Domeinrapport Cultuur en Vrije Tijd Aanbevelingen aan het kabinet voor de aanpak van de meest hinderlijke nalevingskosten voor ondernemers
18 januari 2007
Bijlage 1 Cultuur en vrije tijd in de houdgreep Verslag: Ton Kamminga, Den Haag, 18 december 2006 Cultuur en vrije tijd roepen associaties op met zorgeloos genieten. Dat moet vooral zo blijven, maar achter de schermen wordt natuurlijk net zo keihard gewerkt aan een zo goed mogelijk product als in welke andere branche dan ook. Het is misschien wel de branche waar men het meest gebaat is bij flexibiliteit en snelheid. Twee eigenschappen evenwel die niet snel worden toegeschreven aan het overheidsapparaat. Dus laat het zich raden dat de werkers in genoemde sector regelmatig hinder ondervinden van knellende en inflexibele regelgeving. Voorbeelden daarvan werden in overvloed gespuid tijdens het vierde en laatste ondernemersdebat van het Ondernemersklankbord Regeldruk, oftewel de commissie-Stevens. In zijn gebruikelijke ‘voorafje’ roept commissievoorzitter Stevens de aanwezigen wederom op om van hun hart geen moordkuil te maken, hetgeen ook deze keer niet aan dovemansoren is gericht. Andermaal is het hem opgevallen hoe taai de problematiek van de administratievelastendruk telkens weer blijkt te zijn. En in dat verband zet hij zijn vraagtekens bij het feit dat het kabinet onze vorstin in de troonrede heeft laten zeggen dat er goede vorderingen met de regeldruk zijn gemaakt. De doelstelling van 25% vermindering zou zijn gehaald. Is er iemand in de zaal die dat ook zo heeft ervaren, is zijn retorische vraag. Er volgt inderdaad slechts enig gegrinnik. Zolang men het nog bestaat, vervolgt hij, om zogenoemde driehoeksborden – dat blijken annonces aan lantaarnpalen te zijn – nog te betitelen als ‘inrichting’, met alle bijbehorende regels van dien, valt er nog een wereld te winnen. Maar, zegt hij, we moeten niet alleen klagen, maar ook oplossingen aandragen.
Oude versus nieuwe cultuur Hans Onno van den Berg, directeur van de Vereniging van Schouwburgen Concertgebouwdirecties (VSCD) en als lid van de commissie-Stevens ‘domeintrekker’ bij de inventarisatie van de knelpunten in dit domein, meldt om te beginnen dat er toch weer zaken naar boven zijn gekomen die hem hebben verrast. In de driehoek overheid-burger-bedrijf signaleert hij, geheel in de stijl van dit domein, dat daarin de ‘oude cultuur’ heerst van de overheid die beschermt, het bedrijf dat bedriegt en de burger die onmondig is. Tussen overheid en bedrijfsleven is sprake van vijandigheid en wantrouwen, over en weer. Want het bedrijfsleven
29
is van huis uit slecht, meent de overheid en de overheid is erop uit om de bedrijven het leven zuur te maken, vindt het bedrijfsleven. Dat doet die overheid door algemene regels te stellen, algemeen toezicht te houden en voor alles een vergunning te verlangen. In die oude cultuur is dan ook sprake van een topdown benadering: de overheid wikt en beschikt. Met alleen een vermindering van de lastendruk zijn we er dus niet, meent Van den Berg. Hij pleit voor een ‘nieuwe cultuur’, die gestalte moet krijgen in een volgende regeringsperiode. Daarin moet de overheid niet boven, maar tussen de bedrijven, werknemers en burgers staan, met als centraal thema ‘wederzijds vertrouwen’. Volgens hem wil de overgrote meerderheid alles best goed geregeld hebben. Als voorbeelden van zo’n nieuwe aanpak noemt hij de nieuwe Arbowet, waarin veel meer verantwoordelijkheid is neergelegd bij de betrokkenen zelf, hetgeen onder meer heeft geresulteerd in de eerste zogenoemde ‘branchecatalogus versterkt geluid’. In zijn algemeenheid moeten burgers en bedrijven meer rechtstreeks bij regelgeving worden betrokken. Vertrouwensmodel In de concrete uitwerking denkt Van den Berg aan een vertrouwensmodel (paradigma) waarin slechts plaats is voor gericht wantrouwen: er wordt met name daar gecontroleerd waar misstanden worden vermoed. Te denken valt aan de Wet Bibop (gemeenten kunnen vergunningen