Dienst enquêtes, leefstijl en chronische ziekten
Belgisch nationaal drugsrapport 2014 Nieuwe Ontwikkelingen en Trends
Belgisch nationaal drugsrapport 2014 (data 2013) Nieuwe Ontwikkelingen en Trends
Wetenschappelijk instituut volksgezondheid (WIV-ISP) Operationele Directie Volksgezondheid en Surveillance Dienst enquêtes, leefstijl en chronische ziekten Programma Drugs Julliette Wytsmanstraat 14 | 1050 Brussel | België Volksgezondheid & Surveillance | Februari 2015 | Brussel, België
Editors Lies Gremeaux Els Plettinckx Auteurs Belgisch waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (BMCDDA) – Programma Drugs Jérôme Antoine Peter Blanckaert Karin De Ridder Lies Gremeaux Els Plettinckx Externe Experten Lucia Casero EUROTOX asbl (Socio-epidemiologisch waarnemingscentrum voor alcohol en drugs in de Federatie Wallonië-Brussel) Fred Laudens VAD vzw (Vereniging voor alcohol- en andere drugsproblemen) Freya Vander Laenen Vakgroep Strafrecht en Criminologie, Institute for International Research on Criminal Policy (IRCP), Universiteit Gent
Contact E-mail:
[email protected] Website: drugs.wiv-isp.be
Dit document is beschikbaar op de website van het Programma Drugs (drugs.wiv-isp.be) en de algemene website van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (www.wiv-isp.be).
Gelieve volgende referentie te gebruiken: Plettinckx, E., Antoine, J., Blanckaert, P., De Ridder, K., Vander Laenen, F., Laudens, F., Casero, L. & Gremeaux, L. (2014). Belgisch Nationaal drugsreport 2014, Nieuwe Ontwikkelingen en Trends. WIV-ISP, Brussels.
Vertaling Tradas language solutions
Layout Nathalie da Costa Maya, CDCS vzw
© WIV-ISP, Brussel 2015 Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters Depotnummer: D/2015/2505/06
www.wiv-isp.be
Raad van bestuur van het EMCDDA M. Claude GILLARD, Juridisch adviseur, Hoofd van het Departement strafrecht, Directeur-generaal wetgeving van de Federale Overheidsdienst Justitie M. Vladimir MARTENS, Plaatsvervangend Directeur-generaal, Administratie van de Franse Gemeenschap Wetenschappelijk Comité van het EMCDDA Prof. Dr. Brice DE RUYVER, Hoogleraar in het domein van Strafrecht, Universiteit Gent, Directeur Institute for International Research on Criminal Policy (IRCP), Universiteit Gent Ministers betrokken in het globale en geïntegreerde drugbeleid in België 2013-2014 Voor de Federale Overheid: M. Elio DI RUPO, Premier. Mevr. Laurette ONKELINX, Vicepremier en Minister van Volksgezondheid en Sociale zaken, belast met Beleris en de Federale Culturele Instellingen. Mevr. Joelle MILQUET, Vicepremier en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. M. Didier REYNDERS, Vicepremier en Minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. M. Steven VANACKERE, Vicepremier en Minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. M. Vincent VAN QUICKENBORNE, Vicepremier en Minister van Pensioenen. M. Johan VANDE LANOTTE, Vicepremier en Minister van Economie, Consumentenzaken en Noordzee. Mevr. Sabine LARUELLE, Minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw. M. Pieter DE CREM, Minister van Landsverdediging. M. Paul MAGNETTE, Minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden. Mevr. Annemie TURTELBOOM, Minister van Justitie. M. Olivier CHASTEL, Minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging. Mevr. Monica DE CONINCK, Minister van Werk. M. Philippe COURARD, Staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico’s.
M. Melchior WATHELET, Staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie, Mobiliteit en staatshervorming. M. Servais VERHERSTRAETEN, Staatssecretaris voor Staatshervorming en Regie der Gebouwen. Mevr. Maggie DE BLOCK, Staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke integratie. M. Hendrik BOGAERT, Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten. M. John COMBREZ, Staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en fiscale fraude. Voor het Waalse Gewest: M. Paul FURLAN, Minister van Lokale Besturen, Steden, Huisvesting en Energie. Mevr. Eliane TILLIEUX, Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen. Voor de Federatie Wallonië-Brussel: Mevr. Fadila LAANAN, Minister van Cultuur, het Adiovisuele, Gezondheid en Gelijke kansen. Voor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest: M. Jo VANDEURZEN, Minister van Welzijn, Gezondheid en Gezin. Voor de Franse Gemeenschap: Mevr. Eliane Tillieux, Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen. Voor de Duitstalige Gemeenschap: M. Harald MOLLERS, Minister van Gezin, Volksgezondheid en Sociale Aangelegenheden. Voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie: Mevr. Céline Fremault, Lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (COCOM), belast met Gezondheidsbeleid en het Openbaar Ambte M. Guy Vanhengel, Lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (COCOM), belast met Gezondheidsbeleid, Financiën, Budget en Buitenlandse Zaken. Voor de Franse Gemeenschapscommissie: Mevr. Céline Fremault, Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF), belast met het Openbaar Ambt, Gezondheidsbeleid en Beroepsopleiding van de Middenklassen.
INHOUDSTAFEL
I n h o u d s ta f e l
Samenvatting
6
9
Hoofdstuk 1. Drugbeleid: wetgeving, strategieën en economische analyse 1. Inleiding 2. Juridisch kader 2.1. Aanpassing van de Belgische drugswet van 1921 3. Nationaal actieplan, strategie, evaluatie en coördinatie 3.1. Nationaal actieplan en/of strategie 3.2. Evaluatie van het federale drugsbeleid 3.3. Coördinatieregelingen 4. Uitdagingen en kansen
13 13 15 15 17 17 19 23 28
Hoofdstuk 2. Drugsgebruik onder de algemene bevolking en specifieke doelgroepen 1. Inleiding 2. Drugsgebruik onder de algemene populatie 3. Drugsgebruik in de school en jeugdpopulatie 3.1. Drugsgebruik onder Belgische middelbare scholieren 3.2. Drugsgebruik onder studenten aan de Vlaamse universiteiten en hogescholen 3.3. Europese studie over jongeren en drugs 4. Drugsgebruik in gerichte groepen / settings op nationaal en lokaal niveau 4.1. Drugsgebruik in recreationele settings in België 5. Conclusie
33 33 34 35 35 38 40 42 42 44
Hoofdstuk 3. Preventie 1. Inleiding 2. Universele preventie 2.1. School 2.2. Gezin 2.3. Gemeenschap 3. Selectieve preventie in risicogroepen en -milieus 3.1. Risicogroepen 3.2. Risicogezinnen 3.3. Recreationele settings 4. Geïndiceerde preventie 4.1. Screening en korte interventie 4.2. Vroeginterventie 4.3. Zelfzorg en zelfhulp 5. Nationale en lokale mediacampagnes 6. Conclusie
47 47 50 50 53 54 59 59 61 63 66 66 67 68 69 71
Hoofdstuk 4. Hoog risico drugsgebruikers 1. Inleiding 2. Prevalentie en trends bij hoog risico drugsgebruikers 2.1. Schatting van de prevalentie van hoog risico drugsgebruik 2.2. Waargenomen trends 3. Kenmerken van drugsgebruikers met een hoog risico 3.1. Injecterende drugsgebruikers in contact met spuitenruilprogramma’s in de Vlaamse Gemeenschap 3.2. Drugsgebruikers die in de Franse Gemeenschap op straat werden gerekruteerd 4. Conclusie
73 73 74 74 79 79 79 80 81
85 85 86 86 87 91 93 94 95 97 97 98 98 99
Hoofdstuk 6. Gezondheidscorrelaten en gevolgen 1. Inleiding 2. Drugsgerelateerde infectieziekten 2.1. HIV/AIDS en virale hepatitis 2.2. Syfilis en tuberculose 2.3. Gedragsgegevens 3. Andere drugsgerelateerde gezondheidscorrelaten en gevolgen 3.1. Niet-fatale overdosissen en drugsgerelateerde noodgevallen 3.2. Andere relevante onderwerpen 4. Drugsgerelateerde sterfgevallen en mortaliteit van drugsgebruikers 4.1. Drugsgerelateerde sterfgevallen in de algemene bevolking 4.2. Drugsgerelateerde sterfgevallen geregistreerd door het Belgische Early Warning System on Drugs 5. Conclusie
101 101 101 101 104 106 109 109 110 112 112
Hoofdstuk 7. Antwoorden op de gezondheidscorrelaten en gevolgen 1. Inleiding 2. Preventie van drugsgerelateerde noodsituaties en vermindering van drugsgerelateerde sterfgevallen 2.1. Preventie van drugsgerelateerde noodgevallen via crisiszorgdiensten 2.2. Preventie en vermindering van niet-fatale overdosissen en drugsgerelateerde sterfgevallen 3. Preventie en behandeling van drugsgerelateerde infectieziekten 3.1. Spuitenruilprogramma’s 3.2. Hepatitis C-virusbehandeling onder injecterende drugsgebruikers 3.3. Preventie en behandeling van drugsgerelateerde infectieziekten in de gevangenis 4. Conclusie
117 117
Hoofdstuk 8. Sociale correlaten en sociale re-integratie 1. Inleiding 2. Sociale uitsluiting en drugsgebruik 2.1. Sociale uitsluiting onder drugsgebruikers 2.2. Drugsgebruik in sociaal uitgesloten groepen 3. Sociale re-integratie 3.1. Huisvesting 3.2. Onderwijs & opleiding 3.3. Werkgelegenheid 3.4. Vrijetijdsactiviteiten 4. Conclusie
131 131 132 132 134 136 136 139 140 141 142
113 114
118 118 120 123 123 126 128 128
I n h o u d s ta f e l
Hoofdstuk 5. Drugsgerelateerde behandeling: behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid 1. Inleiding 2. Drugsgerelateerde behandeling in België 2.1. Beleid en coördinatie 2.2. Organisatie en beschikbaarheid van drugsbehandeling 2.3. Gegevens over de behandelingsvraag 2.4. Behandelingsmanieren 2.5. Kwaliteitsgarantie van de drugsbehandelingsdiensten 3. Trends 4. Nieuwe ontwikkelingen 4.1. Jongeren met een problematisch cannabisgebruik – Het INCANT-project 4.2. Begeleide heroïnebehandeling – Het Tadam-project 4.3. Analyse en optimalisatie van substitutietherapie – Het SUBANOP-project 5. Conclusie
7
I n h o u d s ta f e l
Hoofdstuk 9. Drugsgerelateerde criminaliteit, preventie van drugsgerelateerde criminaliteit en gevangenissen 1. Inleiding 2. Drugsgerelateerde criminaliteit 2.1. Drugsdelicten 2.2. Andere drugsgerelateerde delicten 3. Preventie van drugsgerelateerde criminaliteit 4. Interventies in het strafrechtelijk systeem 4.1. Alternatieven voor gevangenis 4.2. Andere interventies in het strafrechtelijk systeem 5. Reacties op drugsgerelateerde gezondheidsproblemen in gevangenissen 5.1. Drugsbehandeling 5.2. Preventie en beperking van drugsgerelateerde schade 5.3. Preventie, behandeling en verzorging van infectieziekten 5.4. Preventie van risico op overdosis 6. Re-integratie van drugsgebruikers na vrijlating uit de gevangenis 6.1. Sociale diensten voor drugsgebruikers in de gevangenis 6.2. Centrale aanmeldingspunten 7. Conclusie
8
143 143 144 144 147 149 150 150 153 156 157 159 160 160 160 160 161 162
Hoofdstuk 10. De drugsmarkt 1. Inleiding 2. Aanbod aan en binnen het land 2.1. Herkomst van drugs: de nationale versus de geïmporteerde productie 2.2. Trafiekpatronen, nationale en internationale stromen, routes, modi operandi, en de organisatie van de binnenlandse drugsmarkten 3. Inbeslagnames 3.1. Hoeveelheden en aantal inbeslagnames van illegale drugs 3.2. Hoeveelheden en aantallen van precursoren gebruikt bij de vervaardiging van illegale drugs 3.3. Aantal ontmantelde drugsproductielocaties, beschrijving van de productiemethoden en precieze aard van de illegale drugs die er werden vervaardigd 4. Prijs / zuiverheid 4.1. Prijs van illegale drugs in de retail en de groothandel 4.2. Zuiverheid/sterkte van illegale drugs 4.3. Samenstelling van illegale drugs en drugstabletten 5. Conclusie
165 165 165 165
Auteurs
191
Bibliografie
192
Alfabetische lijst van relevante internet adressen en databanken
203
Bijlagen Bijlage 1: Lijst van afkortingen Bijlage 2: Lijst van tabellen Bijlage 3: Lijst van Figuren Bijlage 4: Lijst van volledige referenties van wetgeving in de originele taal
205 205 208 210 212
166 168 168 173 174 178 178 181 185 189
SAMENVATTING Drugsbeleid: wetgeving, strategieën en economische analyse In het kader van de verdere ontwikkeling van een globaal en geïntegreerd drugsbeleid werd de Belgische drugswetgeving van 1921 aangepast om de snelle ontwikkeling van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) tegen te gaan. Bovendien zijn drugsgebruikers één van de doelgroepen van het nationale hivplan voor 2014-2019. Het federale wetenschapsbeleid ondersteunde onder meer 1) de ontwikkeling van specifieke richtlijnen voor drugpreventie en -behandeling van kinderen en jongeren, en 2) de verbetering van de effectiviteit en de efficiëntie van de Drugbehandelingskamer in Gent. Daarnaast werd een ad-hocwerkgroep opgericht door de Algemene Cel Drugsbeleid, bestaande uit verschillende deskundigen in het veld, om een globale evaluatie op te maken van het Belgische cannabisbeleid.
