I N K O M S T E Nb elasting
Doorschuiffaciliteiten in het aanmerkelijkbelangregime
Mr. K. de Heus* en drs. A. Rozendal**
Indien aandelen die een aanmerkelijk belang vertegenwoordigen worden vervreemd, vindt op grond van art. 4.12 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) belastingheffing plaats in box 2 over het vervreemdingsvoordeel. Dit geldt ook in geval van overlijden van de aanmerkelijkbelanghouder of indien de aandelen worden geschonken. Indien de vennootschap waarop de aandelen betrekking hebben een materiële onderneming drijft, kan belastingheffing over de vervreemdingswinst in geval van vererving of schenking een ongewenst effect hebben. Lang niet altijd zijn er voldoende liquide middelen aanwezig om de belastingschulden te kunnen voldoen. Om de continuïteit van de onderneming in geval van vererving en schenking van aanmerkelijkbelangaandelen niet in gevaar te brengen heeft de wetgever een doorschuiffaciliteit opgenomen in het aanmerkelijkbelangregime. Sinds 1 januari 2010 zijn enkele wijzigingen aangebracht in deze doorschuiffaciliteit.
In deze bijdrage bespreken wij de wettelijke mogelijkheden van het doorschuiven van de inkomstenbelastingclaim
1.1.
oorschuiven bij overlijden, art. 4.17a Wet D IB 2001
op aanmerkelijkbelangaandelen in geval van vererving en
Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt
schenking van aanmerkelijkbelangaandelen. Vervolgens
de fictieve vervreemding niet in aanmerking genomen en
gaan wij in op de overgang krachtens huwelijksvermogens-
gaan de aandelen over tegen de verkrijgingsprijs zoals
recht en de verdeling van een huwelijksgemeenschap.
die bij de erflater te boek stond. De belastingclaim op de
1.
Vererving van aandelen
aandelen gaat dus over op de erfgenamen. Hoewel het verzoek door belanghebbenden gezamenlijk moet worden gedaan, is eenieder van de verkrijgers vrij in de keuze om
Indien de (enig) aandeelhouder van een vennootschap
af te rekenen of de belastingclaim door te schuiven.
1
komt te overlijden, is sprake van een fictieve vervreemding van de aanmerkelijkbelangaandelen op grond van
Met ingang van 2010 moet het gaan om aandelen in een
art. 4.16, lid 1, sub e, Wet IB 2001. Dit houdt in dat de
vennootschap die zelf een materiële onderneming drijft of
aandelen overgaan op de erfgenamen van de aanmer-
een medegerechtigdheid houdt. Dit betekent derhalve dat
kelijkbelanghouder tegen de waarde in het economische
de betreffende vennootschap een organisatie moet zijn
verkeer. In dat geval zullen alle bezittingen en schulden
van kapitaal en arbeid, die deelneemt in het economische
op de balans van de vennootschap moeten worden ge-
verkeer met het oogmerk om voordeel te behalen. In
waardeerd tegen de waarde in het economische verkeer
art. 4.17, lid 5, Wet IB 2001 is een consolidatiebepa-
en daarbij komen dus ook alle aanwezige stille reserves
ling opgenomen waarin is bepaald dat de bezittingen
naar boven. De overleden aandeelhouder geniet hierdoor
en schulden van de dochtermaatschappij kunnen worden
in feite postuum een voordeel uit aanmerkelijk belang en
toegerekend aan de moedermaatschappij. Op deze wijze
zal de aanmerkelijkbelangheffing van 25% (nog) dienen te
is het ook mogelijk om de doorschuiffaciliteit te gebruiken
voldoen. Deze heffing komt uiteraard wel in mindering op
indien sprake is van een holdingstructuur.
2
zijn nalatenschap. De materiële ondernemingseis sluit aandelen in vennootschappen die slechts beleggingsvermogen aanhouden dus uit. Indien een vennootschap zich deels bezighoudt met
* Mr. K. de Heus is werkzaam bij RSM Niehe Lancée Kooij. ** Drs. A. Rozendal is hoofd Bureau Vaktechniek bij RSM Niehe Lancée Kooij, alsmede verbonden aan de leerstoelgroep belastingrecht van de Universiteit van Amsterdam en buitenpromovendus aan de Universiteit van Tilburg.
