1
Lesfiche ICO PRONTO Doelgroep: 1ste graad basisonderwijs
Thema: kleur
Deze lessenreeks gaat dieper in op kleur en gevoel. Hiervoor wordt vertrokken vanuit interculturele sprookjes. Hoort paars bij een kwade stiefmoeder of bij een mooie fee? Kan een slimme, wijze spin zwart zijn? Vragen waarop geen universele antwoorden bestaan. De lessenreeks biedt heel wat kansen om aan taalstimulering te werken. Doelstellingen 1. De leerlingen kunnen verwoorden dat kleur kan gebruikt worden om goede of slechte karakters weer te geven. 2. De leerlingen beleven plezier aan het vormgeven van een sprookjesfiguur. 3. De leerlingen beleven plezier aan het bedenken en vertellen van een eigen verhaal. 4. De leerlingen kunnen bij het ontwikkelen van een verhaal rekening houden met een aantal aandachtspunten: voorstelling van de personages, korte zinnen, een boeiend verhaal voor de anderen van de klas. 5. De leerlingen kunnen de bijvoeglijke naamwoorden: eng, griezelig, dapper, verdrietig, … (te kiezen door de leerkracht) in de juiste context gebruiken. Materiaal In bijlage: - infoblad 1: verhaal La Befana - infoblad 2: verhaal de Jamamba - infoblad 3: prenten interculturele sprookjesfiguren - infoblad 4: achtergrond interculturele sprookjesfiguren - werkblad 1: kleur de heks - werkblad 2: brainstorm verhaal Door de leerkracht te voorzien: - Kleurpotloden voor alle lln - Kaartjes met omschrijvingen van sprookjesfiguren (zelfgemaakt of uit deze lesfiche) - Om zelf verf te maken: mengpotjes, penselen, eieren, water, verpulverd krijt - A3- tekenpapier en potloden Eindtermen - WO 1.1 - MV 1.3, 1.4, 1.5, 6.3, 6.4, 6.5 - Ned 4.8, 5.1, 5.2, 5.3, 5.4
Lesfiche ICO Pronto - Thema kleur: eerste graad
©
2
Les 1: Welke kleur heeft de heks? Voor deze les is het handig dat de leerkracht samenwerkt met een (parallel)collega. Idealiter wordt de klas verdeeld in 2 groepen die elk een ander sprookje zullen horen. De leerkracht en parallelleerkracht verdelen hun klas in twee. In de ene klas blijft de helft van de kinderen zitten en komt de helft van de parallelklas erbij (andersom voor de parellelklas). De ene leerkracht leest het verhaal van La Befana (infoblad 1) voor, de parallelleerkracht het verhaal van de Jamamba (infoblad 2).
Tip De les biedt de kans om aan taalstimulering te doen. De leerkracht kan een aantal bijvoeglijke naamwoorden kiezen die hij/ zij graag wil bijbrengen. Ze worden hier voor het eerst aangebracht. De leerkracht kan er voor kiezen om even stil te staan bij de nieuwe bijvoeglijke naamwoorden. Het is bijvoorbeeld interessant om de kinderen de woorden te laten uitbeelden.
