Dossier
■
WIE HEEFT EEN BETER IDEE?
20
■
Waardecreatie met online communities in een bedrijfscontext ■
ONLINE SUCCES IN VIER STAPPEN PARTNERS IN EUROPEES NETWERK
24
Mensen maken het verschil
22
■
WITTE RAVEN MOETEN TWITTEREN
26
Online communities ondersteunen engineeringproces
Wegwijs in een zee aan mogelijkheden ■
CENTRALE ROL IN INNOVATIEPROJECTEN
23
Op zoek naar nieuwe connecties
Dossier Online communities Performante tools voor mensen met ideeën
MANAGEMENT
Dossier Online communities
Wie heeft een beter
idee?
door Erwin Vanvuchelen
Facebook, LinkedIn, Twitter en tal van andere social networks op het internet zijn voor de meesten onder ons niet meer weg te denken uit het dagelijks leven. Ook het bedrijfsleven maakt al volop gebruik van online communities, niet alleen als marketingtool, maar ook om mensen samen te brengen in verschillende stadia van productontwikkeling en engineering. edrijven waar productontwikkeling en engineering een belangrijke rol spelen in de bedrijfsvoering, kennen zo hun eigen, specifieke uitdagingen. De grootste is allicht het managen van kennis, die zowel bij de medewerkers van het bedrijf als extern te vinden is. Experts waarop men een beroep wil doen, zijn meestal overbevraagd en moet men op een efficiënte manier bij een project kunnen betrekken. Een tweede uitdaging is dat heel wat goede ideeën zitten bij mensen waar men het misschien niet meteen zou gaan zoeken, en dat die ideeën nog beter worden wanneer men erover met anderen van gedachten kan wisselen. Wie een beetje vertrouwd is met de concepten van online communities, ziet direct dat ze een mooie oplossing kunnen zijn in dit soort uitdagingen. Met dit dossier willen we een overzicht geven van het potentieel en de valkuilen van online communities en een aantal casestudies bekijken waar deze technologieën met succes worden ingezet. Onze gesprekspartners zijn Dirk De Moor van Agoria en Wim Codenie, Nick Boucart, Pieter Kesteloot en Jef Loenders van Sirris. Zowel Agoria als Sirris hebben een aantal initiatieven geno-
B
men om de vele aspecten van online communities in kaart te brengen en om bedrijven te begeleiden die ermee aan de slag willen.
Beide organisaties maken er intussen zelf ook gebruik van, intern en in hun communicatie met leden.
VIA EEN DIGITAAL PLATFORM KENNIS DELEN Eerste vraag is natuurlijk wat de definitie is van een online community. In de context van productontwikkeling zou dat kunnen zijn: een groep mensen (bedrijven) die via een digitaal platform kennis delen, ideeën genereren en verder ontwikkelen. Een onderscheid dat daarbij gemaakt kan worden, zijn aan de ene kant initiatieven die een bedrijf zelf kan
20 ■ INDUSTRIE TECHNISCH & MANAGEMENT JUNI 2010
opzetten en beheren om met medewerkers, klanten en partners te communiceren (interne online communities), en aan de andere kant het gebruikmaken van third party platformen waaraan men kan deelnemen om nieuwe contacten te leggen en uit te bouwen (externe online communities). Agoria sensibiliseert rond communities en wil de technologie bijvoorbeeld gebruiken in zijn rol als sectoroperator in normalisatiecommissies. Bij het tot stand komen van normen moet er binnen een werkgroep ge-
communiceerd worden over een voorstel waarbij amendementen ingediend kunnen worden en waarover uiteindelijk gestemd moet worden. Nu wordt die communicatie gevoerd via een centraal aanspreekpunt, waar alle input verzameld en opnieuw verspreid wordt. In de toekomst wil men dat met een soort Wiki doen – een webtoepassing waarbij gebruikers samen documenten kunnen bewerken – zodat alle aanpassingen en suggesties meteen voor iedereen zichtbaar zijn en iedereen dus steeds met de meest
recente versie van een document werkt. Sirris maakt al veelvuldig gebruik van Wiki’s, blogs of microblogs om innovatieprojecten te ondersteunen. Bij die projecten zijn vaak verschillende partners betrokken die bovendien niet op dezelfde locatie zitten. Binnen een projectgroep biedt een Wiki alle betrokkenen een platform voor het projectbeheer, met zijn planRV/BASF ning, interactie en het aanmaken en beheren van de documenten. Voor teleconferenties wordt de voorbereiding gedaan op de Wiki. Tijdens de conference call kan iedereen de nodige documenten raadplegen en wordt de Wiki zelfs live aangepast, bijvoorbeeld om gezamenlijk het verslag te maken en goed te keuren. Een ander voorbeeld is Pictor, een initiatief met als doelstelling om meer KMO’s in het domein van ICT bij het Europees onderzoek te betrekken. Medewerkers van Sirris communiceren op het online platform van Pictor geïdentificeerde opportuniteiten voor Europees onderzoek. Bedrijven kunnen hun interesse in bepaalde onderwerpen aangeven, wat vervolgens in een één-op-één communicatie verder besproken kan worden. Leden kunnen ook al hun feedback geven op technologiewachtberichten in Techniline of AOL. Daarnaast experimenteert Sirris met een technologiewacht op maat. In een doelgerichte thematische online community volgen Sirris-experts samen met bedrijven de state-of-the-art en trends op de voet op. Vanuit de feedback en interactie ontstaan nieuwe ideeën.
