Verhalen vertellen 1. Verhalen vertellen 2. Held, droom, context 3. Wie vertelt het verhaal? 4. Resultaten verwerken in je verhaal: aansluiting bij de Millenniumdoelen 5. Schrijftips 6. Tekstvorm en opmaak 7. Om verder te lezen
1. Verhalen vertellen Soms lees je een verhaal en kun je je er niet van losmaken. Je móet gewoon verder lezen! Je raakt ontroerd, geïrriteerd, benieuwd of nieuwsgierig. Je hoopt dat het goed komt met de hoofdpersoon of maakt je zorgen als dat niet zo lijkt te zijn. Als een verhaal dát veroorzaakt, is het een goed verhaal. Een verhaal dat je meeneemt en je je omgeving even laat vergeten. Maar hoe doe je dat, zo’n verhaal vertellen? Dat verschilt per persoon. Sommige schrijvers schrijven hun verhaal meteen op en anderen denken er van tevoren goed over na. Een goede voorbereiding is belangrijk, maar wat vooral van belang is is je eigen (beheerste) emotie bij het verhaal dat je schrijft: de lading die jij het verhaal geeft, de spanning of de inspiratie. Want een goed verhaal blijft hangen. En daar is het jou als schrijver om te doen. Framing Verhalen vertellen heeft te maken met communicatie. Je wilt een bepaalde indruk bij de lezer achterlaten. In elk verhaal wordt de werkelijkheid daarom op een bepaalde manier geordend. Sommige informatie benadruk je en andere informatie laat je juist weg. Dit heet framen en dit doet iedereen, de hele dag. (Zie ook het hoofdstuk ‘Wat is framing?‘) Als je een verhaal schrijft is het daarom goed om te bedenken of je ook die indruk van de werkelijkheid achterlaat die je wil achterlaten.
Dezelfde werkelijkheid vanuit een ander perspectief ‘Meneer Akpongo liep op straat richting huis. ‘Wat zijn die bijeenkomsten soms enorm vroeg,’ dacht hij. Hij kwam terug van de bijeenkomst van een buurtcomité. Daar werden allerlei problemen in de buurt in alle vroegte besproken door een groepje buurtbewoners, in de hoop er oplossingen voor te vinden. ‘s Ochtends vroeg vergaderen als je hoofd nog fris was, vonden twee nogal dominante heren in het comité een goed idee. Niemand durfde de heren tegen te spreken. Het was een belangrijke vergadering geweest, dacht meneer Akpongo. In de buurt werd veel overlast van jongeren ervaren. Ze hingen rond en gaven mensen een onveilig gevoel. Sommigen trokken naar de stad, om daar hun geluk te
beproeven. Maar enkelen van hen kwam gedesillusioneerd terug en vonden ook hun draai in het dorp niet meer. Het leidde tot gehang, geklit, jonge meisjes lastigvallen etc. Dat geklit was één ding, erger was dat mevrouw Chimwemwe laatst beroofd was door zo’n rotjongen. Hij rukte haar tas van haar af en ging er heel snel op zijn fiets vandoor. Sindsdien durfde mevrouw Chimwemwe de tocht naar de put net buiten het dorp niet meer te maken. Ze liet haar kleindochter gaan. Mevrouw Chimwemwe was somber geworden. Ze kwam nauwelijks meer buiten. Waarom moet je mensen op die leeftijd nog zo’n schrik bezorgen, dacht meneer Akpongo verontwaardigd. Het was toch van de zotte! Een jongen op een fiets zoefde langs hem. Kijk, daar kwam er weer zo’n minkukel op zijn fiets voorbij, bromde Akpongo inwendig. Hij begon zich steeds meer op te winden. Waarom die haast? Jongeren leken tegenwoordig geen fatsoen meer te kennen. Een wonder dat er nog geen ernstige ongelukken gebeurd waren. Als hij zo’n jongen nou eens goed de waarheid zou kunnen zeggen! Ineens hoorde meneer Akpongo een hoge gil. En vervolgens een bons. Hij draaide zich met een ruk om naar de richting waar het geluid vandaan kwam.’ of ‘Desmond dreigde te laat op school te komen. Waarom had hij toch ook per se voor zijn vertrek zijn zieke vader nog een glaasje water willen brengen, dacht