Fo r fa i ta i r ME I 2 0 1 3 , e d i t i e 2 3 4
1 Overigens was het tot 2010 zo dat in eerste instantie de belastingclaim werd doorgeschoven, tenzij werd verzocht om afrekening. 2 Zie onderdeel 2.2 van de conclusie van A-G Van Kalmthout bij HR 25 oktober 2000, BNB 2001/9. Men zie goed dat de ondernemingsfictie van art. 2, lid 5, Wet VPB 1969 niet doorwerkt naar de doorschuifregeling.
27
INK OMSTENbela st i ng
beleggen en deels een materiële onderneming drijft, is de
1.2.
faciliteit slechts van toepassing voor zover het onderne-
oorschuiven bij verdeling nalatenschap, D art. 4.17b Wet IB 2001
mingsvermogen betreft (art. 4.17a, lid 2, Wet IB 2001).
Art. 4.17b Wet IB 2001 biedt de mogelijkheid om ook
Om te voorkomen dat (geringe) overtollige liquide midde-
gebruik te maken van de doorschuiffaciliteit indien de
len en effecten in de vennootschap buiten de boot vallen,
verdeling van de nalatenschap plaatsvindt binnen twee
is bepaald dat een deel van het beleggingsvermogen
jaar na overlijden. Deze faciliteit is noodzakelijk, omdat
eveneens onder de faciliteit kan worden gebracht met een
de verdeling van het aanmerkelijk belang opnieuw een
omvang van maximaal 5% van de waarde in het economi-
vervreemding kan inhouden op grond van art. 4.12,
sche verkeer van het ondernemingsvermogen (art. 4.17a,
onderdeel b, Wet IB 2001. Deze situatie kan aan de
lid 6, sub 2, Wet IB 2001).
orde zijn indien het aanmerkelijkbelangpakket toekomt aan
Daarnaast geldt de faciliteit niet voor de aanmerkelijkbelangaandelen die onder de meetrekregeling van art. 4.10 Wet IB 2001 vallen.
3
8
De belastingclaim op de aandelen gaat dus over op de erfgenamen
meerdere erfgenamen. Ook voor de doorschuiffaciliteit van art. 4.17b Wet IB 2001 geldt dat de verkrijger binnenlands belastingplichtig moet zijn én dat de verkregen aandelen geen
Dit is min of meer in lijn met de gedachte bij de invoering van art. 4.17c Wet IB 2001,
onderdeel uitmaken van een voor zijn rekening gedre-
dat slechts reële bedrijfsopvolgingen worden gefaciliteerd.
ven onderneming of behoren tot een resultaat uit overige
Aanmerkelijkbelanghouders die vallen onder de meetrekre-
werkzaamheid. Indien in eerste instantie de aandelen bij
geling worden niet geacht een onderneming te drijven.
vererving toekomen aan een buitenlands belastingplichtige,
4
maar bij de uiteindelijke verdeling aan een binnenlands Een ander vereiste voor toepassing van de faciliteit is dat
belastingplichtige, regelt het tweede lid van art. 4.17b Wet
de verkrijger binnenlands belastingplichtig is én dat de
IB 2001 dat alsnog kan worden doorgeschoven.
verkregen aandelen geen onderdeel uitmaken van een voor zijn rekening gedreven onderneming of behoren tot 5
2.
Schenking van aandelen
2.1.
oorschuiven bij schenking, art. 4.17c Wet D IB 2001
een resultaat uit overige werkzaamheid. Uit de memorie van toelichting van de overige fiscale maatregelen 2010 blijkt dat deze bepaling is opgenomen om heffing te waarborgen.
6
Waar bij vererving sprake is van een fictieve vervreemding, is bij schenking sprake van een daadwerkelijke
Tot slot is nog bepaald in art. 4.17a, lid 1, sub d, Wet IB
vervreemding zoals bedoeld in art. 4.12, onderdeel b,
2001 dat in geval van overgang krachtens erfrecht onder
Wet IB 2001. Deze vervreemding vindt echter plaats tegen
bijzondere titel (legaten), het legaat binnen twee jaar dient
een (te) lage prijs of om niet. Op grond van art. 4.22,
te worden afgegeven. Deze bepaling is opgenomen, om-
lid 1, Wet IB 2001 wordt een dergelijke vervreemding
dat gebruik werd gemaakt van legaten met opschortende
geacht te hebben plaatsgevonden tegen de waarde in het
opeisbaarheid. Totdat het legaat werd afgegeven, was de
economische verkeer. Op deze wijze wordt bereikt dat
erfgenaam nog aanmerkelijkbelanghouder, met de daarbij
wordt afgerekend over de stille reserves. Sinds 1 januari
behorende voordelen. De vervreemding aan de legataris
2010 is het mogelijk om een doorschuiffaciliteit toe te pas-
zou vervolgens geschieden via de doorschuifregeling van
sen indien aanmerkelijkbelangaandelen bij leven worden
het oude art. 4.17 Wet IB 2001. Echter, deze laatste
geschonken. Deze faciliteit is opgenomen in art. 4.17c
vervreemding is een vervreemding bij leven van de erfge-
Wet IB 2001. De achtergrond van de doorschuifregeling
namen aan de legataris, waardoor de doorschuiffaciliteit
bij schenking is dat de aanmerkelijkbelangclaim niet de re-
van art. 4.17a Wet IB 2001 strikt genomen geen toepas-
ële bedrijfsopvolgingen in de weg mag staan. In zoverre is
sing kon vinden. Om ervoor te zorgen dat de doorschuiffa-
er geen verschil ten opzichte van de faciliteit bij vererven.