Naast het eigen gebruik van communities wil Sirris bedrijven bijstaan die er zelf mee aan de slag willen. Een voorbeeld dat al vrij frequent voorkomt, is dat bedrijven een soort van community gebruiken om nomadische onderhoudsmedewerkers met elkaar te laten communiceren om kennis en ervaring te delen. Andere bedrijven worden begeleid om deel te nemen aan bestaande third party communities, waar ondernemingen en onderzoeksinstellingen van over de hele wereld aan deelnemen. Vaak kunnen bedrijven er anoniem vragen stellen over concrete technische problemen. De exploitant van een community beheert de respons op een dergelijke vraag en brengt partijen samen zodra duidelijk is dat ze echt iets voor elkaar kunnen betekenen. Het potentieel van dergelijke online communities is enorm. Toch mag men niet de fout maken van te denken dat dit alles vanzelf en organisch tot stand komt zodra men de juiste tools geïmplementeerd heeft. Een duidelijke vraagstelling, aansturing en begeleiding zijn belangrijk om met succes een community-initiatief op te starten. Neem bijvoorbeeld een community die een bedrijf zou kunnen opzetten om met klanten en partners ideeën uit te wisselen over mogelijke nieuwe producten en productverbeteringen. Op zich een uitstekend plan want heel wat goede ideeën zitten in de rand van een onderneming, bij de klanten en misschien nog meer bij mensen die om een of andere reden net geen klant geworden zijn. Een dergelijk opzet brengt echter heel wat praktische uitdagingen met zich mee. Ten eerste: hoe bereik je de juiste mensen en motiveer je hen om mee te doen? En daar nog aan voorafgaand: hoe bepaal
RV/Sirris
HOE VERWERK JE DE GROTE HOEVEELHEID AAN INFORMATIE?
Een duidelijke vraagstelling, aansturing en begeleiding zijn belangrijk om met succes een communityinitiatief op te starten.
je wie er interessant kan zijn voor je community? Ten tweede: hoe beloon je mensen die een nuttige bijdrage geleverd hebben? Hoe bepaal je wie de cruciale factor was in een idee dat gaandeweg op je community gerijpt is en waar meerdere mensen aan bijgedragen hebben? Hoe zit het trouwens met de intellectuele eigendomsrechten? De enige haalbare oplossing lijkt van vooraf duidelijk te stellen dat geen enkele deelnemer aan je community aanspraak kan maken op intellectuele eigendomsrechten. Maar dan loop je wel het risico dat mensen een waardevol idee niet zomaar op je forum zullen plaatsen. En als het allemaal een beetje lukt, stelt zich pas de grootste uitdaging: hoe verwerk je de grote hoeveelheid aan informatie, hoe probeer je de discussies te stroomlijnen en de input te filteren voor verder intern gebruik?