weigeren aan personen waar een luchtje aan kleeft), en aan controles van de Voedsel- en Warenautoriteit en de Belastingdienst. Een ander voorstel van Van den Berg neemt als uitgangspunt: wat thuis mag, moet ook op het werk mogen. Wie thuis een ei mag bakken, moet dat op het werk ook mogen, zonder dat hij daarvoor een kok of een anderszins ‘voldoende opgeleid persoon’ (vopper) moet aanstellen. Verder vindt hij dat werknemers en burgers ook een eigen verantwoordelijkheid hebben; wie in de herrie zit en weet dat hij daar doof van zal worden, zou zelf ook wel gepaste maatregelen kunnen nemen om dat te voorkomen. Wat Van den Berg betreft komt er een, wat hij noemt, Wet behoorlijk bestuur. Met die wet in de hand moet men kunnen zeggen: deze regel werkt niet, dus afschaffen of bijstellen. De opdracht aan de overheid moet luiden dat ze regelgeving en uitvoering uniformeert, expertise bundelt en voor zover mogelijk ook onderling uitbesteedt. Dat moet vervolgens ook tot minder regelgevers leiden. Dit alles onder het motto: de bijl aan het huis van Thorbecke, dat wil zeggen aan de wijze waarop ons land thans bestuurlijk is ingericht.
Het lukt niet meer Breek me de bek niet open, moet Hajé de Jager, directeur van Hajé Wegrestaurants hebben gedacht toen hij zich aan de voorbereiding van zijn inleiding zette. Er volgt
30
namelijk een litanie van klachten, die hij zo goed mogelijk probeert te duiden. Het is de regeldrift die de overheid parten speelt, zo begint hij, en die wordt alleen maar erger. Zo kreeg hij 22 jaar geleden een vergunning om een wegrestaurant te starten. De tijd die toen nodig was om de boel op te zetten: anderhalf jaar. Voor een nieuw op te zetten wegrestaurant is hij in 1999 begonnen, en die procedure is thans, eind 2006, nog steeds niet afgerond. Stapels, volgens hem nutteloze onderzoeken zijn daarvoor nodig, of het nu gaat om lucht, flora en fauna, geluid, bodem of een gastank. Het ontlokt hem de verzuchting dat het gewoon niet meer lukt om een wegrestaurant te beginnen. En zo gaat het maar door. Van toezichthouders die de bestaande regels krampachtig handhaven, terwijl ze weten dat ze binnenkort zullen veranderen, tot de aanleg van twee fietspaden, in verband waarmee een benodigde bestemmingswijziging gemiddeld dertig vergaderingen kost, en van een voorschrift om 24 uur per dag open te zijn, maar het terras wel om 22 uur moet worden gesloten, tot de meest bizarre eisen rond de aanleg van een zebrapad op een pleisterplaats. En daar tussendoor het drama van de drive-in: die bestaat niet in het ambtelijk vocabulaire, dus kan voor zo’n voorziening ook geen vergunning in behandeling worden genomen. Om maar niet te spreken van wat welstands- en schoonheidscommissies allemaal aan drempels kunnen opwerpen. Eigenbelang Nijdig wordt De Jager als hij komt te spreken over het eigenbelang dat overheden soms hebben om het bedrijfsleven dwars te zitten. Zo vertikt een gemeente het om mee te werken aan de bouw van een hotel bij een wegrestaurant, louter en alleen omdat ze dat hotel liever gebouwd ziet worden op een stuk grond dat ze zelf in bezit heeft. Iets dergelijk speelt ook bij de verplichte aansluiting van een brandmeldinstallatie op de meldkamer van de brandweer, hetgeen ook nog eens veel duurder is dan een commerciële oplossing. Realiteitszin Van De Jager mogen de toezichthouders ook wel wat meer realiteitszin en hulp bij de naleving van de voorschriften betrachten. Sprekend voorbeeld is de slagroommachine waarin te veel residuen van schoonmaakartikelen werden aangetroffen. Daar heeft Nederland een eigen residunorm voor, als kopje op Europese regelgeving. Maar waarop die norm is gebaseerd, weet niemand. Bovendien kon de Voedsel- en Warenautoriteit als enige meten of de norm wel of niet werd gehaald. Die bleek overigens door niemand te halen, ook niet als de richtlijnen van de leverancier exact werden gevolgd. Toch regende het boetes, zelfs als de ‘besmetting’ bij de producent had plaatsgevonden.