Drugsgebruik onder de algemene bevolking en specifieke doelgroepen
Preventie Drugspreventie richt zich op de algemene bevolking, scholen, gezinnen, risicogroepen en feestgangers. Aangezien de federale regering geen verantwo ordelijkheid voor het drugpreventiebeleid draagt, beschrijft hoofdstuk 3 de verschillende initiatieven in de Vlaamse Gemeenschap, de regio Wallonië-Brussel en de Duitstalige Gemeenschap. Alcohol en illegale drugs blijven veruit de meest voorkomende stoffen in de preventie van verslavingen. De meeste preventieinitiatieven worden geïmplementeerd voor meerdere jaren en elk jaar verlengd. Toch werd in 2013 een nieuw preventieproject opgestart, dat gericht is op de ouders van etnische minderheden. Het belangrijkste doel van dit project is om de ouderlijke vaardigheden te verbeteren met betrekking tot roken, alcohol en drugs.
S a m e n vat t i n g
Drugsgebruik bij specifieke doelgroepen, zoals studenten, jongeren en feestgangers, wordt beschreven in hoofdstuk 2. Aangezien verschillende studies verschillende opzetten gebruiken, zijn de resultaten ook verschillend en niet altijd vergelijkbaar. Over het algemeen blijft cannabis de meest gebruikte drug. Sinds 2006 wordt echter een dalende trend gezien in het cannabisgebruik. Het gebruik van andere psychoactieve stoffen dan cannabis werd meestal gemeld door oudere gebruikers, en was veel beperkter. Het gebruik van NPS blijft over het algemeen laag.
9
Drugsgebruikers met een hoog risico Hoog risico druggebruik wordt door de huidige EMCDDA-definitie omschreven als ‘terugkerend drugsgebruik dat werkelijke schade toebrengt aan de persoon of de persoon een grote kans of risico geeft op het oplopen van dergelijke schade’. Op basis van de hiv-wegingsmethode werd geschat dat 3,4 op de 1000 volwassenen in 2012 ooit drugs hebben geïnjecteerd. Deze prevalentieschatting is stabiel gebleven sinds 2004. Hoofdstuk 4 richt zich op 1) de schatting van ooit-injecterend drugsgebruik in België, 2) het problematische drugsgebruik bij studenten in het hoger onderwijs en 3) meervoudig en injecterend drugsgebruik bij feestgangers. De meest zorgwekkende bevinding is de duidelijke zeer jonge beginleeftijd waarop wordt geïnjecteerd: de helft van de injecterende drugsgebruikers is begonnen vóór de leeftijd van 21 jaar, en 15% van de deelnemers was zelfs jonger dan 15 jaar. Bij de huidige injecterende drugsgebruikers in de Vlaamse en de Franse Gemeenschap waren opiaten en cocaïne nog steeds de meest populaire injectiedrugs. Het gebruik van drugscocktails en de injectie van methadon is gestegen ten opzichte van 2012.
S a m e n vat t i n g
Drugsgerelateerde behandeling behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
10
In termen van diversiteit van de behandelingsvoorzieningen heeft België verschillende soorten ambulante programma’s, variërend van laagdrempelige initiatieven voor gemarginaliseerde mensen tot algemene geestelijke gezondheidszorg en gespecialiseerde dagcentra. Klinische programma’s zijn onderverdeeld in ziekenhuisprogramma’s (psychiatrisch of algemeen), crisiscentra die meer bezig zijn met detoxificatie en langdurige residentiële zorg. Daarnaast worden verschillende behandelingsmanieren gewijd aan enkele specifieke groepen drugsgebruikers, zoals patiënten met een dubbele diagnose en noodsituaties. In 2013 gingen in totaal 9.192 patiënten in behandeling voor illegale stoffen, met een gelijk aantal voor het gebruik van opiaten en cannabis als belangrijkste reden voor behandeling. In de afgelopen twee jaar is een sterke stijging waargenomen in het aantal patiënten dat in behandeling gaat voor cannabismisbruik, terwijl een daling te zien is bij de gebruikers van opiaten. De kenmerken van de patiënten tussen deze verschillende gebruikersgroepen zijn zeer verschillend, zowel op sociaaleconomisch vlak als met betrekking tot hun consumptiegerelateerd risicogedrag. Het aantal cliënten dat methadon of buprenorfine krijgt in België is relatief stabiel in de tijd. Er werd zelfs een lichte daling gezien van het aantal methadonbehandelingen. Tot slot komen in dit hoofdstuk ook een aantal proefprojecten aan bod die werden uitgevoerd om aanbevelingen te kunnen formuleren over de ontwikkeling van verdere gespecialiseerde behandeling.
Gezondheidscorrelaten en gevolgen Gezondheidscorrelaten en gevolgen van middelengebruik wordt beschreven in hoofdstuk 6. De meest relevante infectieziekten worden opgevolgd, zoals hiv, hepatitis B en C, syfilis en tuberculose. De overdracht van besmettelijke ziekten wordt meestal gekoppeld aan riskant injecteergedrag. Op basis van diagnostische serologische testen van ooit-injecterende drugsgebruikers in behandeling en van andere diagnostische instellingen, lijkt de prevalentie van deze infectieziekten het afgelopen decennium stabiel te blijven. Hoewel naalduitwisselingsprogramma’s ertoe hebben bijgedragen dat minder mensen melden dat ze naalden of spuiten delen, delen veel injecterende drugsgebruikers nog altijd ander injectiemateriaal, zoals lepels, filters en water. Dat kan verklaren waarom de prevalentie van hepatitis C niet daalt. Bovendien komt de prevalentie van een psychiatrische comorbiditeit bij illegale middelengebruikers nog steeds heel vaak voor, hoewel ze de voorbije jaren stabiel bleef. Tot slot werd in 2010 een daling van drugsgerelateerde sterfgevallen waargenomen in België, vooral in het Waalse Gewest, een trend die in lijn ligt met andere Europese landen.
In België zijn verschillende diensten beschikbaar om acute drugsgerelateerde schade en gezondheidsproblemen te behandelen. In 2013 werden 916 patiënten opgenomen in crisisinterventiecentra, georganiseerd door gespecialiseerde drugsbehandelingscentra. De meeste patiënten die een crisis doormaken, zijn regelmatige polydrugsgebruikers. Het gebruik van opiaten is de tweede meest genoemde reden. Daarnaast werden hooggedoseerde ecstasytabletten vermeld. De MDMA-niveaus in ecstasypillen zijn de afgelopen jaren bijna verdubbeld en houden een alarmerend hoog risico in op toxiciteitssymptomen en zelfs sterfgevallen. Daarom blijven drugspreventie en schadebeperkende diensten belangrijke benaderingen voor de publieke bewustmaking over de mogelijke gevaarlijke samenstellingen van illegale drugs en NPS. Het aantal gerecupereerde spuiten via spuitenruilprogramma’s bleef stabiel tot licht dalend. In verhouding tot deze bevindingen bleef de opname voor de behandeling van infectieziekten laag bij injecterende drugsgebruikers.
Sociale correlaten en sociale re-integratie Veel problematische drugsgebruikers in Europa hebben onvervulde sociale behoeften in verband met hun woonsituatie, opleidingsniveau of arbeidsstatus. Het aantal personen met een lager opleidingsniveau en het aantal werklozen is veel hoger in de populatie van behandelde drugsgebruikers in vergelijking met de algemene bevolking. Sociale re-integratie is daarom een belangrijk aspect van een volledig herstel van een drugsverslaving.
S a m e n vat t i n g
Reacties op de gezondheidscorrelaten en gevolgen
11
De meeste re-integratie-initiatieven in België hebben tot doel om de woonsituatie te verbeteren. Eén op de tien drugsgebruikers in behandeling leeft immers in een onstabiele woonsituatie. Woningbouwprojecten, zoals Housing First, zijn opgericht om tijdelijke huisvesting te regelen voor (ex-) drugsgebruikers zonder enige vereisten van soberheid, therapietrouw en andere belemmeringen voor het verkrijgen van huisvesting. Bovendien wordt de sociale re-integratie bevorderd door nieuwe perspectieven te creëren met betrekking tot de arbeidssituatie van deze doelgroep. Georganiseerde en begeleide vrijetijdsbesteding ten slotte biedt mogelijkheden tot sociale interacties en het opbouwen van een sociaal netwerk.
Drugsgerelateerde criminaliteit, preventie van drugsgerelateerde criminaliteit en gevangenis
S a m e n vat t i n g
Op basis van de analyse van gegevens van wetshandhaving is de overgrote meerderheid van drugsdelicten afkomstig van de vraagzijde. Bij bestuurders wordt een stijgende prevalentie vastgesteld van amfetaminegebruik in combinatie met cocaïne, cannabis of opiaten. De analyse van de interventies in het strafrechtelijk systeem geven aan dat er meer drugsgerelateerde vonnissen door de rechtbank worden uitgesproken en dat de drugsgerelateerde opschortingen lichtjes dalen. Bovendien is het totale aantal alternatieve straffen opnieuw gedaald. Hoewel de gevangenissen overbevolkt zijn, zijn er de afgelopen jaren steeds meer drugsgerelateerde detenties geregistreerd. Nochtans is de gezondheidszorg (gespecialiseerde drugbehandeling in het bijzonder) in de gevangenis beperkt. Als gevolg van de economische crisis en de daarmee gepaard gaande besparingen is de capaciteit van drugsgerelateerde behandelingsdiensten in de gevangenissen ook verminderd.