DE ZOVEELSTE INTERNETHYPE? Een van de aandachtspunten voor Agoria en Sirris is het doorbreken
van het (soms terechte) scepticisme dat in de technologische industrie bestaat tegenover dit soort nieuwe tools. Online communities worden er soms iets te vlug weggewuifd als zijnde de zoveelste internethype. Het antwoord hierop is dat men niet zozeer naar de tool maar eerder naar de applicatie moet kijken. Neem als voorbeeld de goede oude ideeënbus die nog in veel bedrijven op de werkvloer te vinden is. Ze verhoogt de betrokkenheid van het personeel en faciliteert de ideeëncreatie. Het is een mooi voorbeeld van een applicatie waarbij de nieuwe tools wel degelijk een toegevoegde waarde kunnen leveren: als iemand zijn idee op een online forum post, kunnen anderen het met hun feedback verrijken en kan de kennis in de groep benut worden om de waarde ervan te beoordelen. Ander concreet voorbeeld zijn forums over de meest uiteenlopende onderwerpen – en ja hoor, ook technische – die op het internet te vinden zijn, waarop men na een eenvoudige, gratis registratie
vragen kan stellen aan vakgenoten en ideeën en ervaringen kan uitwisselen. Het is iets waar heel wat ingenieurs en onderzoekers vandaag al gebruik van maken, vaak zonder formeel initiatief van hun bedrijf. Het brengt ons trouwens op een bijkomend aspect van online communities: of u dat wenst of niet, op de vele communities, blogs en internetforums wordt ook over uw bedrijf, uw producten en uw service gesproken. Inzake brand monitoring en reputatiemanagement is het belangrijk om dat te volgen en om er indien nodig gepast op te reageren. Beter nog is om proactief naar deze communities te stappen en zelf de toon te zetten, maar dat is weer een heel andere discipline. Voor de R&D-afdeling is het echter ook een onuitputtelijke bron van inspiratie: problemen waar uw klanten mee worstelen, aspecten waar uw concurrenten in uitblinken en schijnbaar onopgeloste noden van potentiële klanten kunnen allen de trigger bevatten voor de ontwikkeling van een nieuw topproduct. ■
INDUSTRIE TECHNISCH & MANAGEMENT JUNI 2010 ■
21
MANAGEMENT
Dossier Online communities
Online succes in vier
stappen
door Erwin Vanvuchelen
et scepticisme dat in de industrie nog grotendeels aanwezig is tegenover Web 2.0-technologieën is mede het gevolg van de grote focus die door de IT wereld gelegd wordt op de technologie zelf. Wie interesse toont in communities wordt al snel overdonderd door het enorme aantal mogelijkheden en features. Deze kunnen de aandacht afleiden van de concrete toepassingen die men ermee kan realiseren. Twee vuistregels kunnen alvast helpen om de analyse van wat communities voor uw bedrijf kunnen betekenen in goede banen te leiden. 1. Vertrek vanuit een missing link in uw bedrijf of in een concreet project en ga dan na of communities hierop een antwoord kunnen bieden. 2. Eenvoud is vaak doeltreffender dan de volledige functionaliteit. In haar adviesverlening aan bedrijven hanteert Sirris een vier stappenplan om na te gaan wat met een community bereikt kan worden en hoe dat dan het best geïmplementeerd wordt.
H
STAP 1: WAT KAN EEN COMMUNITY VOOR MIJN BEDRIJF BETEKENEN? Een eerste concrete stap is na te gaan welke uitdagingen een bedrijf binnen zijn productontwikkeling en engineering ervaart, en
dan te kijken of deze aangepakt kunnen worden door middel van online communities. Voorbeelden van concrete engineeringvraagstukken waar communities kunnen helpen zijn: ● het punctueel betrekken van drukbezette experts bij specifieke engineeringactiviteiten, ● project management voor gedistribueerde teams en ● uitwisseling van ervaringen en ‘best practices’ tussen onderhoudstechnici. Wanneer men niet scherp aflijnt wat men wenst te bereiken en enkel wat tools uitrolt, loopt men het risico dat mensen hun interesse verliezen en dat er zomaar wat gefreewheeld wordt zonder het bereiken van concrete resultaten. Tijdens deze fase is het van belang om na te gaan of online communities daadwerkelijk waarde kunnen toevoegen. Het zou ook kunnen dat een online community niet het antwoord is waarnaar men zoekt.
STAP 2: WELKE FUNCTIONALITEIT IS ER NODIG? De tweede stap bekijkt welke ‘bouwstenen’ noodzakelijk zijn om een oplossing voor de gedefinieerde doelen te creëren. Wat is de vereiste sociale interactie of kennisdeling? Is er nood aan een open of een afgeschermde omgeving om interne of externe deelnemers bij het proces te betrekken,
22 ■ INDUSTRIE TECHNISCH & MANAGEMENT JUNI 2010
RV/Sirris
Het is met online communities zoals met zoveel andere tools en toepassingen: succes wordt pas bereikt als men een concreet doel voor ogen heeft en stapsgewijs en doelgericht tewerk gaat bij het uitrollen en implementeren ervan.
Sirris hanteert een vier stappenplan om na te gaan wat met een community kan bereikt worden en hoe dit dan het best geïmplementeerd wordt. ideeën te exploreren of kennis te delen? Is een vorm van tagging nodig om de informatie te structureren? Ondersteunt een voting met de beoordelingskracht van vele stakeholders het beslissingsproces? Maar even belangrijk: zijn toekomstige gebruikers vertrouwd met dergelijke concepten?
