vacuüm te creëren in de ingekapselde ruimte en lekken in het koelsysteem te voorkomen, koelmiddelen op te vangen tijdens de afvalbehandeling, gebruik te maken van geoptimaliseerde luchtbehandelingstechnieken, een correct management toe te passen bij het herwinnen van koelmiddelen en afval. bij alle voedingsbedrijven die de processtappen 'afkoelen' en 'invriezen' toepassen MV: aantasting stratosferische ozonlaag beperken
38
Dit is eveneens BBT (LGS15). Het voorkomen van de emissie van ozonafbrekende stoffen is wettelijk bepaald door o.a.: − Verordening (EG) Nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (14.6.2006-L 161/1). − Besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven (BS 14 februari 2007). − Titel II van het VLAREM, hoofdstuk 5.16 (gassen), afdeling 5.16.3 (installaties voor het fysisch behandelen van gassen), artikel 5.16.3.3 (koelinstallaties). De koeldrogers werken nog met freon (R22). Bij uitbreiding worden deze zoveel mogelijk omgebouwd naar ijswater waarbij de energie zal worden opgewekt door een centrale NH3-koelinstallatie. Deze installatie zal beperkt zijn in volume en gebouwd volgens de laatste technologie. 5886 5.1.5; Een controle strategie toepassen en handhaven ter beperking van 4.4.1; luchtemissies 4.4.1.1; Een controle strategie is opgebouwd uit een aantal stappen: (1) 4.4.1.1.1; probleem definiëren, (2) inventaris van emissiebronnen opstellen 4.4.1.2; (incl. abnormaliteiten), (3) belangrijkste emissies meten en (4) 4.4.1.2.1; controletechnieken ter beperking van luchtemissies beoordelen 4.4.1.3; en selecteren. 4.4.1.3.1; bij nieuwe en bestaande bedrijven 4.4.1.4 MV: luchtemissies beperken Dit is eveneens BBT (LGS 1). Deze maatregel is economisch en technisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Er dient de nodige aandacht te worden gegeven aan zowel procesgeïntegreerde (bv. minder inkt, lijm…) als nageschakelde technieken. Binnen Belgomilk is één stookinstallatie aanwezig (de brander van de stoomketel). Deze is aardgasgestookt. De emissies worden 4 maal per jaar gemeten door een erkend deskundige lucht. De emissiegrenswaarden worden gerespecteerd. In opdracht van de exploitant werd ook een geurstudie uitgevoerd in kader van de milieuvergunningsaanvraag waarin rekening wordt gehouden met de bestaande en toekomstige toestand. Belangrijk m.b.t. het beperken en vermijden van eventuele geurhinder is de geplande herlocalisatie van het laden van de wei naar een meer centrale plaats op het bedrijfsterrein. Bij uitvoering van de snuffelmetingen bleek er geen geurwaarneembaarheid van de productieactiviteiten te zijn buiten het bedrijfsterrein. Als enige waarneembare geurbron wordt in de studie de sliblagune geciteerd. Deze wordt echter in 2009 verwijderd en vervangen door een slibindikinstallatie die in een gesloten gebouw komt te staan. Er zijn geen significante geuremissies te verwachten vanwege het aanvullende beluchtingsbekken. Uit de geurstudie blijkt dat de huidige geleide emissies zwak zijn van intensiteit en niet waarneembaar buiten het bedrijfsterrein. Er wordt verwacht dat na uitbreiding de bijkomende geleide emissies eveneens zwak zullen zijn van intensiteit en er bijgevolg geen significante toename van geuremissies in de omgeving zal zijn.
39
Dit is eveneens BBT (LGS 1). Deze maatregel is economisch en technisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Er dient de nodige aandacht te worden gegeven aan zowel procesgeïntegreerde (bv. minder inkt, lijm…) als nageschakelde technieken. Binnen Belgomilk is één stookinstallatie aanwezig (de brander van de stoomketel). Deze is aardgasgestookt. De emissies worden 4 maal per jaar gemeten door een erkend deskundige lucht. De emissiegrenswaarden worden gerespecteerd. In opdracht van de exploitant werd ook een geurstudie uitgevoerd in kader van de milieuvergunningsaanvraag waarin rekening wordt gehouden met de bestaande en toekomstige toestand. Belangrijk m.b.t. het beperken en vermijden van eventuele geurhinder is de geplande herlocalisatie van het laden van de wei naar een meer centrale plaats op het bedrijfsterrein. Bij uitvoering van de snuffelmetingen bleek er geen geurwaarneembaarheid van de productieactiviteiten te zijn buiten het bedrijfsterrein. Als enige waarneembare geurbron wordt in de studie de sliblagune geciteerd. Deze wordt echter in 2009 verwijderd en vervangen door een slibindikinstallatie die in een gesloten gebouw komt te staan. Er zijn geen significante geuremissies te verwachten vanwege het aanvullende beluchtingsbekken. Uit de geurstudie blijkt dat de huidige geleide emissies zwak zijn van intensiteit en niet waarneembaar buiten het bedrijfsterrein. Er wordt verwacht dat na uitbreiding de bijkomende geleide emissies eveneens zwak zullen zijn van intensiteit en er bijgevolg geen significante toename van geuremissies in de omgeving zal zijn. 5887 5.1.5; − Luchtemissie opvangen aan de bron en leiden naar een 5888 4.4.3.2; behandelings- of bestrijdingsinstallatie. 5889 4.4.3.3 bij nieuwe en bestaande bedrijven − Procedure voor het opstarten / uitschakelen van 5890 4.4.3.1 4.4luchtbehandelinginstallaties optimaliseren, zodat de 4.4.3.12 luchtbehandelingstechnieken operationeel zijn indien vereist 4.4 bij alle voedingsbedrijven die luchtbehandelingstechnieken toepassen − Toepassen van end-of-pipe luchtbehandelingstechnieken indien met behulp van procesgeïntegreerde maatregelen de volgende emissiewaarden niet behaald kunnen worden: 5-20 mg/Nm³ voor droog stof, 35-60 mg/Nm³ voor nat stof en 50 mg/Nm³ voor TOC (totaal organische koolstof) (opgelet: dit zijn BREF waarden voor activiteiten consumptiemelk, melkpoeder en roomijs) bij nieuwe en bestaande bedrijven − Toepassen van end-of-pipe geurbehandelingstechnieken indien met behulp van procesgeïntegreerde maatregelen geurhinder onvoldoende beperkt wordt in het geval van geurhinder MV: luchtemissies en hinder beperken Dit kadert in de BBT-maatregel ‘”optimaal gebruik van end-of-pipe luchtbehandelingstechnieken” (LGS 2). Deze maatregel is technisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Het betreft wel een dure maatregel die globaal genomen economisch haalbaar is indien procesgeïntegreerde maatregelen niet toereikend zijn. Er zijn geen luchtbehandelingstechnieken omdat het bedrijf kan voldoen aan de geldende emissiewaarden. Er is geen geurhinder en uit de geurstudie blijkt geen significant bijkomende geurhinder te verwachten bij uitbreiding. Er zijn dan ook geen end-of-pipe geurbehandelingstechnieken nodig. Bovengenoemde maatregelen zijn bijgevolg niet van toepassing op het bedrijf.
