Verslag van de vergadering van de Statencommissie Bestuur en Financiën, gehouden op woensdag 04 maart 2009 van 17.00 uur tot 19.45 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezig: dhr. H. Staghouwer (ChristenUnie, voorzitter), dhr. P.H.R. Brouns (CDA), mw. A.A.H. Hazekamp (PvdD), dhr. M.J. Jager (CDA), dhr. E.J. Luitjens (VVD), mw. W.J. Mansveld (PvdA), dhr. W.J. Moorlag (PvdA), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), dhr. R. Stevens (ChristenUnie), dhr. P.G. de Vey Mestdagh (D66), mw. L. Veenstra (SP), mw. A.A. Waal (burgercommissielid VVD), dhr. T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: dhr. R. Sangers (SP), dhr. C. Swagerman. Voorts aanwezig: dhr. M.J. van den Berg (voorzitter GS, CdK), dhr. M.A.E. Calon (gedeputeerde), dhr. R.A.C. Slager (gedeputeerde); dhr. W. Hillenaar en mw. M. Knobbe (Berenschot); dhr. J.M.C.A. Berkhout (griffier), mw. A.L. Meeske (secretaris), dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen). 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen van harte welkom. Hij deelt mee dat dhr. Stevens iets verlaat is vanwege een werkbezoek bij Kollo. Bericht van verhindering is ontvangen van dhr. Sangers. Mw. Veenstra vervangt dhr. Swagerman. In het bijzonder worden Mw. Knobbe en dhr. Hillenaar van de firma Berenschot welkom geheten. Zij zullen straks het woord voeren over het rapport inzake de bestuurskracht. 2.
Regeling van werkzaamheden
-
voorstellen vreemd aan de orde van de dag 1
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag ingediend. -
vaststellen van de agenda
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) herinnert aan het voorstel voor een werkbezoek aan de Blauwe Stad. De voorzitter zal er een mededeling over doen. Er is een werkbezoek in voorbereiding aan de DEALgemeenten op voorstel van de PvdA. Voorts ligt er een voorstel op tafel voor een werkbezoek aan de Gemeenschappelijke Regeling Blauwe Stad. Als men daarmee instemt, kan dit in uitvoering worden genomen. Dhr. Calon (gedeputeerde) meldt het voorstel zojuist gezien te hebben en verwacht dat een door hem voorgenomen mededeling hiermee een relatie heeft, zodat een en ander mogelijk gecombineerd kan worden. Het College was voornemens een onderzoeksvoorstel in te dienen. In goed overleg met de andere partij is er nu een voorstel om een commissie van wijze mensen in te stellen, die dan eerst een gesprek gaat voeren met alle betrokken partijen. Dat zijn o.a. gedeputeerden, ambtenaren, wethouders, mensen van het projectbureau, etc. Daarna zou men met een tussen - of eindadvies kunnen komen. De volgende commissievergadering is op 8 april en de opdracht moet op 1 juli aanstaande klaar zijn. Dhr. Calon denkt dat het misschien verstandig is dat men tussentijds datgene wat men aan de commissie kwijt wil aan de griffie geeft of aan de gedeputeerde zelf, of de commissie zelf uitnodigt dan wel zich laat uitnodigen door die commissie om duidelijk te maken hoe men over een en ander denkt. Het voorstel voor het werkbezoek houdt in dat er op 8 april met de gemeenteraden zal worden gesproken om daarna mededelingen te doen aan de commissie. Dhr. Calon wijst er op dat het onderzoek dan pas na 8 april zal kunnen beginnen. Vandaar de mededeling. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) kan zich er iets bij voorstellen. Waar het hier om gaat is dat er vanuit de provinciale volksvertegenwoordiging contact wordt gezocht met gemeentelijke volksvertegenwoordigers. Er is veel gebeurd en er is, behalve mogelijk via partijlijnen, weinig contact geweest en er is bovendien een onderzoekstraject gaande. Het is voorstelbaar dat er gecombineerd wordt met de drie onafhankelijke onderzoekers die ook bezig zijn. Als een en ander in elkaar te passen is, is dat, wat dhr. Van der Ploeg betreft, prima. Dhr. Calon (gedeputeerde) vraagt of men wil wachten tot dat moment. Het College tracht die commissie zo snel mogelijk bij elkaar te brengen. Dhr. Calon voelde zich al bezwaard vanwege de afspraak om vandaag met het onderzoeksvoorstel te komen hetgeen, zoals reeds gemeld, niet is gelukt. Gehoopt wordt dat er vóór 8 april contact mogelijk is tussen de Statenleden en de commissie, ofwel schriftelijk, ofwel mondeling. Als besloten wordt om dat bezoek aan de GR op 8 april te combineren met de commissie, gaat er weer een maand voorbij waarin er niets gebeurt, terwijl het streven is om voor 1 juli met dat onderzoek te komen. Dhr. Jager (CDA) herinnert aan de discussie in de Staten naar aanleiding van de motie van het CDA waarin sommigen al in december over dit onderwerp verder wilden praten, terwijl anderen akkoord gingen met januari. Wat dat betreft voelt dhr. Jager mee met de gedeputeerde dat de Staten er zelf op hebben aangestuurd om zo snel en zo vroeg als mogelijk bij het proces betrokken te worden. De voorkeur van de CDA-fractie gaat er daarom naar uit dat er een moment wordt geprikt op een zo kort mogelijke termijn om als Statencommissie met de onderzoekscommissie te praten, zodat vanuit de fracties punten aangegeven kunnen worden en men niet hoeft te wachten tot 8 april. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) blijft bij zijn standpunt dat als het in elkaar te schuiven is, dit hem prima lijkt. Bij hem ontbreekt enige behoefte om te vertragen, maar het is wel zo dat de agenda van de onderzoekscommissie onbekend is en dat er nog geen contact is geweest met de GR. Bekeken moet worden hoe dat dan het beste past. 8 april is eigenlijk alleen maar relevant, omdat er dan een commissievergadering is. Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat de onderzoekscommissie nog geen agenda heeft en gaat eerst eens met iedereen praten om het veld te kunnen overzien. Hij doet het voorstel dat het College probeert om op kortere termijn dan 8 april deze Statencommissie of Statencommissies de onderzoeks2
commissie uit te laten nodigen. Als dat niet lukt, wordt het voorstel van dhr. Van der Ploeg gevolgd. De voorzitter concludeert dat aldus wordt gehandeld. Het volgende punt betreft de werkgroep Programmabegroting 2010. Er wordt op dit moment door de afdeling F&C gewerkt aan de uitwerking van de Programmabegroting 2010. De concepten worden voorgelegd aan de werkgroep Programmabegroting. De voorzitter stelt voor om met de leden van de werkgroep een vergadering te beleggen op woensdag 20 mei om 17.00 uur. Aldus wordt afgesproken. Voorts heeft men een stuk van de IPO-delegatie ontvangen. Aan het eind van de vergadering zal hierop worden teruggekomen. 3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-Statenleden (m.b.t. geagendeerde onderwerpen)
Er hebben zich geen insprekers gemeld. 4.
Vaststelling verslag Statencommissie Bestuur en Financiën van 21 januari 2009
Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld. 5.
Toezeggingenlijst
Toezeggingen 1 en 2 blijven staan. Toezegging 3 wordt verschoven naar de commissie Economie en Mobiliteit. Toezeggingen 4 en 5 kunnen van de lijst worden geschrapt. 6.
Mededelingen
Dhr. Van den Berg (voorzitter GS, CdK) meldt dat de minister een akkoord heeft bereikt met de VNG, het IPO en de CdK’s omtrent de veiligheidsregio. Dat is schriftelijk gemeld aan de Tweede Kamer, waarna de Tweede Kamer heeft besloten om de behandeling te starten. De kern daarvan is dat de voorzitter van de veiligheidsregio blijft zoals in het voorstel van de minister, namelijk de korpsbeheerder. In de provincie Groningen is dat de korpsbeheerder van de stad Groningen. De CdK treedt namens de minister op als toezichthouder met specifieke in de wet omschreven taken in zowel de koude fase (voorbereidingsfase) als de warme fase (operationele fase). Bij grensoverschrijding van provincies of het land kan de aanwezigheid van de CdK bij het veiligheidsteam worden geregeld. In Groningen is dat zo geregeld dat de CdK aanwezig is. Dhr. Stevens (ChristenUnie) vraagt waar de burgemeester van Groningen politieke verantwoording aflegt over zijn optreden als voorzitter van de veiligheidsregio bij een ramp die bovenlokaal is. Dhr. Van den Berg (voorzitter GS, CdK) antwoordt dat de korpsbeheerder in deze regio niet automatisch de burgemeester van Groningen is. Dat moet door alle betrokken burgemeesters gezamenlijk worden beslist, maar het ligt in de rede dat dit wel zo wordt geregeld. Juist in het geval dat hij moet ingrijpen bij een incident dat gemeentegrensoverstijgend is – want dan speelt het slechts, want anders is de burgemeester van de betrokken gemeente actief – komt hij in de positie dat hij ook verantwoording moet afleggen in de raad van de andere gemeente. Dat is het gevolg van de keuze maar daar is men niet van af te brengen. Het probleem dat door dhr. Stevens is gesignaleerd, blijft daardoor bestaan. De CdK kan er in zijn nieuwe rol hoogstens toezicht op houden en constateren of dat al dan niet op een goede manier is gebeurd en in het geval dat niet zo is, kan hij voorstellen tot verbetering formuleren. Dhr. Calon (gedeputeerde) deelt het volgende mee: 1). Hij heeft stevige en goede gesprekken gevoerd met mensen die betrokken zijn bij de Blauwe Stad. Dat heeft geleid tot ontvangst van de vertrouwelijke en lijvige uittredingsovereenkomst vorige week. Het betreft de 200 kavels van BAM en Ballast Nedam. Daarover hoeft nu geen rechtszaak meer gevoerd te worden. Nu wordt bestudeerd wat de juridische effecten zijn. Als die analy3
2) 3)
4)
se klaar is, zal het College meedelen wat er in staat en hoe hij er tegen aan kijkt. GS hebben een brief vastgesteld waarbij aan de Nederlandsche Bank een depositogarantie is verzocht. Het gaat hierbij om het deposito bij Landsbanki. Het deposito bij Kauphting is geheel, inclusief rente, terugontvangen. Van het SNN is een brief ontvangen met een akkoordverklaring over de risicoverdeling. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat 49% van het risico voor de provincie is, iets meer dan 30% voor het SNN, x% voor de Regio GA en y% voor de betreffende stichting en het risico van het OV-bureau was al duidelijk. De Regio GA heeft dit nog in beraad. Dit wordt behandeld door mw. Haarsma om de dubbele pet van voorzitter Regio GA en portefeuillehouder financiën te vermijden. Onbekend is wat van Landsbanki teruggekregen wordt. De verwachting is dat pas over enkele jaren duidelijkheid zal zijn verkregen. In de Voorjaarsnota zal er een voorziening worden opgenomen voor het betreffende deel van ca. € 4,9 à € 5 miljoen. Dit betreft een verzoek. Kan er aan het einde van deze agenda worden gesproken over de procedure met betrekking tot de Voorjaarsnota?
De voorzitter concludeert dat het verzoek wordt ingewilligd. 7.
Rondvraag
Er worden geen vragen gesteld. 8.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) a. Brief van GS van 13 januari 2009, nr. 2009-00577/3/B.2, ABJ, betreffende Provincie Friesland-grenscorrectie b. Groningen en Friesland t.b.v. verbetering scheepvaart. c. Brief van GS van 15 januari 2009, nr. 2009-02240, FC, bijlage, bijlage, bijlage, betreffende Gevolgen kredietcrisis. d. Brief van GS van 22 januari 2009, nr. 2009-01087 4/A.7, GMO, bijlage, betreffende Planning Statenstukken januari-maart 2009 e. Brief van GS van 28 januari 2009, nr. 2009-05181/5/A.29, FC, betreffende terugbetaling deposito's Kaupthing Bank. f. Brief van GS van 27 januari 2009, nr. 2009-01144/5/A.14, FC, bijlage, betreffende Min. BZK financieel toezicht; vorm en bevindingen 2009.