STAP 3: WELKE TECHNOLOGIE IS HET MEEST GESCHIKT? Wanneer de nodige functionaliteit vastligt, kan men in het uitgebreide gamma aan Web 2.0-tools en third party diensten zoeken naar de meest geschikte technologie. Eenvoud is vaak doeltreffender dan de volledige functionaliteit, werd al aangehaald als vuistregel, want wie zich laat meeslepen door de vele mogelijkheden dreigt de focus op zijn doelstelling hier te verliezen. Tools als wiki’s, blogs, forums, ideegeneratietools of innovatieportals en diensten als Twitter, Friendfeed en LinkedIn hebben allemaal hun eigen, specifieke kenmerken en zullen in
meer of mindere mate aan de beoogde doelstelling beantwoorden. Ook interessant zijn content management systemen zoals Drupal waarmee op een relatief intuïtieve manier online communities op maat gecreëerd kunnen worden.
STAP 4: HOE UITROLLEN EN MENSEN MOTIVEREN? Een laatste stap, die weleens vergeten wordt, is de managementaandacht die nodig is bij het uitrollen, het beheer en de opvolging van de community. Zijn er incentives nodig om mensen te motiveren? Moet er een moderator aangesteld en opgeleid worden die de doelstellingen bewaakt en de inhoud bijstuurt? Is er gedacht aan de mogelijke impact op de organisatie die een community kan hebben? Een duidelijk zicht op de toegevoegde waarde, een goed concept en een uitgewerkt animatieplan zijn de beste garantie voor het succesvol inzetten van communities binnen uw engineering en productontwikkelingsomgeving. ■
MANAGEMENT
Dossier Online communities
Partners in Europees
netwerk
KMO’s moeten onder hun kerktoren vandaan en zich meer internationaal opstellen. Daar is zowat iedereen het over eens. Ook de KMO’s zelf trouwens. Zeker wanneer ze zich gespecialiseerd hebben in een niche is de lokale afzetmarkt al snel te klein om te kunnen blijven groeien. Maar hoe doe je dat? Hoe ga je op onbekend terrein op zoek naar mogelijke partners? ptische vezels om stress & strain te bewaken in zeer uiteenlopende toepassingen als gebouwen, tunnels, bruggen, vliegtuigen, enz. Men maakt daarvoor gebruik van glasvezels waarin op bepaalde plaatsen een wijziging van de brekingsindex gerealiseerd wordt. Door een welbepaald patroon van dergelijke wijzigingen aan te brengen krijgt men bij het uitzenden van een lichtstraal een reflectie terug met een bepaalde golflengte, die op zijn beurt weer wijzigt wanneer de vezel op die plaats onder stress of rek komt te staan. Het is een zeer specifieke technologie, die bovendien nog niet zo bekend is, wat het relatief moeilijk maakt om ze internationaal te vermarkten. “Het volstaat niet om aan buitenlandse handelsbedrijven te vragen om onze producten mee op te nemen in hun gamma. Daarvoor is de technologie nog te weinig ingeburgerd in de markt. Potentiële klanten moeten begeleid worden om de mogelijkheden uit te leggen en om projecten te realiseren. We hebben daarom nood aan echte technologiepartners die zich willen specialiseren en kunnen meedenken met de klant om nieuwe toepassingen te ontwikkelen”, zegt Dimitri Saerens, international sales manager bij FOS&S (Fibre Op-
O
tic Sensors and Sensing Systems). “Bovendien zijn we als kleine KMO beperkt in mogelijkheden om rechtstreeks naar klanten te gaan. Onze potentiële klanten zitten verspreid over de hele wereld en we kunnen niet overal tegelijk zijn.”
RV/FOS&S
door Erwin Vanvuchelen
FOS&S heeft nood aan technologiepartners die zich willen specialiseren en kunnen meedenken met de klant om nieuwe toepassingen te ontwikkelen (hier een fiberoptische sensor die voor verschillende applicaties kan ingezet worden).
INTERESSE WEKKEN ZONDER GEHEIMEN PRIJS TE GEVEN
een bedrijvenmissie. Daar zijn we toen niet op ingegaan maar het heeft ons er wel toe gebracht om een profiel op het netwerk te plaatsen over onze technologie. Daarop zijn een aantal reacties gekomen, waaronder het contact met de motorenfabrikant”, legt Dimitri Saerens uit.