40
8) Energieverbruik Algemeen 5922
5.1.4.10; 4.2.13.6
Installaties uitschakelen indien ze niet nodig zijn (Voorbeelden: lichten, compressoren, pompen, ventilatoren) Dit is ook een BBT-maatregel (E1) en is perfect technisch en economisch haalbaar. Wel is een zekere mentaliteitsverandering vereist. Dit gebeurt zoveel mogelijk. 5926 5.1.4.10; Thermische isolatie toepassen bij leidingen, vaten of uitrusting 4.2.1.13 gebruik voor het vervoeren, opslaan of behandelen van substanties met een temperatuur hoger/lager dan de omgevingstemperatuur en voor installaties gebruikt in processtappen met opwarming/afkoeling. Mogelijke maatregelen: doeltreffend coating materiaal selecteren (lage conductiviteitswaarde en voldoende dikte), gebruik maken van voorgeïsoleerde leidingen, vaten of uitrusting. Reductie verlies aan koude/warmte van 82-86% gerapporteerd, bijkomende reductie (25-30%) mogelijk bij gebruik van voorgeïsoleerd materiaal. Dit is ook een BBT-maatregel (E2) en is technisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. De kosten die ermee gepaard gaan zijn zeer bedrijfsspecifiek. Globaal genomen is deze maatregel ook economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven. Dit is bijna volledig uitgevoerd. Uit de energiestudie, uitgevoerd in opdracht van de exploitant in kader van de milieuvergunningsaanvraag, blijkt dat er nog enkele niet geïsoleerde leidingen van het ketelwater zijn vanaf de ketelvoedingswaterpompen naar de ketel (water op 105°C). Dit wordt door de exploitant bekeken.
41
5907 5909 5917 5918 592359245925 592759285929
5.1; 5.1.6.3.3 4.1.7.9; 4.7.9.6; 4.2.15.1 2.1.4.1; 2.2.3.8.1; 2.1.5.4; 2.2.13.1 5.1.4.7; 4.2.15.1 5.1.4.8; 4.1.5 5.1.4.8; 4.2.10.1 5.1.4.10; 4.2.13.7-10 5.1.4.12; 4.2.16.1 5.1.4.12; 4.2.16.1
− −
−
−
− − − −
−
−
Overmatig energieverbruik voorkomen in verwarming- en koelprocessen. Voorkomen dat geconditioneerde en gekoelde ruimten kouder zijn dan noodzakelijk (bij alle voedingsbedrijven met geconditioneerde ruimten en een koelinstallatie) Werking van het koelwatersysteem optimaliseren ter voorkoming van overmatig spuien (bij alle voedingsbedrijven die de processtap 'koeling' toepassen) Een plaatvormige warmtewisselaar installeren om ijswater voor te koelen door middel van ammonium, voorafgaand aan de eigenlijke koelstap in een ijswaterbad met verdamperwindingen Belasting van motoren minimaliseren Motorverliezen beperken Variabele toerentalregeling toepassen ter beperking van de belasting van ventilatoren en pompen Frequentiecontrole toepassen bij motoren (bij alle voedingsbedrijven die gebruik maken van standaard drie-fasen-motoren) Drukinstellingen optimaliseren (Het optimaliseren houdt in: revisie van het systeem en lagere druk instellen. Door de compressordruk maximaal in te stellen en vervolgens te regelen ter hoogte van elk van de toepassingen kunnen de energie vereist voor de aanmaak van samengedrukte gassen alsook lekken beperkt worden) (bij alle voedingsbedrijven waar samengeperste lucht op meerdere plaatsen gebruikt wordt) Inlaattemperatuur optimaliseren
MV: energieverbruik beperken
42
Deze maatregelen worden ook besproken in de BBT-maatregel “overmatig energieverbruik voorkomen in verwarmings- en koelprocessen” (E3). Alle bovengenoemde maatregelen hebben tot doel om overmatig energieverbruik te voorkomen in verwarming- en koelprocessen. Het bedrijf tracht te voorkomen dat geconditioneerde en gekoelde ruimten kouder zijn dan noodzakelijk. Dit zit tevens vervat in het kwaliteitshandboek. Ter voorkoming van overmatig spuien (koelwatersysteem) wordt er gespuid op tijdbasis. De maatregelen betreffende de belasting van motoren, motorverliezen en drukinstellingen zitten vervat in het preventief onderhoudsplan en smeerplan. Het bedrijf past zoveel mogelijk variabele toerentalregeling en frequentiecontrole toe. De inlaattemperatuur van persluchtcompressoren wordt geoptimaliseerd d.m.v. het aanzuigen van buitenlucht. Algemeen kan inzake het beperken van energieverbruik, verwezen worden naar de energiestudie en het energieplan toegevoegd aan de milieuvergunningsaanvraag. Hieronder worden een aantal zaken uit deze documenten overgenomen. Het bedrijf verbruikt elektriciteit, aardgas en stookolie. Binnen de fabriek is er een groot bewustzijn rond energieverbruik. Enkele voorbeelden: - sturing van transportbanden met frequentiesturing afhankelijk van het soort kaas, kaasgrootte, procesgebruik of CIP-toestand - continu streven naar vervanging van persluchtaandrijvingen door elektrische aandrijving (bv. vervanging van een persluchtcilinder door een motor met een nokkenas) - van de distributiepompen (bv. ijswater) is steeds minstens één pomp uitgerust met een frequentiesturing i.f.v. het aantal afnemers (detectie door drukval) Andere recente investeringen en maatregelen op energievlak (2002-2008): - verhoging van de condensorcapaciteit van de centrale koeling zodat de compressordruk sterk verlaagd kon worden; - extra batterijen bijgeplaatst op de nieuwe transfo - overschakeling van zware stookolie naar aardgas; ketel vervangen door een jonge tweedehandsketel met nieuwe sturing en economizer en modulerende brander Na de uitbreiding voorziet de onderneming als energie-intensieve onderneming te worden beschouwd. In opdracht van de exploitant werd een energiestudie uitgevoerd in kader van de milieuvergunningsaanvraag waarin rekening wordt gehouden met de bestaande en toekomstige toestand. Energie is nodig voor: - warmte: thermisatie melk op 68°C en pasteurisatie melk op 74°C - koeling: pekellijn op 13°C - geconditioneerde zalen: kaasrijping Tijdens het productieproces wordt op verschillende plaatsen stoom, perslucht of koude gevraagd. Daartoe beschikt het bedrijf over een stoomketel, ijswaterproductie (NH3koelcompressoren), koelinstallaties en persluchtcentrale. In de studie en het plan worden diverse maatregelen opgesomd die weerhouden werden voor economische evaluatie. Uit het energieplan (bestaande toestand) volgen onder meer volgende maatregelen: - masterplan perslucht: verlagen persluchtdruk (verschillende ingrepen); implementatie van centrale sturing; verbruikers perslucht aflsuiten van perslucht ingeval van stilstand (vermindering sluipverbruik); verkleinen lekverliezen (preventief onderhoudsschema),… - good housekeeping (gedragsmaatregelen, organisatorische maatregelen, investeringsmaatregelen, onderhoudsmaatregelen): bv. verplaatsen van koelcompressor in geklimatiseerde laadruimte, consequent isoleren van warme
