Vergadering:
PHO Ruimte
Datum:
15 mei 2013 14.30 uur - 17:00 uur
Locatie:
Raadszaal gemeentehuis Teylingen, Raadhuisplein 1, 2215 MA te Voorhout 1
Agendapunt: Onderwerp: concept Agenda PHO Ruimte (Let op: PHO Ruimte begint om 14.30 i.p.v. 14.00) PHO Ruimte 01
Opening en vaststellen agenda
(14.30 - 14.35)
02
Vaststelling besluitenlijst d.d. 13 februari
(14.35 – 14.40)
03
Mededelingen, ingekomen stukken en uitgaande brieven (14.40 – 14.50) 3I1 Presentatie Companen PHO 13/2 Onderzoeksaanpak 3I2 Tweede nieuwsbrief SMASH 3I3 PZH – conceptverslag PHO Wonen en Verstedelijking Zuidvleugel 3I4 GS-PZH reactie op Woningbouw Zanderij, Hillegom 3I5 Verzoek lokaal maatwerk Rijnegom Zoeterwoude 3I6 Verzoek lokaal maatwerk Leembruggenstraat Hillegom 3I7 Groene Hart – toekomstige werkwijze Stuurgroep Groene Hart 3I8 Jaarverslag klachtencommissie woonruimteverdeling Rijnstreek 3I9 Jaarverslag Regionale Urgentiecommissie 3U1 Reactie Holland Rijnland op Omgevingswet
Onderdeel Wonen 04
Marktopnamecapaciteit
(14.50 – 15.50)
Adviesbureau Companen heeft in opdracht van het PHO onderzoek gedaan naar de marktopnamecapaciteit per subregio. Dit is gebeurd op basis van deskresearch van lokale onderzoeken en gesprekken met deskundigen van de subregionale markten. Bram Klouwen (Companen) doet hier verslag van. Voorstel: 1. Een discussie te voeren over woningbouwprogrammering op basis van uitkomsten van het onderzoek van Companen; 2. Het DB te adviseren de uitkomsten de discussie en van het onderzoek te gebruiken als onderlegger voor de regionale woonagenda. 05
Ontwerphuisvestingsverordening Holland Rijnland
(15.50 – 16.50)
Eind februari liep de inspraakperiode op het ontwerp van de regionale huisvestingsverordening af. Dertien gemeenten en tien andere instanties of personen hebben gereageerd op het ontwerpregelgeving voor het nieuwe woonruimteverdeelsysteem. De stuurgroep Woonruimteverdeling heeft het Dagelijks bestuur op 5 april geadviseerd om de nota van reacties en wijzigingen voor te leggen aan het portefeuillehoudersoverleg. 1. Kennis te nemen van de meest besproken regels van de ontwerphuisvestingsverordening waarbij het Dagelijks Bestuur voorstelt: a. particuliere verhuurders wel op te nemen in de verordening, maar de rangordebepaling nog niet voor hen van toepassing verklaren. b. stadsvernieuwingsurgenten: 1,5 jaar voor de verwachte sloopdatum een urgentieverklaring te geven; hen 1 jaar (i.p.v. 1/2 jaar) te geven om met voorrang in de hele regio te zoeken. c. Voor het lokaal maatwerk en specifieke toewijzing: 1
de voorgestelde percentages en criteria te handhaven; toe te voegen dat bij overschrijding het aantal voor lokaal maatwerk in volgende jaren wordt gekort met een even groot aantal als de overschrijding; ook particuliere sector onder lokaal maatwerk te laten vallen (als gemeenten met hen daarover afspraken willen maken); d. jaarlijks effecten te monitoren en na twee jaar de effecten van de verordening te evalueren. Het Dagelijks Bestuur te adviseren: 2. bijgaande Nota van beantwoording en wijzigingen betreffende de ontwerphuisvestingsverordening Holland Rijnland 2013 vast te stellen; 3. de voorgestelde wijzigingen te verwerken in de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2013 en deze ter vaststelling aan te bieden aan het Algemeen Bestuur. 06
Rondvraag
(16.50 – 17.00)
2
CONCEPT-BESLUITENLIJST
Portefeuillehoudersoverleg Ruimte d.d. 13 februari 2013
(14.00 – 17.00)
Naam
Gemeente
Naam
Aanwezig: Alphen aan den Rijn Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp
T. Hoekstra C.J. van Velzen J.G.M. van Griensven J. Uit den Boogaard D.C.W. Binnendijk F. de Wit H.L. Zilverentant
Lisse Noordwijkerhout Oegstgeest Voorschoten Zoeterwoude Holland Rijnland Holland Rijnland Holland Rijnland
B.H.C. Brekelmans J.C.F. Knapp Mw. W.E. Tönjann Mw. I.C.J Adema - Nieuwenhuizen Mw. M.H.J.C. Ateş-Snijdewind H.B. Eenhoorn Mw. G. Mars R. Fekken (secretaris)
Afwezig:
L.J. van Ast Mw. T. Veninga
Rijnwoude Teylingen Holland Rijnland
H.R. Haarman J.H. Stuurman J. Wienen (vz)
Gemeente
Nr.
Noordwijk Nieuwkoop
Agendapunt
Voorstel
Besluit
Onderdeel Algemeen O1 Opening en vaststellen agenda Ruimte
02
Agenda vastgesteld. Er zijn drie voorzitters: Dhr. Eenhoorn (agendapunt 1 – 5) Dhr. van Griensven (agendapunt 6 – 8) Dhr. Uit den Boogaard (agendapunt 9, 10)
Vaststelling besluitenlijst d.d. 14 november 2012
Onderdeel Wonen 03 Mededelingen, ingekomen stukken en uitgaande brieven
Besluitenlijst vastgesteld.
Voorstel: kennis te nemen van mededelingen, ingekomen stukken en uitgaande brieven
1
Kennisgenomen. Dhr. Van Griensven, als voorzitter van het ambassadeursteam huisvesting arbeidsmigranten, doet een oproep aan de leden van het PHO Ruimte om de werkconferentie ‘huisvesting EU-arbeidsmigranten’ te bezoeken. Deze vindt plaats op 22 april in Katwijk en hiervoor ontvangt eenieder nog een uitnodiging. Het doel is komen tot onderling vertrouwen tussen overheden, werkgevers en huisvesters, het kijken naar succesvolle
initiatieven en het ontwikkelen van een goede werkwijze voor gemeenten in de regio om te werken aan oplossingen. Hoe om te gaan met de mededelingen, die Bas niet heeft gedaan? 04
Woerdens Beraad Stuurgroep Nationaal Landschap Groene Hart
Voorstel: 1. kennis te nemen van de veranderende bestuurlijke verhoudingen in het Groene Hart 2. van gedachten te wisselen over de inhoudelijke en bestuurlijke belangen van de regio in het Groene Hart
Kennisgenomen. Dhr. van der Borg geeft een toelichting op het Woerdens beraad als platform voor kennisuitwisseling en belangenbehartiging van gemeenten in het Groene Hart, via de regio’s. Op verzoek van de 3 provincies nemen de Waterschappen en het Woerdens Beraad nu deel aan de Stuurgroep Nationaal Landschap Groene Hart i.o. De stuurgroep vraagt ook een financiële bijdrage voor het programmabureau Groene Hart. Het Woerdens Beraad beraadt zich op haar positie in de stuurgroep. Dhr. van der Borg vraagt de leden van het PHO Ruimte welke rol zij zien voor het Woerdens Beraad in de stuurgroep en ten aanzien van haar agenda ‘Samen aan de Slag’. Dhr. Hoekstra geeft aan de agenda van de Stuurgroep niet goed op het netvlies te hebben. Hij vraagt zich af hoe we een uitvoeringsprogramma het beste kunnen organiseren. Mw. Ateş-Snijdewind geeft ook aan te weinig in beeld te hebben wat er nu allemaal gebeurt. Ook wil zij graag meer weten van de ontwikkelingen rond Alphen. De voorzitter geeft aan dat er veel speelt in het Groene Hart, zoals het rapport dat de Commissie Hendriks opstelt over de toekomst van het ISMH en het initiatief van de 3 grote steden om de website en Merk en Marketing van het Groene Hart veilig te stellen. Dhr. van Velzen gaat bij een aantal collega’s in de regio langs met de collectebus om Merk en Marketing (inclusief de website) overeind te houden. Dhr. Uit den Boogaard geeft aan dat de gemeenten betrokken bij het Rabobank-onderzoek op initiatief van Alphen het komende jaar een uitvoeringsprogramma voor recreatie en toerisme willen opstellen. Na een suggestie over bestuurlijke drukte geeft de voorzitter
2
aan dat op verschillende schalen wordt samengewerkt met ieder een doel dat past bij dat schaalniveau. Ook in het Groene Hart wordt meer gewerkt in een netwerkstructuur. Dhr. van der Borg geeft aan dat de regio Midden Holland heeft voorgesteld om vanuit de regio vertegenwoordiging in de stuurgroep te krijgen. Voorzitter concludeert dat het vooral van belang is om in onze regio snel invulling te geven aan een uitvoeringsprogramma. 05
Uitvoeringsovereenkomst Regionaal Groenprogramma 2012-2016
Voorstel: kennis te nemen van de voortgang van het Regionaal Groenprogramma en ideeën op te doen voor nieuwe projecten 2014-2018
Dhr. van Griensven wijst op de nieuwe aandacht voor cultureel erfgoed bij de provincie Zuid-Holland. Hij zou graag zien dat deze energie op regionaal niveau wordt opgepakt en zo ook het Groenprogramma meer invulling krijgt. Dit formeel op de bestuurlijke agenda krijgen is daarbij een belangrijke stap. Mw. Mars kan zich hier goed in vinden, en geeft aan dat cultuurhistorisch erfgoed ook een van de doelstellingen is van het Regionaal Groenprogramma. Holland Rijnland gaat na, hoe we dit nog sterker kunnen aanjagen. Mw. Tönjann geeft aan dat een discussie over doel, omvang en invulling van het Groenprogramma in de toekomst op zijn plaats is wegens afnemende middelen bij de gemeenten. Dit kan geïntegreerd worden met de Kracht-15 discussie over de agenda van Holland Rijnland. Hierbij moet niet worden vergeten dat de regionaal samengevoegde middelen veel extra middelen van provincie, Rijk en Europa aantrekken.
06
Landschapsontwikkelingsplan Voorstel: van gedachten te wisselen over Duin Horst & Weide aanknopingspunten van het Landschapsontwikkelingsplan met initiatieven en projecten in andere gemeenten
3
Kennisgenomen van presentatie gebiedsregisseur Duin, Horst en Weide; Lennert Langerak. Mw. Adema voegt toe dat het Duivenvoords polderpad voor de zomer wordt geopend. Op de vraag van dhr. Binnendijk specifieert dhr. Langerak dat voor de financiering naast provinciale en gemeentelijke budgetten actief gezocht wordt naar investeringen van bedrijfsleven. Mw. Ateş-Snijdewind spreekt lof uit voor het plan en wenst de gemeenten succes. Zij vraagt speciale aandacht voor de oost-west of dwarsverbindingen vanaf Zoetermeer naar zee.
07
Afronding onderdeel Voorstel: kennis te nemen van de afronding Beplantingen van het en verantwoording van twee projecten van Landschapsbeleidsplan Duin- het Landschapsbeleidsplan Duin- en en Bollenstreek Bollenstreek.
Kennisgenomen. Tevens doet de voorzitter een uitvraag voor projecten op het gebied van landschapselementen en inpassing bedrijfsgebouwen om in de volgende uitvoeringsovereenkomst(en) op te nemen.
08
Plan van Aanpak Gebiedsfonds Beheer
Kennisgenomen.
Voorstel: kennis te nemen van het Plan van Aanpak gebiedsfonds groenblauwe diensten Holland Rijnland en de voortgang
Mevr. Ateş- Snijdewind doet een suggestie om een deel van de gelden uit het RIF voor het Regionaal Groenprogramma over te hevelen voor de vulling van het Gebiedsfonds groenblauwe diensten. Mw. Mars geeft aan dat een obstakel hierbij is dat het Algemeen Bestuur in 2010 heeft besloten dat het RIF voor investering is, en niet voor beheer. Daarnaast is het RIF niet voor de hele regio, terwijl het Gebiedsfonds wel regiowijd beoogd is. Mevr. Adema voegt toe dat geen nieuwe taken bij Holland Rijnland moeten worden belegd voor de Kracht-15 discussie verder beslag heeft gekregen. Mw. Mars geeft aan dat het niet in de bedoeling ligt dat Holland Rijnland het Gebiedsfonds gaat beheren. Dit is ook de reden dat de regio vanaf 2010 heeft aangegeven dat de provincie een rol moet spelen bij de ontwikkeling van het fonds. Dhr. Van Velzen geeft aan blij te zijn met dit plan van aanpak en dat we nu moeten doorpakken. Hij benadrukt dat we vooral pragmatisch moeten zijn, moeten behouden wat we hebben bereikt, maar ook de discussie aan moeten gaan over goed beheer. Voorzitter zegt toe het Dagelijks Bestuur te adviseren de vraag van mw. Ateş-Snijdewind ten aanzien van de mogelijkheden van overheveling van middelen uit het Groene deel van het RIF naar dit Gebiedsfonds te bespreken.
09
Mismatch woningvraag en aanbod op programmaniveau
Voorstel: 1. kennis te nemen van de stand van zaken in het onderzoek van Companen 2. kennis te nemen van het idee van het 4
Kennisgenomen. Bram Klouwen licht de stand van zaken van het onderzoek van Companen toe. De basis van het onderzoek ligt op gemeentelijk programmaniveau. Er wordt gebruik gemaakt
vervolgtraject –de strategie wonen- en hierover van gedachten te wisselen.
van lokale onderzoeken, waarin o.a. actuele huur- en koopcijfers worden meegewogen. Als het lokale onderzoek niet actueel is kan een gemeente kiezen voor aanvullend onderzoek. Uiteindelijk wordt een vergelijking van woningvraag en -aanbod in drie subregio’s gemaakt. Die subregio’s zijn gebaseerd op verhuisstromen. Companen verwacht in april/mei de rapportage te kunnen opleveren. Dit onderzoek wordt onderdeel van de regionale woonagenda. Parallel aan het onderzoek werkt adviesbureau Stec aan het opstellen van een woonagenda. Zij zullen binnenkort de wethouders interviewen over de thema’s die een plek moeten krijgen in de visie. Op 11 maart vindt hierover een plenaire discussie plaats, waarvoor de uitnodiging inmiddels is verzonden. Dhr. Griensven en mevr. Tönjann merken op dat er op 7 maart een startbijeenkomst is over de Provinciale Structuurvisie. Het zou goed zijn dan een aantal gedeelde noties over de ontwikkeling van de regionale woonagenda te kunnen inbrengen. Dhr. Hoekstra vraagt aandacht voor het feit dat bij veel woningonderzoek trends of beleid uit het verleden als wetmatigheid worden geëxtrapoleerd. Dit geeft geen goed beeld van werkelijke vraag en aanbod. Als voorbeeld noemt hij migratiesaldo-nulbeleid dat voor een bepaald aanbod heeft gezorgd.
10
Rondvraag
Geconstateerd wordt dat er wel een erg groot deel van de leden afwezig is in het grootste deel van het PHO Ruimte, ook van degenen die eerder nog wel aanwezig waren. De laatste paar agendapunten zijn nog aanwezig: Hillegom, Alphen aan den Rijn, Katwijk, Voorschoten, Zoeterwoude, Oegstgeest en de voorzitter. Voorzitter neemt deze constatering mee naar het Dagelijks Bestuur
5
De volgende reguliere vergadering van het PHO Ruimte is op 15 mei te Teylingen
6
Aanpak onderzoek marktopnamecapaciteit Presentatie Portefeuillehoudersoverleg 13 februari
Opzet presentatie
Aanleiding en doelstelling
Aanpak
Definities
Resultaat
Planning
2
PHO 14 november Aanpak regionale woningbouwplanning: vier stappen Analyse Resultaat: zicht op de mismatch tussen vraag en aanbod: Kwantitatief en kwalitatief Korte en lange termijn Getoetste en gedragen analyse 1.
Visie Resultaat: gedeelde toetsingscriteria en prioriteiten 2.
Inventarisatie Resultaat: beeld van bouwplannen en belangen 3.
Implementatie Resultaat: Uitvoeren! Prioriteren en kwaliteitsambitie voor plannen korte termijn Afspraken over programmering lange termijn Passend binnen de toetsingscriteria 4.
3
Doel onderzoek: Zicht op noodzaak afstemming tussen gemeenten
Vier niveaus: Locatieniveau: verantwoordelijkheid gemeenten
Lokaal niveau
focus onderzoek
Subregionaal niveau Regionaal niveau: onvoldoende samenhang 4
Aanpak Uitgangspunt bestaand onderzoek / mogelijkheid verdieping
Recente onderzoeken in:
Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten
Nieuwe lokale onderzoeken (ophoging) in:
Alphen aan den Rijn, Hillegom en Noordwijkerhout
Op basis van referenties:
Katwijk, Lisse, Zoeterwoude 5
Wat doen we
Vraag in beeld:
Prognoses (gemeentespecifiek)
Toetsen aan realiteit
Voorkeuren woningen en woonmilieus (enquêtes en referentiebestanden)
Panels met marktkenners (subregionaal)
Aanbod in beeld:
Verhuisstromen / migratiebewegingen / verhuur- en verkoopscores
Planinventarisatie provinciale monitor 6
Definities
Subregio’s
Noord: Hillegom, Noordwijk, Noordwijkerhout, Teylingen, Lisse West: Katwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Leiden Oost, Nieuwkoop, Alphen aan den Rijn, Rijnwoude, Zoeterwoude, Kaag en Braassem, Leiderdorp, Leiden
Leefstijlen
Ruimte voor bestaande lokale inkleuringen (Leiden, Leiderdorp)
Elders: lokale profielen obv opleidingsniveau / inkomen / generaties
Woonmilieus
ABF-indeling (13-deling)
7
Resultaat
Op gemeenteniveau zicht op de mismatch tussen vraag en (plan)aanbod:
Kwalitatief en kwantiteit
Woningen en woonmilieus
Korte en lange termijn
Opgeteld naar subregioniveau
Per subregio inschatting noodzaak afstemming 8
Eigendom
Enkele referentiebeelden Huur Koop Onbekend
Type
Eengezins Meergezins GGB 0‐treden Onbekend 0
200
400
600
800
Risico marktopnamecapaciteit
Marktopnamecapaciteit +
Markopnamecapaciteit
Plancapaciteit
1000
1200
10
Planning
Onderzoeken / analyses
februari / maart
Marktkennerspanels
maart
Eindrapportage
april / mei
11
NIEUWSBRIEF SMASH nr. 2 - april 2013 Voorwoord van Bart Vink, Programmaleider SMASH Voor u ligt de tweede nieuwsbrief SMASH. Aanleiding voor deze nieuwsbrief is niet alleen dat het al even geleden is dat we onze eerste nieuwsbrief verstuurden, maar ook dat we rond de zomer van dit jaar een aantal hoofdkeuzes willen maken. Vanuit die ambitie vond op 9 april jl. een informele sessie van de stuurgroep SMASH plaats. Hierin werd levendig gediscussieerd over hoe de balans tussen verstedelijking en luchtvaart in het gebied rond Schiphol in beleid verbeterd kan worden, zodat zowel voldoende ruimte is voor stedelijke ontwikkeling, als voor de ontwikkeling van de luchtvaart. Zie voor een impressie van deze discussie het eerste item in deze nieuwsbrief. Intussen is ook de Rli op ons verzoek aan de slag gegaan. Deze raad zal ons adviseren op het gebied van governance in de Schipholregio. Wij willen daarmee ons voordeel doen onder andere wat betreft de aansturing van de uitvoeringsacties en kijken uit naar het advies dat voor de zomer gereed zal komen. Het PBL heeft voor ons, uitgaande van bestaande onderzoeken, een verkenning uitgevoerd naar lessen die te trekken zijn ten aanzien van het hinderbeleid rond Schiphol. Ik verwacht deze maand het resultaat van deze verkenning en kijk daarnaar uit. Daarnaast is in het kader van de uitvoeringsagenda SMASH het voorwerk voor een MIRT-onderzoek naar het station Schiphol gestart om te kijken of, met het oog op het toenemende aantal trein- en busreizigers en luchtvaartpassagiers, aanpassing / vernieuwing van het stationsgebouw noodzakelijk en wenselijk is. Verder is het programma SMASH de afgelopen periode aan de slag geweest via de bekende drie sporen: verstedelijking/leefbaarheid, vliegveiligheid en economische kracht en bereikbaarheid. Het eerste spoor, verstedelijking/leefbaarheid, gaat over de spanning tussen de ontwikkeling van de luchthaven enerzijds en de verstedelijking incl. woningbouwontwikkeling anderzijds. Hiervoor zijn drie beleidsvarianten ontwikkeld. Op dit moment komen de resultaten binnen van de onderzoeken naar de effecten van deze beleidsvarianten op het gebied van woningbouw, luchtvaart en bereikbaarheid. Deze resultaten zullen worden gedeeld in de daarvoor bestaande klankbordgroepen SMASH die specifiek voor deze effectonderzoeken in het leven zijn geroepen. Ook is er intussen een quick scan verricht naar mogelijke duurzaamheids- en economische effecten van de verschillende varianten. Natuurlijk gaan we ook aan de slag met de uitkomsten van de informele stuurgroep. Het tweede spoor, het versterken van de economische kracht en bereikbaarheid van de regio, krijgt vooral vorm via de Uitvoeringsagenda SMASH. De gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer, de Stadsregio Amsterdam, de provincie Noord-Holland en Schiphol zijn samen met het Rijk aan het inventariseren welke acties en projecten van belang zijn voor de ontwikkeling van Metropool en Mainport. Een eerste selectie daarvan kan in de volgende stuurgroep (in mei) besproken worden. Ambitie is om nog voor de zomer hoofdkeuzes te maken, zowel wat betreft beleid als wat betreft de bijbehorende realisatie en uitvoering. Hierbij zullen we ook de uitkomsten betrekken van een verkenning naar de opgaven en kansen van de corridor Zuidas-Schiphol dat naar verwachting eind mei gereed komt. Het derde spoor, vliegveiligheid, heeft een sterke relatie met de actualisatie van de AMvB Luchthavenindelingbesluilt (LIB). Het gaat hierin bijvoorbeeld over gebieden waar beperkingen gelden ter voorkoming van vogelaanvaringen. Het idee is bij ruimtelijke plannen voor de regio rond Schiphol te werken met een ‘vogeltoets’, waarbij dit plan getoetst wordt op vogelaantrekkende werking. De NRV (Nationale Regiegroep Vogelaanvaringen) stelt voor om een jaar te experimenteren met zo’n toets. Na de proefperiode wordt besloten over de verdere regulering daarvan.
1
NIEUWSBRIEF SMASH nr. 2 - april 2013 Bij vliegveiligheid gaat het verder om het vastleggen/actualiseren van gebieden waarbinnen met behulp van verschillende toetsen wordt gekeken of ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op de vliegveiligheid. Met name voor de Zuidas zijn we gezamenlijk met de gemeente Amsterdam aan het kijken of er spanning is tussen de verstedelijkingsambities en de rijk-regio-afspraken rond het Zuidasdok enerzijds en de eisen in relatie tot de luchtvaart en het huidige LIB anderzijds, e n hoe deze dan evt. opgelost kunnen worden. Veel leesplezier!
In deze nieuwsbrief: Impressie informele stuurgroep SMASH (9 april)....................................................................................... 3 Mirt-onderzoek station Schiphol gaat van start ......................................................................................... 4 Even voorstellen: nieuwe secretaris SMASH ............................................................................................. 5 Overleggremia en planning ..................................................................................................................... 6
2
NIEUWSBRIEF SMASH nr. 2 - april 2013 Impressie informele stuurgroep SMASH (9 april) Dinsdag 9 april is een informele stuurgroep SMASH geweest. In een open gesprek is van gedachten gewisseld over manieren van omgang met woningbouw en hinder in de verschillende zones rond Schiphol. Keuzes hierover zijn hard nodig om aan overheden, woningbouw- en luchtvaartsector de noodzakelijke helderheid te geven en daarmee bij te dragen aan de kracht en het elan van de Schipholregio. Een korte impressie van het debat tussen gedeputeerden, wethouders en rijksvertegenwoordigers die vertegenwoordigd zijn in de Stuurgroep SMASH. De bijeenkomst was, in een samenwerking van het programmateam SMASH en de regionale partijen, vormgegeven als een Lagerhuisdebat. Aan de hand van stellingen werd gediscussieerd over de mogelijke ruimtelijke regimes in verschillende zones (van dichtbij tot verder weg) rond de luchthaven: wat vinden de bestuurders dat we vooral wel moeten doen en wat vooral niet in die verschillende gebieden. Doel van de sessie was het verkrijgen van meer inzicht in elkaars belangen, een overzicht van de do’s en don’ts waar men het gezamenlijk over eens is, discussiepunten, tegenstellingen en overwegingen. Hiermee ontstaat inzicht in waar we samen staan en waar de volgende stappen of keuzes gezet moeten worden om te komen tot beleidskeuzes rond de zomer. De discussie werd gevoerd in drie blokken, in elk blok stond een ander gebied rond de luchthaven centraal. In blok I het gebied direct rond de luchthaven en van daaruit een gebied steeds verder van de luchthaven. In blok 1, het gebied direct rond de luchthaven, ging de discussie vooral over of het huidige ruimtelijke regime niet streng genoeg is en of er bij een strenger regime wel voldoende ruimte is voor maatwerk. In blok 2 bespraken we het gebied direct buiten het kleine gebied. Sommigen uitten twijfels bij het blijven werken met ruimtelijke contouren aangezien die lijnen op de kaart (met bijbehorende ruimtelijke regimes) ook juist aanleiding voor nieuwe discussies kunnen geven, bijvoorbeeld bij grensgevallen en bij nieuwe ontwikkelingen in de lucht of op de grond. Tegelijkertijd heeft het Nota Ruimte -beleid met zijn 20 Kecontour helderheid en planologische rust opgeleverd die velen willen vasthouden. He t is duidelijk dat we geen ‘oude schoenen moeten weggooien als we nog geen nieuwe hebben’. Maar ook dat we wel moeten zorgen dat er ruimte is voor zowel de ruimtelijk-economische dynamiek – en de daarbij horende ontwikkeling van nieuwe woningen – als de verdere ontwikkeling en flexibiliteit van de luchtvaart. Mainport en metropool worden daar in samenhang sterker van. Hoe dat het beste kan, is de opgave voor SMASH. Blok 3 focuste op een ruimer gebied rond de luchthaven. Als alternatief voor het sturen met ruimtelijke contouren werd hier gesproken over voor- en nadelen van het op termijn op een andere manier regisseren van de ruimtelijke ontwikkelingen. Velen vinden het hier geopperde idee van sturen door een toets in plaats van met contouren een charmant idee dat zou kunnen passen bij de nieuwe sturingsfilosofie van rijk en regio met betrekking tot zowel de ruimtelijke dynamiek als de luchtvaart. Het idee roept echter ook nog tal van vragen op die om uitwerking vragen alvorens het idee te omarmen dan wel af te wijzen. Dat is dan ook een van de opdrachten aan het programma SMASH voor de komende periode. Het is te vroeg om nu al keuzes te maken. Met de gedachtewisseling is niet alleen helder geworden dat het voor de kracht van de Schipholregio nodig is om helder te kiezen hoe we willen omgaan met de spanning tussen wonen en vliegen. Ook heeft de gedachtewisseling bestuurders inhoudelijk met elkaar in gesprek gebracht en ervoor gezorgd dat verschillende belangen en standpunten zijn gewisseld en zijn samen moge lijke opties voor de toekomst verkend. Dat helpt om rond de zomer samen stappen te zetten en keuzes te gaan maken. Niet alleen wat betreft het te voeren ruimtelijke beleid, maar ook wat betreft de uitvoeringsacties en de juridische verankering. Daarop is SMASH gericht.
3
NIEUWSBRIEF SMASH nr. 2 - april 2013 Mirt-onderzoek station Schiphol gaat van start In het kader van SMASH zijn meerdere huidige en toekomstige knelpunten in de bereikbaarheid van Schiphol geanalyseerd in samenwerking tussen alle betrokken partijen. Een van de knelpunten be treft het station Schiphol. De stationsterminal is gebouwd in 1995 ter vervanging van het eerste stationsgebouw uit 1978. De continue groei van het aantal trein- en busreizigers leidt nu opnieuw tot noodzaak voor – in ieder geval studie naar - een vernieuwing van het stationsgebouw. Het aantal vliegtuigpassagiers blijft naar verwachting groeien. In 1995 waren het er nog 24,9 mln per jaar, intussen gaat het om het dubbele en het einde van de groei is nog niet in zicht. Dat geldt ook voor het aantal treinreizigers dat in 1995 nog slechts 10,6 mln per jaar bedroeg en dat mogelijk – mede op basis van het programma hoogfrequent spoor (PHS) – verdubbelt of zelfs verdrievoudigt in 2020 en daarna. Ook het aantal busreizigers groeit: van 13,9 mln per jaar in 2000 naar mogelijk zo’n 20 mln in 2020 en nog meer (ca. 25 mln) in 2030. Dat betekent dat ook het aantal overstappende reizigers van vliegtuig naar trein of bus, van trein naar trein en van trein naar bus aanzienlijk toeneemt. De maximale capaciteit van station Schiphol is inmiddels opnieuw bereikt. De kwaliteit van de voorzieningen voor de reizigers staat onder druk, terwijl er noodzaak is meer en betere voorzieningen aan de reiziger aan te bieden. Het MIRT-onderzoek zal hier meer duidelijkheid moeten gaan geven wat betreft de opgave en vooral wat betreft de mogelijk noodzakelijke aanpassingen aan het station. Schiphol, NS, Prorail, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de stadsregio Amsterdam hebben daarom gezamenlijk de handschoen opgepakt en een MIRT-onderzoek station Schiphol voorbereid. De formele start van dit MIRT-onderzoek zal plaatsvinden half mei in de stuurgroep SMASH. De kosten van de studie bedragen in totaal € 2,75 mln, waarvoor een TenT-bijdrage van 50% wordt gevraagd. Mocht deze aanvraag afgewezen worden, dan zal de onderzoeksopzet eenvoudiger ingericht worden. Voor het ministerie is met name van belang om vast te stellen wat kansrijke concepten voor station Schiphol op langere termijn zijn. Schiphol is mainport op Europees en mondiaal niveau én een schakel in het Europese, nationale en regionale spoorwegnetwerk. De goede bereikbaarheid van Schiphol met de trein (en de auto) is daarom een doelstelling op nationaal niveau. Om een goede afweging te kunnen maken voor investeringsprioriteiten na 2025 is het noodzakelijk te weten wat de groei-prognoses zijn van het aantal reizigers per modaliteit van en naar Schiphol en welke investeringen er mogelijk nodig zijn om een nieuwe schaalsprong in capaciteit en kwaliteit van station Schiphol te kunnen realiseren. Voor de overige partijen is met name van belang vast te stellen wat noodzakelijke korte termijn maatregelen zijn om voor 2020 de benodigde capaciteit en kwaliteit te kunnen garanderen en dat deze investeringen op korte termijn de schaalsprong op langere termijn niet onnodig duurder of zelfs onmogelijk maken.
4
NIEUWSBRIEF SMASH nr. 2 - april 2013 Even voorstellen: nieuwe secretaris SMASH In februari van dit jaar is Dominique Blom aan de slag gegaan als secretaris van SMASH. Jeroen Heuvelink, tot die tijd secretaris van SMASH, is de uitvoeringsagenda gaan trekken. Jacqueline Vrolijk, die tot die tijd de Uitvoeringsagenda deed, is (tijdelijk) vertrokken naar de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur. Dominique is van huis uit landschapsarchitecte en werkte hiervoor bij de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur aan verschillende adviezen op het gebied van ruimtelijke ordening. Daarnaast is Monique Kerssens half februari voor 2 dagen in de week toegevoegd aan SMASH. Monique werkt (ook) bij de provincie Noord-Holland als Beleidsadviseur omgevingskwaliteit Schiphol .
Even voorstellen: Kernteam en rijk-regio-sector-overleg Het Kernteam van het Programma SMASH: Bart Vink, Programmaleider Maarten Jenniskens, plv. programmaleider Dominique Blom, Projectsecretaris Remco van den Bos, Trekker onderzoek beleidsvarianten wonenvliegen-hinder / instrumentarium Carsten Krooshof, Trekker onderzoek luchtvaart en bereikbaarheid Jeroen Heuvelink, Trekker Uitvoeringsagenda Tony Balnikker, Trekker actualisatie AMvB Luchthavenindelingsbesluit Dave Hardy, Programmasecretariaat Jacqueline Smit, Programmasecretariaat
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
Het Rijk-regio-sector overleg: Bert Uitterhoeve, gemeente Haarlemmermeer Joost Wagemakers, Schiphol Group Gerrit van der Plas, stadsregio Amsterdam Arjen van Nieuwenhuizen, gemeente Amsterdam Elzeline de Jong, gemeente Amsterdam Karin Post, KLM Marc Hanou, provincie Noord-Holland Jos Wassens, provincie Zuid-Holland Claudia de Kort, Holland Rijnland Klaas Meester, provincie Utrecht Eelco Maass, Ministerie van BZK Jelger Moggree, Ministerie van EZ
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
5
NIEUWSBRIEF SMASH nr. 2 - april 2013
Overleggremia en planning Klankbordgroepen – rijk-regio-overleg – directeurenoverleg – stuurgroep De klankbordgroepen leveren input en stellen voorstellen op die in het rijk-regio overleg op de agenda komen. Vervolgens komt het in het directeurenoverleg en daarna in de stuurgroep SMASH op de agenda. De stuurgroep adviseert vervolgens aan de bewindslieden. De Ministerraad neemt vervolgens besluiten.
Planning Tijd
Soort besluit
Mei 2013
Stuurgroep SMASH • Bespreken effecten beleidsvarianten wonen-vliegen-hinder • Bespreken hoogtevlakken • Bespreken selectie Uitvoeringsagenda
Juni 2013
Stuurgroep SMASH • Beleidskeuze wonen-vliegen-hinder • Beleidskeuze vliegveiligheid vwb hoogtevlakken • Vaststellen Uitvoeringsagenda
Juli 2013
Advisering stuurgroep t.a.v. • Beleidskeuzes • Juridische vastlegging • Uitvoeringsaspecten
Najaar 2013
Effecten en omgeving • Nader effectonderzoek • Consultatie BO-MIRT • Consultatie Alderstafel • Advisering en participatie
December 2013
Kabinetsbesluit over producten • Ontwerp(structuur)visie • Ontwerp LiB-geluid • Uitvoeringsagenda
Maart 2014
Definitief kabinetsbesluit na • Parlementaire behandeling • Zienswijzenprocedure
6
Verslag Portefeuillehoudersoverleg Wonen en Verstedelijking Zuidvleugel / Zuid-Holland d.d. 4 maart 2013
Aanwezig: G. Veldhuijzen (vz, PZH), B. Emmens (Stadsgewest Haaglanden), M. Kastelein (Midden Holland), W. van der Leij (Alblasserwaard-Vijfheerenlanden), K. Karssen (Stadsregio Rotterdam), M. Norder (Den Haag), T. Stoop (Drechtsteden), J. Wienen (Holland Rijnland) Afgemeld: H. Karakus (Stadsregio Rotterdam), J. van Buuren (Hoeksche Waard), P. Koningswoud (Goeree-Overflakkee) Ambtelijk: J. Fix (Zuidvleugel), A. Hatzman (secretaris), O. Arandjelovic (PZH - Ruimte, Wonen en Bodem), P. v.d. Kooij (PZH - Wonen), H. Savelkouls (BZKWWI)
1. Opening en mededelingen Dhr. Veldhuijzen opent de vergadering en heet een ieder van harte welkom. De voorzitter memoreert aan de brief van regio Haaglanden die op hun verzoek aan iedereen is toegezonden. Dhr. Emmens licht toe dat de brief aan het POHO is verzonden, zodat de portefeuillehouders kennis kunnen nemen van de inhoud, aangezien de behandeling in de Tweede Kamer binnenkort plaatsvindt. De voorzitter stelt het verslag van 12 oktober 2012 aan de orde. Er zijn geen opmerkingen. Derhalve wordt het verslag ongewijzigd goedgekeurd en vastgesteld. 2. Naar een vergelijkbaar resultaat van de marktopname en de effecten ervan a. Bijlage 2a - Naar een vergelijkbaar resultaat van de marktopname en effecten eind 2013 b. Bijlage 2b - Stand van zaken regionaal inzicht in marktopname en effect op strategie c. Bijlage 2c - Overzicht provinciale afspraken financiële relaties Dhr. Veldhuijzen licht toe dat eerst van een aantal zaken kennisgenomen zal worden en besproken, waarna een inhoudelijke discussie over het sturingsinstrumentarium zal plaatsvinden. Er zal bij dit agendapunt bij de stand van zaken in de verschillende regio's stil worden gestaan. In bijlage 2b - Stand van zaken regionaal inzicht in marktopname en effect op strategie - worden de regio's behandeld. De voorzitter vraagt of de regio's zich in deze weergave herkennen, met name of men zich herkent in de voortgang en het geschetste proces. Dhr. Stoop licht toe dat de regio inmiddels op 67% ten opzichte van het verstedelijkingsprogramma uitgekomen is. Hij verwacht dat in de loop van het jaar, na afboekingen uit Dordrecht, tussen 67% tot 60% uitgekomen zal worden ten opzichte van de eerdere programmering. Dat is een uitkomst van een intensief regionaal proces van doseren, faseren en stimuleren. Het komt kwalitatief ook overeen met de behoefte.
1 / 15
De woonvisie, die nog steeds actueel is, is het uitgangspunt. Met de corporaties wordt overlegd over de huidige situatie en of aan een en ander vastgehouden wordt in de komende jaren. Dhr. Van der Leij herkent dit. Ook Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is bezig met de regionale woonvisie. De aantallen worden steeds minder een discussiepunt; de regio kiest voor kwaliteit. Het is een interessant proces, aldus de heer Van der Leij. Er wordt gedacht aan de volgende scenario's, die bediscussieerd worden met de corporaties: "windstil", "wind mee", "wind tegen" en "storm tegen". Het zou mooi zijn als de regio het door hen voorgestelde aantal van 3500 woningen zou kunnen bouwen. Dat is 80% van de woningbehoefte. Het proces om tot de regionale woonvisie te komen gaat met horten en stoten, maar de regio zal deze medio 2013 opgesteld hebben. Dhr. Kastelein bevestigt dat het gestelde op pagina 4 van de bijlage (onderaan) klopt. Er is in de regio aan de slag gegaan vanuit de spelregels uit 2010. Het is een moeizaam proces, omdat deze regio een dergelijke traditie, het opstellen van een regionale woonagenda, niet kent. De regio heeft zich erop gericht om de plannen terug te brengen tot 60% van de gezamenlijke ambitie in 2010, wat naar zijn mening ook binnen Zuidvleugel leefde. Hij merkt op dat de regio twee kanten heeft: het Groene Hart en de Zuidvleugel. De regio is inmiddels in de laatste fase beland met de regionale woonagenda, die binnenkort aan de gemeenteraden zal worden voorgelegd. Recent heeft overleg met de provincie plaatsgevonden. PZH oordeelt positief over het bestuurlijke proces, maar heeft nog wel vragen bij de uitkomsten (onder andere over de technische berekeningen, de opgave voor de Zuidvleugel en de verhouding tussen de Zuidvleugel-kant en de Groene Hart-kant). Dhr Veldhuijzen geeft aan dat een voorbeeld van een discussiepunt is dat de PZH vraagt hoe het hoge programma in de Groene Hartgemeenten zich verhoudt tot de drastische afname in Zuidplas en Gouda. PZH constateert dat in het project Zuidplas en in Gouda na een verkenning van de mogelijke marktopname de aantallen fors naar beneden zijn bijgesteld. De regio hanteert de spelregel om uit te gaan van één regionaal randtotaal (de totale woningbouwopgave en woonmilieubalans voor de regio). Dit regionaal randtotaal wordt door de regio gebaseerd op de woningbehoefte zonder aflaging op basis van de marktopname. Dat verminderde programma van Gouda en Zuidplas wordt volgens de PZH daarna door de regio toegevoegd aan de Krimpenerwaard, Waddinxveen, Bodegraven en Reeuwijk. Dit is een niet gewenst effect van de regionale afstemming van de woningbehoefte. Aangezien het één regionale agenda betreft, vindt de regio echter dat dat wel geoorloofd is. De regio bestaat uit stedelijke en plattelandscomponenten. De PZH vindt dat de taak voor de Zuidvleugel en het ontwikkelen van stedelijke woonmilieus niet door de landelijke gemeenten kan worden ingevuld. De PZH heeft de regio aandacht gevraagd voor het functioneren van de subregionale markten binnen Midden-Holland. Er komt ambtelijk vervolgoverleg over dit verschil van inzicht om de knelpunten in kaart te brengen en oplossingen te bedenken. Begin mei is er een volgend overleg tussen gedeputeerde en regio en in juni zal de uitkomst met de gemeenten worden besproken in het regionaal portefeuillehoudersoverleg. Dhr. Karssen licht het proces toe. De regio ligt op schema. De periode is in tweeën gedeeld: van 20102015 en van 2015-2020. De periode 2010-2015 wordt nu afgerond. Er is ongeveer 60% van het verstedelijkingsprogramma gerealiseerd, hetgeen ook verwacht werd. De verwachting is wel dat in de tweede periode het realiseren van 60% lastiger zal worden. Er is een belangrijk overleg gevoerd met de portefeuillehouders en er is afgesproken dat marktpartijen en corporaties erbij betrokken zullen worden. Tijdens de laatste vergadering heeft Fakton een spiegel voorgehouden: welke problematiek en in de grondexploitaties van gemeenten kunnen uit algemene, openbare stukken (bijvoorbeeld begrotingen van gemeenten) gehaald worden? Gelukkig zag dat er redelijk goed uit. In Rotterdam is al behoorlijk wat
2 / 15
afgeboekt bijvoorbeeld. Fakton zal met iedere gemeente (portefeuillehouder) contact leggen om boven water te krijgen welke problemen zich voordoen. Dit zal moeten gebeuren voordat er nieuwe afspraken gemaakt worden over woningbouw. Hij geeft aan dat hier brede steun voor is en het plan is om vóór de zomer belangrijke stappen daarin te zetten. De afronding van afspraken voor de periode 2015-2019 wordt ook voor oktober verwacht. Dhr. Wienen heeft niet veel toe te voegen aan het gestelde in het voorliggende document. Bureau Companen heeft een globaal overzicht opgesteld, dat nu uitgewerkt wordt in een woonvisie, die eind 2013 gereed zal zijn. Daarmee loopt Holland Rijnland iets achter op het schema van PZH, maar hij verwacht dat de stukken op tijd gereed zullen zijn. Dhr. Emmens bevestigt dat het gestelde op pagina 4 (midden) klopt. Er worden diverse gesprekken over de "randen" gevoerd. Het probleem is daar aanzienlijk beperkt, omdat de concurrentie tussen de regio's veel minder blijkt te zijn dan verwacht. Er ligt binnen de regio nog wel een taak om iedereen te overtuigen dat er een probleem is wat afstemming vraagt. Dat betreft een overmaat aan plannen in het grondgebonden suburbane woonmilieu. Er zijn verschillende gemeenten die vinden dat het goed gaat, omdat zij wel woningen blijven verkopen. De Woontest en de Rosettamethode worden nu gebruikt om die veranderende kwalitatieve vraag kwantitatief te vertalen. Hieruit moet ook naar voren komen of bijsturen noodzakelijk is. Met name Delft dringt erop aan naar de financiële kant te kijken, maar er is nog een weg te gaan om ieder daarvan te overtuigen. Het valt op dat vooral bestuurders optimistisch zijn. Dhr. Norder vult daarop aan dat hij tijdens het vorige Zuidvleugeloverleg aandacht heeft gevraagd voor de wijze van benaderen van het probleem en de rol van PZH daarin. Het optimisme van een aantal gemeenten is zo groot dat het naïef en onverantwoord is. Er zitten immers grondposities achter met investeringen en risico's die niet meer uitkomen, ook in de omgeving Haaglanden. Hij kan zich niet voorstellen dat dat in de andere regio's anders is. Er zijn natuurlijk gemeenten die op het juiste niveau zitten, maar er zullen er ook zijn die vrijwel niet hebben afgeboekt en die veronderstellen dat de woningmarkt over een jaar of drie weer aantrekt naar het oude niveau en prijsklassen, waarna zij alsnog denken te kunnen doen wat zij in 2010 eigenlijk van plan waren. Hij refereert aan de presentatie van de heer Smid over demografie (tijdens de vorige vergadering) en constateert dat, als demografie en de effecten van de crisis worden gecombineerd, het aantal nieuw te bouwen eengezinswoningen met tuin fors af zullen moeten nemen. Er zijn er echter vele duizenden geprogrammeerd. Dat is een schokkende uitkomst en hij hoopt dat de gemeenten dit zich realiseren en deze opgave oppakken. De gemeente Den Haag vindt het proces en datgene wat geschetst is in het voorliggende document een goed uitgezette lijn. Het is voorstelbaar dat er iets meer tijd nodig is daarvoor, maar hij hoopt dat PZH consequent en zo nodig streng zal zijn en zal bewaken wat realistisch is. Dhr. Norder wijst tevens op Stedenbaan en StedenbaanPlus. Hij pleit ervoor het onderscheid tussen deze twee te laten varen, omdat hij het wat kunstmatig vindt. Hij stelt voor te spreken over "Stedenbaanontwikkelingen". Van deze stedenbaanontwikkelingen is en blijft Den Haag een groot voorstander. Den Haag en de regio Haaglanden onderschrijven volledig om juist de daarin genoemde locaties te ontwikkelen en in te investeren. Dhr. Emmens merkt op dat de resultaten van de grote Woontest wijzen in de richting van de in het vorige POHO getoonde demografische beelden. Daarover dient inderdaad de discussie gevoerd te worden; voor Haaglanden gaat daarbij vooral om de differentiatie.
3 / 15
Dhr. Veldhuijzen ziet dat de eerste signalen over de WBR 2013 aangeven dat, waar in de vorige WBR kwalitatief nog een opgave lag vanwege een overschot aan buiten-centrum milieus en tekorten aan dorpse en groene milieus, de vraag zich vanaf nu meer richt op buiten-centrum en wat minder op groenstedelijke milieus. Dit heeft ook met de koopkracht van de consument te maken. Daarmee komt de vraag meer in overeenstemming met het aanbod in de bestaande voorraad, en dat geeft ook duidelijk een trend aan. Dhr. Veldhuijzen wijst daarnaast op het interne proces dat bij de provincie plaatsvindt. In mei 2013 zal een breder stuk over de aanpak van programmeringsvraagstukken aan de Staten voorgelegd worden. Dit stuk zal dienen als bouwsteen voor het opstellen van de Integrale Provinciale Structuurvisie. Voor de zomer 2013 zal een Koersnotitie worden opgesteld. Daarin zullen de hoofdlijnen van de Provinciale Structuurvisie en de sturingsfilosofie worden vormgegeven. Deze koersnotitie zal in september 2013 met de Staten worden besproken. Tijdens het volgende POHO (juni 2013) zal de sturingsfilosofie geagendeerd worden. Het is de bedoeling dat in december 2013 de Ontwerp Structuurvisie opgesteld is, waarna het inspraaktraject volgt. Er kunnen daarna nog wel aanpassingen gedaan worden, maar de feiten moeten er al wel in genoemd worden. De PZH heeft daarom ook graag in oktober met de regio’s overeenstemming over de regionale programmering en de regionale woonvisies. Dat betekent namelijk dat de PSV van de meest recente informatie uit gaat, maar ook de regio haar beleid in de PSV kan laten opnemen. De voorzitter constateert dat het proces van regionale visievorming goed verloopt, al is het voor sommige regio’s wat trager dan aanvankelijk was afgesproken. Hij constateert dat het mogelijk is om de inspraakprocedures van de PSV en de regionale woonvisie tegelijk op te laten lopen. Dhr. Norder zoekt naar een antwoord op de vraag hoe omgegaan moet worden met de programmatische kant in de regionale visievorming. Het is goed dat de regio de gelegenheid gegeven wordt na te denken, maar tegelijkertijd verandert door het woononderzoek en de presentatie over demografische gegevens het lange termijn perspectief en daarmee de eisen en de normen van het provinciale kader. De gemeenten worden dus tijdens het opstellen van de visies met andere randvoorwaarden en spelregels benaderd door de provincie. Dat is vanuit voortschrijdend inzicht in de effecten van de crisis en de demografische trendbreuk verklaarbaar. Als het afboeken vanwege de crisis en het veranderende lange termijn perspectief gecombineerd wordt, is de vraag hoe dit bij elkaar komt. Verder geeft hij aan dat gemeenten die de zaken financieel en qua realiteitsgehalte niet op orde hebben tot last zijn van gemeenten die dat wel hebben. Dat betreft zowel de marktverwachtingen als de versnippering van aandacht van marktpartijen en woonconsumenten. Dhr. Veldhuijzen geeft aan dat hij dit begrijpt en geeft aan dat planreductie, gelet op het financiële effect dat niet voor elke gemeente hetzelfde is, enige zorgvuldigheid vergt. Wat betreft de spelregels geeft hij aan dat dit bijvoorbeeld onderwerp van gesprek is met Midden Holland. De spelregels veranderen inderdaad, vandaar dat in juni het onderwerp sturing op de agenda moet staan. Dit komt ook terug bij het laatste agendapunt. Er zijn verschillende mogelijkheden: afschaffen van contouren, kwaliteitssturing, hoe om te gaan met effecten van krimp, de verschillen tussen de gebieden binnen de PZH waarop de sturingsvraag zich richt. Dit zijn ingewikkelde zaken waarover nog overleg gevoerd moet worden. Hij vraagt de portefeuillehouders daarin mee te denken. In juni zullen conclusies getrokken moeten worden. Deze wil hij op het POHO in juni bespreken. In juni moet duidelijk zijn hoe een
4 / 15
en ander gerealiseerd kan worden. Hoe de provincie zich er uiteindelijk in opstelt, is ook een politieke vraag voor de Staten. De uitkomst daarvan is nog niet bekend. Dhr. Kastelein vindt dat er vrij snel een inhoudelijk stuk naar de Staten gestuurd wordt (mei 2013), waarna er in september een Koersnotitie volgt. Hij vraagt zich af wat de rol is van de portefeuillehouders bij de Koersnotitie. Dhr. Veldhuijzen geeft aan dat de Koersnotitie vanuit de provinciale politiek opgesteld wordt. Daar wordt geen inspraak op georganiseerd, maar de hoofdlijnen daarvan zullen, idealiter, in overeenstemming zijn met het beeld dat in juni in het POHO aan de orde is. Het zal derhalve geen dermate conclusief document zijn dat de inspraak op de Structuurvisie geen zin meer heeft. In toenemende mate van intensiteit zal richting gegeven worden aan de inhoud van de Structuurvisie, maar hij zal de Staten er wel op wijzen dat het niet zodanig gebeurt dat de discussie daarna gesloten is. Daar heeft de provincie ook geen belang bij. De Staten zullen eerst meegenomen worden in de problematiek, waarna aangegeven zal worden in welke richting gedacht wordt. In de Koersnotitie zal vastgelegd worden wat in de Ontwerp Structuurvisie neergelegd zal worden. In juni zal het POHO met elkaar overleggen over de sturing vanuit de provincie. De totale sturingsfilosofie zal een belangrijk onderdeel zijn van de Koersnotitie. Dhr. Karssen vindt het een goed idee van de provincie dat de portefeuillehouders mee kunnen discussiëren over de sturingsfilosofie. Wel vindt hij dat er op aangestuurd moet worden dat de sporen van het opstellen van regionale programmering en regionale woonvisies en de Provinciale Structuurvisie en sturingsfilosofie niet te sterk uiteen moeten lopen. Als dat dreigt te gebeuren, is snel overleg geboden. Dhr. Veldhuijzen is het daarmee eens. Hij stelt voor ambtelijk een extra ronde langs de portefeuilllehouders wordt gehouden om tbv het POHO in juni verder te verkennen wat instrumentarium kan zijn. De PZH zal hiervoor het initiatief nemen. Over bijlage 2a - Naar een vergelijkbaar resultaat van de marktopname en effecten eind 2013 - zijn geen opmerkingen of vragen. Het doel van bijlage 2c - Overzicht provinciale afspraken financiële relaties - is om aan te geven dat de provincie heeft verkend dat aan provinciale afspraken over gebiedsontwikkeling en daarbij aangegane financiële relaties geen juridische verplichting bestaat tot afzet van woningbouw. In de bijlage worden allerlei belangen weergegeven van de provincie die gerelateerd zouden kunnen zijn aan woningbouwontwikkeling (bijvoorbeeld het bouwen van een station relateren aan het bouwen van een wijk). De voorzitter constateert dat het gevraagde uit de agenda, door alle partijen instemmend beantwoord zijn:
ingestemd met het gaandeweg opbouwen van (steeds verbeterd) inzicht in strategie, programma en uitvoeringsmogelijkheden tbv een vergelijkbaar resultaat op het POHO in oktober 2013. Regio’s hebben daarmee de ruimte voor de organisatie van een eigen proces en werkwijze. ingestemd met de uitwerking van het effect op de strategie per regio conclusies van betekenis over het inzicht en de gevolgen voor strategie, programma of uitvoeringsmogelijkheden worden in 2013 teruggelegd ter bespreking in het POHO.
5 / 15
de inzichten worden benut als onderlegger voor actuele regionale woonvisies zoals bedoeld in de actualisering PSV 2012, de integrale herziening PSV en de doorontwikkeling van verstedelijkingsstrategie en strategie wonen kennisgenomen van de vervolgstappen: POHO juni; o Regio's geven aan of zij het proces van volledige afstemming aan het eind van 2013 halen en of het voorlopige resultaat van de afstemming nog overeenkomt met verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel, strategie wonen Groene Hart of strategie wonen Zuid-Hollandse Delta. o De provincie geeft aan welke inzet van RO instrumentarium en Financieel Toezicht nu kan worden ingezet, en welke ontwikkeld kunnen worden als voorstel voor de integrale herziening van de Provinciale Structuurvisie, incl. Verordening en Uitvoeringsprogramma (PSV 2014). o Gezamenlijke verkenning van de trendbreuken en nieuwe inzichten ten behoeve van de doorontwikkeling van de strategieën. POHO oktober; o Bestuurlijke voorbereiding van de afspraken tbv raden en staten. Bepaling of en zo ja welke inzet van RO of FT instrumentarium door de provincie aan de orde is (zie agendapunt 4). De bespreking in het POHO dient als basis voor borging in de integrale herziening van de Provinciale StructuurVisie (PSV 2014) en in regionale documenten. 3. Stand van zaken regiogrensoverschrijdende woningmarkten a. Bijlage 3a - Concept verslag Noordrand SRR/Oostrand SGH/Midden-Holland Z3 e.o. b. Bijlage 3b - Concept verslag Valkenburg As Leiden Katwijk - SGH e.o. c. Bijlage 3c - Verkenning provinciegrensoverschrijdende markten De voorzitter licht toe dat er verschillende overleggen hebben plaatsgevonden en dat er een verkenning is opgesteld van provinciegrensoverschrijdende markten. Ad bijlage 3a - Noordrand SRR/Oostrand SGH/Midden-Holland Z3 e.o.: Dhr. Karssen geeft aan dat het een goed overleg was. Hij refereert aan de knelpuntendiscussies in de regiogrensoverschrijdende zones en geeft aan het wenselijk te vinden deze op deze manier door te zetten. Er zal over en weer een goede informatie-uitwisseling moeten zijn, aldus de heer Karssen, en dat zou niet in grote, plenaire vergaderingen moeten gebeuren. Het is zo dat de verhouding Rotterdam-Lansingerland een andere is dan gedacht. Bij Zuidplas ligt het ook iets genuanceerder dan hij had verwacht, maar de discussie verloopt goed. Rotterdam is van plan te trachten de financiële perikelen duidelijk te krijgen. Ook in Haaglanden zal dit gebeuren. Geconstateerd is dat Zoetermeer en Zuidplas niet met elkaar concurreren. Als dat zo is, dan geeft dat veel rust, aldus de heer Karssen. Rotterdam en Lansingerland zijn samen verder in gesprek over de woningbouwafstemming. Die discussie is het grootste probleem. De Stadsregio zal dit blijven volgen. Als Zuidplas niet verder gaat dan aangegeven, dan ligt daar ook geen probleem. Hij is benieuwd hoe de provincie daar op lange termijn naar kijkt. Dhr. Kastelein merkt op dat in ROZ-verband afspraken gemaakt zijn, die in lijn liggen met voorliggende notitie. Daarmee zou geconcludeerd kunnen worden dat er niet gebouwd wordt, behalve voor de bestaande vraag in de regio. Verder wordt nieuwbouw voor een groot deel getemporiseerd tot na 2020. Dit is in overleg met alle partijen besloten, ook met de gemeenteraden. Er heerste een redelijk positieve 6 / 15
sfeer, in tegenstelling tot vorig jaar toen de sfeer kritisch was. De raadsleden onderkennen dat er samen overlegd moet worden en dat er gemeenschappelijke opgaven bestaan. Hij licht toe dat wat betreft de Zuidplaspolder een studie is gemaakt van de verschillende scenario's. Het aantal van 7000 woningen tot 2020 van het Zuidplaspolderproject inmiddels gefaseerd is naar 1300 woningen. Dit betreft de opvang voor de Zuidvleugel; dit zijn woonmilieus die Rotterdam niet kan bouwen. Dhr. Veldhuijzen heeft uit dit overleg vooral de indruk overgehouden dat het probleem iets minder veelomvattend is dan aanvankelijk gedacht werd. Het concentreert zich voornamelijk, vanwege de beslissingen die in het project Zuidplaspolder inmiddels genomen zijn, op de vraag LansingerlandRotterdam. Het vraagstuk Lansingerland-Pijnacker is kleiner en gaat met name over onderlinge dosering. Hij denkt dat het goed is dat er een vervolggesprek voor deze regiogrensoverstijgende zone volgt (dat is afgesproken voor 22 april a.s.) en dat aan de hand van de feiten gekeken wordt of deelproblemen van deze zone teruggelegd kunnen worden naar de desbetreffende regio. Dhr. Karssen geeft nog aan dat de werkelijkheid vaak anders is dan op papier geregeld is. Hij vindt dat er ondanks dat, toch afspraken gemaakt moeten worden die een duidelijk uitgangspunt markeren en waar overheden elkaar aan kunnen houden. Als dat niet gedaan wordt, zijn we niet gereed voor beslissingen over waar te bouwen als de markt weer aantrekt. Dit geldt volgens hem ook richting marktpartijen. Hij is benieuwd hoe de overige aanwezigen dat zien. Er moeten bakens verzet worden, maar daarbij moet er wel een koers bepaald worden. Dhr. Veldhuijzen vindt het verslag over de externe reflectie met de marktpartijen goed weergeven hoe marktpartijen hier tegen aan kijken. Het algemene beeld is dat het niet te veel tegelijk aanbieden een verstandige strategie is, en tegelijkertijd moet de consument wel voldoende kunnen kiezen. Dhr. Kastelein, die bij het betreffende overleg aanwezig was, vindt dat vooral bij aanvang van de vergadering de nadruk door dhr. Van Winsen is gelegd op de waarschuwing om de fout uit de negentiger jaren door te veel locaties uit de markt te halen, niet te herhalen. Er kunnen daardoor prijsstijgingen ontstaan. Er is een vraaggestuurde markt, dus moeten consumenten ook qua locaties keuzen kunnen maken. Dhr. van Winsen zag ook wel de noodzaak van faseren en doseren, maar hij begon met te stellen dat de overheid niet een "te grote broek aan moest trekken" en te veel locaties uit de markt moest halen, waardoor schaarste ontstaat terwijl er in de Randstad nog groei is. Dit risico mag niet genomen worden, maar er moet wel gefaseerd worden. Mw. Fix merkt op dat daar een lange termijn perspectief bij hoort. Er moet gekeken worden naar de demografische ontwikkeling en naar de financieringscapaciteit van huishoudens waar nog groei plaatsvindt. Ook dit kwam naar voren. Dan is de vraag of een bepaalde locatie past bij de bepaalde groei. Dhr. Kastelein bevestigt dat en zegt dat dit element ook uitvoerig in het verslag staat. Dhr. Veldhuijzen bekijkt dit punt van faseren en doseren vanuit het provinciaal perspectief. Voorheen heeft de provincie planologisch met de Provinciale Structuurvisie de gezamenlijke doelstelling van de Verstedelijkingsstrategie destijds mogelijk gemaakt. Er is toen opgenomen dat de stedelijke gebieden minimaal migratiesaldo nul konden realiseren en de landelijke gebieden maximaal migratiesaldo nul. Intussen zal het woningbouwprogramma niet meer in het verwachte tempo en in die omvang worden gerealiseerd. Met name in het landelijk gebied zal dit niet meer worden gebouwd. Er is nog veel te doseren voordat er een situatie van schaarste gecreëerd wordt in de huidige markt. Dhr. Norder beaamt dat dit het grote verschil is, dat de demografische verandering zo groot is. De vraag naar stedelijke milieus, dus ook appartementen in de stad neemt toe. Dit aantal mensen (ouderen) is de
7 / 15
komende jaren groter dan het aantal mensen die een partner vinden en een eerste kind krijgen. Dit saldo is dominant. Binnen de gemeente Den Haag is de vraagstelling hoe ervoor gezorgd wordt dat de oudere Hagenaars adequaat gehuisvest worden prangender is dan de vraagstelling van de grondgebonden woning. Het is een ander type vraagstelling, een ander type woningbouw en andere typen locaties. Dit is de huisvestingsvraag van de toekomst. De lokale politiek moet zich daarop instellen. Dhr. Wienen wijst erop dat ook een ander probleem bestaat. Hoeveel van de toekomstige ontwikkeling is op dit moment al verwerkbaar in de bestaande woningmarkt? In regio Holland Rijnland zijn zo veel appartementen toegevoegd dat op dit moment een toevoeging daarvan door nieuwbouw niet werkt. Op langere termijn zal wellicht die slag weer gemaakt moeten worden, maar op dit moment kan de regio het woningbouwprogramma niet afstemmen op een vraag die er over 10 jaar daadwerkelijk zal zijn. Daar zal goed over nagedacht moeten worden. Er moet geen complete stagnatie ontstaan, én tegelijkertijd rekening gehouden moeten worden met ontwikkelingen op langere termijn. Dit is een enorme uitdaging, maar de huidige marktvraag speelt een rol in de discussie. Dhr. Kastelein voegt daar nog aan toe dat marktpartijen er net zo verschillend in zitten als overheden. Dit is ook afhankelijk van welke positie zij op de markt innemen, hoe het zit met de regionale vraag en wat afgeboekt kan worden. Ad 3b - Concept verslag Valkenburg As Leiden Katwijk SGH e.o. Dhr. Wienen merkt op dat hij graag zou zien dat bij de beoordeling van het Masterplan Valkenburg het resultaat van dit gesprek daarin wordt meegenomen.. Dhr. Veldhuijzen geeft aan dat het bij het gesprek over de bovenregionale afstemming tussen HollandRijnland en Haaglanden wel ging over de positie van Valkenburg als grote uitleglocatie en Zuidvleugelicoon, maar niet ging over de beoordeling van het Masterplan Valkenburg. De beoordeling van het Masterplan wordt in een apart traject vervolgd. Ad 3c - Verkenning provinciegrensoverschrijdende markten Dhr. Veldhuijzen merkt op dat de indruk bestaat dat Gelderland inmiddels een behoorlijk restrictief beleid voert. Dhr. Van der Leij beaamt dit. Hij merkt op dat lokaal wordt aangegeven, last te ondervinden van de gemeenten uit aanliggende provincies. Er is goed contact met Rivierenland en Vianen. Dhr. Veldhuijzen geeft aan dat gemeenten in het landelijk gebied die een grote opvangtaak zien voor Utrecht, dit mis hebben. De voorzitter constateert dat de aanwezigen het eens zijn met de conclusies uit de bijlagen en deze worden voor kennisgeving aangenomen. 4. Adviezen reflectie Instrumenten Ruimtelijke Ordening en Financieel Toezicht Mw. Fix leidt in hoe een veranderende woningmarkt tot een bijpassend sturingsinstrumentarium leidt. Ieder krijgt de hand-out van de presentatie overhandigd. Eerst wordt ingegaan op de 4 tendensen / strategische hoofdlijnen en daarna op de aanbevelingen uit de reflecties tbv instrumentarium. Er worden 4 tendensen gezien:
8 / 15
-
Effect gewijzigde marktopname op het programma tot 2030. Gemeenten verkennen de marktopname in regionaal verband en bekijken de kansrijke plannen met een doorkijk naar wat dit betekent na de periode tot 2020. Het is niet reëel om te denken dat er over 3 jaar overgegaan wordt tot de orde van de dag. Het is verstandig om op situaties op langere termijnen te anticiperen. Dit is ook in april 2012 besproken op het POHO. Aan iedere regio is een brief verstuurd waarin werd aangekondigd dat de verwachte marktopname slechts 60% van het verstedelijkingsprogramma zou zijn. Dit percentage is geen doel op zich en geen hard uitgangspunt. Het varieert al naar gelang de regio, de gemeente, de prijsklasse en het woonmilieu. Het anticiperen op de langere termijn, betekent het inspelen op de demografische transitie en dus een eventuele aanpassing van het planaanbod. Dhr. Savelkouls vraagt zich af of de bestaande voorraad is meegenomen, aangezien sloopplannen niet doorgaan of uitgesteld worden, waardoor woningen langer gebruikt worden. Mw. Fix geeft aan dat dit het probleem versterkt. Nieuwbouw is een fractie van wat er in de bestaande voorraad plaatsvindt. Er wordt nu verondersteld dat huizen gemiddeld 200 jaar meegaan en dat lijkt niet realistisch.