12
De drugsmarkt Hoewel België een klein land is, speelt het een belangrijke rol als productieland voor cannabis en synthetische drugs (vooral amfetamine en MDMA). De afgelopen twee jaar is België ook een rol beginnen spelen in de productie en distributie van NPS. Via de grote haven van Antwerpen en de nationale luchthaven wordt vanuit België cocaïne geïmporteerd en geëxporteerd. In 2013 zijn de inbeslagnames van drugs toegenomen, zowel in aantal als hoeveelheid. Het aantal ontmantelde laboratoria voor de productie van synthetische drugs bereikte een nooit gezien record. Voor het eerst werden aanzienlijke hoeveelheden methamfetamine in beslag genomen (38 kg versus 3 kg in 2012). Door de hoge beschikbaarheid en de hoge productiecapaciteit zijn de prijzen van drugs in België doorgaans laag in vergelijking met andere EUlidstaten. In vergelijking met voorgaande jaren zijn er nochtans geen significante prijsveranderingen gezien. Een ander gevolg van deze productiecapaciteit blijft de hoge zuiverheid en kwaliteit van drugs in België. Dat geldt vooral voor ecstasytabletten.
HOOFDSTUK 1. DRUGBELEID: WETGEVING, STRATEGIEËN EN ECONOMISCHE ANALYSE Plettinckx E., Blanckaert P. en Gremeaux L.
• Het nationale actieplan voor een geïntegreerd hiv-beleid bestaat uit duidelijke acties in verband met (intraveneus) drugsgebruik. Dit plan kan een trigger zijn voor de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd beleid waarin beleidsmakers, professionals en patiënten betrokken zijn. • Er zijn nieuwe praktijkrichtlijnen beschikbaar voor de detectie, preventie en behandeling van middelenmisbruik bij kinderen en jongeren, gevalideerd door het Belgisch centrum voor evidence-based medicine. • Door de zesde staatshervorming, die belangrijke voorzieningen voor drugbehandeling overdraagt aan de Gemeenschappen en de Gewesten, is het verslavingsfonds een gefedereerd project geworden. Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid blijft voorlopig verantwoordelijk voor het TDI-project om nationale en Europese vergelijkbare gegevens te waarborgen.
1. Inleiding De implementatie van de Gemeenschappelijke verklaring van 25 januari 2010 van de Interministeriële Conferentie Drugs (B.S./M.B. 15.04.2010) werd voortgezet in 2013-2014. Deze implementatie heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het internationale en Europese beleid en in nauwe samenwerking met het werkveld en de betrokken burgers. De Gemeenschappelijke verklaring is gebaseerd op de Federale Drugsnota van 2001, die een globaal en geïntegreerd drugsbeleid in België op poten zette (B.S./M.B. 15.04.2010). Deze Federale Nota Drugs is vooral gericht op illegale drugs. De snelle toename van de recent ontdekte nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) maakt echter de aanpassing van de Belgische drugswet van 1921 noodzakelijk (paragraaf 2.1). Behalve illegale drugs en NPS pakt het Belgische drugsbeleid ook het gebruik van alcohol aan. Na de oproep van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om het schadelijke gebruik van alcohol te beperken, kreeg dit onderwerp
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
• De wet van 7 februari 2014 stelt de Belgische drugswetgeving van 1921 bij door een generieke classificatie te bepalen om psychoactieve stoffen te controleren, voorbereidende handelingen strafbaar te stellen, en de onmiddellijke vernietiging van in beslag genomen drugs en materiaal mogelijk te maken.
13
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
aandacht in Europa en België. In 2008 werd een gemeenschappelijke verklaring van de ministers van Volksgezondheid goedgekeurd over het alcoholbeleid in België. Het aanhoudende schadelijke gebruik van alcohol maakte een Nationaal Alcohol Plan (NAP) 2014-2018 echter noodzakelijk. Een conceptversie van een meer globale aanpak, waaronder andere domeinen dan volksgezondheid, werd opgericht in 2013 (paragraaf 3.1.1). Dit NAP 2014-2018 werd later echter verworpen. In 2013 werden de ontwikkeling van een nationaal actieplan 20142019 voor een geïntegreerd hiv-beleid (paragraaf 3.1.2) en de veiligheids- en preventieplannen 2014-2017 (paragraaf 3.1.3) afgerond.
14
De Federale Nota Drugs benadrukte het belang van zowel de werkzaamheid als de efficiëntie van de behandeling met geneesmiddelen. Als gevolg hiervan geeft het onderzoeksprogramma over drugs van het Belgisch Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) jaarlijkse financiële steun voor diverse projecten die bijdragen aan de evaluatie van het globale en geïntegreerde drugsbeleid in België. Zo werden in 2013 onder meer twee evaluatiestudies afgewerkt (paragraaf 3.2.1). Het project ADAPT-YOUTH beschreef aanpassingen van praktijkrichtlijnen voor de detectie, preventie en behandeling van middelenmisbruik bij kinderen en jongeren (Hannes et al., 2011). Een tweede project resulteerde in een kwalitatieve outcome-evaluatie van de Drugbehandelingskamer in Gent (QUALECT) (Vander Laenen et al., 2013). Op verzoek van de minister van Volksgezondheid werd ook een werkgroep opgericht voor de evaluatie van het Belgische cannabisbeleid (paragraaf 3.2.2). Aangezien verschillende ministeries en diensten zijn betrokken bij de organisatie van drugbehandeling in België, zijn verschillende initiatieven die belangrijk zijn voor het Belgische drugsbeleid, beschreven in de Gemeenschappelijke verklaring van 25 januari 2010. Specifiek werden hieruit twee initiatieven genoemd om de follow-up van de Belgische drugbehandeling te bevorderen en te garanderen (paragraaf 3.3). Als eerste werd het verslavingsfonds aangesteld voor de financiering van innovatieve proefprojecten voor de ontwikkeling van een ruim aanbod van behandelingsvoorzieningen. Ten tweede werd een uniform registratiesysteem voor de Treatment Demand Indicator (TDI) in werking gesteld in samenwerking met de behandelingscentra in België. TDI schat de incidentie van drugsgebruikers in behandeling in België, zodat de behandeling aan de behoeften van de cliënten kan worden aangepast. Dit TDI-register (besproken in hoofdstuk 5) is actief in alle Europese lidstaten. De uiteindelijke coördinatie van aanpassingen aan het TDI-register vindt plaats op het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) om de vergelijkbaarheid van de behandelingsgegevens in Europa te garanderen (EMCDDA, 2014). Ten slotte wordt er nagedacht over de uitdagingen en kansen die de genoemde ontwikkelingen hebben op het drugsbeleid. Met dit doel werd de externe deskundige, Prof. dr. Freya Vander Laenen van het Institute of International
Research on Criminal Policy (IRCP) aan de Universiteit Gent, uitgenodigd voor het schrijven van een kritische reflectie in paragraaf 4.
2.
Juridisch kader
2.1. Aanpassing van de Belgische drugswet van 1921 De wet van 7 februari 2014 stelt de Belgische drugswetgeving van 1921 bij (B.S./M.B. 10.03.2014) en heeft tot doel de efficiëntie en de flexibiliteit van de wet te verbeteren met betrekking tot de snelle ontwikkeling van de NPS. De Koninklijke besluiten van 31.12.1930 (B.S./M.B. 10.01.1931) en 22.01.1998 (B.S./M.B. 14.01.1999), afgeleid van de Belgische drugswet van 1921, geven een lijst van gereguleerde stoffen die alleen kunnen worden gebruikt, geproduceerd, ingevoerd, uitgevoerd of verkocht wanneer men daarvoor een vergunning bezit. Het nadeel van deze opzet is de beperkte mogelijkheid tot onmiddellijke actie, omdat het wijzigen van deze wetgeving door de toevoeging van stoffen aan de lijst ongeveer zes maanden duurt. Dit geeft producenten de tijd om de moleculaire structuur van de stof enigszins te wijzigen zodat ze de wetgeving voor blijven. Om te anticiperen op dit probleem bevat de wet van februari 2014 een viervoudige wijziging. Ten eerste heeft de Belgische wetgever gekozen om de mogelijkheid te voorzien om enkele van deze stoffen te controleren via hun gebruikelijke chemische structuur. Als aanvulling op de internationaal erkende lijst van gecontroleerde stoffen (verder in dit rapport aangeduid als ‘illegale of onwettige drugs’) zou een generieke definitie vrijwel alle bestaande en toekomstige – zelfs op dit moment nog onbekende – NPS-derivaten dekken. Deze definitie is vergelijkbaar met de analoge drugswetten die momenteel van kracht zijn in de VS, Hongarije en het Verenigd Koninkrijk. Hiertoe werd een voorstel opgemaakt voor een nieuw Koninklijk Besluit dat een generieke classificatie omvat. Er worden verschillende categorieën van NPS gedefinieerd, met inbegrip van synthetische cannabinoïden, synthetische cathinonen, tryptaminen, fenethylaminen, piperazinen en een categorie die alle opioïde fentanylderivaten omvat. In dit voorstel wordt een “base/corestructuur” opgenomen voor elke categorie.
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
Net zoals in de andere EU-lidstaten worden NPS – ook wel bekend als ‘legal highs’ – een steeds groter probleem in België. In 2013 werden in totaal 81 nieuwe NPS gemeld in België. Deze stoffen bootsen de effecten van gereguleerde stoffen na, maar zijn niet internationaal gecontroleerd (UNODC, 2013). De snelle opmars van de gedetecteerde NPS in de laatste jaren laat de huidige (organisatie van) de wetgeving achter zich. Bijgevolg was een aanpassing van de Belgische drugswetgeving noodzakelijk.
15
Ten tweede besliste de Belgische wetgever om voorbereidende handelingen strafbaar te stellen. Er wordt hard opgetreden tegen de voorbereidende handelingen van de illegale productie en handel in drugs, d.w.z. de gebruikte materialen en technieken. In het verleden was het niet altijd mogelijk om deze handelingen te vervolgen, noch om het gebruikte materiaal in beslag te nemen. Naast de synthetische drugs is de wet ook gericht op cannabis en drugsprecursoren. Een beschrijving van de voorbereidende handelingen is ook inbegrepen.
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
Ten derde maakt deze wet de onmiddellijke vernietiging van de in beslag genomen drugs en materialen mogelijk. Omwille van de logistieke beperkingen wanneer inbeslagnames tijdens de hele procedure moeten worden opgeslagen, heeft de Belgische wetgever geoordeeld dat stalen en beeldmateriaal voldoende bewijs leveren voor het proces. In geval van confiscatie is fysieke vernietiging verplicht.
16
Ten vierde bevat de wet een diepgaande regeling voor informatie-uitwisseling met betrekking tot de resultaten van laboratoriumonderzoek via het Belgian Early Warning System on Drugs (BEWSD). Laboratoria en deskundigen zijn verplicht om hun informatie (anonieme gegevens over de samenstelling en het gebruik van klassieke illegale drugs en NPS) door te geven aan het BEWSD, gelokaliseerd binnen het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP). Deze laatste verordening werd reeds eerder opgenomen in het Koninklijk Besluit van 29 juni 2003 (B.S./M.B. 14.07.2003). Door een tegenstrijdige wetgeving werd hij echter zelden door de laboratoria nageleefd. Om deze dubbelzinnigheid te elimineren heeft de Belgische wetgever de verplichting toegevoegd in de wet van 7 februari 2014 (B.S./M.B. 10.03.2014). Aangezien gerechtelijke onderzoeken gemakkelijk maanden kunnen duren, werd een uitzondering gemaakt op de geheimhouding van het gerechtelijk onderzoek om de resultaten van de laboratoriumanalyses onmiddellijk te kunnen melden aan het BEWSD. Deze uitzondering maakt de preventie van openbare gezondheidsrisico’s mogelijk door interventies en een snelle melding van gevaarlijke drugsfenomenen. De uitvoering van deze vier principes wordt voorgesteld in een Koninklijk Besluit.