Nadat de leerkracht het verhaal voorgelezen heeft, nemen de kinderen hun kleurpotloden die ze mooi naast elkaar voor zich neerleggen. De De woorden komen terug in les twee en leerkracht schrijft enkele woorden op het bord die kunnen gelinkt worden moeten getekend worden in les drie. De woorden kunnen dus op verschillende aan La Befana/de Jamamba: lief, stout, bang, griezelig, eng, braaf, slim, manieren ingeoefend worden. dom, dapper, verdrietig,… De leerkracht vraagt: - Wat vind je van La Befana/de Jamamba? Bij elke omschrijving vraagt de leerkracht om een kleur(potlood) te nemen dat bij die omschrijving hoort. Een kind zegt bijv. dat ze de Jamamba griezelig vindt. De leerkracht vraagt dan ‘Welk kleur zou bij het woordje ‘griezelig’ passen? Neem het kleurpotlood in die kleur.’ De gekozen kleurpotloden worden opzij gelegd, de andere potloden verdwijnen in hun pennenzak. De kinderen krijgen werkblad 1 (Dit werkblad is hetzelfde in beide klassen. La Befana en de Jamamba zien er dus hetzelfde uit maar krijgen gewoon een andere kleur. Zo kan er in de tweede les maximaal gefocust worden op kleur.) en kleuren de heks met de gekozen kleurpotloden. Wanneer de kinderen klaar zijn met het inkleuren van werkblad 1 worden de kleuren bekeken. De kinderen kleurden allemaal dezelfde figuur in (La Befana/ de Jamamba). De leerkracht vraagt: - Heeft La Befana/de Jamamba op elke tekening dezelfde kleuren? - Welke kleur zien we veel terugkomen? - Hoe zou dat komen? - Welke kleur zien we weinig terug komen? (De leerkracht vraagt aan een kind dat een opvallende kleur koos, waarom hij/zij die kleur koos.)
Lesfiche ICO Pronto - Thema kleur: eerste graad
©
3
Les 2: Griezelige spinnen, lieve stiefmoeders, slimme tovenaars 1. La Befana en de Jamamba vergelijken De kinderen zitten allemaal terug in hun oorspronkelijke klas. De ene helft van de klas hoorde het verhaal van La Befana, de andere helft van de Jamamba. Elk kind kleurde de prent (werkblad 1) van hun gehoorde personage in. De werkbladen van de kinderen worden in twee verschillende groepen aan het bord gehangen. Alle prenten van La Befana respectievelijk de Jamamba hangen samen. De namen van de heksen worden boven de juiste bladen genoteerd. De leerkracht vraagt: - Kijk naar de tekeningen van La Befana. Welke kleuren zie je vaak terugkomen? (De leerkracht noteert de kleuren op het bord en turft het aantal keren dat de kleur voorkomt.) o Wie is La Befana? Wat deed ze in het verhaal? o Welke woorden horen bij La Befana? De leerkracht schrijft eventueel vooraf enkele woorden op het bord (lief, stout, bang, griezelig, eng, braaf, slim, dom, dapper, verdrietig,…) waaruit de leerlingen kunnen kiezen. De gekozen woorden worden op het bord bij La Befana geschreven. - Zie je dezelfde kleuren weerkomen bij Jamamba? o Wie is de Jamamba? Wat deed ze in het verhaal? o Welke woorden horen bij de Jamamba? De leerkracht schrijft eventueel vooraf enkele woorden op het bord (lief, stout, bang, griezelig, eng, braaf, slim, dom, dapper, verdrietig,…) waaruit de leerlingen kunnen kiezen. De gekozen woorden worden op het bord bij de Jamamba geschreven. - Zijn er verschillen in kleuren tussen La Befana en de Jamamba? - De heksen hebben dezelfde vorm en kregen enkel een andere kleur. Ziet de Jamamba er griezeliger uit dan La Befana? De prenten worden van het bord gehaald. Op het bord staan nu duidelijk de namen van de 2 figuren met daarbij de kleuren die veel gebruikt werden om hen in te kleuren. Bij deze kleuren staan nu ook een aantal bijvoeglijke naamwoorden die gelinkt zijn aan die kleur. De leerkracht vraagt nu wie ze als een goede figuur zouden omschrijven (La Befana) en wie als een slechte figuur (de Jamamba). De leerkracht noteert ook ‘goed’ en ‘slecht’ bij de betreffende figuur (Dit is belangrijk voor het vervolg van de les). Het kan zijn dat bij de Jamamba eerder donkere kleuren gekozen zijn. Kinderen die vaak Disneyfilms zien, zullen misschien onbewust de kleurencode die daar gebruikt wordt, overgenomen hebben. Heel waarschijnlijk zullen de kinderen alle mogelijke kleuren gebruiken voor beide heksen en kun je niet zomaar een algemeen besluit trekken. Kleur gekoppeld aan een emotie is een stuk cultureel bepaald (Denk bijvoorbeeld aan zwart of wit bij rouw) en tegelijk iets heel persoonlijks. De leerkracht trekt hier geen besluit maar wijst enkel op de feiten: welke kleuren komen waar voor en hoeveel keer komen ze voor.