-
De omslag naar een vragersmarkt. De doorstroming heeft er jarenlang voor gezorgd dat een en ander op gang bleef. De kritische consument en de prijsdaling van de woningbouw compenseert onvoldoende de beperkingen en de financieringsmogelijkheden van bijvoorbeeld starters op de koopmarkt. Er is een demografische trendbreuk waar te nemen. Voorts is het investerend vermogen minder geworden. Zowel bij ontwikkelaars, corporaties, kopers als bij huurders. De oplossingen die het Rijk heeft aangedragen, hebben niet het gewenste resultaat. Er is een definitieve omslag naar een vragersmarkt; projecten worden in kleinere fasen gerealiseerd (o.a. vanwege de betaalbaarheid en het voorverkooppercentage), er zijn andere type investeerders of investeringsconstructies nodig (zoals bv. energiepartijen) en de kritische consument is in een eerder stadium betrokken (o.a. kritisch op de herkenbaarheid van de plek) en vraagt dus een ander type woning en een andere prijsklasse. Dhr. Veldhuijzen geeft aan dat uit de eerste signalen van het kwalitatieve woningbehoefte onderzoek een stijgende vraag naar duurdere huurwoningen blijkt. Hij vraagt zich af of er partijen zijn te vinden die dat wil bouwen. Dhr. Karssen geeft aan dat dit langzaam op gang komt. Er komen steeds meer partijen die daarin geïnteresseerd zijn. Dat wat op de markt komt, wordt ook afgezet. Dhr. Norder merkt op dat in Den Haag over grote aantallen gepraat wordt. Het betreft huurwoningen in de prijsklasse € 660 tot € 900 huur per maand, die gebouwd zullen worden. Dit zal met beleggers van buitenaf (Duitsland en Engeland) gerealiseerd worden. Het lukt niet meer om Nederlandse banken, corporaties en pensioenfondsen daarvoor te interesseren vanwege de regels. De voorzitter merkt op dat hij hierin een opgave ziet voor het rijksbeleid. Dhr. Savelkouls vindt dat er veel bestaande voorraad is dat gezien de huurprijzen en prijsstelling wel in de categorie tot € 900 kan worden omgezet, omdat de kwaliteit goed is. Dhr. Kastelein geeft aan dat er tussen 1970 en 1980 veel woningen gebouwd zijn in die huurprijscategorie, die uitgepond zijn en verkocht zijn. In de regio Midden Holland is nu een tekort aan wat duurdere huurwoningen. Mw. Fix geeft aan dat het om nieuwe allianties gaat en verbindingen leggen tussen partijen. Vaak
9 / 15
kennen partijen elkaar niet en daarom moet dat vertrouwen ontwikkeld worden om tot resultaten te komen. Een voorbeeld zijn de energiemaatschappijen, vooral bij renovaties in de bestaande voorraad. Daar is veel winst te boeken op duurzaamheid. Via een woonlastenbenadering kan een oudere woning een betere EPC-norm krijgen, waardoor weer geld terug te verdienen valt. Dat zou de woning aantrekkelijker kunnen maken. Dhr. Veldhuijzen vraagt zich af of het mogelijk is om bijvoorbeeld isolatiepakketten te leasen. Dat zou door corporaties gedaan kunnen worden. Wellicht is dat een idee voor gemeenten in de prestatieafspraken met de corporaties. Dhr. Wienen vindt de stuurbaarheid van deze processen intrigerend. Tot twee jaar geleden was het provinciale beleid om in elke regio 30% sociale huurwoningen te hebben. We moeten uitkijken om het laatste inzicht leidend te laten zijn. Dhr. Veldhuijzen merkt op dat een aantal jaren geleden is uitgezocht dat de sociale voorraad in ZuidHolland 200% was van de sociale doelgroep, hoewel dat getal in de diverse regio's erg verschilde. Dat betekent dat geen toevoeging nodig is De redenering achter het percentage van 30% was echter dat de sociale voorraad door sloop van kwaliteit zou verbeteren voor de sociale doelgroep die daarop is aangewezen. In overleg met de koepels van corporaties heeft de Zuidvleugel in de Verstedelijkingsstrategie een sloopambitie van 60.000 woningen opgenomen. Dat is 30% van het totale verstedelijkingsprogramma..Die ambitie is nu niet meer aan de orde en daarmee het percentage ook niet. Dit is in de Provinciale Woonvisie 2011 aangegeven. -
De invloed van kwaliteit en locatie Bij het onderzoek MKBA Binnenstedelijk of uitleg is gebleken dat met name starters op de koopmarkt of in de duurdere huurmarkt vanuit een aantal hoofdpunten bekijken waar zij zich vestigen. Het gaat om een drietal dingen; ten eerste om het aantal passende banen dat binnen 3 kwartier te bereizen is. OV wordt daarbij steeds belangrijker, omdat autobezit geen statussymbool meer is en autogebruik steeds duurder wordt. Ook de (elektrische) fiets mag niet onderschat worden. Ten tweede de kwaliteit van de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen (m.n. onderwijs). En ten derde de mate van sociale veiligheid. StedenbaanPlus geeft met name voor dat eerste punt een belangrijke kwaliteit voor het vestigingsklimaat. Het gaat dat om de mogelijkheden van het OV-netwerk en de relatieve afstand van woning tot werk en andersom. Bedrijven vinden het prettig als hun personeel op een relatief eenvoudige wijze naar het werk kunnen komen. Ontwikkelingen rondom stations geven een enorme impuls als geïnvesteerd wordt in een fijnmazig OV-netwerk. Voor het Plusnetwerk gaat het dan om de tramlijnen, die niet alleen toevoer van mensen is naar het station, maar ook zelf een katalysator kunnen zijn door bijvoorbeeld krachtwijken in de stad zelf. Een ander punt, waarbij te merken is dat het veel meer gaat om plekken en herkenbaarheid, zijn de consequenties van de vragersmarkt. De grootschalige woningbouwlocaties voor het internationale vestigingsklimaat, de iconen, zoals Binckhorst en Maasterras, worden niet meer op het tempo gerealiseerd als was verwacht. Het gaat tegenwoordig niet meer om het aanwijzen van grote locaties, maar om goede plekken te ontwikkelen.
10 / 15
Dhr. Wienen merkt op dat hij wel kritisch staat tegenover de bereikbaarheidskaarten die door StedenbaanPlus zijn gemaakt: het criterium dat binnen 45 minuten een x aantal honderdduizenden banen bereikbaar moeten zijn, gaat alleen op voor locaties bij Rotterdam en Den Haag waar deze hoeveelheid banen zijn geconcentreerd. In Holland-Rjnland wordt gekozen voor banen die in de directe omgeving via de Greenport en kenniscentra beschikbaar zijn. Bereikbaarheid is in HollandRijnland dus slechts een van de argumenten om een locatie wel of niet door te laten gaan. Bovendien is er ook een verschil per sector. Niet elke baan is inwisselbaar voor de ander, dus aantal honderdduizenden banen is geen realistisch argument. Hij waarschuwt voor een te theoretisch model. Een en ander moet geoperationaliseerd worden naar een manier die werkbaar is. Mw. Fix legt uit dat het onderzoek waar zij naar refereert gedaan is door o.a. 'Atlas voor gemeenten'. Zij noemen dit als belangrijk element voor vestiging voor een starter. Dat is bijvoorbeeld een reden waarom Utrecht populair is. Met het OV kun je vanuit Utrecht een grote regio bestrijken. Bereikbaarheid is inderdaad maar een van de argumenten; er spelen meer afwegingen. Een factor is bijvoorbeeld ook de mate van sociale veiligheid. Dan blijkt dat ondanks de bereikbaarheid van veel banen bijvoorbeeld Rotterdam-Zuid op veiligheid en aansluiting van opleiding op de arbeidmarkt slecht scoort. Dhr. Kastelein meldt dat de sociale component tegenwoordig weer veel belangrijker wordt; bijvoorbeeld dat het belangrijk is dat opa en oma in de buurt wonen, omdat de kinderoppas te duur is. -
Toenemende vervlechting van wonen en arbeidsmarkt Er ontstaat een toenemende vervlechting van wonen en arbeidsmarkt. Bedrijven vestigen zich graag bij potentieel geschikte beroepsbevolking. Werken volgt tegenwoordig ook wonen en scholing, in plaats van dat wonen het werken en de scholing volgt. In de Zuidvleugel is per economisch cluster en per regio een verschil te constateren hierin. Potentiële beroepsbevolking trekt naar de stad en per economisch cluster is een beweging naar het noorden en soms zuiden zichtbaar. Het vraagstuk is of dit gewenste ontwikkelingen zijn en of er daarop moet worden gestuurd of niet.
Dhr. Karssen vindt deze tendensen zeer herkenbaar en vraagt of deze tendensen een invloed moeten hebben op de te maken keuzen of dat dit een bevestiging is van de keuzen die al gemaakt zijn. Mw. Fix benadrukt dat het gaat om te weten op welke manier gestuurd kan worden en het effect dat daarmee bereikt kan worden. Dhr. Kastelein ziet een groot dilemma: hoe moet de vraaggestuurde markt gefaciliteerd worden door de provincie? Hoe kan de vraaggestuurde markt werken, terwijl er ook een overgangsproblematiek bestaat? Dhr. Veldhuijzen merkt op dat voor Zuidvleugel bepaald is dat 80% binnenstedelijk en 20% daarbuiten gebouwd wordt. Nu moet nagedacht worden over de vraag wat het effect van deze tendensen daarop kan zijn. De provincie bijvoorbeeld moet deze tendensen meenemen in de overwegingen voor de PSV. Ook de regio's moeten zich deze vraag stellen. Het begint dus met de vraag "wat kan de overheid doen?" en vervolgens moet een verstandige keuze gemaakt worden in de sturing. Uit de economische analyses uit de Structuurvisie blijkt dat één van de problemen voor de economie in de Zuidvleugel het ontbreken van agglomeratiekracht is. Dan zou de doelstelling kunnen zijn de agglomeratiekracht in de Zuidvleugel te versterken. Daar zou Stedenbaan een rol in kunnen spelen en dan zouden de Stedenbaanlocaties steviger moeten worden neergezet. Op welk niveau dat zou moeten gebeuren (gemeentelijk, regionaal of provinciaal) is een discussie apart.
11 / 15
Aanbevelingen reflecties tbv aanpassing instrumentarium Mw. Fix vervolgt de presentatie met een samenvatting van de reflecties van de kennisinstellingen en de marktsectoren. Deze vier tendensen geven aan dat de huidige instrumenten die de overheid tot haar beschikking heeft nog past bij de ‘oude situatie’. Naast het uitdenken van de gezamenlijke inhoudelijk strategische keuzes, gaat het ook om uit te denken welke instrumenten we hier samen voor nodig hebben. Zij geeft aan dat uit het gesprek met de hoogleraren een aantal zaken kwam hoe op het een en ander gestuurd kan worden. Zij vonden dat in ieder geval ieder het met elkaar eens moet zijn over de richting. De verstedelijkingsstrategie (uit 2008) zou tegen het licht gehouden moeten worden en aan de hand van de tendensen zou bepaald moeten worden of daaraan onverkort vastgehouden moet worden en of daarin aanscherpingen nodig zijn. Een herkenbaar voorbeeld is dat er in de verstedelijkingsstrategie 7 iconen benoemd zijn. Die worden niet meer gerealiseerd zoals verwacht en dus moeten we nadenken over het afscheidnemen van iconen, of plekken waar iconen waren bedacht op een andere manier invullen. Dat is een gezamenlijke keuze. Binnenstedelijk bouwen wordt met de ‘trek naar het stedelijk gebied’ nog belangrijker dan destijds in 2008. Daarbij hoort de discussie over stedenbouwkundige kwaliteit van locaties en over de kwalitatieve kenmerken van gebiedsontwikkeling. De heer Boelhouwer gaf aan dat samen, eenduidig en consistent, bepaald moet worden in welke richting je wilt gaan met dit gebied. Dit zou ook een duidelijk signaal zijn naar de marktpartijen. Gemeenten moeten daarbij afgeholpen worden van grenzeloos optimisme. Professor Fleurke merkte op dat er behoefte bestaat om een stok achter de deur te hebben. Die stok achter de deur zou in het provinciaal instrumentarium, de PSV, een plek moeten krijgen. Partijen bewegen als zo'n stok er is. Vooral als dat tot resultaat heeft dat er geen gebruik van gemaakt hoeft te worden. Dhr. Kastelein vraagt hoe die stok achter de deur samenhangt met een vraaggestuurde markt. Waarom zou de provincie bepalen waar huizen gebouwd moeten worden? Mw. Fix legt uit dat die stok achter de deur bedoeld is om de regio in positie te brengen. Het is erg moeilijk om in vrijwillige samenwerking toch moeilijke keuzes te maken. De PZH kan daarin een rol hebben om dat proces vooruit te duwen door een stok achter de deur op te stellen. Dhr. Karssen meent dat de toepassing van de stok achter de deur niet voorop moet staan en dat toetsing van bestemmingsplannen het nemen van initiatieven op verantwoorde plekken niet bij voorbaat tegen moet werken. Iedereen realiseert zich dat er iets moet gebeuren. Zuid-Holland moet wel een sturingsinstrumentarium hebben, maar dit pas inzetten als het niet goed dreigt te gaan. Dhr. Stoop merkt op dat de reflectie van de hoogleraren overkomt als een reflectie, alleen op het punt van de sturing en met name voor gemeenten waar samenwerking niet tot resultaat leidt. Hij vindt het niet overtuigend. In de regio Drechtsteden verloopt het proces goed en wordt goed tot afspraken gekomen. Als dat niet het geval is, is sturing nodig. Hij voelt zich niet aangesproken, omdat hij van mening is dat de partners in zijn regio er uit zullen komen. Hij vraagt zich af hoe breed een en ander opgezet moet worden, samen met de bijbehorende bureaucratie om bepaalde gemeenten in bepaalde richtingen te dwingen. Dhr. Norder vindt het juist goed dat er helderheid komt waar gebouwd kan worden en waar niet. De PZH heeft daar juist een belangrijke rol in. Het gaat niet vanzelf merkt hij aan het proces in de Haagse regio. Hij vindt bovendien dat er keuzen gemaakt moeten worden, als de regio economisch sterk wil worden. Het is belangrijk dat de economische slagkracht vergroot wordt, en dat betreft ook de volkshuisvestingskracht: de goede woningen op de goede plekken. Als je meer jongeren aan de regio wilt binden, dan kun je dat
12 / 15
doen door op de juiste plek woningen voor die doelgroep te bouwen. Dhr. Kastelein merkt op dat een koppeling van provinciaal ruimtelijk beleid en financieel beleid wenselijk is. Het is een kwestie van vertrouwen en het neerleggen van verantwoordelijkheden dat op regionaal niveau de beleidskeuzes gemaakt moeten worden. Het is niet aan de provincie om te bepalen in welke wijken in bijvoorbeeld Den Haag woningen gebouwd moeten worden en in welke aantallen, en als Den Haag dat niet wil, dat de gemeente met een tegenbod moet komen. Dat kan toch zeker ook volgens Den Haag niet de bedoeling van de stok achter de deur zijn? Dhr. Stoop echter zegt het zo niet op te vatten. Het gaat immers over regio's. Dhr. Kastelein geeft aan dat de hoogleraar tijdens de bijeenkomst vond dat de provincie het beter kan beoordelen dan de gemeente. Dhr. Veldhuijzen legt uit dat niet per gemeente wordt bekeken maar per subregionale woningmarktregio. Lastig is dat deze woningmarktgebieden de gemeentegrenzen (en soms regio- of provinciegrenzen) overschrijden. Die woningmarktgebieden zijn de gebieden waarop het beleid hoort aan te grijpen. Dit is groter dan de gemeenten en dit zou dus primair door samenwerking van gemeenten moeten gebeuren, en niet door de provincie. De vraag is wat te doen om te bevorderen dat het op een goede manier gebeurt. Het gebeurt immers niet overal op een goede manier. De provincie moet hierin niet te gedetailleerd voorschrijven, maar wel effectief zijn. Het is een zoektocht wat het karakter van de stok achter de deur is. Hij denkt dat wel uit de kaderstelling gekomen zal worden, maar vervolgens moet dat ook gerealiseerd kunnen worden. Er zijn nog steeds gemeenten in Zuid-Holland die niet de provinciale beleidsvisie als uitgangspunt hanteren. Dhr. Kastelein beaamt de opmerking over de effectieve sturing. Hij meent echter dat bevorderen van samenwerking niet via schaduwwerking hoeft, maar via het maken van gezamenlijke strategische beleidskeuzen. Dhr. Karssen vindt de werkwijze dat de provincie de gemeenten aan de gang laat gaan en ingrijpt als het niet goed dreigt te gaan, een goede werkwijze. De kaders moeten daarbij helder zijn. Dhr. Veldhuijzen merkt op dat 20% van de gemeenten haar plancapaciteit sinds 2012 inmiddels gefaseerd heeft naar omvang, woonmilieus en prijsklassen van woningen. Daarnaast heeft 20% de capaciteit in omvang gefaseerd, maar woonmilieus en prijsklassen van woningen niet aangepast. De overige 60% van de gemeenten in Zuid-Holland is wel met de buurgemeenten in discussie, maar heeft hun woningbouwprogrammering nog niet zichtbaar aangepast. Zij kijken nog niet naar de behoefte, en het blijkt dat deze gemeenten de afgelopen 3 jaren niets in de monitor veranderd hebben. Zij voeren ook nog steeds dure woningbouw op en 200% van de eigen behoefte. Als de gemeente zichtbaar niet beweegt, vraagt de provincie zich af wat er aan de hand is. Er zijn zelfs gemeenten die na faseren en doseren een groter programma hebben dan waar aanvankelijk van uitgegaan was. De provincie volgt de laatste aanpassingen via de provinciale monitor. Deze wordt opnieuw gemeten in mei 2013. Dhr. Kastelein verbaast zich erover dat 60% van de gemeenten geen aanpassingen heeft doorgevoerd in de woningbouw. Uit de jaarrekeningen zou toch een en ander moeten blijken. Mw. Fix vervolgt haar uiteenzetting dat door de reflectanten geadviseerd is de koppeling tussen het ruimtelijk en het financieel beleid sterker te maken. Hier ligt vooral een taak bij de gemeenteraad, o.a. bij het vaststellen van de meerjarenbegroting. Het zou verstandig zijn om gemeenteraden meer mee te nemen in de materie hierachter en met name zouden de financiële risico's uitgelegd moeten worden.
13 / 15
Bijvoorbeeld als er een ambitieus woningbouwprogramma in de begroting wordt opgenomen, samen met ingeboekte opbrengsten en kosten, terwijl bijvoorbeeld de rentelasten toenemen zonder dat er iets aan de oorzaken gedaan wordt. De accountants geven nadrukkelijk aan dat gemeenteraden hierbij in positie moeten worden gebracht. Dhr. Veldhuijzen licht toe dat uit het gesprek met de diverse accountantskantoren van de gemeenten gekomen is dat er geen instrumenten zijn om de te verwachten grondexploitaties te controleren. Accountants hebben maar beperkt zicht op of de programma's die ten grondslag liggen aan de begroting ook gerealiseerd zullen worden. Zij nodigden de provincie uit om programmatische duidelijkheid op het niveau van de provincie te bevorderen. Dat betekent het vormgeven van het proces waarmee de provincie nu bezig is. Daarmee ontstaat een instrument om de gemeente aan te spreken. Accountants kunnen de gemeenten indringend bevragen, maar meer niet. Dhr. Karssen en dhr. Kastelein zijn hier verbaasd over, want de accountants spreken ook met de gemeenteraad. Dhr. Kastelein is verrast door de aantallen. Hij merkt zelf dat de accountant, de gemeenteraad en de buitenwereld serieus kijken naar de provinciale cijfers. Hij denkt dat de provincie wel degelijk invloed heeft op de aantallen, want als de cijfers in totaal dalen, moeten gemeenten en regio's laten zien dat programma's binnen die cijfers passen. De financiële component, d.w.z. welke grondprijs vermeld wordt, is zeker zo belangrijk, aldus de heer Kastelein. Daar gaan de accountants immers wel over. Het betreft aantallen, maar het betreft ook aannamen naar het economisch perspectief in de komende jaren. Bovendien zijn de BBV-regels in 2012 scherper geworden en is daardoor een grotere verantwoordelijkheid voor de verantwoording van woningbouwvoornemens de begrotingen ontstaan. Dhr. Van der Kooij merkt op dat de accountants wel kunnen vragen of de grondprijzen reëel zijn, maar of het aantal genoemde woningen ook gebouwd zal worden en of dat reëel is, kan door hen niet geschat worden. Dhr. Veldhuijzen geeft aan dat de Rekenkamers er op een andere manier in zitten. Zij hebben ook de mogelijkheid er dieper in te duiken. Dhr. Norder noemt de financiële waardering waar accountants iets uit kunnen halen, maar uit de programmering kunnen zij dat niet. Daarom is deze exercitie belangrijk. Zo kan binnen een regio een verdeling van aantallen en jaartallen gegeven worden. De provincie kan daar een belangrijke rol in spelen. Dhr. Veldhuijzen geeft aan dat de provincie zich heeft voorgenomen aandacht te vragen voor dit vraagstuk bij de begrotingsvoorbereiding in maart 2013. In juni zal een bijeenkomst georganiseerd worden voor gemeenteraadsleden. Op een gegeven moment zal een programmatische afspraak moeten komen die moet doorwerken in de waardering van de jaarrekening 2013. Dhr. Norder vindt dit een goede lijn en adviseert ook macro-cijfers daarbij te gebruiken. De VNG heeft in heel Nederland onderzoek gedaan naar noodzakelijke afboekingen. Dit kan vertaald worden naar de provinciale component en als indicatie meegegeven worden. Ook kan aan de gemeenteraden de vraag meegegeven worden over de programmering, en of een en ander ten opzichte van 2008 verwezenlijkt is in de begroting en jaarrekening. Dhr. Veldhuijzen vraagt of de aanwezigen suggesties hebben voor de provincie. Dhr. Kastelein meent dat de systematiek gehanteerd moet worden die de provincie al hanteert. Dat betekent strategisch op hoofdlijnen van provinciale belangen en vervolgens moeten de regio's binnen hun verantwoordelijkheid dat verder uitwerken. De provincie toetst dan of haar belangen niet geschaad worden. Hij vindt dat een goede systematiek, die eventueel in dat kader nog uitgediept kan worden. Hij is
14 / 15
geen voorstander van de spiegel voorhouden aan de gemeenten. Hij vindt de koppeling ruimtelijk en financieel wel belangrijk. Dhr. Karssen steunt de heer Kastelein in zijn reactie. Er moet wel een andere weg ingeslagen worden als het kader met schaduwwerking gebruikt wordt. Hij is er voorstander van eerst gemeenten de ruimte te geven. Dhr. Veldhuijzen geeft aan dat die ruimte er voor de regio’s ook is. Hij vindt dat schaduwwerking ook van feiten uit kan gaan, als afgesproken wordt dat bijvoorbeeld in het landelijk gebied op niet meer dan migratiesaldo nul uitgekomen wordt. Dit zou nog kunnen variëren door van lagere percentages uit te gaan en de WBR-raming als uitgangspunt laten dienen. Dhr. Wienen vindt dat er nog veel kanttekeningen bij te geven zijn. Hij vindt het niet verstandig een WBRraming één op één toe te passen. De woningbehoefteramingen zijn in het verleden opgesteld en de beleidsmatige keuzen van de provincie zijn daar ten dele in verwerkt, aldus de heer Wienen. Hij waarschuwt om uitsluitend vanuit de woningbehoeftecijfers een lijn uit te zetten. Dhr. Veldhuijzen merkt op dat hij refereerde aan het landelijk gebied, omdat in het stedelijk gebied van Zuidvleugel andere verwachtingen en ambities gelden. Hij sluit niet uit dat er een verschil in sturingsaanpak opgesteld zal worden.
5. Rondvraag en sluiting Er wordt geen gebruik gemaakt van de rondvraag. De voorzitter sluit af met te zeggen dat de volgende POHO op 19 juni 2013 zal plaatsvinden en dan met name in te willen gaan op de sturingsfilosofie. Hij benadrukt dat ieder elkaar vooral bilateraal blijft aanspreken op het proces. Hij sluit niet uit dat de provincie voor juni nog een keer terugkomt met de vraag over hoe om te gaan met de sturingsfilosofie. Hij dankt ieder voor zijn inbreng en sluit de vergadering.
15 / 15
1. Inkomende documenten - 1173
Lid Gedeputeerde Staten Drs. G. Veldhuijzen Contact
070 441 68 34
[email protected]
Postadres Provinciehuis
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070 - 441 66 11 www.zuid-holland.nl
Woonstichting De Key
Datum
Hoogte Kadijk 179 Postbus 2643 Ons kenmerk
1000 CP Amsterdam
Uw kenmerk
Afschrift aan: gemeente Hillegom en Regio Holland Rijnland
Bijlagen
Onderwerp
Reactie op woningbouw Zanderij Geachte mevrouw Van Duin,
In uw brief van 14 februari wijst u op de mogelijkheid om op korte termijn de locatie Zanderij-West te ontwikkelen als woningbouwlocatie. U geeft aan dat het project kan inspelen op een toekomstige behoefte aan woningen in de Schipholregio. Daarom geeft u de overweging aan zowel Zuid- als Noord-Holland mee om het project als een alternatief te zien in het kader van de Westflank ontwikkeling. De woningbouwlocatie Zanderij is in 2006 opgenomen in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer - Bollenstreek voor de periode na 2020 en past binnen het Stedenbaanconcept In de Gebiedsuitwerking is wel de mogelijkheid aan de gemeente Hillegom geboden om met een alternatief te komen dat in de plaats kan treden van de Zanderij. Dat alternatief moet wel een bijdrage leveren aan het Stedenbaanconcept Hillegom heeft de ontwikkeling van Pastoorslaan Bezoekadres
en enkele binnenstedelijke locaties als alternatief aangeboden. De stationslocatie Hillegom uit de
Zuid-Hollandplein 1
Gebiedsuitwerking is op deze wijze ingevuld. De provincie Zuid-Holland ziet de locatie Zanderij
2596 AW Den Haag
nog steeds als een goede bijdrage aan de Stedenbaangedachte voor de langere termijn.
Tram 9 en de buslijnen 90, 385 en 386 stoppen dichtbij het
De lokalisering van de woningbouwopgave van de Metropoolregio Amsterdam voor de periode na 2010 staat ter discussie in het kader van de Structuurvisie Mainport Amsterdam, Schiphol,
provinciehuis. Vanaf
Haarlemmermeer (SMASH) van het Rijk. Hierin wordt ook gesproken over de hindersystematiek
station Den Haag CS is
welke in de toekomst gehanteerd zal worden. Momenteel loopt deze discussie met de regionale
het tien minuten lopen. De parkeerruimte voor
partners. In deze discussie zal ook plaats zijn voor de Westflank ontwikkeling.
auto's is beperkt.
In het kader van de regionale woonvisie kunt u bij de regio het project Zanderij-West onder de aandacht brengen. De provincie Zuid-Holland heeft de regio Holland Rijnland gevraagd om een actuele regionale woonvisie te maken. In de Verordening Ruimte is het kader voor een dergelijke woonvisie geformuleerd. De regionale woonvisie voor Holland Rijnland moet eind 2013 worden afgerond waarbij de provincie met de visie instemt.
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 2
1. Inkomende documenten - 1173
4
Ons kenmerk
provincie HOLLAND
ZUID
Ik hoop u hiermee voor nu voldoende geïnformeerd te hebben .
2/2 Scan nummer 1 van 1 - Scanpaqina 2 van 2
Het dagelijks bestuur van Holland Rijnland Postbus 558 2300 AN LEIDEN
*Z0034335FD4* Afdeling Contactpers. Telefoon Onderwerp
: Ruimtelijke Ontwikkeling : J.H. Vennik : 071-5806344 :
Uw brief van
:
Bijlage(n): :
Ons kenmerk Uw kenmerk
: 13-972 :
Datum:
: 16 april 2013
Verzoek toestemming lokaal maatwerk nieuwbouwproject Rijnegom
Geacht bestuur, Middels deze brief willen wij u verzoeken ons toestemming te geven voor lokaal maatwerk voor 23 sociale huurwoningen van het nieuwbouwproject Rijnegom. Met de wens om de woningen uit het complex Rijnegom lokaal toe te wijzen willen wij vooruitlopen op de komende regionale nieuwe regelgeving rond woonruimteverdeling. Voor onze motivering van dit verzoek verwijzen wij u naar onderstaande aspecten: - Deze nieuwbouw betreft vervangende nieuwbouw voor de sloop van 23 woningen. Eerder heeft de lokale gemeenschap, daarvoor al 23 woningen ingeleverd door de sloop. Woningcorporatie Rijnhart Wonen heeft sterk geïnvesteerd in de verbetering van de sociale woningbouw naar duurzame nieuwe woningen en leefbaarheid in Zoeterwoude-Rijndijk. - Het zorgvuldige samenwerkingstraject tussen gemeente en Rijnhart Wonen heeft geleid tot een mix van woonproducten voor de Zoeterwoudse woningmarkt. De gemeentelijke Woonvisie is daarbij het uitgangspunt geweest om te komen tot goede starters- en seniorenwoningen. - Voor het eerst sinds jaren komen er weer nieuwbouw sociale huurwoningen als aanbod op de woningmarkt. Momenteel is de planning van toekomstige nieuwbouw ongewis. Het opschorten van borging door het WSW en de Kabinetsmaatregelen hebben geleid tot veel onzekerheid over investeringen in nieuwbouw voor de komende tijd. Voor Zoeterwoude is het toewijzen van dit complex voorlopig een laatste concrete kans. - De geringere slaagkans (44% jaarrapportage Woonzicht 2011) van de Zoeterwoudse woningzoekende in Zoeterwoude. - De moeilijke positie van starters op de Zoeterwoudse woningmarkt. Volgens de jaarrapportage 2011 van Woonzicht hebben starters voor een startersgelabelde woning gemiddeld de langste inschrijfwaarde (70 maanden). Correspondentie: Postbus 34 - 2380 AA ZOETERWOUDE Bij reactie gaarne datum en kenmerk van deze brief vermelden. Bezoekadres: Noordbuurtseweg 27 Tel. : (071) 580 63 00 Fax : (071) 580 63 01 Surf naar onze website voor actuele informatie! Internet : http://www.zoeterwoude.nl E-mail :
[email protected]
-
Inmiddels is de consequentie van de op slot zittende woningmarkt dat de mutatiegraad in de sociale sector bijna is gedaald tot 4%. De dalende mutatiegraad in combinatie met de geringe slaagkans maakt het voor de Zoeterwoudenaar zeer moeilijk om nog aan een woning te komen.
Door de doorstromers uit een sociale huurwoning van Rijnhart Wonen en de Zoeterwoudse starters voorrang te geven hopen we een impuls te kunnen geven aan de woningmarkt, zodat de geringe kansen optimaal worden benut om lokaal verhuisbewegingen te krijgen. Ons verzoek is dan ook om de volgende groepen voorrang te verlenen middels lokaal maatwerk in onderstaande volgorde: Starterswoningen: 1. Starters t/m 30 jaar uit Zoeterwoude 2. Starters vanaf 30 jaar en ouder uit Zoeterwoude 3. Starters overige belangstellenden Regio Seniorenwoningen*: 1. Huurders uit Zoeterwoude die een sociale huurwoning achterlaten 2. Overige doorstromers uit Zoeterwoude 3. Huurders uit Leiderdorp die een huurwoning achterlaten van Rijnhart Wonen 4. Overige belangstellenden Regio * label seniorenwoningen is bestemd voor woningzoekenden van 55 jaar en ouder.
Eengezinswoningen: 1. Huurders uit Zoeterwoude die een sociale huurwoning achterlaten 2. Huurders uit Leiderdorp die een huurwoning achterlaten van Rijnhart Wonen 3. Overige doorstromers uit Zoeterwoude 4. Overige belangstellenden Regio Graag vernemen wij op korte termijn uw reactie op ons verzoek. De woningen zullen naar verwachting rondom het zomerreces worden opgeleverd en de verhuur zal 1 mei aanstaande starten. Heeft u nog vragen of opmerkingen over de inhoud van deze brief? Dan kunt u contact opnemen met bovenvermelde contactpersoon. Hoogachtend, burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, de secretaris, de burgemeester,
W.A.M. Zoetemelk-v.d. Hulst
E.G.E.M. Bloemen
c.c.: Rijnhart Wonen
Correspondentie: Postbus 34 - 2380 AA ZOETERWOUDE Bij reactie gaarne datum en kenmerk van deze brief vermelden. Bezoekadres: Noordbuurtseweg 27 Tel. : (071) 580 63 00 Fax : (071) 580 63 01 Surf naar onze website voor actuele informatie! Internet : http://www.zoeterwoude.nl E-mail :
[email protected]
1. Inkomende documenten - 1176
EMEENTE HILLEGOM i'l '':~ ;:;,;
,J...
Hoofdstraat 115,2181 EC Hillegom
T
14 0252
Postbus 32, 2180 AA Hillegom
F
0252
537 290
E
[email protected] I
Holland Rijnland \J
Postbus 558
www.hillegom.nl
R
2300 AN LEIDEN
Ons kenmerk Datum Onderwerp
RO/IS\Z-13-15625\ 1.2. Post Uit\29119
1 3 MAART Lokaal maatwerk bewoners Leembruggenstraat te Hillegom
Geacht bestuur, Het college van de gemeente Hillegom heeft op 11 februari 201 3 een brief van woningcorporatie Stek ontvangen. In deze brief wordt verzocht om lokaal maatwerk toe te passen voor de bewoners van de Leembruggenstraat te Hillegom. Het college vindt het wenselijk dat lokaal maatwerk ter plaatse mogelijk is. In deze brief gaan wij hier nader op in. Op grond van artikel 14 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2009 is uw bestuur bevoegd om te beslissen over een verzoek om lokaal maatwerk. In de bijlage bij deze brief vindt u de brief waarin woningcorporatie Stek (hierna: Stek) haar lokaal maatwerk bij de gemeente Hillegom aanvraagt. Leembruggenstraat ligt in de wijk Havenkwartier. De woningen zijn aan het einde van hun economische levensduur. Dat is de reden dat Stek plannen aan het maken is om de woningen te slopen en er nieuwe woningen voor terug te plaatsen. Om de bewoners tijdens de ontwikkelingen de mogelijkheid te geven in deze wijk te blijven wonen, passen we voor deze wijk graag lokaal maatwerk toe. We verwachten dat ' velen bewoners hier gebruik van willen maken. Vaste bewoners van de wijk, die noodgedwongen de woning (tijdelijk) moeten verlaten, krijgen dan een woning in dezelfde wijk aangeboden door Stek. Hierbij gaat het om de woningen in bezit van Stek aan de Lukas Schoonderbeekstraat, Brouwerplein, Brouwerlaan, Buddenborgstraat en Reinier Staatshof. Op deze manier kunnen de meeste buurtbewoners in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er vindt slechts een verschuiving van de bewoners in de wijk plaats.
11111111111111111 111111111111111111111111111111 111111111111111111 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 5
Pagina 1 van 2
1. Inkomende documenten - 1176
Wij steunen het verzoek van Stek en zien lokaal maatwerk als een goede oplossing. De bewoners van de Leembruggenstraat wonen vaak al lange tijd in deze buurt. Voor deze bewoners is het fijn wanneer zij binnen hun eigen wijk kunnen verhuizen. Zij voelen zich thuis op deze plek. Graag vernemen wij uw reactie. We hopen op een toewijzing van lokaal maatwerk voor de bewoners van de Leembruggenstraat. Wanneer u nog vragen heeft, kunt u contact opnemen met lsabelle Salman. Zij is bereikbaar via telefoonnummer 14 0252 of via email adres I.Salman@hi llegom.nl.
Met vriendelijke groet, Burgerneester en wethouders
ing. G.~an Lierop
J.
Secretaris
Bur~emeester
Broekh-1:.ris
i
i
Bijlage(n): 1. brief van woningcorporatie Stek
Ons kenmerk
: RO / IS \ Z- 1 3-15625 \ 1 .2. Post Uit\ 29119
Onderwerp
: Lokaal maatwerk bewoners Leembruggenstraat te Hillegom Scan nummer 1 van 1 - ScanpaÇ]ina 2 van 5
Pagina 2 van 2
1. Inkomende documenten - 1176
Z-13-15625 1.1. Post In- 30104
1'26
ï 0252
Gemeente Hillegom College van Burgemeester & Wetpo·~~~s ~--/" ''-~ Postbus 32 i-· - · I. 2180 AA HILLEGOM l
}
soo \t'.runcn nl
t;
!'"'"~~--,,~~-~~ j
Onderwerp Kenmerk Datum
f,,j '
toestemming lokaal maatwerk Le~mbruggdnstraat RD81163 7 februari 2013 """-'4#0d'"~'"-'" ··~---~=~'""'-
Geacht college,
Toekomst Leembruggenstraat Stek heeft in mei 2012 de bewoners van de Leembruggenstraat en de gemeente Hillegom op de hoogte gesteld van de toekomstplannen voor de Leembruggenstraat. De woningen zijn klein en in slechte staat en het is helaas niet mogelijk om de woningen te renoveren. Stek heeft daarom besloten om sloop· nieuwbouwplannen voor de Leembruggenstraat te gaan ontwikkelen. Wij doen dit in nauw overleg samen met de bewoners van de Leembruggenstraat en de gemeente. Met deze brief informeer ik u over de voortgang en vragen wij u om lokaal maatwerk te mogen toepassen en woningen tijdelijk te verhuren en als wisselwoning in te zetten. Project en bewonersparticipatie De sloop van 40 eengezinswoningen in de leembruggenstraat (bouwjaar 1953) staat gepland in het najaar 2014. In de Leembruggenstraat hebben negen bewoners zich opgegeven voor de Projectgroep. Met de Projectgroep, die wordt bijgestaan door vertegenwoordigers van de Woonbond en de HuurdersBelangen Vereniging Bollenstreek zijn we bezig het Sociaal Plan voor de Leembruggenstraat op te stellen. Vanuit Stek is Fokje Siderlus projectleider en ben ik woonconsulent en daarmee bewonersbegeleider voor dit project. Op dit moment hebben er vier bijeenkomsten met de Projectgroep plaatsgevonden. Met uw projectleider R. van Thienen hebben inmiddels diverse overleggen plaatsgevonden. Stadsvernieuwingsurgentie In verband met de sloop van de 40 woningen in de Leembruggenstraat, heeft de urgentiecommissie Holland Rijnland per 30 november 2012 een stadsvernieuwingsurgentie aan deze huurders toegekend. Deze stadsvernieuwingsurgentie is tot 1 september 2013 geldig voor de gemeente Hillegom en vanaf 1 september 2013 voor de hele regio. Als er meerdere stadsvernieuwingsurgenten-woningzoekenden van hetzelfde stadsvernieuwingsproject met een stadsvernieuwingsurgentie op een woning
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 3
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 3 van 5
1. Inkomende documenten - 1176
Z-13-15625 1.1. Postln-30104
reageren, gaat de kandidaat met de langste woonduur voor. Vrijkomende woningen worden aangeboden via woonzicht.nl
Tijdelijke verhuur en lokaal maatwerk Voor de huurders die willen terugkeren naar de nieuwbouw, vragen wij toestemming om lokaal maatwerk toe te passen bij de toewijzing van de nieuwbouwwoningen die wij na de oplevering gaan verhuren. Om in de nabije toekomst voldoende wisselwoningen beschikbaar te hebben, vragen wij naast lokaal maatwerk ook toestemming voor tijdelijke verhuur. De tijdelijke verhuur wordt aangevraagd voor de woningen rondom de Leembruggenstraat en betreft de straten: Lu kas Schoonderbeekstraat, Brouwerplein, Brouwerlaan, Buddenborgstraat1 Reinier Staatshof. In totaal 170 woningen. Beschikbare woningen voor herplaatsing Van de hierboven benoemde 170 woningen staan al geruime tijd 9 woningen leeg. In deze 9 woningen wordt grootonderhoud uitgevoerd. De adressen zijn: Brouwerlaan 52, 56, 76, 132 en 138 en Brouwerplein 6 en 34 en L.Schoonderbeekstraat 14 en 29. Omdat de mutatiegraad van de woningen op dit moment sterk daalt zal het in de toekomst lastig worden om alle bewoners van de te slopen woningen op tijd uit te plaatsen. Voorstel is dan ook om deze negen woningen en toekomstig leegkomende woningen van de hierboven benoemde 170 woningen in eerste instantie via Lokaal Maatwerk aan de bewoners van de Leembruggenstraat aan te bieden, zodat zij hier definitief naar toe kunnen verhuizen. Hierdoor kunnen de bewoners van de Leembruggenstraat als stadsvernieuwingsurgent hier als eerste aanspraak op maken. De verwachting is dat de negen leegstaande mutatiewoningen binnenkort gereed zijn. Indien bewoners van de Leembruggenstraat niet definitief naar een vrijgekomen woning willen verhuizen gaan we deze woning tijdelijk verhuren, zodat de woning tijdens de sloop in 2014 als wisselwoning gebruikt kan worden. Ons verzoek In de huisvestingsverordening Holland Rijnland bestaat de mogelijkheid om afwijkende toewijzingsregels te stellen als er sprake is van een duidelijk omschreven lokaal project. 1. Wij verzoeken uw toestemming om lokaal maatwerk toe te passen bij de toewijzing van de nieuwbouwwoningen in de Leembruggenstraat die wij na de oplevering gaan verhuren aan terugkeerders uit de Leembruggenstraat. 2. Vervolgens verzoeken wij uw toestemming om lokaal maatwerk toe te passen bij de toewijzing van 170 woningen rondom de Leembruggenstraat voor bewoners uit de Leembruggenstraat die definitief uitverhuizen. 3. Om de woningen rondom de leembruggenstraat niet via het reguliere aanbodsysteem (Woonzicht.nl) aan te bieden en om in de nabije toekomst voldoende wisselwoningen beschikbaar te hebben, vragen wij uw toestemming deze woningen tijdelijk te mogen verhuren, totdat ze ingezet kunnen worden als wisselwoning voor de bewoners van de LeembruggenstraaL Het betreft de straten: Lu kas Schoonderbeekstraat, Brouwerplein, Brouwerlaan, Buddenborgstraat, Reinier Staatshof. In totaal 170 woningen.
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 2 van 3
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 4 van 5
1. Inkomende documenten - 1176
Z-1:>-15625 1.1 . Post In- 30104
Vragen Ik hoop op een gunstige beslissing uwerzijds en zie uit naar uw antwoord. Mocht u vragen hebben, belt u mij gerust. U kunt mij van maandag t/m donderdag bereiken via ons telefoonnumm~r0252 430500.
~ie
Oudes
w~nsulent
Scan nummer 1 van 1 ~ Scanpagina 3 van 3
Scan nummer 1 van 1 - ScanpaÇJina 5 van 5
1. Inkomende documenten - 1235
NATIQNAAL LANDSCHAP t ' ''' ' ''' '' ; ) ' '' ''' -'''''' ''' ' .. . / | . . .. . .. ., .. ,,. .., .. . .. '|. ;. .'|.:| |' |' '|' ',||||? f'' |/ | |.|'|.;', |||''|'.. |''' .è. | |.. | |.''.'. | .ï.| .... .?... ' |.. |...è |k. .,:...2 .|,.|;|. | . . |' .è .'.''' '' ''''' '''''''''' ''.:..'..'.',...'''..| |1. | ..., |ë|| |'-......|) ||' :- ||t. ... |?.,ë.|,, .||:|;.. -,,. ,|| |....,|, !.||, ..:...|;.- |r/ . ,, j,.-.j' ,|$...,, ,|).. rgy :... ,|.|. :,., . j|y--à|.. j|j... ..,-.| |y|. |- . -..... ..... . ... ... -.|-'..... . .,|::,... .,|.|| , ....|..: y |,,.,.,..,.,;.,. .,,,,. . .:, ... ..,., |... . ... , . .,. .. ..,.. .,... ...,.. ......... |y jj'y . . . . . . . .. .. . ... . . . . , .. . . .. .. . .. . .. . . , . . . .. . .. . , . .. . .. ,. . . . , . ( . . ..,t.,ë.h r, . . ... , ... .. .. .. .. . . . . . . . . . . . . . . . .. . : . . . . . . . . . . .. . . . . .. . . . . . .'. : .. . . . . . . . . . . . à -' è'' |'-''. ' . , =':.-. . ? -.....-.......- -.-., ..,,....:.;..ï.;.....:..).-...- |..:. . . .-.. ..-.. . ..||:|| .. ., .-... . .. . .. ,. ... .. .. .. . . . .. . .. .. .. . . . .. . .. . .. . . . ... ... . .. .. . , .. . . .. . .. , . . . . ... , .. .. . , . . j (| .| !|| y:;j .. ;. .. ,. . . .. .. . .. . . : . , . . y j,). .. .-,. k . , ; | || ' .' ' . .. ||..|ï | .. :. |...|. j. |l j/rik i!|l 1-11 -. I|:1|. . .|1i!t, . ..||||., |.. . |, . |. . .Ir-. 11 11. :11 1|1|:. . 'b6''.. , 4i5!t. . 1r-.11:.. . .41|||. . |1|11. d1E!|.. . .. 1||11. .. ...|. . . . .|1:1|.. . . |1:1|.. . .Ir-. .41:11.. . 11.. |!|ll d|E!t.. .. Ir-... 1|1|,. , .. 'bb''.. ..|.. ... 1r|11.. . , .. . .. ... ... .. . .. , .. . . . ,. ... .. ., . . ... .. . . .. . . . ) ... ..,..... ... ..... ., .1 .. ... . ô(| . |. .|.-.-|., .....,. jj. |. y|. j. jt;y .||...:|| . . .|.r,,, . | .| - |. ., |.|. j '' jy, . . . . . . . . . . .. . , . . . ... . .. ( . . . .. . . . .: . .. . . k . . . . . . .. . .. .. . . . . . . . . . . .. . . . . . j .. . . . . . . . j . . . .y; . .. . . y y jj j , y j j ymaatschappelllke organlsatles en overheden In en om 1 ? '' . , , . . . ? . : . ... . .. . . ; . . . . . . . . , ; . j %-.....' ï ty . '..) ) (.. , . .. . j ) j j j . j . . |! . ï. | |: |' .. || || .. . . |r. .. .| |. ;|. .ç .... .. : |(. ë; V L,w- j . '.. k .? ... î j, i:,. . g ... ...... . ). ) p?ypI.7.1 , 21 mert 2Q11 ë Organyjqyis ytyMqrgçpçp Npypgqqql; Yqdj/qp Groene Hart ë jjjxgyy j|j|ygàpnjssry jyr m asjjjjj y . y . ë . NSITTCr r kaùiàà-s 4 ùt.oailàdres keé/etapîaàtqkoàn.haaopk|ykrck,-utrechtn! sijlage , onderwerp ipormase over de toeo|àiiqe rol, werkwijze, .. (. . ..... .... , ... . . .. .. .. . .. . . . .. . .. . y .' .ë .. . .. (' ... ... ... . ., 't . . .... .. ... ..'.. ' . . . , .. . ... . .. . ... ... , . . ... ... . ) .) .à||||||'. . . .||||. ||||. ..||||. ||||||||.. ... ||||||||||| .. .||| .'. . . . . . . . . . ' . . '. .' . . . ' ' . . . :' . . ' . ' . . . ( . . . . . . . ' . ' . . . . . . . '.. . . . . . . ' . ' . . : ' ..':é'..'''.:...é.(::(':..''.'::''..'''.'..'j.:.'.:..'.'('..(:'..''..:'...('.'..''(.'.'.'.'..:::'.(':(.l:.' .( ç M h||ç / mpyrppF r y y y( ( r q y y y y y yy y y Oç # r f ëë ëë r( j r .( :.............'....:..'l.................:..:jj...:.....:.................:..........'.....'.................:.j'....j.:...........:..'............j............:..(.':....'........:.........'..(.............'...........j................j.....'...:.:......(..'...j...y''.....j.....j..'...( yvi,ùrpçqi i-irit, tpçi,rijq yqqrwçièn, ppç,? ypi.çç, àùdçq .çr à.prpqn in wr! pi,à, yiïq j|ùied. Niet voor i ( : é j j jt jjaj G rxyya j rpiçtp,ççn Nriipng,|lq,k,.,pqàjçhpp, àppr hmr iigqiàù wmçp à, ,ç jiçà. çq yqq àç .ttptà 4.. çyq . j Hari een beiangitjkè àkjàrage aan àet woprr çq yqqyiqiqqjk,pimà|y in Wqk Nçàqrd4pà, pié çroene Hart îs p k een economisch vitaal gebied, met ruim 600.0ù0 iriwoners en tajloze àezoekers voor werk of lj oo ; rççrç4yiçr, Dç stqqçgreqp,,Nqtteqqqltqq4|çhqp Goépé LRq4îtççç' qrqç hçy bçtlpqd ypqërl. ç kFaliteit van | Iàçt èrpçqç 1ù|44
[email protected]çç! pr|çt yiqr,,çèp,qpmip,çi yit|pl ,9pi. i,çà, çç?ylrr? rl|tçqpçç? i|ir à.pn ,ftçi. jtçàçlijt àeel van de in '''.'...''''..'..''.''.....(...:...:................................:.(........:...'.''.'.'.'...:..:..'..........(:...'.(:'..(.::..........:............('...'.'.....:...'(.....''...('..'........'.:.(...'....''..'...'j::.'.:' |.| |r-||l .d|::||i. . . . |.|. i|i|||l |||::||. . .. ..'- -- ë - . .. . r .. .-.. .;.. ë.. ...... --. ë.ë ... .. ..-ë ... r. ....... .-.. ..... .... . ... - . ..... .... - .. . . .. .- . .....- .. ... ). .t ..- .. .... ..... ... ... .. . .. . ..- .... ...-. .. ... ... ..-. .... -. .;.. ... .- ..... ... - ....... . - -.. ...- ... . . . . .. .. .- ... . -. ....... ... -. .. .... ........ .-ë ... .. ë. .. -..-. . ë ë.. ë. .-. .... . -- ....ë. ë.. .. ë ....ë ..- - ë. ). .... . . . .... .-... .... .. ...... - . .. ..... - ... .-. ....t- ......... . ... '..) . ..- .-. .... .. ë- . .- .. .. .... .. ..... -. .....ë ...... ....- I .... ... .. .. ... ......... ...''l:......''.'..è..... . . ...ë..... |....:.................-.:. .- .L..L ) E.............ë......) .... .E ..( .... . ...L .ë .| . ....|.......|...;. |...ë..t............(....... ) .(....è.'-....(......t ... è . ( ' è .(..ë..E.. |...|..|. |. . |..| .ë..'..t |...è :.... |. ' . è |.|.. |.. .......... .. |........( ........ ... |......t | .t. |....... .. . ,(...,.ï.( ....è .. |. ....'....... .. ..... -- . .... ...........-... .. ....... |. ....L ( ... .. | .|..... . .) |..è......t: ..L .. ... . ., |.|.. ,.|.(.|...................... |......(|....|..f..(....t......è...(..;| ..|.........è........... ..L. . ....-..è........(.....è .è ................)...è. |... ., |........(....(...-. ... ......t... .è. te |....-...........(..è.. è lE .(.....'..ë.......'....' ( ........ ............................................................ . . . . . . . . . . . . . . . ... ........................... .. . . . . . . . . . . .j öm.ràiyràpçi.,çç i,çrqik,çn in éi.iFtqrà .tii à. , yijiç,vpn dç..j,i,vqrqrppp qççq.4pik.ç, bçopqtqflqçàç yk.rjmp en r yççqisinq, dç.çpnçqrrqniiçppq.itiçkky|q àr ipqàtpvv qq,à. ,ç jiijqqqêiq yk.pjiçq,ypn ,qqiy v|,iççùçàqer vragen l éii sçiljtpqd içyçkçqy.hiçrb.ql qqpàfqkkçlilsk pçhyçfMiigpqg, (ipkyiçq Yp>çn piç iqqitjgçqr pqder 1 ... ... |:)| p.-.|'.7! ., ...||| .ë .. . . 95|:. . . ,. ,. . . . . . ... . , . .. . . . ... . .. . . . .. . . . . . ..... . . . . .. . . . . . .,. .. . . .... . .. .... . , ë ... . . ,.. ... .. . .. . ë. ... ... . . . .. .. ....... . . .. . .. .. . . .. . .., . .. . .. . .. . ,... .. . .. . . .. .... . . .. ... .. . . . . . ..- . . qqàqçç op bçy,gçi? iè y|q rçcrçrt,iq çr, #çy pppqr 'çq yqjiigip,g|klirm4rir yrqqqp,|m,ççp yç|prt-/ , .à, rende Z . . . . '. . ...||||||I .||||||i .|||-|| |.|. ||d|||... .. -'. . . - t . .... .... ë . .-. . ..... . . ......r .ë . ë . .... ...... .... . t. .... -r ... ... ... -.. ..- .-- .. (.... . ..- . -. r ... . .- .... .......... . . -......... ... ..,....... .. . ..-. . ...... L...; . . q i ..y.. .. ....'. -.q. -.. . .ë. . .. ë.. q.- - .'... .... ..'..ë . -.. ( . .. .ë .. - .- ...... . ... .... . .... y. ... ).. . .... .. '... ë. - . t...... .. . ë' . .. ... .. .... ... -. ë ..-. . -. ... . t..... .. ... .t .... ... -.. .. . .. . . .. t' ..... ....-'.. . .ë.-. .- ... .... ( ;..'. .. t. . -.. ... ... ... ....ë .ë. . ... . .... .ë ë . -. . ) ë. ë.. ..... .... ... ..... ë .... ...y Het Groene Hart kent ruim vijfig gemeenten, vkjf waterscàappen en àrie provincies. Eùarnaast zijn er S|llqyç P||çîçhpppçlijkç pçg4piqpyiçj, pqdçrqçmçqp ççl bprççqj diç ççn |ççiçyç qbijdr4gç Içyçrçn aan de , : j okjqjy jjyg yjp yy tjyysy, jjjt yjjry zorzer igiq. pçp|y .Y#p iqi gçb. lçà. . Vp|çn èq bçdrçiçiqççp yçpr j ç Fq , ! ç , q ë ' ' .. . ...: . . . : . :. ... . . .. . . . j . . . 1-|1 .|. 1t;. è| ':;q.lr|,. dii|.. .. .. |. . ..|-7.4 ..,.|.. .....!|ë,- . ,. . .. .,i:. |ppl ip|| .|.......|.... ....!E,|. . ..17|...,. |ëëI. |. ,kiy. .. |-||. s.|. . . .ïb'ï.. . ,!:|?. . ..177.. t@|. .4|7:. . .i-|.... ..|. ...|.|. ':it. ... ,p|?. ..,-|,. .ç::i... r. t.itiii--. ..'p:.. ,qs,.. ç|il,., ....,p|,. ,. r.. .t|i;.. . i|rq, ..!7|ç7,.- , ..!p|'. ... .!.||. . ..,|''-|. . . ,pp|. .. ..,7-. ..1-||.. . .,|. .|7|.. .. .||ëI.. . ....i..|.. ,.,||,. . !|p,.. .., .i::'., .... ..d;;?. . . 'i:I....,. !qp,. ,17|.. , ..,7 ....|... ,|,,.. ... i-:2.... '|i,. ,-:.. ......|.. . |.. .. ,It;|. .,... .i|:.., ...|..|. |. .,pi,. .. ..17|. d e '.'''..''l.':jè'......(..............j.................................jj..:.......... ..||:::||. . |'|ii|'.'| ||..|. .||,||:|. . .|..|. 4|::|,.. ï||-||'. . . d|E||,'. ||--7. ..|||7l,-. . . |t5|i||. ||:::|I. . .. |.E|S',. |:-||.1. r -- .. .... .. ..... .. ë. .. . .. ... ..-.. -. . -.. (........ .-. -'t. .. .-. . -.. .-. .-. .- .. .ë- -. .-. ... .... .. . ........ ..'.....t. .-. .. ... -.. ...... ë.. ;... .-.. -... -. ë ..r..' ... - .. ( .-. ... ... -. .... ..- .y ... .......- -.. ..-.ë-. . .... y. ,. t .- ......... ..-.- . .)' ..- -. .- .- . -. - ( .. ). .( ... . t. . .. .... .. ..-.. . - .ë . . .. . ... ..-. ..... -. ..) .. - .. . ... .... .. .......) t . --. . ......ë. .-.... ..-. .... ...r t ... ...... ... ... . ( .... ....... ...... ë. .'.'........... op ippà|rd|q r14,m..ri zè,ïà, ,rà|è àçiàtqqrgrqqe |qç'lqnqqlnqqàq|çhqeièrqpèq èq|ùeuzes maaki over àaar roi,werGilkze, samensieiiing en kùipk 1p al kpm|pd, àri, p|r, In deze ge y y q brief, die wordt verstuurd naar bestuurlijke veoegenwoordigers kan maaischappelijke organisaties en overheden in en om het Groene Hart, wordt een en ander toegelicht. Onderdeel hiervan is een korte toelichting op de toekomst van de promotie van het Groene Hart, De werkwijze die daarbij wordt Stuurgroep Nationaaù Landschap Groene Hart # Pù'ogrammabureau Groene Hart Archimedeslaan 6 r Postbus 80300 v 3508 TH Utrechk-r 030 - 2582431 T wwwgroene-hao.nl
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 4
1. Inkomende documenten - 1235
HAJQNAL .AND Rol en werkwijze De Stuurgroep richt zich in de komende drie jaar op de volgende twee taken: 1. Het voeren van de regie op de on|ikkeling van het Nationaal Landschap Groene Hart 2. Het initiëren, versterken en versnellen Van conctète bh|ikkelinjen en projecten ....' Aàl De Stuurgroep voert de regie op de on|ikkeling van het Nationaal Lanàschap Groene Hart door de volgende adiviteiten te ontplooien: * Het uitzetten van de Iange termijnkoers op drie voor de on|ikkeling van het Groene Hart cruciale thema's: - Water, Bodem en Gebruik. De realisatie van duurzaam water- en bodembeheer in het veenweidegebîed met perspedief voor landbouw en natuur. - On|ikkelen met Groene Hart Kwaliteit. Een ruimtelijke en economîsche on|ikkeling die bijdraagt aan de kracht van het Groene Hart als woon- en werkgebied met unieke Iandschappelijke Gpliteiten. - Kansen voor Recreatie en Toerisme. Het vergroten van de aantrekkîngskracht van het Groene Hart als gebied voor recreatie en toerisme (inclusief promotie). * Bewaken van de samenhang tussen de on|ikkelingen op deze thema's. * Zicht houden op de wijze waarop het Groene Hart zich ontwikkelt (monitoring). . De dialoog onderhouden met alle partijen die belang hebben bij dê öh|ikkèling van het Groene Hart. Dit krijgt o.a. vorm door minimaal jaarlijks, en als de adualiteit er om vraagt vaker, met belanghebbenden de on|ikkelînj en hèt gebied en de rol van de verschillende partijen daarin te bêspreken. De samenstelling waarin dergelijk överleg plaatsvindt is daarbij steeds afhankelijk van de onde|erpen die op dat moment aan de orde zijn. Aà2 De Stuurgroep richt zich op het initiëren, versterken en versnellen van concrete on|ikkelingen en projecten op de drie bovengenoemde thema's. Ten behoeve daarvan zijn binnen de Stuurgroep drie duo's gevormd, één voor elk thema. Deze duo's doen hun werk door als bestuurlijke smeerolie op te treden bij complexe projecten die door inhoud of uitstraling van bovengemiddeld belang zijn voor de toekomst van het Groene Hart. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het afstemmen van beleid, het bieden kâh toegang tot netwerken, het stroomlijnen van regelgeving. De duo's vergroten hun e|ectiviteit door gebruik te màken van netwerken en dâmenwerkingsverbanden binnen het Groene Hart, zoals: de oèganlYatlès rond het onderzoek De Kracht van het Gtoene Ha|' de GHl4-gemeenten, de KP gemeenten, de Green Businessclub Groene Hartl het Utrechts-Hollands plassenberaaé het Platform Recreatie en Toenàme Akhen a/d R|n, het Woerdens Beraaé de Veren|ing Reglb Water e.à Belangrijk criterium voor de keuzes die de duo's maken is de mate waarin bij partijen in het gebied enetgie aanwezig is om concreet aan de slag te gaan met adiviteiten en/of projecten die passen binnen de thema's. Uitgang|punt is dat de Stuurgroep niet zelf als trekker van Iokale of regionale projècten optreedt. Hiervan kan worden afgeweken als de betrokken partijen hier expliciet om vragen. Wel zal de Stuurgroep enkele complexe en/of grensoverschrijdende projecten bînnen de thema's oppakken. Deze Worden tijdens àe stùurgroepvergadering van jùni 2013 vastge|teld. Ook zal de Stuurgroep bewaken dat Iopende projeden worden afgèsônd. 2
Rol en werkwijze
De Stuurgroep richt zich in de komende drie jaar op de volgende twee taken: 1. Het voeren van de regie op de ontwikkeling van het Nationaal Landschap Groene Hart 2. Het initiëren, versterken en versnellen van concrete ontwikkelingen en projecten
Adl De Stuurgroep voert de regie op de ontwikkeling van het Nationaal Landschap Groene Hart door de volgende activiteiten te ontplooien: • Het uitzetten van de lange termijnkoers op drie voor de ontwikkeling van het Groene Hart cruciale thema's: - Water, Bodem en Gebruik. De realisatie van duurzaam water- en bodembeheer in het veenweidegebied met perspectief voor landbouw en natuur. - Ontwikkelen met Groene Hart Kwaliteit. Een ruimtelijke en economische ontwikkeling die bijdraagt aan de kracht van het Groene Hart als woon- en werkgebied met unieke landschappelijke kwaliteiten. - Kansen voor Recreatie en Toerisme. Het vergroten van de aantrekkingskracht van het Groene Hart als gebied voor recreatie en toerisme (inclusief promotie). • Bewaken van de samenhang tussen de ontwikkelingen op deze thema's. • Zicht houden op de wijze waarop het Groene Hart zich ontwikkelt (monitoring). • De dialoog onderhouden met alle partijen die belang hebben bij de ontwikkeling van het Groene Hart. Dit krijgt o.a. vorm door minimaal jaarlijks, en als de actualiteit er om vraagt vaker, met belanghebbenden de ontwikkeling van het gebied en de rol van de verschillende partijen daarin te bespreken. De samenstelling waarin dergelijk overleg plaatsvindt is daarbij steeds afhankelijk van de onderwerpen die op dat moment aan de orde zijn. Ad2 De Stuurgroep richt zich op het initiëren, versterken en versnellen van concrete ontwikkelingen en projecten op de drie bovengenoemde thema's. Ten behoeve daarvan zijn binnen de Stuurgroep drie duo's gevormd, één voor elk thema. Deze duo's doen hun werk door als bestuurlijke smeerolie op te treden bij complexe projecten die door inhoud of uitstraling van bovengemiddeld belang zijn voor de toekomst van het Groene Hart. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het afstemmen van beleid, het bieden van toegang tot netwerken, het stroomlijnen van regelgeving. De duo's vergroten hun effectiviteit door gebruik te maken van netwerken en samenwerkingsverbanden binnen het Groene Hart, zoals: de organisaties rond het onderzoek 'De Kracht van het Groene Hart; de GH14-gemeenten~ de K5gemeenten~ de Green Businessclub Groene Hart, het Utrechts-Hollands plassenberaa~ het Platform Recreatie en Toerisme Alphen a/d Rijn~ het Woerdens Beraa~ de Vereniging Regio Water e.d Belangrijk criterium voor de keuzes die de duo's maken is de mate waarin bij partijen in het gebied energie aanwezig is om concreet aan de slag te gaan met activiteiten en/of projecten die passen binnen de thema's. Uitgangspunt is dat de Stuurgroep niet zelf als trekker van lokale of regionale projècten optreedt. Hiervan kan worden afgeweken als de betrokken partijen hier expliciet om vragen. Wel zal de Stuurgroep enkele complexeen/of grensoverschrijdende projecten binnen de thema's oppakken. Deze worden tijdens de stuurgroepvergadering van juni 2013 vastgesteld. Ook zal de Stuurgroep bewaken dat lopende projecten worden afgerond.