43
-
leidingen in niet-verwarmde ruimtes en omgekeerd, isoleren van koude leidingen in warme ruimtes (bv. koelleidingen in pasteurisatiehal), beter isoleren van piping in stooklokaal (piping van ketelwater na ketelwatervoedingspompen),… aanschaf hoogrendementsmotoren optimalisatie koeltorens
Uit de energiestudie (toekomstige toestand na uitbreidingen) volgens onder meer volgende maatregelen: - Motoren en proces: tal van nieuwe investeringen (uitbreiding motorvermogen met doorgedreven gebruik van frequentiesturingen en nieuwste technologieën), betere benuttiging van de ketel, efficiëntere koeling door het vervangen van de kleine koeltoren door een relatief gezien overgedimensioneerde nieuwe grote koeltoren, kaaspakhuizen 1, 2 en 3 afbreken (doel: meer centralisatie van koeling), optimale keuze van melkpasteur warmtewisselaar, klimatisatie pekelzaal en verbeterde saswerking, vermijden van gebruik van perslucht voor uitvoeren van bewegingen (voorkeur geven aan motoren) - Keuze magazijnliften in hoogbouw (kranen met recuperatie van remenergie i.p.v. gebruik van remweerstanden) - Uitbreiding waterzuivering: bestaande slibbekken vervangen door nieuw, dieper beluchtingsbekken waar blowers kunnen worden gebruikt voor bellenvorming die energiezuiniger zullen zijn dan de huidige oppervlaktebeluchters (alsook minder aërosolvorming) - Uitbreiding koelcapaciteit: De actuele situatie van de centrale koeling is zodanig, dat het systeem probleemloos kan uitgebreid worden. De kleine koeltoren wordt vervangen door een grotere (overgedimen-sioneerde) koeltoren. De nieuwe centrale koeling (“2”) wordt eveneens een NH3-installatie. De keuze valt op NH3, daar dergelijke installaties veel onderhoudsvriendelijker zijn. Daarnaast is NH3 ook geen gas dat de ozonlaag aantast. Algemeen kan gesteld worden dat men vanuit een bestaande BBT-toestand, de BBT zal blijven toepassen. De realisatie zal bovendien gebeuren door een deskundige firma op vlak van koeltechniek. Eén aspect is de sturing van de koeltorens volgens natte-bol-temperatuur in plaats van condensordruksturing op buitentemperatuur (laatstgenoemde kan ervoor zorgen dat de compressoren een groot deel van het jaar een te hoge druk hebben). - Perslucht: nieuwe persluchtcompressor frequentiegestuurd (VSD); verbeteringen aan het persluchtnetwerk (o.a. de drie compressoren met elkaar verbinden); druk compressoren verlagen en perslucht verminderen d.m.v. betere sturing, dimensionering, materiaalkeuze en buffercapaciteit nabij de plaatsen met de grootste piekafnames - Verlichting: Voor de uitbreiding wordt ondersteld dat dit verbruik nauwelijks zal stijgen, omwille van de volgende redenen: • Nieuwe verlichting volgens BBT; • Een deel van de gebouwen wordt vervangen door nieuwe gebouwen, wat resulteert in energiezuiniger verlichting dan in de actuele toestand; • Het automatisch magazijn zal met een minimale verlichting uitgerust worden, daar de automatische goederenliften geen verlichting nodig hebben (een kleine lokale verlichting voor het lezen van barcodes daargelaten). • Continue upgrade van de verlichting zorgt ervoor dat ook de huidige armaturen uiteindelijk vervangen worden door betere verlichtingstechnologie. De exploitant verklaart in de milieuvergunningsaanvraag deze maatregelen, bij ongewijzigde randvoorwaarden, te zullen uitvoeren bij de realisatie van de uitbreiding.
44
5919 5920 5921 5940
5.1.4.8 4.2.13.5 5.2.5.4 4.7.5.14.7
Warmte terugwinnen −
warmte uit de koelinstallatie terugwinnen Voor het terugwinnen van warmte uit de koelinstallatie zijn een warmtewisselaar en een opslagtank voor warm water nodig. Watertemperaturen van 50-60°C kunnen bereikt worden. Plaatsgebrek kan het implementeren van de techniek in een bestaande installatie onmogelijk maken
bij nieuwe voedingsbedrijven die 'koeling' toepassen − Toepassen van WKK (WarmteKrachtKoppeling). bij alle voedingsbedrijven die nood hebben aan zowel warmte als energie − Warmtepomp gebruiken voor het herwinnen van warmte van verschillende bronnen. Werkingsprincipe: warmtetransfer van lage naar hoge temperatuur door middel van elektrische kracht. Vb. warmteterugwinning uit koelwater. Verbetering van energieefficiëntie >80% gerapporteerd. bij alle voedingsbedrijven met een goede warmtebron die gelijktijdig nood hebben aan warmte in de onmiddellijke nabijheid van deze warmtebron − Warmte uit de warme wei gebruiken om kaasmelk op te warmen bij nieuwe en bestaande bedrijven die kaas produceren MV: energieverbruik (verder) beperken Deze maatregelen worden ook in de BBT-studie vermeld (E4, E10). De opmerking in de BREF dat warmte terugwinnen uit de koelinstallatie enkel BAT is bij nieuwe voedingsbedrijven wordt in de BBT-studie niet gevolgd. Uit de BBT-studie, maatregel E4 “warmteterugwinning toepassen en optimaliseren”, blijkt immers dat warmte in de praktijk in de Vlaamse zuivelbedrijven uit verschillende bronnen wordt teruggewonnen, meestal met behulp van warmtewisserlaars. Ook volgens de BBT-studie is een WKK-installatie slechts technisch haalbaar in zuivelbedrijven die naast een voldoende grote basiswarmtevraag ook een grote electriciteitsvraag hebben. Er wordt opgemerkt dat er volgens FEVIA (BREF-studie) in 2007 vermoedelijk slechts 1 zuivelbedrijf een WKK-installatie heeft. De economische haalbaarheid is erg bedrijfsspecifiek. De warmte van condensoren van de koelinstallatie wordt op het bedrijf in eerste instantie gerecupereerd in de kaasopslagruimte (soort warmtepomptechniek). In de toekomst (2012) zal het overschot bovendien ook gebruikt worden voor de aanmaak van warm reinigingswater. Het gebruiken van warmte uit de warme wei om kaasmelk op te warmen wordt eveneens toegepast. De verhouding van stoom- en elektriciteitsbehoefte is niet optimaal voor het installeren en gebruiken van een WKK-installatie. Dit wordt door het bedrijf dan ook niet gepland.