31
Geen achterdeurregelgeving De Jager ziet verder een bedreiging in wat hij achterdeurregelgeving noemt. Zo verwijzen overheden te gemakkelijk naar normen en certificaten die door partijen met een marktbelang worden beheerd. Een betaalbare draadloze brandmeldinstallatie is bijvoorbeeld niet mogelijk, omdat die geen zogenoemde NCP-erkenning heeft. En ook waar de overheid terugtreedt, dreigen andere partijen in het gat te springen. De Jager noemt onder meer het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening, dat autonoom allerlei eisen voor bedrijfshulpverleners opstelt. Of een Consumentenbond die met eigen voedselcontroles komt. Stuitend vindt De Jager ten slotte de neiging van de diverse overheidslagen om de klant van het kastje naar de muur te sturen. Inkrimping van het aantal bestuurslagen lijkt hem daarom een eerste vereiste. Tegelijkertijd pleit hij er wel voor om de afstand tot de ondernemer te verkleinen; door schaalvergroting dreigt er bij de gemeenten namelijk een onpersoonlijke bureaucratie te ontstaan. Wat De Jager vooral aanspreekt, is een betrouwbare overheid die bovenal bereid is om met belanghebbenden een open gesprek aan te gaan op basis van gelijkwaardigheid. Daarbij dient deze overheid zich te beperken tot het scheppen van de juiste randvoorwaarden, in plaats van alles te willen dichtregelen.
Een positief geluid Het is qua regelgeving niet alleen maar kommer en kwel in de wereld van cultuur en vrije tijd, zo blijkt uit het verhaal van Rik van Koetsveld, financieel directeur van het Van Gogh Museum. Hij en zijn collega-directeuren van de rijksmusea hebben rechtstreeks te maken met het ministerie van OCW, waarmee ze beheersovereenkomsten sluiten. Dat loopt allemaal voortreffelijk. Verder zijn rijksmusea allemaal volledig ondernemer voor de omzetbelasting. Dat willen ze graag zo houden, maar het zou wel helpen als de regelgeving voor deze sector wat helderder en eenduidiger wordt. Toch lopen ook musea en bibliotheken tegen allerlei regelgeving aan. Zo hebben bibliotheken moeite met de rompslomp rond het bepalen van leenrechtvergoedingen en met het feit dat er op auteursrechtgebied verschillende inningsorganisaties zijn. Met betrekking tot tentoonstellingen zou het handig zijn als bruikleen werd bevorderd, bijvoorbeeld door de overheid volledig garant te laten staan voor de in bruikleen gegeven objecten, in plaats van slechts voor 30%, zoals thans het geval is. Het niet meer hoeven verzekeren scheelt flink wat kosten en maakt het makkelijker om tentoonstellingen te organiseren. De meeste last hebben de musea volgens Van Koetsveld van de lokale overheid, een klacht die we nog kennen van de detailhandel. Daarbij valt te denken aan allerlei bouwvoorschriften en de aanwezigheid van welstandscommissies. Instanties werken daarbij vaak traag en ook niet erg inzichtelijk.
32
Dat gezegd zijnde vervolgt Van Koetsveld zijn positieve verhaal met de opmerking dat de speciale regelingen bepaald niet slecht werken, al is er bij sommige subsidies wel eens wat onduidelijkheid. Maar bijvoorbeeld het Rembrandtjaar is uitstekend verlopen. Hij heeft nog wel een verzoek aan het kabinet: maak de rijksmusea gratis, maar houd het daarbij wel simpel, ongeveer zoals de museumkaart thans werkt. Als dat systeem als uitgangspunt wordt gekozen, moet het in orde komen.