Dhr. Zanen (PvhN) merkt over brief a op dat er in die brief een grenswijziging tussen Friesland en Groningen wordt beargumenteerd op basis van de openbare orde, waarbij de Friezen de regie in handen hebben. Dhr. Zanen vraagt naar de achtergrond hiervan. Dhr. Slager (gedeputeerde) legt uit dat het gaat om een stukje water. De grens liep over de oever, maar het kanaal is iets verbreed en het zou ongelukkig zijn als de grens midden door het water zou lopen. Als er bijvoorbeeld brand zou uitbreken op een schip, is de vraag wie dan verantwoordelijkheid draagt. Om gedoe te vermijden is de betreffende grenscorrectie uitgevoerd. Verder moet hier niets achter gezocht worden. Dhr. Moorlag (PvdA) constateert dat het probleem met deze Friezen sneller is opgelost dan het probleem met de Oost-Friezen als het gaat om de vaststelling van de grens in de Eems. Dhr. Slager (gedeputeerde) geeft dhr. Moorlag hierin gelijk. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) voegt nog toe dat in dat laatste geval niets wordt weggegeven. De voorzitter concludeert dat de stukken voor kennisgeving worden aangenomen.
4
Bespreekstukken 9.
Brief van GS van 30 januari 2009, nr. 2009-05771/5/A.25, ABJ, betreffende Rapport "Vooranalyse Bestuurskracht Provincie Groningen".
De voorzitter geeft allereerst het woord aan de gedeputeerde voor een inleiding. Dhr. Slager (gedeputeerde) refereert aan eerdere discussies in deze commissie over bestuurskracht. Aanvankelijk ging dat over de gemeenten en later over de provincie, specifieker over het ambtelijk apparaat, over GS en over PS. Het ambtelijke gedeelte is gekoppeld aan ‘Kleiner en Beter’ en dat wordt ingevuld. Ook het GS-deel wordt momenteel ingevuld. Daarmee heeft dit rapport van doen, want dat geeft de eerste bevindingen. Het PS-deel moet nog een nadere invulling krijgen; het College wil graag dat de Statenleden betrokken worden bij dit onderzoek, want een onderzoek waar zij niet bij betrokken zijn is geen volwaardig bestuurskrachtonderzoek. Daar zal straks over gesproken worden, maar eerst volgt een presentatie door dhr. Hillenaar om aan te geven waar het precies over gaat. Dhr. Hillenaar (Berenschot) merkt op dat wat hij aan de orde zou willen stellen ook reeds aan de orde is in de ontvangen stukken, namelijk het rapport over de vooranalyse. Graag hoort dhr. Hillenaar een reactie van de Statenleden over de stappen die in het vervolg zullen worden gezet. Er is veel te doen over bestuurskrachtonderzoeken en ook Groningen denkt dat het goed is om dat te laten doen. Tegelijkertijd was de vraag aan Berenschot om niet aan te komen met een standaardaanpak omdat er al zoveel was onderzocht. Er diende dus gebruik te worden gemaakt van wat er al ligt. Op basis daarvan kunnen eventueel conclusies worden getrokken en kan een voorstel in de vorm van maatwerk worden gedaan om een bestuurskrachtmeting te realiseren. Zo gezegd, zo gedaan. Er is goed gekeken naar reeds verricht onderzoek. Daarbij kan gedacht worden aan onder andere het Rekenkameronderzoek, evaluatieonderzoeken en de aansluiting bij ‘Kleiner en Beter’. De vooranalyse is vooral een processtap. Er is gekeken naar documenten die er liggen en naar wat er nog gedaan moet worden om een volwaardige bestuurskrachtmeting te realiseren. De vooranalyse bevat dus nog geen spannende conclusies. Er is naar de stukken gekeken op basis van de criteria die doorgaans gebruikt worden bij bestuurskrachtonderzoeken van provincies. Hierbij past de kanttekening dat dit soort onderzoek bij gemeenten geheel is uitgekristalliseerd, maar bij provincies is het nog een verhaal van trial and error en is het aan de onderzoeker om te beoordelen hoe dat gedaan moet worden. Over het algemeen is er brede overeenstemming over de toetsingscriteria die in bijlage III nader zijn uitgewerkt, te weten: doeltreffendheid doelmatigheid democratisch functioneren. Als er op basis van deze criteria wordt gekeken naar de indrukwekkende hoeveelheid rapporten die er al ligt, kan het volgende in proceszin worden vastgesteld: -
er is veel onderzocht en die onderzoeken hadden bijna allemaal betrekking op de doelmatigheid en de doeltreffendheid, maar eigenlijk nauwelijks op het democratisch functioneren.
-
voor het doen van uitspraken over de bestuurskracht van de provincie Groningen is het bestaande materiaal niet toereikend en is aanvullend onderzoek nodig.
Er is een specifiek aandachtspunt naar voren gekomen en dat betreft de samenwerking met partners. Dat is een aandachtspunt omdat in de rapporten wel enige kritische geluiden werden opgetekend. In zijn algemeenheid en in zo verre geoordeeld over doeltreffendheid en doelmatigheid hoeft de provincie zich geen zorgen te maken, want de overall score is voldoende. Dat is geen oordeel van Berenschot, maar een constatering in de onderzoeken die reeds zijn verricht. Gelet op de vooranalyse kan nu heel precies worden aangegeven op welke terreinen nader onderzoek moet plaatsvinden en dat het hoofdaccent gelegd moet worden op het toetscriterium van de democratische legitimiteit. Ook daar gelden aanvullende criteria. Dan gaat het over transparantie, het politieke spel, de wisselwerking tussen GS en PS, etc. Wat zijn dan de te behandelen domeinen? Daarbij wordt van belang gevonden dat het een overzicht moet geven over de volle breedte van het takenpakket van de provincie. Daarvan zou een mix gemaakt kunnen worden en dat heeft geleid tot 5
de keuze voor de volgende domeinen: -
water veiligheid en risicobeleid landelijk gebied welzijn, met name de jeugdzorg verkeer en vervoer, bijvoorbeeld de casus Noordhorn-Zuidhorn economie.
Hoe wordt onderzocht? Allereerst zal nog worden nagegaan of er over de casussen nog nadere documentatie bestaat. Daarnaast zullen interviews met sleutelfiguren plaatsvinden en niet slechts met mensen vanuit de provincie (PS, GS en het ambtenarenapparaat), maar ook met externe mensen van buiten de provinciale organisatie, bijvoorbeeld met vertegenwoordigers van waterschappen, gemeenten, etc. Dat zal moeten leiden tot richting en conclusies en die zullen worden neergelegd in een rapportage die voor de zomer klaar zal zijn. De ervaring opgedaan bij de provincie Limburg, maar vooral bij gemeenten leert dat men bij bestuurskrachtonderzoek zich er aan de voorkant van bewust moet zijn dat dualistische gewoonten enigszins afgeschud moeten worden. Zo’n onderzoek betreft immers de organisatie, GS en PS en vooral ook de interactie tussen die drie actoren. Dan kan het niet zo zijn dat PS eenzijdig bij GS de opdracht legt om een bestuurskrachtonderzoek uit te laten voeren om vervolgens achterover te leunen en het rapport kritisch te beschouwen, want er is een aantal risico’s aan verbonden. Het risico bijvoorbeeld dat GS zich allerlei opinies aanmatigt over het functioneren van PS of andersom. Wil je met de uitkomsten van een bestuurskrachtonderzoek iets kunnen doen, dan is het van belang dat het aan de start duidelijk is dat dit een gedeelde wens is van de drie actoren, zijnde de ambtelijke organisatie, GS en PS. Dat is precies de reden waarom hier daarmee een start gemaakt moet worden. Vervolgens wordt in de loop van het proces bij PS teruggekomen, zodat men niet op een gegeven moment een kant en klaar rapportje in een kaftje met een mooie blauwe titel van Berenschot ontvangt. Onder de partijen waarmee gesproken zal gaan worden - er kunnen suggesties worden gedaan wie er wordt gemist – figureert ook de gemeente Groningen. Het is goed om zowel een grotere stad als een kleinere gemeente te nemen, want dat maakt het evenwichtiger en dat is in het voorstel ook nog net mogelijk. De projectorganisatie. Er is een stuurgroep onder leiding van gedeputeerde Slager. De betrokkenheid van PS wordt zeer op prijs gesteld. Voor een deel komt dat in de onderzoeksopzet aan de orde middels de interviews, maar het zou goed zijn om de stap nu te zetten en voor de zomer nog een keer bijeen te komen. De precieze datum zou dan ook kunnen worden vastgesteld, want er is in samenwerking met de griffier al enig voorwerk verricht. De planning. Het streven is om voor de zomer klaar te zijn, maar duidelijk is dat er veel wordt vergaderd voorafgaand aan het reces en dan is het de vraag of een dergelijke bestuurskrachtmeting in die drukte geperst moet worden of dat het beter is om de behandeling uit te stellen tot na de zomervakantie. Verder zou het fijn zijn als de commissie nog eens bezocht kan worden omstreeks half mei (13 mei of 20 mei) en voorts is een aantal data geprikt voor interviews met de fractievoorzitters. Dhr. Hillenaar besluit zijn presentatie en verzoekt de vergadering een geschikte datum te kiezen. De voorzitter bedankt dhr. Hillenaar voor zijn presentatie en geeft het woord aan de vergadering. Dhr. Jager (CDA) acht de opzet helder, maar hij heeft nog twee vragen die ook gericht zijn aan de gedeputeerde. Er werd gerefereerd aan een onderzoek in Limburg en de vraag is hoeveel de provincie middels een bestuurskrachtmonitor hebben laten uitvoeren en in hoeverre de verrichte onderzoeken onderling vergelijkbaar zijn. Is het niet verstandig om niet alleen te kijken naar de opzet in Limburg, maar ook naar de andere opzetten, zodat de uitkomsten, voor zover mogelijk, onderling te vergelijken zijn? Het gaat dan om benchmarking. Het tweede punt is dat allerlei onderwerpen voorbij komen, maar wat mist is de procedure rond het nieuwe Provinciale Omgevingsplan. Mogelijk is dat qua planning lastig, maar als je spreekt over bestuurskracht is dat nu net een geschikt onderwerp, immers belangrijke factoren hierbij zijn samenwerking met derden, maatschappelijke organisaties, andere overheden, etc. Het is dusdanig integraal dat het op de lijst mag worden verwacht. Dhr. Hillenaar (Berenschot) antwoordt dat lang niet alle provincies zijn onderzocht, dat betekent dat 6