Koelinstallaties 5910 5912 5913 5914
5.1.4.7; 4.2.11.2, 4.2.11.3
Condensoren proper houden Ervoor zorgen dat de aangevoerde lucht naar de condensoren zo koud mogelijk is − De condensatietemperatuur optimaliseren bij alle voedingsbedrijven die de processtappen 'afkoelen' en 'invriezen' toepassen − −
45
Dit is eveneens vermeld in de BBT-maatregel “overmatig energieverbruik voorkomen in verwarmings- en koelprocessen” (E3). Het proper houden van de condensoren en het optimaliseren van de condensatietemperatuur zit vervat in het preventief onderhoudsplan. Bij installatie van de koelinstallaties wordt rekening gehouden met het aanvoeren van lucht die zo koud mogelijk is. Boilers 5930 5931 5935
5.1.4.13; 4.2.17.1; 4.2.17.2 4.2.17.4
Terugvoer van condensaat maximaliseren Check eventuele vervuiling van het condensaat ter hoogte van een aparte opslagtank. Vervuild condensaat: te gebruiken als b.v. reinigingswater na terugwinning van de warmte. Niet-vervuild condensaat: terug te voeren naar boiler. Energieverlies kan tot 20% bedragen indien condensaat niet wordt teruggevoerd naar de boiler − Stoomverlies bij condensaatterugvoer voorkomen − Spuien van de boiler beperken. Spuien is noodzakelijk om: (1) zoutconcentratie binnen de toegelaten grenzen te houden, (2) slib te verwijderen en (3) het water zuiver en kleurloos te houden. Methodiek: geautomatiseerd systeem op basis van conductiviteitsmeting en kleppensysteem. bij alle voedingsbedrijven die stoom aanmaken met behulp van een boiler MV: hoeveelheid vers water verminderen, minder energieverbruik Deze maatregelen worden onder meer ook besproken in de BBT-maatregel “Recuperatie van de flash stoom maximaliseren” (E15). 90% van het condensaat wordt gerecupereerd. De condenspotten worden tweemaal per jaar gecontroleerd (preventief onderhoudsprogramma). Het spuien gebeurt op geleidbaarheid zodat er finaal minder gespuid hoeft te worden. Zie ook checknummer … (bespreking energieplan en energiestudie). Opmerking: in studie “Energiebesparing in stoomnetwerken” zijn een aantal sectoroverschrijdende technieken uitgewerkt ter besparing van energieverbruik gerelateerd met gebruik van stoom. Een aantal van deze maatregelen worden genomen door het bedrijf, zoals het gebruik van een economiser voor voorverwarming van voedingswater van de stoomketel en de isolatie van de stoomleidingen en condensaatretourleidingen. Er werd reeds opgemerkt (zie checknummer 5926 – Energie algemeen) dat er nog een aantal niet geïsoleerde leidingen zijn t.h.v. de stoomketel, maar dat dit zal worden aangepakt door het bedrijf in kader van de voorgestelde maatregelen in energieplan en –studie. 5932 5.1.4.13; − Stoomleidingen die niet gebruik worden afkoppelen. Stoomleidingen die onregelmatig gebruikt worden: tijdelijk 5933 4.2.17.3 5934 4.1.5 afsluiten door middel van kleppen of tussenschotten − Stoomvang verbeteren − Stoomlekken repareren −
bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: energie- en waterverbruik beperken
46
Dit is eveneens BBT (E12, E13 en E14) en is technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven die gebruik maken van stoom als energiedrager. Stoomvang kan worden verbeterd o.a. door het toepassen van een controle- en reparatieprogramma voor condenspotten. Stoomlekken zijn mogelijk de oorzaak van vochtige isolatie. Regelmatig onderhoud en reparaties zijn aangewezen om dergelijke lekken op te sporen en te repareren. In Vlaamse zuivelbedrijven is regelmatig nazicht en eventuele vervanging van condenspotten en reparatie van stoomlekken een gangbare praktijk als onderdeel van een onderhoudsplan. Bovengenoemde BAT-maatregelen worden door het bedrijf toegepast en zitten o.a. vervat in het preventief onderhoudsplan. Productie 5937 5938
5.2.5; 4.7.5.5 4.7.5.6
Batch pasteurisatie-installatie vervangen door een continue pasteurisatie-installatie Bij continue pasteurisatie-installaties worden doorstroom warmtewisselaars gebruikt, bestaande uit verschillende zones, waar o.a. verhitting, koeling plaatsvindt. − Een regeneratieve warmtewisselaar bij het pasteuriseren gebruiken Energieverbruik kan tot >90% gereduceerd worden. Enkele concrete voorbeelden: hergebruik van warmte van afgekoeld product (na hittebehandeling) of uit stoom gebruiken voor het opwarmen van te behandelen product bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: energieverbruik beperken Dit is eveneens BBT (E7). Pasteurisatie optimaliseren (continu pasteuriseren / regeneratieve warmtewisselaar) is technisch en economisch haalbaar voor alle zuivelbedrijven die pasteuriseren Beide bovengenoemde BAT-maatregelen worden toegepast door Belgomilk te Moorslede. −
9) Incidentele lozingen & voorkomen van ongevallen 5869 5870 5871 5872 5873 5874
5.1.7; 4.6.1 4.6.2 4.6.3 4.6.4 4.6.5 4.6.6
Mogelijke bronnen van onvoorziene lozingen die schadelijk zijn voor het milieu identificeren. Voorbeelden van bronnen: lekkage, verspilling, slecht werkende installaties en controlesystemen. Nuttige informatie die kan helpen bij welslagen van deze maatregel: gebruikte grond- en hulpstoffen, emissie-inventaris, inplantingsplan, locatie ten opzichte van milieureceptoren, bedrijfs/milieuhistoriek MV: bodemverontreiniging voorkomen; emissie naar water en lucht voorkomen − Risicobeoordeling uitvoeren. Risicobeoordeling is onderdeel van de management procedure en bestaat uit o.a. frequentie en hevigheid van onvoorziene lozingen en totale risicobeoordeling. − Onvoorziene lozingen identificeren waarvoor bijkomende controles vereist zijn ter voorkoming Onderdeel van een continu milieuverbeterprogramma − Controlemaatregelen identificeren en toepassen ter voorkoming van onvoorziene lozingen en ter beperking van het schadelijk effect voor het milieu. Typische controlemaatregelen zijn: management procedures, werkingsprocedures, preventieve maatregelen, beheersmaatregelen (inkapseling, ommuring) en ontwerp en controle van het productieproces. − Noodplan opstellen, implementeren en regelmatig uittesten Een noodplan dient o.a. de volgende elementen te bevatten: −
47
naam, functie en verantwoordelijkheden van werknemers, evacuatieplan, informatieprocedure, acties ter beperking van de milieuhinder − Alle incidenten en onvoorziene gebeurtenissen onderzoeken en rapporteren bij nieuwe en bestaande bedrijven MV: gunstig effect op verschilende milieucompartimenten Dit zijn eveneens BBT-maatregelen (B1 en O13 t.e.m. O17). Deze maatregelen kunnen onderdeel uitmaken van een milieuzorgsysteem. Enkele concrete voorbeelden van activiteiten in de zuivelindustrie waarbij een noodplan is aangewezen: • gebruik van ammoniak als koelmiddel; • opslag van melk; • gebruik van een sproeidroger; • gebruik van biociden en diesel. De voorgestelde BAT-maatregelen worden grotendeels genomen. Het bedrijfsterrein en de bedrijfslokalen zijn uitgerust met een verharding. De opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen worden voorzien van aangepaste inkuipingen. De opslagtanks zijn dubbelwandig uitgevoerd en periodiek gekeurd. De tankplaats voor het bevoorraden van de motorvoertuigen is uitgerust met een vloeistofdichte verharding. Het hemelwater wordt in een kws-afscheider gezuiverd, vooraleer het afgevoerd wordt naar de waterzuivering. Mogelijke bronnen van onvoorziene lozingen die schadelijk zijn voor het milieu zijn onder andere de overloop van het pekelbad, het voorspoelen van alle CIP-installaties, het sanitair water. Alle tanks worden uitgerust met niveaudetectiesystemen (zie checknummer 5845 – Water algemeen). De NH3-tank wordt voorzien van een detectiebeveiliging en de ruimte is in zijn geheel ingekuipt. Er zijn dagelijkse metingen op het influent en effluent van de waterzuivering. Er is een interventieplan op het bedrijf en er wordt een preventiebeleid gevoerd conform de wetgeving welzijn op het werk. Een risicobeoordeling is er niet en is ook niet gepland. Het bedrijf is geen Seveso-inrichting. Er is geen rechtstreekse onvoorziene lozing mogelijk in de riolering. Het rapporteren en onderzoeken van incidenten en onvoorziene gebeurtenissen zit vervat in het kwaliteitssysteem. Overige inrichtingen - Er is één nieuwe bovengrondse, dubbelwandige dieselhouder van 15.000 l, aangesloten op een verdeelinstallatie. Deze opslagtank is voorzien van een lekdetectiesysteem en een overvulbeveiliging. De vul- en tankzone is vloeistofdicht en voorzien van goten die afvoeren naar een KWS-afscheider met coalescentiefilter. Het desbetreffende afvalwater wordt naar de waterzuivering geleid. - De opgeslagen gevaarlijke stoffen (33.606 kg) zijn vnl. reinigings- en desinfectieproducten vnl. in IBC (1 m³) of in kleinere recipiënten. De opslagen zijn ingekuipt. - De kartonopslag (40 ton) gebeurt in een afzonderlijk daartoe bestemd verpakkingsmagazijn. - Naast de bestaande ammoniakkoelinstallatie komt er nog een tweede unit analoog aan de eerste. Er is een ammoniakdetectiesysteem en de ruimte is in zijn geheel ingekuipt. - Er komt een nieuw afzonderlijk brandveiliger heftrucklokaal (met acculaadinrichtingen 47,4 kW).