Pure werkverschaffing Cees Langeveld, directeur van het Bredase Chassé Theater, richt zijn pijlen op een viertal problemen: overbodige regels, het voortdurend wijzigen van regels, het toezicht op en de interpretatie van regels en de houding van de instanties waarmee hij en zijn theater te maken hebben. Hij geeft daar een aantal voorbeelden van. Om te beginnen neemt hij de regel op de korrel die zegt dat iedereen die in Nederland werkt, hetzelfde minimumloon moet verdienen. Dat geldt dus ook voor de buitenlandse dansers in het gezelschap dat het ballet Sleeping Beauty in Nederland uitvoert. Vanwege dat minimumloon bedraagt het dagloon 60 in plaats van 35 euro. En dat gebeurt dus bij alle buitenlanders uit landen met lagere lonen dan hier. Waarom, zo vraagt Langeveld zich af, kan er niet gewoon een prijs worden betaald voor de dienst of het product als zodanig, zonder dat je je druk hoeft te maken over de vraag wat de individuele artiesten verdienen. Nog los van de vraag of ze het hogere bedrag daadwerkelijk krijgen uitgekeerd. Diezelfde buitenlandse artiesten hadden tot nu toe een werkvergunning nodig, vervolgt Langeveld, maar zelfs nu dat niet meer hoeft, moet er nog altijd een fotokopie van het paspoort worden ingeleverd. Hij verhaalt van poporganisator Mojo die daardoor al dertig jaar lang elk jaar 3400 fotokopieën moet maken en inleveren. En in al die tijd heeft er nog nooit één ambtenaar gebeld of anderszins van zich laten horen. Ze verdwenen waarschijnlijk meteen in de la. Pure werkverschaffing, foetert Langeveld. Subsidie En dan was er het project met subsidie uit het zogenoemde Hagis-fonds. Leuk, zo’n subsidie, maar er werd wel een goede accountantscontrole verlangd. Op een bedrag van 220.000 euro was men 16.000 euro kwijt aan de accountant. En waarvoor: om de meest kleine rekeningen te controleren. Doe dat nou toch niet, zegt Langeveld, maar volsta met een globale toetsing. Want zo wegen de kosten niet op tegen de baten. In theaters, vervolgt hij, werken veel deeltijders. Net als elders is het theater daarbij verantwoordelijk voor de rust- en slaaptijden, waardoor men in dit wereldje met al zijn hectiek geregeld met de regels in botsing komt. In dat verband meldt Langeveld een opmerkelijke uitspraak van een arbeidsjurist: het bedrijfsleven wordt
33
namelijk op kosten gejaagd omdat er op het gebied van het arbeidsrecht te weinig is geregeld; het is daar vooral een kwestie van jurisprudentie, bestaande uit een verzameling uitspraken over individuele uitzonderingsgevallen. Werkgevers en werknemers moeten snel naar de rechter stappen vanwege die onduidelijkheid. De wetgever zou door wetgeving duidelijker kunnen zijn. Bovendien kan een wetgever een visie in een wet neerleggen, zodat we niet meer zo afhankelijk zijn van de individuele interpretatie van rechters en minder snel naar een rechter hoeven te stappen. Lichtkrant Ten slotte noemt Langeveld nog twee tenenkrommende voorbeelden van ambtelijke bedilzucht. Om een lichtkrant aan zijn theater te mogen bevestigen, moest Langeveld een vergunning aanvragen. De aanvraag kwam terug, omdat daarin niet was aangegeven hoe de lichtkrant zou worden bevestigd. Antwoord: met schroeven! Was goed. Waarna vervolgens de mededeling kwam dat de lichtkrant niet voldeed aan minimale eisen van welstand. En dat terwijl die lichtkrant in het ontwerp van niemand minder dan architect Hertzberger was opgenomen. Toen Hertzberger zelf een briefje hierover schreef, voldeed dezelfde lichtkrant op dezelfde plaats opeens wel aan minimale eisen van welstand. Het is trouwens al gek genoeg dat voor het ophangen van een lichtkrant een bouwvergunning nodig is, fulmineert Langeveld. Ook over de brandweer weet hij mee te praten. Die had verordonneerd dat van alle speakertjes van het calamiteitoproepsysteem in het theater het speakerdraadje moest worden geïsoleerd. Kosten: maar liefst 200.000 euro. Langeveld heeft de indruk dat vooral het middenniveau van de ambtenaren overlast veroorzaakt. Het liefst ziet hij ze transformeren van controleur naar adviseur.