de provincie Groningen mede aan het pionieren is. Berenschot heeft volop gepionierd in Limburg en dat heeft geresulteerd in een lijvig en grondig werk. Bij de provincie Groningen heeft men zich terecht afgevraagd of het ietsje minder kan en dat was verstandig. In ieder geval wordt vastgehouden aan hetzelfde stramien van doelmatigheid en doeltreffendheid en de democratische legitimiteit met dezelfde ondercriteria. Zuid-Holland gaat op dezelfde manier beginnen en ook daar heeft Berenschot aangehaakt en de resultaten zullen mogelijk vergelijkbaar zijn. Andere provincies zijn er nog over aan het nadenken. Er ligt nu dus nog geen strakke benchmark. Er is ook een ontwikkeling dat provincie en gemeenten zich afvragen hoe ze in deze samen kunnen optrekken en dat is een goede ontwikkeling, want men kan van elkaar leren. De provincie zit de gemeenten immers ook achter de broek. Het Provinciale Omgevingsplan. Hierover is uitgebreid gesproken. De problematiek wordt geraakt via het landelijk gebied, maar er is bewust voor gekozen om dit onderwerp geen onderdeel van dit onderzoek te laten zijn, omdat er een separaat evaluatietraject loopt. Indien het qua timing zou uitkomen, dan kan dit onderzoek daarvan mogelijk gebruik maken, maar het zou eigenlijk overkill betekenen als dit twee keer wordt onderzocht. Dhr. Luitjens (VVD) refereert aan de gemeenten die achter de broek werden gezeten om een bestuurskrachtonderzoek te laten doen. Aan de andere kant werd gezegd dat het stramien voor gemeenten wel uitgekristalliseerd was en voor provincies nog niet. Dat doet de vraag rijzen in hoeverre het stramien van gemeenten ook op de provincie past, zodat eventueel vergelijking met gemeenten mogelijk is. In hoeverre wijkt het Limburgse onderzoek af van het stramien van gemeenten? Dhr. Hillenaar (Berenschot) denkt dat de gemeenten zich er uitstekend in kunnen herkennen. Het is uiteraard anders omdat provincies andere taken hebben, maar de bekende drie criteria keren ook daarin terug. Hoe gedraag je je in een maatschappij die steeds horizontaler wordt? Hoe vul je een overheidsrol in als partner? Dat is een hele belangrijke voor zowel provincie als gemeente. Al deze bevindingen zullen voor gemeenten dan ook beslist herkenbaar zijn. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat de partner die mogelijk nog ontbreekt Europa is. Je kunt je hierbij afvragen hoe bestuurskrachtig richting die bestuurslaag wordt geopereerd. Ten aanzien van de drie criteria merkt dhr. De Vey Mestdagh op dat er eigenlijk volgens de definitie van Berenschot een zelfstandig criterium ontbreekt, namelijk ‘transparantie’. Dit staat wel onder democratische legitimatie genoemd, maar in de aangehaalde onderzoeken wordt regelmatig geconstateerd dat er transparantie ontbreekt ten aanzien van bepaalde onderwerpen. In die betreffende onderzoeken is dit slechts geconstateerd, maar niet verder onderzocht. Dhr. De Vey Mestdagh acht transparantie een zeer belangrijk criterium als het om de bestuurskracht van deze provincie gaat. Het zou zeer aan te bevelen zijn dat er, behalve naar Europa, ook specifiek naar dit criterium wordt gekeken. Het zou ook mooi zijn als aan benchmarking gedaan zou kunnen worden, ook in relatie tot de gemeenten. Alleen is het onduidelijk of er ook onderzoek is gedaan naar democratische legitimering. In het kader van legitimiteit kan worden gekeken of kaders zijn gevolgd, maar wordt in het onderzoek ook gekeken naar de inhoud daarvan? Bieden de kaders voldoende houvast voor GS en zijn er überhaupt voldoende kaders gesteld? Van PS is daarvan onvoldoende goede informatie te krijgen, want als deze vragen negatief beantwoord moeten worden, zouden PS wel maatregelen getroffen hebben. Dhr. Hillenaar (Berenschot) antwoordt dat, gezien het verzoek om het onderzoek niet te breed op te zetten, Europa buiten het gezichtsveld is gevallen, maar als het gaat om hoe Europa hier op tafel ligt, bijvoorbeeld in de vorm van subsidieaanvragen, kom je Europa zeker tegen, maar er wordt in het kader van dit onderzoek niet naar Brussel afgereisd. Transparantie is inderdaad een van de belangrijke onderdelen van democratische legitimiteit en er zijn inderdaad opmerkingen over gemaakt in de onderzoeken die er al liggen. Dat is een vertrekpunt waarop doorgevraagd kan worden. Het antwoord is dus bevestigend. Democratische legitimiteit van gemeenten komt in alle bestuurskrachtmetingen aan de orde, ook in onderzoeken die niet door Berenschot worden uitgevoerd, en dus ook in het onderzoek naar Groninger gemeenten. Dat is juist het punt dat heel goed herkenbaar is in het onderzoek naar de provincie Groningen. Dhr. Slager (gedeputeerde) sluit zich hierbij aan. Hij kan zich voorstellen dat als er gesprekken worden gevoerd met het SNN ook de verbinding richting Europa wordt meegenomen, zeker gezien de subsidierelatie. Mogelijk is dat daarbij aangehaakt kan worden zonder dat een reis van dhr. Hillenaar 7
naar Brussel nodig is. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) neemt aan dat het onderzoeksbureau zelf een belangrijk rol speelt in hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Als je spreekt over bestuurskracht is dit overigens een punt dat het verdient om nader te worden beschouwd. Vandaar dat het naar voren is gebracht. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat hij niet in de gaten had dat het punt nu ook betreffende de gedeputeerde aan de orde is, want dan heeft hij ook nog wel wat vragen. De voorzitter geeft aan dat nu eerst het voorstel van Berenschot wordt besproken en dat de overige vragen en opmerkingen zo aan de orde komen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt zich na lezing van het stuk af of dit nu eigenlijk wel prioriteit heeft. Hij heeft er grote vraagtekens bij. Er is kennelijk een blinde vlek als het gaat om de interactie tussen GS en PS en dhr. Van der Ploeg vraagt zich af bij wie dat een blinde vlek is. Bij externen? De vraag is welk doel het rapport dient als het uitkomt. Wie moet er dan mee aan het werk? Als het gaat om de interactie GS-PS zou hij zo’n onderzoek eerder plaatsen in het kader van het dualisme. Dat is een paar jaar geleden uitgevoerd en nu ligt er toevallig een geheel ander stuk ter bespreking bij het Presidium. Dat is voor het eigen functioneren eigenlijk veel interessanter. Dhr. Van der Ploeg voegt hier aan toe dat zijn fractie zich niet tegen dit onderzoek zal verzetten maar er leven wel twijfels over het vervolg. Er zullen externen bij het onderzoek worden betrokken. Aan de tafel achter in de zaal zitten twee externen, namelijk mensen van de pers en de radio, die vanaf de invoering van het dualisme bij de provincie betrokken zijn en dhr. Van der Ploeg geeft de suggestie mee om hen bij het onderzoek te betrekken. Dhr. Stevens (ChristenUnie) vraagt of er onder de externe partners en maatschappelijke instanties die geïnterviewd worden ook de burger of degene die onderdeel is van de besluitvorming voorkomt en of deze ook wordt meegenomen in het onderzoek. Dhr. Hillenaar (Berenschot) antwoordt ontkennend. De burger is niet rechtstreeks, maar wel indirect betrokken via allerlei belangengroeperingen waardoor zijn stem in collectieven gehoord kan worden. Dit is een verschil met gemeenten, want dan ligt daar wel een zwaar accent op de burger, hoewel het moeilijk is om dat representatief voor elkaar te krijgen. Mw. Hazekamp (PvdD) stelt een vraag die hierop aansluit. Bij het thema ‘verkeer en vervoer’ staan vertegenwoordigers van maatschappelijke en belangenorganisaties. Zij komen niet bij de andere thema’s aan bod. Waarom is dat? Dhr. Hillenaar (Berenschot) stelt dat goed uitgezocht is wie de belanghebbende bij zo’n thema is. Het is niet zo dat op voorhand belangengroeperingen zijn uitgesloten of alleen die van verkeer zijn ingesloten. Bij Economie is de Kamer van Koophandel ook zo’n organisatie. Is dat voldoende als vertegenwoordiging van ondernemers of moet er ook nog met een ondernemersorganisatie worden gesproken? Er is een inschatting gemaakt dat de KvK voldoende is en bovendien zou deze organisatie ook nog kunnen doorverwijzen. Als men belangengroeperingen kent die veel beter iets kunnen zeggen over water of een van de andere onderwerpen die zijn aangewezen, houdt dhr. Hillenaar zich aanbevolen voor suggesties. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt zich af welke methode dhr. Hillenaar hanteert. Er worden gesprekken gevoerd met mensen rond de genoemde punten en dan moet dat op een bepaalde manier samengebracht worden en dan is dat de noemer van het democratisch functioneren. Dan worden dus heel specifieke gesprekken gevoerd. Het gaat dan niet om een algemene waardering aan de betreffende omgeving over het functioneren van de provincie, maar dan gaat het speciaal om de democratische legitimatie, of niet? Dhr. Hillenaar (Berenschot) kan zich de verwarring voorstellen. Het hoofdaccent ligt op de democratische legitimatie, omdat er al zoveel over doelmatigheid en doeltreffendheid is onderzocht. Toch zal ook worden getoetst of de eerder aangehaalde conclusies door anderen zo worden ervaren en zij zullen beslist worden meegenomen in de gesprekken, maar het hoofdaccent ligt inderdaad op de democratische legitimiteit. 8
Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of dhr. Hillenaar een bepaalde conceptie heeft over de legitimatie en hoe democratisch die moet zijn en of hij gaat checken hoe anderen er tegen aan kijken. Dat is een andere benadering. Dhr. Hillenaar (Berenschot) antwoordt ontkennend. Er wordt niet gespiegeld aan het Berenschotideaaltype. Op basis van de criteria wordt gekeken naar hoe anderen oordelen en wat de overheersende beoordeling is, zowel extern als intern. Daar kan wel een expertoordeel bijhoren, maar dat is niet het vertrekpunt. Dhr. Moorlag (PvdA) sluit zich aan bij wat mw. Hazekamp heeft gezegd. Dat externe stakeholders worden geïnterviewd heeft een zeker bestuurlijk gehalte. Dhr. Moorlag kan zich voorstellen dat er belangenorganisaties worden betrokken die of veel burgers vertegenwoordigen of veel organisaties vertegenwoordigen. Als het gaat om ‘economie’ zou dat het VNO-NCW en de vakbeweging kunnen zijn. ‘Verkeer en vervoer’ raakt ook ‘landschap’. Dan komen de Milieufederatie en Het Groninger Landschap in aanmerking en bij ‘leefbaarheid’ de Vereniging van Groninger Dorpen. Hier gaat de voorkeur van dhr. Moorlag naa uit boven metaoverheden en bestuurlijke stakeholders. De centrale vraag bij het meten van bestuurskracht van gemeenten is in hoeverre men voldoende is opgewassen om de taken waarvoor verantwoordelijkheid wordt gedragen, uit te voeren. Bij het middenbestuur is sprake van een iets andere dimensie, want vanuit het veld, en met name vanuit het lokale bestuur, hoor je soms dat de provincie niet een tekort aan bestuurskracht heeft, maar eerder een teveel daarvan manifesteert. Dat punt verdient ook aandacht, want er is op een bepaald moment gezegd dat de bestuurskrachtonderzoeken op lokaal niveau en dit bestuurskrachtonderzoek met elkaar moeten worden verbonden. Dan is het de vraag welke wettelijke opgaven de provincie heeft en voorts is het coalitieprogramma van belang waarin staat dat de provincie zich niet primair laat leiden door de wettelijke bevoegdheden en opgaven, maar door de maatschappelijke opgaven. Dat betekent dat de provincie ook wel eens intervenieert in het lokale domein. Dat aspect verdient ook aandacht, aldus dhr. Moorlag. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) vraagt of dhr. Moorlag kan uitleggen wat hij verstaat onder een ‘teveel aan bestuurskracht’. Dhr. Moorlag (PvdA) antwoordt dat huiselijk gezegd in kringen van het lokale bestuur wel eens de term ‘bemoeizucht’ wordt gebruikt en wel bemoeizucht met die vraagstukken waarvan in het lokale bestuur wordt gesteld dat die toch primair in het lokale domein thuishoren en niet zozeer in dat van het middenbestuur. Dhr. Hillenaar (Berenschot) heeft nota gemaakt van de suggesties voor de stakeholders. De term ‘bestuurskracht’ suggereert dat het bestuur altijd daadkrachtig moet zijn, maar het gaat natuurlijk om de optimale dosering. Dat zal beslist worden meegenomen. De voorzitter constateert dat er een aantal aanvullingen zijn gegeven op de presentatie en geeft nu gelegenheid voor de politieke discussie. Dhr. Jager (CDA) zou graag van de gedeputeerde een toelichting hebben op het feit dat er gekozen is voor Berenschot. Dat heeft ermee te maken dat in overleg met de gemeenten is gekozen voor het bureau BMC dat voor alle gemeenten een onderzoek heeft gedaan dat onderling vergelijkbaar moet zijn. De CDA-fractie is op voorhand verbaasd over het feit dat de gedeputeerde voor het eigen onderzoek voor een ander bureau kiest. Was de gedeputeerde ontevreden over BMC? Zijn er motieven aan te geven waarom voor Berenschot is gekozen? De meeste vragen zijn zojuist in het gesprek met dhr. Hillenaar reeds beantwoord. Gemist wordt het punt van in hoeverre er gekeken wordt naar de mogelijkheid om efficiency-voordelen te behalen in de samenwerking met de buurprovincies. Dit is een punt dat bij gemeenten sterk speelt. Er wordt gekeken naar allerlei concrete samenwerkingsvormen en overeenkomsten. De CDA-fractie mist dus de kans om heel nadrukkelijk te kijken of de provincie zelf op dit gebied goede slagen kan maken, zodat daar waar de samenwerking verbeterd kan worden, dit ook wordt gedaan en dat dit onderzoek wordt aangegrepen om te kijken waar dat kan. Dan kunnen suggesties om de drie provincies maar samen te voegen, worden gelaten voor wat ze zijn. Dhr. Zanen (PvhN) interrumpeert en vertelt dat hij een partijgenoot van dhr. Jager, de heer S. de 9