Een van de sectoren waar de technologie veelbelovend is, is de luchtvaart. Een bijkomende uitdaging daar is dat de sector strenge regels en normen hanteert waardoor het een hele tijd kan duren eer een nieuwe technologie aanvaard wordt. Bovendien wordt de sector gedomineerd door een aantal grote spelers, waar je als Vlaamse KMO niet zomaar binnen wandelt. Na een project bij Airbus heeft FOS&S nu toch een veelbelovende voet in huis gekregen bij een Franse fabrikant van vliegtuigmotoren, een contact dat tot stand kwam via het Enterprise Europe Network. Het is een mooi voorbeeld van hoe een klein bedrijf een community kan inschakelen om nieuwe contacten te leggen en business opportuniteiten te creëren. “In eerste instantie werden we door het IWT gecontacteerd met het voorstel om deel te nemen aan
Het Enterprise Europe Network is een netwerk met een online databank waarin momenteel zowat 13.000 profielen staan. Dat zijn voorstellen tot samenwerking (zowel vraag als aanbod) rond een bepaalde technologie. Het netwerk is opgebouwd rond een 600-tal organisaties – waaronder het IWT in Vlaanderen – die de lokale contacten verzorgen met de doelgroep: voornamelijk KMO’s en onderzoeksinstellingen. Hierdoor is het netwerk veel meer dan een online platform: de lokale partners organiseren ook bedrijvenmissies, nemen deel aan evenementen en brengen potentiële partners samen op match making events. De partners worden de ambassadeurs van de bedrijven die profielen op het netwerk plaatsen en gaan actief mee op zoek naar waardevolle respons. “Vraag en aanbod zijn vrij te consulteren op de website
maar de profielen zijn anoniem en zo opgesteld dat ze voldoende interesse wekken zonder te veel geheimen prijs te geven”, zegt Alain Thielemans, adviseur innovatiepartnering bij het IWT. “Pas als er duidelijke interesse is in een eventuele samenwerking worden beide partijen met elkaar in contact gebracht die dan onderling eventueel een NDA (non-disclosure agreement) kunnen afsluiten om verder te onderhandelen.”
DE JUISTE PERSOON OP HET JUISTE MOMENT Intellectuele eigendom en patenten zijn belangrijke aandachtspunten in een dergelijk netwerk. Bedrijven die daarmee niet uitkijken, kunnen de kans om hun technologie te patenteren zelfs verspelen wanneer ze teveel informatie in hun profiel vrijgeven. Partners als het IWT begeleiden bedrijven daarom in het zoeken naar de juiste toon en inhoud om het profiel aantrekkelijke te maken en toch voldoende anoniem. Alle profielen worden trouwens ook gecheckt om puur commerciële boodschappen van het platform te weren. Maar men moet daar anderzijds niet flauw over doen: wat KMO’s en ook onderzoeksinstellingen in een netwerk het meest van al zoeken, zijn commerciële mogelijkheden. “Voor ons is het de perfecte tool gebleken want dit contact in de luchtvaartsector had ons anders heel wat meer ontwikkelingstijd gekost. Zoals vaak is het een kwestie van de juiste persoon op het juiste moment. Als je daarbij een heel netwerk kan inschakelen, worden je kansen aanzienlijk groter”, verduidelijkt Dimitri Saerens. ■ http://enterprise-europe.iwt.be
INDUSTRIE TECHNISCH & MANAGEMENT JUNI 2010 ■
23
MANAGEMENT
Dossier Online communities
Centrale rol in innovatieprojecten door Erwin Vanvuchelen
Hoe kunnen we ideeën voor product- en procesinnovatie verzamelen en delen? Dat was tien jaar geleden de motivatie voor Bekaert om op zijn intranet een innovatieportaal op te zetten. Vandaag speelt de toepassing een centrale rol in het voortraject van innovatieprojecten, en wordt gewerkt aan een nieuwe versie om moderne Web 2.0-technologie in het systeem te integreren. RV/Bekaert
e term innovatieportaal werd pas vijf jaar geleden aan de toepassing gegeven, na een flinke upgrade waarbij vooral de mogelijkheden op het vlak van collaboratie en aansturing uitgebreid werden. Nog vijf jaar vroeger, bij de prille start van het initiatief, was de term portaal nog niet gangbaar, om maar te schetsen hoe snel deze technologieën geëvolueerd zijn en hoe vooruitstrevend de idee destijds was om het intranet te gebruiken voor de ondersteuning van innovatie. “In de eerste fase hadden we een databank waarin ideeën verzameld werden en diende het intranet om deze data voor iedereen zichtbaar en traceerbaar te maken. Pas in de tweede fase, vijf jaar geleden, werd het mogelijk om interactief te reageren om samen ideeën verder uit te werken en te verrijken. De ‘wisdom of the crowd’-gedachte wordt ook gebruikt, weliswaar nog maar met mondjesmaat, om
D
ideeën te filteren: door het aantal ‘views’ en ‘comments’ te meten komen de meest interessante ideeën automatisch bovendrijven”, zegt ir. Jan Sijnave, external relations manager Technology bij Bekaert.