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 2 van 4
1. Inkomende documenten - 1235
AO XDSA Samenstelling en status ;. . , , Dq Rqqrglïqqp NptlbppplLpnd|çhpp Groqne Hart bç|yeat Slit ze| pqrsonçn; .yqdqgqqFppriigçrs van de drie rprpyinçio en dri: botpprdqrj y|n p4yçr|chpppqn qn/of gqmeqnyçp çlpç op pçrjppplijkç yitel in de ....(. SlAprqrqçp ?iqing pqmçps.pç Ruvrgrpçp 4Ij çehççl hçqf'ç gvep fprçpçlq, yq4çgçnlpprdëlççpdç status. zij prqlqqr)y h||r lqçiyimiyqly 4|pëh4arëçpl 4$ regieypçrdqr qrp 44p dçëlç|çdiyiyqjt ypn de 4 qp's 414 het gaat pçp hçt iniyp4ren, yçrstççkqp .çn|yçrjqqllçp y|ç) gewçpqq ontwpkkçp çlççrl çn,prpjqçtqq, ëllç prpyinciale i twt :44,: prp hey ,|an|çnrçn.v4n het vqeçqçqppprdiger| in ,4q .quvçgrpqp thçbbqp qqp fprmele.rpl ? ,j, Programmabureau Groene Hart (de werkorganisatie van de Ruurgroep) en de onderlipge afsyqmming van het ruimtelijk beleîd van de drie provincies. Hiçrpndçr is çer) pvçrziçhyëppqçqpmen ypp.dç j|mçqjyçllinç ry4q ydçësypqçgçpçpf Iqçlpjiçf dç . . .. . .. .... ... .. è|| .||||||. - |- . d|||||y |ë|. .|..| || ||--||. ||||||I . .r||||||' '|i!''- |.-| ..-.'. ||||||1. -|||||||.. .. |||||||. . . ||||7 || ||||||| |||||. .|||-||.. .|.| -|..'..|.., ... . . .. .... .. .- .- .... . . -. ë .. ë .- ... . ) .- .. .. ... . t. .. .. .. ... .- . (... .ë ... y. .... .è. - ... . . ... -...... - .-. . ..- ..... . ..... .- . -.. '.r .... .. .-. . . ..... . . ....:.......'...'........'....(..:.'..:.......................:...:.........'.:...'..'.............'....:..''.....(......:.l'....(.:....y.....(...:..:...:...:(...'......y............'.......:......:...'......................('......'.......:.....................(..:..................:.(.........:.y...'..(.........:.'':....:...:..(...(':..:..:..........................(.:..........:....'..'ë... .:::% Baa kfol tvoorzi|er tot juni 2013) ' ' . E è . è.. ë . gedeputeerde provincie Utrecht On|ikkeleq Tçy çrpçnç 4-.146 KFqliyrit Christiaan van der Kamp i ë èëëëë ë ëë E ë . è burgemeester gemeente Bodegraven Reeuwijk E Eèè: . . Hpn Weber (voorziîer vanaf juni 2013) gedeputeerde provincie Zuid-Holland Water, Bodem en çebruik éatritk Poelmann dijkgraaf hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ' Kees van Velzen wethouder gemeente Alphen aan de Rijn Kansen voor Recreatie en Toerisme Jaap Boqd gedeputeerde provincie Noord Holland Promotie Op dit moment werken 20 gemeenteni in het Groene Hart samen met de provincies aan de voooze|ing van de gezamenlijke Groene Hart promotie. Zij hebben een financiële bijdrage toegezegd. Met verschillende gemeenten en ondernemers wordt nog gesproken over deelname. Doel is om mpnimaal de succesvolle website www,groenehaonl (360.000 bezoekers in 2012), de online campagnes, de Maand van het Groene Hart** en de activiteiten op het gebied van ceoificering van streekproducten voort te zetten. Naar ve|achting zal een kleine, breed gedragen promotieorganisatie al voor de zomer aan het werk gaanr Dît succes is voor een belangrijk deel te danken aan de persoonlijke inzet van bestuurders in het Groene Hart. Zij hebben op eigen initiatief collega-bestuurders gevraagd deel te nemen, omdat zij overtuigd zijn van de noodzaak om te komen tot een gezamenlijke promotie. De wpjze peernp de nieuwe prpmptiqprg4ni||yiq ypt q|pd ktlçpy ëis pllçstr4iief yppr àq Fqrkpijgq die de stuurgroep voorstaat. Het vearekpnpt.zal steeàs zjjn àe ambitie / enqrgîe v|p m|qtsch|ppqlijke organisaties, overheden en ondernemers om samen te werken aan de toekomst van het gebied. 3
Samenstelling en status De Stuurgroep Nationaal Landschap Groene Haltbestaat uit zes personen: vertegenwoordigers van de drie provincies en drie bestuurders van waterschappenen/of gemeenten die op persoonlijke titel in de Stuurgroep zitting nemen. De Stuurgroep als geheel heeft geen formele, vertegenwoordigende status. Zij ontleent haar legitimiteit aan haar rol als regievoerder en aan de effectiviteit van de duo's als het gaat om het initiëren, versterken en versnellen van gewenste ontwikkelingen en projecten. De provinciale vertegenwoordigers in de stuurgroep hebben een formele rol als het gaat om het aansturen van het Programmabureau Groene Hart (de werkorganisatie van de Stuurgroep) en de onderlinge afstemming van het ruimtelijk beleid van de drie provincies.
Hieronder is een overzicht opgenomen van de samenstelling van de Stuurgroep, inclusief de taakverdeling over de drie thema's.
Bart Krol (voorzitter tot juni 2013) gedeputeerde provincie Utrecht t--=:--...:..__ ___:__ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _---1 Ontwikkelen met Groene Hart Kwaliteit Christiaan van der Kamp burgemeester gemeente Bodegraven Reeuwijk Han Weber (voorzitter vanaf juni 2013) gedeputeerde provincie Zuid-Holland t--=:--...:..__ ___:__ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _---1 Water, Bodem en Gebruik Patriek Poelmann dijkgraaf hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Kees van Velzen wethouder gemeente Alphen aan de Rijn 1 - - - - - - - " - - - - - " - - - - - . . ; ; _ _ - - - - - - - l Kansen voor Recreatie en Toerisme Jaap Bond gedeputeerde provincie Noord Holland
Promotie Op dit moment werken 20 gemeenten* in het Groene Hart samen met de provincies aan de voortzetting van de gezamenlijke Groene Hart promotie. Zij hebben een financiële bijdrage toegezegd. Met verschillende gemeenten en ondernemers wordt nog gesproken over deelname. Doel is om minimaal de succesvolle website (360.000 bezoekers in 2012), de online campagnes, de Maand van het Groene Hart** en de activiteiten op het gebied van certificering van streekproducten voort te zetten. Naar verwachting zal een kleine, breed gedragen promotieorganisatie al voor de zomer aan het werk gaan. Dit succes is voor een belangrijk deel te danken aan de persoonlijke inzet van bestuurders in het Groene Hart. Zij hebben op eigen initiatief collega-bestuurders gevraagd deel te nemen, omdat zij overtuigd zijn van de noodzaak om te komen tot een gezamenlijke promotie. De wijze waarop de nieuwe promotieorganisatie tot stand komt is illustratief voor de werkwijze die de Stuurgroep voorstaat. Het vertrekpunt zal steeds zijn de ambitie I energie van maatschappelijke organisaties, overheden en ondernemers om samen te werken aan de toekomst van het gebied.
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 3 van 4
1. Inkomende documenten - 1235
19juni2013 In de komende maanden wordt samen met partners in het gebied bepaald op welke projecten de bestuurlijke duo's zich gaan richten. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het werk dat vorig jaar in verschillende bijeenkomsten met waterschappen, gemeenten, provincies en maatschappelijke organisaties is verricht. Parallel hieraan wordt in de komende maanden de lange termijnvisie van de stuurgroep op de drie thema's geformuleerd. Tijdens een bijeenkomst op 19 juni 2013 (van 10:00 tot 13:30 uur) presenteert de Stuurgroep het resultaat. Medio mei ontvangt u een uitnodiging voor deze bijeenkomst.
Tot slot Als u ideeën hebt voor concrete samenwerkingsprojecten in het Groene Hart die baat kunnen hebben bij een rol van de Stuurgroep, dan roep ik u op om hierover contact op te nemen met Peter van Steense!, directeur van het Programmabureau Groene Hart. U kunt hem bereiken door een e-mail ,te sturen naar =_,~,=~""'-'='"""-'''-"'L'·==~,.."-""'~-'-'-""-'-""-'"'"'-"'-'"'''~'~""' of te bellen met 030 - 2582431. Bij hem kunt u ook terecht als u vragen heeft over de inhoud van deze brief.
Met vriendelijk groeten, Name~e Stuurgroep Nélf/àrlaa/ Landschap Groene Hart
Bart Krol Voorzitter
*Aalsmeer, de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn (Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude), Bergambacht, Bodegraven-Reeuwijk, De Ronde Venen, Gouda, Kaag en Braassem, Lopik, Nederlek, Nieuwkoop, Ouder-Amstel, Ouderkerk, Oudewater, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen, Woerden, Zuidplas. ** Bij deze brief heb ik ter informatie de krant gevoegd die breed wordt verspreid in het Groene Hart, om aandacht te vragen voor de Maand van het Groene Hart. Tijdens deze maand worden ruim 230 speciale activiteiten en uitjes aangeboden. Het is al een aantal jaren een succesvol onderdeel van de Groene Hart promotie. De Maand van het Groene Hart loopt nog tot en met 30 april aanstaande.
Scan nummer 1 van 1 -Scan a ina 4 van 4
Klachtencommissie Woonruimteverdeling Rijnstreek
Jaarverslag 2012
1. Inleiding Volgens het Reglement Klachtencommissie Woonruimteverdeling brengt de Klachtencommissie jaarlijks via het Portefeuillehoudersoverleg Wonen een openbaar verslag uit aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in de regio, de woningcorporaties, het algemeen bestuur van Holland Rijnland, de woonconsumentenorganisaties in de regio en het bestuurlijk overleg als bedoeld in het Convenant Woonruimteverdeling Rijnstreek 2009. Het verslag bevat een opgave over hoeveel klachten zijn ontvangen, alsmede hoeveel klagers zijn doorverwezen, de aard van de klachten, welke klachten niet voor behandeling in aanmerking kwamen en de reden daarvan, een korte samenvatting van door de commissie uitgebrachte rapporten en welke knelpunten de commissie signaleert naar aanleiding van de klachten, dan wel welke knelpunten zij tussentijds reeds schriftelijk heeft doorgegeven en onder de aandacht heeft gebracht bij Stichting Woonmarkt Rijnstreek. 2. Achtergrond, samenstelling en werkwijze van de commissie Achtergrond De regionale Klachtencommissie is op 23 februari 2000 ingesteld door de portefeuillehouders volkshuisvesting van de Rijnstreek. De instelling geschiedde in samenhang met de overgang naar het regionale systeem van woonruimteverdeling op 1 januari 2000. Op grond van artikel 4 van de Huisvestingswet is de functie en taak van de Klachtencommissie het waarborgen van de rechtsbescherming voor woningzoekenden. Samenstelling en werkwijze De commissie bestond in 2012 uit de drie vaste leden, mevrouw A. Eerdhuijzen (voorzitter), de heer P. Vos en de heer P. Fokkinga en het plaatsvervangend lid, voorheen vast lid, mevrouw S. Straten. Ofschoon het Reglement van de Klachtencommissie uitgaat uit van een samenstelling van drie leden en drie plaatsvervangende leden, volstond in 2012 het aantal van vier leden. De ambtelijk secretaris van de commissie is, sinds de instelling van de commissie in 2000, de heer E. van Staveren. De commissie vergaderde in 2012 doorgaans één keer per maand. In totaal vonden 12 zittingen plaats. De commissie nodigde, evenals in de voorgaande jaren, klagers, waarvan het verzoek om urgentie was afgewezen, uit om gehoord te worden. Een vertegenwoordiger van Stichting Woonmarkt Rijnstreek was op verzoek bij de zittingen aanwezig om verweer tegen de klachten te voeren. 3. Het aantal ontvangen klachten De commissie ontving in 2012 in totaal 34 klachten. Hiervan waren 21 klachten bezwaren tegen de weigering van de urgentietoekenning en 13 klachten klachten van incidentele aard. De verhouding van het aantal klachten per categorie in 2012 tot het aantal klachten per categorie in de voorgaande jaren is in onderstaande tabel weergegeven.
2
Jaar
Aantal bezwaren tegen weigering van de urgentietoekenning
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
20 19 41 40 20 19 14 12 21 36 22 22 21
Aantal bezwaren tegen intrekking van de urgentietoekenning 4 5 2 0 3 0 0 0 0 0 0 0 0
Aantal bezwaren tegen de criteria aan de hand waarvan woonbonnen worden gerangschikt 4 4 3 1 2 0 5 3 1 1 0 0 0
Aantal klachten van incidentele aard 11 10 21 14 12 17 16 22 39 28 15 18 13
Totaal
39 38 67 55 37 36 35 37 61 65 37 40 34
Uit de tabel valt af te lezen dat door de jaren heen het aantal klachten per jaar ongeveer gelijk is, namelijk zo rond de 37. De jaren 2002, 2003, 2008 en 2009 zijn daarbij uitschieters. Oorzaak van het grote aantal in 2008 is dat er in dat jaar veel klachten zijn ontvangen die geen raakvlakken vertoonden met het systeem van woonruimteverdeling. Sinds 2009 is echter duidelijk op de website van Woonmarkt Rijnstreek het type klachten aangegeven, waarvoor de commissie niet ontvankelijk is. Gevolg is dat de commissie tegenwoordig dergelijke klachten niet meer ontvangt. In 2009 werd echter nog een redelijk aantal van dit soort klachten ontvangen. In 2009 werden relatief veel bezwaren tegen weigering van de urgentietoekenning ontvangen. Aanpassingen door de jaren heen aan de urgentieregeling In 2002, 2003 en in 2007 hebben aanpassingen van de urgentieregeling plaatsgevonden. De wijziging in 2002 betrof het punt dat Woonmarkt Rijnstreek vanaf dat jaar geen woningaanbod meer aan woningzoekenden met een urgentieverklaring doet. Woningzoekenden met een urgentieverklaring bepalen sinds 2002 zelf wanneer en op welke woning zij reageren. De wijziging in 2003 betrof het schrappen in de urgentieregeling van de urgentiegrond “echtscheiding”. De voornaamste wijzigingen in 2007 betroffen het invoeren in de urgentieregeling van een verblijf in een penitentiaire inrichting als urgentiegrond en het invoeren van een artikel, dat situaties beschrijft waarin juist geen urgentie kan worden afgegeven. 4. De aard van de klachten 1. Bezwaar tegen weigering van de urgentietoekenning De klachten waren in 2012 voor het grootste gedeelte bezwaren, die gericht zijn tegen de weigering van de urgentietoekenning. Het totale aantal van 21 klachten dient hierbij in het licht gezien te worden van het totale aantal door Woonmarkt Rijnstreek in 2012 afgewezen urgentie-aanvragen van 51. Ter vergelijking: in 2011 zijn 22 bezwaren tegen de weigering van de urgentietoekenning ontvangen en zijn 74 urgentie-aanvragen afgewezen. Bij de afweging door het Platform Urgenties of sprake is van urgentie (en vervolgens de toetsing door de commissie) wordt getoetst of voldaan is aan één van de situaties (urgentiecriteria) uit artikel 7, lid
3
3 1 van het Reglement Urgenties 2007 van het Convenant Woonruimteverdeling Rijnstreek. Gegrond verklaard Van de 21 bezwaren, gericht tegen de weigering van de urgentietoekenning, verklaarde de commissie vijf bezwaren gegrond. Het valt op dat dit aantal lager is dan in 2011. In dat jaar werden van de 22 bezwaren tien bezwaren gegrond verklaard. In 2010 werden er van de 22 bezwaren drie gegrond verklaard. Bij twee gegrond verklaringen, die betrekking hadden op bezwaren tegen afgewezen verzoeken om medische urgentie, vond de Klachtencommissie dat het advies van de GGD, waarop het advies van het Platform was gebaseerd om geen medische urgentie aan de klager toe te kennen, onvoldoende gemotiveerd was. De GGD had bij deze verzoeken geen informatie in haar oordeelsvorming betrokken, die wél tot haar beschikking stond en waaruit duidelijk bleek dat sprake was van een medische urgentie. Ook een derde gegrond verklaring had betrekking op een bezwaar tegen een afgewezen verzoek om medische urgentie. Het Platform had afgeweken van een positief advies van de GGD omtrent een verzoek om medische urgentie. De commissie vond het advies van de GGD echter duidelijk en consistent. Zij vond dat het Platform niet had uitgelegd waarom zij had afgeweken van dit advies en waarom zij dit advies niet consistent vond. >>Gegrond verklaard met toepassing van de hardheidsclausule Bij één gegrond verklaring stemde de Klachtencommissie in met het standpunt van het Platform dat de klager niet dakloos was, en daarom niet in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring. Echter, binnen afzienbare termijn zou de klager wél dakloos zijn. Een toetsing van de situatie van de klager aan artikel 7, lid 3, sub e leidde derhalve naar het oordeel van de commissie tot een bijzondere hardheid. Daarom moest urgentie aan de klager verleend worden. In de situatie was voldaan aan het vastgestelde beleid van de commissie voor het gebruik van de hardheidsclausule bij toekomstige dakloosheid, namelijk dat de dakloosheid optreedt binnen 12 weken na aanvraag van de urgentie. Ook bij een andere gegrond verklaring stemde de Klachtencommissie in met het standpunt van het Platform dat de klager niet dakloos was, en daarom in principe niet in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring. Echter uit door de klager overgelegde stukken bleek dat er geen rustige, veilige en stabiele leefomgeving was voor de klager en haar dochter. Toepassing van de urgentiecriteria op de 1
Dit artikel luidt: Een aanvraag voor een urgentieverklaring kan in de volgende situaties worden gehonoreerd: Maatschappelijk-sociale omstandigheden a. aan personen, die verblijven in een opvangtehuis en /of personen uit erkende hulp- en dienstverleningsinstellingen afkomstig uit een van de Rijnstreekgemeenten. b. ingeval van geestelijke mishandeling en/of incest, mits dit aantoonbaar is door ter zake kundige instanties. c. bij lichamelijke mishandeling, mits dit wordt aangetoond door een aangifte bij de politie. d. daar waar een financiële noodsituatie buiten eigen schuld is ontstaan. e. wanneer dakloosheid een aantoonbare noodsituatie veroorzaakt, die leidt tot een crisis. f. na een verblijf in een penitentiaire inrichting. Bij de toetsing van een urgentieaanvraag aan de hierboven genoemde maatschappelijke en sociale omstandigheden speelt de acuutheid en de wel of niet voorzienbaarheid van de situatie een rol, evenals de in te schatten zelfredzaamheid van de aanvrager. Daarnaast speelt mogelijke verwijtbaarheid van de situatie een rol bij het toetsen van de aanvraag en zal het Platform meewegen in hoeverre voor de woningzoekende in kwestie geen andere oplossing voor het woonprobleem denkbaar is dan uitsluitend (andere) zelfstandige huisvesting in één van de Rijnstreekgemeenten. Medische omstandigheden Voorrangsindicatie wordt afgegeven aan de belanghebbende die deze aanvraagt vanwege een lichamelijke aandoening en/of psychische stoornis. Wel moet medisch worden aangetoond dat deze aandoening of stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening/stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie.
4
situatie van de klager leidde derhalve tot een bijzondere hardheid. De commissie oordeelde dat ten gunste van de klager afgeweken diende te worden van de urgentiecriteria en met toepassing van de hardheidsclausule urgentie toegekend moest worden. Ongegrond verklaard De commissie verklaarde 12 bezwaren tegen weigering van de urgentietoekenning ongegrond. Bij deze bezwaren was de commissie meestal van oordeel dat de situatie van de klagers niet voldeed aan één van de situaties uit artikel 7, lid 3. Zij stemde daarmee in met het standpunt van het Platform. Bij een paar gevallen voerde de commissie tevens aan dat de klager zelfredzaam was. Eén ongegrond verklaring was uitsluitend gebaseerd op het punt dat het inkomen van de klager te hoog was om voor urgentie in aanmerking te komen 2 . Eén ongegrond verklaring was uitsluitend gestoeld op het punt dat de situatie van de klager verwijtbaar en voorzienbaar was. Geen besluit genomen Bij twee bezwaren volstond de commissie met het standpunt dat de situatie van de klager voldeed aan één van de situaties uit artikel 7, lid 3, zonder verder een uitspraak te doen over de gegrondheid van de klacht. Op het moment van beoordeling door het Platform was niet voldaan aan één van de situaties. Met een dergelijke uitspraak van de commissie was de klager sneller geholpen, dan wanneer het Platform, op basis van de veranderde situatie, ten tweede male een besluit had moeten nemen over het verzoek om urgentie. Ingetrokken Bij twee bezwaren tegen een afgewezen verzoek om urgentie trokken de klagers hun bezwaar, vooraf aan de behandeling door de Klachtencommissie, in. Eén klager gaf als reden op dat zij een woning toegewezen had gekregen. De andere klager stelde als reden dat het gezien zijn situatie beter was een kamer te huren dan een woning. 2. Incidentele klachten In 2012 was sprake van 13 zogenaamde incidentele klachten. Deze klachten zijn beschreven in de bijlage. De commissie besloot als volgt over deze klachten: 5 klachten zijn ongegrond verklaard 7 klachten zijn ter kennisgeving aangenomen 1 klacht is niet-ontvankelijk verklaard
2
Op grond van artikel 8, lid 7 van het Reglement Urgenties wordt geen voorrangsindicatie afgegeven aan een woningzoekende die in het jaar voorafgaand aan de aanvraag een jaarinkomen geniet gelijk aan of hoger dan 130% van de maximum inkomensgrens voor meerpersoonshuishoudens beneden de 65 jaar, op grond van de Wet op de Huurtoeslag. Voor 2012 gold dat het gezamenlijk inkomen van een meerpersoonshuishouden beneden de 65 jaar maximaal € 29.900 mocht zijn, 130% daarvan is €38.870. Het jaarinkomen van de bewuste klager bevond zich boven deze grens.
5
5. Besluiten Klachtencommissie Naar aanleiding van de hiervoor genoemde 34 klachten heeft de commissie als volgt besloten:
ter kennisgeving aangenomen; 7; 21%
gegrond; 5; 15%
niet in behandeling genomen; 2; 6% niet-ontvankelijk; 1; 3% geen besluit; 2; 6%
-
ongegrond; 17; 49%
5 klachten zijn gegrond verklaard 17 klachten zijn ongegrond verklaard over 2 klachten is geen besluit genomen 1 klacht is niet-ontvankelijk verklaard 2 klachten zijn niet in behandeling genomen 7 klachten zijn ter kennisgeving aangenomen
6. Klachten die niet voor behandeling in aanmerking kwamen In 2012 heeft de Klachtencommissie twee klachten niet in behandeling genomen. Deze klagers trokken hun bezwaar, vooraf aan de behandeling door de Klachtencommissie, in (zie paragraaf 4.1). 7. Knelpunten en aandachtspunten De Klachtencommissie formuleerde in 2012 bij de behandeling van de klachten het volgende aandachtspunt. De afweging of er sprake is van hardheid in schriftelijke afwijzingen van verzoeken om urgentie van Woonmarkt Rijnstreek In schriftelijke afwijzingen van verzoeken om urgentie van Woonmarkt Rijnstreek is vaak de volgende passage vermeld: “De aanvraag voldoet niet aan één van de vastgestelde criteria voor het verkrijgen van urgentie. Gezien het bovenstaande leidt deze situatie ook niet tot een bijzondere hardheid”. De Klachtencommissie vindt dat deze wijze van afweging ten aanzien van het vraagstuk of er sprake is van hardheid niet correct is. Een dergelijke passage zou dienen te luiden: “De aanvraag voldoet niet aan één van de vastgestelde criteria voor het verkrijgen van urgentie. En toepassing van deze urgentiecriteria op uw situatie leidt ook niet tot een bijzondere hardheid”. Ook wordt niet gemotiveerd waarom toepassing van de urgentiecriteria niet leidt tot een bijzondere hardheid.
6
De Klachtencommissie beschreef dit aandachtspunt reeds in haar jaarverslag 2011. Zij zag helaas in de schriftelijke afwijzingen in 2012 nog geen verandering.
7
Bijlage bij paragraaf 4, sub 2: Beschrijving en afhandeling van incidentele klachten
8
De 13 behandelde klachten van incidentele aard zijn als volgt te clusteren: - zes klachten gericht tegen de toewijzing van een woning - twee klachten, gericht tegen toewijzingsvoorwaarden voor woningen - vijf overige klachten Klachten gericht op de toewijzing van een woning: 1. Een klacht, gericht tegen de toewijzing van eengezinswoningen van het nieuwbouwproject KLOP 2. De klager gaf aan dat deze woningen uitsluitend werden toegewezen aan woningzoekenden die een huurwoning van Wonen Centraal achterlieten. Zij vond dit een onrechtvaardige zaak. Besluit Wonen Centraal had de klager via een brief van 15 december 2011 geïnformeerd over de achtergrond van de toewijzingsregels rond KLOP 2. De Klachtencommissie nam deze brief ter kennisgeving aan. De Klachtencommissie verklaarde vervolgens deze klacht ongegrond. Zij stelde dat Wonen Centraal aangepaste toewijzingsregels mag stellen. Op grond van het Convenant Woonruimteverdeling Rijnstreek 2009 beschikt Wonen Centraal namelijk over een bepaalde mate van beleidsvrijheid bij de toewijzing van woningen. 2. De klager gaf aan dat zij gereageerd had op de advertentie van een woning. Vervolgens had zij bij de verantwoording van de toewijzingen gezien dat deze woning was toegewezen aan een persoon, die korter was ingeschreven dan zij was. Toen zij hierover informatie ging inwinnen, werd haar verteld dat een vermeende huurachterstand reden was om de woning niet aan haar toe te wijzen. De klager diende hier nu een klacht over in. Zij vond dat het mogelijk moet zijn om met een huurachterstand een woning toegewezen te krijgen. Besluit Wonen Centraal had, naar aanleiding van deze klacht, de klager via een brief nader geïnformeerd over de redenen om de betreffende woning niet aan de klager toe te wijzen. De Klachtencommissie vond deze brief duidelijk en nam hem ter kennisgeving aan. De Klachtencommissie verklaarde vervolgens, op grond van de brief van Wonen Centraal, deze klacht ongegrond. Zij vond het terecht dat de betreffende woning in verband met een huurachterstand niet aan de klager was toegewezen. 3. De klager gaf aan dat in Woubrugge en Hoogmade de laatste tijd vrij gekomen huurwoningen in de sociale sector doorgaans allemaal aan asielzoekers werden toegewezen. Zij vond dit, in deze tijd van woningnood, ontoelaatbaar. In Alphen aan den Rijn werd er volgens haar geen enkele woning toegewezen aan een asielzoeker. Besluit De Klachtencommissie won naar aanleiding van deze klacht informatie in bij Woonmarkt Rijnstreek. Woondiensten Aarwoude berichtte vervolgens dat het juist was dat de laatste vrij gekomen kleine eenpersoonswoningen in Woubrugge en Hoogmade (ook in Leimuiden en Rijnsaterwoude) waren aangeboden aan het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers ten behoeve van de huisvesting van statushouders. Dit was noodzakelijk omdat de gemeente Kaag en Braassem een achterstand had in de opvang van statushouders. De Provincie Zuid-Holland had de gemeente Kaag en Braassem aangeschreven om in de plaatsstelling te doen. Woondiensten Aarwoude had daarom met Woningbouwvereniging Alkemade afgesproken dat alle eenpersoonswoningen beschikbaar gesteld werden aan statushouders. Bij het COA waren op dat moment voor het merendeel alleenstaanden die nog gehuisvest moesten worden. Om de woonruimteverdeling niet te frustreren wilde Woondiensten Aarwoude geen eengezinswoningen beschikbaar stellen. De Klachtencommissie nam deze klacht en de reactie van Woondiensten Aarwoude ter kennisgeving aan. Zij stelde zij dat niets kon verhelpen aan deze klacht sloot zich aan bij de uitleg van Woondiensten Aarwoude. 4. De klager gaf aan dat zij en haar echtgenoot woonachtig waren in een woning met 1 slaapkamer. Zij wensten graag naar een grotere woning te verhuizen. Gelet op hun inkomen kon aan hun, volgens de klager, alleen een woning in de vrije sector worden toegewezen. De klager vond echter dat de huren in de vrije sector veel te hoog waren en dat er ook weinig keus was. Zij vroeg de Klachtencommissie of de door haar ter sprake gebrachte regel omtrent het inkomen misschien aan verandering onderhevig was.
9
Besluit De Klachtencommissie nam deze vraag ter kennisgeving aan. Zij kon hierover geen uitspraak doen omdat het hier europese regelgeving betrof. Woningcorporaties zijn op grond van deze regelgeving verplicht om 90% van hun sociale huurwoningen toe te wijzen aan huishoudens met een jaarlijks inkomen tot 34.085 euro. Verder kan de Klachtencommissie zich niet mengen in de prijsstelling van huren in de vrije sector, omdat dit binnen de beleidsvrijheid van de corporaties ligt. 5. Een klacht, gericht tegen de toewijzing van de woning De Deel 45 te Koudekerk aan den Rijn. De klager gaf aan dat zij gereageerd had op de advertentie van deze woning. Vervolgens was zij er achter gekomen dat de woning was toegewezen aan een woningzoekende met een urgentieverklaring. Dit was volgens haar gebeurd nog voordat de advertentie van de woning gepubliceerd was. De klager vond het eveneens vreemd dat de eerste eengezinswoning die vrijkwam in Koudekerk direct gelabeld werd voor urgenten. Besluit De Klachtencommissie won naar aanleiding van deze klacht informatie in bij Habeko Wonen. Habeko meldde de Klachtencommissie vervolgens dat bij de advertentie van de woning De Deel 45 inderdaad de mededeling had gestaan dat urgenten uit Rijnwoude voorrang hadden. Conform afspraken over urgenties was de woning toegewezen aan de enige urgent uit Rijnwoude die gereageerd had. De toewijzing was dus volgens de regels verlopen. Het aantal urgenten in Rijnwoude is laag. Daarom let Habeko bij het labelen van woningen voor urgenten op de verleende urgenties. Daarmee kan Habeko ervoor zorgen dat er woningen gelabeld worden voor urgenten die passen bij de afgegeven urgenties. Als extra dienstverlening richting Rijnwoudse urgenten, waarschuwt Habeko ze als een voor urgentie gelabelde woning in de krant komt. Dit doet Habeko ook omdat het aantal woningen dat leegkomt beperkt is. De aankondiging vooraf was in dit geval nog gedaan voordat de woning in de krant stond. Daarbij vertelt Habeko altijd dat de urgent wel moet reageren om in aanmerking te komen en dat de toewijzing afhankelijk is van de reacties van urgenten uit Rijnwoude. Vaak kan Habeko aangeven hoe groot de kans is dat een andere urgent zal reageren. Pas na sluiting van de reacties, wordt een woning definitief aangeboden. In deze situatie kon er van uit worden gegaan dat er geen andere urgenten uit Rijnwoude zouden reageren en dat de bewuste urgente als zij reageerde bovenaan kwam te staan. In de eerste helft van het jaar waren zes eengezinswoningen in Koudekerk leeggekomen. Hiervan was er één aan een sloopurgent toegewezen en één aan een gewone urgent. De andere vier woningen waren op basis van inschrijftijd toegewezen. In het bezwaar van de klager stond de opmerking dat er familie van de desbetreffende urgente bij Habeko zou werken. Habeko had dit onderzocht, maar men kende niemand die familie van haar was. De klager maakte ook nog de opmerking, dat als iemand de huur opzegt deze onder aan de lijst komt te staan. Dit klopt niet. Een urgent krijgt de woning toegewezen op basis van de urgentie en de overige woningzoekenden op basis van hun inschrijftijd. De Klachtencommissie nam de reactie van Habeko Wonen ter kennisgeving aan. Zij vond de reactie genoegzaam onderbouwd. De Klachtencommissie verklaarde vervolgens deze klacht ongegrond. Zij vond dat de toewijzing van de woning De Deel 45 op een correcte wijze had plaatsgevonden. 6. Een klacht, gericht tegen de toewijzing van de woning Prins Bernhardstraat 28 te Benthuizen. De klager gaf aan dat zijn moeder gereageerd had op de advertentie van deze woning. Zij was in het bezit van een urgentieverklaring. De woning was echter niet aan de moeder van de klager toegewezen. Navraag van de klager bij Habeko Wonen leerde hem dat de woning was toegewezen aan een gezin dat langer dan zijn moeder geregistreerd was als urgent-woningzoekende. Habeko had de klager ook aangegeven dat men de woning niet geschikt achtte voor de beperkingen en de gezinssamenstelling van zijn moeder. Besluit De Klachtencommissie nam naar aanleiding van deze klacht contact met Habeko Wonen op. Habeko Wonen berichtte de Klachtencommissie vervolgens. Men bevestigde dat de moeder van de klager op 31 juli een urgentieverklaring op medische gronden had gekregen. Het zoekprofiel dat geadviseerd was door de GGD Hollands Midden luidde als volgt: ‐ Gelijkvloerse woning op begane grond of met lift bereikbaar; ‐ Rolstoel toe- en doorgankelijke woning; ‐ Stallingsmogelijkheid voor een vervoermiddel. In de krant van 1 augustus was een advertentie geplaatst voor de bewuste woning, een eengezinswoning. Deze woning was geadverteerd voor urgentie. Habeko let bij het labelen van de woningen voor urgentie op de verleende urgenties, zodat Habeko een woning aanbiedt die past bij de verkregen urgentie. De eengezinswoning was bedoeld voor een gezin (bestaande uit vijf personen)
10
met urgentie. Deze urgentie was al in april 2012 verleend. De woning was aangeboden aan dit gezin. De moeder van de klager had ook via de website op de woning gereageerd, zij stond tweede. De urgentie aan de moeder was verleend in juli 2012. Nog voordat de woning in de krant geadverteerd was nam de zus van de klager telefonisch contact op met Habeko. Zij gaf aan dat de woning heel geschikt was voor haar moeder. Diverse medewerkers van Habeko hadden daaropvolgend de zus aan de telefoon gehad. In elk gesprek was verteld dat Habeko maatwerk verzorgt, dat deze woning voor een gezin naar de woonmarkt-krant was gegaan, dat dit gezin al langere tijd een urgentie had dan de moeder, en dat de moeder dus niet voor deze woning in aanmerking kwam. Habeko vond dat de zus een heel eigen idee had over het toekennen van een woning aan haar moeder, en dat zij niet wilde luisteren naar de argumenten waarom de moeder niet in aanmerking kwam voor een eengezinswoning. Vervolgens had de klager ook diverse malen gebeld en ook hij kreeg hetzelfde antwoord van de medewerkers. Habeko heeft helaas niet genoeg woningen die aan het zoekprofiel voldoen. Zeker in HazerswoudeDorp was het moeilijk geweest om binnen de gestelde termijn van zes maanden een geschikte woning voor de moeder te vinden. De woningmarkt zit op slot. De nieuwbouwappartementen waren recentelijk opgeleverd en Habeko verwachtte op korte termijn geen huuropzeggingen. De bestaande seniorenwoningen voldeden niet aan het zoekprofiel. Habeko had de moeder geadviseerd verder te kijken en eventueel te reageren op woningen in Alphen aan den Rijn. WonenCentraal heeft veel gestapelde bouw die rolstoeltoegankelijk is. Habeko vond dat de medewerkers correct hadden gereageerd op de vragen en dat zij correct hadden gehandeld en klantvriendelijk waren gebleven, ondanks dat zij vaak een moeilijk gesprek voerden. De Klachtencommissie nam deze reactie van Habeko ter kennisgeving aan. Zij vond het een keurige en volledige reactie. De bezwaren van de klager waren door Habeko genoegzaam weerlegd. De Klachtencommissie verklaarde vervolgens deze klacht ongegrond. Zij vond dat de toewijzing van de woning Prins Bernhardstraat 28 te Benthuizen op een correcte wijze had plaatsgevonden. Klachten, gericht op de toewijzingsvoorwaarden voor woningen: 1. De klager gaf aan dat hij in het woningaanbod van 11 april jl. de advertentie van de woning Zuidpoolsingel 148 had zien staan. Als toewijzingsvoorwaarde voor deze woning was vermeld dat starters voorrang kregen. De klager zag zichzelf, met een leeftijd van 26 jaar, als starter op de woningmarkt. Echter, de advertentie vermeldde eveneens als toewijzingsvoorwaarde een maximum leeftijd van 23 jaar. De klager vond het nu onrechtvaardig dat voor de definitie van een starter een maximumleeftijd van 23 jaar werd gehanteerd. Besluit De Klachtencommissie won naar aanleiding van deze klacht informatie in bij Woonmarkt Rijnstreek. Wonen Centraal gaf vervolgens aan dat het project Antartica, waar de woningen aan de Zuidpoolsingel onder vallen, uit totaal 58 woningen bestaat. Wonen Centraal had voor dit project een intentieovereenkomst getekend waarin was opgenomen dat Wonen Centraal deze woningen aanbood aan starters op de woningmarkt. Er waren 24 woningen bereikbaar gemaakt voor starters in de leeftijdscategorie 18 tot 23 jaar. De overige 34 woningen waren bestemd voor alle overige starters. De woning aan de Zuidpoolsingel 148 was een woning die was bestemd voor starters onder de 23 jaar. Wonen Centraal begreep dat de klager het jammer vond dat hij hiervoor niet in aanmerking kwam. Het was echter niet zo dat de klager te oud was om starter te zijn. Er waren in dit complex 34 woningen waar hij wel voor in aanmerking zou kunnen komen, als deze woningen vrij zouden komen. Helaas was dit op dit moment niet het geval en kon men ook niet voorspellen wanneer één van deze woningen vrij zou komen. De Klachtencommissie nam deze klacht en de reactie van Wonen Centraal ter kennisgeving aan. Zij vond de reactie van Wonen Centraal duidelijk. De Klachtencommissie vond dat de klager met zijn leeftijd van 26 jaar weliswaar een starter was, maar niet vanuit de optiek van deze regeling. Omdat de regeling beleid van Wonen Centraal betrof, lag het niet op de weg van de Klachtencommissie om hier uitspraken over te doen. 2. De klager gaf aan dat hij al twee jaar was ingeschreven als woningzoekende bij Woonmarkt Rijnstreek. Het was lastig voor hem om een huurwoning in de gemeente Nieuwkoop toegewezen te krijgen. De klager bracht twee advertenties van huurwoningen ter sprake waarvoor aan maximaal huishoudinkomen van 35.000 euro als toewijzingsvoorwaarde gold. Zijn inkomen was 41.000 euro. Verder bracht de klager ter sprake dat een makelaar in Nieuwkoop een woning aanbood. Ook voor deze woning kwam hij niet in aanmerking, omdat zijn inkomen te laag was. De klager wenste graag een uitleg te krijgen, waarom er geen goedkope huurwoningen vrijkomen, terwijl de regering dat wel wil.
11
Besluit De Klachtencommissie nam deze klacht ter kennisgeving aan. Zij attendeerde de klager erop dat Europese regelgeving woningcorporaties verplicht om 90% van hun sociale huurwoningen toe te wijzen aan huishoudens met een jaarlijks inkomen tot 34.085 euro. De Klachtencommissie doet geen uitspraak over de wijze van toewijzing van woningen in de particuliere sector. Overige klachten: 1. De klager beschreef dat hij in 2011 druk bezig was geweest met het zoeken naar een woning. Een aantal keer was hij na de rangschikking van de reacties op de eerste plaats geëindigd. Toch was geen enkele keer de woning aan de klager toegewezen of door hem geaccepteerd. Hij schetste in zijn klacht de redenen hiervoor. Besluit De Klachtencommissie won naar aanleiding van deze klacht informatie in bij Woonmarkt Rijnstreek. Wonen Centraal gaf vervolgens op twee punten uit deze klacht een reactie. Het eerste en tweede punt uit de klacht betroffen woningen van Woningstichting Nieuwkoop, waar Wonen Centraal geen reactie op kon geven. Over het eerste punt, waarin de klager aangaf een woning af te wijzen vanwege de conditie van de woning, deed de Klachtencommissie geen uitspraak. Er waren immers geen raakvlakken met woonruimteverdeling. Het bezwaar in het tweede punt, waarin de klager aangaf dat een woning niet aan hem kon worden toegewezen, omdat hij vanwege zijn werk niet op het gesprek voor de toewijzing kon verschijnen, hield de Klachtencommissie aan. Zij wenste over deze zaak nadere informatie van Woningstichting Nieuwkoop te verkrijgen. In zijn derde punt gaf de klager aan dat de woning geen CV-installatie en weinig parkeergelegenheid had, door de garage die er naast lag, die veel geluidsoverlast maakte. Wonen Centraal stelde als reactie hierop dat er inderdaad geen CV-installatie in de woning aanwezig was. Men had nog steeds woningen zonder CV-installatie, dit is dus niet abnormaal. In het geval van een eengezinswoning geeft Wonen Centraal bij het intakegesprek de kandidaat normaal gesproken aan dat het mogelijk is om tegen huurverhoging een CV aan te leggen. Men gaf aan dat de klager de woning had geweigerd, vanwege de garage die in de buurt gevestigd was. Ook van omwonenden waren klachten binnengekomen over de parkeergelegenheid en het geluid. Dit was echter een omstandigheid waar Wonen Centraal geen invloed op kon uitoefenen. Ook over dit punt deed de Klachtencommissie geen uitspraak, vanwege het ontbreken van raakvlakken met woonruimteverdeling. Zij nam de reactie van Wonen Centraal ter kennisgeving aan. In het vierde punt gaf de klager aan dat de woning niet aan hem toegewezen kon worden omdat hij te veel zou verdienen. Hij begreep de gemaakte berekening niet. Wonen Centraal stelde als reactie hierop dat men de klager inderdaad had afgewezen, omdat zijn inkomen zich boven de vastgestelde toewijzingsgrens van maximaal € 34.085 bevond. Men gaat in de berekening uit van het bedrag dat genoemd wordt onder "loon voor loonheffing" en als deze bedragen op de salarisstroken van januari tot en met december 2011 bij elkaar opgeteld worden kwam men op een bedrag van € 35.176,42. De klager stuurde op 3 februari de Klachtencommissie én Wonen Centraal een e-mail, waarin hij een passage van de site www.rijksoverheid.nl aanvoerde, waarin stond dat incidentele beloningen, zoals overwerkvergoedingen, niet mogen worden meegerekend bij de bepaling van het toetsingsinkomen. De klager gaf aan dat in zijn geval overwerk wél was meegerekend. Wonen Centraal stelde naar de klager als reactie hierop dat het correct is dat als beloningen, overwerk (of bijvoorbeeld in het geval van de heer Jalink storingsdiensttoeslag) incidenteel zijn, men dit niet mee hoeft te nemen in de berekening. In het geval van de klager werd op 9 van de 12 loonstroken uit 2011 overwerk berekend. Dit was een reden voor Wonen Centraal om het als structureel te beschouwen. Ook de storingsdiensttoeslag werd hem structureel vergoed. Om die reden nam men deze inkomsten bij de klager wél mee in de berekening. De Klachtencommissie hield het bezwaar van de klager voor wat betreft het vierde punt aan. Zij wenste van Wonen Centraal informatie te verkrijgen over het beleid dat wordt gevoerd ten aanzien van het incidentele inkomen (overwerk), en of dit schriftelijk beleid betreft, dan wel dat dit beleid op andere wijze kenbaar is voor woningzoekenden. Na ontvangst van de gevraagde informatie zou de Klachtencommissie een besluit nemen over het tweede en vierde punt uit deze klacht. Besluit van 4 april De Klachtencommissie had nu bericht ontvangen van Wonen Centraal. Wonen Centraal bracht een passage ter sprake, afkomstig van de website www.rijksoverheid.nl., waarin gesproken werd over inkomen uit werk en woning. Er werd op de site niet (meer) vermeld dat overwerk niet meegerekend
12
mocht worden bij de bepaling van het inkomen. Wonen Centraal gaf ook aan dat bij andere omschrijvingen van het loon, zoals fiscaal loon, overwerk wordt meegeteld. De Klachtencommissie verklaarde op grond van deze berichtgeving deze klacht ongegrond. Zij vond het, op grond van de huidige regels, terecht dat overwerk meegeteld wordt bij de bepaling van het inkomen, en vindt dat het fiscaal loon het toetsingsinkomen mag zijn. Wél vond de Klachtencommissie dat, indien het inkomen opeens wijzigt, door bijvoorbeeld ontslag, bij de bepaling van het toetsingsinkomen rekening met een dergelijke wijziging gehouden dient te worden. 2. De klager gaf aan dat zij zich in 2006 bij Woonmarkt Rijnstreek had ingeschreven als woningzoekende. Een aantal jaren later merkte zij dat zij was uitgeschreven als woningzoekende. In die tussenliggende periode zou zij geen acceptgiro ontvangen hebben, waarmee zij de inschrijfduur had kunnen verlengen. Woonmarkt Rijnstreek berichtte haar destijds dat haar in de tussenliggende periode wel een acceptgiro was toegezonden, en dat zij beter op had moeten letten. De klager gaf aan dat zij zich toen opnieuw had ingeschreven als woningzoekende, maar dat er dus wel een aantal inschrijfjaren verloren zijn gegaan. De klager gaf verder aan dat zij op 14 maart op de website van Woonmarkt Rijnstreek de melding zag dat zij een achterstand in betaling had en uitgeschreven zou worden indien zij niet zou betalen. Op vrijdag 16 maart had zij het kantoor van Woningstichting Nieuwkoop bezocht en gemeld dat zij geen acceptgirokaart had ontvangen om de verlengingsbijdrage te kunnen betalen. Er is toen door een medewerker van Woningstichting Nieuwkoop gebeld met Woonmarkt Rijnstreek, in welk telefoongesprek door een medewerker van Woonmarkt Rijnstreek was aangegeven dat de acceptgiro op 14 maart verstuurd zou zijn, waarbij dan automatisch op de site is aangegeven dat er een betalingsachterstand is. De klager kreeg vervolgens op 17 maart een acceptgiro die gedateerd was op 16 maart. Zij vermoedde dat naar aanleiding van het telefoontje van de medewerkster van Woningstichting Nieuwkoop de acceptgiro was verstuurd. De klager stelde op grond hiervan dat Woonmarkt Rijnstreek niet de waarheid sprak. Dit bevestigde haar vermoeden dat er vanaf 2006 geen bericht naar haar was verstuurd voor een verlenging van de inschrijfduur. De klager verzocht nu de Klachtencommissie of zij de verloren gegane inschrijfduur weer van kracht kon laten zijn. Besluit De Klachtencommissie won naar aanleiding van deze klacht informatie in bij Woonmarkt Rijnstreek. De medewerkster van Woonmarkt Rijnstreek, die het telefoontje van Woningstichting Nieuwkoop aannam, gaf aan dat zij in het bewuste telefoongesprek had uitgelegd dat de melding rond de achterstand van de betaling standaard op de website vermeld wordt als een registratienummer de status ‘verlenging’ heeft. De medewerkster had in het telefoongesprek ook verteld, dat de brieven voor de verlengingsbijdrage altijd rond de 15e of 16e van de maand verstuurd worden door het buro Traffic, aan welk buro Woonmarkt Rijnstreek deze activiteit heeft uitbesteed. Het klopte dus dat de klager de brief op 17 maart ontvangen had. De medewerkster gaf aan dat zij contact had gehad met de medewerkster van Woningstichting Nieuwkoop om het een en ander te verifiëren. Deze had aangegeven dat zij aan de klager, tijdens haar bezoek op 16 maart, de juiste informatie had gegeven. De medewerkster gaf verder aan dat de klager zich inderdaad in 2006 aangemeld had als woningzoekende en de registratiebijdrage ook betaald had. Men had op 13 juli 2006 een bevestiging van haar registratie gestuurd naar Westerveensekade 2 A i.p.v. Westveensekade 2A, 3652 MC Woerdense Verlaat. Er waren vervolgens in 2007 twee brieven met acceptgirokaarten voor de verlenging van de inschrijfduur gestuurd, waarop van de klager geen reactie was gekomen. Dat de straatnaam niet helemaal juist gespeld was kan geen reden zijn dat zij de brieven niet ontvangen had, want de postcode en woonplaats klopten wel. De klager had Woonmarkt Rijnstreek ook niet laten weten, dat zij geen bevestiging ontvangen had. Het eerste telefonische contact met de klager was op 29 januari 2010. Helaas kon men toen niets meer voor haar betekenen. Nu 2 jaar later kwam zij hier weer op terug. Woonmarkt Rijnstreek vindt dat de woningzoekende een eigen stukje verantwoordelijkheid heeft om er voor te zorgen dat de registratie ieder jaar verlengd wordt. De Klachtencommissie nam deze klacht en de reactie van Woonmarkt Rijnstreek ter kennisgeving aan. Zij besloot om niet aan het verzoek van de klager tegemoet te komen om de verloren gegane inschrijfduur weer van kracht te laten zijn. De Klachtencommissie was het eens met Woonmarkt Rijnstreek. De klager had zelf beter op haar inschrijving kunnen letten. Zij had zich in 2006 ingeschreven, maar pas in 2010 ernaar geïnformeerd. De klager had er een lange tijd overheen laten gaan. De Klachtencommissie vond dat de klager een eigen verantwoordelijkheid in deze had. Zij ging
13
ervan uit dat in 2007 de twee brieven met acceptgirokaarten op het juiste adres bezorgd waren, ondanks de fout in de straatnaam. Postcode en huisnummer waren namelijk juist. 3. De klager gaf aan dat haar ouders met behulp van een urgentie een woning toegewezen hadden gekregen in het complex De Vijverhof. Nu was de woning naast die van haar ouders vrijgekomen. De ouders van de klager wensten graag deze woning te betrekken. De klager was voor dit verzoek bij Woningstichting Nieuwkoop geweest. De Woningstichting verleende echter geen medewerking aan het verzoek. De klager vroeg nu of de Klachtencommissie haar ouders kon helpen. Besluit De Klachtencommissie won naar aanleiding van dit verzoek informatie in bij Woningstichting Nieuwkoop. Woningstichting Nieuwkoop gaf aan dat voor de betreffende woning geadverteerd was in de woonmarktkrant. Rond 24 juli jl. was men bezig de kandidaten te benaderen die op de advertentie gereageerd hadden. De ouders van de klager hadden ook kunnen reageren op de advertentie van deze woning maar hadden dat blijkbaar niet gedaan. Zij hadden de woning ernaast weliswaar al geaccepteerd maar het huurcontract was, op 24 juli jl, nog niet getekend. Hun inschrijfnummer was daarom nog niet geblokkeerd. De ouders waren bij Woningstichting Nieuwkoop aan de balie geweest. Een medewerker had de ouders toen aangegeven dat de normale toewijzingsprocedure wordt gevolgd. De Woningstichting gaf de Klachtencommissie aan dat indien er geen kandidaten meer zouden zijn voor deze woning zij misschien wel iets kon betekenen voor de ouders. De Klachtencommissie nam de reactie van Woningstichting Nieuwkoop ter kennisgeving aan. Zij verwees de klager door naar deze reactie. De Klachtencommissie kon (de ouders van) de klager verder niet van dienst zijn. 4. De klager diende een verzoek in namens mevrouw X. Mevrouw X was, na ontslagen te zijn uit het asielzoekerscentrum, woonachtig in een woning in een flat aan de Briljantstraat in Alphen aan den Rijn. Zij vond deze woning echter klein. De klager gaf aan dat voor dezelfde huurprijs grotere woningen beschikbaar waren in dezelfde flat. Hij verzocht de Klachtencommissie of zij ervoor kon zorgen dat de klager een woning met een grote woonkamer en drie slaapkamers in dezelfde flat toegewezen kreeg. Besluit De Klachtencommissie nam naar aanleiding van dit verzoek contact op met Woonmarkt Rijnstreek. Wonen Centraal berichtte de Klachtencommissie vervolgens. Men gaf aan dat Wonen Centraal woningen aan de gemeente aanbiedt voor statushouders. De gemeente plaatst advertenties van deze woningen op een site. Statushouders kunnen dan reageren op zo’n advertentie. De klager had gereageerd op zo’n advertentie en vervolgens de woning aan de Briljantstraat toegewezen gekregen. De klager was alleenstaand en wenste heel graag in de Briljantstraat te wonen omdat twee zoons van haar daar woonden. Wonen Centraal gaf aan dat als de klager een grotere woning wenste, zij zich in kon schrijven als woningzoekende bij Woonmarkt Rijnstreek en vervolgens kon reageren op het woningaanbod. Er was recent twee keer geadverteerd voor een woning in de Briljantstraat, waarop geen reacties waren gekomen. De Klachtencommissie nam deze reactie van Wonen Centraal ter kennisgeving aan. Zij vond het een keurige en volledige reactie. De Klachtencommissie besloot vervolgens om niet aan het verzoek van de klager tegemoet te komen. Zij verwees hem naar de reactie van Wonen Centraal. 5. De klager gaf aan dat zij een alleenstaande moeder was. Zij had een zoontje van drie jaar. De klager woonde in een flat aan de Diamantstraat in Alphen aan den Rijn. Zij voelde zich absoluut niet veilig in deze flat. De klager schetste diverse incidenten die zich in deze flat hadden voorgedaan. Besluit De Klachtencommissie nam naar aanleiding van dit verzoek contact op met Woonmarkt Rijnstreek. De Klachtencommissie moest aandringen op een reactie van Wonen Centraal. De Klachtencommissie nam deze reactie ter kennisgeving aan. ( De reactie luidde: Hoewel dit geen zaak voor uw klachtencommissie is zal ik hieronder kort aangeven wat de reactie naar mevrouw is geweest: - Haar telefonisch uitgelegd dat wij haar niet zomaar een andere woning kunnen geven, maar dat we het vervelend voor haar vinden dat zij de overlast zo ervaart. - Er is naar alle bewoners van de (hoge) Diamantstraat een brief gestuurd uit naam van de wijkagent en onze wijkconsulent. Dit is de tekst geweest:
14
**************** De afgelopen weken is in uw wooncomplex sprake geweest van verhoogde mate van overlast bij 1 specifiek adres. De politie is bezig om deze ongewenste situatie aan te pakken. Helaas kan het de aankomende dagen nog wel onrustig zijn, maar naar verwachting duurt dit niet lang meer. Wij begrijpen dat dit voor u een onprettige situatie is, daarom willen wij u hierover kort informeren. Inhoudelijk kunnen wij niet verder op deze kwestie ingaan, in verband met privacy. Hiervoor vragen wij uw begrip. Wanneer er calamiteiten plaatsvinden, zoals vernieling of poging tot inbraak kunt u 112 bellen. Bij minder urgente zaken zoals geluidsoverlast kunt u bellen met 0900 – 8844. ************* - mevrouw heeft inmiddels een redelijk inschrijfduur opgebouwd, echter blijkt dat zij toch op best wel populaire woningen reageert (voornamelijk eengezinswoningen). Dit bespoedigt een snelle verhuizing niet) De Klachtencommissie verklaarde deze klacht niet-ontvankelijk. De Klachtencommissie behandelt uitsluitend die klachten over de uitvoering van werkzaamheden die geregeld zijn in het Convenant Woonruimteverdeling Rijnstreek. Deze klacht behoorde niet tot haar werkgebied, omdat er geen raakvlak was met woonruimteverdeling. De woonconsulent van Wonen Centraal gaf in zijn reactie aan dat hij deze klacht geen zaak vond voor de Klachtencommissie Woonruimteverdeling. De Klachtencommissie benadrukte dat zij op grond van artikel 8 lid 5 van het Reglement van de Klachtencommissie beslist over de ontvankelijkheid van de klacht alvorens tot een behandeling over te gaan. Verder bepaalt artikel 9, lid 1 dat de commissie bevoegd is relevante inlichtingen in te winnen.
.