hij. Pap kon dat, ondanks dat hij ziek was, prima zelf en bovendien: hij had er niet eens om gevraagd. Mam was het jaar ervoor overleden en nu woonden zijn vader en hij samen. Desmonds oudere broers woonden in de stad. Omdat zijn vader ziek was, moest Desmond na school aan het werk. Hij deed eerst ‘s middags het huishouden, kookte dan en ‘s avonds deed hij de administratie van enkele buurtbewoners. Met het geld dat hij daarmee verdiende, redden hij en zijn vader het net. Hij was al laat en moest de administratie van de familie Ohere nog bij ze langs brengen. Hij racete op zijn fiets langs het adres en schoof het schrift onder de deur door. Vervolgens sprong hij weer op de fiets richting school. Op de stoep liep een oude meneer. Keek die hem nu boos aan of verbeeldde Desmond zich dat maar? Er schoot een kat de weg over. Met een zwik van het stuur wist hij die net te ontwijken. Gelukkig! Hij keek achterom en zag de kat achter een boom verdwijnen. Wat een rank beestje, dacht hij. Boem! Desmond hoorde een hoge gil. Het volgende moment lag hij op de grond met zijn fiets op zich. De wielen draaiden nog in het luchtledige. Zonder enige functie, alsof ze net als hij nog steeds op school wilden komen. Hij voelde het stuur in zijn zij prikken. Hij wist dat hij ergens tegenaan was gebotst en keek opzij. Naast hem lag een oude mevrouw, met zilvergrijs haar. Ze lag op haar rug, haar bril lag naast haar hoofd. De vrouw bewoog niet.. Ze zou toch niet dood zijn? De schrik sloeg Desmond om het hart.’ Welke indruk had je na de eerste lezing van deze gebeurtenis en welke heb je na de tweede? En wat als je eerst het verhaal van Desmond zou lezen en dan pas van meneer Akpongo? Als je op meneer Akpongo mag afgaan is Desmond weer zo’n jongen die overlast veroorzaakt. Daar kent hij al voorbeelden genoeg van, en Desmond past met zijn gedrag precies in het plaatje. Maar het verhaal van Desmond geeft een heel ander beeld van de werkelijkheid. Als een verhaal keer op keer vanuit hetzelfde perspectief geframed wordt, dus bijvoorbeeld steeds vanuit dat van meneer Akpongo zoals in het voorgaande voorbeeld, dan ga je als lezer denken dat er alleen maar jongeren zijn die overlast veroorzaken in zijn dorp. Zo ontstaan vooroordelen, door de herhaling van dezelfde frames.
De Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie vertelt bijvoorbeeld dat zij een eenzijdig beeld had van armoede in Nigeria. Ze had medelijden met de jongen (Febe) die in hun huis werkte en arm was. Ze vond hem betreurenswaardig. En niet alleen hem, maar alle mensen die arm zijn. Totdat ze bij Febe thuis kwam. Hij maakte prachtige manden en leefde in een warm gezin. “Febe heeft weinig geld, maar er is veel meer over hem te zeggen”, concludeerde Adichie op dat moment. Wij zouden overigens zelf misschien ook denken dat Adichie in armoede opgroeide, simpelweg omdat ze uit Afrika komt en we bij Afrika meteen aan armoede denken. Dit komt doordat de werkelijkheid van Afrika vaak door journalisten en ontwikkelingshulporganisaties wordt verteld vanuit het armoedeperspectief. Maar Adichie groeide op in een middenklasse familie, met ouders die een hoge opleiding hebben genoten. Degene bij wie ze thuis kwam was hun hulp in huis. Een eenzijdig beeld ontstaat snel en vaak is dat helemaal niet terecht. Adichie gaat hier in haar TedTalk ‘the danger of a single story’, dieper op in. We weten nu dat we spanning in het verhaal moeten aanbrengen en we weten dat we na moeten denken over framing: vanuit wiens perspectief vertellen we het verhaal en welke indruk laten we daarmee achter? Maar hoe doe je dat nu: zowel spanning aanbrengen als nadenken over framing?