48
Watertoets De inrichting is niet gelegen in (mogelijk) overstroombaar gebied. De totale toename van de verharde oppervlakte bedraagt 8358 m2. Er wordt een hemelwaterput voorzien van15.000 liter en een buffer met vertraagde afvoer van 309.000 liter Er werd advies gevraagd aan de beheerder van de waterloop namelijk de provincie Dienst Waterlopen en in het kader van de gewijzigde grondwaterstroom aan de VMM afdeling Water. Op 13/11/2008 werd voorwaardelijk gunstig advies verleend door de Dienst Waterlopen van de provincie. Om schadelijke effecten te vermijden en te compenseren zijn volgende voorwaarden van toepassing: het maximale lozingsdebiet naar de Passendalebeek mag slechts 5l/sec/ha bedragen en er moet een buffervolume van minstens 200 m/ha verharde oppervlakte worden voorzien. Door de toename van het verharde oppervlakte met 8358 m2 moet een totale nuttige buffer met vertraagde afval worden voorzien van 168 m3 of 168.000 liter met een max. afvoerdebiet van 5 l/sec, van de aangesloten oppervlakte. Op 7/11/2008 werd voorwaardelijk gunstig advies verleend door de VMM afdeling water. - Het verplicht hergebruik van hemelwater d.m.v. een pomp en apart leidingcircuit moet opgenomen worden in de vergunning - Minstens 1000 m2 van de verharde oppervlakte moet gecompenseerd worden d.m.v. infiltratievoorziening - De hemelwateraanstiplijst moet correct ingevuld worden - Informatie over de ligging en uitbouw van de gracht dient mee opgenomen te worden in de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning. De exploitant deelt tijdens de vergadering van de provinciale milieuvergunningscommissie mee dat de stedenbouwkundige vergunning reeds verleend werd. De hemelwateraanstiplijst werd correct ingevuld volgens de exploitant. Het aspect hemelwatergebruik wordt hierboven toegelicht.”
De Provinciale Milieuvergunningscommissie gaf een ongunstig advies omdat nog geen afwijking bekomen werd van de afstandsregels. Ondertussen werd met het besluit van de Vlaamse regering dd. 19/09/2008 de Vlarem-reglementering grondig gewijzigd. Hierbij werd ook het betreffende artikel 5.45.1.2. Vlarem II gewijzigd, waardoor huidig bedrijf niet langer onder toepassing van dit artikel valt, zodat geen afwijking meer dient bekomen te worden. Bijgevolg kan de vergunning verleend worden, rekening houdend met de hierboven vermelde overwegingen.
Overwegende dat het ongunstig advies van de afdeling van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie , bevoegd voor milieuvergunningen, luidende als volgt : “ongunstig aangezien er niet voldaan wordt aan de afstandsregels van art. 5.45.1.2. van vlarem 2” niet kan in aanmerking worden genomen en wordt weerlegd door bovenvermelde overwegingen;
Overwegende dat het gedeeltelijk gunstig advies van de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor het lozen van afvalwater en de emissie van afvalgassen in de atmosfeer, luidende als volgt : “ongunstig voor het uitbreiding van de lozing BA, gunstig mbt lucht” niet kan in aanmerking worden genomen voor wat betreft de uitbreiding van de lozing BA en wordt weerlegd door bovenvermelde overwegingen;
49
Overwegende dat de elementen aangebracht door de aanvrager, gehoord door de Provinciale Milieuvergunningscommissie als volgt kunnen weergegeven worden: ivm de afstandsregels is er een afwijking ingediend bij de minister begin november; het zal op de GMVC komen in februari; tegen eind februari zou dit beslist worden; het wordt niet als prioriteit gezien in Brussel, gelet op de vlarem-wijziging; er is een goede relatie met de buurt; vooraf werden geur- en geluidsevaluaties uitgevoerd; op relatief korte termijn moet alles verhuisd worden; we vragen om in februari te beslissen; alles wat de geluidsdeskundige voorstelt zal uitgevoerd worden; In de bouwvergunning werd de watertoets uitgevoerd; volgens de VMM werd de aanstiplijst niet correct ingevuld; we zullen de regenwaterstromen onderzoeken en in kaart brengen; bij de bouwwerken zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden om regenwater af te koppelen; het plan kan binnen de 6 maanden opgesteld worden; de realisatie zal natuurlijk langer duren; regenwater gebruiken in de productie kan niet volgens de FAVV; Het hoofdprobleem zijn de chlorides; de BBT spreekt van 0,4 voor 60 m3/ton; we hebben 1,6 m3/ton verwerkte melk; de WZI werkt goed; de fosfor werd aangepakt; de fosfor zit rond 1,3 mg/l; ook de overige parameters blivjen onder de strenge normen; gemiddeld doen we beter; de gevraagde normen houden rekening met eventuele pieken; ook met de uitbreiding zullen deze normen gehaald worden; het is enkel meer van hetzelfde; er komen geen nieuwe processen bij; in 1997 werd een uitbreiding van het debiet gevraagd; dit werd geweigerd; het oorspronkelijk gevraagde debiet was een fout; technisch was dit debiet niet realistisch; het gevraagde debiet 600 m3/d is gebaseerd op productiecijfers gekoppeld aan het lozingsdebiet; dit werd geëxtrapoleerd naar de hogere productiecijfers (fase 3); Nu hebben we een biologische fosforverwijdering; als we lager moeten zal dit met FeCl3 moeten gebeuren met als gevolg meer chloriden; we kunnen 2 mg/l halen; LNE verwijst naar een BBT-maatregel (lekkage van zout water); we hebben de bron achterhaald (BREF); deze techniek heeft betrekking op zure kazen; dit wordt niet gemaakt; we maken zoete kazen (geperste kazen); het is een andere techniek; de zure kazen zullen nooit gemaakt worden; in de GPBV wordt zure wei vermeld; het betreft zoute wei; We vroegen 1500 mg/l; we zullen een studie uitvoeren maar het zal niet simpel zijn; we kunnen akkoord gaan met 1200 mg/l voor chloride; als het technisch haalbaar is zal het uitgevoerd worden; Imv de scherpere normen van LNE stellen we het volgende : - Voor fosfor zal dit moeilijk zijn zoals reeds uitgelegd - De gevraagde normen zijn ook voor de uitbreiding - De gemiddelden zitten rond de voorgestelde normen maar af en toe zitten we erover; we vragen de normen te behouden - Voor CZV kunne we akkoord gaan 1,5 max waarde van 90 mg/l Wat is het verwijderingsrendement voor CZV; dit kan bepaald worden; Overwegende dat deze elementen niets afdoen aan de hierboven vermelde overwegingen en vaststellingen; Overwegende dat de exploitatie van het toelaatbare deel van de inrichting verenigbaar moet gemaakt worden met de omgeving, zowel wat betreft de risico’s voor de externe veiligheid als wat betreft de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting; Dat het daarom noodzakelijk is vergunningsvoorwaarden op te leggen die technisch haalbaar zijn en voldoen aan de vereiste van best beschikbare schone technologie zonder overmatig hoge kosten; dat de technische criteria en de van toepassing zijnde normen vanuit dit uitgangspunt gehanteerd worden; dat deze voorwaarden kunnen worden geconcretiseerd als omschreven in bijlage;
50
Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde verandering/verdere exploitatie, mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning volledig toe te staan; Gelet op het verslag van de heer Gedeputeerde Bart Naeyaert, gegeven in zitting van heden; BESLUIT Artikel 1 Aan C.V.B.A. BELGOMILK, gevestigd te Fabriekstraat 141 9120 Kallo wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit vergunning verleend, om een inrichting gelegen te Stationstraat 149 te Moorslede, kadastraal bekend : Afdeling
Sectie
Perceelnummer
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0241/F
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0253/T 2
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0759/A
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0760/B
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0769/P
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0772/D 3
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0772/F 3
MOORSLEDE 1 AFD (MOORSLEDE)
E
0772/Z 2
met als voorwerp : een zuivelbedrijf verder te exploiteren en te veranderen door wijziging, uitbreiding en toevoeging Rubriek
Omschrijving
Kl.