Taaie materie Wat moet een bewindsvrouwe nu antwoorden op al dit soort ellende, waarvan iedereen wel inziet dat we ervan af moeten? Staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken doet een dappere poging. We zijn de afgelopen vier jaar bezig geweest om de regelgevende overheid te veranderen in een randvoorwaardenscheppende overheid, zegt ze, maar het is en blijft inderdaad een taaie materie. Toch zijn de veranderingen volgens haar wel merkbaar, ook bij de gemeenten. Er zijn afspraken gemaakt met de 31 grootste gemeenten, de G31, en dat begint te werken. Ook komen er steeds meer lokale convenanten met gemeenten, zoals in Midden-Brabant. Van Gennip noemt het belangrijk dat de kleinere gemeenten de intentie uitspreken om dit soort zaken gezamenlijk aan te pakken. Daardoor gaat tevens het competitie-element meespelen. Ze beseft echter ook wel dat één kabinetsperiode hiervoor niet voldoende is. Ze houdt haar gehoor verder voor dat het niet alleen de overheid is die regels
34
oplegt. Ook verzekeraars, brancheorganisaties, kamers van koophandel en dergelijke hebben daar een handje van. Het is zaak dat ook daar een snoeiproces op gang komt. We moeten ervoor zorgen, vervolgt ze, dat het verminderen van de regeldruk prioriteit wordt in de gemeenten. Ze verhaalt in dat verband van een ondernemer in Delft, die haar te kennen had gegeven heel blij te zijn met haar initiatieven op dit gebied. Tot haar verrassing zit diezelfde ondernemer nu ook in de zaal, en die wil graag even melden dat zijn blijdschap al snel was overgegaan. De staatssecretaris had namelijk haar hielen in Delft nog niet gelicht, of hij had een bedrijf op zijn dak gekregen dat was ingehuurd om eens een forse controle bij hem uit te voeren. Voor Van Gennip een teken dat we er nog lang niet zijn. Er is een cultuurverandering nodig en verkokering is wel het laatste dat we kunnen gebruiken. En daarvoor moeten we de ondernemer centraal zetten. Regels kunnen nog zo goed zijn bedoeld, ze kunnen tegenstrijdig zijn. Maar meer nog moet worden voorkomen dat er in de uitvoering complicaties ontstaan, want dan hebben we algauw met kafkaiaanse toestanden van doen. Voorts moeten we weerstand bieden aan de druk om alles te willen regelen, zegt Van Gennip, want een volledig risicoloze maatschappij is een utopie. Dat neemt niet weg dat we ook niet helemaal zonder regels kunnen; sommige zijn gewoon broodnodig. Maar probeer ze dan wel zo ‘light’ mogelijk te houden, besluit ze.
Niet te stoppen Terug naar de werkelijkheid van alledag. Want op de eerdere uitnodiging van Stevens om van hun hart geen moordkuil te maken, laten inleiders en overige aanwezigen zich in het daaropvolgende debat niet onbetuigd. Vanwege een tijdsklem hadden de inleiders zich een beetje moeten beperken, maar nu willen ze alsnog wel wat kwijt. Langeveld bijt het spits af door de verschillende behandeling van vrijwilligers door diverse belastingkantoren aan de kaak te stellen. En dat terwijl er een klip-en-klare regeling in de wet is opgenomen. En ook op andere punten wordt een verschillende interpretatie door de Belastingsdienst gesignaleerd. Niet te spreken is Langeveld voorts over auteursrechtenorganisatie Buma; dat is een monopolist die op eigen houtje de tarieven vaststelt en waarop geen controle mogelijk is. Op de vraag van Stevens of al die inningsorganisaties niet kunnen worden samengevoegd tot één heffingsorgaan van de overheid, antwoordt Van den Berg dat dit niet gaat omdat auteursrecht nu eenmaal geen belasting is, maar een vergoeding van de ene marktpartij aan de andere. Waarop Stevens riposteert dat de ondernemers er onderling soms dus ook een potje van maken. Niettemin moet de conclusie natuurlijk luiden dat het hele inningenstelsel best een stuk eenvoudiger kan.