Jong, een prachtig verhaal voor de radio heeft horen vertellen dat er juist binnen een termijn van vijf of tien jaar aangekoerst wordt op samenvoeging van de drie provincies. Dat perspectief is interessant en dat zou inderdaad wellicht toegevoegd kunnen worden. Dhr. Jager (CDA) moet dhr. Zanen nageven dat hij nog geen collega’s van dhr. Zanen heeft gehoord in Drenthe en Groningen die iets anders zeggen dan wat hij zegt. Wat dat betreft is zijn verhaal erg consistent. Dhr. Luitjens (VVD) haakt aan bij de opmerking van dhr. Jager over de vergelijkbaarheid van de onderzoeken, ook al hebben gemeenten andere taken en beleidsvelden. Het zou goed zijn dat de provincie langs dezelfde lat wordt gelegd als de gemeenten in dit onderzoek. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) heeft een vraag voor de gedeputeerde. Hij neemt aan dat de gedeputeerde op de hoogte is van de vergadering van het SNN die gisteravond plaatsvond. In het kader van effectiviteit, efficiëntie en de democratische legitimatie heeft daar een discussie plaatsgevonden. Datzelfde gaat de gedeputeerde nu laten onderzoeken door bureau Berenschot voor de provincie Groningen en wel ook in het kader van het SNN. Betekent dat volgens de gedeputeerde gewacht moet worden op het rapport Berenschot voordat er knopen worden doorgehakt? Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat hij zich aansluit bij een eventuele meerderheid in deze commissie als deze vindt dat dit onderzoek moet worden uitgevoerd. Voor het overige wil hij het onderzoek volgen zoals voorgesteld vanuit Berenschot. Een andere opmerking is de volgende: in het voortraject is ook in het Presidium gesproken over dit voorstel en met name over de rol van GS en de rol van PS. PS is uiteraard de controlerende instantie van GS en niet andersom. Er is toen ook gesproken over het formele opdrachtgeverschap en dat PS vanuit die invalshoek er heel nauw bij betrokken zouden willen zijn. Dat aspect is nu buiten beschouwing gebleven en daarom noemt dhr. Van der Ploeg dit. De huidige opzet kan hij volgen. Dhr. Stevens (ChristenUnie) verklaart in algemene zin dat het een goede zaak is dat als de provincie aan gemeenten vraagt om bestuurskrachtonderzoeken te laten doen, zij zelf het goede voorbeeld geeft. Een detailvraag is de volgende: loopt dit traject al en wordt het betaald vanuit de lopende begroting of dient hiervoor een krediet te worden gereserveerd? Dhr. Zanen (PvhN) merkt op dat de ontwikkeling van gemeentelijke samenwerkingsverbanden bepalend is voor de positie van de provincie. Als je met grote en sterke gemeenten van doen hebt, is dat een andere zaak dan het geval is met veel kleine gemeenten. Nu is er gezegd dat er een grote en een kleine gemeente in het onderzoek betrokken zal worden, maar wellicht dient dat iets te worden verbreed en dienen meerdere gemeenten hierop te worden aangesproken. Eventueel moet een keuze worden gemaakt uit de verschillende vormen van samenwerking met de provincie. De voorzitter geeft het woord aan de gedeputeerde. Dhr. Slager (gedeputeerde) refereert aan de vraag van dhr. Van der Ploeg inhoudende wie er nu eigenlijk belang heeft bij dit onderzoek en wat dit moet opleveren. Dhr. Stevens zei dat het een goede zaak is dat, als bestuurskrachtonderzoek van de gemeenten wordt gevraagd, de provincie zichzelf ook kwetsbaar opstelt door het goede voorbeeld te geven en zelf ook zo’n onderzoek laat uitvoeren. Dhr. Slager herinnert zich dat hij in zijn eerste dagen als gedeputeerde met de oud-commissaris Alders meeging naar een bijeenkomst van burgemeesters waar over bestuurskracht werd gesproken. Daar werd direct gezegd dat nu de gemeenten eraan meedoen, de provincie zelf ook mee moest doen. Zo is het ongeveer ontstaan. Al pratend leek het een goed idee om anderen eens te laten kijken naar hoe de provincie haar taken uitvoert, want het risico bestaat dat je zelf vindt dat het allemaal heel goed gaat, terwijl, zonder dat daarover signalen worden ontvangen, anderen er anders over denken. Bovendien kan hieruit geleerd worden. Dhr. Slager kan zich niet voorstellen dat uit deze onderzoeken niet op bepaalde terreinen een punt naar boven komt dat verbetering behoeft. Hij heeft goede hoop en het vertrouwen dat een leerzaam rapport ontstaat. Waarom niet BMC, maar wel Berenschot? Bij de onderzoeken van de gemeenten was BMC ingeschakeld en de keuze voor Berenschot heeft niet zozeer te maken met het feit dat dat onderzoek niet geslaagd zou zijn en dat daarom maar een ander bureau ingeschakeld moest worden, maar de kwestie is dat Berenschot op dat moment hier in huis al bezig was met het onderzoek naar ‘Kleiner en beter’. Daarom was het handiger om aan te haken bij dit onderzoek. 10
Efficiency-voordelen door samenwerking met buurprovincies. De gedeputeerde wil zich nu niet mengen in discussies als de noordelijke samenwerking en dergelijke, maar wijst de vergadering erop dat hij onlangs nog een contract heeft ondertekend met de provincies Friesland en Drenthe over BRZO (Besluit Risico Zware Ongevallen). De provincies hebben binnen hun grenzen bedrijven waar bedreiging van het milieu een groot risico is. Daarom is besloten om de handen ineen te slaan en samen te werken. Zo ontstaat er een grotere pool van medewerkers en is er meer en betere apparatuur ter beschikking. Op allerlei terreinen is de provincie bezig elkaar te zoeken en te helpen, vooral op milieugebied, zonder dat hier op enige manier iets achter steekt om alle dingen gezamenlijk te doen. Dat is de achtergrond van het geheel en er zullen meer onderwerpen zijn die in noordelijk verband gedaan zullen worden, want samen staan de provincies sterker. Het risico dat er straks verschillende rapporten zijn die niet te vergelijken zijn. De gedeputeerde denkt dat dit heel erg zal meevallen, omdat er bij een bestuurskrachtonderzoek wordt uitgegaan van een bepaald stramien. Of dat nu gebeurt bij een gemeente of een provincie: de basis is in grote lijnen hetzelfde en dat betekent dat er vergelijking mogelijk is. Bovendien hebben de mensen van Berenschot de vragen en opmerkingen gehoord en kunnen zij er nu nog iets aan doen om dat nog duidelijker te maken. Extra krediet? Er is geen extra krediet nodig, want het wordt uit de bestaande kredieten betaald. Dhr. Van den Berg (voorzitter GS, CdK) meldt inzake de vergadering van het AB SNN de vorige avond dat een voorstel van het DB werd besproken dat tot een meerderheidsoordeel is gebracht. Dat voorstel zal naar de verschillende GS’en gaan en vandaar naar de drie PS’en ter besluitvorming, in de hoop en in de verwachting dat daarin een meerderheid wordt gevonden. Daarin is niet voorzien dat enige interferentie van enig ander proces plaatsvindt. Gestreefd wordt naar een snelle besluitvorming op basis van wat gisteravond is beslist. Het is aan de drie Staten of men het al dan niet wil. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) begrijpt dat dhr. Van den Berg nu spreekt met de pet op van bestuurslid van het DB SNN. De voorzitter lijkt dat duidelijk en vraagt of er behoefte is aan een tweede termijn. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) werd getriggerd door de woorden van dhr. Slager met betrekking tot het zoeken van samenwerking op deelgebieden met andere provincies. Behalve in SNN-vorm kwam hij dat niet tegen in het voorstel van Berenschot. Eigenlijk betrof dit ook de vraag van dhr. Jager in de eerste termijn. Dhr. De Vey Mestdagh stelt dezelfde vraag aan de gedeputeerde, namelijk of er in de opdracht ook zou moeten staan dat nadrukkelijk wordt gekeken naar samenwerking, gezien de winst vanwege verhoging van efficiency en effectiviteit die daarmee kan worden behaald. Dhr. Slager (gedeputeerde) kan nog vele aspecten verzinnen waar ook naar gekeken zou moeten worden of gekeken zou kunnen worden. Er is getracht een zodanig pakket samen te stellen dat een aantal aspecten dat van belang is bij een bestuurskrachtmeting zo goed mogelijk geformuleerd te krijgen. Dhr. Hillenaar heeft in het begin van zijn bijdrage al gezegd dat als er suggesties zijn, hij deze graag hoort, want dan kan hij er rekening mee houden. De gedeputeerde denkt dat de insteek voor de samenwerking in Noord-Nederland voldoende is. Als dhr. De Vey Mestdagh er anders over denkt …? Dhr. De Vey Mestdagh (D66) antwoordt dat, zoals GroenLinks in de eerste termijn al heeft aangegeven, het er hier om gaat om iets te zeggen over de opzet en de inhoud van het onderzoek. GroenLinks heeft aangegeven dat er eigenlijk belangrijker zaken zijn waar ook naar gekeken moet worden en dhr. De Vey Mestdagh acht dit één van die elementen. Dhr. Hillenaar (Berenschot) heeft het punt genoteerd, maar bovendien was dat al eerder gesignaleerd, want bij de bevindingen van de tot nu toegestuurde documentatie is het punt van de samenwerking genoemd als een der punten die nadere uitwerking behoeft. Bij de selectie van inhoudelijke onderwerpen, bijvoorbeeld van water of welzijn, zal ook gekeken worden naar het aspect van de samenwerking. Dat kan betrekking hebben op andere partijen maar ook op provincies. De voorzitter trekt de conclusie dat er overeenstemming bestaat over de wijze waarop het onderzoek vorm wordt gegeven. Dhr. Luitjens (VVD) denkt dat het goed is als de commissie Bestuur en Financiën als klankbordgroep 11
wordt gebruikt en dat niet nog eens een aparte ronde wordt gehouden. De voorzitter was voornemens dit ook als zodanig voor te stellen en stelt inderdaad voor dat dit gremium als klankbordgroep dient zodat men daaraan nog een nadere bijdrage kan leveren. Aldus wordt besloten. De voorzitter vraagt of de commissie ook akkoord is met betrekking tot het vervolgtraject en de daarbij behorende termijnen. De commissie gaat akkoord. De voorzitter heeft begrepen dat met betrekking tot de mogelijke data 13 mei zal afvallen, omdat dan het POP aan de orde zou zijn, 20 mei zou wel kunnen. De afspraak wordt gemaakt dat men op 20 mei om 18.00 uur bijeenkomt. De voorzitter concludeert dat het stuk als C-stuk naar de Statenvergadering kan. Pauze 10.
Voordracht van GS van 3 februari 2009, nr. 2009-06294, FZ betreffende de renovatie van het gebouwdeel Sint Jansstraat 4 (nummer 4/2009).