ZOVEEL MOGELIJK INPUT EN FEEDBACK Bij Bekaert hebben alle medewerkers met toegang tot het intranet ook toegang tot de portaal, een bewuste keuze om zoveel mogelijk input en feedback te krijgen. Sommigen loggen aanvankelijk enkel in om wat nieuws te vernemen maar zullen vroeg of laat allicht ook een effectieve bijdrage leveren aan een idee dat op het portaal aan het rijpen is, of zelf mettertijd een idee aanbrengen. Jaarlijks komen enkele honderden nieuwe ideeën op het portaal terecht, waarvan er uiteindelijk pakweg een vijftigtal zullen uitmonden in een haalbaarheidsstudie. Vanaf dan is het tra-
24 ■ INDUSTRIE TECHNISCH & MANAGEMENT JUNI 2010
RV/Indie Group
Ir. Jan Sijnave, external relations manager Technology bij Bekaert.
Wim Soens, managing partner van IT dienstverlener Indie Group.
ject op de portaalsite beëindigd en wordt eventueel in een latere fase een concreet innovatie- of R&Dproject opgezet. Vanaf dan is een portaal minder aan de orde, omdat grotere project-opportuniteiten gedefinieerd en geprioritiseerd zijn, en uiteraard confidentialiteit in deze fase noodzaakt om omzichtiger met de informatie om te springen. Een moeilijke oefening bij het opzetten van een dergelijk project is het bepalen van de vrijheid die deelnemers aan het forum krijgen. Die moet voldoende groot zijn om innovatie te stimuleren maar men wil langs de andere kant niet verzanden in oeverloze discussies. Jan Sijnave: “Er is een vastgelegd format dat men moet gebruiken om een idee te posten waarbij een
aantal concrete zaken (en informatievelden) ingevuld moeten worden: hoe differentieert de idee zich ten opzichte van wat al bestaat, welke is de link (synergie) met Bekaert, is er al voorkennis beschikbaar die gebruikt kan worden, enz. Het verzamelen van die informatie is op zich ook al een collaboratief proces. Een dergelijk strak format heb je wel nodig om de discussie voldoende concreet te maken. Daarnaast kunnen losse ideeën gepost worden als ‘sparks’, waar ook weer andere mensen kunnen op reageren om het samen verder uit te werken. Ook input van derden zoals berichten van Techniline (Sirris), IWT/E.E.N., of andere informatiebrokers worden nu op het portaal geplaatst en kunnen mensen inspireren.”
Die samenwerking met derden wordt een van de cruciale aspecten in de geplande derde levensfase van het innovatieportaal, waarvoor momenteel een functionele analyse gemaakt wordt met gebruikers, stakeholders en mogelijke externe betrokkenen en informatietoeleveranciers. Een bedrijf als Bekaert heeft heel wat externe partners waarmee ideeën voor innovatie uitgewisseld worden. “Het portaal kan helpen om dit innovatie ecosysteem in kaart te brengen en te stroomlijnen”, verklaart Jan Sijnave. “Dat is enerzijds een technische uitdaging om te kijken welke tools we kunnen gebruiken. Maar het belangrijkste is toch om een businessmodel te ontwikkelen waarmee we de samenwerking met externe partners kunnen vormgeven. Het is een oefening die we per partner opnieuw zullen moeten doen want de manier van samenwerken is telkens anders. Het portaal is daarbij slechts een aanvulling op die samenwerking. Het is niet de bedoeling om de zaak volledig open te stellen en via de portaalsite nieuwe partnerships tot stand te laten komen. Het kan wel interessant zijn om via bepaalde social networking technologieën op zoek te gaan naar potentieel nieuwe partners, maar ook dan zal eerst via de klassieke kanalen een overleg moeten plaatsvinden om duidelijke afspraken voor een verdere samenwerking te kunnen maken. Wie kan aanspraak maken op een idee? Waar zit de intellectuele eigendom? Hoe worden partners eventueel vergoed en/of gewaardeerd voor hun bijdrage? Dat zijn aspecten van het business/samenwerkingsmodel die met elke partner afzonderlijk duidelijk afgesproken moeten worden.” Tools en technologieën voor de volgende fase van de innovatieportaal zijn er intussen te over.
RV/Bekaert
ENTERPRISE 2.0
Het innovatieportaal van Bekaert speelt vandaag een centrale rol in het voortraject van heel wat innovatieprojecten.