3. Nationaal actieplan, strategie, evaluatie en coördinatie 3.1. Nationaal actieplan en/of strategie 3.2.1. Verwerping van het Nationaal Alcohol Plan
Een herziening van het ontwerp-NAP werd uitgevoerd door drie academische internationale deskundigen (Dr. Lars Møller, WHO; Prof. Dr. Jürgen Rehm, Centre for Addiction and Mental Health; Prof. Dr. Peter Anderson, Institute of Health and Society, Newcastle University). Verschillende stakeholders en het grote publiek hadden één maand om opmerkingen te geven over de beschreven maatregelen om de steun (van de gemeenschap) voor het beleid van het ontwerp-NAP te verruimen. De maatregelen met betrekking tot preventie, behandeling en monitoring van het schadelijke gebruik van alcohol in België werden gesteund door alle belanghebbenden. Er was echter geen overeenstemming over een aantal voorstellen met betrekking tot de beschikbaarheid van alcohol, zoals het verbod op happy hours of tijdelijke prijsacties. De wijzigingen verzwakten de inhoud van het NAP. Uiteindelijk werd er geen politieke consensus gevonden betreffende een verbod op de verkoop van alcohol in automaten en een herziening van de verordening met betrekking tot de minimumleeftijd om alcoholische dranken te kopen. Bijgevolg kon de Interministeriële Conferentie Drugs het NAP in december 2013 niet goedkeuren. De voorgestelde gezondheidsgerelateerde maatregelen zijn wel grotendeels opgenomen in andere actieplannen en worden nog steeds toegepast.
3.2.2. Een nationaal actieplan voor een geïntegreerd hiv-beleid In 2013 werd een protocolakkoord ‘Hiv-plan 2014-2019’ ondertekend door de federale en gefederaliseerde ministers van volksgezondheid en sociale zaken. Naast de verspreiding van het hiv-plan en de gestelde prioriteiten willen de ministers ook een specifiek implementatieplan van de acties, dat binnen hun bevoegdheden valt, voorstellen (B.S./M.B. 21.11.2013). Het doel van het hiv-plan is a) de preventie van hiv-overdracht verhogen door informatie, educatie en sensibilisering, b) de screening van hiv in een vroeg
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
In juni 2013 werd een ontwerpversie van het NAP 2014-2018 geschreven om een globaal en geïntegreerd drugsbeleid verder te ontwikkelen. Dit ontwerp was gericht op het voorkomen van het schadelijke gebruik van alcohol door 1) de beschikbaarheid van alcohol te verminderen, 2) alcoholgebruik op het werk en in het verkeer te beperken, en 3) de preventie, vroegtijdige interventie, behandeling en het wetenschappelijk onderzoek te bevorderen.
17
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
stadium verhogen, c) de behandeling van het aantal personen dat met hiv leeft, verhogen, d) de levenskwaliteit verbeteren van mensen die leven met hiv en e) stigmatisering en discriminatie verminderen (B.S./M.B. 21.11.2013).
18
Met het recente nationale hiv-plan kan een geïntegreerd beleid verder worden ontwikkeld. In het hele rapport worden (intraveneuze) drugsgebruikers geïdentificeerd als een van de doelgroepen van het nationale hiv-plan. Daarnaast worden schadebeperkende strategieën voor drugsgebruikers genoemd als een van de belangrijkste strategieën om de risico’s van drugsgebruik te beperken (harm reduction). Actie 22 van het plan benadrukt bijvoorbeeld de noodzaak van de verbetering van de toegang tot naalden en preventiemateriaal en de oprichting van gebruikersruimten. Actie 24 beoogt de ontwikkeling van een alomvattend juridisch kader met betrekking tot de volksgezondheid en de vermindering van het risico voor drugsgebruikers (Belgian Research Aids&HIV Consortium, 2013). De acties 27-31 bespreken verschillende maatregelen ten opzichte van mensen in hechtenis, waarbij specifiek (in actie 29) het doel wordt vermeld om de stigmatisering van drugsgebruikende gevangenen te verminderen (Belgian Research Aids&HIV Consortium, 2013). Aangezien de acties van dit nationale hiv-plan worden verdeeld onder de toegewezen bevoegdheden van de verschillende Belgische ministeries, gaf elke minister de opdracht tot een uitvoeringsplan voor de implementatie van het nationale hiv-plan. Deze uitvoeringsplannen beschrijven de prioritaire acties voor elke minister, evenals de financiële gevolgen. De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid stelde een monitoringcomité samen, bestaande uit gezondheidszorgwerkers, verenigingen die strijden tegen hiv/aids, het WIVISP en vertegenwoordigers van de betrokken regeringen. Er werd ook een raad samengesteld van mensen met hiv (Belgian Research Aids&HIV Consortium, 2013; Roegiers, 2014). Het monitoringcomité moet a) slechte praktijken identificeren, b) adviezen en aanbevelingen formuleren, c) alle relevante informatie centraliseren, d) wetenschappelijk onderzoek en overleg stimuleren, e) de federale overheden ondersteunen en f) een jaarlijks verslag over de implementatie van het hiv-plan bezorgen (Belgian Research Aids&HIV Consortium, 2013). Daarnaast heeft de raad als opdracht om mensen met hiv te betrekken bij de uitvoering van het hiv-plan, zodat preventie, zorg en levenskwaliteit verbeteren (Belgian Research Aids&HIV Consortium, 2013).
In 2002 werden in België strategische veiligheids- en preventieplannen geïntroduceerd om de vroegere veiligheids- en preventiecontracten en drugsplannen te vervangen. Twee jaar later werden de strategische veiligheidsen preventieplannen een onderdeel van een lokaal geïntegreerd veiligheidsbeleid (VandeWalle et al., 2010). Deze plannen geven steden en gemeenten de verantwoordelijkheid om een lokaal veiligheidsbeleid te ontwikkelen en te coördineren voor criminaliteitspreventie. In ruil krijgen steden en gemeenten een financiële bijdrage van de federale regering (B.S./M.B. 22.12.2006). Omdat de drugsplannen werden vervangen door de strategische veiligheids- en preventieplannen, werden de steden en gemeenten gestimuleerd om een lokaal drugsbeleid te ontwikkelen. Ze kregen hiervoor subsidies voor drugspreventie, (laagdrempelige) drugsbehandelingsdiensten en schadebeperking. Voor de goedkeuring van de veiligheids- en preventieplannen 2014-2017 door de minister van Binnenlandse Zaken moeten steden en gemeenten voldoen aan de in 2013 omschreven voorwaarden. De doelstelling van de veiligheids- en preventieplannen is om op lokaal niveau de preventie of de vermindering te bevorderen van overlast en bepaalde misdrijven die de lokale context overschrijden. Het is de verantwoordelijkheid van de steden en gemeenten om alleen die misdaden prioriteit te geven die problemen veroorzaken binnen de lokale context (B.S./M.B. 31.12.2013). De preventie van drugsgerelateerde criminaliteit, zoals de productie, handel en verkoop van synthetische drugs en cannabis maar ook drugsoverlast, is één van de categorieën waarvoor de veiligheids- en preventieplannen kunnen worden ontwikkeld. Helaas zijn de primaire initiatieven voor drugspreventie en medischtherapeutische zorg niet meer opgenomen. In dit perspectief kan straathoekwerk een bijdrage leveren aan de preventie van drugsgerelateerde overlast en criminaliteit (B.S./M.B. 31.12.2013).
3.2. Evaluatie van het federale drugsbeleid 3.2.1. Onderzoeksprogramma van het Federaal Wetenschapsbeleid om het federale drugsbeleid te ondersteunen BELSPO investeert in de onderzoeksprojecten die bijdragen aan de ondersteuning en verbetering van de efficiëntie van het drugsbeleid in België. Vier nieuwe projecten met betrekking tot maatschappelijke kosten, kwaliteitsnormen voor de vermindering van de vraag naar drugs, illegale cannabisteelt en stoornissen rond alcoholgebruik werden in 2013-2014 opgestart. In 2013 werden twee projecten afgerond met een focus op de evaluatie van de Belgische initiatieven voor drugsbehandeling. In 2013 werden nog twee andere projecten afgerond; één met betrekking tot de indicatoren van de aanbodzijde van illegale drugs en de andere in verband met de cannabisproductie (beschreven in hoofdstuk 9 en
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
3.2.3. De ontwikkeling van strategische veiligheids- en preventieplannen 2014-2017.
19
10). Aanvullend werd in het begin van 2014 een evaluatie van het Belgische cannabisbeleid opgestart.
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
De aanpassing van de praktijkrichtlijnen voor de preventie, opsporing en behandeling van middelenmisbruik bij kinderen en jongeren naar een lokale, Belgische context (ADAPT-YOUTH)
20
In België zijn drugspreventie en jeugdzorg, maar ook ambulante behandeling, gedecentraliseerde overheden. Tot voor kort ontbraken specifieke richtlijnen voor drugspreventie en behandeling van kinderen en jongeren. Om deze reden werd een onderzoek opgestart naar de aanpassing van praktijkrichtlijnen met behulp van het ADAPTE-proces. Dit proces zet de bestaande, internationale richtlijnen om naar een lokale, Belgische context (Bekkering et al., 2014). Deze methode geeft de mogelijkheid om belangrijke stakeholders bij het proces te betrekken om een maximale relevantie te waarborgen voor hun specifieke instellingen (Hannes et al., 2013). Er werd een systematische review uitgevoerd van de bestaande richtlijnen (Bekkering et al., 2014). De onderzoekers spitsten zich toe op de beoordeling van de kwaliteit, de consistentie, de toepasbaarheid en de geschiktheid van de bestaande richtlijnen in een Belgische context met behulp van een stappenplan (Hannes et al., 2011). Tot slot werden drie richtlijnen opgesteld en uitgetest in een potentiële gebruikersgroep. De definitieve beste praktijkrichtlijnen voor de preventie, de detectie en de behandeling van middelenmisbruik bij kinderen en jongeren werden begin 2014 gevalideerd door CEBAM (Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine). Twee daarvan hebben te maken met drugsgebruik. De eerste richtlijn betreft de preventie van alcohol- en drugsmisbruik onder jongeren. De tweede heeft betrekking op de screening, de diagnostiek en de behandeling van drugsgebruikende jongeren (Wilms, 2014).
Drugbehandelingskamer Gent, kwalitatieve outcome-evaluatie (QUALECT) De Drugbehandelingskamer (DTC) Gent is een van de alternatieve straffen die sinds 2008 door het strafrechtelijk systeem kunnen worden opgelegd in het gerechtelijk arrondissement Gent. De DTC Gent richt zich op personen die misdaden hebben begaan door hun drugsgebruik (georganiseerde drugscriminaliteit is uitgesloten) zodat ze behandeld kunnen worden. Drugsgebruikende delinquenten worden ondersteund en intensief begeleid door een rechter, een officier van justitie en een contactpersoon. Dat laatste is een onmisbare schakel tussen het gerecht, de behandeling en de cliënt. In overleg met de contactpersoon formuleert de cliënt een behandelingsplan, dat door de DTC Gent moet worden goedgekeurd. Tijdens de behandeling organiseert de DTC Gent verschillende follow-upsessies (Colman et al., 2011; Wittouck et al., 2013).