ciliteit in een dergelijk geval toch kan worden toegepast, is
Echter, de schenkfaciliteit is voorts in het leven geroepen
thans bepaald dat de faciliteit van toepassing is indien het
om te voorkomen dat het fiscaal aantrekkelijker was om de
legaat binnen twee jaar wordt afgegeven.
overdracht van aandelen uit te stellen tot het overlijden van
7
de aanmerkelijkbelanghouder. Dit was tot 2010 wel het geval, omdat voor een vervreemding krachtens vererving 3 Aanmerkelijkbelanghouders die zelf minder dan 5% van het nominaal geplaatste aandelenkapitaal bezitten, maar waarvan de partner of bloed- of aanverwant in rechte lijn wel meer dan 5% van het nominaal geplaatste aandelenkapitaal bezit. 4 Kamerstukken II, 2009-2010, 32 129, nr. 3, p. 41. 5 Voor buitenlands belastingplichtigen geldt dat een conserverende aanslag zal worden opgelegd bij erving van ondernemingsvermogen, art. 2.8, lid 5, Wet IB 2001 jo. art. 25, lid 8, Invorderingswet 1990. 6 Kamerstukken II, 2009-2010, 32 129, nr. 3, p. 41. 7 Kamerstukken II, 2009-2010, 32 129, nr. 3, p. 41.
28
wel een doorschuiffaciliteit bestond. Hierdoor werd om fiscale redenen in de praktijk de bedrijfsopvolging dikwijls uitgesteld tot het overlijden van de aanmerkelijkbelanghou-
8 Men kan denken aan de situatie waarin een erfgenaam afziet van de aandelen in ruil voor een vordering op de overige erfgenamen.
F or fai tai r M E I 2013, e d i ti e 2 34
I N K O M S T E Nb elasting
der. De wetgever achtte dit vanuit economisch oogpunt niet
in het aanmerkelijkbelangbesluit van 4 september 2012
wenselijk.
een goedkeuring gegeven voor de volgende situaties:
9
13
a. De verkrijger is ten minste 36 maanden voorafgaand Ten opzichte van de doorschuiffaciliteit krachtens erfrecht
aan de vervreemding/schenking in dienst van het
kent de doorschuiffaciliteit bij schenking als aanvullend
samenwerkingsverband waarvan de vennootschap deel
vereiste dat de verkrijger in dienstbetrekking moet zijn van
uitmaakt én de verkrijger is gedurende die 36 maanden
de vennootschap waarvan de aandelen worden geschonken (de zogenoemde dienstbetrekkingseis). Daarbij dient
ondernemer als bedoeld in art. 3.4 Wet IB 2001. b. De verkrijger participeert in een samenwerkingsverband
het te gaan om een dienstbetrekking van ten minste 36
via een houdstermaatschappij en deze houdstermaat-
maanden voorafgaand aan het moment van schenken. Met
schappij maakt ten minste 36 maanden voorafgaand
deze eis wordt invulling gegeven aan de gewenste duur-
aan de vervreemding/schenking deel uit van het samen-
zame betrokkenheid van de verkrijger bij de onderneming
werkingsverband.
die wordt overgedragen,
10
zodat slechts reële bedrijfs-
opvolgingen worden gefaciliteerd. Wat opvalt, is dat de
Los van de vraag bij welke vennootschap de dienstbetrek-
dienstbetrekkingseis enkel ziet op de periode tot aan de
king moet worden uitgevoerd, is ook van belang hoe de
schenking. Alles wat na de schenking gebeurt, is derhalve
36-maandeneis moet worden geïnterpreteerd. Het is niet
niet meer van belang voor toepassing van de faciliteit.