15
16
Jaarverslag Regionale Urgentiecommissie Woonruimteverdeling over de periode 1 januari 2012 - 31 december 2012
Inleiding Voor u ligt het jaarverslag van de Regionale Urgentiecommissie Woonruimteverdeling van de regio Holland Rijnland, verder te noemen de Commissie. De Commissie oefent haar bevoegdheden onafhankelijk uit namens het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland (Hoofdstuk V van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2009). Op grond van genoemde bevoegdheden neemt de Commissie besluiten over urgentieaanvragen uit de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Hoewel de gemeente Noordwijkerhout ook behoort tot de regio Holland Rijnland heeft deze gemeente ten aanzien van de behandeling van urgentieaanvragen een geclausuleerd mandaat aan het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland verstrekt. De inhoudelijke en organisatorische voorbereiding en afhandeling van zaken geschiedt door het secretariaat van Holland Rijnland. De Commissie is belast met het beoordelen van de urgentieaanvragen in de regio Holland Rijnland, aan de hand van de in artikel 17 e.v. van de Verordening geformuleerde criteria, de in- en uitschrijving van urgent (stadsvernieuwing)woningzoekenden in het urgentieregister, het vaststellen van het zoekprofiel, de beslissing over eventuele verlenging van de urgentietermijn of de intrekking van de verleende urgentie en de eventuele toepassing van de hardheidsclausule voor het verlenen van een urgentie. De Commissie De Commissie kent de volgende samenstelling: Mevrouw B.M. Reiss De heer mr. M. Doeven tot 15 oktober 2012 De heer G.P. Duivenvoorden De heer W.J.A.J. Peters, MBA De heer B. Donker Samenstelling secretariaat: De heer mr. J.C.A. van Tol Mevrouw mr. A.H.H. Aarts Mevrouw J. Witteman
Werkzaam (als, in, geweest) voorzitter (sector Zorg) lid en plv. voorzitter (sector Bestuurszaken) lid en plv. voorzitter (sector Wonen) lid (sector Zorg) lid (sector Financiële dienstverlening)
secretaris secretaris plv. medewerker secretariaat
Het aantal gehouden zittingen bedroeg in 2012: 28 1.0 Algemeen 1.1 Overlijden de heer mr. M. Doeven Op 15 oktober 2012 is overleden de heer mr. M. Doeven. De Commissie heeft met droefheid hiervan kennis genomen. De heer mr. M. Doeven, was sinds 2002 onafhankelijk lid, voorgedragen door de woningcorporaties, en was plaatsvervangend voorzitter van de Commissie. Met zijn bestuursjuridische kennis heeft hij een grote invloed gehad in de besluitvorming en de verdere uitbouw van de Commissie. Hiervoor zijn wij hem dankbaar. Onze gedachten gaan uit naar zijn vrouw, dochter en naaste familieleden. De uitvaartdienst is bijgewoond door de leden en het secretariaat. 1.2 Specifiek Vanaf 1 juni 2012 heeft Holland Rijnland de werkprocessen van de urgentieregeling gedigitaliseerd. Holland Rijnland heeft hiervoor aan de leden van de Commissie Ipads ter beschikking gesteld.
1
In de loop van 2013 kunnen de urgentieaanvragen door de woningcorporaties eveneens gedigitaliseerd aangeleverd worden.
In mei 2012 heeft de voorzitter en de secretaris een gesprek gehad met de MO-zaak ter evaluatie van de door hen geleverde adviezen. Met de MO-zaak is afgesproken dat het wenselijk is dat ook huisbezoeken worden afgelegd. Verder is er afgesproken dat vanuit het secretariaat geregeld enkele casussen met de MO-zaak worden doorgenomen, zeker als er voor de Commissie onduidelijkheden in het advies zitten.
1.3 Beleidspunten Naar aanleiding van een advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften wordt een woningzoekende, die korte tijd in het buitenland heeft gewoond en weer terugkeert naar Nederland, en een zelfstandige sociale huurwoning heeft achtergelaten, als een “spijtoptant” behandeld. 2.0
Behandeling van de aanvragen
De Commissie heeft in 2012 338 aanvragen behandeld. Ten opzichte van 2011 zijn de aanvragen afgenomen met 25 %.
In dit verslagjaar heeft de Commissie 51 aanvragen ter advisering voorgelegd aan de GGD. Naar aanleiding van deze adviezen heeft de Commissie 38 urgentieverklaringen afgegeven en 7 afgewezen. Zes aanvragen zijn nog in behandeling.
Aan de MO-zaak zijn eveneens 51 aanvragen ter advisering voorgelegd. Naar aanleiding van deze adviezen heeft de Commissie 37 urgentieverklaringen afgegeven en 8 afgewezen. Zes aanvragen zijn nog in behandeling.
2.1 Overzicht reguliere urgentieaanvragen over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012
jaren
2009
%
2010
%
2011
%
2012
%
Toewijzingen
189
46
202
53
292
64
162
48
Afwijzingen
200
49
138
35
123
27
147
43
Lopend
21
5
30
7
30
6
16
5
Vervallen/
0
0
21
5
10
3
13
4
410
100
391
100
455
100
338
100
ingetrokken Totalen
2.2 Overzicht urgentieaanvragen naar aangesloten corporaties in het jaar 2012 Reguliere aanvragen Corporatie
Aanvragen
Toewijzingen Afwijzingen Vervallen Lopend
Alkemade
13
3
9
1
0
RijnhartWonen
20
8
11
1
0
Buitenlust
6
4
2
0
0
Dunavie
56
23
25
3
5
Ons Doel
21
10
10
0
1
N’ wijkse. Wst.
20
11
8
0
1
Portaal
50
22
26
2
0
De Sleutels
80
53
20
1
6
2
A. van Padua
12
4
5
1
2
Stek
28
15
11
2
0
Vooruitgang
10
4
5
1
0
Warmunda
6
0
5
1
0
Woonzorg NL.
16
5
10
0
1
Totaal
338
162
147
13
16
2.3 Stadsvernieuwingsurgenties In 2012 heeft de Commissie wegens sloop of grootonderhoud in totaal 288 stadsvernieuwingsurgentieverklaringen afgegeven ten behoeve van de navolgende corporaties: Antonius van Padua Stek De Sleutels Wst. Buitenlust Wbv. Warmunda Rijnhart Wonen Portaal Gemeente Voorschoten
: : : : : : : : :
2 38 2 101 46 14 20 64 1
complex Puijkendam complex Leembruggenstraat e.o. Keo project Tuinstadwijk complex Soembastraat en Celebesstraat complex Norremeerstraat complex Brittenstein Complex Meerburgerkade
2.4 Overzicht urgentieaanvragen naar grond
Reguliere aanvragen naar
2009
%
2010
%
2011
%
2012
%
105
26
95
24
61
13
54
37
9
41
11
57
13
25
7
131
33
21
5
31
7
66
20
30
7
27
7
33
7
25
7
9
2
0
0
0
0
0
0
Rosa Manus
14
3
0
0
0
0
0
0
Hardheid
84
20
207
53
273
60
168
50
410
100
391
100
455
100
338
100
Grond Medisch algemeen Medisch met WMO-beschikking Psychosociaal Financieel Echtscheiding
Totaal
Toekenningen naar grond
2009
%
2010
%
2011
%
2012
16
%
Medisch algemeen
46
24
61
30
33
11
28
17
Medisch met WMO-beschikking
35
19
37
19
54
18
23
15
Psychosociaal
20
11
17
8
29
10
20
12
Financieel
14
7
16
8
19
7
9
5
4
2
0
0
0
0
0
0
Rosa Manus
13
7
0
0
0
0
0
0
Hardheidclausule
57
30
71
35
157
54
82
51
189
100
202
100
292
100
162
100
Echtscheiding
Totaal
In de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2009 zijn twee gronden opgenomen om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring, te weten: medische en/of psychosociale gronden of een financiële grond. Om voor een medische en/of psychosociale problematiek in aanmerking te kunnen komen voor een
3
urgentieverklaring, moet een aanvrager een zelfstandige woning bewonen. De huidige woning moet voor de aanvrager ongeschikt voor bewoning zijn. Verder is in de Huisvestingsverordening een hardheidsclausule opgenomen.
Afwijzingen naar grond
2009 2010
2011
2012
Zwangerschap, inwoning
17
7
1
2
Kan op kamer
25
20
25
22
Kan zelf voorzien;
30
28
14
6
Gezinshereniging, - uitbreiding
0
2
7
0
Vochtproblemen, burenruzie, slechte buurt, woningkrapte e.d.
0
3
1
3
38
33
29
24
Negatief GGD/MO-zaak Teveel eigen vermogen
9
3
5
7
Niet regionaal gebonden
26
14
23
15
Geen acute noodzaak
14
0
0
0
0
3
1
6
32
27
24
57
Tijdelijke huur
3
0
0
5
Geen nieuwe feiten of omstandigheden aangetoond
1
7
1
0
Huurschuld/overlast
0
3
1
0
Diversen
5
3
2
0
Heroverwogen na afwijzing
0
-15
-11
-9
200
138
123
138
Financieel: geen woonkostentoeslag/inkomensgrens/eigen schuld Echtscheiding/relatiebreuk.
Totaal
In eerste instantie heeft de Commissie 147 aanvragen afgewezen. Na het indienen van een bezwaarschrift of de behandeling van het bezwaarschrift bij de diverse Beroep- en Bezwaarschriftencommissies en/of de behandeling van een beroepschrift bij de Rechtbank zijn alsnog negen urgentieverklaringen verleend. Deze correcties zijn in dit overzicht verwerkt.
2.5 Toekenningen naar hardheid: Toekenningen naar hardheid Relatiebreuk/echtscheiding/huiselijk geweld/medische
2012 29
problematiek Dakloosheid
11
Woont in een sloopwoning
0
Buiten de regio
3
Zwangerschap
2
Huiselijk geweld Kan niet op een kamer Remigratie
0 15 2
Inwoning
20
Totaal
82
Toelichting op toekenningen naar hardheid:
Ten opzichte van 2011 zijn de aanvragen op hardheid met 105 stuks afgenomen. De Commissie constateert dat haar kritische beoordeling van de aanvragen op hardheid zijn vruchten afwerpt. Een andere mogelijke oorzaak zou kunnen zijn dat de corporatiemedewerk(st)ers bij de inname van de urgentieaanvragen de regelgeving op
4
een juiste wijze uitlegt dat de woningzoekende alsnog besluit om de aanvraag niet in te dienen.
De aanvragen op hardheid worden ingediend naar aanleiding van het feit dat men niet meer weet hoe uit een situatie te komen. Dit heeft vooral te maken met de problemen die vrouwen en de kinderen ondervinden betreffende de gevolgen van een relatiebreuk c.q. echtscheiding. Deze groep komt op straat te staan en kan niet door anderen worden geholpen. Tevens worden aanvragen ingediend, ondersteund door brieven van Jeugdzorg, Kwadraad, Stichting Mee, Rivierduinen, het AMK etc., waaruit blijkt dat deze woningzoekenden niet op een kamer kunnen wonen.
Zoals in het jaarverslag 2011 reeds aangegeven komen in 2012 verder aanvragen voort uit diverse hulpverleningsinstanties. Deze instellingen die ook zelf via de regeling voor bijzondere doelgroepen in aanmerking komen voor een zogenaamde contigentwoning adviseren hun cliënten, die niet bij deze instelling voor een woning in aanmerking komen een urgentieaanvraag in te dienen. Deze cliënten kunnen niet op een kamer wonen en hebben niet genoeg woonpunten verzameld om op eigen kracht een woning te vinden. In al deze gevallen wordt advies gevraagd of betrokkene niet op een kamer kan wonen. Nieuw is dat Stichting Zout te Katwijk vanaf 2012 haar cliënten adviseert een urgentieaanvraag in te dienen. Stichting Zout is een christelijke, interkerkelijke organisatie die onder andere werkzaam is te Katwijk. Na een behandeling moeten cliënten doorstromen naar een zelfstandige woning. Stichting Zout komt niet als een bijzondere doelgroep voor contigentwoningen in aanmerking.
Al deze complexe aanvragen noopt de Commissie er toe in (toenemende mate) advies aan de GGD of MO-zaak te vragen. Naar aanleiding van deze deskundige en goed gemotiveerde adviezen zijn totaal 75 aanvragen op hardheid toegekend. De Commissie heeft zelf 7 aanvragen op hardheid toegekend.
2.6
Secretariaat: Het secretariaat profiteert qua werkzaamheden nog niet van de afname van de urgentieaanvragen. Dit vindt de oorzaak in de digitale procesvoering dat Holland Rijnland in 2012 heeft doorgevoerd. Dit betekent dat vanaf 1 juni 2012 alle aanvragen dubbel zijn geregistreerd. Deze dubbele registratie is nodig in verband met de controle op de digitale procesvoering. Vanaf 1 januari 2013 zullen de werkprocessen digitaal verlopen.
3.0 Beroep en Bezwaar 3.1 Commissies voor de Beroep- en Bezwaarschriften Tegen een besluit van de Commissie staat conform de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) bezwaar open. Dit bezwaar wordt behandeld door de daarvoor ingestelde commissies voor de Beroep- en Bezwaarschriften (als bedoeld in artikel 7:13 AWB). Kamer 1 brengt voor de gehele regio, behalve de gemeente Katwijk en Noordwijkerhout, een advies uit aan het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland.
De eerste- en tweede kamer zijn verzocht de advisering op elkaar af te stemmen, zodat in identieke gevallen geen rechtsongelijkheid kan ontstaan. In 2012 is er naar het oordeel van de Commissie van rechtsongelijkheid geen sprake geweest.
De gemeente Noordwijkerhout heeft de bezwaarschriftenprocedure niet gemandateerd. Dit betekent dat voor deze gemeente de al ingestelde gemeentelijke Beroepen Bezwaarschriftencommissie adviezen uitbrengt. De gemeente Noordwijkerhout heeft conform de adviezen beslist.
5
3.2 Overzicht bezwaarschriften Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de in 2009, 2010, 2011 en 2012 ingekomen bezwaarschriften tegen een besluit van de Urgentiecommissie en de adviezen van de Beroep- en Bezwaarschriftencommissies hierop. Regionale Beroep- en Bezwaarschriftencommissie (Kamer 1) Totaal
Ongegrond
Gegrond
Niet
Herzien
ontvanke
door
lijk
commissie
Ingetrokken
Aanhouden
Lopend
d.m.v. GGD-advies of MO-zaak 2012
94
25
4
3
9
9
44
2011
58
25
0
3
16
5
9
2010
97
48
6
4
16
10
5
8
2009
86
24
10
2
13
12
2
25
Aanhouden
Lopend
Beroep– en Bezwaarschriftencommissie gemeente Katwijk (Kamer 2) Totaal
Ongegrond
Gegrond
Niet
Herzien
ontvanke
door
lijk
commissie
Ingetrokken
2012
3
1
1
1
2011
7
4
1
1
2010
21
12
1
2
5
1
2009
20
8
2
6
2
2
1
Beroep– en Bezwaarschriftencommissie gemeente Noordwijkerhout Totaal
Ongegrond
2012
2
2
2011
2
2
2010
5
2
2009
5
3
Gegrond
Niet
Herzien
ontvanke
door
lijk
commissie
Ingetrokken
Aanhouden
Lopend
1
2 2
Toelichting bij de cijfers: In 2012 zijn 99 bezwaarschriften binnenkomen. Dit is 29% van de aanvragen. Hiervan waren vier bezwaarschriften gericht tegen het toegekende zoekprofiel. Één bezwaarschrift was gericht tegen de intrekking van de urgentieverklaring en zeventien bezwaarschriften tegen het afgegeven zoekprofiel van een stadsvernieuwingsurgentieverklaring.
In 2012 zijn ten aanzien van 2011 aanzienlijk meer bezwaarschriften ingediend. Dit ondanks het feit dat de aanvragen zijn afgenomen. Uit onderzoek blijkt dat meeste woningzoekenden in bezwaar zijn gegaan betreffende het afwijzen van een woning inzake een echtscheiding/relatiebreuk, het afwijzen betreffende het zelf kunnen voorzien door middel van een kamer en een negatief GGD/MO-zaak advies. In vele gevallen wordt een bezwaarschrift ondersteund door één van de hulpverlenende instanties in deze regio ingediend.
6
De Commissie heeft geen zwaarwegende redenen gezien om, naar aanleiding van de adviezen van de Bezwaarschriftencommissies, het beleid aan te passen.
3.3 Algemeen: Het contact met de diverse secretariaten wordt wederom, eveneens als de vorige jaren, als plezierig ervaren. 4.0 Rechtbank In 2012 is in drie gevallen beroep ingesteld tegen besluiten van het Dagelijks Bestuur Holland Rijnland bij de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage. Twee beroepsschriften zijn ingetrokken. In één zaak heeft de Rechtbank nog geen uitspraak gedaan. Totaal
Ongegrond
Gegrond
Niet
Ingetrokken
Aanhouden
2
1
2
3
ontvankelijk 2012
3
2011
3
2
1
2010
9
8
1
2009
10
4
1
4.1 Aandachtspunten Rechtbank: Geen 5.0 Raad van State In 2012 zijn geen beroepszaken gediend bij de Raad van State. 6.0 Toekomst Hoewel in 2011 nog werd gedacht dat de nieuwe Huisvestingsverordening per 1 januari 2013 in werking zou treden, zal dat nu naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 2014 worden. De Commissie heeft haar zienswijze op de concept-Huisvestingverordening 2014 verstrekt aan Holland Rijnland.
Naar aanleiding van het overlijden van de heer mr. M. Doeven heeft de Commissie besloten geen nieuw lid aan te trekken. De Commissie is van mening dat de huidige samenstelling voldoende is om tot de ingangsdatum van de nieuwe Huisvestingsverordening te functioneren.
7.0 Tot slot Urgentieaanvragen worden in de vergaderingen van de Commissie op een uiterst zorgvuldige wijze behandeld. Ogenschijnlijk identieke urgentieaanvragen dienen toch apart behandeld te worden. De uitspraken van de Raad van State, Rechtbank en de adviezen van de Beroep- en Bezwaarschriftencommissies worden, voor zover nodig in de besluitvorming betrokken. Waar nodig wordt het beleid van de Commissie aangepast, indien deze aanpassing niet in strijd is met de verordening.
Uit de adviezen van de Beroep- en Bezwaarschriftencommissies over 2012 blijkt wederom dat de besluiten van de Commissie praktisch altijd worden overgenomen. De Commissie waakt samen met het secretariaat over consistente besluitvorming.
Leiden, 1 april 2013
7
voorzitter,
secretaris,
B.M. Reiss
mr. J.C.A. van Tol
8
Onderwerp: ambtelijke reactie op de Omgevingswet Op verzoek van een groot aantal gemeenten uit het Ambtelijke Overleg Ruimtelijke Ordening, is er een ambtelijke reactie uitgegaan naar de VNG over de concepttekst van de Omgevingswet. De aanleiding daarvoor is dat deze nieuwe wet een grote impact zal hebben op de ambtelijke organisatie binnen de gemeente. De VNG heeft verzocht om reacties vanuit de gemeenten op de tekst. Gekozen is om niet te reageren met een formele brief, maar om op innovatieve wijze samen te werken aan een reactie in Google Docs. Holland Rijnland heeft hierbij een platformfunctie vervult en de reactie verstuurd namens de gemeenten. Bijgaand de reactie van Holland Rijnland aan de VNG per mail. Dit betreft de concepttekst, aangevuld met opmerkingen en suggesties.
Van: Jeroen Ververs Verzonden: donderdag 11 april 2013 11:14 Aan: '
[email protected]' Onderwerp: reactie vanuit de gemeenten van de regio Holland Rijnland Beste heer/mevrouw, Hierbij een reactie op de Omgevingswet vanuit de regio Holland Rijnland. Holland Rijnland is een vrijwillige, maar niet vrijblijvende samenwerking van en voor vijftien gemeenten in het hart van de Randstad. Het samenwerkingsverband bestaat uit de volgende gemeenten:
1. Alphen aan den Rijn 2. Hillegom 3. Kaag en Braassem 4. Katwijk 5. Leiden 6. Leiderdorp 7. Lisse 8. Nieuwkoop 9. Noordwijk 10. Noordwijkerhout 11. Oegstgeest 12. Rijnwoude 13. Teylingen 14. Voorschoten 15. Zoeterwoude Binnen het ambtelijk overleg over het thema ruimtelijke ordening dat wij regulier hebben, bestond de behoefte om te reageren op de Omgevingswet. Er bleken vooral veel vragen te leven over de consequenties hiervan voor de gemeenten. Nu staat het alle gemeenten natuurlijk vrij om een brief naar u toe te sturen. Wij hebben er daarnaast
voor gekozen om een ambtelijke reactie te geven met een groot aantal vragen en opmerkingen in de concepttekst zelf (we hebben gewerkt via Google docs). Er volgt vooralsnog geen formele, bestuurlijke reactie. Hopelijk is onze reactie helder en werkbaar voor u. Mochten er nog vragen zijn dan hoor ik dat graag van u. Met vriendelijke groet, Jeroen Ververs Senior projectleider Ruimtelijke Agenda Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden telefoon: 071‐5239078 mobiel: 06‐46165079
[email protected]
Reactie van de gemeenten uit de regio Holland Rijnland met specifieke bijdragen van: 1. M. Vroonhof Gemeente Leiderdorp google-account
[email protected] 2. P. Ceelen Gemeente Zoeterwoude google-account
[email protected] 3. A. Rustenhoven Gemeente Katwijk google-account
[email protected] 4. Christel van Rijn Gemeentes Voorschoten/Wassenaar via google account Jeroen Ververs 5. Jeroen Ververs Regio Holland Rijnland google-account
[email protected] 6. Joël Eichler Gemeente Kaag en Braassem google-account
[email protected] [hier gegevens toevoegen - tabs voor uitlijning gebruiken]
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
Disclaimer
Voor u ligt de toetsversie van de concept-Omgevingswet met het bijbehorende concept van de memorie van toelichting. Na het uitbrengen van de kabinetsnotitie stelselherziening omgevingsrecht in maart 2012 en de internetconsultatie daarover, zijn het afgelopen half jaar verdiepingssessies, botsproeven en thematische bijeenkomsten georganiseerd. Dat heeft samen met de adviezen van de vijf adviescommissies en van andere instanties geleid tot een indrukkingwekkende lijst van verbeterpunten die deels verwerkt zijn in de toetsversie, deels nader onderzoek vergen en deels opgepakt worden bij de onderliggende regelgeving (amvb’s en ministeriële regelingen).
Doel De voorliggende toetsversie is bedoeld voor de formele toetsen door Actal, Raad voor de Rechtspraak en Planbureau voor de Leefomgeving, voor de formele consultatie van de bestuurlijke koepels, voor advisering door de vijf externe Adviescommissies en instanties als het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu en de Commissie van Advies voor de Waterstaatswetgeving, alsmede voor gericht overleg met het bedrijfsleven en de natuur- en milieuorganisaties. Over de toetsversie vindt geen openbare consultatie plaats. Op verzoek kan de toetsversie worden toegestuurd.
1
Inhoudsopgave concept-Omgevingswet
Deel I. De fysieke leefomgeving HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Afdeling 1.1 Afdeling 1.2 Afdeling 1.3
Begripsbepalingen Toepassingsgebied en doelen Zorg voor de fysieke leefomgeving
Deel II. Overheidszorg (taken en bevoegdheden, omgevingswaarden, beleid en maatregelen) HOOFDSTUK 2 OVERHEIDSZORG VOOR DE FYSIEKE LEEFOMGEVING Afdeling 2.1 Afdeling 2.2 § 2.2.1 § 2.2.2 § 2.2.3 § 2.2.4 Afdeling 2.3 § 2.3.1 § 2.3.2 § 2.3.3 § 2.3.4
Algemene bepalingen over de overheidszorg Organisatie van de overheidszorg Toedeling taken Doorwerking van beleid door instructieregels Doorwerking van beleid door instructies Bijzondere beheerbevoegdheden Omgevingswaarden en andere waarden voor de overheidszorg Gemeente Provincie Rijk Juridische kwalificatie en doorwerking
HOOFDSTUK 3 OMGEVINGSVISIES EN PLANNEN & PROGRAMMA’S Afdeling 3.1 Afdeling 3.2 § 3.2.1 § 3.2.2 § 3.2.3 § 3.2.4 programma
Omgevingsvisies Plannen en programma’s Algemene bepalingen Verplichte plannen en programma’s Onverplichte plannen en programma’s Programmatische aanpak en beoordeling van voorgenomen activiteiten door middel van een plan of
Deel III. Activiteiten en projecten HOOFDSTUK 4 ALGEMENE REGELS VOOR ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING Afdeling 4.1 Algemene bepalingen over omgevingsplan en verordeningen Afdeling 4.2 Voorbereidingsbescherming Afdeling 4.3 Het gemeentelijke omgevingsplan Afdeling 4.4 De provinciale omgevingsverordening Afdeling 4.5 Rijksregels § 4.5.1 Algemene bepalingen over rijksregels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving § 4.5.2 Bijzondere bepalingen over rijksregels
2
Opmerking [1]: j.e.eichler: In de WABO heeft reeds een succesvolle samenvoeging van wetten plaatsgevonden, het samenvoegen van wetten in een Omgevingswet is dan ook een positieve ontwikkeling voor het overzicht in de wetgeving. Wel leeft de angst dat sectorale wetgeving alsnog zorgt voor een te groot aantal AMVB’s waardoor het voordeel ... [1] Opmerking [2]: j.e.eichler: Er is behoefte aan een grotere afwegingsruimte voor maatwerk op locatie. Milieuwetgeving zorgt vaak voor een impasse waardoor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving niet kan worden verbeterd. Ook het LIB is hier debet aan. Door mogelijkheid ... [2] Opmerking [3]: j.e.eichler: Hoewel het logisch is dat er momenteel nog maar weinig duidelijk is over de exacte werking van de wet, is het van groot belang dat de informatievoorziening vanuit het Rijk ruimschoots voor invoering van de wet op gang wordt gebracht. Op die wijze ... [3] Opmerking [4]: j.e.eichler: De juridische werking van het bestemmingsplan is momenteel voldoende, er is geen behoefte aan een nieuw instrument in de zin van een omgevingsplan aangezien de verzameling van ruimtelijke plannen op ruimtelijkeplannen.nl reeds ... [4] Opmerking [5]: omgevingsw etZTW: Algemene vraag: Wordt op termijn nog toegewerkt naar het afschaffen van plangrenzen? M.a.w. zodat je regels opstelt per 'type' bestemming ipv per plan. Opmerking [6]: omgevingsw etZTW: Algemene opmerking: Een aantal bestaande regelingen wordt vooral gebruikt voor projecten die op initiatief van de overheid worden genomen;bv vanuit tracéwet, waterwet. De regelingen vanuit de Wro ... [5] Opmerking [7]: omgevingsw etZTW: Eenvoudig beter: De initiatiefnemer mag geen 'last' hebben van de afstemming 'achter het loket'. Maar de praktijk leert dat de initiatiefnemer daar juist wel zicht en grip op wil hebben. Zeker bij complexere projecten ... [6]
HOOFDSTUK 5 DE OMGEVINGSVERGUNNING EN HET PROJECTBESLUIT Afdeling 5.1 Afdeling 5.2 § 5.2.1 § 5.2.2
Algemene bepalingen De omgevingsvergunning Verbodsbepalingen Reikwijdte omgevingsvergunning en aanwijzing bevoegd gezag
§ 5.2.3 § 5.2.4 § 5.2.5 Afdeling 5.3 § 5.3.1 § 5.3.2 § 5.3.3
De beoordeling van de aanvraag Inhoud en werking Actualisering, wijziging en intrekking Projectprocedure Algemene bepalingen Voornemen, verkenning en voorkeursbeslissing Projectbesluit
Deel IV. Zorgvuldige en transparante besluitvorming
HOOFDSTUK 6 PROCEDURES Afdeling 6.1 § 6.1.1 § 6.1.2 § 6.1.3 § 6.1.4 § 6.1.5 § 6.1.6 § 6.1.7 § 6.1.8 Afdeling 6.2 § 6.2.1 § 6.2.2 § 6.2.3 § 6.2.4 § 6.2.5 § 6.2.6 Afdeling 6.3 § 6.3.1 § 6.3.2 § 6.3.3 Afdeling 6.4 § 6.4.1 § 6.4.2 § 6.4.3
Algemene bepalingen Algemene delegatiegrondslag procedurele en vormvereisten Elektronisch verkeer Gebruik van gegevens en methoden Toepassing afdeling 3.5 Algemene wet bestuursrecht Beslistermijnen Betrokkenheid van andere bestuursorganen Inwerkingtreding Bepalingen over beroep Voorbereidingsprocedures Toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht Omgevingsvisie Plannen en programma’s Gemeentelijk omgevingsplan, waterschapsverordening en provinciale omgevingsverordening Gedoogplichtbeschikkingen Grondexploitatie De omgevingsvergunning Algemeen Reguliere procedure Toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht Projectprocedure Voornemen Voorkeursbeslissing Projectbesluit
HOOFDSTUK 7 MILIEUEFFECTRAPPORTAGE Afdeling 7.1 Afdeling 7.2 § 7.2.1 § 7.2.2
Algemene bepalingen milieueffectrapportage Milieueffectrapportage voor plannen of programma’s Plannen of programma’s waarvoor het maken van een milieueffectrapport verplicht is Milieueffectrapport dat betrekking heeft op een plan of programma
§ 7.2.3 § 7.2.4
Het plan of programma Evaluatie
Opmerking [8]: j.e.eichler: De onderzoekverplichting zorgt nu vaak voor een grote beperking, er is al onderzoek nodig voordat duidelijk is of er aanvullend Mer onderzoek nodig is. Ook de effecten van bijvoorbeeld flora en fauna zorgen geregeld voor een onevenredige bepreking op andere gebieden. Het integraal benaderen van de ruimtelijke wetgeving is dan ook een kans om een afwegingskader te bieden op basis waarvan de belangen vanuit verschillende sectorale wetten onderling kunnen worden afgewogen. Voor flora en fauna in het bijzonder is er ook altijd onderzoek nodig om aan te kunnen tonen of er negatieve effecten zijn van een bepaalde ontwikkeling. Het zou een flinke lastenverlichting zijn als deze verplichting kon worden afgewogen aan de hand van een verwachtingenkaart, zoals er bijvoorbeeld ook bij archeologie is.
Specifiek in relatie tot Natura 2000 gebieden levert de stikstofdepositie een groot probleem op in de MER. De oorzaken van de aanwezige stikstof liggen vaak buiten het gebied waarvoor de MER wordt opgesteld, maar toch zorgt het voor een flinke beperking. De mogelijkheid om de afweging breder te trekken door integratie van meerdere wetten biedt ook hier een grote kans.
Afdeling 7.3 § 7.3.1 § 7.3.2 § 7.3.3 § 7.3.4
Milieueffectrapportage voor besluiten Besluiten waarvoor het maken van een milieueffectrapport verplicht is Besluiten waarvoor moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt Milieueffectrapport dat betrekking heeft op een besluit Het besluit
Deel V. Gereserveerd HOOFDSTUK 8 Gereserveerd HOOFDSTUK 9 Gereserveerd HOOFDSTUK 10 Gereserveerd Deel VI. Aanvullend instrumentarium HOOFDSTUK 11
GEDOOGPLICHTEN
Afdeling 11.1 Afdeling 11.2 Afdeling 11.3 § 11.3.1 § 11.3.2 § 11.3.3 § 11.3.4 Afdeling 11.4
Algemene bepalingen Gedoogplichten van rechtswege Bij beschikking op te leggen gedoogplichten Algemene bepalingen Gedoogplichten De gedoogplichtbeschikking Bijzondere bepalingen Schadevergoeding
HOOFDSTUK 12
GRONDEXPLOITATIE
HOOFDSTUK 13
FINANCIËLE BEPALINGEN
Afdeling 13.1 Afdeling 13.2 Afdeling 13.3
Leges Vergoeding van hogere kosten van de gemeente Financiële bepalingen met betrekking tot omgevingsvergunningen
HOOFDSTUK 14
BEVOEGDHEDEN IN BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
Afdeling 14.1 Afdeling 14.2 Afdeling 14.3 Afdeling 14.4
Algemene bepalingen Ongewoon voorval Bevoegdheden bij overschrijding alarmeringswaarden Bevoegdheden en taken bij gevaar voor natte waterstaatswerken
HOOFDSTUK 15
SCHADE
4
HOOFDSTUK 16
HANDHAVING EN UITVOERING
Afdeling 16.1 Afdeling 16.2 Afdeling 16.3 Afdeling 16.4 Afdeling 16.5
Algemene bepalingen Afstemming, coördinatie en interbestuurlijk toezicht Aanwijzing toezichthouders en opsporingsambtenaren Bestuurlijke sancties Uitvoering (Gereserveerd)
Deel VII. Algemene onderwerpen
HOOFDSTUK 17
ADVIESORGANEN
Afdeling 17.1 § 17.1.1 § 17.1.2 Afdeling 17.2 § 17.2.1 § 17.2.2 Afdeling 17.3
Adviesorganen op rijksniveau Algemene bepalingen Rijksadviesorganen Adviesorganen op gemeentelijk niveau Algemene bepalingen Verplichte gemeentelijke adviesorganen Adviseurs
HOOFDSTUK 18
INFORMATIE EN OPENBAARHEID
Afdeling 18.1 § 18.1.1 § 18.1.2 § 18.1.3 § 18.1.4 § 18.1.5 Afdeling 18.2
Informatie over de fysieke leefomgeving Monitoring en beoordeling van de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving Registers, verslaglegging en rapportage RO-online Kaarten Wetenschappelijk onderzoek Openbaarheid (Gereserveerd)
HOOFDSTUK 19
OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN
Afdeling 19.1 Afdeling 19.2 Afdeling 19.3 Afdeling 19.4
Implementatie internationaalrechtelijke verplichtingen Experimenteerbepaling Overgangsrecht Slotbepalingen
BIJLAGE A. Definities B. Verwijzing naar internationale regelgeving C. Tijdstip van toepassing van internationaalrechtelijke verplichtingen D. Bepalingen die van toepassing zijn in de exclusieve economische zone 5
Wet van …, houdende regels over het beschermen en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het, mede gelet op internationaalrechtelijke verplichtingen en artikel 21 van de Grondwet, wenselijk is samenhangende, doelmatige en vereenvoudigde regels te stellen over het beschermen en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving, met oog voor duurzame ontwikkeling; HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Afdeling 1.1 Begripsbepalingen Artikel 1.1 (begrippen) De bijlage bij deze wet bevat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen: a. definities van begrippen, b. bepalingen over het tijdstip van de toepassing van internationaalrechtelijke verplichtingen. Afdeling 1.2
Toepassingsgebied en doelen
Artikel 1.2 (fysieke leefomgeving) 1. Deze wet heeft betrekking op: a. de fysieke leefomgeving, en b. activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. 2. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval: a. bouwwerken, b. infrastructuur, c. watersystemen, d. water, e. bodem, f. lucht, g. landschappen, h. natuur, i. cultureel erfgoed. 3. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden mede aangemerkt gevolgen voor de mens. Gevolgen voor de fysieke leefomgeving kunnen in ieder geval voortvloeien uit: a. het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan, b. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, c. emissies en hinder, d. ontstane risico’s. Artikel 1.3 (maatschappelijke doelen van de wet) 1. Deze wet is gericht op het, met oog voor duurzame ontwikkeling en in onderlinge samenhang: a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en b. op een doelmatige wijze beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. 2. Deze wet is ook gericht op andere doelen, voor zover dat bij of krachtens deze wet is bepaald.
6 Artikel 1.4 (verhouding tot andere wetgeving) Deze wet strekt zich niet uit tot het toepassingsgebied van een andere wet die regels bevat over de fysieke leefomgeving of van op die wet gebaseerde regels, tenzij bij of krachtens die wet anders is bepaald.
Artikel 1.5 (exclusieve economische zone) 1. Deze wet is van toepassing in de exclusieve economische zone, voor zover dat in de bijlage bij deze wet is bepaald. 2. Een krachtens deze wet gestelde regel is van toepassing in de exclusieve economische zone, voor zover dat voor die regel bij algemene maatregel van bestuur of regeling is bepaald. Afdeling 1.3 Zorg voor de fysieke leefomgeving Artikel 1.6 (zorgplicht voor een ieder) Een ieder die een activiteit verricht, neemt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht. Artikel 1.7 (activiteit met nadelige gevolgen) Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht: a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen, b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd. 7
HOOFDSTUK 2 OVERHEIDSZORG VOOR DE FYSIEKE LEEFOMGEVING Afdeling 2.1 Algemene bepalingen over de overheidszorg Artikel 2.1 (inhoud van de overheidszorg) 1. De zorg van gemeente, waterschap, provincie en Rijk voor de fysieke leefomgeving wordt verwezenlijkt door het uitoefenen van taken en bevoegdheden voor de fysieke leefomgeving op grond van deze of een andere wet door of namens de bestuursorganen van die openbare lichamen. 2. Bestuursorganen houden bij het uitoefenen van taken en bevoegdheden op grond van deze wet rekening met de onderlinge samenhang van de relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en de rechtstreeks daarbij betrokken belangen. 3. Bij of krachtens deze wet kunnen de onderdelen, aspecten of belangen, bedoeld in het tweede lid, worden uitgewerkt of begrensd. Deze uitwerking of begrenzing kan in ieder geval betrekking hebben op: a. de toedeling van functies aan de fysieke leefomgeving, b. de kwaliteit van bouwwerken, c. de staat en werking van infrastructuur, d. de staat van watersystemen en het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, e. de bescherming en verbetering van het milieu, f. de bescherming van landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, g. beschermde dier- en plantensoorten en hun leefgebieden, h. het behoud van cultureel erfgoed. 4. De overheidszorg voor de fysieke leefomgeving kan het beheer omvatten. Het beheer kan in ieder geval bestaan uit: a. aanleg, wijziging, onderhoud of het nemen van maatregelen, b. het uitoefenen van op grond van deze wet toegedeelde bevoegdheden over activiteiten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de betrokken onderdelen of aspecten van de fysieke leefomgeving. Artikel 2.2 (samenwerking) 1. Bestuursorganen oefenen taken en bevoegdheden op grond van deze wet op een doelmatige, doeltreffende en gecoördineerde wijze uit en houden daarbij rekening met elkaars verantwoordelijkheid voor de overheidszorg. 2. Bestuursorganen kunnen taken en bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid gemeenschappelijk uitoefenen. Daarbij wordt niet voorzien in een overdracht van taken of bevoegdheden.
Afdeling 2.2 Organisatie van de overheidszorg § 2.2.1 Toedeling taken Artikel 2.3 (algemene criteria uitoefening van taken en bevoegdheden) 1. Een bestuursorgaan van een provincie oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, uitsluitend uit: a. met het oog op een gemeenteoverstijgend belang of, voor zover niet strijdig met het tweede lid, aanhef en onder a, een regio-overstijgend belang, b. als uitoefening op provinciaal niveau aangewezen is in verband met een doelmatige en doeltreffende overheidszorg voor de fysieke leefomgeving of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting. 2. Een bestuursorgaan van het Rijk oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, uitsluitend uit: 8 a. met het oog op een regio-overstijgend belang, b. als uitoefening op nationaal niveau aangewezen is in verband met een doelmatige en doeltreffende overheidszorg voor de fysieke leefomgeving of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting. Artikel 2.4 (toedeling taken gemeente) 1. Bij het gemeentebestuur of een bestuursorgaan van de gemeente berusten: a. de op grond van deze of een andere wet toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, waaronder de taken, genoemd in het tweede lid, en b. de bij algemene maatregel van bestuur toegedeelde taken.
Opmerking [9]: omgevingsw etZTW: Mogen we, gezien het integrale karakter van de wet, aannemen dat het doel altijd 'alle aspecten van de fysieke leefomgeving omvat. En niet zoals nu bijvoorbeeld bij aanleg infrastructuur, afbreuk wordt gedaan aan het aspect Ruimte ten gunste van Transport vanwege noodzakelijke doelmatigheid van te nemen maatregelen?
2. De volgende taken, bedoeld in het eerste lid, onder a, laatste zinsdeel, berusten bij het gemeentebestuur: a. de inzameling, het transport en de verwerking van afvloeiend hemelwater, voor zover de houder dit redelijkerwijs niet op of in de bodem of het oppervlaktewater kan brengen, b. het treffen van maatregelen in het openbaar gemeentelijke gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de op grond van deze wet aan de fysieke leefomgeving toegedeelde functies zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet op grond van artikel 2.5, 2.6 of 2.7 tot de taak van het bestuur of een bestuursorgaan van een waterschap of provincie of tot de taak van een minister behoort, c. de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater door middel van een vuilwaterriool, binnen de bebouwde kom of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gedeelte van het grondgebied van een gemeente, d. het beheer van een watersysteem of onderdeel daarvan met bijbehorende op grond van artikel 4.1 vastgestelde beperkingengebieden, als een gemeente daarvoor op grond van artikel 2.6, derde lid, of 2.7, derde lid, als beheerder is aangewezen; het beheer is gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de waterkwaliteit en het veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de op grond van deze wet toegedeelde functie, e. de zuivering van stedelijk afvalwater, bedoeld in artikel 2.5, vierde lid, f. de bescherming van de staat en werking van de hierna genoemde infrastructuur tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur of een bijbehorend beperkingengebied: 1°. lokale spoorwegen, in gevallen waarbij toepassing is gegeven aan artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor, 2°. openbare wegen, voor zover niet in beheer bij een waterschap, een provincie of het Rijk. Artikel 2.5 (toedeling taken waterschap) 1. Bij het bestuur of een bestuursorgaan van het waterschap berusten de op grond van deze wet of een andere wet toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, waaronder de taken, genoemd in het tweede lid. 2. De volgende taken, bedoeld in het eerste lid, laatste zinsdeel, berusten bij het bestuur van het waterschap: a. het beheer van een watersysteem of onderdeel daarvan met bijbehorende op grond van artikel 4.2 vastgestelde beperkingengebieden, waarvoor het waterschap op grond van artikel 2.6, derde lid, of 2.7, derde lid, als beheerder is aangewezen. Het beheer is gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de waterkwaliteit en het veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de op grond van deze wet toegedeelde functie, b. het zoveel mogelijk voorkomen van schade aan het watersysteem in bij een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aangewezen gevallen, c. de zuivering van stedelijk afvalwater, gebracht in een openbaar vuilwaterriool, in een daartoe bestemde installatie, d. de bescherming van de staat en werking van de openbare wegen in het beheer bij het waterschap.
9 3. Een installatie als bedoeld in het tweede lid, onder c, kan worden geëxploiteerd door het waterschap of door een rechtspersoon die door het bestuur van het waterschap met de zuivering is belast. 4. Het bestuur van een waterschap en het gemeentebestuur kunnen bepalen dat de zuivering plaatsvindt in een installatie onder de zorg van de gemeente, als dat aantoonbaar doelmatiger is voor de zuivering van het stedelijk afvalwater. Bij ontbreken van overeenstemming binnen een jaar na een daartoe strekkend voorstel beslissen gedeputeerde staten. 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een goede uitvoering van het vierde lid nadere regels worden gesteld. Artikel 2.6 (toedeling taken provincie) 1. Bij het provinciebestuur of een bestuursorgaan van de provincie berusten: a. de op grond van deze of een andere wet toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, waaronder de taken, genoemd in het tweede lid, en b. de bij algemene maatregel van bestuur toegedeelde taken. Op de toedeling van taken, bedoeld onder b, is artikel 2.3, eerste lid, van toepassing. 2. De volgende taken, bedoeld in het eerste lid, onder a, laatste zinsdeel, berusten bij het provinciebestuur of het daarbij genoemde bestuursorgaan van de provincie: a. de gebiedsgerichte coördinatie van de overheidszorg, met toepassing van artikel 2.3, eerste lid,
b. de bescherming van bij provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden, c. de bescherming van bij provinciale omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebieden en grondwaterlichamen waaruit water voor de bereiding van drinkwater wordt gewonnen, d. het beheer van gesloten stortplaatsen, door gedeputeerde staten, e. het beheer van een watersysteem of onderdeel daarvan met bijbehorende op grond van artikel 4.3 vastgestelde beperkingengebieden, als dat watersysteem of onderdeel niet op grond van artikel 2.7, tweede lid, onder a, in beheer bij het Rijk is, en dat beheer niet plaatsvindt door op een grond van het derde lid aangewezen waterschap of andere openbaar lichaam; het beheer is gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de waterkwaliteit en het veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de op grond van deze wet toegedeelde functie. Tot het beheer behoren ook: 1°. het nemen van maatregelen met het oog op de grondwaterkwaliteit en grondwaterkwantiteit, 2°. het bestuurlijk toezicht op het beheer van de in de aanhef bedoelde watersystemen of onderdelen daarvan en op andere dan primaire waterkeringen, door gedeputeerde staten, 3°. het bestuurlijk toezicht op de veiligheid en hygiëne bij het zwemmen op bij jaarlijks besluit van gedeputeerde staten aangewezen zwemwaterlocaties en badinrichtingen, door gedeputeerde staten, f. de bescherming van de staat en werking van de volgende infrastructuur tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur of een bijbehorend beperkingengebied: 1°. burgerluchthavens van regionale betekenis, 2°. lokale spoorwegen, voor zover geen toepassing is gegeven aan artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor, door gedeputeerde staten, 3°. wegen in beheer bij een provincie. 3. Bij provinciale omgevingsverordening worden, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van de Waterschapswet, waterschappen of andere openbare lichamen aangewezen waarbij geheel of gedeeltelijk het beheer berust van een watersysteem of onderdeel daarvan als bedoeld in het tweede lid, onder e. Artikel 2.7 (toedeling taken minister) 1. Bij Onze Minister of Onze Minister die het aangaat berusten: a. de op grond van deze of een andere wet toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, waaronder de taken, genoemd in het tweede lid, en b. de bij algemene maatregel van bestuur toegedeelde taken. Op de toedeling van taken, bedoeld onder b, is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. 10 2. De volgende taken, bedoeld in het eerste lid, onder a, laatste zinsdeel, berusten bij Onze daarbij genoemde Minister: a. het beheer van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen watersystemen of onderdelen daarvan, met bijbehorende op grond van artikel 4.21 vastgestelde beperkingengebieden, door Onze Minister. Het beheer is gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de waterkwaliteit en het veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de op grond van deze wet toegedeelde functie. Tot het beheer behoren ook: 1°. het voorkomen of tegengegaan van landwaartse verplaatsing van de kustlijn, voor zover dat volgens Onze Minister noodzakelijk is om te voldoen aan een omgevingswaarde voor de waterveiligheid als bedoeld in artikel 2.27, 2°. het bestuurlijk toezicht op het beheer van de watersystemen, bedoeld in de aanhef, en primaire waterkeringen in beheer bij een waterschap of een ander openbaar lichaam, b. de bescherming van de staat en werking van de hierna genoemde infrastructuur tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur of in het beperkingengebied: 1°. de luchthaven Schiphol en overige burgerluchthavens van nationale betekenis: door Onze Minister, 2°. militaire luchthavens: door Onze Minister van Defensie, 3°. hoofdspoorwegen en bijzondere spoorwegen: door Onze Minister, 4°. wegen in beheer bij het Rijk: door Onze Minister. 3. Bij de maatregel, bedoeld in het tweede lid, onder a, kunnen niet tot het Rijk behorende openbare lichamen worden aangewezen waarbij geheel of gedeeltelijk het beheer berust van een bij die maatregel aangewezen watersysteem of onderdeel daarvan. 4. De begrenzing van oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan die behoren tot een watersysteem dat op grond van het eerste lid of tweede lid is aangewezen, en de begrenzing van het beperkingengebied, worden bij ministeriële regeling vastgesteld, in overeenstemming met bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
§ 2.2.2 Doorwerking van beleid door instructieregels Artikel 2.8 (grondslag algemene instructieregels provincie) 1. Bij provinciale omgevingsverordening kunnen regels worden gesteld over: a. de inhoud, toelichting of motivering van een: 1°. plan of programma als bedoeld in artikel 3.3, wanneer vastgesteld door een gemeente of waterschap, of 3.6, tweede lid, 2°. gemeentelijk omgevingsplan of waterschapsverordening, 3°. omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.2, 5.3 of 5.5, 4°. projectbesluit als bedoeld in artikel 5.33, 5°. peilbesluit als bedoeld in artikel 2.21, wanneer vastgesteld door een bestuursorgaan van een waterschap, b. de uitoefening van een taak als bedoeld in artikel 2.4 of 2.5. 2. Regels als bedoeld in het eerste lid kunnen in afwijking van dat lid krachtens provinciale omgevingsverordening worden gesteld indien het betreft: a. de aanwijzing of begrenzing van een gebied of anderszins de geografische begrenzing of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de instructieregel ziet; b. regels van administratieve of uitvoeringstechnische aard. 3. Op het stellen van regels op grond van het eerste of tweede lid is artikel 2.3, eerste lid, van toepassing.
11 Artikel 2.9 (verplichte instructieregels provincie) 1. Bij of krachtens provinciale omgevingsverordening worden in ieder geval regels als bedoeld in artikel 2.8, eerste of tweede lid, gesteld: a. over het voorkomen of beperken van geluidhinder in stiltegebieden als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, onder b, b. ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, onder c, c. over het luchthavengebied en beperkingengebied, bedoeld in de Wet luchtvaart, behorend bij de burgerluchthavens van regionale betekenis waarvoor een luchthavenbesluit geldt. 2. De regels voor een luchthavengebied hebben betrekking op de functie en het gebruik van de grond voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op het gebruik van het gebied als luchthaven. 3. De regels voor een beperkingengebied hebben betrekking op beperkingen voor de functie, het gebruik en de staat van gronden, bouwwerken en andere objecten, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de vliegveiligheid of in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer. Artikel 2.10 (grondslag algemene instructieregels Rijk) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over: a. de inhoud, toelichting of motivering van een: 1°. plan of programma als bedoeld in artikel 3.3, wanneer vastgesteld door een bestuursorgaan van een gemeente, waterschap of provincie, 3.11 of 3.12, aanhef en onder a, 2°. gemeentelijk omgevingsplan, waterschapsverordening of provinciale omgevingsverordening, 3°. omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.2, 5.3, 5.5 of 5.6, 4°. projectbesluit als bedoeld in artikel 5.30, wanneer vastgesteld door gedeputeerde staten, of 5.33, 5°. peilbesluit als bedoeld in artikel 2.21, b. de uitoefening van een taak als bedoeld in artikel 2.4, 2.5 of 2.6. 2. Regels als bedoeld in het eerste lid kunnen in afwijking van dat lid bij regeling van Onze Minister of Onze Minister die het aangaat worden gesteld als het betreft: a. de aanwijzing of begrenzing van een gebied of anderszins de geografische begrenzing of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de instructieregel ziet; b. regels van administratieve of uitvoeringstechnische aard. 3. Op het stellen van regels op grond van het eerste of tweede lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing.
Artikel 2.11 (verplichte instructieregels Rijk voor luchthavens) 1. Bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, worden in ieder geval regels als bedoeld in artikel 2.10, eerste of tweede lid, gesteld over: a. het luchthavengebied en het beperkingengebied, bedoeld in de Wet luchtvaart, behorend bij: 1˚. de luchthaven Schiphol, 2˚. de overige burgerluchthavens van nationale betekenis, bedoeld in artikel 8.1 van de Wet luchtvaart waarvoor een luchthavenbesluit geldt, en 3˚. de militaire luchthavens waarvoor een luchthavenbesluit geldt, b. het beperkingengebied, bedoeld in artikel 8a.54 juncto 8a.55 van de Wet luchtvaart, behorend bij buitenlandse luchthavens. 2. Artikel 2.9, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het stellen van de regels, bedoeld in het eerste lid, onder a. Artikel 2.12 (verplichte instructieregels Rijk voor cultureel erfgoed) 1. Bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, worden in ieder geval regels als bedoeld in artikel 2.10, eerste of tweede lid, gesteld over het behoud van cultureel erfgoed. 2. De regels hebben in ieder geval betrekking op de bescherming van de in de bodem bekende of te verwachten archeologische monumenten. 12
Artikel 2.13 (inhoud instructieregels) 1. Op grond van de artikelen 2.8 tot en met 2.12 kunnen uitsluitend regels worden gesteld over onderwerpen van regeling, bestuur of beheer die bij of krachtens deze wet worden gevorderd. 2. Op grond van de artikelen 2.8 tot en met 2.12 kan in ieder geval worden bepaald dat: a. een daarbij gestelde regel uitsluitend geldt voor een daarbij aangewezen gebied of geval, b. bij een plan of programma, gemeentelijk omgevingsplan, waterschapsverordening of provinciale omgevingsverordening: 1°. van een regel kan worden afgeweken, 2°. nadere regels kunnen worden gesteld, c. geen omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit kan worden verleend, d. een voorschrift dat is opgenomen in een omgevingsvergunning binnen een daarbij gestelde termijn wordt gewijzigd, of dat de vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. 3. Het bestuursorgaan tot wie een regel is gericht geeft daar op juiste en volledige wijze uitvoering aan, binnen de bij de maatregel of verordening gestelde termijn. Artikel 2.14 (ontheffing instructieregels) 1. Op grond van artikel 2.8, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten, op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of waterschap, ontheffing kunnen verlenen van een regel als bedoeld in dat artikel. 2. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, kan worden bepaald dat Onze Minister of Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente, waterschap of provincie, ontheffing kan verlenen van een regel als bedoeld in dat artikel. 3. Als op grond van artikel 2.10, eerste lid, is bepaald dat bij provinciale omgevingsverordening van een regel kan worden afgeweken of nadere regels kunnen worden gesteld, kan bij die maatregel ook worden bepaald dat gedeputeerde staten op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of waterschap ontheffing kunnen verlenen van een regel of regels als bedoeld in dat artikel. 4. Een ontheffing als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt uitsluitend verleend als de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarvoor ontheffing wordt gevraagd onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot een met die regel te dienen belang. 5. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste tot en met derde lid kunnen voorschriften worden verbonden. § 2.2.3 Doorwerking van beleid door instructies Artikel 2.15 (grondslag instructie provincie)
1. Gedeputeerde staten kunnen het gemeentebestuur of het bestuur van een waterschap waarvan het beheergebied geheel of grotendeels in die provincie is gelegen een instructie geven over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op grond van deze wet. 2. Het eerste lid is niet van toepassing als toepassing wordt gegeven of kan worden gegeven aan: a. artikel 124, 124a of 273a van de Gemeentewet, of b. artikel 156, eerste lid, van de Waterschapswet. 3. Op het geven van een instructie op grond van het eerste lid is artikel 2.3, eerste lid, van toepassing. 4. Het bestuur tot wie de instructie is gericht geeft op juiste en volledige wijze uitvoering aan het gevorderde, binnen de bij de instructie gestelde termijn. 5. De instructie kan slechts betrekking hebben op onderwerpen van regeling, bestuur of beheer die bij of krachtens deze wet worden gevorderd.
13 Artikel 2.16 (grondslag instructie Rijk) 1. Onze Minister of Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, kan het bestuur van een provincie, gemeente of waterschap een instructie geven over de uitoefening van een taak of bevoegdheid. 2. Het eerste lid is niet van toepassing als toepassing wordt gegeven of kan worden gegeven aan: a. artikel 124a, 124b of 268 van de Gemeentewet, of b. artikel 121 of 261 van de Provinciewet. 3. Op het geven van instructie op grond van het eerste lid zijn de artikelen 2.3, tweede lid, en 2.15, vierde en vijfde lid, van toepassing. Artikel 2.17 (instructie beschermd stads- of dorpsgezicht) 1. Een instructie als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, kan in ieder geval door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met Onze Minister aan het gemeentebestuur worden gegeven voor een stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988. 2. Het gemeentebestuur voorziet in het gemeentelijke omgevingsplan, binnen de bij de instructie gestelde termijn, in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht en blijft daarin voorzien, tenzij het instructiebesluit wordt ingetrokken. Artikel 2.18 (indeplaatstreding) 1. Voor zover het bestuur van een waterschap niet binnen de daarvoor gestelde termijn juist en volledig uitvoering geeft aan een instructiebesluit als bedoeld in artikel 2.15 of 2.16, zijn gedeputeerde staten bevoegd namens dat bestuur en ten laste van dat waterschap te voorzien in het gevorderde. 2. Als gedeputeerde staten geen gebruik maken van hun bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid is Onze Minister bevoegd namens het bestuur van het waterschap en ten laste van het waterschap te voorzien in het gevorderde. De artikelen 121, tweede en vierde lid, 121a tot en met 121e en 121g van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 2.2.4 Bijzondere beheerbevoegdheden Artikel 2.19 (beheer zwemwaterlocaties en badinrichtingen) 1. Gedeputeerde staten kunnen voor op grond van artikel 2.6, tweede lid, onder e, onder 3˚, aangewezen zwemwaterlocaties of badinrichtingen een negatief zwemadvies geven of een zwemverbod instellen als de hygiëne of veiligheid daartoe aanleiding geeft. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden gesteld over: a. de indeling door gedeputeerde staten van op grond van artikel 2.6, tweede lid, onder e, onder 3˚, aangewezen zwemwaterlocaties en badinrichtingen in kwaliteitsklassen, b. het beheer van de zwemwaterkwaliteit door de beheerder van het watersysteem of onderdeel daarvan en het geven van aanwijzingen door gedeputeerde staten aan de beheerder van het desbetreffende watersysteem of onderdeel daarvan, c. de informatieverstrekking door gedeputeerde staten aan het publiek en aan Onze Minister, d. de vaststelling van het tijdvak voor het gebruik van zwemwaterlocaties en badinrichtingen. Artikel 2.20 (legger)
1. Het bestuur van een waterschap of Onze Minister, stelt voor bij provinciale omgevingsverordening, respectievelijk algemene maatregel van bestuur aangewezen en bij hen in beheer zijnde natte waterstaatswerken of onderdelen daarvan een legger vast. 2. De legger beschrijft de ligging, vorm, afmeting en constructie van het natte waterstaatswerk en, indien van toepassing, de ligging van het op grond van afdeling 4.1 of artikel 4.21 vastgestelde beperkingengebied. 3. Bij provinciale omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vorm en inhoud van de legger. Daarbij worden regels gesteld over een bijbehorend 14 technisch beheerregister voor andere dan primaire waterkeringen respectievelijk primaire waterkeringen, waarvoor een omgevingswaarde voor de waterveiligheid als bedoeld in artikel 2.24, respectievelijk 2.27, is vastgesteld. Artikel 2.21 (peilbesluit) 1. Het bestuur van een waterschap stelt een of meer peilbesluiten vast voor bij provinciale omgevingsverordening, respectievelijk algemene maatregel van bestuur aangewezen oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of onderdelen daarvan, waarvoor dat waterschap op grond van artikel 2.6, derde lid, of 2.7, derde lid, als beheerder is aangewezen. 2. Onze Minister stelt een of meer peilbesluiten vast voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of onderdelen daarvan, die op grond van artikel 2.7, tweede lid, bij hem in beheer zijn. 3. In het peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk in stand worden gehouden.
Afdeling 2.3 Omgevingswaarden § 2.3.1 Gemeente Artikel 2.22 (grondslag omgevingswaarden gemeente) 1. Bij het gemeentelijke omgevingsplan kunnen omgevingswaarden worden vastgesteld. 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een omgevingswaarde als bedoeld in paragraaf 2.3.2 of 2.3.3 is vastgesteld, tenzij bij de desbetreffende regels anders is bepaald. § 2.3.2 Provincie Artikel 2.23 (grondslag omgevingswaarden provincie) 1. Bij provinciale omgevingsverordening kunnen omgevingswaarden worden vastgesteld. 2. Op het vaststellen van een omgevingswaarde op grond van het eerste lid is artikel 2.3, eerste lid, van toepassing. 3. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een omgevingswaarde als bedoeld in de artikel 2.25, 2.26 of 2.27 is vastgesteld, tenzij bij de desbetreffende regels anders is bepaald. 4. Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, kunnen provinciale staten worden verplicht om bij de provinciale omgevingsverordening een omgevingswaarde voor daarbij genoemde doeleinden vast te stellen. 5. Op het opleggen van een verplichting op grond van het vierde lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. Artikel 2.24 (verplichte omgevingswaarden provincie voor watersystemen) 1. Bij provinciale omgevingsverordening worden in ieder geval omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, vastgesteld voor: a. de veiligheid van bij provinciale omgevingsverordening aangewezen andere dan primaire waterkeringen, voor zover niet in beheer bij het Rijk, b. de gemiddelde overstromingskans per jaar van bij provinciale omgevingsverordening aan te wijzen gebieden met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop oppervlaktewaterlichamen niet in beheer bij het Rijk, moeten zijn ingericht. 2. Bij provinciale omgevingsverordening wordt voor de op grond van het eerste lid, onder a, aangewezen andere dan primaire waterkeringen voor daarbij aan te geven locaties vastgesteld welke relatie tussen waterstanden en omgevingswaarde voor de veiligheid uitgangspunt is bij de bepaling van het waterkerend vermogen. Bij die vaststelling kunnen ook waarden worden vastgesteld voor andere relevante factoren.
15 § 2.3.3 Rijk Artikel 2.25 (grondslag omgevingswaarden Rijk) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omgevingswaarden worden vastgesteld. 2. Op het vaststellen van omgevingswaarden op grond van het eerste lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. Artikel 2.26 (verplichte omgevingswaarden Rijk voor milieu) Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.25 vastgesteld voor: a. de kwaliteit van de buitenlucht, waaronder de depositie en concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht en de blootstelling van de mens, b. de jaarlijks voor Nederland in totaal ten hoogste toegestane hoeveelheden emissies naar de buitenlucht van daarbij aangewezen verontreinigende stoffen, c. de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen en de chemische kwaliteit van grondwaterlichamen, d. de externe veiligheidsrisico’s van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, e. de geluidsbelasting afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Artikel 2.27 (verplichte omgevingswaarden Rijk voor watersystemen) 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, vastgesteld voor: a. de veiligheid van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen primaire waterkeringen, voor iedere bij die maatregel aangewezen dijkring of ieder dijkringdeel aangegeven als: 1°. de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de hoogste hoogwaterstand waarop de tot directe kering van het buitenwater bestemde primaire waterkering moet zijn berekend, ook gelet op de andere factoren die bepalend zijn voor het waterkerend vermogen, of 2°. de gemiddelde kans per jaar op een overstroming van het door de dijkring of het dijkringdeel beschermde gebied door het bezwijken van een primaire waterkering, b. de veiligheid van primaire keringen die niet zijn bestemd tot directe kering van het buitenwater zolang daarvoor geen waarde is vastgesteld als bedoeld onder a, aanhef en onder 2°, c. de veiligheid van andere dan primaire waterkeringen, voor zover in beheer bij het Rijk, d. de kwantitatieve toestand van daarbij aangewezen oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, e. de gemiddelde overstromingskans per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk moeten zijn ingericht. 2. Bij ministeriële regeling wordt voor daarbij aan te geven locaties vastgesteld welke relatie tussen waterstanden en omgevingswaarde voor de veiligheid uitgangspunt is bij de bepaling van het waterkerend vermogen van primaire waterkeringen en andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk. Bij die vaststelling kunnen ook waarden worden vastgesteld voor andere relevante factoren. De vaststelling geschiedt telkens voor een periode van ten hoogste twaalf jaar. 3. Onze Minister draagt zorg voor de totstandkoming en beschikbaarstelling van technische leidraden voor het ontwerp en het beheer van primaire waterkeringen. Artikel 2.28 (rangorde bij watertekorten) 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de rangorde van maatschappelijke en ecologische behoeften vastgesteld, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. 2. Bij of krachtens de maatregel en, in de gevallen bij de maatregel bepaald, provinciale omgevingsverordening kunnen nadere regels worden gesteld over de in het eerste lid bedoelde rangorde. Bij die regels kan de rangorde ook van toepassing worden verklaard op het beschikbare grondwater.