2. Kleuren van andere sprookjesfiguren De kinderen gaan in een kring zitten. De leerkracht vertelt dat hij/zij nog prenten gezocht heeft van sprookjesfiguren. Hij/zij toont één voor één de prenten van infoblad 3. Bij elke prent vraagt de leerkracht:
Lesfiche ICO Pronto - Thema kleur: eerste graad
©
4
-
Zou dit een goede of slechte sprookjesfiguur zijn? Waarom? (De prent wordt in de gekozen categorie gehangen.) Welke kleuren heeft deze sprookjesfiguur? Komen deze kleuren vooral terug bij La Befana/ de Jamamba?
Wanneer alle prenten een plaatsje kregen, zegt de leerkracht: “Alle figuren kwamen in één van de twee kolommen ‘goed’ of ‘slecht’ terecht. Zouden deze omschrijvingen overeenkomen met de karakters van de figuren?”. De leerkracht neemt nu infoblad 4 en stelt de sprookjesfiguren voor. De leerkracht vraagt: - Over wie gaat dit? - Hangt deze figuur in de juiste kolom (slecht/goed)? - Welke kleuren kiezen tekenaars om een goed karakter weer te geven? Komt dit overeen met de kleuren die wij kozen voor La Befana? - Welke kleuren kiezen tekenaars om een slecht karakter weer te geven? Komt dit overeen met de kleuren die wij kozen voor de Jamamba? Donkere kleuren worden vaak geassocieerd met ‘slecht’. Toch kan je toch niet zomaar besluiten dat zwart iets ‘slechts’ weergeeft. De zwarte Afrikaanse spin Anasi is immers heel slim en wijs en duidelijk een goed figuur. Kleur gekoppeld aan een gevoel is een stuk cultureel bepaald maar tegelijk ook iets persoonlijks.
Lesfiche ICO Pronto - Thema kleur: eerste graad
©
5
Les 3 Zelf sprookjesfiguren creëren met zelfgemaakte verf Elke leerling krijgt van de leerkracht een figuur die hij/zij zal moeten tekenen. Er zullen telkens 2 kinderen zijn die dezelfde figuur moeten schilderen maar bij elk van die figuren zal er een ander bijvoeglijk naamwoord horen. Enkele voorbeelden (De leerkracht kiest zelf welke woorden voor zijn/haar klas interessant zijn.): een lieve wolf
een boze wolf
een slimme slang
een domme slang
een zachte poes
een kale poes
een enge stiefzoon
een leuke stiefzoon
een propere reus
een stinkende reus
een slappe mier
een sterke mier
een braaf paard
een wild paard
een goede draak
een slechte draak
een sprekende auto
een huilende auto
een strenge meester
een lieve meester
een sterke prins
een stoute prins
een zachte beer
een vieze beer
een mooie mama
een lelijke mama
een natte salamander
een droge salamander
De kinderen geven aan welke verf ze nodig hebben om hun figuur te kunnen tekenen. De kinderen gaan in groepjes zelf deze verf maken. Elke groep maakt enkele kleuren zodat in het totaal voldoende verf is voor alle kinderen. Welk groepje welke kleur maakt kan bepaald worden door de kleuren die de kinderen zelf aangeven nodig te hebben.
Weetje Voorafgaand aan de ontwikkeling van deze lessen deden we een brainstorm met kinderen over het thema ‘kleur’. De activiteit ‘verf maken’ is een ideetje van deze kinderen.