“Men spreekt in dit verband over Enterprise 2.0, een term die gebruikt wordt voor de vertaling van Web 2.0 technologieën naar concrete bedrijfsprocessen”, zegt Wim Soens, managing partner van IT dienstverlener Indie Group, en directeur R&D van de divisie
kunnen verzamelen en uitwisselen. Bij de vertaling van deze tools naar een zakelijke omgeving is het vooral belangrijk om de mindset te vatten die ontstaan is rond deze tools, eerder dan ze allemaal te willen integreren. De sparks waarmee men losse ideeën kan capte-
“
EEN MOEILIJKE OEFENING BIJ HET OPZETTEN VAN EEN DERGELIJK PROJECT IS HET BEPALEN VAN DE VRIJHEID DIE DEELNEMERS AAN HET FORUM KRIJGEN.”
CogniStreamer. Dat bedrijf ontwikkelde het huidige innovatieportaal en werkt nu aan de nieuwe fase van de innovation community, die eind dit jaar operationeel moet zijn. “Web 2.0 omvat technologieën om samen inhoud te maken, zoals wiki’s en blogs, en sociale netwerktools om informatie en kennis uit te wisselen. Denk maar aan Facebook, Twitter, enz. Een volgende reeks tools is gericht op het creëren van mashups. Dat is het herverpakken en samenbrengen van informatie via bijvoorbeeld RSS feeds. Tot slot zijn er nog heel wat tools voor het filteren en zoeken, zoals social bookmarks waarmee gebruikers links naar interessante informatie
ren in het huidige innovatieportaal is qua mindset bijvoorbeeld vergelijkbaar met wat Twitter doet, maar dan concreet toegepast op het innovatieproces.”
WIE ZIJN DE EXPERTS? Een van de mooie aspecten van een innovatieportaal is dat er een soort corporate memory ontstaat. Heel wat kennis en ervaring wordt samengebracht in één grote databank waarop men kan voortbouwen en waarnaar men kan teruggrijpen. Het moet bijvoorbeeld helpen voorkomen dat mensen op zoek gaan naar een oplossing die eerder al eens in een andere divisie en/of een andere context gevonden werd.
Maar wat Bekaert na al die jaren leerde, is dat het nog veel interessanter is van de mensen in kaart te brengen die over al die kennis en ervaring beschikken. Als dat lukt, weet men meteen bij wie men te rade kan voor een expert opinion wanneer een bepaald probleem zich stelt. Daarom is het de bedoeling om in het nieuwe innovatieportaal ook technologie te integreren die dynamische profielen van mensen genereert aan de hand van de informatie die ze op de portaal posten. “Gebruikersprofielen zijn een essentieel onderdeel van communities”, zegt Wim Soens. “Het enige probleem is dat ze vrij statisch zijn en vaak niet meer actueel. Kijk maar naar LinkedIn, waar mensen hun profiel soms jarenlang niet aanpassen, ook al zijn ze intussen al meerdere keren van job veranderd. Een oplossing hiervoor is het dynamisch genereren van profielen door knowledge streams te analyseren. Op een portaal kan je een profiel samenstellen aan de hand van berichten die iemand gepost heeft en projecten waaraan hij of zij meegewerkt heeft. Voor de gebruikers is het veel efficiënter om bij hun zoektocht naar een oplossing een lijst te krijgen van experts waarbij men terecht zou kunnen. Dat is efficiënter dan zelf in alle beschikbare informatie naar een eventueel antwoord te gaan zoeken.” Diezelfde redenering kan men trouwens ook toepassen op het internet in zijn geheel, waar het zoeken naar waardevolle informatie heel omslachtig kan zijn. Een systeem dat blogs, twitter berichten en profielen op sociale netwerksites analyseert om mensen en bedrijven in kaart te brengen, is dan veel efficiënter. De lijst ‘companies to watch’ die nu al deel uitmaakt van het concept zou op die manier in de toekomst ook automatisch gegenereerd kunnen worden. ■
INDUSTRIE TECHNISCH & MANAGEMENT JUNI 2010 ■
25
MANAGEMENT
Dossier Online communities
Witte raven moeten twitteren IT-dienstverlener Steria Benelux experimenteert met een ‘online community of practice’ rond softwarearchitectuur. In een volgende stap onderzoekt het servicebedrijf de mogelijkheden van een community met zogenaamde ‘witte raven’ om hun kennis te ontsluiten en open te stellen naar de volledige organisatie. “ n het kader van een Europees onderzoeksproject werken we sinds een jaar met een eerste ‘online community of practice’ rond softwarearchitectuur”, zegt Pierre Paelinck, process & quality coördinator Steria Benelux. In een eerste fase wilde het bedrijf de eigen medewerkers sensibiliseren rond de nieuwe mogelijkheden van online communities. “We zijn bewust gestart op kleine schaal met één community om ervan te leren. We vroegen de mensen eerst om het interne platform te leren kennen en van daaruit door te groeien tot een meer actieve participatie aan het systeem. Het gaat dan om reageren op vragen die gesteld worden door collega’s, zelf vragen lanceren, enz. Sommige medewerkers zijn zeer actief in de community, andere zijn wat meer terughoudend. De bedoeling is dat de kennis die binnen Steria aanwezig is, doorstroomt en dat iedereen toegang krijgt tot de in het bedrijf aanwezige knowhow”, legt Paelinck uit. Klassiek gaan hoogtechnologische bedrijven immers met vragen rond innovatie aankloppen bij technici. Met online communities creëer je meer open mogelijkheden en zo kan het bijvoorbeeld dat een financiële expert met goede ideeën en gezond verstand mee kan helpen
I
aan een technische uitdaging. Het gaat in dit verhaal om interactie en zo bekom je een brede, rijkere kijk op de gestelde vragen.