ondenkbaar dat een onderneming in een dochtervennoot-
11
Daarnaast worden geen nadere eisen gesteld aan de
schap ‘uitzakt’ naar een nieuw op te richten kleindochter.
dienstbetrekking, zodat een uitgeklede dienstbetrekking in
Indien de dienstbetrekking meeverhuist naar deze klein-
principe al voldoet.
dochter, wordt hierdoor mogelijk de 36-maandenperiode
12
Het is dan ook maar zeer de vraag
of met deze dienstbetrekkingseis het doel van de betrok-
niet volgemaakt, althans niet bij één vennootschap. De
kenheid bij de onderneming wordt bereikt.
werknemer kan bijvoorbeeld 18 maanden in dienst zijn geweest bij de dochtermaatschappij en 18 maanden bij
Ook indien aandelen worden geschonken, geldt dat
de kleindochtermaatschappij. Hetzelfde geldt indien de
consolidatie van de bezittingen en schulden van dochter-
verkrijger uit dienst gaat en deel gaat uitmaken van een
maatschappijen mag plaatsvinden, zodat ook de aandelen
samenwerkingsverband met zijn voormalige werkgever.
van een holding kunnen worden geschonken met toepas-
Ook in dergelijke gevallen wordt mogelijk niet aan de
sing van de doorschuiffaciliteit. De vraag die dan rijst, is of de verkrijger dan ook daadwerkelijk 36 maanden in dienst moet zijn van de holdingvennootschap waarvan de aandelen worden geschonken. Doorgaans zal dit niet het geval zijn en zal de verkrijger veelal in
De doorschuifregeling bij schenking is er, omdat de ab-claim reële bedrijfsopvolgingen niet in de weg mag staan
dienst zijn bij de dochtermaatschap-
36-maandeneis voldaan. Voor dit soort situaties zijn eveneens goedkeuringen opgenomen door de staatssecretaris in voornoemd besluit. In de laatstgenoemde situatie is bijvoorbeeld goedgekeurd dat de diensttijd bij de vennootschap meetelt bij de ‘diensttijd’ die de verkrijger deel uitmaakt van het samenwerkingsver-
pij. Letterlijke lezing van de wettekst leidt tot de ongewens-
band waarvan ook de vennootschap van de geschonken
te uitkomst dat de aandelen van de holdingmaatschappij in
aandelen deel uitmaakt. In het geval van holdingstructuren
dat geval niet kunnen worden geschonken met een beroep
geldt dat de verkrijger aannemelijk moet maken dat hij
op art. 4.17c Wet IB 2001. En naast de holdingstructuren
door middel van een managementovereenkomst reeds
zijn er nog andere situaties denkbaar waarbij niet direct
gedurende de 36 maanden voorafgaand aan het tijdstip
sprake is van een dienstbetrekking in de vennootschap
van de schenking tegen een vergoeding werkzaamheden
waarvan de aandelen worden geschonken. Te denken valt
verrichtte voor de dochtervennootschap. Hoewel in het
bijvoorbeeld aan samenwerkingsverbanden, waarbij de
besluit niet expliciet wordt vermeld dat deze situatie ook
verkrijger in dienst is van het samenwerkingsverband in
geldt bij kleindochtermaatschappijen, menen wij dat ook
plaats van in de vennootschap van de geschonken aan-
hier art. 4.17c Wet IB 2001 van toepassing kan zijn, mits
delen. De staatssecretaris heeft dit ook ingezien en heeft
met een managementvergoeding wordt gewerkt. Tot slot staan in art. 26c Uitvoeringsregeling IB 2001 nog
9 Kamerstukken II, 2009-2010, 32 129, nr. 3, p. 3. 10 Besluit van 4 september 2012, onderdeel 5.4.2, nr. BLKB2012/101M, Stcrt. nr. 18480. 11 Iets wat overigens in de Successiewet wel van belang wordt geacht, art. 35e Successiewet 1956. Op zichzelf niet zo vreemd, omdat de heffing in de inkomstenbelasting op deze wijze slechts wordt uitgesteld. In de Successiewet is dit natuurlijk niet het geval. Daarbij wordt in principe eenmalig geheven bij overlijden. 12 Kinderen zouden dus op zeer jonge leeftijd al in dienst kunnen treden, teneinde aan de dienstbetrekkingseis te kunnen voldoen.