16 § 2.3.4 Juridische kwalificatie en doorwerking Artikel 2.29 (aard en doorwerking omgevingswaarden) 1. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde op grond van artikel 2.22 tot en met 2.27 wordt aangegeven:
a. of deze waarde een resultaatsverplichting, inspanningsverplichting of andere, daarbij te omschrijven verplichting met zich brengt, b. het tijdstip of de termijn waarop aan de verplichting moet worden voldaan, c. de mogelijkheden tot afweging, afwijking of uitstel, met de daarvoor geldende voorwaarden, d. de locaties, gebieden of objecten waar de omgevingswaarde van toepassing is, e. bij welke op grond van deze wet of een andere wet uit te oefenen taken of bevoegdheden de omgevingswaarde wordt betrokken en op welke wijze, f. of, anders dan bij een op grond van artikel 3.9 of paragraaf 3.2.4 vastgesteld plan of programma, door een daarbij aangewezen bestuursorganen maatregelen worden genomen met het oog op het voldoen aan een omgevingswaarde, en g. of een omgevingwaarde na een daarbij genoemde periode wordt herzien en op welke wijze. 2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing als voor het voldoen aan de omgevingswaarde een programmatische aanpak als bedoeld in paragraaf 3.2.4 is vastgesteld en de uitoefening van de desbetreffende taak of bevoegdheid wordt onderbouwd vanuit dat programma. 3. Het eerste lid, aanhef en onderdeel f, is niet van toepassing op maatregelen waarop paragraaf 5 van hoofdstuk 7 van de Waterwet van toepassing is. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het eerste lid, waartoe in ieder geval regels kunnen behoren over: a. de wijze van vaststellen, meten of berekenen van een omgevingswaarde, b. het aanwijzen van activiteiten waarin, vanwege het niet in betekenende mate van invloed zijn op de fysieke leefomgeving, in afwijking van het eerste lid, onder e, een omgevingswaarde niet wordt betrokken bij de uitoefening van een taak of bevoegdheid.
17
HOOFDSTUK 3 OMGEVINGSVISIES EN PLANNEN OF PROGRAMMA’S
Afdeling 3.1 Omgevingsvisies Artikel 3.1 (vaststellen omgevingsvisie) 1. De gemeenteraad kan ter invulling van de gemeentelijke overheidszorg voor de fysieke leefomgeving een gemeentelijke omgevingsvisie vaststellen. 2. Provinciale staten stellen ter invulling van de provinciale overheidszorg voor de fysieke leefomgeving een provinciale omgevingsvisie vast. 3. Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, ter invulling van de overheidszorg van het Rijk voor de fysieke leefomgeving een nationale omgevingsvisie vast. Artikel 3.2 (inhoud omgevingsvisie) De omgevingsvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het grondgebied en de hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren integrale beleid.
Afdeling 3.2 Plannen of programma’s § 3.2.1 Algemene bepalingen Artikel 3.3 (vaststellen plan of programma) Burgemeester en wethouders, het bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten en Onze Minister of Onze Minister die het aangaat kunnen plannen of programma’s vaststellen. Artikel 3.4 (inhoud plan of programma) Een plan of programma bevat een uitwerking van het te voeren beleid of het beheer voor een of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving of maatregelen om aan omgevingswaarden te voldoen of doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken. Artikel 3.5 (gezamenlijke vaststelling plannen of programma’s) Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen verplicht worden om plannen of programma’s als bedoeld in paragraaf 3.2.2 gezamenlijk vast te stellen. § 3.2.2 Verplichte plannen en programma’s Artikel 3.6 (verplichte plannen of programma’s gemeente en waterschap) 1. Burgemeester en wethouders van een gemeente, gelegen in een door Onze Minister aangewezen agglomeratie als bedoeld in artikel 3, onder k, van de richtlijn omgevingslawaai, stellen het actieplan, bedoeld in artikel 8 van die richtlijn, vast voor de volgende geluidbronnen, aan de hand van de voor die geluidbronnen vastgestelde geluidbelastingkaarten, bedoeld in artikel 7 van de richtlijn omgevingslawaai: a. andere wegen dan die bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, of 3.8, eerste lid, b. andere spoorwegen dan die bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, of 3.8, eerste lid, c. belangrijke luchthavens als bedoeld in artikel 3, onder p, van de richtlijn omgevingslawaai, d. overige geluidbronnen. 2. Het bestuur van het waterschap stelt voor de watersystemen onder zijn beheer een waterbeheerprogramma vast, waarbij het rekening houdt met het regionale waterprogramma voor die watersystemen. Artikel 3.7 (verplichte plannen of programma’s provincie) 1. Gedeputeerde staten stellen het actieplan, bedoeld in artikel 8 van de richtlijn omgevingslawaai, vast voor provinciale wegen, voor andere spoorwegen dan hoofdspoorwegen, luchthavens van regionale betekenis, zover het betreft belangrijke wegen, spoorwegen en luchthavens bedoeld in artikel 3 van de richtlijn omgevingslawaai, aan de hand van de voor die wegen en spoorwegen en luchthavens vastgestelde geluidbelastingkaarten, bedoeld in artikel 7 van die richtlijn. 18 2. Gedeputeerde staten leggen het provinciale waterbeleid vast in regionale waterprogramma’s.
Opmerking [10]: omgevings wetZTW: Is dit dezelfde 'regio' als in bijv art 2.3 tweede lid?
3. Gedeputeerde staten van de provincie waarin een Natura 2000-gebied is gelegen of, als dat gebied in meer dan een provincie is gelegen, gedeputeerde staten van de provincie waarin dat gebied grotendeels is gelegen, stellen voor dat gebied een beheerplan vast. Artikel 3.8 (verplichte plannen of programma’s Rijk) 1. Onze Minister stelt het actieplan, bedoeld in artikel 8 van de richtlijn omgevingslawaai, vast voor wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen, de luchthaven Schiphol en andere luchthavens van nationale betekenis, zover het betreft belangrijke luchthavens bedoeld in artikel 3, onder p, van de richtlijn omgevingslawaai, aan de hand van de voor die wegen, spoorwegen en luchthavens vastgestelde geluidbelastingkaarten, bedoeld in artikel 7 van die richtlijn. 2. Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, de volgende plannen of programma’s vast: a. de stroomgebiedbeheerplannen, bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water, voor de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, voor zover die betrekking hebben of ook betrekking hebben op het Nederlandse grondgebied, b. de overstromingsrisicobeheerplannen, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de richtlijn overstromingsrisico’s, voor de stroomgebiedsdistricten, genoemd onder a, c. het actieplan en het programma van maatregelen, bedoeld in de artikelen 5 en 13 van de kaderrichtlijn mariene strategie, d. een nationaal waterprogramma waarin hij het nationaal waterbeleid opneemt. 3. Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Economische Zaken wordt in afwijking van artikel 3.7, derde lid, voor dat gebied of dat gedeelte vastgesteld door: a. Onze Minister van Economische Zaken, b. Onze Minister, als dat gebied of dat gedeelte onderdeel is van de rijkswateren is, c. Onze Minister van Defensie, als dat gebied of dat gedeelte een militair terrein is. Artikel 3.9 (verplicht plan of programma bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarde) 1. Als aannemelijk is dat niet wordt voldaan of niet zal worden voldaan aan een op grond van afdeling 2.3 vastgestelde omgevingswaarde stelt het daarvoor verantwoordelijke bestuursorgaan een plan of programma vast, gericht op het voldoen aan die omgevingswaarde, tenzij op grond van artikel 2.29 maatregelen zijn of worden vastgesteld. 2. Het eerste lid is niet van toepassing, voor zover een plan of programma moet worden vastgesteld op grond van artikel 3.6, 3.7 of 3.8. Artikel 3.10 (wijziging met oog op doelbereik) Het bestuursorgaan dat een plan of programma als bedoeld in deze paragraaf heeft vastgesteld, wijzigt dat plan of programma als uit de monitoring, bedoeld in artikel 18.1, blijkt dat met dat plan of programma aan de omgevingswaarde niet kan worden voldaan of de doelstelling voor de fysieke leefomgeving, waarvoor dat plan of programma is vastgesteld, niet bereikt kan worden. § 3.2.3 Onverplichte plannen en programma’s Artikel 3.11 (gemeentelijk rioleringsprogramma) De gemeenteraad kan ter invulling van de overheidszorg, bedoeld in artikel 2.4, onder a, b en c, een gemeentelijk rioleringsprogramma vaststellen. § 3.2.4 Programmatische aanpak en beoordeling van voorgenomen activiteiten door middel van een plan of programma Artikel 3.12 (toepassingsbereik) Deze paragraaf is van toepassing op plannen of programma’s als bedoeld in deze afdeling: a. die door gedeputeerde staten worden vastgesteld, betrekking hebben op grond van paragraaf 2.3.2, vastgestelde omgevingswaarden en bij provinciale omgevingsverordening zijn aangewezen, 19 b. die betrekking hebben op grond van paragraaf 2.3.3, vastgestelde omgevingswaarden en bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Artikel 3.13 (eisen aan plan of programma) 1. Het plan of programma bevat in ieder geval een beschrijving van: a. het gebied waarvoor het plan of programma geldt,
b. de periode waarop het plan of programma betrekking heeft of de mate van doelbereik waarbij het plan of programma eindigt, c. de omgevingswaarden of doelstellingen voor de fysieke leefomgeving waarvoor het plan of programma wordt vastgesteld, d. de toestand van het betrokken onderdeel van de fysieke leefomgeving, e. de verwachte ontwikkelingen in het gebied die naar verwachting gevolgen hebben voor het voldoen aan de omgevingswaarden of het bereiken van de doelstellingen, f. de activiteiten die naar verwachting gedurende die periode in het gebied zullen worden verricht, die naar verwachting effect hebben op het voldoen aan de omgevingswaarden of het bereiken van de doelstellingen, g. de gevolgen van de ontwikkelingen, bedoeld onder e, en de activiteiten, bedoeld onder f, voor de betrokken onderdelen van de fysieke leefomgeving, h. de maatregelen die bijdragen aan het voldoen aan de omgevingswaarden of het bereiken van de doelstellingen, de verwachte gevolgen daarvan voor de betrokken onderdelen van de fysieke leefomgeving en de termijn waarbinnen deze maatregelen worden uitgevoerd. 2. In het plan of programma wordt vastgelegd op welke wijze wordt gemonitord en wordt vastgesteld of aan de omgevingswaarden wordt voldaan of doelstellingen voor de fysieke leefomgeving worden bereikt. Artikel 3.14 (uitvoeringsplicht) De bestuursorganen die daartoe in het plan of programma zijn aangewezen, zorgen voor de uitvoering van de daarin opgenomen maatregelen binnen de daarbij aangegeven termijn. Deze plicht geldt uitsluitend voor zover uit het plan of programma blijkt dat die bestuursorganen met het opnemen van de maatregelen hebben ingestemd. Artikel 3.15 (ambtshalve wijziging) 1. Het bestuursorgaan dat daartoe in het plan of programma is aangewezen kan in dat plan of programma opgenomen maatregelen, activiteiten of ontwikkelingen wijzigen of vervangen of laten vervallen en maatregelen, activiteiten of ontwikkelingen aan het plan of programma toevoegen, als aannemelijk wordt gemaakt dat die wijzigingen per saldo passen binnen, of in ieder geval niet in strijd zijn met, het plan of programma. 2. Een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 3.14 dat verzoekt om wijziging van het plan of programma maakt aannemelijk dat de gevraagde wijzigingen per saldo passen binnen of in ieder geval niet in strijd zijn met dat plan of programma. 3. Het bestuursorgaan dat een plan of programma heeft vastgesteld, past dat plan of programma aan als uit de monitoring, bedoeld in de artikelen 3.13, tweede lid, of 18.1, naar zijn oordeel blijkt dat artikel 5.20 daarop niet langer in redelijkheid van toepassing kan zijn.
20 HOOFDSTUK 4
ALGEMENE REGELS VOOR ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING
Afdeling 4.1 Algemene bepalingen over omgevingsplan en verordeningen Artikel 4.1 (gemeentelijk omgevingsplan) 1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een gemeentelijk omgevingsplan vast, dat regels bevat over de fysieke leefomgeving.
2. Het gemeentelijke omgevingsplan kan de door het gemeentebestuur gestelde regels als bedoeld in artikel 108 van de Gemeentewet bevatten die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. 3. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad meer omgevingsplannen vaststellen, met dien verstande dat voor elk gedeelte van het gehele grondgebied van de gemeente slechts een omgevingsplan wordt vastgesteld. Artikel 4.2 (waterschapsverordening) 1. Het algemeen bestuur van het waterschap stelt een waterschapsverordening vast, die regels bevat over de fysieke leefomgeving. 2. De waterschapsverordening bevat de door het waterschapsbestuur gestelde regels als bedoeld in artikel 56 van de Waterschapswet die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Artikel 4.3 (provinciale omgevingsverordening) 1. Provinciale staten stellen een provinciale omgevingsverordening vast, die regels bevat over de fysieke leefomgeving. 2. De provinciale omgevingsverordening bevat de door het provinciebestuur gestelde regels als bedoeld in artikel 105 van de Provinciewet die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Artikel 4.4 (delegatie) De gemeenteraad, provinciale staten of het algemeen bestuur van een waterschap kunnen de bevoegdheid tot het wijzigen van onderdelen van het gemeentelijke omgevingsplan, de waterschapsverordening of de provinciale omgevingsverordening delegeren aan burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van het waterschap onderscheidenlijk gedeputeerde staten. Artikel 4.5 (algemene regels inhoud) 1. De regels in het gemeentelijke omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening kunnen in ieder geval inhouden: a. een plicht om van het verrichten van een daarbij aangewezen activiteit mededeling te doen aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan of andere instantie, b. een verbod om zonder voorafgaande melding aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan of andere instantie een daarbij aangewezen activiteit te verrichten. 2. De regels in het omgevingsplan, niet zijnde locatieontwikkelingsregels, kunnen in ieder geval inhouden een verbod om een daarbij aangewezen activiteit te verrichten of zonder omgevingsvergunning te verrichten. 3. De regels in de waterschapsverordening of de provinciale omgevingsverordening kunnen in ieder geval inhouden een verbod om een daarbij aangewezen activiteit te verrichten of zonder omgevingsvergunning te verrichten. Artikel 4.6 (maatwerk) 1. In het gemeentelijke omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening kunnen onderwerpen worden aangewezen waarvoor het bevoegd gezag bij beschikking de plicht kan opleggen om aan voorschriften te voldoen. 2. De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, kunnen afwijken van de in het omgevingsplan, respectievelijk de verordening gestelde regels, als dat bij die regels is bepaald. Daarbij kan worden bepaald: 21 a. in welke mate kan worden afgeweken, b. voor welke termijn kan worden afgeweken. Artikel 4.7 (gelijkwaardigheid) 1. In het gemeentelijke omgevingsplan, de waterschapsverordening of de provinciale omgevingsverordening kan worden bepaald dat voor een daarbij gestelde plicht om een maatregel te treffen geldt dat, in plaats daarvan, een andere maatregel kan worden getroffen als daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel wordt nagestreefd. 2. In het omgevingsplan of de verordeningen kan worden bepaald dat toepassing van een gelijkwaardige maatregel niet eerder is toegestaan dan nadat: a. de voorgenomen toepassing daarvan bij het bevoegd gezag is gemeld, of b. het bevoegd gezag aan de hand van overgelegde gegevens bij beschikking met de gelijkwaardigheid heeft ingestemd.
Afdeling 4.2 Voorbereidingsbescherming
Opmerking [11]: omgevings wetZTW: Maakt dit het besluitvormingsproces niet onnodig complex? Immers bij een sectorale wijzigings kan het plan integraal ter discussie gesteld worden. Opmerking [12]: omgevings wetZTW: Hoe wordt de integraliteit tussen deze regels en de gemeentelijke regels mbt de fysieke leefomgeving geborgd? (voorbeeld: landschappelijk en cultuurhistorisch gezien kunnen hekwerk onwenselijk zijn, terwijl ter bescherming van waterkering afscherming wel gewenst is.)
Artikel 4.8 (voorbereidingsbesluit omgevingsplan) 1. De gemeenteraad kan voor een locatie een besluit nemen met het oog op de voorbereiding van de wijziging van een gemeentelijk omgevingsplan. De gemeenteraad kan de bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 2. Om te voorkomen dat een bij een voorbereidingsbesluit aangewezen locatie minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van het met de wijziging van het omgevingsplan beoogde doel, kan bij dat besluit worden bepaald dat het in daarbij aangewezen gevallen verboden is: a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, b. bouwwerken te slopen, c. het gebruik van bouwwerken of locaties te wijzigen. 3. Bij een voorbereidingsbesluit kunnen gevallen als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, onder b, worden aangewezen waarin een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit kan worden aangehouden. 4. Een voorbereidingsbesluit vervalt als: a. niet binnen een jaar na inwerkingtreding van dat besluit een ontwerp tot wijziging van het gemeentelijke omgevingsplan ter inzage is gelegd, b. niet binnen zes maanden na de terinzagelegging van het ontwerp een wijziging van het gemeentelijke omgevingsplan is vastgesteld, c. de wijziging van het gemeentelijke omgevingsplan in werking treedt. Artikel 4.9 (voorbereidingsbesluit instructieregels provincie of Rijk) 1. Provinciale staten kunnen een besluit nemen met het oog op de voorbereiding van de wijziging van een gemeentelijk omgevingsplan vanwege een provinciale omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid. Provinciale staten kunnen de bevoegdheid delegeren aan gedeputeerde staten. 2. Onze Minister of Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister, kan voor een locatie een besluit nemen met het oog op de voorbereiding van de wijziging van een gemeentelijk omgevingsplan vanwege een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid. 3. Bij het voorbereidingsbesluit, bedoeld in het eerste of het tweede lid, kunnen gevallen als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, onder b, worden aangewezen waarin een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt aangehouden. 4. Een voorbereidingsbesluit vervalt als niet binnen een jaar na inwerkingtreding van dat besluit een algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk een provinciale omgevingsverordening is vastgesteld. 5. Artikel 4.8, tweede en vierde lid, aanhef en onder c, is van toepassing.
22 Artikel 4.10 (voorbereidingsbesluit instructiebesluit of projectbesluit provincie of Rijk) 1. Gedeputeerde staten kunnen een besluit nemen met het oog op de voorbereiding van de wijziging van een gemeentelijk omgevingsplan vanwege een instructie als bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, of een projectbesluit. 2. Onze Minister of Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister, kan voor een locatie een besluit nemen met het oog op de voorbereiding van de wijziging van een gemeentelijk omgevingsplan vanwege een instructie als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, of een projectbesluit. 3. Bij het voorbereidingsbesluit, bedoeld in het eerste of het tweede lid, kunnen gevallen als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, onder b, worden aangewezen waarin een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt aangehouden. 4. Een voorbereidingsbesluit vervalt als: a. niet binnen een jaar na inwerkingtreding van dat besluit een ontwerp van een instructie of een projectbesluit ter inzage is gelegd, b. niet binnen zes maanden na de terinzagelegging van het ontwerp een instructie of projectbesluit is vastgesteld. 5. Artikel 4.8, tweede en vierde lid, aanhef en onder c, is van toepassing. Artikel 4.11 (voorbereidingsbesluit provinciale omgevingsverordening) 1. Provinciale staten kunnen voor een locatie een besluit nemen met het oog op de voorbereiding van de wijziging van een provinciale omgevingsverordening. Provinciale staten kunnen de bevoegdheid delegeren aan gedeputeerde staten. 2. Artikel 4.8, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Opmerking [13]: Merijn Vroonhof: kan hier aan worden toegevoegd 'activiteiten die op basis van regels in het ontwerp omgevingsplan met een omgevingsvergunning kunnen worden toegestaan'? Opmerking [14]: omgevings wetZTW: is 6 mnd na aanvang terinzagelegging? Is nu 12 wk na afloop terinzagelegging. Merijn Vroonhof: n.b. dit is in geval van een voorbereidingsbesluit. de termijn van orde voor vaststelling blijft 12 weken. wat ik zelf gek vind is dat de aanhoudingsplicht bij ontwerp BP en vaststelling er niet meer is.
Afdeling 4.3 Het gemeentelijke omgevingsplan Artikel 4.12 (locatieontwikkelingsregels) In het gemeentelijke omgevingsplan worden ter invulling van de gemeentelijke overheidszorg voor de fysieke leefomgeving in ieder geval locatieontwikkelingsregels gesteld. Artikel 4.13 (regels voor verlening van omgevingsvergunning) In het omgevingsplan kunnen regels worden gesteld voor de gevallen waarin een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit in ieder geval wordt verleend. Artikel 4.14 (aanwijzen moderniseringslocaties) In het omgevingsplan kunnen locaties worden aangewezen waar de daar aanwezige bouwwerken moeten worden gemoderniseerd of worden vervangen door gelijksoortige bebouwing. Zolang deze modernisering of vervanging niet is verwezenlijkt, wordt het gebruik van die bouwwerken aangemerkt als afwijkend van de toegedeelde functie. Artikel 4.15 (beleidsregels) 1. In het omgevingsplan kunnen regels worden gesteld waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij kan worden bepaald dat de beleidsregels worden vastgesteld door de gemeenteraad of door burgemeester en wethouders. 2. Indien de regels betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken en bij de toepassing een interpretatie behoeven, geeft de gemeenteraad toepassing aan het eerste lid door beleidsregels vast te stellen waarin de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling van het uiterlijk van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft. Deze criteria zijn zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheiden categorieën bouwwerken. Artikel 4.16 (actualisering in verband met locatieontwikkelingsactiviteiten) Het gemeentelijk omgevingsplan wordt uiterlijk binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor een voortdurende locatieontwikkelingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.25, eerste lid, waaraan geen termijn is verbonden als bedoeld in dat artikellid, met die vergunning in overeenstemming gebracht. 23 Artikel 4.17 (gebiedsontwikkeling in omgevingsplan) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden als ontwikkelingsgebied worden aangewezen, zijnde bestaand stedelijk gebied of bestaand bedrijventerrein, voor de duur van ten hoogste tien jaar, als dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied bijzonder aangewezen is. 2. In het omgevingsplan stelt de gemeenteraad voor de ontwikkelingsgebieden regels over de maatregelen en werken met het oog op de optimalisering van de gebruiksruimte. 3. Met inachtneming van internationaalrechtelijke verplichtingen, kunnen regels als bedoeld in het eerste lid worden gesteld in afwijking van bij algemene maatregel van bestuur aangegeven bepalingen bij of krachtens: a. afdeling 2.3, b. de Wet natuurbescherming, c. de Wet bodembescherming, d. de Wet geluidhinder, met dien verstande dat die afwijking niet leidt tot een geluidsbelasting binnen een woning met gesloten ramen, die hoger is dan 33 dB, e. de Wet milieubeheer, met dien verstande dat uiterlijk tien jaar nadat de regels, bedoeld in het tweede lid, onherroepelijk zijn geworden alsnog wordt voldaan aan de bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde omgevingswaarden. Indien er na deze periode niet wordt voldaan aan een omgevingswaarde geven burgemeester en wethouders aan op welke wijze alsnog aan die waarde zal worden voldaan. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de maximale afwijking van de omgevingswaarden. 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud van het omgevingsplan die betrekking hebben op de gebiedsontwikkeling, bedoeld in het tweede lid. 6. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het uitvoeren van de maatregelen of werken, bedoeld in het tweede lid, binnen een in het omgevingsplan te bepalen termijn. Artikel 4.18 (besluiten ter uitvoering van het omgevingsplan) 1. Voor een milieuactiviteit die wordt verricht binnen het op grond van artikel 4.17, eerste lid, aangewezen ontwikkelingsgebied, kunnen in het belang van de optimalisering van de gebruiksruimte binnen dat ontwikkelingsgebied:
Opmerking [15]: Merijn Vroonhof: en de sanctie is? Opmerking [16]: aadrus196 7: In de toelichting op blz 97 wordt gesproken over dat bij het wegbestemmen van een feitelijk aanwezige maatschappelijke functie je aannemelijk moet maken dat de nieuwe functie binnen 10 jaar gerealiseerd kan worden. Is dat deze 10 jaar? Kan geen andere 10- jaar vinden in de tekst dan deze. Dit betekent dat je de uitvoerbaarheid moet aantonen binnen 10 jaar. En dit was nu net ons probleem bij locatie Valkenburg (5000 woningen). Daarom hebben we hier het project aangemeld voor de 6e tranche Crisus- en herstelwet met het verzoek om de geldigheid van het bestemmingsplan te verhogen van 10 jaar naar 20 jaar, zodat we bij het opstellen van 1 bestemmingsplan niet tegen de beperking van de 10 jaar oplopen i.v.m. het aantonen van de uitvoerbaarhied binnen die 10 jaar. Is hier niet iets voor te bedenken? Want volgens mij is dit bij vele ontwikkelingen een beperking. Merijn Vroonhof: Bij grotere ontwikkelingen is de termijn waarop het wordt ontwikkeld inderdaad een beperking. De wet ging er tot nu toe altijd vanuit dat de plannen voor de planhorizon werden gerealiseerd. (Je moet je natuurlijk we afvragen of het verstandig is er dan nu ook al een BP voor te maken)
a. onverminderd artikel 5.23, eerste lid, voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor die activiteit, b. in afwijking van artikel 5.29, eerste lid, onder a, voorschriften van de omgevingsvergunning worden gewijzigd, waarbij voorschriften als bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, onder b, aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve voorschriften stellen met het oog op de optimalisering van de gebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied als voor een milieuactiviteit binnen het ontwikkelingsgebied geen omgevingsvergunning vereist is. 3. Met de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen rechten, die worden ontleend aan voorschriften in een omgevingsvergunning of aan regels op grond van artikel 4.21 worden gewijzigd met het oog op de optimalisering van de gebruiksruimte, voor zover van die rechten: a. gedurende een periode van drie jaar onder normale bedrijfsomstandigheden geen gebruik is gemaakt, of b. naar redelijke verwachting, rekening houdend met de binnen afzienbare tijd te verwachten wijzigingen of uitbreidingen met inbegrip van uitgevoerde werkzaamheden, geen gebruik zal worden gemaakt. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld, zo nodig per aangewezen ontwikkelingsgebied, over de optimalisering van de gebruiksruimte. 5. Artikel 4.17, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op besluiten ter uitvoering van het omgevingsplan.
24 Artikel 4.19 (overige bepalingen) Voor zover een besluit als bedoeld in artikel 4.18 zijn grondslag vindt in een omgevingsplan voor een ontwikkelingsgebied, kunnen in beroep tegen deze besluiten geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op het omgevingsplan waarop dat besluit berust.
Afdeling 4.4 De provinciale omgevingsverordening Artikel 4.20 (locatieontwikkelingsregels) Bij de provinciale omgevingsverordening worden slechts locatieontwikkelingsregels gesteld, voor zover het onderwerp van zorg niet op doelmatige en doeltreffende wijze met instructieregels als bedoeld in artikel 2.8 kan worden behartigd.
Afdeling 4.5 Rijksregels § 4.5.1 Algemene bepalingen over rijksregels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving Artikel 4.21 (grondslag rijksregels) 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. 2. Op het stellen van regels op grond van het eerste lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. Artikel 4.22 (specificeren inhoud algemene regels) De regels, gesteld op grond van artikel 4.21, kunnen in ieder geval inhouden: a. een verbod om een daarbij aangewezen activiteit te verrichten, b. een plicht om van het verrichten van een daarbij aangewezen activiteit mededeling te doen bij een daarbij aangewezen bestuursorgaan of andere instantie, c. een verbod om zonder voorafgaande melding aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan of andere instantie een daarbij aangewezen activiteit te verrichten. Artikel 4.23 (gebiedsgerichte regels omgevingsplan en verordening) 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bij het gemeentelijke omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening over daarbij aangewezen onderwerpen regels kunnen worden gesteld.
2. In het omgevingsplan onderscheidenlijk de verordeningen, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld die afwijken van de op grond van artikel 4.21 gestelde regels, als dat bij of krachtens de maatregel is bepaald. Daarbij kan worden bepaald: a. in welke mate kan worden afgeweken, b. voor welke termijn kan worden afgeweken. Artikel 4.24 (maatwerk) 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen onderwerpen worden aangewezen waarvoor een daarbij aangewezen bestuursorgaan bij beschikking de plicht kan opleggen te voldoen aan voorschriften. 2. De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, kunnen afwijken van de op grond van artikel 4.21 gestelde regels, als dat bij of krachtens de maatregel is bepaald. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald: a. in welke mate kan worden afgeweken, b. voor welke termijn kan worden afgeweken. 3. Bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat de krachtens artikel 5.15 aangegeven gronden van overeenkomstige toepassing zijn op het stellen van voorschriften als bedoeld in het eerste lid. 4. Voor zover op een activiteit niet alleen regels als bedoeld in artikel 4.21 van toepassing zijn, maar daarvoor ook een omgevingsvergunning is vereist, kan in de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald dat voorschriften als bedoeld in dat lid aan de omgevingsvergunning worden verbonden. 25 Artikel 4.25 (gelijkwaardigheid) 1. Indien op grond van artikel 4.21 een plicht is opgenomen om een maatregel te treffen, kan in plaats daarvan een andere maatregel worden getroffen als daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel wordt nagestreefd. 2. Bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid of kan de toepassing daarvan worden beperkt of uitgesloten. Artikel 4.7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. § 4.5.2 Bijzondere bepalingen over rijksregels Artikel 4.26 (algemene regels bouwen) Op grond van artikel 4.21 worden in ieder geval in het belang van de waarborging van een minimumkwaliteit van bouwwerken vanuit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu, regels gesteld over: a. bouwactiviteiten en sloopactiviteiten, b. de staat en het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen, c. het uitvoeren van bouwactiviteiten en sloopactiviteiten. Artikel 4.27 (algemene regels milieu) 1. Op grond van artikel 4.21 worden in ieder geval in het belang van het beschermen en verbeteren van het milieu regels gesteld over locatiegebonden milieuactiviteiten. 2. De bescherming en verbetering van het milieu, bedoeld in het eerste lid, is in ieder geval gericht op: a. de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, b. de bescherming en verbetering van de kwaliteit van water, bodem en lucht, c. de beheersing van het klimaat, d. een doelmatig beheer van afvalstoffen en een doelmatig beheer van afvalwater, e. zuinig gebruik van energie en grondstoffen. 3. De regels, bedoeld in het eerste lid, strekken er in ieder geval toe dat: a. alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, b. de beste beschikbare technieken worden toegepast, c. geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt, d. het ontstaan van afvalstoffen zo veel mogelijk wordt voorkomen en de ontstane afvalstoffen doelmatig worden beheerd, e. energie op doelmatige wijze wordt gebruikt, f. maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken, g. beperken van nadelige gevolgen van verkeer van personen en goederen van en naar de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd, h. bij de definitieve beëindiging van activiteiten maatregelen worden getroffen om significante nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen.
Artikel 4.28 (bescherming van watersystemen) Op grond van artikel 4.21 worden in ieder geval ter voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en ter vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen regels gesteld over: a. waterkwantiteitsactiviteiten, b. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot natte waterstaatswerken in beheer bij Onze Minister. Artikel 4.29 (hygiëne en veiligheid zwemmen en baden) Op grond van artikel 4.21 worden in ieder geval met het oog op de hygiëne en veiligheid regels gesteld over het gelegenheid bieden tot zwemmen en baden.
26 HOOFDSTUK 5
DE OMGEVINGSVERGUNNING EN HET PROJECTBESLUIT
Afdeling 5.1 Algemene bepalingen Artikel 5.1 (verhouding omgevingsvergunningplicht tot rijksregels) Op grond van dit hoofdstuk worden slechts regels inhoudende een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten gesteld, voor zover dat nodig is met het oog op de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting of voor zover het onderwerp niet op doelmatige of doeltreffende wijze met regels als bedoeld in artikel 4.21 kan worden behartigd. Afdeling 5.2 De omgevingsvergunning § 5.2.1 Verbodsbepalingen Artikel 5.2 (omgevingsvergunningplichtige activiteiten) 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: a. een bouwactiviteit, b. een locatieontwikkelingsactiviteit, c. een rijksmonumentenactiviteit, tenzij het betreft een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: a. een brandveilig gebruiksactiviteit, voor zover het betreft een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval, b. een milieuactiviteit, voor zover het betreft een activiteit als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn industriële emissies of een andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteit, c. een ontdoeningsactiviteit op zee, d. een waterkwantiteitsactiveit, voor zover het betreft een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval, e. een ontgrondingsactiviteit, 1°. voor het winnen van oppervlaktedelfstoffen, 2°. in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere gevallen voor zover het betreft rijkswateren, f. een mijnbouwinstallatie-plaatsingsactiviteit, g. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot: 1°. een droog waterstaatswerk in beheer bij Onze Minister, 2°. een nat waterstaatswerk, 3°. een luchthaven, 4°. een hoofdspoorweg of bijzondere spoorweg, 5°. een mijnbouwinstallatie, voor zover het betreft een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. 3. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: a. een Natura 2000-activiteit, b. een flora- en fauna-activiteit, voor zover die activiteiten ook een activiteit zijn als bedoeld in het eerste of tweede lid of in artikel
Opmerking [17]: j.e.eichler: Het is de hoop dat de procedure voor een tijdelijke vergunning niet meer een half jaar beslaat, maar als reguliere procedure kan worden afgedaan. Merijn Vroonhof: wellicht kan er net als bij niettijdelijke activiteiten een onderscheid worden gemaakt naar de aard en omvang? (ik vind een tijdelijke vergunning voor een gebouw van 100 meter namelijk niet iets voor 8 weken) j.e.eichler: Met een buitenplanse afwijking kan je binnen de bebouwde kom toch ook een bijbehorend bouwwerk van onbeperkte omvang bouwen? Daarnaast is iets van 100 meter niet snel van tijdelijke aard.
5.3, 5.4, 5.5 of 5.6. Artikel 5.3 (omgevingsvergunningplicht vanwege andere regels in het gemeentelijk omgevingsplan dan locatieontwikkelingsregels) Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten in gevallen waarin dat bij het gemeentelijk omgevingsplan in andere regels dan locatieontwikkelingsregels is bepaald.
27 Artikel 5.4 (omgevingsvergunningplicht vanwege gemeentelijke verordeningen) Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening voor een activiteit een vergunning of ontheffing is vereist, geldt die bepaling als een verbod om die activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning, als het een of meer van de volgende activiteiten betreft: a. het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument als bedoeld in die verordening of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van dat monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, b. het slopen van een bouwwerk in een krachtens de verordening aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht, c. het aanleggen van een weg of het verandering brengen in de wijze van aanleg van een weg, voor zover daarvoor ook een omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder b, of 5.3, d. het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het veranderen van het gebruik daarvan, e. het in, op of aan een onroerende zaak hebben van een alarminstallatie die een voor de omgeving opvallend geluid of lichtsignaal kan produceren, f. het vellen of doen vellen van houtopstand, g. het maken of voeren op of aan een onroerende zaak van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, h. het als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toestaan of gedogen dat op of aan die onroerende zaak handelsreclame wordt gemaakt of gevoerd met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, i. het in een bij die verordening aangewezen gedeelte van de gemeente opslaan van roerende zaken, j. het als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak in een bij de verordening aangewezen gedeelte van de gemeente toestaan of gedogen dat daar roerende zaken worden opgeslagen. Artikel 5.5 (omgevingsvergunningplicht vanwege waterschapsverordening) Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten in gevallen waarin dat bij een waterschapsverordening is bepaald. Artikel 5.6 (omgevingsvergunningplicht vanwege provinciale omgevingsverordening) Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten in gevallen waarin dat bij een provinciale omgevingsverordening is bepaald. Artikel 5.7 (verbod gedragingen in strijd met voorschriften bij omgevingsvergunning) Het is verboden een gedraging te verrichten in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning. Artikel 5.8 (verbod in stand laten zonder vergunning gebouwd bouwwerk) 1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten. 2. Het eerste lid geldt niet als voor het bouwen van het bouwwerk geen omgevingsvergunning is of was vereist. Als dit een bouwwerk betreft waarvan de aanwezigheid slechts een beperkte periode is toegestaan, blijft het eerste lid uitsluitend buiten toepassing gedurende die periode. § 5.2.2 Reikwijdte aanvraag omgevingsvergunning en aanwijzing bevoegd gezag Artikel 5.9 (reikwijdte aanvraag omgevingsvergunning)
1. Een aanvraag om een omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op een of meer activiteiten betrekking hebben. 2. In afwijking van het eerste lid wordt een omgevingsvergunning voor in het belang van een doelmatig waterbeheer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen: a. milieuactiviteiten, waterkwantiteitsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten met betrekking 28 tot een nat waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.2, b. activiteiten als bedoeld in artikel 5.5, los aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten als bedoeld in de artikelen 5.2, 5.3, 5.4, 5.5 en 5.6. Artikel 5.10 (bevoegd gezag aanvraag omgevingsvergunning) 1. Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, tenzij op grond van het tweede of derde lid een ander bestuursorgaan is aangewezen. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan met het oog op het belang van een doelmatig waterbeheer het bestuur van het waterschap worden aangewezen om op de aanvraag om een omgevingsvergunning te beslissen. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gedeputeerde staten, of een van Onze Ministers worden aangewezen om op de aanvraag beslissen. Op die aanwijzing is artikel 2.3 van toepassing. 4. Op de aanvraag wordt beslist door burgemeester en wethouders, het bestuur van het waterschap of gedeputeerde staten van respectievelijk de gemeente, het waterschap of de provincie waar de activiteit of activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht. Artikel 5.11 (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag) 1. Een bestuursorgaan dat op grond van artikel 5.10 bevoegd is om op een aanvraag om een omgevingsvergunning te beslissen, kan die bevoegdheid aan een ander bestuursorgaan overdragen, als dat bestuursorgaan daarmee instemt. 2. In afwijking van artikel 10:18 van de Algemene wet bestuursrecht kan het besluit tot overdracht van bevoegdheid niet worden ingetrokken. 3. Als artikel 5.12, derde lid, van toepassing is, kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend worden overgedragen aan het bestuursorgaan dat bevoegd gezag is geweest voor de geldende omgevingsvergunning. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid. Artikel 5.12 (eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag) 1. Het bevoegd gezag voor een geldende omgevingsvergunning voor een milieuactiviteit beslist op elke nieuwe aanvraag die betrekking heeft op een activiteit of activiteiten die zullen worden verricht op de locatie waarvoor die vergunning is verleend. 2. Als de geldende omgevingsvergunning op grond van artikel 3:28, eerste of tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht door Onze in het eerste lid van dat artikel bedoelde Minister of gedeputeerde staten is verleend, blijft het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen, bevoegd gezag als bedoeld in het eerste lid. 3. Het eerste lid is niet van toepassing als op grond van artikel 5.10 een hoger bestuursorgaan is aangewezen als bevoegd gezag om op de nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning te beslissen. § 5.2.3 De beoordeling van de aanvraag Artikel 5.13 (revisievergunning) 1. Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van: a. een milieuactiviteit, een ontdoeningsactiviteit op zee, een waterkwantiteitsactiviteit, een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een nat waterstaatswerk, of een activiteit als bedoeld in artikel 5.5, en b. voor het verrichten van een dergelijke activiteit op dezelfde locatie al eerder een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, kan het bevoegd gezag in het belang van een doelmatige uitvoering en handhaving bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de eerder vergunde activiteit met inbegrip van de verandering. 2. Als het bevoegd gezag toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, worden aanvragen voor de activiteit die uitsluitend betrekking hebben op de verandering van de activiteit, niet behandeld.
29
3. Het bevoegd gezag kan de rechten die de vergunninghouder aan de al eerder verleende omgevingsvergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van artikel 5.28 of 5.29. 4. Een met toepassing van dit artikel verleende omgevingsvergunning schorst met ingang van de dag waarop zij in werking treedt, en daarna, in de periode waarin deze vergunning nog niet onherroepelijk is, zolang zij in werking blijft, de werking van de eerder voor de activiteit verleende omgevingsvergunningen. Deze omgevingsvergunningen vervallen op de dag waarop de met toepassing van dit artikel verleende omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Artikel 5.14 (gedeeltelijke conversie aanvraag) 1. Het bevoegd gezag beoordeelt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, a. die niet ook betrekking heeft op een locatieontwikkelingsactiviteit, en b. waarvoor met het oog op het verrichten van de bouwactiviteit ook niet eerder vergunning is aangevraagd of verleend voor een locatieontwikkelingsactiviteit, of de bouwactiviteit ook een locatieontwikkelingsactiviteit is. 2. Het bevoegd gezag beoordeelt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, a. die niet ook betrekking heeft op een rijksmonumentenactiviteit of een gemeentelijke monumentenactiviteit, en b. waarvoor met het oog op het verrichten van de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft ook niet eerder vergunning is aangevraagd of verleend voor een activiteit als bedoeld onder a, of de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft ook een activiteit is als bedoeld onder a. 3. Als zich een situatie voordoet waarin nog niet de vereiste omgevingsvergunning is aangevraagd voor een locatieontwikkelingsactiviteit als bedoeld in het eerste lid of een rijksmonumentactiviteit of gemeentelijke monumentenactiviteit als bedoeld in het tweede lid, wordt de aanvraag ook aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de locatieontwikkelingsactiviteit respectievelijk rijksmonumentactiviteit of gemeentelijke monumentenactiviteit. Artikel 5.15 (toetsingskader voor artikel 5.2-activiteiten) Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.2, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend of geweigerd op de gronden die, ter uitvoering van artikel 2.1, tweede en derde lid, bij algemene maatregel van bestuur voor die activiteit worden aangegeven. Artikel 5.16 (toetsingskader voor artikel 5.3-activiteiten) Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.3, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven bij het gemeentelijke omgevingsplan. Artikel 5.17 (toetsingskader voor artikel 5.4-activiteiten) Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.4, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de gemeentelijke verordening. Artikel 5.18 (toetsingskader voor artikel 5.5-activiteiten) Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.5, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de waterschapsverordening. Artikel 5.19 (toetsingskader voor artikel 5.6-activiteiten) Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.6, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de provinciale omgevingsverordening. Artikel 5.20 (toetsingskader bij programmatische aanpak) 1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit die is voorzien in een op grond van paragraaf 3.2.4 vastgesteld plan of programma, blijven gronden als bedoeld in de artikelen 5.15 en 30 5.19 die betrekking hebben op omgevingswaarden of doelstellingen waarvoor dat plan of programma is vastgesteld buiten toepassing. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij provinciale omgevingsverordening kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop wordt beoordeeld of sprake is van een activiteit als bedoeld in het eerste lid. Artikel 5.21 (toetsing Wet bibob)
Opmerking [18]: Merijn Vroonhof: dit is in de huidige praktijk een lastige. De aanvraag is namelijk per definitie incompleet in dit soort gevallen. kunnen we dit niet veranderen in een meldplicht, waarna de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag aan te vullen met instandhouding van de oorspronkelijke aanvraagdatum?
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen activiteiten als bedoeld in artikel 5.2, eerste en tweede lid, worden aangewezen waarvoor het bevoegd gezag de omgevingsvergunning kan weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het weigeren van de omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid. Daarbij kan worden bepaald dat het bevoegd gezag, voordat het daartoe overgaat, het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet kan vragen. Artikel 5.22 (toetsing bij onthouden instemming) Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning op grond van artikel 6.11 instemming is vereist, wordt de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd als de instemming is onthouden. § 5.2.4 Inhoud en werking Artikel 5.23 (voorschriften omgevingsvergunning) 1. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op: a. de gronden waarop de omgevingsvergunning voor de activiteit waarop deze betrekking heeft kan worden verleend of geweigerd, b. andere gronden die, ter uitvoering van artikel 2.1, tweede en derde lid, bij algemene maatregel van bestuur voor die activiteit worden aangegeven. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor daarbij aangewezen activiteiten regels gesteld over de toepassing van het eerste lid. Hiertoe behoren in ieder geval regels over: a. voorschriften die strekken tot toepassing van andere technieken dan die waarover bij de aanvraag om een omgevingsvergunning gegevens of bescheiden zijn verstrekt, b. voorschriften die, ook al houden deze verband met gronden als bedoeld in het eerste lid, niet aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen milieuactiviteiten worden aangewezen, waarvoor, in afwijking van het eerste lid, aan de omgevingsvergunning voor die activiteiten geen voorschriften kunnen worden verbonden. 4. Bij een gemeentelijk omgevingsplan, een gemeentelijke verordening, een waterschapsverordening of een provinciale omgevingsverordening kunnen met betrekking tot op grond daarvan vergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 5.3, 5.4, 5.5 of 5.6 ook regels worden gesteld over het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor die activiteiten. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op het gemeentelijk omgevingsplan voor zover het betreft regels over het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit. Artikel 5.24 (verhouding verbinden voorschriften omgevingsvergunning en rijksregels) Voor zover op een activiteit regels als bedoeld in artikel 4.21 van toepassing zijn, kunnen de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor die activiteit worden verbonden daarvan alleen afwijken voor zover: a. dat op grond van regels als bedoeld in artikel 4.24, vierde lid, is toegestaan, of b. die voorschriften, ingeval van een omgevingsvergunning voor een milieuactiviteit als bedoeld in bijlage 1 bij de richtlijn industriële emissies, strekken tot een hoger niveau van bescherming dan 31 de regels, bedoeld in artikel 4.27. Artikel 5.25 (diverse onderwerpen over termijnstelling in omgevingsvergunning) 1. In een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit kan worden bepaald dat zij, voor zover zij betrekking heeft op die activiteit, geldt voor een daarbij aangegeven termijn. 2. In een omgevingsvergunning voor een aflopende activiteit kan worden bepaald dat, voor zover zij betrekking heeft op die activiteit, de vergunninghouder na afloop van een bij de vergunning aangegeven termijn, de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand herstelt of een andere, in de omgevingsvergunning omschreven, toestand realiseert. 3. In een omgevingsvergunning voor een seizoensgebonden bouwwerk: a. kan worden bepaald dat het bouwwerk op grond van die vergunning gedurende opeenvolgende kalenderjaren kan worden gebouwd, gebruikt en gesloopt, en b. wordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een kalenderjaar het bouwen, gebruiken en slopen van het bouwwerk plaatsvindt.
4. In een omgevingsvergunning kan worden bepaald dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven. 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid gevallen worden aangewezen waarin in ieder geval een termijn als bedoeld in die leden wordt gesteld. Bij de maatregel kan over die termijn worden bepaald: a. wat de maximale duur is, b. in welke gevallen de termijn kan worden verlengd. Artikel 5.26 (normadressaat omgevingsvergunning) 1. Een omgevingsvergunning geldt voor een ieder die de activiteit of activiteiten verricht waarop zij betrekking heeft. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. 2. Als een aangevraagde of verleende omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, meldt de aanvrager onderscheidenlijk de vergunninghouder dat ten minste een maand van tevoren aan het bevoegd gezag, onder vermelding van de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gegevens. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen, waarin, in afwijking van het eerste lid, eerste volzin, de omgevingsvergunning slechts geldt voor degene aan wie zij is verleend. Daarbij kan ook worden bepaald dat in daarbij aangewezen gevallen: a. de omgevingsvergunning nog gedurende een daarbij aangegeven termijn blijft gelden voor rechtsopvolgers van degene aan wie zij is verleend, b. de omgevingsvergunning ook geldt voor een rechtspersoon aan wie zij is overgedragen door een andere rechtspersoon, als het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft verleend. § 5.2.5 Actualisering, wijziging en intrekking Artikel 5.27 (actualiseringsplicht omgevingsvergunning) 1. Voor zover een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieuactiviteit of een ontdoeningsactiviteit op zee, beziet het bevoegd gezag regelmatig of de voorschriften van de vergunning nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. 2. Onder ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan de vaststelling van nieuwe of herziene conclusies over beste beschikbare technieken, bedoeld in artikel 13, vijfde en zevende lid, van de richtlijn industriële emissies. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van het milieu regels worden gesteld over de wijze waarop het eerste lid wordt toegepast voor daarbij aangewezen activiteiten. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangewezen gevallen.
32 Artikel 5.28 (verplichting tot wijziging vergunningvoorschriften en intrekking) Het bevoegd gezag wijzigt de voorschriften van een omgevingsvergunning of trekt een omgevingsvergunning in: a. in gevallen of op gronden die, ter uitvoering van artikel 2.1, tweede en derde lid, bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen of aangegeven, b. voor zover de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.3, 5.4, 5.5 of 5.6: in gevallen of op gronden die bij het gemeentelijke omgevingsplan of de verordening zijn aangewezen of aangegeven. Artikel 5.29 (bevoegdheid tot wijziging voorschriften omgevingsvergunning en intrekking omgevingsvergunning) 1. Het bevoegd gezag kan de voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen: a. in gevallen of op gronden die, ter uitvoering van artikel 2.1, tweede en derde lid, bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen of aangegeven, b. voor zover dat nodig is met het oog op het verlenen van een andere omgevingsvergunning voor de locatie waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, c. voor zover de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.3, 5.4, 5.5 of 5.6: in gevallen of op gronden die bij het gemeentelijke omgevingsplan of de verordening zijn aangewezen of aangegeven. 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning intrekken: a. in gevallen of op gronden die, ter uitvoering van artikel 2.1, tweede en derde lid, bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen of aangegeven,
b. als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, c. op verzoek van de vergunninghouder, d. voor zover de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.3, 5.4, 5.5 of 5.6: in gevallen of op gronden die bij het gemeentelijke omgevingsplan of de verordening zijn aangewezen of aangegeven.
Afdeling 5.3 Projectprocedure § 5.3.1 Algemene bepalingen Artikel 5.30 (bevoegd gezag voor het projectbesluit) 1. Voor de realisatie van een project en het in werking hebben of in stand houden daarvan kan een projectbesluit worden vastgesteld door gedeputeerde staten of Onze Minister. 2. Op het vaststellen van een projectbesluit is artikel 2.3 van toepassing. 3. Als gedeputeerde staten van verschillende provincies gemeenschappelijk een projectbesluit vaststellen, zijn gedeputeerde staten van de provincie waar het project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd bevoegd gezag. 4. Als Onze Minister en gedeputeerde staten van een provincie of van verschillende provincies gemeenschappelijk een projectbesluit vaststellen, is Onze Minister bevoegd gezag. 5. Burgemeester en wethouders zijn niet bevoegd om voor de betrokken locaties een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit te verlenen en de gemeenteraad is niet bevoegd om voor de betrokken locaties een gemeentelijk omgevingsplan vast te stellen en, in het geval dat Onze Minister bevoegd gezag voor het projectbesluit is, zijn gedeputeerde staten niet bevoegd om een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit te verlenen of een projectbesluit vast te stellen voor zover die vergunning of dat besluit het project belemmert. Artikel 5.31 (projectprocedure met coördinatie uitvoeringsbesluiten) 1. Bij besluit van provinciale staten kan worden bepaald dat het wenselijk is dat de besluiten ter uitvoering van het projectbesluit gecoördineerd worden voorbereid als bedoeld in artikel 6.8. Gedeputeerde staten zijn het coördinerend bestuursorgaan voor de besluiten ter uitvoering van het projectbesluit.
33 2. Bij wet of bij besluit van Onze Minister of een Onzer andere Ministers, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, kan worden bepaald dat het wenselijk is dat de besluiten ter uitvoering van het projectbesluit gecoördineerd worden voorbereid als bedoeld in artikel 6.8. 3. Een voorkeursbeslissing wordt in ieder geval genomen, als dat bij wet of bij besluit als bedoeld in het eerste of het tweede lid is bepaald. 4. Bij wet of bij besluit als bedoeld in het tweede lid wordt aangegeven of Onze Minister of Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister, bevoegd is het projectbesluit vast te stellen. 5. Onze Minister die het aangaat kan, in overeenstemming met Onze Minister, in het voornemen, bedoeld in artikel 5.34, bepalen dat in afwijking van het vierde lid Onze Minister die het aangaat alleen bevoegd is het projectbesluit vast te stellen. 6. Als Onze Minister die het aangaat, bedoeld in het vierde lid, bevoegd is, is hij het coördinerend bestuursorgaan voor de besluiten ter uitvoering van het projectbesluit. Anders is Onze Minister het coördinerend bestuursorgaan. Artikel 5.32 (bevoegd gezag aanleg of wijziging hoofdinfrastructuur en waterstaatswerken in beheer bij het Rijk) 1. Onze Minister stelt een projectbesluit vast voor de volgende projecten: a. de aanleg van een auto- of autosnelweg, spoorweg of vaarweg, b. een wijziging van een auto- of autosnelweg, die bestaat uit: 1º. de ombouw van een weg tot autosnelweg, of 2º. de uitbreiding van een weg met een of meer rijstroken, als het uit te breiden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met elkaar verbindt, c. een wijziging van een spoorweg die bestaat uit: 1º. een uitbreiding van die spoorweg met een of meer sporen, als het uit te breiden spoorweggedeelte twee aansluitingen met elkaar verbindt, 2º. de aanleg van spoorwegbouwkundige bouwwerken, 3º. de aanleg van een verbindingsboog, of
Opmerking [19]: Merijn Vroonhof: dit bevestigd de beperking van de rol van het rijk tot ministerie van asfalt en dijken
4º. een geheel van onderling samenhangende maatregelen voor die spoorweg, d. het opnieuw in gebruik nemen van een reeds aangelegde spoorweg als het gaat om een lengte van vijf kilometer of meer, e. een wijziging van de vaarweg, die bestaat uit een vergroting of verdieping waardoor het ruimteoppervlak van de vaarweg met ten minste twintig procent toeneemt of de vaarweg blijvend wordt verdiept waarbij meer dan vijf miljoen kubieke meter grond wordt verzet, f. de aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen. 2. Ter voorbereiding van het projectbesluit, bedoeld in het eerste lid, wordt een voorkeursbeslissing genomen als het betreft de aanleg van een auto- of autosnelweg, spoorweg of vaarweg of de wijziging van een auto- of autosnelweg of spoorweg met meer dan twee rijstroken onderscheidenlijk meer dan twee doorgaande sporen. 3. De besluiten ter uitvoering van het projectbesluit worden gecoördineerd voorbereid als bedoeld in artikel 5.31, tweede lid. Artikel 5.33 (projectbesluit voor waterstaatswerken in beheer bij waterschappen) 1. Het bestuur van een waterschap stelt een projectbesluit vast voor: a. de aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen, b. de aanleg of wijziging van andere waterkeringen dan primaire waterkeringen, in de gevallen die bij of krachtens provinciale omgevingsverordening zijn bepaald, en andere natte waterstaatswerken met een gemeenteoverstijgend belang die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht. 2. Het projectbesluit behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie waar dat besluit wordt uitgevoerd. Als het een waterstaatswerk in meer dan een provincie is gelegen, beslissen gedeputeerde staten van de provincie waarin het waterstaatswerk in hoofdzaak is gelegen over de goedkeuring. 3. De besluiten ter uitvoering van het projectbesluit worden gecoördineerd voorbereid als bedoeld in artikel 6.8. Gedeputeerde staten zijn het coördinerend bestuursorgaan voor die besluiten. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van ondergeschikte aard. 34 § 5.3.2 Voornemen, verkenning en voorkeursbeslissing Artikel 5.34 (voornemen) 1. Het bevoegde bestuursorgaan geeft kennis van zijn voornemen om een verkenning uit te voeren naar een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving en om: a. een projectbesluit vast te stellen zonder daaraan voorafgaande voorkeursbeslissing, of b. een projectbesluit vast te stellen en ter voorbereiding daarvan een voorkeursbeslissing te nemen. 2. Een voorkeursbeslissing wordt in ieder geval genomen als een wettelijk voorschrift of een besluit daartoe verplicht. 3. Als er geen voorkeursbeslissing wordt genomen, wordt in het voornemen vermeld of toepassing zal worden gegeven aan artikel 5.40, eerste of tweede lid. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de inhoud van het voornemen. Artikel 5.35 (verkenning) Bij de verkenning vergaart het bevoegde bestuursorgaan: a. de nodige kennis en inzichten over de aard van de opgave, b. de voor de fysieke leefomgeving relevante ontwikkelingen, en c. mogelijke oplossingen voor die opgave. Artikel 5.36 (voorkeursbeslissing) 1. De voorkeursbeslissing kan inhouden: a. het uitvoeren van een project, b. een oplossing zonder project, c. een combinatie van de onderdelen a of b met de uitvoering van andere projecten, of d. het niet uitwerken van een oplossing. 2. In de voorkeursbeslissing wordt aangegeven of toepassing zal worden gegeven aan artikel 5.40, eerste of tweede lid. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de voorkeursbeslissing. Artikel 5.37 (wijzigen of uitwerken projectbesluit zonder paragraaf 5.3.2) Deze paragraaf is niet van toepassing op een uitwerking van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.39 of een wijziging van een projectbesluit. § 5.3.3 Projectbesluit
Artikel 5.38 (inhoud projectbesluit) 1. Bij het projectbesluit wordt aangegeven hoe burgers, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten zijn van de uitgevoerde verkenning. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de inhoud en uitvoerbaarheid van een projectbesluit en over het gebruik van de locaties die voor het in werking hebben of het in stand houden van het project in het projectbesluit zijn aangewezen. Artikel 5.39 (uitwerking binnen besluit) 1. Bij een projectbesluit kan worden bepaald dat het besluit met inachtneming van de daarbij gestelde randvoorwaarden door het bevoegd gezag technisch wordt uitgewerkt. 2. Deze uitwerking maakt deel uit van het projectbesluit en kan, zolang de uitwerking nog niet is verwezenlijkt, worden vervangen door een nieuwe uitwerking. Artikel 5.40 (integraal besluit) 1. Bij het projectbesluit wordt aangegeven op welke wijze de regels van een gemeentelijk omgevingsplan of de omgevingsplannen vanwege dat project worden gewijzigd. Deze wijziging wordt geacht deel uit te maken van het omgevingsplan of de omgevingsplannen. 35 2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag bij het projectbesluit bepalen dat de gemeenteraad het omgevingsplan of de omgevingsplannen overeenkomstig het projectbesluit wijzigt. Voor zover het projectbesluit en het omgevingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het projectbesluit als omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit. 3. Het projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de activiteiten ter uitvoering van het projectbesluit waarvoor dat uitdrukkelijk in het projectbesluit is bepaald. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan in het derde lid bedoelde besluiten worden aangewezen die geacht worden deel uit te maken van het projectbesluit. Artikel 5.41 (toetsingskaders) 1. De paragrafen 5.2.3, 5.2.4 en 5.2.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het projectbesluit. 2. Als toepassing is gegeven aan artikel 5.31, eerste lid, kunnen voor zover de verwezenlijking van het projectbesluit onevenredig wordt belemmerd door bepalingen die bij of krachtens een regeling van een gemeente of waterschap zijn vastgesteld, die bepalingen bij het vaststellen en uitvoeren van het projectbesluit en de besluiten ter uitvoering van het projectbesluit buiten toepassing worden gelaten. 3. Als toepassing is gegeven aan artikel 5.31, tweede lid, kunnen voor zover de verwezenlijking van een projectbesluit onevenredig wordt belemmerd door bepalingen die bij of krachtens een regeling van een provincie, gemeente of waterschap zijn vastgesteld of plannen of programma’s als bedoeld in artikel 3.12, onder a, die bepalingen bij het vaststellen en uitvoeren van het projectbesluit en de besluiten ter uitvoering van het projectbesluit buiten toepassing worden gelaten. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor projecten regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
Opmerking [20]: Merijn Vroonhof: heel interessant. een projectbesluit is dus niet een afwijking, maar wijzigt het omgevingsplan. (dat maakt het opnemen binnen 5 jaar wel makkelijker) Opmerking [21]: Merijn Vroonhof: waarom is dit nou weer?
36 HOOFDSTUK 6 PROCEDURES Afdeling 6.1 Algemene bepalingen § 6.1.1 Algemene delegatiegrondslag procedurele en vormvereisten Artikel 6.1 (delegatiegrondslag procedurele en vormvereisten) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de totstandkoming, vorm, toepassing en wijziging van: a. ontheffingen als bedoeld in artikel 2.14 en instructies als bedoeld in paragraaf 2.2.3, b. omgevingsvisies, c. plannen en programma’s als bedoeld in de paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4, d. gemeentelijke omgevingsplannen, waterschapsverordeningen en provinciale omgevingsverordeningen, e. voorbereidingsbesluiten als bedoeld in afdeling 4.2, f. beleidsregels als bedoeld in artikel 4.15, g. omgevingsvergunningen, h. projectbesluiten, i. voornemens als bedoeld in artikel 7.16, eerste lid, en voorkeursbeslissingen, j. gedoogplichtbeschikkingen, k. exploitatieplannen. 2. Op grond van het eerste lid kunnen in ieder geval regels worden gesteld over de volgende onderwerpen: a. voorbereiding, b. de in de betreffende rechtsfiguur ten minste op te nemen onderwerpen, c. vormgeving, d. bekendmaking en het doen van mededeling aan derden, e. kennisgeving, f. beschikbaarstelling en toezending aan derden, g. uitvoering en uitvoerbaarheid, h. evaluatie, i. actualisatie, j. wijziging, k. rapportage. 3. Bij de maatregel kan worden bepaald dat een daarbij gestelde regel uitsluitend geldt voor daarbij aangewezen rechtsfiguren of voor daarbij aangewezen gevallen.