35
De Jager spuit nog maar eens zijn gram over het gedoe rond bestemmingsplannen. Dat is zo’n dichtgeregelde materie dat je met een artikel 19-procedure volledig door de mangel wordt gehaald. Hij geeft als voorbeeld de gemeente Heemstede, waar hij pas te horen kreeg dat hij beter een half jaar kan wachten, omdat men het bestemmingsplan gaat wijzigen. Dat maakt hem volledig machteloos, want in de tussentijd valt er geen enkele vooruitgang te boeken. Een ondernemer zoekt altijd naar nieuwe kansen, maar die worden onbereikbaar als de overheid hem telkens klem zet. Regelingen als deze moeten volgens hem daarom veel globaler worden, met voldoende ruimte voor de ondernemer om te ondernemen. De Jager heeft het ook meegemaakt dat de gemeente zich verstopt achter het eigen apparaat. Omdat een vergunning maar niet wilde loskomen, vroeg hij de wethouder te spreken. Die wist hem vier maanden buiten de deur te houden. Als kleine ondernemer word je van het kastje naar de muur gestuurd, moppert hij. Stevens beaamt dat een bijkomend probleem dat van een goede communicatie is. Zo’n wethouder moet gewoon het lef hebben om de ondernemer te woord te staan. Een besluit of een weigering kan overigens zeer wel legitiem zijn, maar maak dan wel helder hoe men daartoe gekomen is. Hoe maak je nu goede afspraken over heldere communicatie? Doe je dat op centraal niveau met de VNG, dan kun je daar niet genoeg van op aan, want gemeenten zijn niet verplicht om deze centrale afspraken over te nemen. Te braaf Van den Berg merkt op dat ondernemers eigenlijk veel te braaf zijn; ze leggen zich te gemakkelijk ergens bij neer. Hij oppert vervolgens dat een ondernemer, na een controle te hebben gehad, de eerstvolgende controleur die langskomt maar van zijn erf moet jagen. Hij krijgt onmiddellijk repliek van Stevens, die meent dat je bij sommige ondernemers niet vaak genoeg kunt langsgaan. Daar ligt ook de kern van de toezichtergernis: bij bonafide bedrijven moet de controle zo beperkt mogelijk blijven, maar je moet bij wijze van spreken een heel leger van controleurs afsturen op bedrijven waarvan wordt vermoed dat ze malafide zijn. Insnoeren en uitroeien, roept Stevens er achteraan. Daarbij moet natuurlijk ook de overheid zelf bonafide zijn en de eigen sores niet op de ondernemer afwentelen; die moet bijvoorbeeld geen hinder ondervinden van het feit dat de ambtenaar die over de nachtvergunningen gaat, ziek is. Pikante opmerking is die van eerdergenoemde Delftse ondernemer. Hij claimt zijn bedrijf helemaal volgens de voorschriften te hebben (op)gebouwd, en toch krijgt hij telkens controleurs van de VWA over de vloer. Wat blijkt: die zeggen het ‘prettiger’ te vinden om bij hem langs te komen dan bij ondernemers van wie algemeen bekend is dat daar enig toezicht geen overbodige luxe is.