De voorzitter merkt op dat dit onderwerp de agenda al een groot aantal jaren beheerst. De discussie is nu uitgemond in de voorliggende voordracht over het betreffende onderwerp dat nu wordt aangeduid als ‘Renovatie+’. Dhr. Moorlag (PvdA) meldt dat zijn fractie de voordracht heeft doorgenomen en in afwijking van de terughoudende opstelling als het gaat om zaken die de bedrijfsvoering en andere operationele zaken betreffen, zal hierop toch wat dieper worden ingegaan. De vraag die zich opdringt is hoe het zit met de maatvoering in dit voorstel. Als je ziet dat er aan verbouwing en basisonderhoud een budget van € 7 miljoen mee gemoeid is en dat voor bijkomende kosten € 3 miljoen nodig is, bekruipt de PvdA-fractie het gevoel dat de kerk hoger wordt dan de toren. Dat geldt ook voor een aantal onderdelen. Er wordt gesignaleerd wat het precies oplevert. Er zijn problemen met het klimaat: men heeft last van geïrriteerde luchtwegen en prikkende ogen. Er wordt gesteld dat daarvoor een klimaataanpassing nodig is. De investering valt op zich mee, maar er zijn energielasten van € 50.000 per jaar mee gemoeid. Dat is ongeveer de energierekening van 200 huishoudens en dat raakt dan toch de vraag van de maatvoering. Een politieke vraag in dezen is de volgende. Hoe lopen een aantal discussies af? Dhr. Moorlag doelt hierbij op de discussies over het bestuursakkoord die zijn gebaseerd op het advies van de commissie Lodders. Daarin wordt gesproken over overheveling van een aantal taken naar het gemeentelijk domein, terwijl er volgens het voorstel fors wordt geïnvesteerd om extra werkruimte vrij te spelen. Ten aanzien van de vergaderruimte en projectruimte vraagt dhr. Moorlag zich af of er nu geen of onvoldoende gelegenheid is. De voordracht geeft het gevoel dat essentiële werkprocessen in de organisatie geen doorgang kunnen vinden en dat blijft dan nu voor de Partij van de Arbeid wel goed verborgen. De vraag is of deze investering moet worden gedaan tegen de achtergrond van een aantal op handen zijnde ontwikkelingen. Van belang is ook hoe de economische situatie zich gaat ontwikkelen en hoe dat gaat uitpakken voor de Rijksoverheid. Het gaat daarbij om bedragen van tientallen miljarden euro’s en het lijkt onwaarschijnlijk dat dit geheel aan de provincie voorbij zal gaan en of dat niet zal uitmonden in een taakstelling voor provincies en andere overheidsbesturen. Dan is het de vraag of je in deze mate en omvang moet gaan investeren op de wijze zoals in de voordracht wordt voorgesteld. Dit is de twijfel die de PvdA bekruipt. Dhr. Moorlag laat het hier voorlopig bij, mede in afwachting van de beantwoording door de gedeputeerde. Dhr. Zanen (PvhN) heeft na deze reeks kritische vragen van de PvdA zelf de neiging om zich iets terughoudender op te stellen. Het onderwerp heeft een verleden waarin een koppeling is gelegd met de werkwijze van het ambtelijk apparaat. Die is nu losgelaten, althans er is gezegd dat er gelegenheid is 12
tot een autonome ontwikkeling daarvan. Dhr. Zanen heeft niet het uitgesproken kritische oordeel dat de boel moet worden stilgelegd. Dhr. Stevens (ChristenUnie) denkt dat het besluit tot stopzetting van Metamorfose eertijds een wijs besluit was. Er was weinig draagvlak voor en het ging gepaard met hoge kosten en grote onzekerheden. Nu lijkt er een voorstel te liggen waarvoor meer draagvlak bestaat en dat doet de fractie van de ChristenUnie deugd. Dhr. Stevens heeft twee vragen over de voordracht. Eén daarvan heeft mede betrekking op de Voorjaarsnota. Nu wordt gezegd dat er meer geld nodig is dan hiervoor in de Voorjaarsnota is gereserveerd. Kan daarop een toelichting worden gegeven? Hoe komt dat? De tweede vraag betreft de werkplekken. Dhr. Moorlag heeft dat vraagstuk al gerelateerd aan de economische crisis en de mogelijke taakstelling die er op de provincie af komt. Daaraan kan ook nog de mogelijkheid worden gekoppeld van flexibel werken, telewerken en thuiswerken. Hebben dat soort mogelijkheden ook invloed op het huisvestingsconcept van de provincie? Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat hetzelfde gevoel als aanwezig bij de PvdA-fractie, ook zijn fractie bekroop. Het gaat hier om een krediet van € 14 miljoen plus jaarlijks een extra lastenverzwaring van € 229.000 en in totaal ca. € 2,3 miljoen. Dan is de vraag naar de maatvoering op zijn plaats, zoals dhr. Moorlag zich uitdrukte. Ook de GroenLinks-fractie heeft er een vraagteken bij. Het tweede punt dat opviel is het volgende: het College is bezig met een versnellingsagenda en dan is het lastig om in tijden van economische crisis op de rem te drukken. Echter, dat schema in bijlage 2 toont dat de rem al bij voorbaat is ingetrapt, want de komende twee jaar wordt feitelijk minder uitgegeven dan in de Voorjaarsnota wordt verwacht. Dat wordt dan later weer ingehaald. Er is dus eerder sprake van een vertragingsagenda dan een versnellingsagenda. De insteek van GroenLinks is dat gekeken moet worden naar wat echt moet. Er zijn zeker een aantal onderdelen waarmee niet te lang gewacht moet worden. Dat heeft met het grootonderhoud te maken en bekend was dat dit eraan zou komen. Het kan niet zo zijn dat er helemaal niets gebeurt in de St. Jansstraat, maar er zou een zekere versobering kunnen worden doorgevoerd en bovendien zouden bepaalde investeringen naar voren gehaald kunnen worden. De voorbereidingskosten van € 3 miljoen. Dat zal te maken hebben met de zogenaamde portal cabins die ingehuurd moeten worden. In het projectplan staat dat er 12 werkplekken middels portal cabins moeten worden ingevuld en dat 120 plaatsen moeten worden ingedikt. Het ziet er naar uit dat men het kennelijk in drie tranches wil doen. Het zou ook wat meer gefaseerd kunnen worden. Voorts wacht dhr. Van der Ploeg de antwoorden van het College af en met name op de vraag of het op dit moment verstandig is om een dergelijk bedrag voor dit doel in te zetten. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat ook D66, net als de PvdA, ervan uitgaat dat je je hier niet zo direct mee moet bemoeien, maar al lezende rezen er toch wat vraagtekens. Eén van die vraagtekens betreft de verhoging van de bezettingsgraad van het gebouw. Hoe bewerkstellig je dat als je met dezelfde hoeveelheid mensen binnen hetzelfde gebouw blijft zitten? Dat lijkt merkwaardig. Je gaat dan wat werkruimtes indikken, maar de rest van de ruimtes wordt ook nog steeds gebruikt. Hoe ziet de gedeputeerde dat? Inzake de kwaliteitsverbetering stelt dhr. De Vey Mestdagh dat dit toch een aangelegenheid is van het DB en de betrokken ambtenaren. Het is wel zo dat zo’n kantoortuinachtige omgeving, waar dit plan naar toe lijkt te gaan, over het algemeen binnen de kortste keren weer dichtgebouwd wordt met kasten en soms tot aan het plafond. De vraag is of dit in dat kader een verstandige investering is. Uiteraard dient het grootonderhoud te gebeuren, maar dhr. De Vey Mestdagh plaatst wel vraagtekens bij het naar voren halen daarvan, voor zover vervanging niet nodig is. Met name als het gaat om vloerbedekking die een behoorlijke investering vergt. Als je die gaat vervangen voordat het nodig is, lijkt dat op geldverspilling. Mw. Waal (VVD) stelde als ‘herintreder’ bij het lezen van het stuk de vraag: “Alweer?” Vervolgens heeft ze begrepen dat de verbouwing de vorige keer niet door is gegaan. De verbouwing die nu wordt voorgesteld, omvat nogal wat gezien het stukje ‘basisrenovatie’ op pag. 2. Dat stukje wordt overigens afgesloten met “e.d.”, dus met ‘en dergelijke’ en dat is altijd heel gevaarlijk, maar mw. Waal neemt aan dat het stukje de basisrenovatie toereikend omschrijft en dat ‘e.d.’ niet tot verrassingen leidt. Er wordt door GS en de OR gekozen voor scenario 2 en dat scenario komt volgens mw. Waal aardig in de buurt van een vorm van Metamorfose. De kosten zijn hoger dan eerder gepland. Daar zijn redenen voor. Het gaat om bijna € 14 miljoen en dat is het dan ook wel wat de VVD betreft, maar dan komt er eventueel nog een luchtbevoch13
tigingsinstallatie bij met de nodige jaarlijks terugkerende extra kosten. Gedurende de verbouwing zijn er financiële risico’s in verband met aanvullende wensen. Mw. Waal hoopt dat goed is nagedacht over wat er moet en kan gebeuren, want aanvullende wensen zijn er altijd en waar blijf je dan? Op pag. 6 staat dat een deel van de kostenstijgingen van de vervangingsinvesteringen in de vanuit het wellicht hogere accres Provinciefonds kan worden opgevangen. Dat is echter zeer onzeker, want de financiële toekomst is sowieso heel onzeker. Er is sprake van huisvestingskrapte, zo staat te lezen op pag. 1. Mw. Waal dacht dat de provincie met minder medewerkers toe kon. Bij punt 2.2. staat dat de formatiereductie minder snel gaat dan gepland. Dat kan, maar een zin verder wordt gewag gemaakt van de toekomstige groei van het personeel. Hoe leg je dat een burger uit? De verbouwing van het geheel duurt drie jaar. Mw. Waal acht dat wel erg lang, maar er is toch wel contact opgenomen met de architect die dit prachtige gebouw ooit heeft ontworpen? Dhr. Brouns (CDA) heeft in eerste instantie slechts een aantal vragen. Deels zijn er door anderen reeds oordelen geveld en conclusies getrokken. Zo ver zou dhr. Brouns niet willen gaan. Wellicht kan de gedeputeerde aangeven wat er precies onder de bijkomende kosten wordt verstaan en hoe de verdeling van de kosten over kostensoorten is. Er is al even ingegaan op het feit dat deze maatregelen leiden tot het vrijspelen van ruimten die vervolgens ingezet kunnen worden voor een aantal doelen, waaronder werkplekken. De vraag die dit oproept – en dat sluit aan bij wat de PvdA en de ChristenUnie zeiden – is in hoeverre daarmee de ruimte gecreëerd is die samenhangt met gedecentraliseerde taken en dat soort zaken? Of zit de provincie over een aantal jaren weer in een discussie over krapte in dit gebouw? Een interessante formulering. De VVD noemde net dat er met de OR is gekozen voor scenario 2. De letterlijke verwoording is dat de OR begrip heeft getoond voor de keuze voor dit scenario. Dat roept de vraag op hoe dat begrip is te interpreteren. Stemt men in met de uitvoering als voorzien? De crisis en het plan van aanpak om zaken naar voren te halen. GroenLinks heeft hierover al wat gezegd en daarbij sluit de CDA-fractie zich aan. In hoeverre is het mogelijk om juist niet twee jaar te wachten voordat er iets gebeurt en daadwerkelijk versneld iets te gaan doen? Welke consequenties heeft dat voor de kapitaallasten? Is er naar gekeken? Over welke orde van grootte gaat het dan? En is het uitvoeringstechnisch realiseerbaar? Bij de vervangingsinvesteringen is er kennelijk bewust voor gekozen om geen rekening te houden met inflatie en prijsstijgingen. Welke argumenten hebben daaraan ten grondslag gelegen? Tot slot. Inzake de financiering is reeds iets gezegd door de VVD over het accres provinciefonds. Diezelfde kanttekening zou de CDA-fractie ook willen plaatsen. Er wordt ook iets gezegd over de compensatie per formatieplaats ten laste van het flexibel budget. Dhr. Brouns neemt aan dat er gekeken is naar de financiële effecten die dat heeft. Daarbij is men kennelijk uitgegaan van een geprognosticeerde formatie-uitbreiding. De CDA-fractie is ook daar erg benieuwd naar. Dhr. Slager (gedeputeerde) gaat allereerst in op de maatvoering van dit voorstel. Aanvankelijk zijn een aantal scenario’s bekeken en dan blijkt algauw dat er een aantal zaken gewoon moeten gebeuren. Dat betreft achterstallig onderhoud en dat omvat vaak bouwkundige werkzaamheden. Met name gaat het om de vleugels A en F, het oudste gedeelte van het gebouw. Het gaat daarbij om vervanging van toiletgroepen, een trappenhuis dat een opknapbeurt behoeft en een lift waar al zelfs geen onderdelen meer voor te krijgen zijn. Je hoopt dan ook dat de lift blijft functioneren, want als hij blijft staan, is het gebeurd. Het opknappen van dit soort zaken is beslist noodzakelijk, daar valt niet aan te ontkomen. Verder is er op veel plaatsen sprake van versleten vloerbedekking en dan is het, mede vanwege het representatieve karakter van het Provinciehuis, hoognodig dat dit wordt aangepast. Het gaat dan direct om behoorlijke bedragen. Hetzelfde geldt voor het schilderwerk. Een aantal keren is dit een beetje bijgewerkt, maar nu is een grondige aanpak onontkoombaar. Het gaat in feite om achterstallig onderhoud. Voorts gaat het om techniek. Er worden klachten gehoord over het klimaat in het gebouw. Er werd aan getwijfeld of de maatregelen allemaal wel nodig zijn en dhr. Moorlag sprak over een extra energierekening die 200 huishoudens zou omvatten. Dhr. Moorlag (PvdA) interrumpeert en stelt dat zijn inschatting een factor tien te hoog was en dat hij voornemens was dit in zijn tweede termijn naar voren te brengen. Dhr. Slager (gedeputeerde) stelt dat dit toch zaken zijn waarvoor gekozen kan worden. De klachten 14