2. Held, droom, context Een bruikbare en aansprekende manier om een gestructureerd verhaal te maken over het project waar je je voor inzet is het “Held, droom, context” techniek. Deze methode zorgt ervoor dat je een persoonlijk verhaal kunt vertellen (held), waarin je ruimte laat voor het grotere geheel en de nuance (context) en kunt inspireren en verrassen (droom). Held Door een verhaal te schrijven met een actieve held kun je mensen betrekken bij je verhaal. Mensen voelen zich meer aangesproken door een persoonlijk verhaal en blijven dan ook gemakkelijker betrokken. Een held is niet alleen menselijk en gewoon, maar hij is ook bijzonder. Hij is inspirerend en lezers kunnen zich met hem of haar identificeren. En: een held met wie je je als schrijver én lezer kunt identificeren, zal niet zo snel op een eenzijdige manier worden weggezet (zoals arm, hulpeloos, of juist het tegenovergestelde zoals Superman). Het is belangrijk om de held als een actief persoon te beschrijven die door zijn of haar inzet iets voor elkaar krijgt. Daardoor laat je zien dat ontwikkelingssamenwerking echt een kwestie is van samenwerking
waarbij er van beide kanten actief gewerkt wordt om bepaalde ontwikkelingen tot stand te brengen. Droom De droom van de held is zijn persoonlijke vertaling van de verandering, resultaten en impact waar het project op gericht is en waar de held een bijdrage aan levert. De ideale situatie dus, in de ogen van de held. Context De context staat vaak in contrast met de droom, want deze externe omstandigheden, de plek of het land zorgen ervoor dat de droom niet een vanzelfsprekendheid is. Dit contrast is waarschijnlijk de reden dat het project opgezet is! Het is een belangrijk onderdeel in dit verhaal. Hier kun je je achterban duidelijk maken hoe complex armoedebestrijding is. Belangrijk hierbij is om je als schrijver steeds de vraag te stellen: waarom? Waarom is er overlast van jongeren? Omdat ze zich niet goed kunnen ontwikkelen in het dorp. Hoe komt dat? Niet alle ouders kunnen het schoolgeld betalen en de scholen bieden weinig aansluiting op beroepsopleidingen.
3. Wie vertelt het verhaal? De hoofdpersoon (de held) in je verhaal kan het verhaal natuurlijk zelf vertellen. Dat maakt het verhaal sterk. Daarnaast is het een uitgelezen kans om je partner of de doelgroep aan het woord te laten. Zo leert je achterban de hoofdpersonen van het project persoonlijk kennen. Het is mooi om iets meer te vertellen over zijn of haar achtergrond. Hoe is hij of zij opgegroeid, welke lessen heeft hij geleerd en vooral: hoe is zijn droom ontstaan? Soms is het moeilijk om de hoofdpersonen zelf aan het woord te laten en vertel jij een gedeelte van hun verhaal. Dan is het handig om quotes te gebruiken van je hoofdpersoon. Show, not tell Als je over een ander schrijft kun je het beste zo feitelijk mogelijk beschrijven wat je ziet, hoort, of wat je verteld is, in plaats van dat je je eigen interpretatie gebruikt. Op die manier doe je een ander het meeste recht. Show, not tell, wordt dat ook wel genoemd in schrijversjargon. Een voorbeeld: ‘Zij zag er traditioneel Marokkaans uit’, is een interpretatie/oordeel, in dit geval over iemands kleding. Je kunt ook schrijven: ‘Ze had een lange nachtblauwe djellaba aan, die tot aan haar enkels reikte. Haar blote voeten waren kunstig versierd met hennapatronen en in twee leren sandalen gestoken. Als ze bewoog, rinkelden de zilveren armbanden om haar pols. Haar donkerbruine ogen waren met kohl omrand en ze had een tatoeage tussen haar wenkbrauwen. Haar haren droeg ze in een losse crèmekleurige hoofddoek.’