De outcome-evaluatie vergelijkt de uitkomsten van de DTC Gent met die van een staal van de probatiecliënten in Hasselt (Wittouck et al., 2013). De grootte van de steekproef was echter beperkt en de informatie werd niet op een systematische manier geregistreerd. De analyse gaf aan dat 1) doorverwijzing naar behandeling met geneesmiddelen en financiële begeleiding werd gerealiseerd, 2) de respondenten vaker in substitutietherapie gingen zonder extra drugsgebruik en 3) de respondenten vaker een job hadden tegen het einde van het DTC-traject. De DTC wordt geconfronteerd met de gebreken van de probatie. Allereerst is de tijd die verstrijkt tussen het gepleegde misdrijf en de start van het traject veel kleiner in de DTC (6 maanden tegenover 22 maanden voor probatiecliënten). Ten tweede is DTC flexibeler en biedt het de mogelijkheid om resultaatgericht te werken. DTC-stakeholders zijn niet gebonden aan een mandaat (wat het geval is voor probatie). Daardoor kunnen alle problematische levensdomeinen worden aangepakt. Bovendien kunnen verwachte problemen tijdens het traject worden aangepakt. Deze individuele, op verschillende levensdomeinen gerichte aanpak biedt de mogelijkheid om naar re-integratie toe te werken. In tegenstelling tot probatie besteedt DTC aandacht aan ‘personen met een drugsprobleem’ in plaats van zich tegen ‘overtreders van de wet’ te richten. Ondanks deze voordelen worden deze behandelingen niet altijd voortgezet nadat het DTC-traject is voltooid. Daarnaast is de continuïteit van de begeleiding en de ondersteuning van DTC-cliënten beperkt. Dat heeft tot gevolg dat een structurele opvolging van de cliënten na DTC ontbreekt (Vander Laenen et al., 2013).
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
De kwalitatieve outcome-evaluatie van de DTC Gent is een voortzetting van eerdere onderzoeksprojecten op dit gebied. In 2007 werd een eerste studie afgerond over alternatieve straffen om drugsafhankelijke overtreders naar behandeling te leiden. Deze Belgische effectstudie toonde aan dat de niveaus van overtredingen en drugsgebruik zijn afgenomen en dat de drugsgerelateerde levensdomeinen verbeterden na een alternatieve straf (De Ruyver et al., 2007). Tussen mei 2008 en mei 2009 werd een procesevaluatiestudie uitgevoerd door de Universiteit Gent en de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. Hoewel sommige tekortkomingen werden aangehaald, was de algemene evaluatie positief. De DTC Gent biedt de mogelijkheid om de problemen in verschillende levensdomeinen aan te pakken (Colman et al., 2011).
21 Deze resultaten wijzen op de toegevoegde waarde van de DTC in vergelijking met probatie. De aanpak van problematisch drugsgebruik en de steun van drugsgerelateerde levensdomeinen verminderen drugsgebruik en criminaliteit (we verwijzen naar hoofdstuk 9 voor de resultaten van de analyse van recidive). Dat resulteert in dalende kosten voor gezondheidszorg en het strafrechtelijk systeem. De intensiteit van het toezicht moet worden afgestemd op de drugsbehandeling en de strafrechtelijke geschiedenis van de DTC-cliënt. Afhankelijk van de individuele behoeften en de voortgang van het traject, kunnen opgeheven follow-upsessies de voortzetting van de behandeling bevorderen. Een voorzichtige uitvoering van het DTC-traject is belangrijk om het risico op
recidief te verminderen. Het DTC-project kan daarom ook worden uitgebreid naar andere gerechtelijke arrondissementen. De implementatie vereist 1) een duidelijk onderscheid tussen de rollen en taken van het strafrechtelijk systeem en de verleners van geestelijke gezondheidszorg, 2) schriftelijke overeenkomsten en 3) een voldoende divers en verspreid (drug)behandelingsaanbod. Daarnaast zijn de contactpersoon en de financiering van een DTC-coördinator cruciale criteria voor een optimale werking van de DTC (Vander Laenen et al., 2013).
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
3.2.2. Lopende evaluatie van het Belgische cannabisbeleid
22
In overeenstemming met internationale verdragsvoorschriften stelt de Belgische wet ondubbelzinnig dat het bezit van cannabis illegaal is. De meest recente aanpassing aan de Belgische drugswetgeving van 1921 met betrekking tot het bezit van cannabis dateert van bijna tien jaar geleden: de aanpak van het cannabisbeleid werd onderscheiden van andere illegale stoffen, bepaald door een wetswijziging in 2003 die ook een plan aangaf voor problematisch drugsgebruik en openbare overlast. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat deze concepten onvoldoende werden gedefinieerd en een deel van de wet werd ingetrokken. Een nieuwe ministeriële richtlijn bood in februari 2005 een tijdelijke oplossing voor deze nietigverklaring. Ze bevatte een oproep tot volledige vervolging voor bezit in gevallen waarin de ‘gebruikershoeveelheid’ (3 gram of één cannabisplant) wordt overschreden, de openbare orde wordt verstoord of wanneer verzwarende omstandigheden worden geïdentificeerd. Omdat de huidige wetgeving op het terrein nog vaak verschillend wordt geïnterpreteerd, vraagt het cannabisbeleid opnieuw aandacht. In de afgelopen jaren is het publieke debat over de regulering van bezit en gebruik van cannabis levendig gevoerd. Dat komt onder meer door het recent veranderende beleid ten aanzien van de wetgeving in verschillende andere landen zoals Uruguay, Colorado en Washington, VS (Pardo, 2014), maar ook door de veranderingen in de richting van een beperkter cannabisbeleid in ons buurland Nederland. Met het oog hierop heeft de minister van Volksgezondheid op het einde van 2013 om een globale evaluatie gevraagd van het Belgische cannabisbeleid. Hiervoor werd een ad-hocwerkgroep opgericht door de Algemene Cel Drugsbeleid, bestaande uit verschillende deskundigen die zich inzetten op het terrein. Het belangrijkste doel van de groep is om een stand van zaken te geven over het huidige cannabisbeleid en het formuleren van aandachtspunten. De conclusies van deze evaluatie zullen als basis dienen voor verder politiek overleg. Momenteel kunnen de Belgische apotheken geen goedgekeurde cannabisgerelateerde drugs voor medische doeleinden aan patiënten afleveren (B.S./M.B. 19.07.2001). Een gezamenlijke werkgroep van de ‘Commissie voor kruidengeneesmiddelen voor menselijk gebruik’ en de ‘Commissie voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik’ van het Federaal Agentschap voor
Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAMHP) werd aangesteld om wetenschappelijk advies te formuleren over dit onderwerp. Dit onderwerp zal ook worden geïntegreerd in de activiteiten van de werkgroep voor de evaluatie van het cannabisbeleid. De uitkomsten en aanbevelingen zullen worden besproken door de Algemene Cel Drugsbeleid en worden voorgelegd aan de eerstvolgende Interministeriële Conferentie Drugs; het rapport van de ad-hocwerkgroep wordt verwacht tegen december 2014.
Een bottom-up benadering is de kern van het drugsbeleid in België. Verschillende actoren en de autoriteiten zijn betrokken bij de dagelijkse organisatie en de praktijk van dit globale en geïntegreerde drugsbeleid. Om de verschillende drugsbehandelingsinitiatieven in België te coördineren, zette de federale regering twee projecten op poten. Zowel het verslavingsfonds als de TDI-registratie werden geïmplementeerd om de beschikbaarheid van drugsbehandeling aan te passen aan de behandelingsbehoeften van de personen. Als gevolg van de zesde staatshervorming worden belangrijke initiatieven met betrekking tot het domein van de gespecialiseerde drugsbehandeling de bevoegdheid van de gefedereerde niveaus. Een stuurgroep begeleidde het opstellen van een ontwerp (Groenboek) voor de organisatie van een alcohol- en drugsbeleid (A & D) in de Vlaamse Gemeenschap. In een eerste fase werd een overzicht opgemaakt van de huidige situatie. In een tweede fase werden twee opties beschreven voor een toekomstig geïntegreerd A & D-beleid. Enerzijds werd een integratie van het verslavingsveld in de geestelijke gezondheidszorg voorgesteld. Anderzijds werd een beschrijving gegeven van het verslavingsveld als een afzonderlijke entiteit die samenwerkt met veel verschillende velden in de maatschappij. Het Groenboek A & D werd geïntegreerd in een globaal voorstel (Groenboek) dat de opties en de prioriteiten schetst voor een staatshervorming in 2014. De Brusselse en Waalse Federatie van koepelorganisaties voor Drugsverslaving (Fedito Bruxelloise - Fedito Wallonne), de Federatie van werkgevers van Ambulante instellingen voor Drugsverslaving (FEIAT) en de Lokale Coördinatie Drugs Brussel (CLDB) hebben ook een reeks aanbevelingen voorgesteld in een sectorale nota. Het doel was om een verbeterd drugsbeleid te vestigen in Brussel. Deze aanbevelingen moeten 1) de verschillende actieplannen, 2) de consolidatie en uitbreiding van het netwerk van preventie, bijstand en gespecialiseerde drugzorg, 3) het juridische kader voor de regulering van illegaal drugsgebruik versterken, en 4) preventie, schadebeperking, bijstand en gespecialiseerde drugzorg stimuleren (Fédito Bruxelles et al., 2014). Daarnaast publiceerde Fedito
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
3.3. Coördinatieregelingen
23
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
Wallonne een memorandum over de kwaliteit van de gespecialiseerde diensten in drugsgebruik. Deze nota benadrukt de noodzaak om adequaat te reageren op de variabele behoeften en verwachtingen van drugsgebruikers en hun familie. Om deze doelstelling te bereiken, pleit Fedito Wallonne voor 1) de verbetering van de toegankelijkheid van bestaande diensten en hun aanpassing aan de nieuwe uitdagingen (nieuwe producten en consumptiepatronen), 2) de ontwikkeling van nieuwe programma’s, 3) de ontwikkeling van een samenhangend beleid, met inbegrip van een rol voor de Fedito Wallonne op de verschillende niveaus van overleg en in de review commissies, 4) een passende financiering en 5) voldoende training voor professionals die werken met drugsgebruikers en hun families (Luisetto and Hensgens, 2014).
24
De belangrijkste drugsbehandelingsvoorzieningen in de zesde staatshervorming zijn laagdrempelige medische sociale behandelingscentra, dagverblijven, crisisinterventiecentra en therapeutische gemeenschappen (TC). De overdracht van bevoegdheden van het federale niveau naar de gefedereerde niveaus heeft ook gevolgen voor het verslavingsfonds en het TDI-project. In 2013 financierde het verslavingsfonds nog 35 projecten (Tabel 1.1). Zeven projecten werden gestart in 2012 maar niet meer verlengd. In plaats daarvan werd één nieuw project gefinancierd. De meeste projecten (70%) hebben betrekking op verslaving in het algemeen of op illegale stoffen. De overige 30% heeft betrekking op misbruik van geneesmiddelen of alcohol. Tot 1 juli 2014 was het verslavingsfonds een federaal initiatief. Na een overgangsperiode van zes maanden zal het verslavingsfonds worden overgedragen aan de Gemeenschappen. De overgangsperiode voor de overdracht van het TDI-project aan de Gemeenschappen loopt vanaf 1 juli 2014 tot en met 31 december 2017. Vanwege het belang van de nationale en Europese vergelijkbare gegevens, zal het WIV-ISP de TDI-registratie en de analyse van de resultaten in deze overgangsperiode nog garanderen. Dit uniforme registratiesysteem wordt bovendien aangewend om drugbeleidsmakers te ondersteunen. Het contract met het WIV-ISP over de TDI-registratie wordt daarom elk jaar automatisch verlengd, ook na de overgangsperiode. De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid heeft echter nog steeds de mogelijkheid om te beslissen of de Gemeenschappen voor de TDI-registratie moeten zorgen in plaats van het WIV-ISP. Als dit zou worden beslist, net zoals voor de projecten van het verslavingsfonds, kan de systematische financiering en het verloop van de TDI-registratie van TDI in gevaar komen.
Titel van het project Project om drugsgebruikende ouders te ondersteunen met betrekking tot hun kinderen Evaluatie en ondersteuning van jongeren die geconfronteerd worden met problemen van cannabisgebruik Alcoholhulp.be – Cannabishulp. be – Drughulp.be
Organisatie Bogolan
Hoofdobjectief De toekomst van jonge verslaafde ouders en hun kinderen onder drie jaar oud ondersteunen.