Advies
Tijd.
Coörd
3.6.3.1
Afval-/koelwater: vr de behand. van bedrijfsafv. dat 1 of > vd in bijl. 2C bij tit. I vh Vlarem bed. gev. stoffen bevat in concentr. > de geld. milieukwalit.normen vr uit. ontvangende oppervl.water, met uitz. vd in 3.6.5 inged. inr., effluent tem 50m3/u (Totale eenheden: 25 kubieke meter per uur )
2
AMM R
1
N
Audit
Jv. N
51
X
12.1.1
Electriciteit: Elektriciteitsproductie niet in rubrieken 20.1.5, 20.1.6 en 43.2 bedoelde inrichtingen, met geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 100 kW t.e.m. 300 kW, wanneer inrichting behoort bij noodgroep en volledig gelegen in industriegeb (Totale eenheden: 150 kilo watt)
3
0
N
N
12.2.1
Electriciteit: Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van (De transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 12.2.) 100 kVA tot en met 1.000 kVA (Totale eenheden: 800 kilo Volt-Ampere)
3
0
N
N
12.2.1
Electriciteit: Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van (De transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 12.2.) 100 kVA tot en met 1.000 kVA (Totale eenheden: 630 kilo Volt-Ampere)
3
0
N
N
52
12.2.2
Electriciteit: Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van (De transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 12.2.) meer dan 1.000 kVA (Totale eenheden: 1600 kilo Volt-Ampere)
2
1
N
N
12.3.2
Electriciteit: Accumulatoren, vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd vermogen van meer dan 10 kW (Totale eenheden: 47,4 kilo watt)
3
0
N
N
15.1.1
Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaat sen voor motorvoertuigen: Al dan niet overdekte ruimte, andere dan in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden: 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (Totale eenheden: 17 Stuks (aantal))
3
0
N
N
53
16.3.1.2
Gassen: Koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en airconditioninginstallaties, met totale geïnstalleerde drijfkracht van: meer dan 200 kW (Uitz.: installaties onder rubriek 15.5 en 19.8, zijn niet ingedeeld in rubriek 16.3) (Totale eenheden: 2728,87 kilo watt)
2
1
N
N
16.3.2.2
Gassen: inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen ontspannen): andere dan onder 16.3.1 en 16.9.c ingedeelde inrichtingen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: meer dan 10 kW tot en met 200 kW (Totale eenheden: 11 kilo watt)
2
1
N
N
16.7.1
Gassen: Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in verplaatsbare recipiënten, met uitzondering van deze bedoeld in rubriek 48, met een gezamenlijk inhoudsvermogen van: 300 l tot en met 1.000 l (Totale eenheden: 300 liter)
3
0
N
N
54
17.3.3.2
Gevaarlijke producten: Opslagplaatsen voor schadelijke en irriterende stoffen, met totaal inhoudsvermogen van: a) meer dan 10.000 kg t.e.m. 50.000 kg, in industriegebied b) meer dan 1.000 kg t.e.m. 50.000 kg, volledig of gedeeltelijk in ander gebied (Totale eenheden: 33606 kilogram)
2
0
N
N
17.3.6.1.b
Gevaarl. stoffen: opslagplaatsen vr vloeistoffen met ontvlammingspunt > 55°C en < 100°C, (uitz. deze onder rubriek 48), met tot. inhoudsverm.: 100 l tem 20.000 l voor andere dan sub a) bedoelde inrichtingen (Totale eenheden: 15000 liter)
3
0
N
N
17.3.7.1
Gevaarlijke stoffen: opslagplaatsen voor vloeistoffen met ontvlammingspunt > 100° C (uitgez. deze bedoeld onder rubriek 48), met een tot. inhoudsvermogen van: 200 l tot en met 50.000 l (Totale eenheden: 3125 liter)
3
0
N
N
17.3.9.1
Gevaarl. stoffen: brandstofverdeelinstal l. vr motorvoertuigen (install. voor vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare KWS): inricht. voor de verdeling vd in 17.3.6.1° bedoel. vloeistoffen met max. 1 verdeelslang (Totale eenheden: 1 Stuks (aantal))
3
0
N
N
55
17.4
Gevaarl. stoffen: opslagpl. (uitgez. deze in rubr.48, en/of verkoopspunten van in bijl. 7 bij tit. I vh Vlarem bed. gevaarl. stoffen) in verpakk. met een inhoudsverm. van max. 25 l of 25 kg, voor zover de max. opslag is ts 50kg of 50l en 5.000kg of 5000l (Totale eenheden: 290 liter, 360 kilogram)
3
0
N
N
24.1.1
Laboratoria die enige biologische of scheikundige, minerale of organische bedrijvigheid uitoefenen met het oog op opzoekingen, proeven, analyses, etc., die door hun afvalwater een hoeveelheid gevaarl. stoffen lozen per maand en per stof: tem 1 kg (Totale eenheden: 1 Stuks (aantal))
3
0
N
N
29.5.2.1
Metalen: Metalen, voorwerpen metaal. Smederijen, inrichtingen mechanisch behandelen metalen en vervaardigen voorwerpen, geïnstalleerde totale drijfkracht van: a) 5 kW t.e.m. 200 kW, in industriegebied; b) 5 kW t.e.m. 10 kW, in ander dan industriegebied. (Totale eenheden: 8,75 kilo watt)
3
0
N
N
56
31.1.1
Motoren (machines) met inwendige verbranding: Vast opgestelde motoren met totaal nominaal vermogen van: a) 10 kW t.e.m. 300 kW, gelegen in industriegebied; b) 10 kW t.e.m. 100 kW, gelegen in een gebied ander dan industriegebied. (Totale eenheden: 187 kilo watt)
3
0
N
N
33.4
Papier (papierdeeg, papier, karton en soortgelijke materialen) opslagplaatsen vr papierdeeg, papier, karton en voor waren uit papier en karton, met cap. van meer dan 10 ton in een lokaal of 100 ton in open lucht, met uitz. van deze bedoeld onder rubr. 48 (Totale eenheden: 40 Ton)
2
1
N
N
39.1.3
Stoomtoestellen en warm watertoestellen (vastgeplaatste): stoomgeneratoren, andere dan lagedruk stoomgeneratoren, met een waterinhoud van: meer dan 5.000 l (Totale eenheden: 24000 liter)