36
Structureel probleem Een horecaondernemer is er nog niet zo gerust op dat er werkelijk vaart achter de vermindering van de regeldruk wordt gezet, alle goede bedoelingen van de staatssecretaris ten spijt. Hoe kun je, zo vraagt hij zich af, van een provinciale of gemeentelijke ambtenaar verwachten dat hij zichzelf wegsaneert? Zeker op lokaal niveau gaat dat niet lukken. Kortom, we hebben hier te maken met een structureel probleem. Een ander voegt hieraan toe dat we moeten zien te komen tot een ondernemersgerichte aanpak, die één keer ten principale moet worden uitgevochten met de gemeente. Dat betekent dus dat op lokaal gebied het gevecht moet worden aangegaan, waarna ook landelijk het zogenoemde huis van Thorbecke kan worden aangepakt. Menig aanwezige neemt de eigen vereisten van de gemeenten op de korrel. Zo geeft de ene gemeente een zogenoemd veiligheidsstempel af voor de coulissen van een toneelvoorstelling, die niet geldig blijkt te zijn in een andere gemeente, waardoor daar de hele procedure weer van voren af aan kan beginnen. Eenzelfde ervaring wordt gemeld met neppistolen. Ook met betrekking tot lawaaioverlast kan elke gemeente haar eigen normen opleggen. Of neem het Van Goghmuseum: de deelgemeenteraad verbood een toegangsdeur aan de kant van het museumplein, waardoor bezoekers nu via de Paulus Potterstraat naar binnen moeten. Gemeenten moeten ook niet telkens het wiel willen uitvinden, luidt een reactie; ze kunnen best wat meer expertise uitwisselen. Hierop aanhakend wordt geopperd om voor het eerdergenoemd veiligheidsstempel als branche zelf voorstellen te doen en vervolgens te proberen daarover op landelijk niveau afspraken te maken. Ook ten aanzien van lawaai kan men proberen tot een landelijke norm te komen. Maar, zegt Stevens, wees voorzichtig met dit soort aanbevelingen. Want voor je het weet, heb je er weer een hele set regels bij. En dan niet van de overheid, maar van een nog lastiger in de hand te houden toezichtsorgaan. Oneigenlijke concurrentie Gevoelig onderwerp is de oneigenlijke concurrentie. De reguliere horeca is niet altijd even blij met de horeca-activiteiten van culturele instellingen. Maar, wordt opgemerkt, eventuele concurrentievervalsing moet onderling zijn op te lossen. In elk geval moet ervoor worden gewaakt dat regelgeving wordt misbruikt om concurrentie tegen te gaan. Men is het erover eens dat hier een gevoelige problematiek speelt en dat het zaak is daarvoor een modus vivendi te vinden. Anders ligt dat met de situatie waarin de gemeente regels oplegt waarmee ze zich als commerciële marktpartij in een voordelige positie manoeuvreert. Stevens noemt het werkelijk stuitende voorbeeld van een gemeente op wier grondgebied zich twee kampeerterreinen bevinden. Vervolgens verordonneert de gemeente dat toeristenbelasting wordt geheven bij die bedrijven die ten zuiden van de rivier zijn
37
gelegen. Laat nu toch de gemeentelijke camping ten noorden van de rivier liggen! Nog los van bedrijfseconomische motieven kan de dubbele agenda van een gemeente ook wel eens zijn ingegeven vanuit morele overwegingen. Die bepalen dan het beleid, terwijl dit beleid in tegenspraak is met wat landelijk is afgesproken. Zo kan een gemeente om religieuze redenen grote moeite hebben met de komst van speelautomaten. Terwijl aan alle voorwaarden wordt voldaan, werpt ze dan toch allerlei drempels op om die automaten te weren. De gemeente mag natuurlijk niet zeggen dat religieuze redenen hieraan ten grondslag liggen, maar dan verzint ze wel iets anders, merkt een aanwezige op. Een Lex Silencio – de regel dat een vergunning automatisch wordt verleend wanneer de vergunningverlener niet binnen een bepaalde termijn van zich laat horen – is niet het aangewezen middel om dubbele belangen uit te bannen. Een dergelijke regel is toch vooral gericht op de doorloopsnelheid van besluiten. Zonder een Lex silencio moet in elk geval de mogelijkheid worden gecreëerd om in voorkomende gevallen een schakel over te slaan, zodat de impasse kan worden doorbroken. Stevens maant met betrekking tot deze problematiek evenwel tot voorzichtigheid. Want een ambtenaar die onder tijdsdruk wordt gezet, is wellicht makkelijker geneigd om dan maar uit voorzichtigheidsoverwegingen te weigeren.
Ten slotte Het moge duidelijk zijn: de wereld van de cultuur en vrije tijd heeft het zwaar met het voldoen aan allerlei regels waarvan men vaak de zin niet inziet, of waarvan men ook wel eens vermoedt dat er onwil in het spel is. Veel kritiek valt opnieuw de gemeenten ten deel, maar dat moet na alle eerdere ondernemersdebatten geen verrassing meer heten. Het zal de rijksoverheid – als initiator van de wens om tot een forse reductie van administratieve lasten te komen – nog veel energie kosten om de lagere overheid bij de les te krijgen. Daarbij zal ze niet met een rol langs de zijlijn kunnen volstaan. Want dan is de kans groot dat de gemeentelijke autonomie opnieuw een spelbreker zal blijken te zijn.
38