§ 6.1.2 Elektronisch verkeer Artikel 6.2 (elektronische aanvraag) Een aanvraag om een besluit en een melding op grond van deze wet kunnen, in afwijking van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht, elektronisch worden ingediend voor zover dat bij of krachtens deze wet is bepaald. Artikel 6.3 (elektronische vaststelling) 1. Omgevingsvisies, plannen en programma’s als bedoeld in de paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4, gemeentelijke omgevingsplannen, waterschapsverordeningen, provinciale omgevingsverordeningen en projectbesluiten worden, met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, elektronisch vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere besluiten of andere rechtsfiguren worden aangewezen waarop de eerste volzin ook van toepassing is. 2. Van een elektronisch document wordt ook een papieren versie gemaakt. 3. Als de inhoud van een elektronisch document tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, is de inhoud van het elektronische document beslissend. 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de elektronische vaststelling. 5. Van besluiten en andere rechtsfiguren die elektronisch zijn vastgesteld, wordt elektronisch kennis gegeven. 37 Artikel 6.4 (regels over elektronisch verkeer) Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de vormgeving, bekendmaking en beschikbaarstelling van elektronisch vast te stellen of vastgestelde documenten. Artikel 6.5 (omgevingsloket online) 1. Er is een landelijke voorziening waarin gegevens en bescheiden die betrekking hebben op aanvragen om een besluit en meldingen als bedoeld in artikel 6.2 worden opgenomen. 2. Het bevoegd gezag en de andere bestuursorganen die zijn betrokken bij de beslissing op de aanvraag en de melding, maken gebruik van de landelijke voorziening. Het bevoegd gezag draagt zorg voor het beheer van de in de voorziening opgenomen gegevens en bescheiden en de verstrekking daarvan aan de andere bestuursorganen. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over dat beheer en die verstrekking. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van de landelijke voorziening. § 6.1.3 Gebruik van gegevens en methoden Artikel 6.6 (houdbaarheid onderzoeksgegevens) Bij het nemen van een besluit op grond van deze wet kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van rapporten met gegevens, onderzoeken of inventarisaties die bij het ontwerpbesluit of, bij het ontbreken daarvan, bij de aanvraag zijn gebruikt en die bij de vaststelling van het besluit niet ouder zijn dan twee jaar. Artikel 6.7 (beoordeling van gevolgen) Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de methoden en uitgangspunten voor de beoordeling van de gevolgen van een besluit. § 6.1.4 Toepassing afdeling 3.5 Algemene wet bestuursrecht Artikel 6.8 (toepassing coördinatieregeling Algemene wet bestuursrecht) Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van: a. de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een of meer activiteiten als bedoeld in artikel 5.9, tweede lid, en een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een of meer andere activiteiten als bedoeld in de artikelen 5.2, 5.3, 5.4, 5.5 en 5.6 die gelijktijdig zijn ingediend, b. besluiten ter uitvoering van een projectbesluit als dat op grond van artikel 5.31, eerste of tweede lid, en 5.33, derde lid, is bepaald. § 6.1.5 Beslistermijnen Artikel 6.9 (opschorting beslistermijn)
Opmerking [22]: Merijn Vroonhof: 2 jaar !!! dat is wel anders dan nu.
Als een beslissing op een aanvraag om een besluit op grond van deze wet of een besluit tot wijziging daarvan niet kan worden genomen dan nadat is voldaan aan een internationaalrechtelijke verplichting, wordt de termijn voor het nemen van dat besluit opgeschort tot de voor die verplichting geldende procedure is afgerond. § 6.1.6 Betrokkenheid van andere bestuursorganen Artikel 6.10 (advies) 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bestuursorganen of andere instanties aangewezen die in daarbij aangewezen gevallen in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit te brengen over een aanvraag om een besluit op grond van deze wet of over het ontwerp van dat besluit. 2. Bij een gemeentelijk omgevingsplan, een gemeentelijke verordening, een waterschapsverordening of een provinciale omgevingsverordening kunnen bestuursorganen of andere instanties worden aangewezen die in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd 38 gezag advies uit te brengen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit of een activiteit als bedoeld in de artikelen 5.3, 5.4, 5.5 en 5.6. Artikel 6.11 (instemming) 1. Als een aanvraag om een besluit op grond van deze wet betrekking heeft op een daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteit, behoeft het voorgenomen besluit op die aanvraag instemming van een aangewezen bestuursorgaan als bedoeld in artikel 6.10. 2. Op grond van het eerste lid wordt een activiteit slechts aangewezen als voor het verrichten van die activiteit de instemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid van dat orgaan of omdat de overheidszorg voor dat onderdeel van de fysieke leefomgeving is toegedeeld aan dat orgaan.
Opmerking [23]: Merijn Vroonhof: dit vervangt de vvgb neem ik aan?
Artikel 6.12 (gronden onthouden instemming) In afwijking van artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht kan instemming als bedoeld in artikel 6.11 slechts worden onthouden in het belang dat is aangegeven in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6.11. Artikel 6.13 (termijn instemming; geen fictieve instemming) 1. Het besluit over instemming als bedoeld in artikel 6.11 wordt binnen vier weken na indiening van het verzoek om instemming bekendgemaakt door toezending aan het bevoegd gezag. 2. Artikel 10:31, tweede tot en met vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Artikel 6.14 (instemming en advies bij projectbesluit) 1. De artikelen 6.10 tot en met 6.13 zijn van overeenkomstige toepassing op het uitbrengen van advies over het ontwerp van een projectbesluit of het verlenen van instemming met een projectbesluit. 2. De instemming, bedoeld in het eerste lid, geldt als advies, als: a. het projectbesluit wordt vastgesteld door Onze Minister, of b. het projectbesluit wordt vastgesteld door gedeputeerde staten en een ander bestuursorgaan, met uitzondering van een bestuursorgaan van het Rijk, oorspronkelijk op grond van artikel 6.11 zou moeten instemmen met het ontwerp van de omgevingsvergunning. § 6.1.7 Inwerkingtreding Artikel 6.15 (inwerkingtreding) 1. Een besluit op grond van deze wet dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen en betrekking heeft op een bij die maatregel aangewezen activiteit treedt, in afwijking van artikel x:x van de Algemene wet bestuursrecht, in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een bezwaarschrift of, als het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, een beroepschrift. 2. Als het eerste lid van toepassing is en gedurende de daar bedoelde termijn bij de bevoegde bestuursrechter een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. 3. Bij een gemeentelijk omgevingsplan, een waterschapsverordening of een provinciale omgevingsverordening kan worden bepaald dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is voor daarbij aangewezen activiteiten in daarbij aangewezen gevallen.
Opmerking [24]: Merijn Vroonhof: kan een gemeenteraad in 4 weken reageren? laat staan een provincie of ministerie?
Artikel 6.16 (eerdere inwerkingtreding) Als het eerder in werking treden van een besluit als bedoeld in artikel 6.15 volgens het bevoegd gezag nodig is, kan het in afwijking van dat artikel bepalen dat het besluit in werking treedt met ingang van de dag na de dag waarop het is bekendgemaakt. Artikel 6.17 (Kernenergiewet) Onverminderd artikel 6.15 treedt een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, als die activiteit ook is aan te merken als het oprichten of wijzigen van een installatie waarvoor een 39 vergunning als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder b, van de Kernenergiewet is vereist, niet eerder in werking dan nadat laatstbedoelde vergunning in werking is getreden. Artikel 6.18 (bodemverontreiniging) 1. Onverminderd artikel 6.15 treedt een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, als het een bouwwerk betreft als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Woningwet en het bevoegd gezag op basis van het onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, van die wet, of om een andere reden een redelijk vermoeden heeft dat ter plaatse van het bouwwerk sprake is van een vóór 1 januari 1987 ontstaan geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming, niet eerder in werking dan nadat: a. op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvoor spoedige sanering noodzakelijk is en het desbetreffende besluit in werking is getreden, b. op grond van artikel 39, tweede lid, van die wet met het saneringsplan, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, is ingestemd en het desbetreffende besluit in werking is getreden, of c. een melding van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel 39b, derde lid, van die wet is gedaan en de bij of krachtens het vierde lid van dat artikel gestelde termijn is verstreken. 2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, treedt de omgevingsvergunning in werking als in de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, is vastgesteld dat: a. sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvoor spoedige sanering noodzakelijk is, b. geen sprake is van risico’s voor de mens, en c. het bouwen de uitvoering van de sanering niet belemmert, mits degene die het nader onderzoek heeft overgelegd daarbij een gemotiveerd verzoek heeft ingediend en de beschikking, bedoeld in de aanhef, in werking is getreden. 3. Bij de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, vermeldt het bevoegd gezag of het een vermoeden heeft als bedoeld in dat lid. § 6.1.8 Bepalingen over beroep Artikel 6.19 (ondergeschikte wijzigingen aangevochten besluit) 1. Als tegen een besluit op grond van deze wet beroep bij de bestuursrechter aanhangig is, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van dat besluit, als het een wijziging van ondergeschikte aard betreft. 2. Van een wijziging van ondergeschikte aard is in ieder geval geen sprake als voor die wijziging op grond van afdeling 7.3 een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 6.20 (beroepsgronden bij uitvoeringsbesluit van projectbesluit) Bij het beroep tegen een besluit tot uitvoering van een projectbesluit kunnen geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op het projectbesluit waarop dat besluit rust. Artikel 6.21 (rechterlijke beslistermijn bij projectregeling) 1. Op beroepen tegen een projectbesluit beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes maanden termijn na ontvangst van het verweerschrift. 2. In bijzondere omstandigheden kan de Afdeling de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste drie maanden verlengen. 3. Op beroepen tegen besluiten ter uitvoering van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.31, eerste of tweede lid, of 5.33, derde lid, beslist de Afdeling binnen zes maanden na ontvangst van de verweerschriften.
Opmerking [25]: Merijn Vroonhof: rijk en provincie hebben dus voorrang?
40 Afdeling 6.2 Voorbereidingsprocedures § 6.2.1 Toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht Artikel 6.22 (toepassing paragraaf 6.2.1) Deze paragraaf is van toepassing als bij of krachtens deze wet is bepaald dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Artikel 6.23 (kring inspraakgerechtigden) 1. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder. 2. In afwijking van het eerste lid kunnen zienswijzen over gedoogplichtbeschikkingen slechts naar voren worden gebracht door belanghebbenden en door de besturen van de gemeenten, de waterschappen of de provincies waarbinnen de onroerende zaak gelegen is en naastgelegen gemeenten, waterschappen en provincies. Artikel 6.24 (intrekking of wijziging) Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot gehele of gedeeltelijke intrekking of wijziging van een besluit dat is voorbereid met toepassing van die afdeling, tenzij het een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval of besluit betreft. De eerste volzin laat de toepassing van artikel 6.19 onverlet. § 6.2.2 Omgevingsvisie Artikel 6.25 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een omgevingsvisie. § 6.2.3 Plannen en programma’s Artikel 6.26 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de vaststelling van een plan of programma als bedoeld in de paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4. Artikel 6.27 (voorbereiding stroomgebiedbeheerplannen en overstromingsrisicoplannen) 1. Het ontwerp van een stroomgebiedbeheerplan en een overstromingsrisicobeheerplan, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onder a en b, wordt ten minste een jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft, ter inzage gelegd. 2. Voor deze plannen en de documenten die ten behoeve van die plannen afzonderlijk worden vastgesteld, bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes maanden. § 6.2.4 Gemeentelijk omgevingsplan, waterschapsverordening en provinciale omgevingsverordening Artikel 6.28 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) Op de voorbereiding van een gemeentelijk omgevingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat: a. de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, ook in de Staatscourant wordt geplaatst en ook elektronisch plaatsvindt, en het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken ook elektronisch beschikbaar wordt gesteld,
b. de kennisgeving, bedoeld onder a, gelijktijdig met de plaatsing elektronisch wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die zijn belast met de behartiging van belangen die in het omgevingsplan in het geding zijn en aan de gemeentebesturen en de waterschapsbesturen die bij het omgevingsplan een belang hebben, c. de gemeenteraad binnen twaalf weken na afloop van de termijn van terinzagelegging beslist over vaststelling van het omgevingsplan.
41 Artikel 6.29 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een waterschapsverordening en een provinciale omgevingsverordening. Artikel 6.30 (zienswijzen) Zienswijzen kunnen geen betrekking hebben op het deel van het ontwerp van een gemeentelijk omgevingsplan dat zijn grondslag vindt in: a. een projectbesluit, waarop artikel 5.40, tweede lid, van toepassing is, of b. een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit. § 6.2.5 Gedoogplichtbeschikkingen Artikel 6.31 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en bekendmaking) 1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een gedoogplichtbeschikking. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de artikelen: a. 11.15, b. 11.16, eerste en tweede lid, onder a, c. 11.20. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 11.18 in het geval van spoedeisende omstandigheden. 4. De verplichting tot gedogen gaat niet eerder in dan vier dagen na de dag waarop de gedoogplichtbeschikking is bekendgemaakt. § 6.2.6 Grondexploitatie Artikel 6.32 (voorbereiding exploitatieplan) 1. Op de voorbereiding van een exploitatieplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat ook kennis wordt gegeven als bedoeld in artikel 3:12 van die wet aan degenen die in de kadastrale registratie staan vermeld als eigenaar van gronden in het exploitatiegebied, en dat de kennisgeving ook elektronisch plaatsvindt. 2. Burgemeester en wethouders delen binnen vier weken nadat een exploitatieplan is vastgesteld, de eigenaren van de gronden in het exploitatiegebied schriftelijk mee dat een exploitatieplan is vastgesteld. Zij doen ook mededeling van de terinzagelegging en de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld. De kennisgeving vindt ook elektronisch plaats. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van een exploitatieplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing. 3. Bij een wijziging van een exploitatieplan is het eerste lid niet van toepassing en kan de mededeling, bedoeld in het tweede lid, achterwege blijven voor zover de wijziging uitsluitend betrekking heeft op: a. een uitwerking en detaillering van de ramingen van kosten en opbrengsten, b. een aanpassing van deze ramingen met inachtneming van de in het exploitatieplan aangegeven methoden van indexering, of c. een vervanging van de ramingen van de kosten door gerealiseerde kosten. Afdeling 6.3 De omgevingsvergunning § 6.3.1 Algemeen Artikel 6.33 (aanvraagvereisten) Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt. Die gegevens en bescheiden kunnen ook betrekking hebben op de andere gronden waarop op grond van artikel 5.23, eerste lid,
Opmerking [26]: Merijn Vroonhof: geen sanctie neem ik aan?
aanhef en onder b, voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden dan de gronden waarop de omgevingsvergunning kan worden verleend of geweigerd. 42 Artikel 6.34 (indienen aanvraag; ontvangstbevestiging) 1. De aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht. Als een ander bestuursorgaan bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan de aanvraag bij dat bestuursorgaan worden ingediend. 2. Het bestuursorgaan waarbij de aanvraag is ingediend, zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin de dag van ontvangst van de aanvraag wordt vermeld. Artikel 29 van de Dienstenwet is niet van toepassing. Als de aanvraag is ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente, bedoeld in het eerste lid, terwijl een ander bestuursorgaan bevoegd is op de aanvraag te beslissen, wordt voor de toepassing van deze afdeling als de dag van ontvangst aangemerkt de dag van ontvangst bij burgemeester en wethouders. 3. Als de aanvraag is ingediend bij een ander bestuursorgaan als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, zendt dat andere bestuursorgaan een afschrift van de aanvraag aan burgemeester en wethouders. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bestuursorgaan waarbij de aanvraag is ingediend, de aanvraag of andere gegevens of bescheiden zendt aan daarbij aangewezen bestuursorganen of andere instanties. 5. Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, deelt de aanvrager na ontvangst van de aanvraag zo spoedig mogelijk mee dat het bevoegd is op de aanvraag te beslissen. In de mededeling worden ook vermeld: a. de procedure ter voorbereiding van het besluit, b. de beslistermijn die van toepassing is, en c. de openstaande rechtsmiddelen. Artikel 6.35 (beslissing over kerkelijk monument) Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een rijksmonumentenactiviteit en het desbetreffende rijksmonument of voorbeschermde rijksmonument ook een kerkelijk monument is als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Monumentenwet 1988, neemt het bevoegd gezag pas een beslissing na overleg met de eigenaar. Voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, beslist het bevoegd gezag alleen in overeenstemming met de eigenaar.
Opmerking [27]: Merijn Vroonhof: wordt het niet eens tijd dit soort ongelijkheden uit de wet te halen?
Artikel 6.36 (aanhoudingsregeling vanwege voorbereiding gemeentelijk omgevingsplan) 1. Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit, kan het bevoegd gezag in afwijking van artikel 6.42, eerste lid, van deze wet respectievelijk artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht de beslissing op de aanvraag aanhouden, als aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. er is geen grond om de vergunning te weigeren, b. de aanvraag heeft betrekking op een geval dat bij een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 4.8, derde lid, is aangewezen, en c. het voorbereidingsbesluit, bedoeld onder b, is voor de dag van ontvangst van de aanvraag in werking getreden. 2. Het bevoegd gezag houdt in afwijking van artikel 6.42, eerste lid, van deze wet respectievelijk artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning aan, als er geen grond is om de vergunning te weigeren maar de aanvraag betrekking heeft op een geval dat op grond van de artikelen 4.9 en 4.10 bij een voorbereidingsbesluit voor de locatie waar de activiteit wordt verricht is aangewezen en dat voorbereidingsbesluit voor de dag van ontvangst van de aanvraag in werking is getreden. 3. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde gemeentelijke omgevingsplan. 4. De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit is vervallen.
Opmerking [28]: Merijn Vroonhof: nu is het zo dat ook een aanhoudingsplicht geldt als een BP wordt ter inzage gelegd of vastgesteld. is dat net meer zo? Oftewel, moet je altijd een voorbereidingsbesluit nemen?
43 Artikel 6.37 (aanhoudingsregeling vanwege vastgesteld exploitatieplan) 1. Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit of een locatieontwikkelingsactiviteit en daarop een exploitatieplan van toepassing is, houdt het bevoegd gezag, in afwijking van artikel 6.42, eerste lid, van deze wet respectievelijk artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing op de aanvraag aan, als er geen grond is om de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag opgenomen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is.
2. De aanhouding duurt totdat een exploitatieplan onherroepelijk is. 3. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen als een ingesteld beroep geen gevolgen kan hebben voor de beoordeling van de aangevraagde activiteit of de aan de omgevingsvergunning voor die activiteit te verbinden voorschriften, of als deze gevolgen volgens het bevoegd gezag niet opwegen tegen het belang dat met verlening van de omgevingsvergunning is gediend. Artikel 6.38 (mededeling van aanhouding) Het bevoegd gezag deelt de aanhouding op grond van de artikelen 6.36, tweede lid, en 6.37 mee aan de aanvrager. Artikel 6.39 (begin beslistermijn) Als een beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangehouden, wordt voor de toepassing van artikel 6.42, eerste lid, van deze wet respectievelijk artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in plaats van de dag van ontvangst van de aanvraag uitgegaan van de dag waarop de aanhouding eindigt. § 6.3.2 Reguliere procedure Artikel 6.40 (toepassingsbereik reguliere voorbereidingsprocedure) 1. Deze paragraaf is van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning, tenzij paragraaf 6.3.3 daarop van toepassing is. 2. Artikel 3:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Artikel 6.41 (kennisgeving aanvraag) Het bevoegd gezag geeft bij de toepassing van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht ook onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Daarbij wordt de dag van ontvangst van de aanvraag vermeld. Artikel 6.42 (beslistermijn; vergunning van rechtswege) 1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. 2. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking: a. deelt het bevoegd gezag dat besluit mee op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 6.41 kennis heeft gegeven van de aanvraag, b. zendt het bevoegd gezag in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van dat besluit. 3. Het bevoegd gezag kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Dit besluit wordt bekendgemaakt binnen de in het eerste lid bedoelde termijn. 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin de beslissing op de aanvraag wegens strijd met een internationaalrechtelijke verplichting niet wordt voorbereid met toepassing van de eerste volzin. 5. Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk mededeling van de beschikking, bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet bestuursrecht, op de wijze waarop het op grond van artikel 6.41 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
44 § 6.3.3 Toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht Artikel 6.43 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning, als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteit. Artikel 6.44 (aanvullende bepalingen) 1. Bij de toepassing van de afdelingen 3.4 en 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende leden in acht genomen.
2. Als een ander bestuursorgaan als bedoeld in artikel 6.34, eerste lid, tweede volzin, bevoegd is op de aanvraag te beslissen, ligt het ontwerpbesluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerpbesluit, ook ter inzage in de gemeente waar de betrokken activiteit of activiteiten in hoofdzaak zal of zullen worden, of wordt of worden verricht. 3. Als de aanvraag is ingediend bij burgemeester en wethouders en een ander bestuursorgaan bevoegd is op de aanvraag te beslissen, begint, in afwijking van artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de beslistermijn, bedoeld in dat lid, op de dag na de dag waarop laatstbedoeld bestuursorgaan de aanvraag heeft ontvangen. 4. De in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde redelijke termijn bedraagt ten hoogste zes weken. De termijn waarbinnen op de aanvraag wordt beslist, kan ten hoogste eenmaal worden verlengd. De verlenging en de duur daarvan worden, met inachtneming van de in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn van acht weken, gemotiveerd aan de aanvrager meegedeeld. 5. Als de aanvrager daarom heeft verzocht, stelt het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen hem, voordat het stukken ter inzage legt die niet van zijn kant zijn ingebracht, in de gelegenheid die stukken in te zien met het oog op toepassing van de artikelen 19.3 tot en met 19.5 van de Wet milieubeheer. Tot deze stukken behoren niet de verslagen, gemaakt overeenkomstig artikel 3:17, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en afschriften van zienswijzen, door anderen dan betrokken bestuursorganen naar voren gebracht overeenkomstig artikel 3:15 van die wet. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is niet van toepassing. Artikel 6.45 (uitzonderingen) Het bevoegd gezag kan, als artikel 6.43 van toepassing is, de afdelingen 3.4 en 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing laten als: a. de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvan de uitvoering door een bijzondere omstandigheid op korte termijn nodig is, b. het belang van de veiligheid van de Staat dat vereist, of c. de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting dat vereist.
Afdeling 6.4 Projectprocedure § 6.4.1 Voornemen Artikel 6.46 (voornemen) Het bevoegde bestuursorgaan geeft kennis van het voornemen, bedoeld in artikel 5.34, met overeenkomstige toepassing van artikel 3:12, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. § 6.4.2 Voorkeursbeslissing Artikel 6.47 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van de voorkeursbeslissing. 45
§ 6.4.3 Projectbesluit Artikel 6.48 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) 1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 5.39 ter uitwerking van het projectbesluit. 2. Onverminderd artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht zendt het bevoegd gezag het ontwerp van het projectbesluit aan de betrokken bestuursorganen. Artikel 6.49 (goedkeuring niet verdagen) In afwijking van artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het nemen van een besluit over de goedkeuring van een projectbesluit op grond van artikel 5.33, tweede lid, niet worden verdaagd.
Artikel 6.50 (afwijzing aanvraag om projectbesluit vast te stellen) 1. Artikel 6.48, eerste lid, is ook van toepassing op de afwijzing van een aanvraag om een projectbesluit vast te stellen. 2. Tot een afwijzing van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid beslist het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 6.51 (omzetten projectbesluit) Als toepassing wordt gegeven aan artikel 5.40, tweede lid, stelt de gemeenteraad nadat het projectbesluit onherroepelijk is geworden binnen een termijn van ten hoogste vijf jaar het omgevingsplan vast overeenkomstig het projectbesluit. Artikel 6.52 (toepassing onteigeningswet) De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan plaatsvinden nadat het projectbesluit is vastgesteld. Artikel 6.53 (toepassing onteigeningswet) 1. Onverminderd artikel 59, eerste lid, van de onteigeningswet kan het vonnis van onteigening van de rechtbank niet eerder in de openbare registers worden ingeschreven dan nadat het projectbesluit onherroepelijk is geworden. 2. In aanvulling op de artikelen 54n en 59 van de onteigeningswet is voor de in het eerste lid bedoelde inschrijving een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State of een verklaring van de Secretaris van de Raad van State nodig, waaruit blijkt dat het projectbesluit onherroepelijk is geworden.
46 HOOFDSTUK 7 MILIEUEFFECTRAPPORTAGE
Afdeling 7.1 Algemene bepalingen milieueffectrapportage Artikel 7.1 (bevoegde instantie en adviseurs mer) 1. Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen hebben betrekking op de milieueffectrapportage voor wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen of programma’s en projecten. 2. In dit hoofdstuk wordt onder een plan of programma, als bedoeld in het eerste lid, in ieder geval mede verstaan een omgevingsvisie, een gemeentelijk omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. 3. Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden of vaststellen van een plan of programma of een besluit is de bevoegde instantie voor de milieueffectrapportage.
Opmerking [29]: Merijn Vroonhof: binnen 5 jaar dus. Dat is nieuw. Hoe zou het gaan met projectbesluiten die na 5 jaar nog niet zijn uitgevoerd? En al helemaal als er geen uitzicht is op realisatie in de nabije toekomst? Opmerking [30]: Merijn Vroonhof: bevat het projectbesluit dan ook aanwijzingen over de wijze waarop deze in het omgevingsplan moeten worden opgenomen?
4. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden in ieder geval als adviseurs aangemerkt Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of een door deze ministers aangewezen bestuursorgaan. Afdeling 7.2 Milieueffectrapportage voor plannen of programma’s § 7.2.1 Plannen of programma’s waarvoor het maken van een milieueffectrapport verplicht is Artikel 7.2 (plan-mer-plichtige plannen of programma’s) 1. Voor plannen of programma’s wordt een milieueffectrapport gemaakt als die het kader vormen voor besluiten voor projecten als bedoeld in artikel 7.15, eerste lid. 2. Een milieueffectrapport wordt gemaakt bij de voorbereiding van een plan of programma waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming. 3. Voor plannen of programma’s, als bedoeld in het eerste en tweede lid, die het gebruik bepalen van kleine gebieden op lokaal niveau of voor kleine wijzigingen van die plannen of programma’s wordt een milieueffectrapport alleen gemaakt als die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. 4. Voor andere dan de in het eerste lid bedoelde plannen of programma’s die het kader vormen voor een project, wordt een milieueffectrapport alleen gemaakt als die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. 5. De bevoegde instantie houdt bij de beoordeling van de milieueffecten, bedoeld in het derde en het vierde lid, rekening met de relevante criteria die in bijlage II bij de smb-richtlijn zijn aangegeven en raadpleegt de adviseurs en bestuursorganen, bedoeld in artikel 7.4. Als geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt, wordt dit gemotiveerd bij het ontwerp van het plan of programma. Artikel 7.3 (uitzondering plan-mer-plicht) In afwijking van artikel 7.2 hoeft geen milieueffectrapport te worden gemaakt voor plannen of programma’s die: a. uitsluitend betrekking hebben op de landsverdediging of op een noodsituatie als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, of b. betrekking hebben op de begroting of de financiën van een gemeente, een waterschap, een provincie of het Rijk. § 7.2.2 Milieueffectrapport dat betrekking heeft op een plan of programma Artikel 7.4 (raadplegen adviseurs en bestuursorganen) Voordat op grond van artikel 7.2 een milieueffectrapport wordt gemaakt, raadpleegt de bevoegde instantie de adviseurs en de bestuursorganen die op grond van het wettelijk voorschrift waarop het plan of programma berust bij de voorbereiding van het plan of programma moeten worden betrokken over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie die gericht is op wat relevant is voor het plan of programma en die op grond van artikel 7.6 in het milieueffectrapport moet worden opgenomen. 47 Artikel 7.5 (advies Cie mer voor plan-MER) Als het milieueffectrapport betrekking heeft op een plan of programma, krijgt de Commissie voor de milieueffectrapportage uiterlijk vanaf het moment dat het ontwerp van het plan of programma ter inzage wordt gelegd de gelegenheid advies uit te brengen over dat rapport. De Commissie brengt het advies uit binnen de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen. Artikel 7.6 (inhoud plan-MER) 1. De bevoegde instantie maakt het milieueffectrapport als dat betrekking heeft op een plan of programma. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gegevens die het milieueffectrapport moet bevatten. Bij deze maatregel worden in ieder geval regels gesteld over de beschrijving van de inhoud en de belangrijkste doelstellingen van het plan of programma en het verband met andere plannen of programma’s en de redelijke alternatieven die in beschouwing moeten worden genomen. 3. Mede om overlapping van milieueffectrapporten te voorkomen: a. stemt de bevoegde instantie het rapport, waaronder het detailniveau daarvan, af op de mate van gedetailleerdheid van het plan of programma en op de fase van het besluitvormingsproces waarin het plan of programma zich bevindt, en, als het plan of programma deel uitmaakt van een hiërarchie van plannen of programma’s, in het bijzonder op de plaats die het plan of programma inneemt in die hiërarchie, en
b. mag de bevoegde instantie gebruikmaken van andere milieueffectrapporten die voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze afdeling. 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden bepaald en beschreven. § 7.2.3 Het plan of programma Artikel 7.7 (overeenkomstige toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) 1. Een plan of programma waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt, wordt voorbereid met overeenkomstige toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. 2. Een milieueffectrapport dat is opgenomen in een plan of programma wordt in dat plan of programma als zodanig herkenbaar weergegeven. 3. Als het milieueffectrapport niet is opgenomen in het ontwerp van het plan of programma: a. wordt bij de terinzagelegging, bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, ook het milieueffectrapport ter inzage gelegd, b. wordt bij de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, ook kennisgegeven van het milieueffectrapport, en c. kan een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht ook betrekking hebben op het milieueffectrapport. 4. Het plan of programma wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 7.8 (niet vaststellen plan of programma) Bij een verplicht milieueffectrapport vindt het plan of programma daarin redelijkerwijs een grondslag. Artikel 7.9 (inhoud plan of programma) 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat in het plan of programma wordt vermeld over het milieueffectrapport en de daarvoor uitgevoerde procedure. 2. De bevoegde instantie bepaalt bij het plan of programma de termijn of de termijnen waarop met een onderzoek naar de gevolgen van de uitvoering van dat plan of programma wordt begonnen, en de wijze waarop dat onderzoek zal worden verricht. Het onderzoek vindt plaats wanneer de in het plan of programma voorgenomen activiteit wordt ondernomen of nadat deze is ondernomen. 3. Degene die de in het plan of programma voorgenomen activiteit verricht, verleent aan de bevoegde instantie op verzoek alle medewerking en verstrekt alle inlichtingen, die deze instantie redelijkerwijs voor het verrichten van het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, nodig heeft. 48 4. Het tweede lid is niet van toepassing op de aspecten: a. waarvoor de monitoring is geregeld op grond van artikel 3.13, tweede lid; b. waarvoor de monitoring is geregeld op grond van artikel 18.1, en c. waarvoor aan een besluit een voorschrift is verbonden dat voorziet in een verplichte monitoring. Artikel 7.10 (toezenden plan of programma) 1. Als voor het plan of programma een milieueffectrapport is gemaakt, wordt het plan of programma toegezonden aan de Commissie voor de milieueffectrapportage. 2. Als het milieueffectrapport niet is opgenomen in het plan of programma, wordt van dat milieueffectrapport kennisgegeven tegelijk met het plan of programma. Artikel 7.11 (grensoverschrijdende effecten plan of programma) Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de milieueffectrapportage in gevallen waarin het plan of programma aanzienlijke milieueffecten in een andere lidstaat kan hebben. § 7.2.4 Evaluatie Artikel 7.12 (evaluatie) De bevoegde instantie stelt een verslag op van het op grond van artikel 7.9, tweede lid, uitgevoerde onderzoek. Artikel 7.13 (toezenden verslag)
1. De bevoegde instantie zendt het verslag, bedoeld in artikel 7.12, aan de adviseurs, de bestuursorganen, bedoeld in artikel 7.4, en aan de Commissie voor de milieueffectrapportage. 2. De bevoegde instantie maakt het verslag gelijktijdig met de verzending daarvan bekend met overeenkomstige toepassing van artikel 3:12, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 7.14 (gevolgen van evaluatie) 1. Als uit het onderzoek, bedoeld in artikel 7.12, blijkt dat het plan of programma in belangrijke mate nadeliger gevolgen voor het milieu heeft dan de gevolgen die bij het vaststellen van het plan of programma werden verwacht, neemt de bevoegde instantie, als dat naar haar oordeel nodig is, de haar ter beschikking staande maatregelen om die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. 2. Als op grond van het eerste lid een besluit wordt gewijzigd of ingetrokken, is op die wijziging of intrekking artikel 7.29 van overeenkomstige toepassing. Afdeling 7.3 Milieueffectrapportage voor besluiten § 7.3.1 Besluiten waarvoor het maken van een milieueffectrapport verplicht is Artikel 7.15 (aanwijzen mer-(beoordelings)plichtige besluiten) 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de projecten en de daarbij behorende besluiten aangewezen: a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu en waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport wordt gemaakt, en b. waarvoor de bevoegde instantie op grond artikel 7.17 moet beoordelen of die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, en als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport wordt gemaakt. 2. Tot de projecten, bedoeld in het eerste lid, kunnen ook projecten behoren die in samenhang met andere projecten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. 3. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing van een project of besluit slechts geldt in daarbij aangewezen gevallen. 4. Bij de maatregel kan een plan of programma of een onderdeel van een gemeentelijk omgevingsplan worden aangemerkt als een besluit als dat plan of programma geen kader vormt voor projecten als bedoeld in aritkel 7.2, eerste en vierde lid. 49 § 7.3.2 Besluiten waarvoor moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt Artikel 7.16 (mededeling verrichten mer-beoordelingsplichtig project) 1. Als degene die een project als bedoeld in artikel 7.15, eerste lid, aanhef en onder b, wil uitvoeren, voornemens is een aanvraag in te dienen tot het nemen van een besluit, aangewezen op grond van dat artikel, deelt hij dat voornemen schriftelijk mee aan de bevoegde instantie. 2. Bij de mededeling wordt in ieder geval ingegaan op de nadelige gevolgen die het project voor het milieu kan hebben. 3. Het tweede lid is niet van toepassing als de initiatiefnemer bij de mededeling verklaart in ieder geval een milieueffectrapport te maken. Artikel 7.17 (beslissing over mer-beoordelingsplicht) 1. Tenzij de initiatiefnemer op grond van artikel 7.16, derde lid, heeft verklaard een milieueffectrapport te maken, beslist de bevoegde instantie over de vraag of bij de voorbereiding van het besluit voor een project op grond van artikel 7.15, eerste lid, aanhef en onder b, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die het project voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. 2. Als voor het project meer dan een besluit is aangewezen, nemen de bevoegde instanties de in het eerste lid bedoelde beslissing gezamenlijk. 3. De bevoegde instantie houdt bij haar beslissing rekening met de in bijlage III bij de mer-richtlijn aangegeven criteria. 4. De bevoegde instantie deelt haar beslissing binnen zes weken na ontvangst van het voornemen, bedoeld in artikel 7.16, eerste lid, mee aan degene die de mededeling, bedoeld in dat lid, heeft gedaan. 5. Als de bevoegde instantie heeft besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt, motiveert zij dat in het ontwerpbesluit of, bij het ontbreken daarvan, in het besluit. § 7.3.3 Milieueffectrapport dat betrekking heeft op een besluit Artikel 7.18 (ontheffing voor het maken van een MER)
1. De bevoegde instantie kan op verzoek van degene die het project wil uitvoeren ontheffing verlenen van de plicht tot het maken van een milieueffectrapport bij de voorbereiding van een besluit, als het algemeen belang het onverwijld uitvoeren van het project noodzakelijk maakt. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud en indiening van een verzoek om ontheffing. Artikel 7.19 (beslistermijn ontheffing en procedurele vereisten) 1. Op een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 7.18 wordt beslist binnen acht weken na ontvangst van het verzoek. Van de beslissing wordt onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister. 2. Binnen twee weken na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, geeft de bevoegde instantie kennis van de beslissing op het verzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht en wordt de beslissing ter inzage gelegd. 3. Voordat het besluit, bedoeld in artikel 7.15, eerste lid, wordt genomen, stelt Onze Minister de Europese Commissie op de hoogte van de redenen waarom de ontheffing is verleend en zendt de beslissing aan de Europese Commissie. Artikel 7.20 (kennisgeving voornemen) 1. Als degene die een project als bedoeld in artikel 7.15, eerste lid, aanhef en onder a, wil uitvoeren voornemens is een aanvraag in te dienen tot het nemen van een besluit, deelt hij dat voornemen zo spoedig mogelijk schriftelijk mee aan de bevoegde instantie. 2. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de mededeling of na het opvatten van het voornemen door de bevoegde instantie, maar uiterlijk op het moment dat de bevoegde instantie toepassing geeft aan artikel 7.21, geeft de bevoegde instantie kennis van het voornemen. De kennisgeving geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 3:12, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 50 Artikel 7.21 (raadplegen adviseurs en bestuursorganen) 1. Op verzoek van de aanvrager brengt de bevoegde instantie voorafgaand aan de indiening van de aanvraag advies uit over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie voor een milieueffectrapport. 2. De bevoegde instantie raadpleegt ten behoeve van het advies de aanvrager, de adviseurs en de bestuursorganen die volgens het wettelijk voorschrift waarop het besluit berust, bij de voorbereiding van het besluit moeten worden betrokken. 3. De bevoegde instantie adviseert binnen zes weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie voor een milieueffectrapport. Artikel 7.22 (maken MER) 1. Als een besluit wordt genomen op verzoek van degene die voornemens is het project uit te voeren, maakt hij het milieueffectrapport. 2. In andere gevallen maakt de bevoegde instantie het milieueffectrapport. Artikel 7.23 (geen nieuw MER als er al een MER is) 1. De artikelen 7.20, 7.21 en 7.22 zijn niet van toepassing als degene die het milieueffectrapport zou moeten maken, al beschikt over een milieueffectrapport dat is opgesteld met toepassing van deze afdeling en in dat rapport het project is beschreven waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt. 2. Als voor het project meerdere besluiten moeten worden genomen waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt, wordt dat rapport gemaakt voor het eerste besluit waarvoor die plicht geldt. Artikel 7.24 (inhoud project-MER) 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gegevens die het milieueffectrapport moet bevatten. Bij de maatregel worden in ieder geval regels gesteld over: a. een beschrijving van het voorgenomen project, en b. de voornaamste alternatieven. 2. Als voor het voorgenomen project in een vastgesteld plan of programma als bedoeld in artikel 7.2 een locatie of tracé is aangewezen, is het eerste lid, aanhef en onder b, alleen van toepassing als er alternatieven onderzocht zijn. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald en beschreven. § 7.3.4 Het besluit Artikel 7.25 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht)
1. Als voor een besluit een milieueffectrapport wordt gemaakt, wordt het besluit voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. 2. Artikel 7.7, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. 3. Als het milieueffectrapport niet is opgenomen in het ontwerpbesluit: a. wordt bij de terinzagelegging daarvan, bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, ook het rapport ter inzage gelegd, b. wordt bij de kennisgeving daarvan, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, ook kennisgegeven van het rapport, en c. kan een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht ook betrekking hebben op het rapport, met dien verstande dat deze zienswijzen alleen betrekking kunnen hebben op de inhoud van het milieueffectrapport, het niet voldoen van het rapport aan de bij of krachtens artikel 7.24 gestelde regels of op onjuistheden in het rapport. 4. De bevoegde instantie kan met overeenkomstige toepassing van artikel 7.5 de Commissie voor de milieueffectrapportage in de gelegenheid stellen advies uit te brengen over het milieueffectrapport.
51 Artikel 7.26 (grensoverschrijdende effecten besluit) Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de milieueffectrapportage voor gevallen waarin het project aanzienlijke milieueffecten in een andere lidstaat kan hebben. Artikel 7.27 (aanhouden en buiten behandeling laten aanvraag) 1. De bevoegde instantie laat een aanvraag om een besluit buiten behandeling als: a. geen milieueffectrapport is overgelegd, tenzij van de plicht tot het maken van een milieueffectrapport op grond van artikel 7.18 ontheffing is verleend; b. op grond van artikel 7.15 ter voorbereiding van meer dan een besluit één milieueffectrapport wordt gemaakt: de van de aanvrager afkomstige aanvragen tot het nemen van de andere besluiten niet tegelijkertijd worden ingediend. 2. De bevoegde instantie houdt een aanvraag om een besluit aan als de aanvraag een op grond van artikel 7.15, eerste lid, onder b, aangewezen besluit betreft, dat op grond van een wettelijk voorschrift op aanvraag wordt genomen, en geen beslissing is genomen op grond van artikel 7.17, eerste lid, of is beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt en dat rapport niet is overgelegd. 3. De bevoegde instantie laat een aanvraag om een besluit buiten behandeling als de gegevens die in het milieueffectrapport zijn opgenomen redelijkerwijs niet aan het besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. Artikel 6.6 is niet van toepassing. Artikel 7.28 (inhoud besluit) Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat in het besluit wordt vermeld over het milieueffectrapport en de daarvoor uitgevoerde procedure. Artikel 7.29 (milieugevolgen van besluit) 1. Bij het nemen van een besluit houdt de bevoegde instantie rekening met alle gevolgen die het project waarop het besluit betrekking heeft, voor het milieu kan hebben. 2. Het bevoegd gezag kan bij een besluit, ongeacht de beperkingen die in de wettelijke regeling waarop het besluit berust, zijn gesteld: a. alle voorwaarden, voorschriften en beperkingen opnemen, die nodig zijn ter bescherming van het milieu, en b. beslissen dat het project niet wordt uitgevoerd als het uitvoeren van dat project kan leiden tot ontoelaatbare nadelige gevolgen voor het milieu. 3. Een besluit dat op grond van een andere wettelijke regeling wordt genomen, wordt ook met de toepassing van het tweede lid geacht op grond van die regeling te worden genomen. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het tweede lid.
52 HOOFDSTUK 8
Gereserveerd HOOFDSTUK 9 Gereserveerd HOOFDSTUK 10 Gereserveerd
De hoofdstukken 8 t/m 10 zijn gereserveerd voor volgende modules. Die worden in module 1 nog niet ingevuld.
53 HOOFDSTUK 11 GEDOOGPLICHTEN Afdeling 11.1 Algemene bepalingen Artikel 11.1 (begripsbepalingen) In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: ondernemer van het werk: degene onder wiens verantwoordelijkheid een werk van algemeen belang waarvoor een gedoogplicht is opgelegd, wordt aangelegd, in stand gehouden, gewijzigd, verplaatst, opgeruimd of uitgevoerd; rechthebbende: degene die enig recht heeft op de onroerende zaak waarin, waarop, waarboven of waaronder: a. activiteiten als bedoeld in afdeling 11.2 plaatsvinden, of b. een werk van algemeen belang wordt aangelegd, in stand gehouden, gewijzigd, verplaatst, opgeruimd of uitgevoerd; werk van algemeen belang: een werk of een activiteit als bedoeld in paragraaf 11.3.2. Afdeling 11.2 Gedoogplichten van rechtswege Artikel 11.2 (gedoogplicht natte en droge waterstaatswerken) De rechthebbende gedoogt voor natte en droge waterstaatswerken: a. onderhouds- en herstelwerkzaamheden daaraan, voor zover die plaatsvinden door of namens de beheerder, b. het door of namens de beheerder aanbrengen en in stand houden van meetmiddelen, seinen, merken, verkeerstekens of andere tekens, als dat naar het oordeel van de beheerder nodig is in verband met de functievervulling daarvan, c. het door of namens het op grond van de Scheepvaartverkeerswet bevoegd gezag aanbrengen en in stand houden van verkeerstekens, d. graaf- of meetwerkzaamheden voor het maken van ontwerpen voor het aanleggen, onderhouden of wijzigen daarvan, e. het door of namens de beheerder aanleggen en in stand houden van elektrische geleidingen, voor zover het geen afgesloten tuinen en erven betreft die een geheel vormen met bewoonde percelen. Artikel 11.3 (gedoogplicht water) De rechthebbende gedoogt:
a. bij gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud plaatsvindt door of onder toezicht van de beheerder: het ontvangen op die gronden van specie of maaisel, dat tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam wordt verwijderd, b. bij gronden waarin het grondwater invloed ondergaat door het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water op grond van een omgevingsvergunning: bedoeld onttrekken of infiltreren, c. bij gronden, gelegen in of deel uitmakend van een oppervlaktewaterlichaam of bergingsgebied: wateroverlast en overstromingen door de afvoer of tijdelijke berging van oppervlaktewater. Artikel 11.4 (melding werkzaamheden) Bij activiteiten als bedoeld in de artikelen 11.2 en 11.3, onderdeel a, informeert de beheerder de rechthebbenden ten minste achtenveertig uur van tevoren schriftelijk over de voorgenomen werkzaamheden, tenzij dit vanwege het spoedeisende karakter daarvan niet mogelijk is. Artikel 11.5 (gedoogplicht Wet milieubeheer) 1. De rechthebbende op een onroerende zaak waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, gedoogt dat werkzaamheden worden verricht voor die zorg. 2. De rechthebbende op een onroerende zaak waar een beroepshalve of bedrijfsmatig verrichte activiteit, ongeacht het openbare of particuliere, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan, wordt verricht of waar milieuschade of een onmiddellijke dreiging daarvan zich voordoet, gedoogt dat preventieve of herstelmaatregelen als bedoeld in titel 17.2 van de Wet milieubeheer worden getroffen. 54 Artikel 11.6 (gedoogplicht Wet luchtvaart) De exploitant van een luchthaven als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart gedoogt op de luchthaven elektronische, meteorologische en andere hulpmiddelen bestemd voor de uitvoering van de taken, opgedragen aan de LVNL, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart, en het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut voor de luchtverkeersbeveiliging en de luchtvaartmeteorologische dienstverlening. Artikel 11.7 (gedoogplicht Wet lokaal spoor)1 De rechthebbende gedoogt het beheer van lokale spoorweginfrastructuur als bedoeld in de Wet lokaal spoor, voor zover dit voor de goede uitvoering van het beheer noodzakelijk is. Artikel 11.8 (gedoogplicht Mijnbouwwet) De rechthebbende gedoogt dat de houder van een vergunning voor het opsporen van CO2- opslagcomplexen, het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte, of het opslaan van stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, in de ondergrond CO2-opslagcomplexen opspoort, delfstoffen of aardwarmte opspoort of wint of stoffen opslaat volgens de voor deze activiteiten geldende regels, voor zover deze activiteiten plaatsvinden op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte. Artikel 11.9 (gedoogplicht zwemwater) De rechthebbende op een onroerende zaak waarin of waarop tekens met voorlichting worden geplaatst vanwege een negatief zwemadvies of een zwemverbod als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, gedoogt het aanbrengen en in stand houden van die tekens.
Afdeling 11.3 Bij beschikking op te leggen gedoogplichten § 11.3.1 Algemene bepalingen Artikel 11.10 (toepassingscriteria) Een gedoogplicht op grond van deze afdeling kan worden opgelegd als voor een werk van algemeen belang: a. duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van een onroerende zaak, b. de aanvrager van de gedoogplichtbeschikking met de rechthebbende op de onroerende zaak ondanks een redelijke poging daartoe geen overeenstemming heeft bereikt over het gebruik daarvan, c. het gebruik van de onroerende zaak niet meer zal worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is, en d. de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen.
Artikel 11.11 (op aanvraag en ambtshalve) 1. De in deze afdeling bedoelde gedoogplichten worden op aanvraag van de ondernemer van het werk opgelegd. 2. Als de ondernemer van het werk op grond van deze wet bevoegd is om voor dat werk een gedoogplicht op te leggen, kan de gedoogplicht in afwijking van het eerste lid ambtshalve worden opgelegd. § 11.3.2 Gedoogplichten Artikel 11.12 (gedoogplichten infrastructuur en milieu) 1. Onze Minister kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van: a. een betaalpoort als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit,
1 De Wet lokaal spoor is nog niet in werking, maar wel aanhangig bij de Staten-Generaal. Voor de volledigheid wordt deze gedoogplicht alvast opgenomen. 55 b. een werk voor hoofdspoorwegen, c. infrastructuur noodzakelijk voor de productie en distributie van drinkwater als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, van de Drinkwaterwet, d. een werk ter uitvoering van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.31, tweede lid, e. een werk voor afvalwatertransport ondernomen door een waterschap, f. een werk voor het transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, ondernomen door een gemeente, g. lokale spoorweginfrastructuur als bedoeld in artikel 1 van de Wet lokaal spoor, h. een werk voor een ontwikkelingsgebied dat is opgenomen in een gemeentelijk omgevingsplan. 2. Als voor werken ter uitvoering van besluiten als bedoeld in het eerste lid, onder d, een andere minister dan Onze Minister het coördinerend bestuursorgaan, bedoeld in artikel 3:22 van de Algemene wet bestuursrecht, is, beslist Onze Minister op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aanhef, na overleg met die minister. Artikel 11.13 (gedoogplichten economische zaken) Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister van Economische Zaken, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van: a. een net als bedoeld in de Elektriciteitswet 1998, b. een gasproductienet of een gastransportnet als bedoeld in de Gaswet, c. een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, en pijpleidingen en kabels die mijnbouwwerken onderling met elkaar verbinden of mijnbouwwerken met andere werken verbinden, voor het vervoer van stoffen of het functioneren van een mijnbouwwerk, d. werken bestemd voor het opsporen van CO2 -opslagcomplexen als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, e. een installatie waarvoor een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet, f. een werk voor de levering van warmte als bedoeld in de Warmtewet2 . Artikel 11.14 (gedoogplicht Uitvoeringswet Nederlands-Duits grensverdrag) Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van werken voor grenswateren als bedoeld in de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag. Artikel 11.15 (gedoogplicht voor ontgrondingen) 1. Onze Minister kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen vanwege het verrichten van onderzoek op een locatie in verband met een omgevingsvergunning voor een ontgrondingenactiviteit of een aanvraag daartoe. 2. Als de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, is of wordt afgegeven door gedeputeerde staten, beslissen gedeputeerde staten over de oplegging van een gedoogplicht als bedoeld in het eerste lid. 3. Onze Minister kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor een ontgrondingenactiviteit voor het verrichten van onderzoek, en voor het aanbrengen, het aanwezig zijn, het onderhoud, het gebruik en het verwijderen van de voor dat onderzoek nodige middelen.
4. Gedeputeerde staten kunnen aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor een ontgrondingenactiviteit voor zover die activiteit verband houdt met de in een provinciale omgevingsverordening opgenomen regels over het ontgronden of als gedeputeerde staten zijn aangewezen als bevoegd gezag. Artikel 11.16 (gedoogplicht natte waterstaatswerken) 1. De beheerder of het tot verlening van een omgevingsvergunning voor een waterkwantiteitsactiviteit bevoegde bestuursorgaan kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen vanwege het verrichten van onderzoek benodigd voor de aanvraag of wijziging van die
2 De Warmtewet is nog niet in werking, maar wel aanhangig bij de Staten-Generaal. Voor de volledigheid wordt deze gedoogplicht alvast opgenomen. 56 vergunning of ter voldoening aan een andere op grond van deze wet, of een verordening van waterschap of provincie in het kader van het waterbeheer, op hem rustende plicht. 2. De beheerder kan, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor: a. het op of in gronden verrichten van onderzoeken en daarmee verband houdende werkzaamheden in verband met een nat waterstaatswerk, b. de aanleg of wijziging van een nat waterstaatswerk en de daarmee verband houdende werkzaamheden. Artikel 11.17 (gedoogplicht luchtverontreiniging) Onze Minister kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen als door een gemeente, een provincie, het Rijk of een openbaar lichaam voor het bepalen van luchtverontreiniging gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken. Artikel 11.18 (gedoogplichten voor archeologisch onderzoek) 1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het in het belang van een archeologisch onderzoek betreden van tereinen, het daarop verrichten van metingen of het daarin doen van opgravingen. 2. Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding of uitvoering van een gemeentelijk omgevingsplan, een provinciale omgevingsverordening of een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het in het belang van archeologisch onderzoek betreden van tereinen, het daarop verrichten van metingen of het daarin doen van opgravingen, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering daarvan. 3. Artikel 11.10, aanhef en onder d, is niet van toepassing op de beslissing tot het opleggen van een gedoogplicht als bedoeld in dit artikel. Artikel 11.19 (gedoogplicht voor andere werken van algemeen belang) 1. Onze Minister kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen vanwege een werk, niet zijnde een werk als bedoeld in de artikelen 11.12 tot en met 11.18, als het belang van openbare veiligheid, het belang van de bescherming van de fysieke leefomgeving, zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen. 2. Als de oplegging van een gedoogplicht een belang dient waarvoor de zorg niet bij Onze Minister berust, beslist Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister bij wie de zorg voor dat belang berust. Artikel 11.20 (gedoogplicht in verband met het maken van een ontwerp) Onze Minister kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het uitvoeren van meetwerkzaamheden of graafwerkzaamheden, het aanbrengen van tekens in, boven of op een onroerende zaak, of het verrichten van onderzoek met gebruikmaking van de daarvoor benodigde hulpmiddelen noodzakelijk is, als die activiteiten nodig zijn voor het maken van een ontwerp voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van een werk als bedoeld in de artikelen 11.12, 11.13 en 11.14. § 11.3.3 De gedoogplichtbeschikking Artikel 11.21 (inhoud gedoogplichtbeschikking) 1. De gedoogplichtbeschikking bevat in ieder geval een beschrijving van: a. de onroerende zaak waarop de beschikking betrekking heeft,
b. het werk van algemeen belang waarvoor de beschikking geldt, c. de te verrichten activiteiten en de voorbereiding daarvan, d. de plichten van de rechthebbende vanwege de onder c bedoelde activiteiten, e. de rechten en plichten van de ondernemer van het werk. 2. Als dat voor de instandhouding van het werk van algemeen belang noodzakelijk is, kan in de gedoogplichtbeschikking een beschermingszone rondom het werk worden vastgesteld waarbinnen in de beschikking te noemen handelingen niet zijn toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de ondernemer van het werk. 57 3. Aan een gedoogplichtbeschikking kunnen voorschriften worden verbonden. Artikel 11.22 (bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden) Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag om een gedoogplichtbeschikking door de aanvrager worden verstrekt. Artikel 11.23 (wijziging van een gedoogplichtbeschikking) 1. Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister die het mede aangaat, op aanvraag van een rechthebbende de gedoogplichtbeschikking wijzigen ten aanzien van de locatie van het werk van algemeen belang binnen de desbetreffende onroerende zaak. 2. Het eerste lid is alleen van toepassing als de rechthebbende over de wijziging van de locatie ondanks een redelijke poging daartoe geen overeenstemming heeft bereikt met de ondernemer van het werk. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op gedoogplichtbeschikkingen die door een ander dan Onze Minister zijn afgegeven. § 11.3.4 Bijzondere bepalingen Artikel 11.24 (bomen en beplantingen) Degene op wie een gedoogplicht op grond van paragraaf 11.3.2 rust, gedoogt dat de ondernemer van het werk bomen en beplanting rooit, inkort of snoeit voor zover die bomen en beplantingen hinderlijk zijn voor de aanleg, instandhouding, verandering, verplaatsing of opruiming van het in de gedoogplichtbeschikking beschreven werk van algemeen belang. Artikel 11.25 (rechtsopvolging) De in de gedoogplichtbeschikking opgenomen rechten en plichten van de rechthebbende op de onroerende zaak en van de ondernemer van het werk rusten ook op hun rechtsopvolgers. Artikel 11.26 (toegang tot de onroerende zaak) Voor de in de gedoogplichtbeschikking genoemde werkzaamheden heeft de ondernemer van het werk of diens gemachtigde toegang tot de onroerende zaak voor zover dat redelijkerwijs voor de uitvoering van zijn werkzaamheden nodig is. Artikel 11.27 (opruimen van een werk van algemeen belang) 1. Als voor een werk van algemeen belang de gedoogplichtbeschikking is ingetrokken, ruimt de ondernemer van het werk dat werk op, tenzij met degene op wie de gedoogplicht rustte anders is overeengekomen. 2. Bij de opruiming wordt de onroerende zaak zoveel als mogelijk teruggebracht in de staat van voor de aanleg van het werk van algemeen belang, voor zover niet anders is overeengekomen. 3. Artikel 11.25 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 11.28 (eigendom van een werk van algemeen belang) Artikel 20, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op werken van algemeen belang die op grond van een gedoogplichtbeschikking worden of zijn aangelegd met inbegrip van een wijziging of verplaatsing van dat werk. Afdeling 11.4 Schadevergoeding Artikel 11.29 (recht op schadevergoeding) Het bestaan van een gedoogplicht op grond van dit hoofdstuk laat onverlet het recht op schadevergoeding.
58 HOOFDSTUK 12
GRONDEXPLOITATIE
Artikel 12.1 (vaststelling exploitatieplan) 1. De gemeenteraad stelt een plan vast voor de exploitatie van locaties waar een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwactiviteit is voorgenomen: a. gelijktijdig met de herziening van het gemeentelijke omgevingsplan, dat een aangewezen bouwactiviteit mogelijk maakt, b. voordat voor een aangewezen bouwactiviteit een omgevingsvergunning wordt verleend voor een locatieontwikkelingsactiviteit. 2. Burgemeester en wethouders stellen een plan vast voor de exploitatie van locaties waarop een in het eerste lid bedoelde bouwactiviteit is voorgenomen: a. gelijktijdig met de wijziging van een gemeentelijk omgevingsplan dat een aangewezen bouwactiviteit mogelijk maakt, b. voordat voor een aangewezen bouwactiviteit een omgevingsvergunning wordt verleend aangaande een in een gemeentelijk omgevingsplan opgenomen voorwaardelijke functie. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de gemeenteraad of burgemeester en wethouders besluiten geen exploitatieplan vast te stellen: a. als het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het gemeentelijk omgevingsplan, het projectbesluit of de gemeentelijke omgevingsvergunning opgenomen locaties op een andere manier verzekerd is, b. als er een tekort is op de grondexploitatie van het vast te stellen exploitatieplan en er geen financiële dekking is, of c. in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. 4. Een exploitatieplan blijft, onverminderd artikel 12.4, van kracht als voor het betreffende exploitatiegebied regels over het gebruik van de locatie in een gemeentelijk omgevingsplan worden vastgesteld die niet voorzien in een wijziging van de aangewezen bouwactiviteiten. 5. Voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan de gemeenteraad de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en derde lid, delegeren aan burgemeester en wethouders. 6. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig bekendgemaakt met de in het eerste en tweede lid bedoelde besluiten. Artikel 12.2 (inhoud exploitatieplan) 1. Een exploitatieplan bevat een kaart van het exploitatiegebied. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud van het exploitatieplan. Hiertoe behoren in ieder geval regels over: a. de exploitatieopzet, b. de beschikbaarstelling van het exploitatieplan, c. de op te nemen gegevens en bescheiden, d. de uitvoering en uitvoerbaarheid van het exploitatieplan, e. afwijking van het exploitatieplan. Artikel 12.3 (reikwijdte exploitatieplan) 1. Voor de berekening van de kosten en opbrengsten wordt ervan uitgegaan dat het exploitatiegebied in zijn geheel in exploitatie zal worden gebracht. 2. Kosten in verband met werken, werkzaamheden en maatregelen waarvan het exploitatiegebied of een gedeelte daarvan profijt heeft en die toerekenbaar zijn aan het exploitatieplan, worden naar evenredigheid opgenomen in de exploitatieopzet. 3. In afwijking van het tweede lid kan een fondsbijdrage in de exploitatieopzet worden opgenomen, tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur bepaald bedrag, mits voor het exploitatiegebied een omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1 of een plan of programma als bedoeld in afdeling 3.2 is vastgesteld, waarin aanwijzingen worden gegeven over de bestedingen ten laste van het fonds. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze van opstellen en de berekeningsmethode van de exploitatieopzet en de in die exploitatieopzet op te nemen opbrengsten en de verhaalbare kostensoorten of een begrenzing van de hoogte daarvan.
59
Artikel 12.4 (herziening exploitatieplan) 1. Een exploitatieplan wordt ten minste eenmaal per twee jaar herzien totdat de in dat plan voorziene werken, werkzaamheden en bouwwerken zijn gerealiseerd. 2. Als tegen een exploitatieplan beroep is ingesteld, vangt de in het eerste lid genoemde termijn aan op de dag na de dag waarop het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan onherroepelijk is geworden. Artikel 12.5 (verhaal kosten) 1. Burgemeester en wethouders verhalen de kosten, verbonden aan exploitatie van de locaties in een exploitatiegebied, door aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die op grond van artikel 12.1, eerste lid, is aangewezen, of een omgevingsvergunning voor een gedeelte daarvan, met inachtneming van het exploitatieplan het voorschrift te verbinden dat de vergunninghouder een exploitatiebijdrage aan de gemeente verschuldigd is. 2. Het eerste lid is niet van toepassing als de bijdrage op een andere manier verzekerd is of voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit een exploitatiebijdrage voor de betreffende locaties overeengekomen en verzekerd is. 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop burgemeester en wethouders de kosten, verbonden aan exploitatie van de locaties gelegen in een exploitatiegebied, verhalen en worden regels gesteld over de wijze waarop burgemeester en wethouders die kosten bepalen. Artikel 12.6 (afrekening en intrekking exploitatieplan) 1. Binnen drie maanden na uitvoering van de in een exploitatieplan voorziene werken, werkzaamheden en maatregelen stelt burgemeester en wethouders een afrekening van die regeling vast en trekt zij het exploitatieplan in met ingang van een bij dat besluit te bepalen tijdstip. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de afrekening, bedoeld in het eerste lid, waaronder regels over de herberekening van de betaalde exploitatiebijdragen. Artikel 12.7 (financiële bijdrage gemeente) 1. Een gemeente verstrekt aan de houder van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.5, eerste lid, een financiële bijdrage als de prestaties waaraan die bijdrage is gerelateerd in overeenstemming met het exploitatieplan zijn verricht en een verzoek tot betaling bij de gemeente is ingediend. 2. Op het verstrekken van een bijdrage als bedoeld in het eerste lid is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Artikel 12.8 (overeenkomst over grondexploitatie) Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud en totstandkoming van een overeenkomst over grondexploitatie. Artikel 12.9 (exploitatieplan bij een projectbesluit of omgevingsvergunning) 1. Als gedeputeerde staten voor een aangewezen bouwactiviteit een projectbesluit vaststellen of een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit verlenen, treden, vanaf de terinzagelegging van het ontwerpbesluit of de vergunning: a. provinciale staten voor de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk en artikel 6.32 bepaalde in de plaats van de gemeenteraad, b. treden gedeputeerde staten in de plaats van burgemeester en wethouders en wordt in plaats van “gemeente” steeds gelezen: provincie. 2. Als Onze Minister, of in voorkomend geval Onze Minister die het aangaat, voor een aangewezen bouwactiviteit een projectbesluit neemt of een omgevingsvergunning verleent voor een activiteit in strijd met de regels over het gebruik van de locatie in een gemeentelijk omgevingsplan, treedt, vanaf de terinzagelegging daarvan, Onze Minister, in voorkomend geval Onze Minister die het aangaat, voor de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde en artikel 6.32 in de plaats van de gemeenteraad en Onze Minister of Onze Minister die het aangaat in de plaats van burgemeester en wethouders en wordt in plaats van “de gemeente” of “een gemeente” steeds gelezen: het Rijk. 60 Artikel 12.10 (sancties bij overschrijden termijn van betaling exploitatiebijdrage) 1. Burgemeester en wethouders kunnen onmiddellijk na overschrijding van de termijn van betaling van een gedeelte of het geheel van de exploitatiebijdrage, bedoeld in artikel 12.5, eerste lid, beslissen dat een bouwactiviteit niet kan aanvangen of moet worden gestaakt totdat aan de betalingsverplichtingen is voldaan. Zij stellen de termijn, bedoeld in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht, op ten hoogste vier weken. 2. Burgemeester en wethouders kunnen het verschuldigde bedrag bij dwangbevel invorderen.