Hospital University centre Brugmann CAD Limburg
Voor jongeren die problemen hebben als gevolg van het gebruik van cannabis, en voor hun omgeving wordt een veelzijdige gezinstherapie ingevoerd Onlineondersteuning en de verspreiding van informatie via het internet over problemen in verband met alcohol, cannabis en andere drugs Implementatie van een outreach-project om de afhankelijkheid van alcohol te ontmoedigen in een vertrouwde omgeving Ontwikkeling van psycho-educatief materiaal en een specifieke methodiek voor jongeren die niet in aanmerking komen voor de klassieke behandelingsprojecten om redenen van motivatie, taal of mentale beperkingen Evaluatie met patiënten en hun netwerk om een individueel behandelingstraject uit te stippelen Medische consultatie en verpleging voor somatische problemen
Project of withdrawal of alcohol dependence at home
La Caho asbl
Mighties
Centre for mental health Eclips
Network Recovery Antwerp
CISO
Gratis medische consulten en verpleegkundige zorg voor drugsgebruikers Versterking van het spuitenuitwisselingsprogramma en het straathoekwerk in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest DocA-Project youth Antwerp
Comptoir
DUNE
Free clinic
Specifieke interventie voor alcoholproblemen in spoedhulpdiensten
IDA
Nationaal informatie- en bewustmakingsproject: geen alcohol onder de 16 jaar
IDA
Apothekers sensibiliseren en informatie geven over alcoholen geneesmiddelengebruik om gesprekken met patiënten te stimuleren
IPSA-APBSSPF
Het spuitenuitwisselingsprogramma, straathoekwerk, de verpleegkundige zorg op straat versterken en mensen naar behandeling proberen te leiden Specifiek project voor kwetsbare jongeren van 15 tot 25 jaar die zijn toegelaten tot de residentiële jeugdhulpverlening en geen behandeling zullen aanvaarden. Ontwikkeling van een korte interventie om te werken aan motivatie en om de organisatie van gratis medische raadplegingen te stimuleren. De ontwikkeling van een specifiek interventiemodel voor de spoedhulpdiensten, zodat ze alcoholgerelateerde problemen kunnen aanpakken Project om de kennis in de verkoopsector te verbeteren over de verandering in de wet die de verkoop van alcohol verbiedt aan jongeren onder de16 jaar Vorming geven aan apothekers om ze bewust te maken van patiënten die alcohol en geneesmiddelen combineren
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
Tabel 1.1 | Gefinancierde projecten door het fonds verslavingen, België, 2013
25
Titel van het project Educatie binnen het gespecialiseerde netwerk Bruxelles-cannabis Project Liaison alcohol
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
Straathoekwerk in crisissituaties
26
Organisatie Interstices Bruxelles
Hoofdobjectief Educatie van professionals om problemen aan te pakken in verband met cannabisgebruik
Interstices Hospital University centre St. Pierre Kompas
Professionals sensibiliseren en opleiden die werkzaam zijn in ziekenhuizen, d.w.z. informatie en richtlijnen aanbieden over alcoholgerelateerde problemen. Voor de moeilijkste situaties wordt ook ondersteuning aangeboden Ondersteuning van minderjarigen en hun familie in crisissituaties gedurende zes weken wordt een intensieve follow-up thuis aangeboden. De belangrijkste doelstelling is om de patiënt te stabiliseren, de meest geschikte oriëntering te zoeken en de familiale context grondig te evalueren Sensibilisering van professionals Zwangere drugsgebruikers of vrouwen met jonge kinderen begeleiden en ondersteunen.
Beheer van klinische dossiers en MSCC Ghent interventies door zorgverleners van zwangere drugsgebruikers of drugsgebruikende ouders met jonge kinderen Assertive community treatment MSCC Ostend Outreach project om drugsgebruikende ouders, drugsgebruikende zwangere vrouwen en hun kinderen tot 12 jaar te ondersteunen op een intensieve en geïntegreerde manier. Educatieproject van MSCC Project in verband met ouderschap om drugsgebruikende ouders en Flemish drugsgebruikende ouders en hun kinderen bevordering van deskundige Brabant te ondersteunen. Het doel is om het risico hulp op drugsgebruik en de verwaarlozing van de kinderen te verminderen Ontwikkeling van een Namur Het doel is om de eerste zorg te verlenen bij verpleegkundig en Entraide Sida problemen van intraveneus drugsgebruik medisch team binnen de spuitenuitwisselings programma's Onlinehulp aan mensen met Pelican Franse versie van de website alcohol.be om alcoholproblemen en hun informatie en therapeutische begeleiding te omgeving bieden Outreachende psychiatrische Psychiatric Voor jongeren die te kampen hebben met een begeleiding voor jongeren (16- centre OLV psychiatrisch probleem in combinatie met 35 jaar) drugsgebruik (alcohol of illegale drugs) Synersanté Les petits Oprichting van een mobiele gezondheidscel riens ter ondersteuning van personen met een drugsprobleem en voor de coördinatie van interventies van de verschillende organisaties
Intensief outreach-project voor de follow-up van personen met een alcoholafhankelijkheid
Psychiatric Hospital St. Camillus
Sociaal counselor voor de Réseau HCV Bruxelles Globale en geïntegreerde ondersteuning om jongvolwassenen te reïntegreren met een dubbele diagnose
Réseau HCV
Opleiding van huisartsen en andere diensten in de gezondheidszorg over benzodiazepinen Implementering van richtlijnen
NeuroPsychiatric Hospital St. Martin ULB & collaborators
VAD
Middelen om een modulair aanbod van motivationeel interviewen te ontwikkelen
VAD
Implementering van richtlijnen met betrekking tot het reeds ontwikkelde ASSISTscreeningsinstrument Kwaliteitsbevordering van de drugsbehandeling Implementering van een specifiek behandelingsprogramma voor cocaïnegebruik: CRA + vouchers Bevordering van een efficiënter en effectiever gebruik van psychotrope stoffen voor personen die in een rust- en verzorgingstehuis wonen TADAM project
VAD
VAD De Kiem
Residential care centre Leiehome
Liège
Hoofdobjectief De belangrijkste doelstelling is de samenwerking met gespecialiseerde drugsbehandelingscentra, diensten voor personen met een verstandelijke handicap en beschutte werkplaatsen te verbeteren In drie ziekenhuizen wordt een dossierbeheerder toegewezen om de duur van de ziekenhuisopname te verminderen en om de levenskwaliteit van mensen met een alcoholprobleem te verbeteren Individuele begeleiding voor patiënten in HCVbehandeling Project voor jongvolwassenen met een drugsprobleem en psychiatrische comorbiditeit. Globale en geïntegreerde ondersteuning die de verschillende sectoren en de omgeving van de jongeren omvat Training en bewustmaking van artsen en apothekers om het rationele gebruik van benzodiazepinen te bevorderen Richtlijnen om patiënten met ADHD en verslaving te ondersteunen Optimalisering van de opleiding over het motivationeel interviewen (specificiteitsverslaving) en de ontwikkeling van didactisch en audiovisueel materiaal Ondersteuning van de uitvoering van het ASSIST-instrument en een korte termijn begeleidingstussenkomst Ontwikkeling van methoden om de efficiëntie van verschillende diensten te evalueren? Specifiek programma om problemen van cocaïnegebruik aan te pakken met behulp van de methode van de Community Reinforcement Approach Sensibilisering om een rationeel gebruik van psychotrope stoffen te ondersteunen
Proefproject heroïne (diacetylmorfine) geassisteerde behandeling Persoonlijke en individuele begeleiding aan huis voor (ex-) alcohol- en drugsgebruikers
CASA: OutreachEllipse begeleidingsproject voor (ex-) verslaafden Bron: Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
Titel van het project Organisatie Verbetering van de zorg voor PopovGGZ personen met een verstandelijke handicap in combinatie met drugsproblemen
27
4. Uitdagingen en kansen
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
Door Vander Laenen F., IRCP Universiteit Gent
28
In België zijn inspanningen geleverd om een geïntegreerd, evenwichtig en wetenschappelijk onderbouwd drugsbeleid te ontwikkelen, in overeenstemming met de eisen van de EU-drugsstrategie en de opeenvolgende EU-actieplannen. De ‘EU-drugsstrategie 2013-2020’ verwijst immers uitdrukkelijk naar de behoefte aan wetenschappelijke studies om interventies te evalueren. Drugsbeleid en acties op grond van dit beleid moeten onderbouwd zijn met de wetenschappelijke resultaten van deze studies: “Acties moeten weten schappelijk onderbouwd, wetenschappelijk verantwoord en kosteneffectief zijn, en streven naar realistische en meetbare resultaten die kunnen worden geëvalueerd” (Commission of the European Union, 2012). De nieuwe wet op de NPS en de huidige evaluatie van het Belgische cannabisbeleid illustreren de vastberadenheid om het Belgische drugsbeleid aan te passen aan nieuwe – internationale – ontwikkelingen. Sinds de Federale Beleidsnota Drugs van 2001 financierde BELSPO meer dan 60 wetenschappelijke onderzoeks projecten om de implementatie van een geïntegreerd drugsbeleid te ondersteunen. Zo werden tijdens de ADAPTE-YOUTH-studie drie bestaande wetenschappelijk onderbouwde praktijkrichtlijnen voor middelenmisbruik bij jongeren geëvalueerd en aangepast aan de Belgische context (één over de behandeling van alcoholmisbruik, één over de behandeling van drugsmisbruik en één over de preventie van alcohol- en drugsmisbruik). De studie paste een specifieke methode toe voor de aanpassing van de bestaande, internationale richtlijnen aan een lokale, Belgische context (Bekkering et al., 2014). Uit het kwalitatief onderzoeksluik van de studie is gebleken dat de meest genoemde belemmeringen voor het gebruik van richtlijnen het gebrek aan toepasbaarheid van richtlijnen op de specifieke doelgroep of organisatie en het gebrek aan kennis over het implementeren van wetenschappelijk onderbouwde praktijken zijn. Er worden verschillende strategieën voorgesteld om de implementatie van (wetenschappelijk onderbouwde) richtlijnen te vergemakkelijken. Respondenten raden aan om de toegang tot richtlijnen te vergemakkelijken door de richtlijnen aan te bieden via het internet, het netwerk van het Belgisch focal point (BMCDDA) of via conferenties en seminaries. Ook advies en training zijn nodig tijdens het implementatieproces (Hannes et al., 2013). Een tweede voorbeeld is de outcome-evaluatie van de Drugbehandelingskamer in Gent (Vander Laenen et al., 2013). Het doel van deze studie was om de voorwaarden te identificeren voor een uitbreiding van het DTC-project naar andere rechtsbevoegdheden in België. Een belangrijke voorwaarde is een systematische, gestructureerde en continue registratie van gegevens met betrekking tot DTC-cliënten, wat een systematische outcome-evaluatie mogelijk maakt. Een andere voorwaarde is de aanwezigheid van een contactpersoon in de Drugsbehandelingskamer, een raadsman die het beroepsgeheim bewaart en als tussenpersoon handelt tussen de DTC-cliënt,
Sinds 2012 heeft de Interministeriële Conferentie Drugs ingestemd om de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu verantwoordelijk te maken voor het verzamelen van de gegevens van overheidsuitgaven en hun analyse. Deze verzameling en analyse gebeuren aan de hand van een handleiding ontwikkeld in het onderzoeksproject ‘Drugs in cijfers III’ (Vander Laenen et al., 2011). In september 2014 waren de analyses van de gegevens voor 2012 en 2013 nog niet beschikbaar. Dat is vooral het gevolg van een achterstand in de levering van gegevens door een aantal afdelingen. Op basis van een beoordeling van de gegevenscollectie en de analyse door de onderzoekers van het Drugs in cijfers III-project, is de Federale Overheidsdienst momenteel de gegevenscollectie aan het optimaliseren en Belgische gegevens van overheidsuitgaven aan het verzamelen voor 2012 en 2013. Deze drie voorbeelden illustreren dat de uitvoering van een wetenschappelijk onderbouwd drugsbeleid complex is en voldoende investeringen vraagt uit de academische gemeenschap en van overheidsinstellingen (Uchtenhagen, 2010). Een drijvende kracht achter het Belgische nationale drugsbeleid is de Algemene Cel Drugsbeleid. Aangezien één van de kenmerken van het drugsbeleid in België de bottom-up benadering is, wordt het drugsbeleid in België verder uitgevoerd in nauwe samenwerking met de mensen in het werkveld (De Ruyver, B., Vander Laneen, F., and Eelen, S., 2012). Al meer dan een decennium voorzien de veiligheids- en preventieplannen een financiële stimulans voor de ontwikkeling van een lokaal geïntegreerd veiligheidsbeleid. De plannen stimuleerden de ontwikkeling van een lokaal drugsbeleid door subsidies te verstrekken voor onder andere drugpreventie, (laagdrempelige) drugsbehandelingsdiensten en schadebeperking. Sinds 2007 is de focus van het plan echter verschoven naar de preventie van criminaliteit en overlast, zodat primaire drugspreventieinitiatieven niet meer in aanmerking komen voor deze subsidies. Sinds 1 januari 2014 stelt een nieuw Ministerieel Besluit duidelijk dat de focus van lokale initiatieven op de preventie van criminaliteit en overlast moet liggen als ze voor subsidies in aanmerking willen komen. Als gevolg hiervan kunnen diensten voor drugsbehandeling en schadebeperking geen aanspraak meer maken op subsidies als onderdeel van het veiligheids- en preventieplan. De staatshervorming in België is hieraan gekoppeld. Als gevolg daarvan worden de gespecialiseerde drugsbehandelingsdiensten en de bijbehorende subsidies een bevoegdheid van de gefedereerde overheden. Dit laatste stelt belangrijke uitdagingen en geeft tegelijkertijd kansen voor het drugsbeleid in België in de komende jaren. We bespreken drie van deze uitdagingen en kansen uitvoerig.