Fo r fa i ta i r ME I 2 0 1 3 , e d i t i e 2 3 4
enkele situaties waarbij de 36-maandeneis wordt verkort, bijvoorbeeld in geval van ziekte van de schenker.
13 Besluit van 4 september 2012, onderdeel 5.4, nr. BLKB2012/101M, Stcrt. nr. 18480.
29
INK OMSTENbela st i ng
2.2.
Schenking van preferente aandelen
aandelen nog niet in handen van de huidige verkrijger
In geval van preferente aandelen is sinds 2010 een aparte
behoefden te zijn.
bepaling opgenomen in art. 4.17a, lid 3, Wet IB 2001. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat houders
Daarnaast is er nog een goedkeuring voor preferente aan-
van preferente aandelen feitelijk niets anders zijn dan
delen die niet zijn ontstaan door omzetting van gewone
financiers van de onderneming in de vennootschap.
aandelen, maar door omzetting van een vordering. De
14
De doorschuiffaciliteit is hierdoor niet op alle preferente
vordering dient dan te zijn ontstaan vóór 1 januari 2010
aandelen van toepassing gelet op de gedachte dat slechts
door overdracht van gewone aandelen aan een ander en
reële bedrijfsopvolgingen worden gefaciliteerd. De door-
de vordering is op diezelfde dag omgezet in preferente
schuiffaciliteit is slechts van toepassing op preferente
aandelen. Met name dit laatste vereiste zorgt ervoor dat er
aandelen indien cumulatief aan de volgende voorwaarden
waarschijnlijk maar weinig gebruik kan worden gemaakt
is voldaan:
van deze goedkeuring.
a. De preferente aandelen zijn ontstaan door de omzetting
Tot slot is de omzetting van gewone aandelen in preferente aandelen die zijn ontstaan bij een aandelenfusie, juridi-
van gewone aandelen. b. De omzetting is gepaard gegaan met het toekennen van gewone aandelen aan een ander. c. Tijdens de omzetting werd een onderneming gedreven door de vennootschap waarop de aandelen betrekking hebben. d. De huidige verkrijger van de preferente aandelen was
sche fusie of splitsing geregeld in art. 26b Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
3.
Overgang krachtens huwelijksvermogensrecht en verdeling van een huwelijksgemeenschap
reeds voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder van gewone aandelen.
Waar tot 2010 alle doorschuifmogelijkheden waren geregeld in art. 4.17 Wet IB 2001, is daarin nu nog slechts
Met deze vereisten wordt aansluiting gezocht bij de ge-
de overgang krachtens huwelijksvermogensrecht en de
dachte dat in het kader van gefaseerde bedrijfsopvolging
verdeling van een huwelijksgemeenschap geregeld. De
reeds preferente aandelen werden uitgereikt. Echter, vóór 1
verdeling van de huwelijksgemeenschap dient binnen twee
januari 2010 werden constructies opgezet met preferente
jaar na ontbinding van het huwelijk te geschieden. Indien
aandelen, waarbij niet direct gewone aandelen werden
buiten gemeenschap van goederen wordt gehuwd, is bij
uitgereikt aan de verkrijger van de preferente aandelen.
scheiding geen sprake van een verdeling van de huwe-
Voor deze situaties heeft de staatssecretaris een goedkeu-
lijksgemeenschap en vindt art. 4.17 Wet IB 2001 geen
ring gegeven, waardoor in bepaalde situaties ervan mag
toepassing.
worden uitgegaan dat de aandelen destijds zijn omgezet met toekennen van gewone aandelen aan een ander als
Daarnaast is vereist dat de verkrijger binnenlands belasting-
bedoeld in vereisten b en d. Aan deze goedkeuring zijn de
plichtig is en dat de aandelen geen deel uitmaken van een
volgende voorwaarden verbonden:
voor zijn rekening gedreven onderneming, dan wel beho-
15
– de omzetting heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2010;
ren tot een resultaat uit overige werkzaamheid van hem.
– op het moment van de omzetting hield een ander ook gewone aandelen; – alleen de gewone aandelen uit de vorige voorwaarde
In tegenstelling tot de hiervoor behandelde overgang krachtens erfrecht of schenking, wordt hier geen koppeling
zijn aan te merken als de gewone aandelen die zijn
gemaakt met een reële bedrijfsopvolging. De wetgever is
toegekend aan een ander in de zin van de hiervoor
van mening dat de situaties van huwelijk dan wel schei-
vermelde wettelijke bepalingen;
ding niet zijn gelegen in de overdracht van een onder-
– de verkrijger van de preferente aandelen is op het
neming.