3. Als de bijdrage niet binnen drie maanden na het besluit, bedoeld in het eerste lid, door de gemeente is ontvangen, kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken. 4. Als, in andere gevallen dan bedoeld in artikel 12.9, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 12.5, door een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders is verleend, treedt dat bestuursorgaan voor de toepassing van dit artikel in de plaats van burgemeester en wethouders.
61
HOOFDSTUK 13
FINANCIËLE BEPALINGEN
Afdeling 13.1 Leges Artikel 13.1 (heffen van rechten vanwege een omgevingsvergunning) 1. Als een van Onze Ministers bevoegd gezag is voor de verlening of intrekking van een omgevingsvergunning of voor de wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning, kan die minister van de aanvrager of van degene voor wie die aanvraag wordt gedaan rechten heffen vanwege de behandeling van die aanvraag. 2. Bij ministeriële regeling worden vanwege de behandeling van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid: a. de bedragen van te heffen rechten vastgesteld, en b. regels gesteld over de wijze waarop die rechten worden geheven.
Afdeling 13.2 Vergoeding van hogere kosten van de gemeente Artikel 13.2 (kosten gemeentelijk omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit) 1. Het tweede lid is van toepassing als voor belangen, uitsluitend of ook behartigd door een ander openbaar lichaam dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van dat openbare lichaam, of krachtens wettelijk voorschrift bepalingen in een gemeentelijk omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit, zijn opgenomen die hogere kosten voor de gemeente ten gevolge kunnen hebben en over de verdeling van deze kosten geen overeenstemming is bereikt. 2. Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk verzoek van burgemeester en wethouders het openbaar lichaam, bedoeld in het eerste lid, verplichten om aan de gemeente een vergoeding toe te kennen, voor zover: a. de kosten redelijkerwijs niet voor rekening van de gemeente behoren te blijven, b. de vergoeding niet voldoende op een andere manier is verzekerd, en c. de vergoeding niet krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten. 3. Het besluit op het verzoek van burgemeester en wethouders wordt genomen nadat het gemeentelijke omgevingsplan of de omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit, in werking is getreden. 4. In afwijking van het tweede lid wordt het besluit op het verzoek genomen door Onze Minister of door Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat, als het andere openbare lichaam het Rijk is. Artikel 13.3 (andere kosten) 1. Artikel 13.2 is van overeenkomstige toepassing als voor belangen, uitsluitend of ook behartigd door een ander openbaar lichaam dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van dat openbare lichaam een omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit is verleend, of is besloten tot aanhouding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of voor een locatieontwikkelingsactiviteit, , voor zover het een aanlegactiviteit betreft. 2. Het verzoek om een kostenvergoeding vanwege de in het eerste lid bedoelde omstandigheden kan binnen vier weken nadat de omgevingsvergunning of het besluit tot aanhouding, onherroepelijk is geworden door burgemeester en wethouders worden ingediend.
Afdeling 13.3 Financiële bepalingen met betrekking tot omgevingsvergunningen Artikel 13.4 (financiële zekerheidsstelling) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in daarbij aangewezen gevallen waarin een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit die ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving kan hebben, degene die de activiteit verricht, financiële zekerheid stelt: 62 a. voor het nakomen van krachtens de omgevingsvergunning voor hem geldende verplichtingen; b. ter dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit door de activiteit veroorzaakte nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving.
2. Bij de maatregel worden regels gesteld over de vorm waarin, het bedrag waarvoor en de termijn gedurende welke de zekerheid in stand wordt gehouden en over de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voordat het stellen van de financiële zekerheid niet langer nodig is. 3. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder a, bepaalt het bevoegd gezag het ten hoogste te verhalen bedrag bij het niet nakomen van een verplichting. Het bevoegd gezag kan het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel. Artikel 13.5 (financiële voorschriften voor een ontgrondingenactiviteit) 1. Onverminderd artikel 13.4 kan aan een omgevingsvergunning voor een ontgrondingenactiviteit het voorschrift worden verbonden dat: a. in plaats van de in artikel 5.25, tweede lid, bedoelde plicht tot het herstellen of realiseren van een toestand een bepaald bedrag ineens of in gedeelten wordt betaald, b. de kosten van het beheer van onroerende zaken die zijn ontgrond geheel of gedeeltelijk worden betaald, of c. dat de kosten vanwege de aanpassingsinrichting van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken, en van het beheer van de aangepaste omgeving, voor zover zij het gevolg zijn van de ontgronding, geheel of gedeeltelijk worden betaald. 2. Een financiële zekerheid als bedoeld artikel 13.4, eerste lid, kan voor een ontgrondingenactiviteit niet worden gevorderd van publiekrechtelijke lichamen.
63 HOOFDSTUK 14 BEVOEGDHEDEN IN BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
Afdeling 14.1 Algemene bepalingen Artikel 14.1 (Begripsbepaling) 1. In afdeling 14.2 wordt onder het voorkomen van de nadelige gevolgen van een ongewoon voorval mede verstaan: a. het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken van die gevolgen, b. het vermijden dat het ongewoon voorval voortduurt, c. het voorkomen van een nieuw ongewoon voorval. 2. In de afdelingen 14.3 en 14.4 wordt verstaan onder gevaar voor een nat waterstaatswerk: omstandigheden waardoor de goede staat van een of meer natte waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is geraakt of dreigt te geraken.
Afdeling 14.2 Ongewoon voorval Artikel 14.2 (aanwijzing bevoegd gezag) 1. In deze afdeling wordt onder bevoegd gezag verstaan: a. het bestuursorgaan dat ingevolge de artikelen 16.1, 16.2 of 16.3 tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving of bevoegd is tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie, of b. voor zover het ongewoon voorval betrekking heeft op: 1°. een archeologisch monument: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2°. luchtverontreiniging: Onze commissaris van de Koning. 2. Als bij een ongewoon voorval aan meerdere bestuursorganen bevoegdheden zijn toegekend, wordt tussen deze bestuursorganen tijdig overleg gevoerd om een zo goed mogelijke afstemming te bevorderen tussen de voor dat voorval te treffen maatregelen. Artikel 14.3 (onderzoeksplicht bevoegd gezag) 1. Nadat het bevoegd gezag van een voorval heeft kennisgenomen, stelt het onverwijld vast: a. welke activiteit het ongewoon voorval veroorzaakt, b. wie deze activiteit verricht, c. welke maatregelen onmiddellijk noodzakelijk zijn om de nadelige gevolgen van het voorval voor de leefomgeving te voorkomen. Artikel 14.4 (doormeldings- en informatieplicht bevoegd gezag) 1. Het bevoegd gezag dat een melding van een ongewoon voorval ontvangt, geeft van die melding, de daarbij verstrekte gegevens en van de getroffen of voorgenomen maatregelen onverwijld kennis aan: a. burgemeesters van de gemeenten, waarbinnen dat voorval zich voordoet, b. de voorzitters van de veiligheidsregio’s, waarbinnen dat voorval zich voordoet, c. Onze commissaris van de Koning, waarbinnen het voorval zich voordoet, als het voorval verontreiniging of aantasting van de bodem of luchtverontreiniging tot gevolg heeft, d. de beheerder van een watersysteem als het voorval verontreiniging van het oppervlaktewater veroorzaakt of de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk belemmert, e. andere bestuursorganen of overheidsdiensten, die direct belang hebben bij een onverwijlde mededeling, f. de inspectie voor de Leefomgeving en Transport, g. als de gevolgen van het voorval zich voordoen buiten de grenzen van Nederland: Onze Minister. 2. Onze Minister informeert na ontvangst van deze informatie de regering van het betrokken land of een door die regering aan te wijzen autoriteit of instantie. 3. Het bevoegd gezag kan degene van wie de melding is ontvangen of, als dit een ander betreft, degene die de activiteit verricht waardoor het ongewoon voorval wordt veroorzaakt, verplichten nadere informatie te verstrekken over het voorval, de getroffen maatregelen en de gevolgen van die maatregelen. 64 Artikel 14.5 (bevoegdheid tot treffen van maatregelen door bevoegd gezag)
1. Als niet onmiddellijk of tijdig kan worden vastgesteld door wie of waardoor het ongewone voorval is veroorzaakt, kan het bevoegd gezag of, als niet onmiddellijk of tijdig kan worden vastgesteld welk bestuursorgaan bevoegd is, kunnen burgemeester en wethouders van de gemeente, waarbinnen het voorval zich voordoet, preventieve of herstelmaatregelen treffen of de uitvoering daarvan opdragen aan derden. 2. Een beslissing tot het treffen van maatregelen wordt op schrift gesteld en geldt als een beschikking. De beschikking wordt bekendgemaakt in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan- huisbladen of op een andere geschikte wijze. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan aan: a. degene die de betrokken activiteit verricht, zodra dit bekend is, en b. de bestuursorganen en instanties, bedoeld in artikel 14.4. Artikel 14.6 (veroorzaker verplichten tot treffen van de nodige maatregelen) 1. Als is vastgesteld wie de activiteit verricht waardoor het ongewoon voorval is veroorzaakt, verplicht het bevoegd gezag de veroorzaker tot het treffen van de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen. 2. Tot die maatregelen kan behoren de last om een activiteit onmiddellijk en gedurende een bepaalde termijn stil te leggen. 3. Het bevoegd gezag kan instructies geven met betrekking tot het treffen van die maatregelen. 4. Een beslissing tot het laten treffen van maatregelen wordt op schrift gesteld en geldt als een beschikking. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan aan: a. degene die de betrokken activiteit verricht, en b. aan de bestuursorganen en instanties, bedoeld in artikel 14.4. Artikel 14.7 (onderzoek oorzaak, voorkomen herhaling) 1. Het bevoegd gezag ziet erop toe dat de nodige gegevens worden verzameld om het ongewone voorval te analyseren en de oorzaak ervan te achterhalen. 2. Om herhaling te voorkomen wijzigt het bevoegd gezag met toepassing van artikel 5.28 zo nodig de omgevingsvergunning, of, als voor de activiteit regels gelden als bedoeld in artikel 4.5 respectievelijk 4.21, stelt het voorschriften in een beschikking als bedoeld in artikel 4.6 respectievelijk 4.24 of doet het, als het daartoe niet zelf bevoegd is, daarop gerichte aanbevelingen. Artikel 14.8 (kostenverhaal getroffen maatregelen) 1. Als het bevoegd gezag zelf maatregelen treft of laat treffen door derden, verhaalt het de kosten van die maatregelen op degene die de activiteit verricht, waardoor het ongewoon voorval is veroorzaakt. 2. De artikelen 5:10, tweede lid, 5:25 en 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 14.9 (vordering minister tot treffen maatregelen) 1. Onze Minister kan, als dat in het belang van de bescherming van de fysieke leefomgeving geboden is en als ter zake van een ongewoon voorval gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van een waterschap het bevoegd gezag is, vorderen dat dit bestuursorgaan binnen een door hem te stellen termijn toepassing geeft aan de artikelen 14.5 of 14.6. 2. De artikelen 2.16 en 2.18 zijn van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 14.3 Bevoegdheden bij overschrijding alarmeringswaarden Artikel 14.10 (alarmeringswaarden) 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden alarmeringswaarden gesteld die aangeven wanneer de kwaliteit of staat van de fysieke leefomgeving of een onderdeel daarvan zodanig is of dreigt te worden aangetast dat bij overschrijding daarvan de bij die maatregel aangewezen bestuursorganen onverwijld de bevolking of instanties informeren of te waarschuwen 65 teneinde de risico’s te beperken voor de gezondheid van de bevolking of van bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen. 2. Tot deze alarmeringswaarden behoren in elk geval: a. een alarmeringswaarde voor hoogwaterstanden, die een gevaar voor een tot directe kering van het buitenwater bestemde waterkering kunnen opleveren, b. alarmeringswaarden voor concentraties van verontreinigende stoffen in water of in de buitenlucht.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het geven van informatie of waarschuwingen door de bij die maatregel aangewezen bestuursorganen als de alarmeringswaarden worden overschreden of dreigen te worden overschreden aan: a. het publiek, b. de beheerders van primaire waterkeringen en colleges van gedeputeerde staten die het betreft. 4. Bij of krachtens die maatregel kunnen maatregelen of voorzieningen worden benoemd, die de bij die maatregel aangewezen bestuursorganen treffen ter bescherming van de fysieke leefomgeving. Artikel 14.11 (tijdelijke algemene voorschriften bij luchtverontreiniging) 1. Bij overschrijding van alarmeringswaarden voor luchtkwaliteit of van een verontreiniging van de buitenlucht door stoffen waarvoor geen alarmeringswaarden zijn vastgesteld, kan Onze commissaris van de Koning, als het belang van de openbare gezondheid dat vergt, algemene voorschriften geven met betrekking tot installaties, brandstoffen en andere activiteiten. 2. Hiertoe kunnen behoren: a. een geheel of gedeeltelijk verbod een installatie, behorende tot een bij het besluit aangewezen categorie, gedurende een bepaalde periode in werking te hebben, b. een geheel of gedeeltelijk verbod een brandstof, behorende tot een bij het besluit aangewezen categorie, gedurende een bepaalde periode te gebruiken. 3. Als een situatie als bedoeld in het eerste lid op korte termijn is te verwachten en als deze is aangebroken, laat Onze commissaris van de Koning hiervan mededeling doen door middel van radio en televisie of op een andere geschikte wijze. Zo nodig laat Onze commissaris deze mededeling vergezeld gaan van aanbevelingen voor door veroorzakers van luchtverontreiniging of door de bevolking te treffen maatregelen. 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de in het derde lid bedoelde mededeling en de daarbij aan het publiek te verstrekken gegevens en over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 24 van de richtlijn luchtkwaliteit.
Afdeling 14.4 Bevoegdheden en taken bij gevaar voor natte waterstaatswerken Artikel 14.12 (calamiteitenplan beheer waterstaatswerken) 1. De beheerder van natte waterstaatswerken draagt zorg voor het houden van oefeningen in doeltreffend optreden bij gevaar. Hij stelt voor de natte waterstaatswerken onder zijn beheer een calamiteitenplan vast, dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. 2. Het calamiteitenplan wordt afgestemd op de voor het gebied waarin de natte waterstaatswerken zijn gelegen relevante crisisplannen, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, en rampbestrijdingsplannen, bedoeld in artikel 17 van die wet. 3. De besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de natte waterstaatswerken zijn gelegen, worden uitgenodigd hun zienswijze ter zake van het ontwerp-calamiteitenplan kenbaar te maken. Artikel 14.13 (maatregelen beheerder bij gevaar voor een nat waterstaatswerk) 1. De beheerder is bij gevaar, zolang de daardoor ontstane situatie zulks noodzakelijk maakt, bevoegd de maatregelen te treffen die hij nodig oordeelt, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften, met dien verstande dat hij geen maatregelen treft die in strijd zijn met de Grondwet of met internationaalrechtelijke verplichtingen. 2. Als het bestuur van een waterschap gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, meldt hij dit onverwijld aan gedeputeerde staten.
66 3. De beheerder brengt, zodra de feitelijke omstandigheden op grond waarvan toepassing is gegeven aan het eerste lid, dat toelaten, het natte waterstaatswerk weer zoveel mogelijk in overeenstemming met de in de legger voorgeschreven staat. 4. De beheerder draagt zorg voor een evaluatie van het optreden en verder handelen bij toepassing van het eerste en derde lid. Hij zendt in elk geval een exemplaar van deze evaluatie ter kennisneming aan gedeputeerde statenen aan de besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de natte waterstaatswerken zijn gelegen. Artikel 14.14 (instructiebesluit bij gevaar) 1. Gedeputeerde staten kunnen, als naar hun oordeel het bestuur van een waterschap niet of niet voldoende optreedt bij gevaar, overeenkomstige toepassing geven aan artikel 2.15, eerste lid.
2. Als de omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van gedeputeerde staten toelaten, is Onze Commissaris van de Koning bevoegd tot uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid, zolang het gevaar voortduurt en totdat gedeputeerde staten van die bevoegdheid gebruik maken. 3. Onze Minister kan, als naar zijn oordeel gedeputeerde staten of Onze Commissaris van de Koning ten onrechte niet of niet voldoende gebruik maken van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste of tweede lid, overeenkomstige toepassing geven aan artikel 2.16. 4. Voor zover het bestuur van een waterschap niet binnen de daarvoor gestelde termijn juist en volledig uitvoering geeft aan het krachtens het eerste, tweede of derde lid gevorderde, kan overeenkomstige toepassing worden gegeven aan artikel 2.18, eerste lid. Artikel 2.18, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
67 HOOFDSTUK 15
SCHADE
Gereserveerd
Dit hoofdstuk zal op een later moment worden ingevuld vanwege de samenloop met de nieuwe regeling van de nadeelcompensatie in de Algemene wet bestuursrecht. In het hoofdstuk zullen bepalingen worden opgenomen over: - nadeelcompensatie - onrechtmatige overheidsdaad - schadevergoeding in geval van een gedoogplicht (hoofdstuk 11)
68 HOOFDSTUK 16 BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING Afdeling 16.1 Algemene bepalingen Artikel 16.1 (toedeling handhavingstaak) 1. Burgemeester en wethouders hebben tot taak om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, tenzij deze taak bij of krachtens deze wet is toegedeeld aan een bestuursorgaan van een waterschap, provincie, of het Rijk. 2. Tot deze taak behoort: a. het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn, b. het behandelen van klachten die betrekking hebben op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. 3. Bij het uitoefenen van deze taak houdt het bestuursorgaan rekening met de voor deze taak relevante onderdelen van de plannen of programma’s, bedoeld in de paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4. Artikel 16.2 (bevoegdheid bestuurlijke sanctie van instemmend bestuursorgaan) In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen is het bestuursorgaan, dat op grond van artikel 6.11 bevoegd is instemming te verlenen met betrekking tot een activiteit, bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke sanctie, voor zover dit die activiteit betreft. Artikel 16.3 (bevoegdheid bestuurlijke sanctie van minister) Onze betrokken Minister is bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke sanctie ter handhaving van het bepaalde de bij of krachtens deze wet als hem de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving daarvan is opgedragen. Artikel 16.4 (niet overgaan van bevoegdheid tot handhaving) 1. Als een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie is gegeven en later een ander bestuursorgaan bevoegd wordt handhavend op te treden, blijft het bestuursorgaan dat de beschikking heeft gegeven bevoegd voor die beschikking totdat de beschikking: a. onherroepelijk is geworden en ten uitvoer is gelegd, b. is ingetrokken, of
c. als de beschikking de oplegging van een last onder dwangsom betreft: 1°. de dwangsom is ingevorderd, of 2°. de bij de beschikking opgelegde last onder dwangsom volgens artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht is opgeheven. 2. Als bij de toepassing van artikel 3:28, eerste of het tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslissing op een aanvraag wordt genomen door Onze in het eerste lid van dat artikel bedoelde Minister of gedeputeerde staten, blijft het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen op de aanvraag bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de naleving van het besluit. Afdeling 16.2 Afstemming, coördinatie en interbestuurlijk toezicht Artikel 16.5 (delegatiegrondslag regulering doelmatige handhaving)3 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van een doelmatige handhaving regels gesteld. De maatregel bevat alleen regels voor activiteiten als bedoeld in de artikelen 4.1, 4.2 en 4.3, voor zover deze gevorderd zijn bij of krachtens artikel 4.21. 2. Bij de maatregel worden in ieder geval regels gesteld over een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de handhavingsbevoegdheden door de bestuursorganen die belast zijn met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van het toezicht op de naleving door de onder hun gezag werkzame toezichthouders.
3 Een nieuwe regeling ter vervanging van paragraaf 5.2 van de Wabo is in voorbereiding (conceptwetsvoorstel Kwaliteitsbevordering en coördinatie in de uitoefening van bevoegdheden en de uitvoering van andere taken met betrekking tot de omgevingsvergunning, kortweg: VTH). 69 3. Bij de maatregel kunnen regels worden gesteld over de afstemming van de werkzaamheden van de bestuursorganen en toezichthouders, bedoeld in het tweede lid, op die van andere organen en ambtenaren die belast zijn met de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Artikel 16.6 (coördinatie doelmatige handhaving door gedeputeerde staten) 1. Gedeputeerde staten zijn belast met de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 16.5 in de provincie. 2. In iedere provincie wordt regelmatig overleg gevoerd tussen de bestuursorganen die belast zijn met de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Gedeputeerde staten stellen voor dat overleg een of meer overlegorganen in. 3. In het provinciaal handhavingsoverleg maken die bestuursorganen in ieder geval afspraken over de wijze waarop zij uitvoering zullen geven aan het bepaalde krachtens het eerste lid, artikel 16.4, en over de voorzieningen die zij voor die uitvoering zullen treffen. Artikel 16.7 (coördinatie bij bovenprovinciaal belang) Onze Minister zorgt voor de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 16.5, voor zover die coördinatie naar zijn oordeel van meer dan provinciaal belang is. Artikel 16.8 (aanwijzing regionale uitvoeringsdiensten) 1. Gedeputeerde staten kunnen, als zij hebben vastgesteld dat een behoorlijke uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 16.5 in de provincie onvoldoende gewaarborgd is, gemeenten of waterschappen aanwijzen waarvan burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de dagelijkse besturen een gemeenschappelijke regeling moeten treffen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, ter behartiging van het belang van een doelmatige handhaving. Artikel 99, eerste lid, van die wet is niet van toepassing. Een waterschap wordt niet aangewezen dan nadat Onze Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. 2. Gedeputeerde staten houden bij een aanwijzing rekening met de regio's die volgens de bijlage, behorend bij de Wet veiligheidsrisico’s, zijn vastgesteld. 3. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat de provincie deelneemt aan een regeling. Als een aan te wijzen waterschap in meer dan één provincie ligt, geschiedt de aanwijzing in overeenstemming met gedeputeerde staten van de betrokken provincie. 4. Bij de regeling wordt een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld.
5. Bij de regeling worden door de deelnemende gemeenten of waterschappen aan het bestuur van het openbaar lichaam ten minste de volgende taken opgedragen: a. de taken, bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, en b. het voorbereiden en het uitvoeren van door burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente of van door het dagelijks bestuur van een deelnemend waterschap te geven of gegeven beschikkingen tot oplegging van een bestuurlijke sanctie. 6. Gedeputeerde staten doen van het besluit, houdende de aanwijzing, mededeling door overlegging van het besluit aan Onze Minister en aan provinciale staten en door plaatsing ervan in de Staatscourant. Artikel 16.9 (interbestuurlijk toezicht) 1. Voor zover een orgaan van een waterschap een bij of krachtens dit hoofdstuk gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt of een bij of krachtens dit hoofdstuk gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, zijn de artikelen 121 tot en met 121g van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing. 2. In afwijking van het eerste lid zijn, voor zover een orgaan van een waterschap een op grond van afdeling 16.2 gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt of een op grond van afdeling 16.2 gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, de artikelen 124, 124a en 124c tot en met 124i van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. 3. Hoofdstuk XVIII van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing op door een orgaan van een waterschap bij of krachtens dit hoofdstuk genomen besluiten en niet-schriftelijke beslissingen, gericht op enig rechtsgevolg.
70 4. In afwijking van het derde lid is hoofdstuk XVII van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op door een orgaan van een waterschap bij of krachtens deze afdeling genomen besluiten en niet-schriftelijke beslissingen, gericht op enig rechtsgevolg. Afdeling 16.3 Aanwijzing toezichthouders en opsporingsambtenaren Artikel 16.10 (aanwijzing toezichthouders) 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde binnen hun ambtsgebied zijn belast de personen die daartoe bij besluit van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van een waterschap, gedeputeerde staten, Onze betrokken Minister of andere met de uitvoering van deze wet belaste bestuursorganen zijn aangewezen. 2. Onze betrokken Minister kan bepalen dat de bij zijn besluit aangewezen personen in de door hem aangegeven gevallen met uitsluiting van andere toezichthouders belast zijn met het toezicht op de naleving. 3. Een besluit tot aanwijzing van toezichthouders wordt meegedeeld door plaatsing in het gemeenteblad, het waterschapsblad, het provinciaal blad, respectievelijk de Staatscourant. Artikel 16.11 (aanwijzing bijzondere opsporingsambtenaren) 1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in artikel 16.10 bedoelde toezichthouders, voor zover zij bij besluit van Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe zijn aangewezen. Deze toezichthouders zijn ook belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf. 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt meegedeeld door plaatsing in de Staatscourant. Artikel 16.12 (bevoegdheid binnentreden woning) De krachtens artikel 16.10 aangewezen toezichthouders zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, voor zover hen deze bevoegdheid bij de aanwijzing, bedoeld in artikel 16.10, is toegekend. Afdeling 16.4 Bestuurlijke sancties Artikel 16.12a (bestuursdwang ter handhaving medewerkingsplicht)4
Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot bestuursrechtelijke handhaving is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan de krachtens artikel 16.10 aangewezen ambtenaren. Artikel 16.12b (handhaving bij rechtsopvolger overtreder) Bij een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet kan worden bepaald dat het besluit mede geldt voor de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd of voor iedere verdere rechtsopvolger. In dat geval kan het besluit, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen naar het oordeel van dat bestuursorgaan verzetten, bij die rechtsopvolger of iedere verdere rechtsopvolger worden ten uitvoer gelegd en kunnen de kosten van die tenuitvoerlegging en een te innen dwangsom bij die rechtsopvolger of verdere rechtsopvolger worden ingevorderd. Artikel 16.13 (bevoegdheid intrekken begunstigende beschikking) 1. Het bevoegd gezag kan een verleende beschikking geheel of gedeeltelijk intrekken, als: a. de beschikking door een onjuiste of onvolledige opgave is verleend, b. niet in overeenstemming met de beschikking is of wordt gehandeld,
4 De artikelen 16.12a en 16.12b vervallen in verband met een tekstvoorstel voor een regeling in de Algemene wet bestuursrecht (artikel 5:20, derde lid en 5:7a). 71 c. de voor de houder van de beschikking bij of krachtens deze wet geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd. 2. Een beschikking, die betrekking heeft op het beheer van gevaarlijke afvalstoffen, of van andere afvalstoffen die van elders afkomstig zijn, kan, voor zover die beschikking het beheer van afvalstoffen betreft, ook worden ingetrokken als de op grond van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer voor de houder geldende voorschriften niet worden nageleefd. 3. Een bestuursorgaan gaat niet tot intrekking van een beschikking over dan nadat het de houder van die beschikking de gelegenheid heeft geboden binnen een daartoe te bepalen termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met die beschikking, onderscheidenlijk de algemene regels. 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning ook geheel of gedeeltelijk intrekken: a. in gevallen als bedoeld in artikel 5.26, derde lid, als de activiteit wordt verricht door een ander dan degene aan wie de vergunning is verleend, b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, in welk geval artikel 5.21 van overeenkomstige toepassing is. Artikel 16.14 (bestuurlijke boete) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften. 2. Als toepassing wordt gegeven aan het eerste lid worden bij die maatregel regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd. 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor: a. de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, b. de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, per overtreding begaan door een rechtspersoon of een vennootschap. 4. Als de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd. 5. Voor overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan geen bestuurlijke strafbeschikking worden opgelegd krachtens artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering. Afdeling 16.5 Uitvoering Gereserveerd
72 HOOFDSTUK 17 ADVIESORGANEN EN ADVISEURS Afdeling 17.1 Adviesorganen op rijksniveau § 17.1.1 Algemene bepalingen Artikel 17.1 (toepassing) Deze paragraaf is van toepassing op de op grond van deze afdeling ingestelde adviesorganen. Artikel 17.2 (samenstelling, benoeming leden, werkwijze en ondersteuning adviesorganen) 1. Onze Minister benoemt en ontslaat de leden van een adviesorgaan. 2. De artikelen 11, tweede en derde lid, 12, 15, 16, 19 tot en met 21, 28, eerste, tweede, en derde lid, eerste volzin, en 29 van de Kaderwet adviescolleges zijn van overeenkomstige toepassing op adviesorganen. Artikel 17.3 (nadere regels) Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de samenstelling, inrichting en werkwijze van een adviesorgaan. Artikel 17.4 (reglement van orde) Als toepassing is gegeven aan artikel 21 van de Kaderwet adviescolleges, zendt het adviesorgaan het reglement aan Onze Minister. § 17.1.2 Rijksadviesorganen Artikel 17.5 (instelling Commissie voor de milieueffectrapportage) Bij algemene maatregel van bestuur wordt een adviesorgaan ingesteld dat tot taak heeft het bevoegd gezag op grond van artikel 7.5 van advies te dienen over milieueffectrapporten en op verzoek advies te geven over reikwijdte en detailniveau als bedoeld in artikel 7.21, derde lid. Artikel 17.6 (grondslag voor instelling overige rijksadviesorganen) Bij algemene maatregel van bestuur kunnen adviesorganen worden ingesteld met een in die maatregel omschreven adviserende taak op het terrein van de fysieke leefomgeving, anders dan de taak, bedoeld in artikel 17.5. Afdeling 17.2 Adviesorganen op gemeentelijk niveau § 17.2.1 Algemene bepalingen Artikel 17.7 (leden adviesorgaan)
1. De gemeenteraad stelt het aantal leden en de benoemingstermijn vast van een op grond van deze afdeling ingesteld gemeentelijk adviesorgaan. 2. De gemeenteraad benoemt en ontslaat de leden van een gemeentelijk adviesorgaan. Artikel 17.8 (eisen aan leden) 1. De leden van een gemeentelijk adviesorgaan zijn deskundig op het terrein waarover het adviesorgaan adviseert. 2. Burgemeester en wethouders zijn geen lid van een gemeentelijk adviesorgaan. § 17.2.2 Verplichte gemeentelijke adviesorganen Artikel 17.9 (commissie voor de monumentenzorg) 1. De gemeenteraad stelt een commissie voor de monumentenzorg in die in ieder geval tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. 2. Burgemeester en wethouders vragen de commissie voor de monumentenzorg advies, voordat 73 zij: a. beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, of b. advies uitbrengen over een aanvraag om, of het ontwerp van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid. Afdeling 17.3 Adviseurs Artikel 17.10 (advisering over beroepen door StAB) Bij algemene maatregel van bestuur kan de taak van de stichting, bedoeld in artikel 20.14 van de Wet milieubeheer, worden uitgebreid tot andere in die maatregel genoemde onderdelen van het omgevingsrecht.
74 Hoofdstuk 18 INFORMATIE EN OPENBAARHEID Afdeling 18.1 Informatie over de fysieke leefomgeving § 18.1.1 Monitoring en beoordeling van de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving Artikel 18.1 (monitoring van omgevingswaarden) 1. Voor een of meer op grond van afdeling 2.3 vastgestelde omgevingswaarden wordt op basis van een systeem van monitoring bijgehouden en beoordeeld of aan die waarde wordt voldaan of zal worden voldaan. 2. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde, bedoeld in het eerste lid, worden het systeem van monitoring en een voor die monitoring verantwoordelijk bestuursorgaan of verantwoordelijke rechtspersoon aangewezen. 3. Als een systeem van monitoring niet bruikbaar is in verband met de bijzondere aard of wijze van doorwerking van een omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.29, kan bij de vaststelling van die waarde worden bepaald dat het bijhouden en beoordelen op andere daarbij aan te geven wijze plaatsvindt. Artikel 18.2 (regels uitvoering monitoring omgevingswaarden) 1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de uitvoering van de monitoring van een omgevingswaarde, als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid juncto vierde lid, 2.24, 2.25, 2.26 of 2.27. 2. Regels als bedoeld in het eerste lid kunnen in ieder geval worden gesteld over: a. het verzamelen en verstrekken van gegevens door daarbij aangewezen bestuursorganen of openbare lichamen aan daarbij aangewezen bestuursorganen, b. de wijze van uitvoering van de monitoring, inclusief de frequentie, methoden van metingen en berekeningen, de gebieden en locaties en de meet- en rekenpunten, c. de verificatie en beoordeling van gelijkwaardigheid van methoden, d. de wijze van beoordeling van de resultaten van de monitoring en de daarbij gebruikte methoden, e. de vaststelling van ontwikkelingen of trends op basis van de resultaten van de monitoring, f. de inrichting en het beheer van landelijke of regionale meetnetten, g. kwaliteitsborgingsprogramma’s en de coördinatie daarvan, h. de bekostiging van de uitvoering van de taken, genoemd onder a tot en met g. Artikel 18.3 (monitoring van andere waarden en parameters) 1. Bij gemeentelijk omgevingsplan, provinciale omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur kunnen andere waarden dan omgevingswaarden of andere parameters voor de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving worden aangewezen die op basis van een systeem van monitoring worden bijgehouden en beoordeeld. 2. Artikel 18.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Op het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels op grond van het eerste lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing en is artikel 18.2 van overeenkomstige toepassing. Artikel 18.4 (overige gegevensverzameling en -verstrekking) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat daarbij aangewezen andere gegevens dan bedoeld in artikel 18.2, tweede lid, onder a, of 18.3, door daarbij aangewezen bestuursorganen worden verzameld en dat deze gegevens aan Onze Minister of Onze Minister die het aangaat worden verstrekt. 2. Op het stellen van regels op grond van het eerste lid, is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het verzamelen en verstrekken van de gegevens en de bekostiging daarvan.
75 Artikel 18.5 (toetsing en correctie methoden) 1. Onze Minister is voor onderwerpen waarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in deze afdeling regels zijn gesteld, bevoegd tot toetsing van: a. de nauwkeurigheid van een meetmethode of een andere methode waarmee de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving of het effect van activiteiten of van maatregelen ter verwezenlijking van de overheidszorg worden gemeten of berekend, b. de nauwkeurigheid van de toepassing van een onder a bedoelde methode. 2. Onze Minister kan bepalen dat bij de toetsing verkregen resultaten met betrekking tot de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving in de plaats treden van eerdere of anderszins verkregen resultaten van monitoring en informeert in dat geval het betrokken bestuursorgaan. Artikel 18.6 (actieve informatie aan het publiek) 1. Bij het gemeentelijke omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening of een algemene maatregel van bestuur kunnen voor daarbij vastgestelde omgevingswaarden of andere waarden of parameters als bedoeld in artikel 18.3 regels gesteld worden over: a. actief aan het publiek te verstrekken gegevens over de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving, b. de wijze van verstrekking van informatie in geval van een uit de monitoring blijkend niet voldoen, of dreigend niet voldoen, aan een omgevingswaarde of een andere waarde of parameter als bedoeld in de aanhef. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid. § 18.1.2 Registers, verslaglegging en rapportage Artikel 18.7 (register, verslaglegging en rapportage ) 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over: a. het door een daarbij aangewezen bestuursorgaan opnemen van de resultaten van de monitoring, bedoeld in artikel 18.1 of 18.3, of van gegevens als bedoeld in artikel 18.4, in een daartoe op te stellen verslag of rapportage of daartoe in te stellen register, en b. toezending van het verslag aan Onze Minister, Onze Minister die het aangaat of een ander daarbij aangewezen bestuursorgaan en toezending van de rapportage aan beide Kamers der Staten-Generaal of de Europese Commissie. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen. De nadere regels kunnen in elk geval zien op: a. de in een verslag, rapportage of register op te nemen gegevens en wijze van aanlevering daarvan, b. de vorm en inhoud van een verslag of rapportage, c. de vorm, inrichting, beheer, toegankelijkheid en beveiliging van het register, d. de weergave van gegevens en de wijze van verstrekking van gegevens aan derden. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het in rekening brengen van vergoedingen voor het opnemen of wijzigen van gegevens in het register of het op verzoek vervaardigen van afschriften van in het register opgenomen gegevens.
4. Op grond van het eerste lid kan in ieder geval een schriftelijke rapportage over het door het gemeentebestuur gevoerde beleid op het gebied van cultureel erfgoed worden gevorderd. Artikel 18.8 (verslagen,rapportages en registers milieu) 1. Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 18.7 worden in ieder geval regels gesteld over het opstellen van verslagen en rapportages voor zover de verplichting daarvoor volgt uit Europese richtlijnen of verordeningen met betrekking tot de fysieke leefomgeving of andere bindende internationale verdragen. 2. Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 18.7 worden in elk geval de volgende registers ingesteld:
76 a. een landelijk register met gegevens over de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (Pollutants Release and Transfer Register, PRTR, b. een landelijk register dat gegevens bevat over de externe veiligheid, voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen installaties of samenstel daarvan, transportroutes en buisleidingen of andere gevallen waarover het register gegevens bevat. Artikel 18.9 (verslagen en rapportages watersystemen) 1. Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 18.7 worden in ieder geval regels gesteld over het opstellen van de volgende verslagen en rapportages: a. een zesjaarlijks verslag door de beheerder van een primaire waterkering aan Onze Minister over de algemene waterstaatkundige toestand daarvan, b. een zesjaarlijks verslag door de beheerder van de grote rivieren aan Onze Minister over de mate waarin voldaan wordt aan de daarvoor opgestelde legger, mede in het licht van de waterstanden, bedoeld in artikel 2.27, tweede lid, c. een zesjaarlijks verslag door gedeputeerde staten aan Onze Minister over elk van de dijkringen in hun gebied, d. een twaalfjaarlijks rapportage door Onze Minister aan beide Kamers der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van de omgevingswaarden voor de veiligheid van primaire waterkeringen, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder a, b en c. 2. De in het eerste lid, onder a, bedoelde verslagen bevatten een beoordeling van de veiligheid, onder meer in het licht van de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder a, b en c, de factoren, bedoeld in artikel 2.27, tweede lid, de technische leidraden, bedoeld in artikel 2.27, derde lid en de legger, bedoeld in artikel 2.20. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de beoordeling. 3. Als de beoordeling van de veiligheid daartoe aanleiding geeft, bevat het in het eerste lid, onder a, bedoelde verslag een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aangegeven termijn nodig worden geacht. 4. Uiterlijk een jaar na de verzending van het verslag, bedoeld in het eerste lid, onder c, zendt Onze Minister aan beide Kamers der Staten-Generaal met het programma, bedoeld in artikel 7.23, eerste lid, van de Waterwet een overzicht van de maatregelen die door de beheerders worden getroffen voor de primaire waterkeringen die blijkens de verslagen, bedoeld in het eerste lid, onder a, niet voldoen aan de daarvoor gestelde waterveiligheidsnorm. Artikel 18.10 (bijzondere verplichtingen op grond van internationaalrechtelijke verplichtingen) Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat daarbij aangewezen bestuursorganen of rechtspersonen op daarbij aangegeven wijze gegevens over de fysieke leefomgeving bijhouden of openbaar maken voor zover de verplichting daartoe voortvloeit uit internationaalrechtelijke verplichtingen. § 18.1.3 RO-online Artikel 18.11 (RO-online) 1. Er is een landelijke voorziening waarmee een ieder langs elektronische weg kennis kan nemen van: a. gebiedsgerichte regels gesteld op grond van hoofdstuk 2, b. omgevingsvisies, c. gemeentelijke omgevingsplannen en voorbereidingsbesluiten als bedoeld in artikel 4.8, d. waterschapsverordeningen, e. provinciale omgevingsverordeningen, f. projectbesluiten, en g. bij algemene maatregel van bestuur aanwezen andere besluiten op grond van deze wet.
77 2. De beschikbaarstelling door middel van de voorziening, bedoeld in het eerste lid, omvat een geografische verbeelding van de in dat lid bedoelde regels of besluiten met de daarbij behorende toelichting. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de beschikbaarstelling slechts geldt voor daarbij aangegeven elementen of aspecten van de bedoelde regels of besluiten. § 18.1.4 Kaarten Artikel 18.12 (kaarten) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een daarbij aangewezen bestuursorgaan voor daarbij aangewezen doeleinden kaarten voor daarbij aangewezen gebieden, infrastructuur of andere onderdelen of aspecten van de fysieke leefomgeving vaststelt en bijhoudt. 2. Op het opleggen van een verplichting op grond van het eerste lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. 3. Op grond van het eerste lid worden in ieder geval de volgende kaarten vastgesteld door de daarbij genoemde bestuursorganen: a. geluidbelastingkaarten als bedoeld in artikel 7 van de richtlijn omgevingslawaai voor: 1˚. wegen, spoorwegen, luchthavens en overige geluidbronnen, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid: door burgemeester en wethouders van gemeenten, gelegen in een door Onze Minister aangewezen agglomeratie als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn omgevingslawaai; 2˚. wegen, spoorwegen en luchthavens als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid: door gedeputeerde staten, 3˚. wegen, spoorwegen en luchthavens als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid: door Onze Minister, 4˚. andere daarbij aangewezen activiteiten, door het daarbij genoemde bestuursorgaan. b. van de kustlijn waarvan de landwaartse verplaatsing op grond van artikel 2.7, tweede lid, onder a, onder 1°, door Onze Minister wordt voorkomen of tegengegaan: door Onze Minister. § 18.1.5 Wetenschappelijk onderzoek Artikel 18.13 (wetenschappelijk onderzoek van de fysieke leefomgeving) 1. Het Planbureau voor de leefomgeving brengt ten minste eenmaal in de vier jaar een wetenschappelijk rapport uit, waarin de ontwikkeling van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving wordt beschreven. 2. Bij ministeriële regeling kan de taak van het Planbureau voor de leefomgeving overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, worden begrensd. 3. De Rijksdienst voor het cultureel erfgoed brengt ten minste eenmaal in de vier jaar een wetenschappelijk rapport uit, waarin de ontwikkeling van de staat van het cultureel erfgoed wordt beschreven. Afdeling 18.2 Openbaarheid Gereserveerd
78 HOOFDSTUK 19
OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN
Afdeling 19.1 Implementatie internationaalrechtelijke verplichtingen Gereserveerd
Afdeling 19.2 Experimenteerbepaling Artikel 19.2 (experimenten) 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van internationaalrechtelijke verplichtingen, bij wijze van experiment worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens: a. deze wet, b. de volgende wetten: 1˚. Elektriciteitswet 1998, voor zover dat geen gevolgen heeft voor de opbrengst van de energiebelasting, bedoeld in de Wet belastingen op milieugrondslag, 2˚. Warmtewet, 3˚. Wet bodembescherming, 4˚. Wet geluidhinder, 5˚. Wet geurhinder en veehouderij, 6˚. Wet inzake de luchtverontreiniging, 7˚. Woningwet, 8˚. Wet natuurbescherming. 2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid beoogt bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving of de besluitvorming daarover. 3. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald: a. welke afwijkingen voor bij of krachtens de maatregel aan te wijzen gevallen zijn toegestaan, b. voor welk gebied of voor welke besluiten die afwijkingen zijn toegestaan, c. hoe lang die afwijkingen ten hoogste zijn toegestaan, en d. hoe wordt vastgesteld of een afwijking aan haar doel beantwoordt en of de tijdsduur daarvan aanpassing behoeft.
Afdeling 19.3 Overgangsrecht Gereserveerd
Afdeling 19.4 Slotbepalingen
Artikel 19.3 (landsverdediging) Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden bepaald dat deze wet niet van toepassing is op een bij dat besluit aan te wijzen activiteit ten behoeve van de landsverdediging. Artikel 19.4 (inwerkingtreding) Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Artikel 19.5 (citeertitel) Deze wet wordt aangehaald als: Omgevingswet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
79 De Minister van Infrastructuur en Milieu,
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
De Minister van Veiligheid en Justitie,
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
80 BIJLAGE
Bijlage behorende bij de artikelen 1.1 en 1.5, eerste lid, van de wet A. Begrippen Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder: afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer; afvalwater: afvalwater als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer; autosnelweg: autosnelweg als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; autoweg: autoweg als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; bebouwde kom: bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994; beheerder: bij of krachtens wet aangewezen overheidslichaam, bestuursorgaan, rechtspersoon of natuurlijke persoon, belast met het beheer van een onderdeel of aspect van de fysieke leefomgeving; beperkingengebied: bij of krachtens de wet aangewezen gebied rondom een werk of object, waarin vanwege de aanwezigheid van dat werk of object regels gelden; beperkingengebiedactiviteit: activiteit binnen het beperkingengebied van een of meer van de in artikel 5.2, tweede lid, onder g, genoemde werken of objecten die niet in overeenstemming is met de functie van die werken of objecten; bergingsgebied: een in een omgevingsverordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen; beste beschikbare technieken: beste beschikbare technieken als bedoeld in artikel 3, onder 10, van de richtlijn industriële emissies; bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit of het in ontvangst nemen van een melding; bijzondere spoorweg: spoorweg die niet als hoofdspoorweg of lokale spoorweg is aangewezen; bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen; bouwactiviteit: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk; bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten; bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende installaties; brandveilig gebruiksactiviteit: activiteit inhoudende het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarbij de brandveiligheid in het bijzonder van belang is; buitenwater: water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat bij hoge stormvloed, bij hoog opperwater van een van de grote rivieren, bij hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer, dan wel bij een combinatie daarvan; burgerluchthaven van regionale betekenis: luchthaven, niet zijnde de luchthaven Schiphol, een overige burgerluchthaven van nationale betekenis of een militaire luchthaven; Commissie voor de milieueffectrapportage: het adviesorgaan, genoemd in artikel 17.5; cultureel erfgoed: het zich in de fysieke leefomgeving bevindende erfgoed bestaande uit: a. onroerende monumenten, met inbegrip van archeologische monumenten als bedoeld in de Monumentenwet 1988, b. stads- of dorpsgezichten,
81 c. cultuurlandschappen, voor zover van algemeen belang vanwege hun schoonheid, vervaardigde structuren, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde; dijkring: stelsel van primaire waterkeringen dat, al dan niet tezamen met hoge gronden, beveiliging biedt tegen overstroming, in het bijzonder door buitenwater; drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet; droog waterstaatswerk: wegen en, voor zover in beheer bij het betrokken openbaar lichaam, de daarin gelegen kunstwerken en hetgeen verder naar zijn aard daartoe behoort; duurzame ontwikkeling: ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen; emissie: de directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem; exclusieve economische zone: exclusieve economische zone van Nederland als bedoeld in de Rijkswet instelling exclusieve economische zone; exploitatieplan: plan als bedoeld in artikel 12.1, eerste lid; flora- en fauna-activiteit: activiteit inhoudende een handeling als bedoeld in een van de volgende bepalingen van de Wet natuurbescherming: a. artikel 3.1, tenzij het betreft een geval als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel of in artikel 3.3, tweede, zesde of zevende lid, dan wel 3.29, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, b. artikel 3.5, tenzij het betreft een geval al bedoeld in artikel 3.8, tweede, zesde of zevende lid, dan wel 3.29, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, of c. artikel 3.10, eerste lid, tenzij het betreft een geval als bedoeld in het tweede lid van dat artikel, in samenhang met artikel 3.8, tweede, zesde of zevende lid, van de Wet natuurbescherming, of in artikel 3.10, derde lid, 3.11, eerste lid, of 3.29, eerste lid, van die wet; gedoogplichtbeschikking: beschikking tot oplegging van een gedoogplicht voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing, opruiming of uitvoering van een werk van algemeen belang; gemeentelijk monument: bij het gemeentelijk omgevingsplan of krachtens een gemeentelijke verordening aangewezen monument of een monument waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is; gemeentelijke monumentenactiviteit: locatieontwikkelingsactiviteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of activiteit als bedoeld in artikel 5.4, onder a; gemeentelijk omgevingsplan: gemeentelijk omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.1; gesloten stortplaats: gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer; grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen; hoofdspoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Spoorwegwet; infiltreren van water: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater; infrastructuur: wegen, spoorwegen, vaarwegen, havens, luchthavens, energie-infrastructuur, buisleidingen, openbare ontwateringsstelsels en vuilwaterriolen, infrastructuur voor openbare drinkwatervoorziening en andere vitale infrastructuur; installatie: vaste technische eenheid waarin een of meer activiteiten en processen en andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten die daarmee technisch in verband staan plaatsvinden en die gevolgen kunnen hebben voor emissies en verontreiniging; internationaalrechtelijke verplichting: verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie; inwonerequivalent: inwonerequivalent als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer; 82 locatieontwikkelingsactiviteit: activiteit in strijd met bij het gemeentelijk omgevingsplan gestelde locatieontwikkelingsregels, een voorbereidingsbesluit of een exploitatieplan; locatieontwikkelingsregels: regels inzake de toedeling van functies aan
locaties, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels waarvan de werking door een geometrische plaatsbepaling beperkt is tot die locaties, alsmede overige regels over bouwactiviteiten lokale spoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet lokaal spoor; luchthaven: luchthaven als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart; luchthavenbesluit: luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart; mijnbouwinstallatie: mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Mijnbouwwet; mijnbouwinstallatieplaatsingsactiviteit: activiteit inhoudende het plaatsen van een mijnbouwinstallatie, daaronder begrepen een daaromheen gelegen beperkingengebied van een maximale omvang zoals bij of krachtens de wet kan worden ingesteld, in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gebieden die: a. als oefen- en schietgebied worden gebruikt, b. druk worden bevaren; mijnbouwwerk: mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1, onder n, van de Mijnbouwwet; milieuactiviteit: activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken; milieueffectrapport: milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7; militaire luchthaven: militaire luchthaven als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet luchtvaart; nat waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk; Natura 2000: Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de vogelrichtlijn en artikel 1, onderdeel l, van de habitatrichtlijn; Natura 2000-activiteit: activiteit inhoudende een project of andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, tenzij het betreft een geval als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, of 2.9, eerste, tweede of derde lid, van die wet; Natura 2000-gebied: gebied dat: a. door de bevoegde autoriteit van het land waarin het gebied is gelegen is aangewezen als speciale beschermingszone, ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste en tweede lid, van de vogelrichtlijn of de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de habitatrichtlijn, of b. is opgenomen op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de habitatrichtlijn; ontdoeningsactiviteit op zee: activiteit inhoudende het op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wijze zich op of in de zee ontdoen van stoffen, vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken, dan wel het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten met stoffen met het oogmerk om zich daarvan in de zee te ontdoen op een wijze als hiervoor bedoeld; omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.2; omgevingsvisie: omgevingsvisie als bedoeld in afdeling 3.1; omgevingswaarde: waarde voor de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving als bedoeld in afdeling 2.3; ongewoon voorval: gebeurtenis, die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten, waardoor de leefomgeving significant wordt beïnvloed, waaronder: a. een geval van een inbreuk op de vergunningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn industriële emissies, of b. een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 3, sub 13, van de Seveso-richtlijn; ontgrondingsactiviteit: activiteit inhoudende het ontgronden; onttrekken van grondwater: onttrekken van grondwater door middel van een daartoe bestemde inrichting of daartoe bestemd werk; Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu; openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast; 83 oppervlaktedelfstof: vaste delfstof die voorkomt in de bodem en die kan worden gewonnen zonder ondergrondse mijnbouw; oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk bij of krachtens de wet aangewezen, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna; overige burgerluchthaven van nationale betekenis: luchthaven als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, onder a, of derde lid, van de Wet luchtvaart; primaire waterkering: waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen; project: a. de realisatie van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of werken; b. andere activiteiten in de fysieke leefomgeving, inclusief de activiteiten voor de ontginning van delfstoffen;
projectbesluit: projectbesluit als bedoeld in paragraaf 5.3.3; provinciale omgevingsverordening: provinciale omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.3; provinciale wegen: droge waterstaatswerken die in beheer zijn bij de provincie; regionale wateren: watersystemen of onderdelen daarvan die niet in beheer zijn bij het Rijk; rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988; rijksmonumentenactiviteit: activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht; rijkswateren: watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het Rijk; sloopactiviteit: activiteit inhoudende het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan; stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken, van algemeen belang vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich een of meer monumenten bevinden; stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater; stroomgebieddistrict: gebied als bedoeld in artikel 2, onder 15, van de kaderrichtlijn water; verontreinigende stof: een stof of groep van stoffen die, vanwege zijn eigenschappen en de introductie ervan in het milieu, schadelijk kan zijn voor het milieu of de menselijke gezondheid; voorbeschermd rijksmonument: monument waarvoor de mededeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Monumentenwet 1988, heeft plaatsgevonden, vanaf de dag van die mededeling tot het moment van inschrijving in het register, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, of 7 van die wet, dan wel het moment waarop vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in een van die registers; voorkeursbeslissing: beslissing als bedoeld in artikel 5.36; waterkwantiteitsactiviteit: activiteit inhoudende: a. het brengen van water in of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, b. het onttrekken van grondwater of infiltreren van water; waterschapsverordening: waterschapsverordening als bedoeld in artikel 4.2; zee: mariene wateren, met uitzondering van de binnenwateren van staten, met inbegrip van de zeebodem en ondergrond daarvan; zuiveringstechnisch werk: werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater; zwemwaterlocatie: krachtens artikel 2.19, derde lid, als zwemwater aangewezen locatie.
84 B. Verordeningen, richtlijnen en besluiten als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en internationale verdragen
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: habitatrichtlijn: richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206); kaderrichtlijn mariene strategie: richtlijn nr. 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PbEU 2008, L 164); kaderrichtlijn water: richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327), zoals deze is gewijzigd bij beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001
tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van richtlijn 2000/60/EG (PbEG L 331) en met inbegrip van wijzigingen uit hoofde van artikel 20, eerste lid, van de richtlijn, doch voor het overige naar de tekst zoals deze bij de richtlijn is vastgesteld; mer-richtlijn: richtlijn nr. 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2012, L 26); nec-richtlijn: richtlijn nr. 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PbEU 2001, L 309); richtlijn industriële emissies: richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEG 2010, L 334); richtlijn luchtkwaliteit: richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEU 2008, L 152); richtlijn omgevingslawaai: richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEU 2002, L 189); richtlijn overstromingsrisico’s: richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PbEU 2007, L 288); seveso-richtlijn: richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Pb EG 1997, L 10); smb-richtlijn: richtlijn nr. 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PbEU 2001, L 197);
85 vogelrichtlijn: richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20); zwemwaterrichtlijn: richtlijn nr. 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PbEU 2006, L 64). C. Tijdstip van toepassing van internationaalrechtelijke verplichtingen Een wijziging van een richtlijn of besluit als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie waarnaar in regels, gesteld bij of krachtens deze wet, wordt verwezen, gaat voor de toepassing van die regels gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant of op andere geschikte wijze wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van andere begrippen of van Europese of internationale besluiten of regelingen.
D. Bepalingen die van toepassing zijn in de exclusieve economische zone Bepalingen als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de wet zijn:
Artikel 5.2, tweede lid, aanhef en onder e, voor zover het betreft activiteiten die plaatsvinden op in Nederland geregistreerde vaartuigen en luchtvaartuigen die zich bevinden buiten Nederland en de exclusieve economische zone PM
86
Pagina 3: [1] Opmerking [1]
8-14-1985 17:32:00
j.e.eichler: In de WABO heeft reeds een succesvolle samenvoeging van wetten plaatsgevonden, het samenvoegen van wetten in een Omgevingswet is dan ook een positieve ontwikkeling voor het overzicht in de wetgeving. Wel leeft de angst dat sectorale wetgeving alsnog zorgt voor een te groot aantal AMVB’s waardoor het voordeel van de integratie teniet wordt gedaan. Pagina 3: [2] Opmerking [2]
8-14-1985 17:32:00
j.e.eichler: Er is behoefte aan een grotere afwegingsruimte voor maatwerk op locatie. Milieuwetgeving zorgt vaak voor een impasse waardoor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving niet kan worden verbeterd. Ook het LIB is hier debet aan. Door mogelijkheid maatwerk toe te passen met een kwaliteitsverbetering al criterium, zou het bijvoorbeeld mogelijk worden een bedrijf te saneren in een rij van drie ongewenste bedrijven binnen de kern om een eerste stap naar totale sanering te zetten. Momenteel is dat niet mogelijk waardoor ontwikkelingen en daarmee verbetering van de leefomgeving onmogelijk zijn. Pagina 3: [3] Opmerking [3]
8-14-1985 17:32:00
j.e.eichler: Hoewel het logisch is dat er momenteel nog maar weinig duidelijk is over de exacte werking van de wet, is het van groot belang dat de informatievoorziening vanuit het Rijk ruimschoots voor invoering van de wet op gang wordt gebracht. Op die wijze kunnen provincies en gemeenten zich op adequate wijze voorbereiden op de komst van de wet. Pagina 3: [4] Opmerking [4]
8-14-1985 17:32:00
j.e.eichler: De juridische werking van het bestemmingsplan is momenteel voldoende, er is geen behoefte aan een nieuw instrument in de zin van een omgevingsplan aangezien de verzameling van ruimtelijke plannen op ruimtelijkeplannen.nl reeds voorziet in de bundeling van plannen en beleid. Er is dan wel behoefte aan een meer gebruiksvriendelijke inrichting hiervan met een beter detailniveau. Pagina 3: [5] Opmerking [6]
8-14-1985 17:32:00
omgevingswetZTW: Algemene opmerking: Een aantal bestaande regelingen wordt vooral gebruikt voor projecten die op initiatief van de overheid worden genomen;bv vanuit tracéwet, waterwet. De regelingen vanuit de Wro daarentegen worden juist ook veel gebruikt voor initiatieven van derden. (zowel professionals als burgers). Een eenduidige procedure draagt positief bij aan stroomlijnen van processen. Daarbij is wel de zorg of die eenduidige procedures voldoende ruimte bieden om waar nodig aan te sluiten bij het type initiatief. Het mogelijk maken en aanleggen van een snelweg is toch heel iets anders dan het bouwen van een huis. Pagina 3: [6] Opmerking [7]
8-14-1985 17:32:00
omgevingswetZTW: Eenvoudig beter: De initiatiefnemer mag geen 'last' hebben van de afstemming 'achter het loket'. Maar de praktijk leert dat de initiatiefnemer daar juist wel zicht en grip op wil hebben. Zeker bij complexere projecten is dat het geval. Het doel is immers niet een snel besluit, maar een snel positief besluit. 'Achter het loket' kan de vergunning wel integraal worden opgesteld, maar kan de aanvraag niet worden gewijzigd. Het komt maar zelden voor dat een complexe vergunning tot een positief besluit zal leiden zonder dat de initiatiefnemer meekijkt 'achter het loket'. Het succes van eenvoudig beter moet gezocht worden in integrale samenwerking achter het loket én over de balie. Ofwel de wijze van werken en niet de instrumenten (wet en regelgeving) waarmee we werken. Merijn Vroonhof:
Ik wilde ook vragen of in de nieuwe regeling voor omgevingsvergunningen een flexibeler regeling voor wijziging in de (aard van de) aanvraag kan worden opgenomen. (met bijbehorende consequenties voor de behandeltermijn
Onderzoek marktopnamecapaciteit Agendapunten voor regionaal woonbeleid 15 mei 2013
Opzet presentatie
Vraagstelling
Aanpak
Agendapunten voor regionaal woonbeleid
Met onderbouwingen
2
Doel onderzoek:
Zicht op noodzaak afstemming tussen gemeenten Vier niveaus: Locatieniveau: verantwoordelijkheid gemeenten
Lokaal niveau focus onderzoek Subregionaal niveau Regionaal niveau: onvoldoende samenhang 3
Aanpak Uitgangspunt bestaand onderzoek / mogelijkheid verdieping
Recente onderzoeken in:
Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten
Nieuwe lokale onderzoeken (ophoging) in:
Alphen aan den Rijn, Hillegom en Noordwijkerhout
Op basis van referenties:
Katwijk, Lisse, Zoeterwoude 4
Hoe aangepakt?