1
0
N
N
AR
57
39.4.1
Stoomtoestellen en warm watertoestellen (vastgeplaatste): warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met waterinhoud vd sec. ruimte van: 25 l tot en met 5.000 l (Totale eenheden: 2380 liter)
3
43.1.3
Verbrandingsinrichtin gen: Verbrandingsinrichtin gen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallaties e.d.), met een totaal warmtevermogen van: meer dan 5.000 kW. (Totale eenheden: 6279 kilo watt)
1
45.6.a.3
Voedings en genotmiddelenindustr ie (opslag, bewerking of verwerking van dierlijke en plantaardige producten): install. vr bewerken en verwerken van: zuivelprodukten (melk, boter, eieren, kaas, enz.) met een genstall. tot drijfkr. van: meer dan 200 kW (Totale eenheden: 1815,5 kilo watt)
1
0
N
N
AMR
0
B
P
J
AR
0
B
P
N
58
45.6.b
Voedings en genotmiddelenindustr ie (opslag, bewerking of verwerking van dierlijke en plantaardige producten): installaties voor het bewerken en verwerken van melk met een hoeveelheid ontvangen melk > 200 ton per dag (gem. waarde op jaarbasis) (Totale eenheden: 490 Ton per dag)
1
AR
0
B
P
J
X
Rubriek
Product
Hoeveelheid
3.6.3.1
afvalwaterzuiveringsinstallaties
25 kubieke meter per uur
12.1.1
noodgroepen
150 kilo watt
12.2.1
transformatoren
630 kilo Volt-Ampere
12.2.1
transformatoren
800 kilo Volt-Ampere
12.2.2
transformatoren
1600 kilo Volt-Ampere
12.3.2
batterijladers
47,4 kilo watt
15.1.1
voertuigen
17 Stuks (aantal)
16.3.1.2
koelinstallaties en compressoren
2728,87 kilo watt
16.3.2.2
vacuümpompen
11 kilo watt
16.7.1
zuurstof
16.7.1
acetyleen
16.7.1
butaan
16.7.1
inerte gassen
17.3.3.2
gevaarlijke stoffen
33606 kilogram
17.3.6.1.b
diesel Opslag: 1 dubbelwandige tank van 15000 liter bovengronds
15000 liter
17.3.7.1
P4-producten
3125 liter
17.3.9.1
verdeelslangen
1 Stuks (aantal)
17.4
gevaarlijke stoffen
360 kilogram
17.4
gevaarlijke stoffen
290 liter
24.1.1
laboratoria
1 Stuks (aantal)
29.5.2.1
metaalbewerkingsmachines
8,75 kilo watt
31.1.1
noodgroepen
187 kilo watt
33.4
papier en karton
40 Ton
39.1.3
stoomketels
24000 liter
39.4.1
warmtewisselaars
2380 liter
Opslag:
1 flessen van 50 liter
Opslag:
Opslag:
1 flessen van 50 liter
1 flessen van 50 liter
Opslag:
3 flessen van 50 liter
50 liter 50 liter 50 liter 150 liter
59
43.1.3
branders
6279 kilo watt
45.6.a.3
machines
1815,5 kilo watt
45.6.b
melkinstallaties
490 Ton per dag
Zodat deze voortaan zou omvatten : Een zuivelbedrijf met : • een waterzuiveringsinstallatie met lozing van het effluent in oppervlaktewater (Passendalebeek) max. 25 m³/u, 600 m³/dag en 161.664 m³/jaar ; • een generator van de noodgroep 150 kW ; • 3 transfo’s resp. 630 kVA, 800 kVA en 1.600 kVA ; • diverse acculaders samen 47,4 kW ; • stalling voor 17 autovoertuigen ; • diverse koelinstallaties en compressoren 2.728,87 kW ; • één vacuümpomp 11 kW ; • gasflessen 300 l ; • opslag van gevaarlijke producten (rubriek 17.3.3) 33.606 kg ; • één opslagtank voor 15.000 l diesel ; • opslag van 3.125 l P4-producten ; • één verdeelslang voor diesel ; • opslag gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen 290 l + 360 kg ; • één labo voor kwaliteitsonderzoek ; • een smidse 8,75 kW ; • één dieselnoodgroep 187 kW ; • opslag van papier en karton 40 ton ; • één stoomketel 24.000 l ; • diverse warmtewisselaars 2.380 l ; • één brander voor de stoomketel 6.279 kW ; • één kaasmakerij 1.815,5 kW met een totale productie van 490 ton kaas/dag
Artikel 2 § 1. De in artikel 1 bedoelde vergunde inrichting dient in gebruik genomen binnen een termijn van 1095 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum bepaald in artikel 3,1. § 2. In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, een bouwvergunning nodig is, wordt onderhavige milieuvergunning geschorst, zolang de bouwvergunning niet is verleend. In afwijking van het bepaalde § 1 wordt de aanvangsdatum van de milieuvergunning in dat geval verdaagd tot de dag dat deze bouwvergunning definitief is verworven. § 3. Wordt de in § 2 bedoelde bouwvergunning geweigerd, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege op de dag van de weigering van de bouwvergunning in laatste aanleg.
60
Artikel 3 De -
in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn van 20 jaar voor het zuivelbedrijf 5 jaar voor de lozing BA 2 jaar op proef voor de lozingsparameter chloriden 1200 mg/l
1. die aanvangt op
05/03/2009
behoudens wanneer :
a) onderhavige milieuvergunning is geschorst omdat de bouwvergunning, vereist krachtens artikel 42 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, op datum van onderhavige milieuvergunning niet definitief is verleend; de exploitant dient de datum waarop de bouwvergunning werd verleend bij ter post aangetekend schrijven mee te delen aan de overheid die de milieuvergunning heeft verleend; b) onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, § 3 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan; 2. die eindigt op 05/03/2029 05/03/2014 05/03/2011 behoudens wanneer : -
voor het zuivelbedrijf voor de lozing BA voor de lozingsparameter chloriden 1200 mg/l
de inrichting overeenkomstig het bepaalde in sub 1. a), later werd in gebruik genomen; in dat geval wordt de einddatum van onderhavige vergunning met een termijn overeenstemmend met deze latere in gebruikname naar later verschoven, behalve wanneer de einddatum samenvalt met de eerder verleende lopende vergunning(en).