16
De doorschuiffaciliteit geldt derhalve ook voor
moment van de verkrijging voor ten minste 5% van het
beleggingsvermogen. Men zie goed dat art. 4.17 Wet IB
totaal geplaatste aandelenkapitaal (direct of indirect)
2001 niet van toepassing is op een ontbinding van het
aandeelhouder van de in de vorige voorwaarde be-
huwelijk als gevolg van overlijden.
17
doelde gewone aandelen; – de goedkeuring geldt slechts voor de preferente aan-
Indien wordt gehuwd in algehele gemeenschap van goe-
delen, die zijn ontstaan op het moment waarop de
deren, gaat de helft van de verkrijgingsprijs over op de
gewone aandelen zijn omgezet in preferente aandelen.
andere echtgenoot. Hier geldt nog wel dat automatisch
Met deze goedkeuring wordt dus bewerkstelligd dat de gewone aandelen ten tijde van de omzetting in preferente 14 Kamerstukken II, 2008-2009, 31 930, nr. 9, p. 97. 15 Besluit van 4 september 2012, onderdeel 5.5.1, nr. BLKB2012/101M, Stcrt. nr. 18480.
30
16 Kamerstukken II, 2009-2010, 32 129, nr. 3, p. 40. 17 Bij overlijden is overigens allereerst sprake van een fictieve vervreemding op grond van art. 4.16, lid 1, sub e, Wet IB 2001, zie Kamerstukken II, 2009-2010, 32 401, nr. 5, p. 13. Pas na deze fictieve vervreemding vindt een verdeling van de huwelijksgemeenschap plaats.
F or fai tai r M E I 2013, e d i ti e 2 34
I N K O M S T E Nb elasting
wordt doorgeschoven, tenzij wordt verzocht om art. 4.17 Wet IB 2001 niet toe te passen.
18
Sinds 2012 is een nieuwe vergoedingsregeling opgenomen in art. 1:87 BW. Daarin is opgenomen dat indien binnen een huwelijk een echtgenoot bijvoorbeeld een schuld aflost van de andere echtgenoot, deze andere echtgenoot verplicht is tot vergoeding. Indien de schuld verband houdt met de aanschaf van aandelen, kan worden gesteld dat hier sprake is van een vervreemdingsmoment, namelijk de vervreemding van de economische gerechtigdheid tot de aandelen. In de literatuur zijn de meningen hierover verdeeld.
19
Omdat dit een overgang krachtens huwelijks-
vermogensrecht betreft, valt deze eventuele ‘vervreemding’ onder art. 4.17 Wet IB 2001. Indien aan de overige vereisten van dat artikel wordt voldaan, zal automatisch worden doorgeschoven.
4. Afsluiting In deze bijdrage hebben wij de wettelijke mogelijkheden van het doorschuiven van de inkomstenbelastingclaim op aanmerkelijkbelangaandelen besproken in geval van vererving en schenking, alsmede de overgang krachtens huwelijksvermogensrecht van aanmerkelijkbelangaandelen. Met de komst van de mogelijkheid om aanmerkelijkbelangaandelen te schenken, waarbij de belastingclaim kan worden doorgeschoven, is de wetgever tegemoetgekomen aan de vraag om een doorschuiffaciliteit bij leven. Tegelijkertijd zijn de mogelijkheden om aanmerkelijkbelangaandelen door te schuiven sinds 1 januari 2010 beperkt als gevolg van het nieuwe vereiste dat de aandelen betrekking moeten hebben op een materiële IB-onderneming. Dit nieuwe vereiste heeft niet alleen betrekking op schenking, maar ook op vererving. Daarentegen is het ondernemingsvereiste niet opgenomen bij een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht of een verdeling van de huwelijksgemeenschap.
18 Art. 4.38 Wet IB 2001. 19 Zie o.a. N.C.G. Gubbels, ‘Fiscale aandachtspunten van het nieuwe huwelijksvermogensrecht’, WPNR 2012/6913 en P.G.H. Albert, ‘De invloed van art. 1:87 BW (vergoedingsvorderingen tussen echtgenoten) op tbs-resultaat en ab-inkomen’, WFR 2012/678.
Fo r fa i ta i r ME I 2 0 1 3 , e d i t i e 2 3 4
31