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e
het strafrechtelijk systeem en (drugs-) behandelingsdiensten. Momenteel is de Drugsbehandelingskamer ingebed in twee andere rechtsbevoegdheden, maar door een gebrek aan middelen gebeurt dat zonder contactpersoon.
29
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e 30
De 6e staatshervorming in België, in voorbereiding sinds 2012 en volop uitgevoerd in 2014 en daarna, zal vooral een invloed hebben op het gespecialiseerde drugsbehandelingsveld in België. Deze verschuiving in drugsgerelateerde bevoegdheden delegeert niet alleen nieuwe politieke en beleidsinitiatieven naar de gefedereerde niveaus. Het leidt ook tot onrust bij mensen in het drugsbehandelingswerkveld. Voor deze professionals is het nog niet duidelijk wat de prioriteiten in het drugsbeleid van de gefedereerde overheden inhouden, en of ze in staat zullen zijn om ten minste het huidige behandelingsaanbod voor problematische drugsgebruikers voort te zetten. Bovendien wordt de onrust versterkt doordat de overheidsuitgaven steeds meer ter discussie staan in het licht van de economische crisis en de besparingen. De verwachte bezuinigingen op de overheidsuitgaven kunnen de behandeling voor middelenmisbruik in gevaar brengen (Lievens et al., 2014), vooral wanneer bevoegdheden worden overgedragen. Maar de overdracht van bevoegdheden biedt ook een kans voor de gefedereerde overheden om een volledig geïntegreerd drugsbeleid te ontwikkelen, gebaseerd op de analyse en de monitoring van problemen op gefedereerd niveau en dat kan worden aangepast als deze problemen zouden evolueren. Vervolgens is het lovenswaardig dat het ontwerp van het Nationale Alcohol Plan 2014-2018 werd beoordeeld door drie academische internationale deskundigen. Dat stimuleerde de ontwikkeling van een wetenschappelijk onderbouwd alcoholbeleid, dat niet alleen de vraagzijde, maar ook de beschikbaarheid en de verkoop van alcohol aanpakte (Anderson et al., 2012). Er is echter geen enkele politieke consensus gevonden voor de voorgestelde maatregelen met betrekking tot de aanbodzijde van alcohol. Net als in het Verenigd Koninkrijk (McCambridge et al., 2014) had de bedrijfslobby een belangrijke invloed op het falen van de goedkeuring van het Alcohol Plan. McCambridge, Hawkins & Holden (2014), gaf ons hierover het volgende advies: “Transparantie in alle aspecten van het lobbyen, met inbegrip van het geld dat eraan wordt besteed, moet een sleutelelement zijn voor de hervorming van het alcoholbeleid.” Het nationale hiv-plan van de verschillende bevoegde ministers in België toont uiteindelijk aan dat een geïntegreerd beleidsplan daadwerkelijk kan worden ontwikkeld. Het is positief om te zien dat in dit hiv-plan de link met (intraveneus) drugsgebruik in het hele plan duidelijk wordt gemaakt (WHO et al., 2012). Het is ook positief om te zien dat de huidige uitvoeringsplannen worden ontwikkeld om in het nationale hiv-plan te worden geïmplementeerd. Deze uitvoeringsplannen beschrijven de prioritaire acties voor elke minister, evenals de financiële gevolgen. In de komende jaren zal het belangrijk zijn om de implementatie, de uitvoering en de resultaten van de prioritaire acties systematisch te controleren door middel van proces- en outcome-evaluaties (Vander Laenen et al., 2010). Dat versterkt de wetenschappelijke basis van het beleid en acties zoals de EUdrugsstrategie (2013-2020) naar voren brengt.
1 . D r u g b e l e i d : w e t g e v i n g , s t r at e g i e ë n e n e c o n o m i s c h e a n a ly s e 31
Dankbetuiging We willen graag Mevr. Denoiseux, M. Laudens, Mevr. Geirnaert, Prof. dr. Decorte, M. Pire, M. Martens, Mevr. Declerck, M. Gillard, M. Doms, Mevr. Huard en Mevr. Theisen bedanken voor hun bijdrage tot de datacollectie en de waardevolle feedback die we hebben gekregen. We zijn hen dankbaar voor de onontbeerlijke betrokkenheid.
32
HOOFDSTUK 2. DRUGSGEBRUIK ONDER DE ALGEMENE BEVOLKING EN SPECIFIEKE DOELGROEPEN De Ridder K.
• Cannabis is verreweg de meest gebruikte illegale substantie in alle beschreven milieus, gevolgd door amfetamines, ecstasy en cocaïne. • De prevalentie van cannabisgebruik bij leerlingen in het secundaire en hoger onderwijs is stabiel sinds 2006.
1. Inleiding In België bestaat er geen terugkerende algemene bevolkingsenquête die specifiek gericht is op drugs en drugsverslaving. Algemene bevolkingsgegevens over drugsgebruik worden meestal afgeleid uit de Belgische Gezondheidsenquête (BHIS), de Belgische tak van het European Health Interview Survey-initiatief (EHIS) gelanceerd door Eurostat. In de BHIS komt een breed scala van gezondheidsonderwerpen aan bod, zoals de gezondheidstoestand, de levensstijl, preventie en medische consumptie (Demarest et al., 2001; Van der Heyden et al., 2010; Van der Heyden et al., 2010). Vanwege de beperkingen in de lengte en de duur van de vragenlijst, werden in de BHIS slechts een paar vragen opgenomen over het middelengebruik. Aangezien het beleid betreffende onderwijs, jeugd en cultuur in België tot de bevoegdheden van de Gemeenschappen behoren, zijn bevolkingsenquêtes over drugsgebruik op scholen en in uitgaansgelegenheden ondersteund door de bevoegde overheidsdiensten en onze regionale focal points . Soms worden meer lokale grootschalige enquêtes uitgevoerd met de steun van het bevoegde stadsbestuur. Dit hoofdstuk beschrijft de Belgische Gezondheidsenquête (paragraaf 2), de resultaten van de VAD School Survey (‘Leerlingenbevraging’) bij schoolgaande jongeren in combinatie met de resultaten van de Belgian Health behaviour in School-aged Children Survey (HBSC) (paragraaf 3.1), de “In hogere sferen?”enquête bij universiteits- en hogeschoolstudenten in Vlaanderen. (paragraaf 3.2), de Flash Eurobarometer 2014 (een ad-hocenquête in opdracht van
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
• De prevalentie van ander illegaal psychoactief middelengebruik bij leerlingen in het secundair en hoger onderwijs is beperkt en stabiel, zo niet lichtjes dalend.
33
de Europese Commissie) (paragraaf 3.3), en een aantal resultaten van twee onderzoeken in de partywereld, namelijk ‘Drugs Risk Less’ (‘Drogues Risquer Moins’) en het Belgische deel van de Global Drug Survey (paragraaf 4).
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
2. Drugsgebruik onder de algemene populatie
34
De meest recent gepubliceerde resultaten van de BHIS over het gebruik van psychoactieve stoffen dateren uit 2008 (Gisle, L., 2010; Gisle, L., 2010; Van der Heyden et al., 2010; Van der Heyden et al., 2010). De resultaten van dit algemene nationale populatieonderzoek (N=11.026 voor het deel drugs; 15-64 j.) worden beschreven in het Belgische jaarverslag van 2011 (Deprez et al., 2012). In 2013 voerde de onderzoeksgroep Enquêtes, Leefstijl en Chronische ziekten (SLCD) van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP) de gegevenscollectie uit van een nieuwe BHIS. Anders dan in de eerdere edities gebruikte de BHIS 2013 de methode van computerondersteund persoonlijk interviewen (CAPI) voor het persoonlijke gedeelte van de vragenlijst, hoewel drugsgebruik nog steeds wordt onderzocht aan de hand van een zelf in te vullen deel. De onderzoekers behielden dezelfde middelengerelateerde items uit het onderzoek van 2008, zijnde het levensgebruik, het laatstejaarsgebruik en het laatstemaandgebruik van cannabis; de frequentie van het laatstemaandgebruik van cannabis; de leeftijd van het eerstekeergebruik van cannabis en het laatstejaarsgebruik van cocaïne, amfetamine, ecstasy, LSD, heroïne, methadon en buprenorfine. Nieuw voor de BHIS 2013 is de opname van informatie over de ‘legal highs’. Resultaten voor de BHIS 2013 worden verwacht tegen het einde van 2014. Het is echter vermeldenswaardig dat de prevalenties van illegale middelengebruik (personen van 15-64 jaar oud) die uit algemene onderzoeken zoals de BHIS blijkt, waarschijnlijk wordt onderschat, vooral voor andere drugs dan cannabis. Gemarginaliseerde mensen (daklozen, gevangenen, geïnstitutionaliseerde personen) worden uit de steekproef uitgesloten omdat uitnodigingen om deel te nemen aan dit onderzoek alleen naar gezinnen worden gestuurd na een voorafgaand telefonisch contact. De zelf in te vullen vragenlijst met betrekking tot middelengebruik wordt alleen ingevuld na het bezoek van de interviewer (Van der Heyden et al., 2010; Van der Heyden et al., 2010). Het is zeer waarschijnlijk dat “zware” of problematische gebruikers de interviewer niet thuis willen ontvangen en/of niet de tijd willen nemen om de vragenlijst in te vullen (Demarest et al., 2012).