Artikel 4 De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden : De algemene en sectorale voorwaarden voor nieuwe/bestaande inrichtingen van titel II van het Vlarem. Ter informatie volgt hierna een niet-limitatieve opsomming van toepasselijke algemene en sectorale bepalingen uit titel II van het Vlarem (waarvan, in voorkomend geval, enkel de aangeduide artikelen van toepassing zijn) : V01: V02: V03: V04: V05: V26: V35: V37:
Algemene milieuvoorwaarden - algemeen: Hoofdstuk 4.1 en bijlage 4.1.8 Algemene milieuvoorwaarden - geluid: Hoofdstuk 4.5 en bijlagen 2.2.1, 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, 4.5.5 en 4.5.6 Algemene milieuvoorwaarden - oppervlaktewater: Hoofdstuk 4.2 en bijlagen 4.2.5.1, 4.2.5.2 en 4.2.5.4 Algemene milieuvoorwaarden - grond- en bodemwater: Hoofdstuk 4.3 en bijlage 4.2.5.1 Algemene milieuvoorwaarden - lucht: Hoofdstuk 4.4. en bijlagen 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4 en 4.4.5 Lozing van bedrijfsafvalwaters: Afdeling 5.3.2 en bijlage 5.3.2, inz. bijlage 5.3.2 pt 58° Elektriciteit: Hoofdstuk 5.12 Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen: Hoofdstuk 5.15
61
V38: V40: V44: V46:
V57: V61:
V67: V69: V77: V81: V83:
Gassen - algemeen: Afdeling 5.16.1 Gassen - koelinrichtingen - compressoren: Afdeling 5.16.3 Gassen - opslagplaatsen in verplaatsbare recipiënten: Afdeling 5.16.5 en bijlage 5.16.1, bijlage 5.16.2 Opslag van gevaarlijke stoffen - ondergrondse en bovengrondse houders: Afdelingen 5.17.1, 5.17.2 en 5.17.3 en bijlagen 5.17.1, 5.17.2, 5.17.3, 5.17.4, 5.17.5, 5.17.6 en 5.17.7 Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen: Afdeling 5.17.5 Luchtverontreiniging - thermische centrales, stookinstallaties en verbrandingsovens: Hoofdstuk 5.20 (uitgezonderd Afdeling 5.20.2: petroleumraffinaderijen) en Hoofdstuk 5.43 Metalen: Hoofdstuk 5.29 Motoren met inwendige verbranding: Hoofdstuk 5.31 Papier: Hoofdstuk 5.33 Stoomtoestellen: Hoofdstuk 5.39 Voedingsnijverheid en- handel - algemeen: Afdeling 5.45.1
Bijzondere voorwaarden a) De inrichting mag volcontinu werken. b) Voor de lozing van bedrijfsafvalwater zijn volgende lozingsvoorwaarden van toepassing : BZV 25 mg/l CZV 90 mg/l ZS 35 mg/l Pt 2 mg/l Nt 15 mg/l 1.200 mg/l voor 2 jaar op proef Clc) Tijdens de proefperiode dient de exploitant een studie te laten uitvoeren door een erkend deskundige inzake de chlorides in het bedrijfsafvalwater meer bepaald. - welke grondstoffen of technieken in het productieproces de aanwezigheid van chloride in het effluent veroorzaken (stofstroomanalyse) - hoe deze emissie kan gereduceerd worden door bronbeperkende maatregelen - welke ‘end-of-pipe’ maatregelen kunnen getroffen worden Deze studie omvat ook een onderzoek de impact van de huidige geloosde chloridevrachten op de Passendalebeek. Deze studie dient binnen de 18 maanden na vergunning bezorgd te worden aan de deputatie, LNE-milieuvergunningen, de VMM en de afdeling Milieu-inspectie. d) Binnen de 6 maanden bezorgt de exploitant een duidelijk plan met de afvoer van het hemelwater waarbij maximaal rekening wordt gehouden met Art. 4.2.1.3. §5 van Vlarem II.. Bij dit plan dient een stappenplan met timing van uitvoering gevoegd te worden. Deze gegevens dienen binnen vooropgesteld termijn bezorgd te worden aan de deputatie, LNE-milieuvergunningen, de VMM en de afdeling Milieu-inspectie.
62
Dit doet niets af van de strikte naleving van de volgende voorwaarden: Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II, Belgisch Staatsblad dd. 31 juli 1995), gewijzigd bij besluit van 6 september 1995, bij besluit van 26 juni 1996, bij besluit van 3 juni 1997, bij besluiten van 17 december 1997, bij besluit van 24 maart 1998, bij besluit van 6 oktober 1998, bij besluit van 19 januari 1999, bij besluit van 15 juni 1999, bij besluit van 3 maart 2000, bij besluit van 17 maart 2000 , bij besluit van 17 juli 2000, bij besluit van 13 oktober 2000, bij besluit van 19 januari 2001 bij besluiten van 20 april 2001, bij besluit van 13 juli 2001, bij besluit van 18 januari 2002, bij besluit van 25 januari 2002, bij besluit van 31 mei 2002, bij besluiten van 14 maart 2003, bij besluit van 21 maart 2003, het besluit van 19 september 2003, het besluit van 28 november 2003, het besluit van 5 december 2003, het besluit van 12 december 2003, het besluit van 9 januari 2004, het besluit van 6 februari 2004, het besluit van 2 april 2004, bij besluit van 26 maart 2004 en bij besluit van 23 april 2004, bij besluit van 14 mei 2004, bij besluit van 4 februari 2005, bij besluit van 7 januari 2005, bij besluit van 22 juli 2005, bij besluit van 27 januari 2006, bij besluit van 15 september 2006, bij de besluiten van 8 december 2006, , bij besluit van 8 december 2006, bij besluit van 22 december 2006, bij besluit van 9 februari 2007, bij besluit van 7 december 2007, bij besluit van 14 december 2007, bij besluit van 21 maart 2008, bij besluit van 7 maart 2008, bij besluit van 9 mei 2008, bij besluit 6 juni 2008 en bij besluit 19 september 2008. In het geval van verandering (uitbreiding) van een lopende vergunning gelden voor de tot op heden nog niet vergunde inrichtingen in principe steeds de voorwaarden voor nieuwe inrichtingen van titel II van het Vlarem (met uitzondering van de inplantingsregels indien vergroting minder dan 100 % bedraagt), en dit voor zover de sectorale voorwaarden geen afwijkende regeling bevatten. De in de vroegere vergunningen reeds opgelegde voorwaarden blijven eveneens van kracht.
Artikel 5 Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden.
Artikel 6 § 1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III bis van titel I van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. § 2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient voor de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunning verleende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning.
63
Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. Brugge, de 05/03/2009 Waren aanwezig: de HH. Paul BREYNE, Gouverneur-voorzitter; de Heer Jan DURNEZ, de heer Patrick VAN GHELUWE, de heer Dirk DE FAUW, mevrouw Marleen TITECADECRAENE, de heer Gunter PERTRY, de heer Bart NAEYAERT, leden; de Heer Hilaire OST, Provinciegriffier
De provinciegriffier,
De provinciegouverneur-voorzitter,
Hilaire Ost
Paul Breyne
AANDACHT ! Ingevolge de koppeling van de bouw- aan de milieuvergunning vervalt de krachtens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, verleende bouwvergunning in geval onderhavige milieuvergunning in beroep zou worden geweigerd, op de dag van de definitieve weigering van de milieuvergunning. Tegen onderhavige beslissing kan beroep worden aangetekend bij de Vlaamse Regering, overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning. Dit beroep dient binnen de 30 kalenderdagen na verzending (voor de exploitant en de betrokken adviesinstanties en besturen) of aanplakking (derden) bij ter post aangetekend schrijven ingediend, gericht aan de Vlaamse Minister bevoegd voor het leefmilieu, op het adres van de Afdeling Milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (Graaf de Ferrarisgebouw (4de + 6de verdieping), Koning Albert II-laan 20 bus 8 te 1000 BRUSSEL) of van het Kabinet van de Vlaamse Minister. Tot staving van de ontvankelijkheid dient bij het beroepschrift een voor eensluidend verklaard afschrift van het attest van verzending resp. van aanplakking en een bewijs van betaling van de verschuldigde dossiertaks gevoegd te worden.
64