KENNIS ZIT OPGESLOTEN IN PROJECTEN Een IT-diensverlener als Steria werkt aan grote projecten en die worden doorgaans ter plaatse bij de klanten ontwikkeld. “Onze medewerkers hebben weinig mogelijkheden om elkaar te ontmoeten en face-to-face bij te praten aan de koffieautomaat. Een online communitie is voor onze activiteit een perfect alternatief. Als mensen met een vraag zitten, kunnen ze die meteen stellen en ze krijgen ook snel een afdoend antwoord. Een bijkomend voordeel is dat zo’n platform ook kostenbesparend is omdat op die manier oplossingen die reeds ontwikkeld zijn, hergebruikt kunnen worden in andere projecten. Zonder die doorstroming van kennis riskeer je namelijk dat je het wiel opnieuw uitvindt”, stelt Pierre Paelinck. Nick Boucart, software engineering Sirris, begeleidt Steria in dit onderzoek: “Het feit dat je projectgebaseerd werkt en heel veel kennis opgesloten zit in projecten is een problematiek die bij heel
26 ■ INDUSTRIE TECHNISCH & MANAGEMENT JUNI 2010
RV/Steria
door Kurt De Cat
Pierre Paelinck, process & quality coördinator Steria Benelux. wat bedrijven leeft. Zeker bij softwareontwikkeling, een activiteit die bij uitstek kennisintensief is. Als je daar een hefboomeffect kan creëren over verschillende projecten heen, op welke manier dan ook, dan zorg je voor echte toegevoegde waarde. Met online communities hopen we daar een significant verschil te kunnen maken. Deze aanpak is vrij nieuw en het is risicovol om dit zomaar uit te rollen in een organisatie. Het is niet gegarandeerd dat dit zal werken. Er wordt heel veel over gepraat en geschreven maar wat de resultaten precies kunnen zijn, is nog geen uitgemaakte zaak. Dat is ook de reden waarom Steria in een onderzoekstraject gestapt is. Dit is een beschermde omgeving. Het is strategisch belangrijk voor het bedrijf, maar tegelijkertijd is het ook nog heel verkennend.”
SAMEN INNOVATIETARGETS VASTLEGGEN Volgens Pierre Paelinck is het duidelijk dat het inzetten van Web 2.0-instrumenten in een innovatieproces nuttig is, maar je moet het volgens hem combineren met klassieke technieken zoals workshops, brainstormings, enz. De twee zijn complementair. “Binnen dit Europese project werken we
momenteel ook aan het bepalen van innovatietargets via een online community. Klassiek werden de doelstellingen vastgelegd aan de top, maar onze mensen werken op het terrein bij de klanten en daar capteren zij informeel heel wat waardevolle input voor het management. Met Web 2.0technieken kunnen we veel meer mensen betrekken in dit proces”, weet Paelinck. RV/BASF
Nick Boucart vult aan: “Via innovatietargets proberen we de creativiteit van de werknemers gerichter te sturen, want de klassieke ideeënbus zal niet werken in dit bedrijf. Het gaat hier om een grote onderneming (19.000 medewerkers in 16 landen, waarvan 280 in Belux, nvdr. ), met uiteenlopende profielen. De ideeënbus zou dus op korte termijn vollopen met allerlei input en het wordt al snel een fulltime job om dat te managen en die ideeën te bekijken, te selecteren, te evalueren en op te volgen, enz.” Later dit jaar start Steria een community van experts op. “Zeker in softwarebedrijven zien we dat de input van experts de innovatiecapaciteit met een factor tien kan doen toenemen. Terwijl dat bij traditionele engineering goed is voor een factor van twee à drie. De bedoeling van die witte raven community is om precies dat multiplicatoreffect uit te spelen. De kennis van die overbevraagde medewerkers meer expliciet maken en zo synergievoordelen creëren. De mensen meer met elkaar connecteren omdat je daar als bedrijf winst kan uithalen, daar draait het om”, besluit Boucart. ■