zijn ook zodanig dat die serieus genomen moeten worden. Het gaat te ver om te zeggen dat mensen met lenzen maar een bril moeten nemen als de luchtvochtigheid te gering is voor lenzen. Als er met hulpmiddelen iets aan gedaan kan worden, dan dient dat te gebeuren, want die klachten komen veelvuldig binnen. Als je dan toch bezig met aanpassing, moet je dit ook direct meenemen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) stelt dat in de voordracht staat dat hierover eind 2008 duidelijkheid zou zijn geboden in het kader van een onderzoek. Is dat inmiddels zo? Is gebleken dat die extra aanpassing noodzakelijk is en dat die extra investering ook nog moet plaatsvinden? Dhr. Slager (gedeputeerde) antwoordt ontkennend. Dat onderzoek is er wel, de noodzaak is er niet. Dat wil niet zeggen dat er dus niets aan gedaan hoeft te worden. Er zal worden bekeken of er met andere hulpmiddelen ook iets bereikt kan worden. Vlak voordat hij naar deze vergadering ging, was de luchtvochtigheid op de kamer van de gedeputeerde 24% en dat is extreem laag. Daar is best wel wat aan te doen en soms volstaan geringe middelen, bijvoorbeeld meer planten op de kamer. Dat betekent niet dat in alle gevallen altijd maar gekozen hoeft te worden voor de meest extreme oplossing. Er is gebleken dat ook op het gebied van de verlichting verbeteringen mogelijk zijn. Het datanetwerk zal moeten worden vervangen, want de snelheid is de laatste jaren enorm opgelopen en het interne kabelnetwerk kan die snelheid niet meer aan. Je kunt je afvragen of dat nu allemaal wel nodig is en of er niet wordt gekozen voor een te grote maat. Dhr. Slager denkt dat je inderdaad heel goed moet afwegen waar die grens wordt gelegd en dat uitstel vaak veel duurder uitkomt. Wat meegenomen kan worden en wat in alle redelijkheid meegenomen moet worden, is iets waar je niet te snel ‘nee’ tegen moet zeggen. Onzeker economisch perspectief. Dhr. Moorlag stelt dat dit op dit moment een realiteit is en dat er dan twijfel is of de maatvoering op de voorgestelde manier moet. Daar valt over te discussiëren. Waar ligt die grens? Wat is wel nodig en wat niet? Het College heeft gemeend om hier een keuze te maken. Er is opgemerkt dat de keuze voor scenario 2 ongeveer hetzelfde is wat Metamorfose was. Dhr. Slager ontkent dat dit waar is. Metamorfose ging uit van een geheel ander concept, namelijk flexplekken. Kort samengevat betrof dat de situatie dat je ’s ochtends keek waar een leeg bureau stond waarachter je ging zitten. Vervolgens logde je in en sloot je je telefoon aan, waarna dit die dag je werkplek was, terwijl je de volgende dag weer op een andere werkplek zat. Dat is nu niet meer het geval. De mensen hebben hun eigen plek en werken bij hun afdeling. Wat wel flexibel is, is dat kamertjes nu niet meer uit twee personen bestaan. In het Provinciehuis is nu een groot aantal kamers voor twee medewerkers. Als iedere medewerker volgens de ARBO-normen bijvoorbeeld 8 m2 ruimte ter beschikking moet hebben en de kamers zijn 20 m2 groot, dan gaat dus een aantal m2 verloren aan ruimte. Als je dan twee kamers samenvoegt, kunnen er vijf mensen op die twee kamers werken. Dat idee zit er ook achter. Soms worden tussenwanden verwijderd waardoor die ruimte beschikbaar is voor projectmensen om de koppen bij elkaar te steken. Dan hoeft niet steeds een beroep gedaan te worden op de schaarse vergaderzalen in dit huis. Op die manier voer je dus per afdeling een iets grotere flexibiliteit in en dat is heel iets anders dan de basis achter Metamorfose. Dhr. Stevens zei dat hij achter het besluit tot stopzetting van Metamorfose stond en dat het goed is dat er meer draagvlak is voor dit voorstel. Hij vroeg hoe het kon dat er geen geld is gereserveerd voor deze werkzaamheden. Toen het College met Metamorfose bezig was, is besloten om een deel van de middelen die waren gereserveerd voor Metamorfose en die te maken hebben met grootonderhoud (het onderhoud van het gebouw en de installaties die verouderd zijn) in de Voorjaarsnota te zetten. Wat daar bovenop zou komen, kon niet vermeld worden omdat het eindbedrag nog niet bekend was. Een deel van het bedrag voor Metamorfose is dus in de Voorjaarsnota meegenomen voor de komende jaren en nu wordt een nieuw plan voorgesteld waarbij PS verzocht wordt om het ontbrekende deel ter beschikking te stellen. Dat is dus de verklaring voor het feit dat er onvoldoende geld is gereserveerd in de Voorjaarsnota hetgeen het gevolg is van een vorig jaar bewust genomen besluit. Hoe zit dat met die extra werkplekken? In de provinciale organisatie wordt steeds meer projectmatig gewerkt en de praktijk van het werk is anders dan een aantal jaren geleden. Er wordt veel meer dan voorheen over de grenzen van de eigen afdeling gekeken naar hoe de plannen tot stand moeten worden gebracht. Daarbij is het regelmatig nodig dat de koppen even bij elkaar worden gestoken en is er werkoverleg nodig. Dat levert nu in de praktijk vaak problemen op en in die zin dient meer flexibiliteit ingebouwd te worden op een dusdanige manier dat er binnen een afdeling een plek bestaat waar zes mensen om een tafel kunnen zitten als dat nodig is, maar voor het zware denkwerk moet er ook de mogelijkheid zijn om je terug te trekken om ongestoord je werk te doen. Vertragingsagenda? Dhr. Van der Ploeg sloot zich aan bij dhr. Moorlag over de maatvoering en stelde dat het voorstel, gelet op bijlage 2, eerder lijkt op een vertragingsagenda. De reden voor een latere uitvoering is dat er nog tijd nodig is om de plannen verder in detail uit te werken. Het College 15
heeft voor deze volgorde gekozen, waarin de plannen zodanig zijn uitgewerkt dat duidelijk gemaakt kon worden wat die plannen zijn, maar waarbij verder detaillering nog moet plaatsvinden. Zo is er nog geen overleg gevoerd met architecten over hoe het er allemaal precies uit moet zien, omdat het College vindt dat dit niet de juiste volgorde is en dat de Staten eerst geconsulteerd moeten worden, ook om te vermijden dat er geen werk voor niets wordt gedaan. Het is een feit dat als de Staten achter dit plan staan er een periode komt van een jaar of iets meer waarin alles tot in de details wordt uitgewerkt, zodat in het jaar 2010 een aanvang gemaakt kan worden met de daadwerkelijke uitvoering. Omdat niet al het geld in een keer wordt uitgegeven ontstaat het beeld dat er eerst een paar jaar minder geld wordt uitgegeven dan er beschikbaar is waarna dit langzaam wordt ingelopen tot het punt is bereikt waarin de volledige investering is uitgevoerd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt in hoeverre dit traject meegenomen is door het College in haar analyse van de versnellingsagenda. Zijn er elementen in het lijstje waarmee de gedeputeerde zijn eerste termijn mee begon, die feitelijk direct uitgevoerd kunnen worden? Hij sprak over de installatie, de lift, armaturen, etc. Dat zijn elementen die niet eerst in een integraal verhaal geperst hoeven te worden voordat tot uitvoering gekomen kan worden. Dhr. Slager (gedeputeerde) antwoordt dat dit inderdaad is meegenomen in de versnellingsagenda, maar wat er in de versnellingsagenda zit, komt voornamelijk neer op voorbereidende werkzaamheden. Dus als de Staten op de eerstvolgende vergadering besluiten dat dit kan doorgaan, betekent dat besluit niet dat een week later de timmerman door het gebouw loopt en druk aan de slag gaat. Er moet nog een aanbesteding plaatsvinden, want het werk is zo omvangrijk dat de aanbesteding hiervan nog plaats moet vinden en dat impliceert een langdurig traject. Dhr. Slager had dat graag anders gezien, maar zo werkt het nu eenmaal. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of die voorbereiding slaat op het bedrag van € 1,2 miljoen voor honoraria van adviseurs. Dhr. Slager (gedeputeerde) bevestigt dat. Het gaat om mensen die het College begeleiden bij het verdere traject. Sneller gaat het niet, want die voorbereiding dient plaats te vinden. Gevraagd werd naar fasering en natuurlijk kan er langer over worden gedaan dan de tijd die er nu voor staat, maar dan zit iedereen nog langer in de rommel en dat wil je niemand aan doen. Het gaat om een ingrijpende operatie en het betekent inderdaad dat een deel van de mensen hun normale werkplek moeten verlaten en anders ondergebracht moeten worden. De gedeputeerde pleit ervoor om die periode zo kort mogelijk te houden, want de onrust die dit met zich meebrengt, dient zo beperkt mogelijk te blijven en daarom is hij tegen een verdere fasering. Hoe kan de bezettingsgraad worden verhoogd? Allereerst kan dit door de ruimte effectiever te benutten door werkruimtes groter te maken. Dhr. De Vey Mestdagh vroeg zich af of je daardoor niet een kantoortuinachtige omgeving krijgt waarvan de ervaring leert dat het open karakter daarvan toch weer wordt teruggedraaid en in de praktijk niet voldoet. De gedeputeerde stelt dat door de voorgestelde maatregelen geen kantoortuin tot stand komt. Wel wordt het geheel wat aantrekkelijker aangekleed en gezelliger gemaakt met het doel om een zodanige werkomgeving voor de medewerkers te krijgen dat zij met plezier aan het werk zijn en niet worden gehinderd door de omgeving waar zij werken. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) stelt dat zijn vraag over de bezettingsgraad niet slechts betrekking had op de werkkamers alleen. De doelstelling heeft niet slechts betrekking op de werkkamers maar op de bezetting van het gehele gebouw en de vraag is hoe de bezetting kan worden verhoogd op het moment dat het aantal medewerkers hetzelfde blijft en de oppervlakte waarop de werkzaamheden plaatsvinden ook hetzelfde blijft. Dhr. Slager (gedeputeerde) antwoordt dat dit ook te maken heeft met een andere indeling van de ruimte. Mw. Waal heeft hierover ook al een opmerking gemaakt. De laatste jaren blijkt een toenemend deel van de medewerkers parttime te werken. Dan kan het best zo zijn dat het aantal fte niet stijgt, maar dat er sprake is van groei van het aantal mensen dat aan het werk is. Als je dan vast blijft houden aan het principe dat iedereen zijn eigen bureau heeft en zijn eigen werkplek en je constateert dat de bezettingsgraad van het gebouw in de buurt van de 50% uitkomt (dat betekent dat de helft van het gebouw de hele tijd leeg staat) dan krijg je met hetzelfde aantal fte toch meer mensen en heb je dus meer werkplekken nodig. Hier zit de verschuiving die al een reeks van jaren te zien is. Ook al gaat het aantal fte niet omhoog, er lopen meer personen door dit gebouw dan voorheen vanwege de trend om parttime te werken en zeker meer dan het aantal fte. 16