Stappenplan verf maken: - Neem 2 eieren per kleur. - Splits het eigeel van het eiwit. - Voeg bij het eigeel krijtpoeder (verpulverd krijt) van de kleur die de verf moet krijgen: - Voor witte verf kan je kwark of volle melk gebruiken.
Wanneer de verf gemaakt is, kunnen de kinderen individueel aan het werk. Elk kind maakt een tekening op A3papier van de sprookjesfiguur die ze op kun kaartje terugvinden. Ze tekenen de figuur eerst met schrijfpotlood en kleuren de figuur in met de zelfgemaakte verf.
Lesfiche ICO Pronto - Thema kleur: eerste graad
©
6
Les 4: Een eigen sprookje De kinderen gaan in duo’s samen zitten. Elkeen heeft de prent van zijn sprookjesfiguur voor zich liggen. De kinderen krijgen de opdracht zelf een verhaal te bedenken waar de andere kinderen graag naar zullen luisteren. Ze gaan een verhaal bedenken door in duo’s te brainstormen. De kinderen kunnen tijdens de brainstorm per opdracht iets noteren of tekenen op werkblad 2. Op werkblad 2 staat een voorbeeld met twee fictieve figuren. Het is de bedoeling dat de kinderen met hun eigen getekende sprookjesfiguren hetzelfde doen. Ondertussen gaat de leerkracht rond en stelt inspirerende vragen. Een aantal aandachtspunten die de leerkracht kan meegeven aan de kinderen: - Zorg voor korte (goedgebouwde) zinnen. - Maak het verhaal niet te lang. - Verdeel wie wat zegt. - Oefen het verhaal voor je het voor de klas brengt.
1. Brainstormen rond de personages De kinderen bekijken hun personages en bedenken enkele karaktereigenschappen voor de personages. - Wat kan … goed? - Wat kan … niet goed? - Wat doet… graag? - Wat doet hij niet graag? - Wat is … lievelingsplek? - …
2. Personages ontmoeten elkaar Wat zou er gebeuren als de personages elkaar ontmoeten? Wat zouden ze doen? Wat zouden ze tegen elkaar zeggen?
3. Hoe zou het eindigen? Zou de ontmoeting goed of slecht aflopen? Hoe?
4. Maak een verhaal De kinderen verzinnen nu een verhaal waar de klas graag naar zal luisteren. Ze hoeven dit verhaal niet neer te schrijven. Ze kunnen werkblad 2 gebruiken als ondersteuning om het verhaal te vertellen. - Stel de personages voor. - Vertel wat er gebeurt als de personages elkaar ontmoeten. - Vertel hoe die ontmoeting afloopt.
5. Verhaal vertellen Hierna mogen de kinderen hun verhaal aan de klas vertellen. Het is het meest interessant om hen dat niet allemaal tegelijk te laten doen maar om een moment af te spreken wanneer ze hun verhaal mogen voorstellen (Bijvoorbeeld: elke dag voor het naar huis gaan mogen 2 duo’s hun verhaal vertellen.). De leerkracht voorziet vooraf telkens nog even voorbereidingstijd zodat ze het verhaal mooi kunnen vertellen.
Lesfiche ICO Pronto - Thema kleur: eerste graad
Tip De leerkracht kan telkens voor het verhaal wordt verteld, de hoofdpersonages (tekening) al eens laten zien en op basis van de kleuren de kinderen laten voorspellen of het om goede of slechte karakters gaat. Hun voorspellingen kunnen dan in de nabespreking bekeken worden.
©
7
Nabespreking bij de verhalen: - Wat vond je van het verhaal? - Waren de figuren ‘goede’ of ‘slechte’ figuren? Waarom? Kun je dat onmiddellijk merken aan de kleur van de tekening? - Werden er korte zinnen gebruikt?
Lesfiche ICO Pronto - Thema kleur: eerste graad
©