Vraag in beeld:
Prognoses (gemeentespecifiek)
Toetsen aan realiteit
Voorkeuren woningen en woonmilieus (enquêtes en referenties)
Panels met marktkenners (subregionaal)
Aanbod in beeld:
Verhuisstromen / migratiebewegingen / verhuur- en verkoopscores
Planinventarisatie provinciale monitor 5
Voorzet Agendapunten regionale woonvisie Vanuit analyses marktopnamecapaciteit
Agendapunt 1: Regionale schakering versterken •
• •
Holland-Rijnland: •
Kustplaatsen
•
Grote dorpen Duin- en Bollenstreek
•
Stedelijk gebied Leiden
•
Landelijke dorpen Groene Hart
•
Stad Alphen aan den Rijn
Binnen regio: grote binding aan eigen deelgebied (kernen, gemeenten, 3 subregio’s) Van elders: behoefte richting centrumdorpse woonmilieus Duin- en Bollenstreek 7
8
Agendapunt 2: minderen en flexibeler maken plancapaciteit Per gemeente bekeken: • Migratietrends korte en lange termijn • Prognoses vergeleken • Reele bandbreedte • Plannen volgens provinciale planmonitor
9
Behoefte / plannen West
10
Behoefte / plannen Oost
11
Behoefte / plannen Noord
12
Conclusies Totale plannen in alle subregio’s veelheid van behoefte •
West: • •
•
Oost: • •
•
Al op korte termijn tekort aan plannen Beperkte opvang van deze behoefte buiten subregio West (elders in regio geen vergelijkbaar stedelijk milieu)
Plancapaciteit korte en lange termijn ruim boven behoefte Harde plannen in lijn met hoogste trend
Noord: • •
Plancapaciteit ruim boven behoefte Grootste kans voor opvang Noordvleugel (mate waarin = onzeker) 13
Agendapunt 3: kwalitatieve afstemming in koopsector In beeld gebracht • Behoefte volgens onderzoeken • Gesprek met marktkenners (panels) • Feitelijke verhuur- en verkoopresultaten (o.a. prijsniveaus) •
Plannen voor zover bekend in regionale planmonitor
14
Plannen in subregio Noord 2013-2018
15
Plannen in subregio Oost 2013-2018
16
Plannen in subregio West 2013-2018
17
Conclusie: Afstemmingsopgave KORTE termijn •
In alle subregio’s veel plannen voor koopappartementen behoefte matig
•
In alle subregio’s veel plannen voor koopwoningen >€200.000 in Noord en Oost behoefte matig
• • •
In Oost afstemming tussen dorpse woonmilieus In Alphen ad Rijn faseringsopgave In Noord en West integrale afstemming per subregio
•
Kwalitatief: kans capaciteit flexibel inzetten (tijd en kwaliteit)
18
Agendapunt 4: Financierbaarheid programma’s Behoefte en financierbaarheid op gespannen voet: Cijfermatig behoefte aan dure huur • Middeninkomens kunnen vaak niet betalen (woonquote) • Investeerders halen onvoldoende rendement • Vanuit risicoprofiel vooral rondom Leiden kansrijk Illustratie, wat is haalbaar voor inkomens tot €43.000 Maximale hypotheek: €190.000 Maximale huurprijs (excl. energie) €635 (gezin+kinderen) €915 (65+er) Maximale woonlasten (incl. energie) €830 Maximaal haalbaar in particuliere huur €460
19
Verdienmodel koopsector •
Dure koop: latente en vastzittende vraag (risicomijden, verkoop huidige woning)
•
Goedkope koop wel vraag (concurrentie met verkoop huidige woning doorstromers)
•
Vragersmarkt: goedkoop moet wel kwaliteit hebben
20
Samenvattend agendapunten woonvisie 1.
Kans / kwaliteit: regionale schakering versterken, gericht benutten potentiele vraag Noordelijke Randstad
2.
Afstemmingsopgave: minderen en flexibel maken plancapaciteit
3.
Afstemmingsopgave: KORTE termijn plannen duurdere koopsector, per subregio tussen woonmilieus?
4.
Ontwikkelopgave: verdienstrategieën in dure huur en koopsector 21
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Nota van beantwoording en wijzigingen Basistaak Eenvoudige en eenduidige woonruimteverdeling in alle regiogemeenten Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
11-04-2013 15-05-2013 23-05-2013 26-06-2013 07-2013 1. kennis te nemen van de meest besproken regels in de ontwerphuisvestingsverordening over: particuliere verhuuders, stadsvernieuwingsurgenten, lokaal maatwerk, omzettingsmaatregel en monitoring en evaluatie. Het Dagelijks Bestuur te adviseren: 2. bijgaande Nota van beantwoording en wijzigingen betreffende de ontwerphuisvestingsverordening Holland Rijnland 2013 vast te stellen; 3. de voorgestelde wijzigingen te verwerken in de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2013 en deze ter vaststelling aan te bieden aan het Algemeen Bestuur.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Eind februari liep de inspraakperiode op het ontwerp van de regionale huisvestingsverordening af. De ingekomen reacties zijn verwerkt in de Nota van beantwoording en wijzigingen. Het Dagelijks Bestuur en de stuurgroep Woonruimteverdeling zijn van mening dat de wijzigingen recht doen aan de uitgangspunten van de huisvestingsverordening en deze verduidelijken en aanscherpen. De stuurgroep Woonruimteverdeling heeft het Dagelijks Bestuur op 5 april geadviseerd om de nota van voor te leggen aan het portefeuillehoudersoverleg.
8.
Inspraak
Niet meer
9.
Financiële gevolgen
Binnen begroting Holland Rijnland
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: o Huisvestingswet o Gemeenschappeling regeling Holland Rijnland Eerdere besluitvorming: o Nota van beleidsuitgangspunten
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering:
PHO Ruimte
Datum: Locatie:
15 mei 2013 gemeentehuis Teylingen
Agendapunt:
05
Onderwerp: Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2013: Nota van beantwoording en wijzigingen
Beslispunten: 1. Kennis te nemen van de meest besproken regels van de ontwerphuisvestingsverordening waarbij het Dagelijks Bestuur voorstelt: a. particuliere verhuurders wel op te nemen in de verordening, maar de rangordebepaling nog niet voor hen van toepassing verklaren. b. stadsvernieuwingsurgenten: 1,5 jaar voor de verwachte sloopdatum een urgentieverklaring te geven; hen 1 jaar (i.p.v. 1/2 jaar) te geven om met voorrang in de hele regio te zoeken. c. Voor het lokaal maatwerk en specifieke toewijzing: de voorgestelde percentages en criteria te handhaven; toe te voegen dat bij overschrijding het aantal voor lokaal maatwerk in volgende jaren wordt gekort met een even groot aantal als de overschrijding; ook particuliere sector onder lokaal maatwerk te laten vallen (als gemeenten met hen daarover afspraken willen maken); d. jaarlijks effecten te monitoren en na twee jaar de effecten van de verordening te evalueren. Het Dagelijks Bestuur te adviseren: 2. bijgaande Nota van beantwoording en wijzigingen betreffende de ontwerphuisvestingsverordening Holland Rijnland 2013 vast te stellen; 3. de voorgestelde wijzigingen te verwerken in de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2013 en deze ter vaststelling aan te bieden aan het Algemeen Bestuur. Inleiding: Het Dagelijks Bestuur heeft in de afgelopen drie maanden de gemeenteraden, corporaties en huurdersorganisaties en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te reageren op de ontwerphuisvestingsverordening Holland Rijnland 2013. Dertien gemeenten hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt hun beschouwing of zienswijze te geven op het ontwerp. Vijf van de vijftien gemeenteraden dienden geen zienswijze in: Hillegom, Kaag en Braassem, Noordwijkerhout, Leiderdorp en Teylingen. Zij konden zich onverkort vinden in de ontwerphuisvestingsverordening. De twee laatstgenoemde gemeenten gaven wel aandachtspunten. Daarnaast zijn reacties ontvangen van tien andere instanties en personen. De hoofdlijn van de reacties was positief. Op een aantal punten worden opmerkingen geplaatst, waarvoor verder verwezen wordt naar de Nota van beantwoording. De stuurgroep Woonruimteverdeling heeft de ingekomen reacties en vragen besproken en verwerkt in bijgaande Nota van beantwoording en wijzigingen (bijlage 1). Daaruit komen wijzigingen voort voor de (ontwerp)huisvestingsverordening (bijlage 2). Deze worden aan u voorgelegd voor een laatste advies alvorens het Algemeen Bestuur de verordening kan vaststellen.
3
Beoogd effect: Vaststelling van de regionale Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2013 door het Algemeen Bestuur op 26 juni 2013. Argumenten: 1.1 over deze punten is de meeste discussie gevoerd. Over de vier genoemde punten zijn de reacties zo uiteenlopend dat deze afzonderlijk zijn besproken in de stuurgroep Woonruimteverdeling. De meeste andere reacties vroegen niet of nauwelijks nadere overweging. Juridische of taalkundige vereisten maakten aanpassing noodzakelijk of juist onmogelijk. 1.a.1 het opnemen van de particuliere sector leidt tot een enorme bestuurslast. Verschillende gemeenten hebben grote twijfels over de mogelijkheden voor handhaving. Ook wordt er getwijfeld aan het positieve effect van de maatregel. Men vreest dat particuliere verhuurders hun prijzen zullen opdrijven boven de liberalisatiegrens met als gevolg dat de woningen alsnog buiten de regels vallen. Anderen daarentegen vinden het juist goed dat ook particuliere verhuurders onder de verordening vallen. Dat geldt zeker voor zorginstellingen die vanwege extramuralisering steeds meer vastgoed moeten (laten) verhuren. Het Dagelijks Bestuur wil de mogelijkheid openhouden om op verzoek van individuele regiogemeente particuliere verhuurders onder de verordening te laten vallen. Echter, in het eerste jaar zal worden nagegaan wat de kansen en effecten zijn om dit op grotere schaal te doen. De particuliere verhuurders worden dus niet meer automatisch gebonden aan de rangordecriteria, zoals dat in het ontwerp wel het geval was. Anderzijds hoeft de verordening niet aangepast te worden als gemeenten na een jaar toch willen dat de particuliere sector in zijn geheel wordt gereguleerd. 1.b.1 de kansen voor stadsvernieuwingsurgenten nemen toe. Zonder deze ruimere zoekperiode zou hun de slaagkans te veel afnemen. Een langere zoektijd in de regio onderstreept de regionale samenhang. 1.c.1. woningzoekenden zonder lokale binding houden voldoende mogelijkheden een woning te vinden. Het aandeel lokaal maatwerk is een maximum, geen streefcijfer. Gemeenten moeten de volkshuisvestelijke meerwaarde goed onderbouwen en aantonen. Een sanctie bij overschrijding onderstreept dat het geen willekeur lokaal beleid kan zijn. 1.d.1 het woonruimteverdeelsysteem moet zich kunnen ontwikkelen. De effecten van het huisvestingsbeleid moeten jaarlijks integraal kunnen worden gevolgd. Daarbij krijgen ook het lokaal maatwerk en de omzettingsmaatregel een plek. Echter een evaluatie na een jaar en eventuele bijstelling van beleid wordt te vroeg geacht. Daarom wordt het voorstel van andere gemeenten gevolgd voor een evaluatie na twee jaar. 2.1 Zienswijzen zijn zorgvuldig gewogen Bij de beantwoording van de zienswijzen is gewogen in hoeverre de zienswijze bijdraagt aan de uitgangspunten van het huisvestingsbeleid en aan de regionale huisvestingsverordening dan wel deze verder verduidelijkt en aanscherpt. Ook is gekeken of de verordening wel de geëigende plek was om de reactie op de zienswijze te verwoorden. Als de reacties aanleiding gaven tot aanpassing van de huisvestingsverordening, zijn de voorgestelde aanpassingen opgenomen in bijlage 2 (artikelsgewijze aanpassingen). 3.1 Het Algemeen Bestuur is bevoegd. Het DB heeft partijen verzocht om zienswijzen in te dienen op de ontwerphuisvestingsverordening. Het DB heeft op grond van het bepaalde in artikel 6 van de inspraakverordening,
4
haar beschouwingen hierop gegeven in de Nota van beantwoording op advies van de stuurgroep Woonruimteverdeling. Het AB stelt de beantwoording en de verordening vast. Kanttekeningen/risico’s: 1.1 een deel van huurders houdt bezwaren tegen omzettingsmaatregel Er zijn echter geen nieuwe redenen genoemd waarom de voorgestelde omzettingsmaatregel gewijzigd zou moeten worden. De omzettingsmaatregel blijft echter ingewikkeld. Gemeenten bepleiten bijsturing als het niet blijkt te werken. Het idee is dan ook om de voorgestelde omzettingsmaatregel te handhaven, maar extra toe te lichten bij de start van het systeem en lokaal maatwerk in te zetten als blijkt dat de slaagkans van specifieke groepen woningzoekenden onevenredig wordt beïnvloed. Financiën: Communicatie/actuele planning: o week 20 (medio mei): pho Ruimte - adviseren over Nota van beantwoording en wijzigingen o week 20: stuurgroep bespreekt zo nodig reactie van PHO o week 23: DB stelt concepten vast ter besluitvorming door het Algemeen Bestuur o week 26: AB – vaststelling huisvestingsverordening Aan het Algemeen Bestuur worden ter kennis name aangeboden: o Het concept convenant Woonruimteverdeling Corporaties Holland Rijnland o De Nadere regels woonruimteverdeling Na vaststelling van de huisvestingsverordening zal aan gemeenten die hun bevoegdheden inzake de toewijzing van woonruimteverdeling (hoofdstuk II van de Huisvestingswet) nog niet hebben overgedragen, gevraagd worden dat alsnog te doen dan wel een lokale verordening vast te stellen waarvoor de regionale huisvestingsverordening als model geldt. Nadat het Algemeen Bestuur de verordening heeft vastgesteld, zullen corporaties het systeem gaan bouwen en testen. Zij verwachten daarvoor negen maanden nodig te hebben. Daarmee moet worden voorkomen dat de invoerdatum uitgesteld moet worden, bijvoorbeeld als gevolg van technische fouten. De ingeschreven woningzoekenden zullen door de koepels van corporaties worden geïnformeerd over de wijzigingen van het systeem o.a. via brieven en de websites. Ook zal aandacht worden geschonken aan de omzettingsmaatregel. Dit communicatietraject verloopt in samenspraak met het Dagelijks Bestuur, zoals vastgelegd in het convenant woonruimteverdeling Woningcorporaties. Evaluatie:
-
Bijlagen: 1. Nota van beantwoording en wijzigingen 2. Artikelsgewijze aanpassingen ontwerphuisvestingsverordening en convenant
5
BIJLAGE 1: NOTA VAN BEANTWOORDING EN WIJZIGINGSVOORSTELLEN PER ARTIKEL VAN DE ONTWERPHUISVESTINGSVERORDENING HOLLAND RIJNLAND Artikel
Organisatie/ persoon Preambule Regionale urgentiecommissie
Zienswijze
Voeg onder ‘V Urgenties’ bij voorkeur de volgende zinsnede toe: en het door de corporaties zorg dragen voor een volledige (complete) aanvraag. provincie ZuidOnderbouw waarom op deze wijze (bij verordening met Holland (ambtelijk) mogelijkheid van 30% lokaal maatwerk) in de woningmarkt moet worden ingegrepen (is er sprake van algemene/specifieke woningmarktproblemen, is sprake van kwantitatieve en/of kwalitatieve schaarste, e.d.) Hoofdstuk I Algemene bepalingen 1 Zorgbelang ZuidScherp het begrip ‘senior’ aan (art. 1 en art 17.1b). Het gaat om Holland senioren met functiebeperkingen waardoor het nodig is om bepaalde eisen stellen aan de kenmerken van een woning.
gemeente Nieuwkoop
Definieer een starter als “een regionaal gebondene (als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder r), die geen zelfstandige woonruimte achterlaat in de regio Holland Rijnland”. Dit om te voorkomen dat woningzoekenden uit andere regio’s voorrang kunnen krijgen op woningzoekenden met regionale binding. (zie ook reactie op artikel 5, regionale bindingseis bij inschrijving)
Regionale urgentiecommissie
Voeg het begrip urgentiecommissie toe.
Voorstel
Overnemen. Voor een goede intake door de corporatie is een volledige aanvraag nodig. Overnemen. Onderbouwen met actuele jaarcijfers 2012 wanneer die beschikbaar zijn.
Niet overnemen. Het begrip senior is bedoeld om woningen te kunnen labelen voor 55plussers, ongeacht hun beperkingen. Als aanvullend criterium kan een medische indicatie gelden (art. 17.1.a) Niet overnemen. De regeling gaat, zoals de huisvestingswet voorschrijft, uit van het principe van vrije vestiging. Door een regionale bindingseis, wordt de toegang tot de markt onnodig belemmerd. Het is dan bijvoorbeeld voor woningzoekenden die hier zijn opgegroeid en bijv. vanwege studie elders zijn gaan wonen vrijwel onmogelijk om terug te keren. Overnemen.
1
2.2
gemeente Oegstgeest
Houd particuliere verhuurders (vooralsnog) buiten het werkingsgebied van de verordening. Verwacht wordt dat anders een grote bestuurslast wordt gecreëerd, terwijl het effect van de maatregel en de slagingskans ervan onduidelijk zijn. Wanneer toch wordt overwogen particuliere verhuurders bij de sociale volkshuisvesting te betrekken, doe dan eerst grondig onderzoek naar de effecten hiervan.
gemeente Noordwijk, Leiden
Ook deze gemeenten stellen vraagtekens bij de handhaafbaarheid van (huisvestingsvergunningen voor) de particuliere sector. Daarom kan aan dit artikel moeizaam tot geen uitwerking worden gegeven.
Hoofdstuk II Inschrijving 5 gemeente Nieuwkoop
Overweeg om een regionale bindingseis op te nemen als voorwaarde voor inschrijving in het woningzoekendenregister, of de verordening zo te wijzigen dat personen met regionale binding bij toewijzing van huurwoningen voorrang krijgen boven personen zonder die binding.
Deels overnemen (art. 9.3). Huurders met een inkomen van meer dan € 34.229,-- kunnen niet meer terecht in de corporatiehuurmarkt. Koop is nog onbereikbaar. De particuliere sector biedt mogelijk een alternatief. Bovendien is de verwachting dat zorginstellingen door de extramuralisering in toenemende mate vastgoed zullen(laten) verhuren. Echter, gemeenten denken uiteenlopend over de rol van de particuliere sector. Sommigen kunnen deze niet handhaven. Daarom wordt in de verordening de mogelijkheid open gehouden om te sturen op de particuliere sector, al zal dat in praktijk beperkt gebeuren. Hiertoe wordt de vergunningplicht gewijzigd in een mogelijkheid en daarmee vervallen ook de rangordecriteria voor de particuliere verhuurders. In het eerste jaar zal worden nagegaan welke rol de grotere particuliere verhuurders kunnen spelen. Opnemen in toelichting. zie Oegstgeest art. 2.2
Niet overnemen. Het beleid is gericht op een zo open mogelijke woningmarkt, met oog voor lokale en subregionale volkshuisvestelijke verschillen. Conform de Huisvestingswet passen daarin geen algemene regionale vestigingsbeperkingen. 2
5 t/m 8
gemeente Alphen aan den Rijn en gemeente Rijnwoude
Artikelen 5 t/m 8 regelen dat het DB een register van woningzoekenden bijhoudt. “Betekent dit dat het DB ook een register van woningzoekenden bijhoudt voor particuliere verhuurders, die geen (model) convenant hebben ondertekend?”
5.4
Albanianae
Zorg voor automatische incasso van (her)inschrijving tot wederopzegging. Het is kostenbesparend
6.1 d
Zoeterwoude
De ingeschrevene dient eraan te worden herinnerd dat zijn inschrijving nog niet is betaald. Daarmee wordt het risico verkleind dat hij of zij wordt uitgeschreven.
6 en 4.2
gemeente Nieuwkoop
Bij herhaaldelijk weigeren van woningen zonder goede reden kunnen op advies van de beleidscommissie nadere regels worden gesteld (art. 4.2). Dit is nodeloos omslachtig. Neem in plaats daarvan de sanctiebepaling op in artikel 6, bijvoorbeeld: “De woningzoekende wordt uit het register van woningzoekenden uitgeschreven, indien: g. de woningzoekende voor een derde maal passende woonruimte heeft geweigerd”.
7
Albanianae
Goed dat inschrijftijd als volgordecriterium is gehandhaafd. Uit een enquête van deze vereniging onder huurders bleek dat de huurders zij woonduur geen rechtvaardig criterium vinden.
Nee, want het register is bedoeld voor het bepalen van de rangorde. De particuliere verhuurders bepalen zelf de rangorde, tenzij ze zich aansluiten bij het corporatiesysteem. Opnemen in toelichting. Punt van uitvoering. Niet hier overnemen. Punt wordt door portefeuillehouder ingebracht in het gesprek met de koepels van corporaties over de uitvoering. Het Rijk probeert automatisch doorlopende contracten juist te beperken. Het betalen van (her)inschrijving kan in het nieuwe systeem in elk geval via iDeal. Punt van uitvoering. Niet hier overnemen. In het nieuwe systeem worden woningzoekenden op verschillende manieren geattendeerd op herinschrijving. Niet overnemen. We zijn van mening dat deze woningzoekenden, net als kopers, de kans moeten krijgen om woningen te vergelijken en af te wijzen. Op het moment dat er leegstand dreigt te ontstaan door de weigeringen zal de beleidscommissie maatregelen voorstellen. Daarmee hebben huurders, verhuurders en gemeenten inbreng in het advies. Opnemen in toelichting. Kennis van nemen
3
8.1
gemeente Noordwijk
Verzocht wordt om definitie van begrip ‘huwelijk’.
Hoofdstuk III Huisvestingsvergunning 9.2 gemeente Leiden Houd het verlenen van de huisvestingsvergunning door corporaties in stand. De gemeente stelt dat corporaties dit gemakkelijk inpassen in hun werkproces, zonder dat dit voor extra administratieve lasten zorgt. De vergunning is een extra instrument dat kan worden ingezet bij problemen en huisuitzettingen. Corporaties hebben daar baat bij.
10.2 13
gemeente Noordwijk gemeente Noordwijk
gemeente Alphen aan den Rijn en gemeente Rijnwoude
Definieer de begrippen ‘rechtsgeldig document’ (sub a) en ‘recente stukken’ (sub c). Er wordt gesproken over dreiging dat een huurovereenkomst wordt ontbonden. Dit betreft juridisch geen rechtsgeldige reden voor weigering van een vergunning, aldus de gemeente. Beschrijf wat er wordt verstaan onder ‘het onacceptabel agressief gedrag tegen een uitvoerder van de verordening’ (13b). Dit artikel regelt dat het DB woningzoekenden van particuliere verhuurders een huisvestingsvergunning mag weigeren. De gemeenten vragen of het DB “bereid is om bevoegdheden en verantwoordelijkheden van dit artikel voor particuliere huurwoningen neer te leggen bij de particuliere verhuurder?”
Niet overnemen, wel artikel aanpassen. Het gaat erom dat duidelijk wordt dat beide partners een duurzame gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren. Niet overnemen. Doel van de huisvestingsvergunning is ervoor te zorgen dat mensen uit lage inkomensgroepen worden gehuisvest volgens de regels van de verordening. Dat is voldoende geborgd. Ook zien corporaties er geen meerwaarde in. Zij hebben afdoende privaatrechtelijke instrumenten (huurcontract) om te handhaven op onrechtmatige bewoning, overlast etc. Ook in andere regio's (o.a. Drechtsteden) is de vergunningplicht voor corporatiewoningen afgeschaft. Overnemen. Opnemen in reglement urgentiecommissie Niet overnemen, wel toelichten. Als er een reële dreiging is dat de huurovereenkomst wordt ontbonden zal dat als rechtsgeldige reden aangemerkt kunnen worden. Opnemen in toelichting. Als er in een convenant goede afspraken kunnen worden gemaakt, dan kan ook de vergunningplicht vervallen en liggen de verantwoordelijkheden bij de particuliere verhuurder. Overigens kan een vergunning pas worden verstrekt als er een huurovereenkomst is gesloten. Het gaat het gaat hier niet om het weigeren of accepteren van huurders. Dat is een besluit van de verhuurder. 4
13.a 13.d
Regionale urgentiecommissie Regionale urgentiecommissie
Hoofdstuk IV Rangorde 15 FHLO
SRH Albanianae gemeente Leiden gemeente Noordwijk L. van Vliet
In art. 13 sub a wordt alleen gesproken over aanvrager. Moet dat niet aanvrager en/of zijn of haar huishouden zijn? In artikel 13 sub d wordt uitgegaan van verkoop van een koopwoning. Wat als de aanvrager van de huisvestingsvergunning zijn huidige woning niet wil verkopen, maar gaat verhuren?
Overnemen.
Verhoog de slaagkansen van stadsvernieuwingsurgenten door hen absolute voorrang te geven of, indien hier niet voor wordt gekozen, de SV-urgentietermijn te verlengen tot minimaal 1,5 jaar.
Overnemen. Verleng de termijn tot 1,5 jaar (toevoegen artikel 29.1a) Door de langere termijn krijgen sv-urgenten na een half jaar vanzelf voorrang op alle anderen. Er wordt ook recht gedaan aan de noodsituatie van andere urgenten die bijv. om medische redenen voorrang moeten krijgen en wiens urgentie maar een 6 maanden geldig is. zie FHLO, art. 15
SRH maakt bezwaar tegen het verslechteren van de positie van stadsvernieuwingsurgenten. SRH wil dat de absolute voorrangspositie voor SV-urgenten wordt behouden. Albanianae zou het liefst zien dat SV-urgenten hun absolute voorrang behouden (zie ook artikelen 28 t/m 32 over mening Albanianae wat betreft SV-urgentie). Herstel de absolute voorrang voor SV-urgenten, of maak de urgentietermijn langer (minimaal 1,5 jaar). Het wordt niet rechtvaardig geacht dat SV-urgenten, in tegenstelling tot andere urgenten, geen passende woning krijgen aangeboden als zij binnen een bepaalde periode geen passende woning hebben gevonden. Voeg toe dat als er een standplaats wordt toegewezen, de woningzoekende met een woonwagenverleden voorgaat.
Niet overnemen. Dit is geregeld in artikel 13 lid c. Dit stelt dat als de aanvrager over meer dan een woning beschikt de vergunning kan worden geweigerd.
zie FHLO, art. 15 zie FHLO, art. 15 Al opgenomen. Corporaties bemiddelen actief voor svurgenten (art. 29 lid 2 sub e) Overnemen Deze voorrang is conform de Huisvestingswet (nieuw art. 15.2.b)
5
16
Albanianae
gemeente Noordwijk
Over bevoegdheden gemeente Alphen aan den Rijn: Alphen a/d Rijn zou de bevoegdheden nog niet moet overdragen aan Holland Rijnland, in ieder geval nog niet in het eerste jaar. Zij stelt vraagtekens bij de grootte van het woonruimteverdeelsysteem dat log en bureaucratisch overkomt en mogelijk niet ten goede komt aan de huurders in Alphen a/d Rijn. Ook verwijt zij de regio dat in het verleden niet altijd de goede keuzen zijn gemaakt en empatisch vermogen voor de huurder vaak zijn vergeten. Albanianae stelt dat als na een jaar blijkt dat het fout zit in haar beredenering, er alsnog kan worden overgegaan tot overdracht van de bevoegdheden aan Holland Rijnland. Volgens Noordwijk is er binnen de regio sprake van lokale huisvestingsproblematiek. Opname van 30% lokaal maatwerk is daarom een goede keuze volgens hen.
Gemeenten juist aansporen om bevoegdheden over te dragen.
Niet overnemen. De 30% voor lokaal maatwerk is een maximum en geen doel op zich. Hiermee worden volkshuisvestelijke doelen gediend die vooraf zijn vastgelegd. Door monitoring wordt duidelijk of het beleid werkt dan wel moet worden aangepast. Onzes inziens is de uitvoeringsmarge daarmee afdoende begrensd. Overnemen (art. 16.6 en in toelichting art. 16.3) De voorgestelde sanctiemaatregel is een aanvulling op de monitoring. Niet overnemen, hoewel er begrip is voor het idee. Om de rol van de huurders conform de ‘Wet op het overleg huurders verhuurder’ te bekrachtigen is hier opgenomen dat ook de huurders gehoord worden.
16
gemeente Leiden en provincie ZuidHolland (ambtelijk)
Breng het lokaal maatwerk terug tot maximaal 20%. Het aanbod voor regulier woningzoekenden wordt anders te beperkt. Er is een stapeling van doelgroepen die het reguliere aanbod verkleint: toewijzing nieuwbouw, urgenten stadsvernieuwingsurgenten en bijzondere doelgroepen. De provincie is ook van mening dat het aandeel voor lokaal maatwerk te hoog is, maar noemt geen percentage. Ook de uitvoeringsmarge acht ze te ruim.
16.3
gemeente Leiden
16.4
gemeente Alphen aan den Rijn en gemeente Rijnwoude
Overweeg een sanctie door het DB als het percentage lokaal maatwerk is overschreden of als het onjuist is toegepast. Die sanctie kan een beperking zijn van het aandeel lokaal maatwerk in een jaar met een even groot percentage als de overschrijding. De stem van lokale huurdersorganisaties is van belang bij het lokaal maatwerk, maar behoort geen plek te krijgen in de huisvestingsverordening. Daarnaast stellen beide gemeenten de volgende vraag m.b.t. de positie van particuliere verhuurders:
Kennis van nemen
6
gemeenten Alphen aan den Rijn en Rijnwoude
De gemeenten vragen of het DB bereid is om de lokale beleidsruimte ook mogelijk te maken voor particuliere verhuurders.
16 en 18
Albanianae
16 en 18
gemeente Leiden en Zorgbelang Zuid-Holland
17
gemeente Leiden en Zorgbelang Zuid-Holland
Goed dat lokale beleidsruimte is opgenomen. De huurdersorganisatie benadrukt dat zij vanuit de overlegwet en/of de samenwerkingsovereenkomst advies- dan wel instemmingsrecht heeft. Breng de specifieke toewijzing van sociale nieuwbouwwoningen onder het reguliere lokale maatwerk, want anders wordt het woningaanbod voor de regulier woningzoekende verder beperkt. De gemeente merkt op dat artikel 18 de specifieke toewijzing van nieuwbouw niet strookt met de Nota van Beleidsuitgangspunten (70% voor regionale toewijzing). Zij verzoekt ook daarom om het aan te passen. Neem op dat sterrenwoningen expliciet gelabeld worden voor de doelgroepen senioren en gehandicapten. Pas daarbij meer gangbare termen toe als rollatordoorgankelijk of rolstoeldoorgankelijk.
17.1
gemeente Noordwijk
Goed dat de doelgroep starters is opgenomen. Hiermee wordt de moeizame positie van starters op de woningmarkt erkend.
Overnemen, artikel 16.4 aanpassen. Ja, gemeenten moeten onder dezelfde voorwaarden als met corporaties ook met particuliere verhuurders, die zich aansluiten bij het convenant, afspraken kunnen maken voor het oplossen van lokale volkshuisvestelijke knelpunten. Particuliere verhuurders die zich niet aansluiten bij het convenant, hebben deze ruimte al. Kennis van nemen. Overlegwet stelt dat er adviesrecht is Niet overnemen. Specifieke toewijzing van nieuwbouw geldt voor doorstromers. Als ze verhuizen laten ze een woning achter voor andere woningzoekenden uit de regio. Niet overnemen. Het verplicht labelen van rollatordoorgankelijke of rolstoeldoorgankelijke woningen voor deze doelgroepen is overbodig. Er wordt in praktijk naar gehandeld. Immers een verhuurder zal anders een andere, nog niet geschikte woning moeten aanpassen. Kennis van nemen
7
19
gemeente Noordwijk
Het DB kan passendheidscriteria stellen naar woninggrootte. In het concept van de nadere regels woonruimteverdeling is hier geen nadere uitwerking aan gegeven, terwijl Noordwijk dit wel graag zou zien. Zij acht dit van belang, in verband met het beperken c.q. voorkomen van scheve toewijzing.
Niet overnemen. Het is niet wenselijk om op voorhand al criteria op te nemen. Als uit monitoring blijkt dat dit een probleem oplevert, wordt er een voorstel besproken in de beleidscommissie voor Nadere uitvoeringsregels.
19.1
Albanianae
Het toepassen van een passendheidscriterium, bijv. min. 2 personen, vindt Albanianae een slecht plan. Dit is unfair voor alleenstaanden. Daarom zouden zij het liever geschrapt zien.
Niet overnemen. Het gaat hier om een ‘kan-bepaling’. In beginsel zijn er geen passendheidscriteria naar woninggrootte, maar ze kunnen worden ingezet.
Door te bepalen dat in de Urgentiecommissie een derde wordt vertegenwoordigd op voordracht van de koepels van Huurdersorganisaties wordt de hele Rijnstreek buiten gesloten. Albanianae is daarom van mening dat een regionale urgentiecommissie een onafhankelijke voorzitter moet hebben.
Overnemen. Ook Albanianae wordt gerekend tot de koepels omdat zij de grootste organisatie is in de Rijnstreek en met de andere contacten onderhoudt. Art. 20.1 aanpassen door ‘onafhankelijke voorzitter’ Overnemen. In art. 20.1 toevoegen dat de voordracht van de onafhankelijke voorzitter in gezamenlijk overleg plaatsvindt. Punt van uitvoering. Daar opnemen. Het DB zal het reglement van de urgentiecommissie vaststellen voor de inwerkingtreding van de verordening. Overnemen. In reglement urgentiecommissie opnemen. Als er sprake is van zelfredzaamheid door een nieuw inkomen of eigen vermogen kan op financiële gronden geen urgentie worden verleend.
Hoofdstuk V Urgentie 20.1 Albanianae
Regionale urgentiecommissie
Wie draagt de voorzitter van de urgentiecommissie voor?
20.3
VWHR en SWR
22.4 a
Albanianae gemeente Katwijk Noordwijk
De besturen van VWHR en SWR stellen dat de ontwerpverordening in goede samenwerking tot stand is gekomen en verzoeken op dezelfde constructieve wijze een concept-reglement van de Urgentiecommissie op te stellen. Licht toe wat wordt verstaan onder ‘onvoorziene financiële teruggang’, buiten de schuld van de woningzoekende om’. Hoe verhoudt zich dit als er sprake is van een eigen vermogen en in een situatie wanneer er opnieuw inkomen wordt gegenereerd?
8
22.4 b
Noordwijk Regionale urgentiecommissie
22.4 c 26.2 en 3
Regionale urgentiecommissie Albanianae en gemeente Noordwijk
De gemeente is verheugd dat het voorstel met betrekking tot urgentie (dakloosheid met zorg voor minderjarige kinderen) als urgentiecriteria nader is uitgewerkt. Er wordt gesproken over minderjarige kinderen (meervoud). waarschijnlijk moet de regeling ook gelden als het om één minderjarig kind gaat. Daarnaast wordt opgemerkt dat een toelichting op deze regeling gewenst is, omdat de formulering vaag is. Zonder toelichting welke situaties onder deze grond vallen kun je in elke echtscheidingssituatie wel spreken over dreigende dakloosheid die leidt tot een crisis. De commissie ziet een verruiming van de urgentiegronden en verwacht daarmee een toename van het aantal toekenningen. Voor de reguliere woningzoekenden wordt het dan moeilijker om een (andere) sociale huurwoning te krijgen. In plaats van “door een politieaangifte en ander ter zake kundige en bevoegde instanties” zou “en/of” moeten staan. Licht toe wat onder onacceptabel of agressief gedrag wordt verstaan, wat een weigering tot urgentieverklaring tot gevolg kan hebben. Dit om willekeur te voorkomen.
Hoofdstuk VI Stadsvernieuwingsurgentie 28 Albanianae Hoe verhoudt de verordening tot afspraken in een sociaal plan sloopcomplexen zoals dat in Alphen a/d Rijn gehanteerd wordt.
29.3
F. Edeling
Maak stadsvernieuwingsurgentie ook mogelijk bij herstructurering van woonwagenstandplaatsen.
FHLO gemeente Leiden
Geef stadsvernieuwingsurgenten meer tijd om zelf te zoeken buiten de eigen gemeente, door de uitbreiding van het zoekprofiel naar de hele regio 1 jaar voor de sloop te laten ingaan, in plaats van een half jaar.
Kennis van nemen Overnemen. Art 22.4.b wordt: […]de zorg voor (een) minderjarig(e) kind(eren)[…]. Dit nader specificeren in reglement urgentiecommissie.
Overnemen. Overnemen. In toelichting opnemen
De verordening is leidend. Een sociaal plan is een nadere uitwerking. Daarin zijn allerlei afspraken mogelijk zolang deze niet strijdig zijn met de verordening. (In toelichting en reglement opnemen vaststelling zoekprofiel opnemen (art. 23)) Al geregeld in art. 2.4. Hierin staat dat onder woonruimte ook standplaatsen, woonwagens en chalets worden verstaan. Overnemen. De regionale samenhang wordt hiermee onderstreept.
9
Zoeterwoude
Voor sv-urgenten moet een oplossing worden gevonden in de eigen gemeente. Alleen als het echt niet kan moeten zij elders in de regio een woning krijgen toegewezen Hoofdstuk VII Overige bepalingen 33.3 Albanianae Volgens dit artikel ‘kan de bezwaarschriftencommissie op verschillende locaties zitting houden’. Deze bepaling is te vrijblijvend. 34
gemeente Alphen aan den Rijn en gemeente Rijnwoude
In dit artikel staat dat het DB bevoegdheden kan mandateren. De gemeenten willen weten welke bevoegdheden dit zijn.
Niet overnemen. Zie FHLO 29.3
Overnemen. Opnemen in toelichting. De spreiding van vergaderlocaties staat voorop en daarmee de bereikbaarheid voor woningzoekenden. Overnemen. Het gaat bevoegdheden als bedoeld in hoofdstuk III van de Huisvestingswet en handhaving van rechtmatige bewoning.
10
Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepaling FHLO Laat woonwaarde vervallen. Hanteer inschrijftijd, vanaf 1 juli 2006, als enige volgordecriterium. Bij gelijke inschrijftijd wordt de volgorde bepaald door de langste woonduur. Dit wordt eerlijker bevonden en beter voor de doorstroming geacht, transparant en simpel. Woonwaarde heeft niet gewerkt als instrument voor de doorstroming. Ook wordt het onrechtvaardig gevonden, want huurders in een kleinere woning hebben minder kans om door te stromen. Gebruik het daarom ook niet in de omzettingsmaatregel.
39
SRH
Door 1 juli 2006 als peildatum te gebruiken, wordt het verschil opgeheven met de woningzoekenden in de vml. Rijnstreek die zich vanaf 1 januari 2000 konden inschrijven. Ook kan woonwaarde (gedeeld door een factor 12) niet voorkomen dat een deel van de doorstromers voorbij wordt gestreefd door een deel van de starters uit de Rijnstreek, maar ook door starters uit de eigen subregio met een inschrijftijd vanaf 1 juli 2006. Het juridische aspect is volgens de FHLO geen argument om toch te kiezen voor woonwaarde i.p.v. woonduur, omdat ook in het voorliggende concept de volgorde voor veel woningzoekenden verandert. SRH maakt bezwaar tegen het gebruik van woonwaarde als criteria. De woonwaarde is volgens hen geen goed middel om de verschillen in inschrijftijd tussen de regio’s te compenseren. De omrekenfactor die wordt gebruikt voor de omzetting van woonwaarde in inschrijfduur is volgens hen ingewikkeld en arbitrair. Het zorgt voor ongelijke slaagkansen in Rijnstreek en oud Holland Rijnland. 1/12 deel van de inschrijftijd is niet altijd voldoende voor doorstromers uit oud Holland Rijnland om starters uit de Rijnstreek voor te blijven in de rangorde. SRH pleit voor inschrijfduur als volgordecriterium, en volledig vervallen van woonwaarde. Voor de gehele regio willen zij een gelijke start van inschrijftijd vanaf 1 juli 2006. Bij gelijke inschrijfduur is de woonduur (contractduur) doorslaggevend.
Niet overnemen. De overgangsmaatregel is inhoudelijk onderzocht. Doel is om de slaagkans van de grootste groep (actief) woningzoekenden zoveel mogelijk in stand te houden. De slaagkans is de kans dat een actief woningzoekende een woning krijgt toegewezen. Uit simulaties door Rigo is gebleken dat met de voorgestelde deelfactor 12 een vergelijkbare slaagkans mogelijk is. Het zal zo zijn dat individuele woningzoekenden erop achteruit kunnen gaan. Kern is dat dit niet geldt voor het gros van de actief woningzoekenden. Daarmee voldoet de voorgestelde maatregel aan de juridische eisen aldus het gespecialiseerde advocatenkantoor VBTM.
Niet overnemen. Zie FHLO art. 39
11
Albanianae
Huurdersbelangen vereniging de Eendracht
gemeente Noordwijk
De omzettingsmaatregel moet: - eenmalig zijn bij de start van het nieuwe systeem. - eenvoudig en duidelijk zijn waarbij alleen correctie op woonwaarde plaatsvindt en de huidige opgebouwde rechten in beide regio’s worden gehandhaafd. Mocht blijken dat aan bovenstaande niet kan worden voldaan, dan moet er opnieuw overleg plaatsvinden zodat de opgebouwde rechten niet zomaar teniet worden gedaan. Verander de overgangsmaatregel zodanig dat deze wel redelijk en juridisch houdbaar is bijvoorbeeld door: - alle nu ingeschreven woningzoekenden hun inschrijftijd toe te rekenen ook die van voor 2006; - woningzoekenden uit de Duin- en Bollenstreek waar men zich in 2000 nog niet in kon schrijven, maar die in de regio wel de maximale inschrijfduur hebben opgebouwd een extra inschrijfduur toe te rekenen op basis van woonduur of binding etc. tot uiterlijk gelijk die aan de Rijnstreek. Door bovenstaande wordt: - rekening gehouden met verschillen in inschrijfduur die opgebouwd kon worden; - woonwaarde geheel geschrapt waardoor ongelijkheid tussen starters en doorstromers in vml. Holland Rijnland en met doorstromers in vml. Rijnstreek wordt opgeheven. Woonwaarde wordt niet ervaren als een opgebouwd recht zoals inschrijfduur en woonduur. Het is een van bovenaf toegekende extra inschrijfwaarde op basis van de WOZ-waarde. Ook daarom zou het niet omgezet moeten worden. De omzettingsmaatregel volstaat, omdat de kansen voor de grootste groep actief ingeschreven woningzoekenden niet veranderen. Zij vertrouwt er op dat als in de praktijk blijkt dat in bepaalde gemeenten specifieke groepen substantieel worden benadeeld, lokaal maatwerk mag worden toegepast. Rapporteer jaarlijks over de werking van de verordening en de omzettingsmaatregel.
Kennis van nemen. Hieraan wordt (zoveel mogelijk) voldaan. De berekening van de omzettingsmaatregel blijft echter ingewikkeld. Er wordt een nieuwe uitleg opgesteld voor bij de start van het systeem.
Niet overnemen. Het register voor woningzoekenden is nodig om de rangorde bij toewijzing te bepalen. In vigerende regelgeving gelden daarvoor twee criteria, inschrijftijd en woonwaarde (in vml. Holland Rijnland). Door woonwaarde niet om te zetten worden derhalve opgebouwde rechten afgenomen wat we niet willen.
Overnemen. Opnemen in toelichting.
12
gemeente Leiden
gemeente Lisse
D. Lippens
Leiden kan zich vinden in de omzettingsmaatregel. Toch draagt zij Holland Rijnland op om, gezien de grote twijfel van de Leidse huurdersorganisaties over de rechtmatigheid en eerlijkheid van dit systeem, het alternatieve voorstel van de huurdersorganisaties zorgvuldig door de Stuurgroep juridisch te laten toetsen en hier uitsluitsel over te krijgen. Breng alle onevenredige effecten van de omzettingsmaatregel voor woningzoekenden in het “oude Holland Rijnland” nader in kaart en pas zo nodig de verordening hierop aan.
Deel de woonwaarde door factor 6 in plaats van door 12. Woningzoekenden in de Rijnstreek hebben zo’n 6 jaar meer inschrijftijd. Daarom is een factor 6 billijker.
Niet overnemen. De juridische toets door het gespecialiseerde VBTM liet zien dat de voorgestelde alternatieven niet houdbaar zijn. Niet overnemen. Mogelijke nadelige effecten zijn door Rigo in beeld gebracht. De enige manier om deze volledig te vermijden is om de huidige situatie van twee systemen in stand te houden. Overigens heeft dat tot gevolg dat de markt in de vml. Rijnstreek voor woningzoekenden in vml. Holland Rijnland geheel gesloten blijft, hetgeen ongewenst is. Bij eventuele bewezen nadelige effecten is lokaal maatwerk mogelijk. Niet overnemen. De factor 12 is bedoeld om de slaagkansen in vml. Holland Rijnland en Rijnstreek vergelijkbaar te maken. Rigo heeft berekend dat met de factor 12 de doelstellingen worden bereikt.
Overige reacties Albanianae
gemeente Noordwijk
Aanbodmedium Behoud een papieren woonkrant die op diverse distributiepunten in de hele regio makkelijk te verkrijgen is, zoals in bibliotheken of supermarkten. Aanbodmedium Zorg voorlopig nog voor een papieren versie van het woningaanbod bijvoorbeeld voor de senioren die misschien wel willen verhuizen maar die niet bekend zijn met internet.
Punt van uitvoering.
Punt van uitvoering.
13
gemeente Alphen aan den Rijn en gemeente Rijnwoude
Publiekrechtelijk systeem De keuze voor het publiekrechtelijk systeem leidt tot een aantal vragen: 1. In hoeverre zijn woningzoekenden door het privaatrechtelijke systeem, dat nu in de Rijnstreek functioneert, benadeeld vanwege de hogere drempel voor rechtsbescherming bij de kantonrechter (via dagvaarding)? 2. In hoeverre heeft het privaatrechtelijk systeem van de Rijnstreek daadwerkelijk tot meer rechtsongelijkheid geleid? 3. Kunt u ons inzicht verschaffen in de gemeentelijke kosten van dit publiekrechtelijk systeem?
gemeente Alphen aan den Rijn en gemeente Rijnwoude
Nadere regels De nadere regels om in te kunnen spelen op ontwikkelingen roepen de volgende vragen op: 1. In hoeverre kunnen deze nadere regels daadwerkelijk bijdragen aan flexibliteit binnen de verordening? 2. Leidt het toevoegen van nadere regels tot een werkbare situatie voor gebruikers?
gemeente Oegstgeest en Leiderdorp
Nadere regels Onduidelijk is welke onderdelen van de regelgeving mogen vallen onder de Nadere Regels Woonruimteverdeling en welke regelgeving moet worden opgenomen in de verordening? Oegstgeest stelt daarom voor om dit in de verordening te duiden. Leiderdorp verzoekt om er voor te waken dat nadere regels niet de plaats innemen van de regelgeving uit de verordening.
1. Het publiekrechtelijk systeem brengt met zich mee dat er geen beroep mogelijk is. In hoeverre woningzoekenden zijn benadeeld doordat ze wel verder wilden maar niet konden procederen is niet na te gaan. 2. Zolang dezelfde regels worden toegepast leidt een privaatrechtelijk systeem niet tot meer rechtsongelijkheid. 3. Eventuele hogere kosten komen voort uit een publiekrechtelijke regionale bezwarencommissie en urgentie-commissie. 1. Als deze uitvoeringsregels in de verordening zelf staan, dan moet elke bijstelling, hoe klein ook, worden goedgekeurd door het Algemeen Bestuur. Dat is een langdurig traject van ½ tot 1 jaar. 2. De corporaties en huurders hebben baat bij snelle interventie mogelijkheden als de markt daarom vraagt. Rechtszekerheid is geborgd omdat de nadere regels binnen het kader van de verordening (moeten) passen. Overnemen. Overnemen. Artikel 32 hernoemen in ‘afwijkende rangorde stadsvernieuwingsurgenten’ en nieuw artikel 33 ‘nadere regels’ opnemen onder hoofdstuk VII Overige bepalingen.
14
gemeente Alphen aan den Rijn en gemeente Rijnwoude
Positie particuliere verhuurders De gemeenten vragen hoe het modelconvenant met particuliere huurders vorm krijgt. Met betrekking tot de positie van particuliere verhuurders stellen beide gemeenten de volgende vraag: “Wat is de positie van de particuliere verhuurders? Is het de bedoeling dat zij zich aansluiten bij het convenant of is het belangrijk dat particuliere verhuurders een model-convenant ondertekenen?”
Het convenant met de corporaties is model voor dat met particuliere verhuurders. Het verschilt in zoverre dat er aparte afspraken kunnen worden gemaakt over toewijzing en het verlenen van een huisvestingsvergunning.
Zie ook artikelen 5 t/m 8 m.b.t. register van woningzoekenden voor particuliere verhuurders, artikel 13 m.b.t. weigeren van woningzoekenden van particuliere verhuurders en artikel 16.4 m.b.t. lokale beleidsruimte bij positie particuliere verhuurders. gemeente Leiden
Klantvriendelijk gebruikssysteem 1. Zorg voor een klant- en gebruiksvriendelijk systeem waar voldoende informatie over (aangepaste) woningen te vinden is en waar men met vragen terecht kan. 2. Stel een centraal telefoonnummer , zodat het voor woningzoekenden gebruiksvriendelijker wordt om het nieuwe Woonzicht te bereiken.
1. De corporaties werken aan een klanten gebruiksvriendelijksysteem. 2. De vraag is aan de orde in het overleg huurders verhuurders. Een centraal telefoonnummer heeft volgens ons geen meerwaarde. Woningzoekenden hebben vragen over concrete woningen die vrijkomen of over urgentieaanvragen. Die vragen moeten worden behandeld door de individuele verhuurder of door de regio.
gemeente Oegstgeest, Lisse
Evaluatie Woonruimteverdeelsysteem Gemeente Oegstgeest wil graag de werking van het nieuwe woonruimteverdeelsysteem periodiek evalueren. Bijvoorbeeld om de 2 jaar. Gemeente Leiderdorp wil dat de evaluatietermijn van 2 jaar terug wordt gebracht naar 1 jaar. Adequate monitoring van mogelijke negatieve gevolgen van de omzettingsmaatregel vinden zij van groot belang.
Overnemen. Opnemen in convenant
gemeente Leiderdorp
Niet overnemen. Een termijn van een jaar voor een beleidsevaluatie is te kort om effecten te kunnen beoordelen. Wel zal er jaarlijks worden gemonitord. 15
gemeente Leiderdorp Zorgbelang ZuidHolland
Gebruik van termen Gebruik de termen ‘beleidsregels’ en ‘uitvoeringsregels’ op de juiste manier. Conroleer de documenten hierop. Bereikbare, toegankelijke en bruikbare woningen (btb) Neem iets op over ontwikkelingen die uit het nieuwe Regeerakkoord voortkomen, zoals de rol van gemeente, woningbouwcorporatie en projectontwikkelaar en de bouw van sociale huurwoningen en over beleid om tot meer btb woningen te komen.
Overnemen. Niet overnemen. De verordening is een juridisch kader en geen beleidsdocument. Dit verdient een plek in de nieuwe regionale woonagenda.
16
Opmerkingen over Concept Convenant Woonruimteverdeling Artikel 10 Overig
Organisatie/ persoon gemeente Katwijk VWHR en SWR
VWHR en SWR
provincie ZuidHolland (ambtelijk) VWHR en SWR en gemeente Teylingen
Zienswijze
Voorstel
Overweeg om de monitoring van de lokale beleidsruimte expliciet te noemen in artikel 10 ‘beleid en verantwoording’. De leden van de koepels zijn akkoord met het concept-convenant. Het kan worden ondertekend als aan drie voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de huisvestingsverordening definitief zijn vastgesteld, ten tweede moet er overeenstemming bereikt zijn over verdeling van de kosten ( zie artikel 14.2a in concept huisvestingsverordening) en ten derde moet de ingangsdatum van de nieuwe woonruimteverdeling worden vastgesteld op negen maanden na het definitief worden van de verordening. Volgens de gezamenlijke corporaties moet de ingangsdatum van de nieuwe woonruimteverdeling negen maanden na definitieve vaststelling van de verordening zijn. Negen maanden is de tijd die de leveranciers zeggen nodig te hebben voor de ontwikkeling-, bouw- en testfase van het bijbehorende nieuwe automatiseringssysteem. Wat gebeurt er als een corporatie zich niet aan het convenant houdt of de VWHR niet machtigt?
Overnemen
De insprekers dringen aan om alle gemeenten over te halen om de bevoegdheid over te dragen aan de regio, zodat o.a. de regionale bezwaarschriftencommissie voor alle gemeenten in de regio gaat werken. (Overigens adviseert Albanianae de gemeente Alphen aan den Rijn juist een jaar te wachten totdat het systeem zich bewezen heeft)
Overleg DB, VWHR en SWR over gestelde voorwaarden
Overleg DB, VWHR en SWR over gestelde voorwaarden
In dat geval treedt direct de verordening in werking en is de corporatie o.a. huisvestingsvergunningplichtig Overnemen
17
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude .
adviesnota PHO: Huisvestingsverordening Holland Rijnland bijlage 2: wijzigingen
Onderwerp: artikelsgewijze aanpassingen ontwerphuisvestingsverordening
Preambule - Inleiding. Hier wordt op basis van recente cijfers van de beide woonruimteverdeelsystemen de schaarste in beeld gebracht […]. - Hoofdstuk V […]In het convenant zal de verdere uitvoering worden geregeld, zoals het doen van intakegesprekken en het door corporaties zorg dragen voor een volledige (complete) aanvraag. 1.
z. urgentiecommissie: de commissie als bedoeld in artikel 20 van deze verordening, die is belast met de beoordeling van aanvragen om urgentie en de vaststelling van urgentie [art. 1 hernummeren]
4.2
c. Deze woningzoekenden krijgen, net als kopers, de kans om woningen te vergelijken en af te wijzen. Op het moment dat er door de weigeringen een probleem dreigt te ontstaan, bijvoorbeeld leegstand, zal de beleidscommissie maatregelen voorstellen. (In toelichting)
5.
Het register van woningzoekenden is bedoeld voor de bepaling van de rangorde bij woningtoewijzing van woningen die in het centrale aanbodmedium worden aangeboden. De koepels van woningcorporaties onderhouden dit register. Als grotere particuliere verhuurders het convenant Woonruimteverdeling mede onderschrijven, worden hun woningen op basis van deze lijst toegewezen. (In toelichting)
8.1
In geval van bijschrijving in verband met een bestaande of voorgenomen duurzame gemeenschappelijke huishouding, kan de inschrijving op naam van beide partners worden gesteld.
9.3
Het Dagelijks Bestuur kan op voordracht van het college van de deelnemende gemeente besluiten lid 1 niet van toepassing te verklaren. Huurders met een inkomen van meer dan € 34.229,-- kunnen nauwelijks meer terecht in de corporatiehuurmarkt (prijspeil 2013). Koop is nog onbereikbaar. De particuliere sector biedt mogelijk een alternatief. Bovendien is de verwachting dat zorginstellingen door de extramuralisering in toenemende mate vastgoed zullen (laten) verhuren. Daarmee wordt het wenselijker om het gereguleerde aanbod zo groot mogelijk te maken. Echter, veel gemeenten geven aan (nog) niet te kunnen handhaven op deze particuliere sector. Of men vreest dat de particuliere voorraad duurder wordt en richting vrije sector opschuift door regulering. Daarom maakt dit artikel mogelijk om op een later moment de grotere particuliere verhuurders onder de regelgeving te laten vallen, zonder dat daarbij een wijziging van de huisvestingsverordening nodig is. In het eerste jaar zal worden nagegaan of het breed incorporeren van de grotere particuliere verhuurders kans van slagen heeft. (In toelichting)
9.3
10.2
De nationaliteit en de leeftijd van alle leden van het huishouden moet blijken uit een (kopie van) een paspoort, identiteitskaart of een uittreksel uit de gemeentelijke bevolkingsadministratie.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Recente stukken aan de hand waarvan het inkomen van de aanvrager en alle leden van het huishouden kunnen worden vastgesteld zijn: een jaaropgaaf (niet ouder dan twaalf maanden oud) én een kopie van uw aangifte inkomstenbelasting bij de belastingdienst van het jaar voorafgaand aan de aanvraag of een IB-60 formulier voor het jaar voorafgaand aan de aanvraag én een recente salarisstrook (niet ouder dan twee maanden) of een kopie van uw huidig gezamenlijke inkomen (dit kan zijn een kopie van de AOWspecificatie en pensioenuitkeringen). (In reglement urgentiecommissie) 13
13
15.1 15.1
Dit artikel beschrijft de redenen waarom een huisvestingsvergunning kan worden geweigerd. Dat gebeurt niet zo maar. Er moet sprake zijn van daadwerkelijk ontbinding van het (vorige) huurcontract of een reële dreiging daarvan door toedoen van de aanvrager zelf (sub a). Ook bij herhaaldelijk verbaal of fysiek gedrag jegens de uitvoerders van de verordening kan een vergunning worden geweigerd. Dat wordt dan bijvoorbeeld gestaafd door andere collega uitvoerders. (In toelichting) Het Dagelijks Bestuur kan de aanvraag om een huisvestingsvergunning weigeren, indien: a. […]overlast, veroorzaakt door de aanvrager en/of leden van zijn of haar huishouden of een huurschuld; a. Indien meerdere woningzoekenden voor woonruimte die in het aanbodmedium wordt aangeboden in aanmerking komen, wordt de woonruimte toegewezen aan de woningzoekende met de meeste inschrijftijd. b. Indien de toe te wijzen woonruimte onder lid a een standplaats betreft, heeft de woningzoekende met de meeste inschrijfwaarde die aantoonbaar legaal een standplaats bewoont of in de voorafgaande tien jaren ten minste zes jaar onafgebroken heeft bewoond, voorrang boven andere woningzoekenden, dit met inachtneming van de uitzonderingen genoemd in lid 1 sub a van dit artikel.
16.3
Het Dagelijks Bestuur stelt, na advies van de beleidscommissie, het aantal woningen voor lokaal maatwerk vast. (In toelichting)
16.4
Een besluit over de invulling van de lokale beleidsruimte wordt genomen door burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente, na overleg met en mede op advies van de lokale corporatie(s), eventuele andere particuliere verhuurders die het convenant Woonruimteverdeling Corporaties hebben ondertekend en de lokale huurdersorganisatie(s).
16.6
Indien blijkt dat het maximum aantal woningen voor lokaal maatwerk zoals vastgesteld in lid 3, in een jaar is overschreden, dan wordt het quotum voor het volgend jaar verminderd met een even groot aantal als de overschrijding.
20.1
Het Dagelijks Bestuur benoemt een regionale urgentiecommissie, bestaande uit een onafhankelijk voorzitter, […] van huurdersorganisaties. De voorzitter wordt in gezamenlijk overleg voorgedragen.
22.4
a. Door de algemene omschrijving van de noodzaak tot herhuisvesting op financiële indicatie (te hoge woonlasten in relatie tot het inkomen) wordt voorkomen dat door een limitatieve opsomming bepaalde situaties (ongewenst) uitdrukkelijk worden uitgesloten. In elk geval kan een woningzoekende in aanmerking komen voor een urgentieverklaring op basis van een financiële indicatie als er sprake is van financiële problemen door: a. gedwongen verkoop eigen woning zonder eigen schuld op verzoek van hypotheek verstrekker;
2
22.4
22.4 22.4
b. problemen met huurbetaling door inkomsten derving (met eventueel gevolg ontruiming van de woning) buiten eigen schuld; c. gedwongen verhuizing in verband met wegvallen huurtoeslag of woonkostentoeslag buiten eigen verantwoordelijkheid. Hoe verhoudt zich dit als er sprake is van een eigen vermogen en in een situatie wanneer er opnieuw inkomen wordt gegenereerd? (In reglement urgentiecommissie) b. Niet in elke echtscheidingssituatie is er sprake van acuut dreigende dakloosheid die leidt tot een crisis. Primair geldt dat de noodsituatie niet door de persoon zelf opgelost kan worden. Zo moet de voormalige woning opgeëist zijn en aantoonbaar niet bewoond kunnen worden. Ook moet bijvoorbeeld uit notariële of andere officiële documenten blijken dat de betreffende ouder daadwerkelijk het merendeel van de zorg op zich neemt. (In reglement urgentiecommissie) b. wordt: ‘ een acuut dreigende dakloosheid met aantoonbaar de zorg voor (een) minderjarig(e) kind(eren)[…]; c. wordt: ‘lichamelijke of geestelijke mishandeling, aangetoond door een politieaangifte en/of ander ter zake kundige en bevoegde instanties.’
23.3
over zoekprofiel: e. Urgenten komen niet in aanmerking voor elke willekeurige woning. Voorkomen moet worden dat woningzoekenden urgentie aangrijpen om wooncarrière te maken. De urgentiecommissie stelt een zoekprofiel op met eisen waaraan een woning voor de urgente moet voldoen. Alleen de redenen voor de verlening van urgentie kunnen aanleiding zijn om een woning aan te bieden die ruimer is dan onder gunste van de passendheidscriteria in aanmerking zou komen. Voor woningen die buiten het zoekprofiel vallen, geldt geen recht op voorrang als urgente. (In toelichting)
26.2
Als de aanvrager dreigementen heeft geuit of zich agressief heeft gedragen jegens de uitvoerder van de verordening, kan een urgentieverklaring worden geweigerd of ingetrokken. Het gaat daarbij om herhaaldelijke verbale of fysieke bedreiging die gestaafd worden door bevindingen van andere uitvoerders of collega’s. (In toelichting)
29.1
a. het besluit over stadsvernieuwingsurgentie wordt ten minste 18 maanden voor de te verwachten sloopdatum genomen. b. De urgentiecommissie beslist […] volledige aanvraag.
29.3
Indien de stadsvernieuwingsurgente één jaar voor de sloop […], wordt de stadsvernieuwingsurgentieverklaring van toepassing verklaard voor de hele regio.
32
‘Afwijkende rangorde stadsvernieuwingsurgenten’ (in plaats van ‘nadere regels’)
33
Nadere regels Ten behoeve van een goede uitvoering van de verordening stelt het Dagelijks Bestuur ‘Nadere regels woonruimteverdeling op de registratie, rangordebepaling en woningtoezicht’ op. Deze nadere uitvoeringsregels zijn bedoeld om snel en adequaat te kunnen inspelen op veranderende marktomstandigheden zonder dat daarvoor de verordening hoeft te worden herzien en opnieuw moet worden vastgesteld. De beleidscommissie adviseert het DB over eventuele noodzakelijke aanpassingen van deze regels. Deze uitvoeringsregels hebben betrekking op de artikelen 5 tot en met 8, 15 tot en met 19 en artikel 30 van de verordening. (In toelichting)
33
33.3
Doel van één bezwaarschriftencommissie is dat er expertise wordt gebundeld en ervaring wordt opgebouwd voor een eenduidige afhandeling van bezwaren en klachten. De regio is
3
echter groot. Om ervoor te zorgen dat de reistijd voor bezwaarmakers beperkt blijft en om het werk te spreiden zal de commissie drie kamers hebben, één in elke subregio. (In toelichting + hernummeren 34.3) 34
In de uitvoering van de verordening is voorzien in het toezicht op onrechtmatige bewoning door gemeenten. Bovendien zijn bij mandaat van het Dagelijks Bestuur door regiogemeenten aangewezen ambtenaren tot de uitvoering van de bevoegdheden als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Huisvestingswet te mandateren (In toelichting + hernummeren 35).
10.2
Convenant: De beleidscommissie zal het huisvestingsbeleid zoals dat is verwoord in de Huisvestingsverordening Holland Rijnland, waaronder de toepassing van lokale beleidsruimte en het effect van de omzettingsmaatregel jaarlijks monitoren. Het huisvestingsbeleid wordt na twee jaar geëvalueerd.
10.3
4