De gedeputeerde haalt de woorden van dhr. De Vey Mestdagh aan over het naar voren halen van de investeringen en stelt dat als je de vloerbedekking eerder gaat vervangen, wat echt nodig is, zij ook weer eerder versleten is, zodat deze een volgende keer weer eerder vervangen moet worden. Daar heeft hij helemaal gelijk in, maar in bepaalde gedeelten van dit gebouw is de vloerbedekking toch echt versleten. Het gaat hier meer om de vervanging van vloerbedekking die totaal versleten is. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) protesteert en stelt dat hij slechts aan de tekst refereerde van het voorstel waarin dit letterlijk als voorbeeld is genoemd, namelijk pag. 4.2 bovenaan waarin sprake is van versnelde uitvoering van groot onderhoud dat binnen een periode van tien jaar noodzakelijk is. De gedeputeerde spreekt nu over achterstallig onderhoud en dat is toch echt iets anders. Natuurlijk dient achterstallig onderhoud direct te worden uitgevoerd. Dhr. Slager (gedeputeerde) stelt dat als het gaat om vloerbedekking dit niet een kwestie is van zaken naar voren halen, want vervanging daarvan is allang hoognodig. Vervolgens haalt de gedeputeerde de woorden van mw. Waal aan die zei dat toen zij de vorige keer deel uitmaakte van de Staten, het ook al over dit onderwerp ging en nu al weer. Dhr. Slager stelt dat in de tijd dat zij geen deel uitmaakte van de Staten besloten is om Metamorfose niet door te laten gaan en nu wordt inderdaad weer gesproken over huisvestingsproblemen. Zij zei ook dat gekozen wordt voor scenario 2 dat toch eigenlijk hetzelfde zou zijn als Metamorfose. Mw. Waal (VVD) interrumpeert en stelt dat zij zei dat scenario 2 in de buurt komt van een vorm van Metamorfose en dat is niet hetzelfde. Dhr. Slager (gedeputeerde) is het met mw. Waal eens dat dit zo onder worden gebracht niet hetzelfde is. Het heeft er allemaal mee te maken dat het gebouw weer in optimale staat word gebracht en dat is, zoals eerder gezegd, iets anders dan Metamorfose. Mw. Waal refereerde ook aan passages over ‘aanvullende wensen’ die eventueel worden gehonoreerd. Dit is niet bedoeld in de zin van ‘wensen die ook leuk zijn’, maar al bouwend kun je worden gesteld voor bepaalde beslissingen om iets toch anders te doen om toekomstige extra kosten te vermijden. In die zin moet aanvullend’ worden opgevat. Groei personeel. Reeds is aangevoerd dat bij hetzelfde aantal fte het personeel in omvang kan groeien. Er zijn ook andere ontwikkelingen gaande. Er zijn wel eens stagiaires binnen de organisatie die je graag een goede werkplek wilt geven. Deze zomer komt het SNN weer binnen de deuren en dan moet het niet zo zijn dat daarvoor geen plek is. Je wilt ook met een zekere mate van flexibiliteit met deze zaken omgaan. Is drie jaar niet erg lang? Er moet inderdaad heel veel gebeuren en het College zal de verbouwing echt niet langer laten duren dan strikt nodig is, maar het vergt veel van de organisatie terwijl het werk gewoon doorgaat. Dat levert natuurlijk wel wat complicaties op. Een specificatie van bijkomende kosten, een vraag van dhr. Brouns. De gedeputeerde verwijst naar de tekst. In het bedrag van ruim € 3 miljoen zitten verhuiskosten, de kosten voor de tijdelijke voorzieningen (de portal cabins) zijn € 880.000,--, de honoraria van in te schakelen mensen zijn € 1,2 miljoen en een post onvoorzien bedraagt € 929.000. Zo luidt de samenstelling van de bijkomende kosten. Er is op gewezen dat de OR begrip heeft getoond voor dit scenario en de opmerking is gemaakt dat dit op verschillende manieren is uit te leggen. Er is tijdens de ontwikkeling van Renovatie+ veelvuldig contact onderhouden met de OR en de plannen zijn met dit orgaan besproken. Wat dat betreft heeft men geleerd van de vorige situatie. Ook op andere manieren is gebruik gemaakt van mensen die het College van gratis advies hebben voorzien, bijvoorbeeld het Jongerenplatform, een adviesgroep van FZ, de vergadering van afdelingshoofden met het MT, etc. Er is zoveel mogelijk gepeild wat er in de organisatie leeft en de gedeputeerde wijst erop dat de OR, toen het over Metamorfose ging, niet heeft gezegd dat zij begrip had voor de toen gemaakte keuze. Er is een lange brief binnengekomen van de OR waarbij in de ondertoon begrip voor de keuze doorklinkt en waarbij gesuggereerd wordt dat een en ander nog wat beter is te motiveren en waarbij de OR duidelijk maakte achter de keuze te staan, terwijl zij wel op een aantal deelaspecten de nodige opmerkingen heeft waarover zij in de loop van het traject nader met het College wil overleggen om te bezien of een optimale invulling mogelijk is. De houding van de OR is dus beslist anders dan het geval was toen Metamorfose op de agenda stond, maar de OR vult haar rol op een serieuze manier in en komt met allerlei opmerkingen waarover goed overleg zal worden gevoerd. Kan direct worden begonnen? vroeg dhr. Brouns. Reeds is uitgelegd dat er eerst van alles moet gebeuren voordat het zover is. Compensatie per formatieplaats. Dhr. Slager denkt dat het volgende wordt bedoeld: het be17
drag dat bij een afdeling beschikbaar is voor nieuwe medewerkers wordt overgeheveld naar deze gang van zaken. De voorzitter bedankt de gedeputeerde en geeft het woord aan de commissie voor een tweede termijn. Dhr. Moorlag (PvdA) merkt op dat de voorbeelden die dhr. Slager noemt overtuigend zijn waar het gaat om essentieel onderhoud. Hij heeft niet de indruk willen wekken dat dit niet plaats zou moeten vinden als het gaat om liften, verwarmingsinstallaties en dergelijke. In die zin is de beantwoording van de gedeputeerde overtuigend. Waar het dhr. Moorlag meer om gaat is om de zaken die niet in de beantwoording zijn genoemd en die uit de stukken blijken. Dan gaat het om de verhouding tussen directe en indirecte kosten. Om kosten als honoraria van € 1,2 miljoen. Dan staat er nog een post ‘verbeterpunten’ inclusief 25% opslag voor onvoorziene honoraria. Dat komt dan blijkbaar bovenop die € 1,2 miljoen. Mw. Mansveld heeft de moeite genomen om vanmiddag in de Statenkast te kijken en zij zag een hele lange stoet van adviseurs en ontwerpers in de stukken staan. Dhr. Moorlag weet niet meer precies wat zij er bij heeft geschreven, maar één ding kan hij zich wel goed herinneren en dat is de uitlating: “Pfffff!!!” Dit betreft dus de maatvoering. Inzake het punt dat dhr. De Vey Mestdagh noemde over het gelijke aantal mensen en hoe je dan tot een betere bezettingsgraad komt berekent dhr. Moorlag dat de verhouding van 1,0 naar 0,9 een verbetering van de bezettingsgraad van de werkruimtes oplevert van 5% (die gaat dan van 50% naar 55%) en hoopt dat hij deze keer geen fouten heeft gemaakt in de berekening. Aan de andere kant zal de verhouding tussen directe en indirecte ruimten voor werkplekken weer verslechteren, omdat er allerlei project- en overlegruimtes bijkomen. Taakstellingen uit het rapport Lodders en kabinetsmaatregelen. Op dit punt is de gedeputeerde niet ingegaan en dat is dus niet helder. Resumerend is het standpunt van de PvdA dat er gedaan moet worden wat aan onderhoud dringend is en noodzakelijk. Voor het overige dienen de punten die de heer Moorlag heeft genoemd nog eens goed tegen het licht te worden gehouden alvorens er een ‘go’ wordt gegeven. De afschrijvingssystematiek. Dhr. Moorlag heeft vergeten dit in zijn eerste termijn te noemen. Hij heeft namelijk de woordvoering van mw. Mansveld overgenomen die bij haar vertrek ook haar aantekeningen heeft meegenomen. Bij deze problematiek doet zich namelijk de vraag voor hoe de afschrijving dient te geschieden. Bij de totale ‘omgekeerde badkuip’ in de grafiek is sprake van een differentiatie in de afschrijvingstermijnen, want voor de bouwkundige aanpassingen zou je toch een andere afschrijvingstermijn moeten hanteren dan voor het meubilair. Dat is niet zichtbaar. Het is een technische vraag en het antwoord daarop kan bij het verslag worden gevoegd. Dhr. Zanen (PvhN) refereert aan de opmerkingen over de positie van de OR. De OR heeft zich op een ander wijze geuit ten opzichte van de plannen die voorliggen dan in de vorige fase. De laatste zin van de gedeputeerde was dat er goed overleg gaande is. Als dat het geval is en als die twee partijen met elkaar zorgen dat die zaak verder komt, lijkt het dhr. Zanen prima. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) reageert op de opmerking van de gedeputeerde inzake de overlast door de verbouwing. Op het ogenblik wordt er verbouwd en iedereen loopt er heel blijmoedig rond. Als je het gebouw kent weet je dat je iets kunt doen in bepaalde vleugels of verdiepingen waarbij niemand er verder last van zal hebben. Dhr. Van der Ploeg kan zich niet aan de indruk onttrekken dat je wel degelijk kunt temporiseren qua jaren waarbij je onder andere de kosten voor tijdelijke verhuizing beperkt kunt houden, omdat er beter ingedikt kan worden op de beschikbare ruimte. Er zijn vele elementen door de gedeputeerde genoemd waarvan het College en trouwens ook de GroenLinks-fractie vindt dat niet te lang gewacht moet worden. Eigenlijk zou versneld moeten worden. Dan komt dhr. Van de Ploeg op een combinatie van versoberen en temporiseren. De versnelling kan dan plaatsvinden in verband met de versnellingsagenda. Dhr. Van de Ploeg waagt te betwijfelen dat € 1,2 miljoen voor honoraria plus nog die extra posten die dhr. Moorlag noemde, moet worden uitgegeven. Er zal versoberd moeten worden en de stofkam moet daarbij gehanteerd. De vraag is bijvoorbeeld of het meubilair in het restaurant vervangen moet worden. Dhr. Van der Ploeg zit er vaak heel prettig en hij heeft niet het idee dat dat meubilair al versleten is. De fractie van GroenLinks zou ook een financiële insteek kunnen kiezen en in dit stadium beveelt dhr. Van de Ploeg aan geen extra beslag op de vrije ruimte te leggen. Dat impliceert dus een stevige versobering in dit dossier. Tot slot verwijst dhr. Van der Ploeg naar punt 6. Overige (pag.4-7). Het betreft hier kosten voor grootonderhoud aan MK12/13 en de buitenzijde van Sint Jansstraat 4. Er wordt daar ruim € 2,9 18
miljoen geraamd en opgemerkt wordt dat dit is op te vangen binnen de huidige systematiek. Er worden echter geen cijfers bij gegeven en de indruk is dat daar wellicht ruimte zit. Mogelijk kan de gedeputeerde aangeven welke ruimte daar is gereserveerd en hoe zich dat verhoudt tot het betreffende bedrag van € 2,9 miljoen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) sluit zich aan bij de woorden van de Partij van de Arbeid. Natuurlijk dient achterstallig onderhoud zo snel mogelijk te worden uitgevoerd. Je kunt je zelfs afvragen of je dan nog moet wachten op een heel project dat alle verbouwingen omvat. Het zou een voordeel kunnen zijn als het geheel wordt opgeknipt in brokken die apart kunnen worden uitgevoerd. Dan is versnelling echt mogelijk. GroenLinks zei er al wat over. Die lift zou bijvoorbeeld best apart aanbesteed kunnen worden. Wat het overige betreft, namelijk die verbeteringen, daar gaat het om afwegingen die de gedeputeerde samen met de ambtenaren moet maken en met name met de OR, want dan gaat het om de tevredenheid van het personeel en het efficiënte en effectieve functioneren in het gebouw. Als daar in overtuigende zin over verhaald wordt, zal D66 met de financiering daarvan in kunnen stemmen. Mw. Waal (VVD) refereert aan de woorden van de gedeputeerde dat geen architecten zijn benaderd, maar haar vraag was of de architect die het gebouw heeft ontworpen van de plannen in kennis is gesteld. Dhr. Slager (gedeputeerde) begint met de laatste vraag. De betreffende architect is niet in kennis gesteld; dat is ook niet nodig want alles wat in het kader van Renovatie+ is voorgenomen, betreft slechts de binnenzijde van het gebouw en het uiterlijk van het gebouw blijft zoals het nu is. Er kan worden gediscussieerd over het opknippen van het geheel en het temporiseren daarvan. De gedeputeerde is er niet zeker van of dat wel winst oplevert. Hij streeft ernaar om de termijn van overlast zo kort mogelijk te houden. Er zijn voorts zaken die strikt met elkaar te maken hebben en er zijn zaken die misschien wel op een eerder of later moment kunnen. Die eerste categorie maakt het geheel complex. De gedeputeerde kan zich voorstellen dat bijvoorbeeld de beveiliging van de hal in de St. Jansstraat naar voren gehaald kan worden. Hij zegt toe dat er zal worden nagegaan of er iets in de plannen valt te knippen, maar waarschuwt ervoor dat er zoveel zaken met elkaar zijn verweven dat als je bijvoorbeeld een gang aanpakt, het efficiënter is om alles in één keer goed te doen. De honoraria van de ontwerpers. Dhr. Slager heeft op de vraag van dhr. Moorlag niet direct een antwoord klaar. Er is een bepaalde post opgevoerd waarvoor kengetallen zijn gebruikt waarvan men denkt dat die reëel zijn. Gezien de economische situatie zijn er mogelijk mensen bereid om tegen een ander tarief te werken dan een tijd geleden. De tijd zal dat leren. Rapport Lodders. Wat komt er op de provincie af? Dat is ook voor het College een vraag, want dat is nog niet duidelijk. Wat komt er uit deze economische crisis op de provincie af en hoe luiden de kabinetsmaatregelen? De gedeputeerde heeft hierop geen antwoord en dat zal gewoon moeten worden afgewacht. Er is van alles in beweging en onbekend is hoe een en ander er over een paar jaar uitziet. Desondanks moet dit traject naar de overtuiging van de gedeputeerde verder worden gebracht en dan ga je uit van bepaalde aannames en werk je verder. Dit is het enige dat hij hierover op dit moment kan zeggen. De afschrijvingssystematiek. Het antwoord op de gestelde vraag zal aan het verslag worden 1 toegevoegd . De verhouding College-OR en deze plannen. Hieraan refereerde dhr. Zanen. De gedeputeerde verklaart dat de OR bij de planvorming is betrokken en de houding van de OR is heel anders dan indertijd bij Metamorfose, omdat men heel duidelijk inziet dat deze plannen van een heel andere orde zijn en dat in deze plannen vele elementen zitten die een duidelijke verbetering zijn van het gebouw waarin het personeel moet werken en de omgeving. Dhr. Slager kan zich goed voorstellen dat als de OR kennis neemt van deze plannen, zij eerder hierbij een goed gevoel krijgt dan bij Metamorfose het geval was. Het meubilair van het restaurant is inmiddels 15 jaar oud en begint gebreken te vertonen. Er zijn dan ongetwijfeld nog stoelen over die lekker zitten. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of er al iemand door heen is gezakt.