Niet alleen laat je zo de interpretatie van de kleding aan de lezer over, maar ook gaat een persoon veel meer leven. Bij de eerste beschrijving weet je niet precies wat je je moet voorstellen, bij de tweede beschrijving zie je de dame in kwestie al voor je. Goed schrijven is dan ook: open en onbevangen observeren. Al je ideeën en oordelen even opzij schuiven en terug naar feitelijkheden en zintuiglijke waarnemingen: wat zie je, hoor je, ruik je, voel je? Op deze manier heb je de meeste kans dat iemand zich herkent in wat je over hem of haar geschreven hebt. Als je op deze manier schrijft, zal je stereotypen kunnen vermijden. Laat het verhaal ook lezen aan de hoofdpersoon of je partnerorganisatie voordat je het verhaal plaatst, zodat zij kunnen aangeven of ze zichzelf herkennen in het verhaal. Vraag of ze met naam en toenaam genoemd mogen/willen worden. Zo niet, dan kun je een gefingeerde naam gebruiken.
4. Schrijftips En als je dan gaat schrijven, waar kun je dan op letten?
Maak je verhaal niet te lang. Ongeveer 300 woorden is een mooi streven, je tekst wordt er puntiger van.
Vraag je af waarom je schrijft en wat je met je verhaal wil overbrengen.
Begin bijvoorbeeld met een (persoonlijke) gebeurtenis of anekdote, of een emotie, van waaruit je verder kunt naar het verhaal dat je wil vertellen. Je kunt ook met een sfeerbeschrijving beginnen, bijvoorbeeld van een plaats. Je kunt ook beginnen met een pakkende quote en van daaruit verder schrijven.
Schrijf zoveel mogelijk in de actieve vorm. Dit mag de tegenwoordige en verleden tijd zijn, als het maar geen passief taalgebruik is.
Onthoud dat schrijven emotie betreft: als je een emotie weet op te wekken bij de lezer, leest hij door. Die emotie kan irritatie zijn, maar ook verwondering, ontroering of afkeer.
Een emotie oproepen lukt overigens goed als je zelf ook vanuit een emotie schrijft. Als je dus iets wil schrijven over iets wat je niks doet, is dat lastiger.
Een goed einde is belangrijk. Dat kan een conclusie zijn of een mooi beeld waarmee je de lezer wil achterlaten.
De lezer weet vaak niets of weinig van het onderwerp waar je over schrijft, wees je daar bewust van. Soms moet je zaken dus toelichten.
Denk aan de spanningsboog van de lezer: je verhaal kan het beste klein beginnen, daarna pak je uit, je maakt duidelijk waar je met je verhaal heen wil en rondt weer af. Dat
kan ook op een dramatische manier, maar het einde van het verhaal moet wel voelbaar zijn.
5. Om verder te lezen Ben je geïnteresseerd in storytelling en wil je hier meer over lezen? Hieronder vind je links naar websites om resultaten te laten zien, een prachtig magazine met voorbeeldverhalen, een methode om verhalen te presenteren en meer informatie over de Millenniumdoelen. Resultaten Wil je je resultaten publiceren? Partin heeft een website opgezet voor Kleine Goede Doelen om resultaten te communiceren aan een breed publiek. Stuur jouw verhaal in en communiceer dit aan je achterban. Opmeer Reports Pauline en Wim Opmeer geven een digitaal magazine uit boordevol mooie inspirerende verhalen over projecten en mensen die zij tijdens hun reizen bezoeken. Pecha Kucha Een aansprekende manier om een verhaal te vertellen is door 20 dia’s te presenteren, waarbij je voor elke dia 20 seconden hebt.
Deze toolkit is mede mogelijk gemaakt door de EU