1
zie pagina 24 van het verslag
19
Dhr. Slager (gedeputeerde) antwoordt dat hem dat in ieder geval nooit is gebeurd. Kosten MK12/13. Het bedrag is € 2,9 miljoen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat dit hem bekend is, want het staat in het stuk. Er staat ook dat dit binnen de huidige systematiek kan worden opgelost, maar er staat niet bij wat er in de huidige systematiek aan gelden is gereserveerd. Via een ambtenaar laat de gedeputeerde weten dat dit alle kosten tot en met 2018 zijn buiten St. Jansstraat 4 en die worden uit het afdelingsbudget dat in de komende jaren wordt aangevuld, gefinancierd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) begrijpt hieruit dat de kostenraming precies hetzelfde bedrag is als wat jaarlijks wordt gereserveerd voor die uitgaven. Dhr. Slager (gedeputeerde) bevestigt dat de projectleider ‘ja’ zegt. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) toont zich verbaasd over dit toeval. De voorzitter concludeert dat het stuk voldoende is besproken en vraagt of er partijen zijn die de behoefte hebben om hierover in de Staten verder te discussiëren. Dhr. Moorlag en dhr. Van der Ploeg blijken die behoefte te hebben en dat betekent dat het stuk als A-stuk op de agenda van de Statenvergadering komt te staan. 11.
Brief van GS van 14 januari 2009, nr. 2009-02097/3/A.1, EZ, bijlagen, betreffende Commerciële bedrijf Essent.
Dhr. Brouns (CDA) doet een ordevoorstel, want de betreffende brief is niet meer dan de aankondiging van het College tot overleg met PS inzake een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Essent en vervolgens is er een persbericht. Daarna is er al gesproken over de procedure en is er een informatiebijeenkomst geweest waarin nog verder is gesproken over de procedure en is er een schriftelijke vragenronde geweest. Daarom lijkt een inhoudelijke behandeling van deze brief op dit moment niet meer aan de orde. De voorzitter acht dat correct. Het procedurevoorstel is dus om deze brief niet te behandelen. Dhr. Luitjens (VVD) merkt op dat dhr. Brouns daarin groot gelijk heeft. Tijdens de vorige presentatie is de procedure aangegeven en dat hield in dat de verkoop van Essent onderdeel zou uitmaken van de volgende cyclus van commissievergaderingen en besluitvorming de Statenvergadering. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) meldt dat GroenLinks in afwachting verkeert van de antwoorden op de gestelde vragen, waaronder die van het CDA. Dat is allemaal bekend, maar dhr. Van der Ploeg heeft begrepen dat het College wel de behoefte had om dit op de agenda te zetten en daarom is hij benieuwd of er van de zijde van het College nog iets aan toe te voegen is, wellicht in procedurele zin, wellicht ten aanzien van de stukken. Dhr. Calon (gedeputeerde) geeft te kennen dat het College dit ook graag eerder had gedaan, maar inzake de beantwoording van de vragen is overleg gevoerd met Essent over wat al dan niet vertrouwelijk is. Dat is een kwestie van juridische haarkloverij. Het College zal de Nederlandse vertaling van de verkoopovereenkomst ter inzage leggen voor de Staten en geheimhouding zal worden opgelegd aan de leden van Provinciale Staten. Er is een hoop gedoe over geweest en in Brabant moesten de Statenleden een civielrechtelijke geheimhoudingsverklaring ondertekenen. Daar heeft het College voor gepast en ook daar is lang over gevochten met Essent. Gesteld is dat het College geheimhouding oplegt aan de Staten en dat zij daarin nog nooit is beschaamd, althans niet bewijsbaar. Het vertrouwen is er, zolang niet blijkt dat het er niet is. Op het moment dat GS met een voordracht uitkomen waarin wordt gerefereerd aan de overeenkomst en die ligt ter visie, dan moeten de Staten de geheimhouding aan het instituut Provinciale Staten opleggen. Het College zat dus in een juridische klem, tussen het streven naar openbaarheid en het feit dat zij niet een stuk ter inzage wilde hebben liggen dat openbaar zou kunnen worden, terwijl Essent en andere bedrijven daarachter druk uitoefenen om dat juist niet te doen. Er is dus gisteren een voordracht opgesteld waarin staat dat de Nederlandse verta20
ling van de SPA (het contract) ter inzage wordt gelegd en waarbij de leden van de Staten geheimhouding wordt opgelegd, terwijl de MOU (Memory of Understanding) in Engelse vertaling beschikbaar is. He hele pakket is in te zien onder geheimhouding. De voordracht kan gewoon in de Staten worden behandeld. Voordat de voordracht uitgaat dienen de Staten de geheimhouding te bevestigen. Dat zal in maart zijn. Het College is niet in staat geweest om de onderhandelingen met Essent over de antwoorden tot klaarheid te brengen zodat de antwoorden nu beschikbaar zijn, want er zit nogal wat achter, inclusief de kans op schadeclaims. Op 17 maart aanstaande zullen de voordracht en de beantwoording van de schriftelijke vragen worden behandeld in GS. De SPA gaat gelijk met de voordracht ter inzage. De behandeling in de commissie is voorzien op 08 april en de besluitvorming op 22 april. Er zit tussen 17 maart en 08 april nog veel tijd en deze commissie zou naar aanleiding van de beantwoording van de schriftelijke vragen en kennis van de SPA kunnen verzoeken tot een voorlichtingsbijeenkomst waarbij Essent en/of de adviseurs dan hier moet komen om een toelichting te geven. Uiteraard kunnen ook opnieuw schriftelijke vragen worden gesteld. Dat is natuurlijk allemaal aan de commissie. De voorzitter concludeert dat alles voldoende duidelijk is. 12.
Brief IPO-delegatie, d.d. 2 maart 2009
De voorzitter refereert aan de brief van mw. Mansveld die is uitgereikt. De brief betreft het bestuursakkoord IPO-Rijk en in de brief is een voorstel geformuleerd. Hij vraagt of de commissie het daarmee eens is. Dhr. Van den Berg (voorzitter GS, CdK) meldt dat hij optreedt vanuit de rol van voorzitter van het regieteam dat moet helpen om de implementatie van het bestuursakkoord Rijk-provincie te bevorderen. Eén van de onderdelen is de communicatie richting de Staten. Gekeken wordt naar één centrale bijeenkomst op voorstel van de IPO-mensen. Dhr. Van den Berg heeft echter voorgesteld om dit landsdelig te doen want dan kan beter worden doorgenomen hoe het ervoor staat en hoe een en ander wordt gevolgd. Er is een aantal zaken die rechtstreeks met het bestuursakkoord samenhangen en er is een aantal zaken die de provincies zichzelf hebben voorgenomen te gaan doen. Daarbij gaat het ook om de positionering van de provincies over de provincie heen. Het gaat ook om inhoudelijk interessante zaken en dan is het zinvol om dat te doen. Er wordt spoedig een datum geprikt, ofwel voor een centrale bijeenkomst, ofwel voor een landsdelige bijeenkomsten. De voorzitter kijkt rond en concludeert dat men akkoord is met het voorstel. Vervolgens vraagt hij wanneer het zal gebeuren. Dhr. Calon (gedeputeerde) neemt aan dat deze vraag op het tweede voorstel slaat, de benen-optafel-sessie en de kijk op de langere termijn. Het raakt aan een vraag die hij gaat stellen in verband met de procedure rond de Voorjaarsnota. Dhr. Calon verwacht dat de komende twee weken in het kabinet behoorlijk gevochten gaat worden over de aanpak van de kredietcrisis. Er is zwaar weer op komst en het kabinet zal niet ontkomen aan tamelijk zware ingrepen die mogelijk ook de provincie gaan raken. GS hebben zich afgevraagd of er nu wel een Voorjaarsnota moest worden opgesteld, want de kans is groot dat deze al achterhaald is als die ter behandeling naar de Staten wordt verstuurd. Het voorstel van dhr. Calon is dat op het moment dat de contouren duidelijk worden van de effecten van de kabinetsvoornemens ten aanzien van de provincies, het stuk nog eens wordt geactualiseerd en dat daarna de sessie met de benen op tafel wordt gehouden in deze commissie of in de Staten. Het College vindt dat het niet zo kan zijn dat dit, in tegenstelling hoe men in Den Haag erover denkt, alleen even door de coalitie kan worden gedaan. Het zal een zaak zijn waarvan het goed is dat vanaf de start de gehele Staten betrokken zijn, omdat er wel eens zeer zware besluiten genomen zouden kunnen worden. Aangezien de huidige bestuursperiode halverwege is acht dit College het verstandig om het gezamenlijk te doen, ook al lijkt dit in strijd te zijn met het dualistische systeem. Vermeden moet worden dat besluiten worden genomen die over twee of drie jaar weer zouden moeten worden herzien. Dan ben je niet goed bezig. Dhr. Calon zou daarover in het Presidium nadere detailleringen willen geven. Hij noemt nu geen datum, maar hij denkt aan de periode van eind april tot half mei.
21
De voorzitter denkt dat dan een moment gevonden kan worden om dit met elkaar te bespreken en rond dit agendapunt af. 13.
Sluiting
De vergadering wordt gesloten om 19.45 uur.
22
Toezeggingenlijst commissie B&F (bijgewerkt t/m commissievergadering op 4 maart 2009)
Datum
Onderwerp
Streefdatum
Portefeuillehouder
1.
18/06/08 Statenvergadering (p. 63 handelingen)
2.
21/01/09 (p. 8 en 12)
3.
04/03/09 (p.19 verslag)
Groningen Airport Eelde Gedeputeerde Calon zegt toe dat het College het financiële risico voor de provincie Groningen als aandeelhouder inzichtelijk zal maken in verband met de uitspraak van de RvS over de baanverlenging en als Brussel uitspreekt dat staatssteun niet mag
21/01/09 streefdatum maart 2009
Calon
Managementcontract Beheer Wegen en Kanalen De Staten ontvangen een tussenbalans m.b.t. het Managementcontract.
eind 2010
Bleker
Voordracht Renovatie + Gedeputeerde Slager zegt toe na te gaan of er plannen zijn die kunnen worden opgeknipt en waarvan eerder met de uitvoering kan worden gestart.
Slager
23
Toegezegde bijlagen bij het verslag
Hoe komen de kapitaallasten betreffende Renovatie+ tot stand.
De totale investeringen worden als volgt onderverdeeld: 1. 2. 3. 4. 5.
Bouwkundig 40 jaar Bouwkundig 25 jaar Installaties 15 jaar Inrichting en overige kosten 10 jaar Verhuiskosten Totaal
€ 1.692.661 € 987.800 € 5.384.592 € 4.989.692 € 880.000 € 13.934.745
Alle bovengenoemde investeringen zijn als volgt verdeeld over de verbouwperiode 2009-2013: 2009:
€
500.000
2010:
€ 4.000.000.
2011:
€ 4.000.000
2012:
€ 4.000.000
2013:
€ 1.434.745
Met betrekking tot de investeringen 1 t/m 4 worden de kapitaallasten berekend op basis van de annuïteiten methode. Bij de inrichting en overige kosten is rekening gehouden met een bedrag van ca. € 1.212.000 voor honoraria. Deze kosten worden in 10 jaar afgeschreven maar komen niet terug als vervangingsinvestering aangezien er van uit wordt gegaan dat dit eenmalige kosten zijn. Met betrekking tot 5 verhuiskosten € 880.000, hierover wordt niet afgeschreven maar worden direct als last meegenomen in het jaar dat ze worden gemaakt.
24