3. Drugsgebruik in de school en jeugdpopulatie
In België worden een aantal grootschalige enquêtes uitgevoerd (met behulp van zelf in te vullen vragenlijsten) onder scholieren van zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap. Ten eerste wordt het HBSC-onderzoek elke 4/5 jaar uitgevoerd (1985/86, 1989/90, 1993/94, 1997/98, 2001/02, 2005/06, 2009/10) (Favresse and de Smet, 2008; Godin et al., 2008; Hublet et al., 2006). Ten tweede werd het European School Survey Project on Alcohol and other Drugs (ESPAD) in 2003 uitgevoerd in België en in 2007 en 2010 herhaald in de Vlaamse Gemeenschap als het Vlaams schoolonderzoeksproject naar alcohol en andere drugs (VLASPAD) (Lambrecht et al., 2004; Lambrecht and Andries, 2013). Ten derde wordt de Leerlingenbevraging van de VAD sinds 2000/01 jaarlijks uitgevoerd bij Vlaamse scholieren (Kinable, 2011). In het meest recente schooljaar 2011-2012 is enkel de VAD-Leerlingenbevraging uitgevoerd (Melis, 2013). In totaal namen 39.999 studenten (12-18 jaar) van 68 Vlaamse scholen deel aan dit onderzoek. Op basis van geslacht, graad en onderwijstype werd een representatieve steekproef van 6.083 leerlingen geselecteerd. In de enquête 2011-2012 had 17,3% van de 12- tot 18-jarige studenten ooit illegale psychoactieve stoffen gebruikt, en had 10,4% deze het afgelopen jaar gebruikt. In de volgende paragrafen wordt het gebruik van cannabis en andere illegale psychoactieve stoffen in deze populatie beschreven.
3.1.1. Cannabis De prevalentie voor het gebruik van cannabis in de 2011-2012 VAD School Survey bevestigt de trend die in vorige Belgische studies werd vastgesteld (Godin et al., 2011; Kinable, 2011; Lambrecht and Andries, 2013; Lombaert, 2011; Melis, 2013). De studie toont aan dat ongeveer een vijfde (20,9%) van de 15- tot 16-jarigen en een derde (36,6%) van de oudste scholieren (17-18 jarigen: minstens één keer in zijn of haar leven cannabis heeft gebruikt. Ongeveer een vijfde (21,1%) van de oudste leeftijdsgroep heeft ook cannabis gebruikt in de laatste 12 maanden voorafgaand aan de enquête. Zowel de levensprevalentie als de laatstejaarprevalentie bij de oudste leerlingen waren ongeveer 10 maal hoger dan die in de jongste leeftijdsgroep (12-13 jarigen: respectievelijk 4,4% en 2,4%). Sinds de enquête 2005-06 zien we een stabilisering van regelmatig gebruik tot ongeveer 3% (zie figuur 2.1). “Regelmatig gebruik” werd gedefinieerd als het gebruik van cannabis “een keer per week”, “meerdere keren per week” of “dagelijks”. De prevalentie van regelmatig cannabisgebruik was 2,6% voor alle studenten (12-18 jarigen) met 1,2% van de meisjes en 3,9% voor de jongens. Van de 15- tot 16-jarige studenten gebruikte 3,1% regelmatig cannabis in vergelijking met 5,4% van de oudste leeftijdsgroep. Een kleine, maar niet
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
3.1. Drugsgebruik onder Belgische middelbare scholieren
35
onbelangrijke groep van 12- tot 14-jarige studenten (0,7%) meldde regelmatig gebruik van cannabis. De gemiddelde leeftijd waarop scholieren voor de eerste keer cannabis gebruikten was 15,4 jaar. De hoogste prevalentie van ooit-gebruik, laatstejaarsgebruik en regelmatig cannabisgebruik werd waargenomen bij studenten in het technisch of beroepsonderwijs in vergelijking met studenten in het algemeen secundair onderwijs. De meest frequent gemelde redenen voor het gebruik van cannabis waren “gezelligheid”, “ontspanning”, en “nieuwsgierigheid”. Belangrijke redenen om cannabis niet te gebruiken, waren: “We hebben het niet nodig”, “cannabis is gevaarlijk”, “het is ongezond” (Melis, 2013).
30 25 Relatieve frequentie (%)
20 15 10 5
2011-2012
2010-2011
2009-2010
2008-2009
2007-2008
2005-2006
2004-2005
2003-2004
2002-2003
2001-2002
0 2000-2001
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
Figuur 2.1 | Relatieve frequentie (%) van ooit, laatste jaar en regelmatig gebruik van cannabis bij studenten (12-18 jaar oud) in de Vlaamse Gemeenschap, 2000-2012
Ooit gebruik Laatste jaargebruik Regelmatig gebruik
36 Bron: Melis, 2013a
In de cross-nationale HBSC-studie van 2009/2010 had 17% van de 15-jarige meisjes en 23% van de jongens ooit cannabis gebruikt. In de Vlaamse Gemeenschap meldden respectievelijk 7% en 11% van de meisjes en de jongens cannabisgebruik in de laatste 30 dagen in vergelijking met 9% en 14% in de Franse Gemeenschap (WHO, 2012). De prevalentie van frequent gebruik van cannabis (> 40 keer) onder de 15-jarige Belgische meisjes en jongens werd in 2010 respectievelijk geschat op 2,0% en 4,9% (ter Bogt et al., 2014). Vergeleken
met de HBSC-studie van 2002 was er een daling in veelvuldig gebruik voor zowel meisjes als jongens. Maar de prevalentie van frequent gebruik van cannabis in 2010 is wel stabiel gebleven in vergelijking met de prevalentie van 2006. Deze trend is in overeenstemming met de trend in de VAD-Leerlingenbevraging.
3.1.2. Andere illegale psychoactieve stoffen
Voor de schooljaren 2007-2008 tot en met 2009-2010 werd een stabiele prevalentie van levensgebruik en laatstejaarsgebruik van andere psychoactieve stoffen dan cannabis waargenomen (Kinable, 2011). In vergelijking hiermee werd een geleidelijke daling vastgesteld in de Leerlingenbevragingen van 2010-2011 en 2011-2012 (zie figuur 2.2) (Melis, 2013). Figuur 2.2 | Relatieve frequentie (%) van ooit en laatste jaargebruik van andere psychoactieve substanties dan cannabis bij studenten (12-18 jaar oud) in de Vlaamse Gemeenschap, 2000-2012 10 9 Relatieve frequentie (%)
8 7 6 5 4 3
37
2 1
Ooit gebruik Laatste jaargebruik
2011-2012
2010-2011
2009-2010
2008-2009
2007-2008
2005-2006
2004-2005
2003-2004
2002-2003
2001-2002
2000-2001
0
Bron: Melis, 2013a
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
Resultaten van de VAD-Leerlingenbevraging 2011-2012 tonen aan dat het gebruik van andere illegale psychoactieve stoffen dan cannabis vrij beperkt was in de populatie van scholieren (Melis, 2013). In de hele schoolbevolking vermeldden alleen de oudere leerlingen dat ze ooit deze substanties hadden gebruikt: 4,4% van de 15-16-jarigen en 7,7% van de 17-18-jarigen. De hoogste levensprevalentie van de oudste scholieren (17-18 j.) van de Vlaamse Gemeenschap werd gerapporteerd voor ecstasy (3,8%), hallucinogenen (3,5%), amfetaminen (3,4%) en cocaïne (2,5%). Een levensprevalentie van heroïnegebruik werd gevonden bij slechts 0,4% van de oudste scholieren (Melis, 2013).
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
3.2. Drugsgebruik onder studenten aan de Vlaamse universiteiten en hogescholen
38
De enquête “In hogere sferen?” (“In hogere sferen?”) is gebaseerd op de samenwerking van de onderzoeksgroep “Medische Sociologie en Gezondheids beleid” van de Universiteit Antwerpen, de onderzoeksgroep “Gezondheids bevordering” van de Universiteit Gent, de Katholieke Universiteit Leuven, de Katholieke Hogeschool Limburg en de VAD. De derde versie van “In hogere sferen?” onderzocht het gebruik van psychoactieve stoffen bij studenten van de universiteiten en hogescholen in Antwerpen, Gent, Leuven en Limburg in 2013 (Rosiers et al., 2014). Deze deelnemende instellingen vertegenwoordigen 46,7% (N=107.126) van de totale Vlaamse studentenpopulatie, en 18,5% van de in aanmerking komende studenten (n=19.822) nam deel aan de enquête. Met een gestratificeerde steekproef op basis van instelling en geslacht werd een representatieve steekproef van 2.375 studenten geselecteerd. Van de representatieve steekproef was 55,0% vrouw. Dat is in overeenstemming met het genderevenwicht van de onderzochte studentenpopulatie. De gemiddelde leeftijd van de studenten was 21,2 jaar. Net zoals bij de enquêtes uitgevoerd in 2005 en 2009 was de enquête 2013 een web-based vragenlijst over het gebruik van (legale en illegale) psychoactieve stoffen, motieven en gevolgen van middelengebruik, geestelijke gezondheid, en contextuele aspecten van het middelengebruik (Rosiers et al., 2011; Van Hal et al., 2007).
3.2.1. Cannabis Vier op de tien studenten meldden ooit cannabis gebruikt te hebben (39,6%; n=940) en een op de vijf had cannabis gebruikt in de afgelopen 12 maanden (22,0%; n=519). Deze resultaten zijn van dezelfde grootte als de waarden vermeld in de vorige enquête (2009) (43,0% ooitgebruikers en 22,9% laatstejaarsgebruikers van cannabis) en als de resultaten van de VADLeerlingenbevraging van 2011-2012 bij 17- tot 18-jarige scholieren (36,6% ooitgebruikers en 22,9% laatstejaarsgebruikers van cannabis). Mannelijke studenten hadden vaker cannabis gebruikt dan vrouwelijke studenten (respectievelijk 49,4% versus 31,6%). Van de ooit-gebruikers had 31,0% van de mannelijke studenten cannabis gebruikt in de afgelopen 12 maanden, in vergelijking met 14,7% van de vrouwelijke studenten. Van de studenten die cannabis hadden gebruikt in de afgelopen 12 maanden, gebruikte ongeveer de helft het een keer of minder per maand tijdens het academiejaar. Eén op de vijf gebruikte het minstens een keer per week (voor meer details zie Tabel 2.1) en een op de 20 gebruikte het elke dag. Tijdens de vakantie was de frequentie van het dagelijkse gebruik iets hoger (6,3%) dan tijdens het academiejaar (5,3%) of de examenperiode (4,2%). Hoewel bijna alle cannabisgebruikers van de ‘afgelopen 12 maanden’ het gebruik tijdens de vakantie bevestigden, gebruikte bijna de helft van hen geen cannabis tijdens de examenperiode. Regelmatige gebruikers van cannabis waren vaker
mannen dan vrouwen. Het onderzoek toonde ook associaties tussen leeftijd en cannabisgebruik: een groter deel van de gebruikers van ‘het afgelopen jaar’ is te vinden bij de jongere studenten. Daarnaast was een jongere leeftijd voor de eerste keer cannabisgebruik geassocieerd met frequenter gebruik tijdens het academiejaar en de vakantieperiode.
Totaal (N=519) Tijdskader niet <1x/ ≥1x/ week week Academiejaar 10,5 68,8 20,7 Examenperiode 45,3 42,3 12,4 Vakantieperiode 4,3 72,2 23,5 Bron: Rosiers et al., 2014
Mannen (N=327) niet <1x/ ≥1x/ week week 7,8 64,6 27,6 39,0 45,4 15,6 3,2 66,2 30,6
Vrouwen (N=192) niet <1x/ ≥1x/ week week 15,0 75,7 9,3 55,5 37,2 7,3 6,2 81,9 11,9
3.2.2. Andere illegale psychoactieve stoffen Naast het gebruik van cannabis evalueerde de derde editie van “In hogere sferen?” ook het gebruik van amfetaminen, ecstasy en cocaïne. Het aantal studenten dat een van deze substanties gebruikte, ligt beduidend lager dan het aantal cannabisgebruikers: ongeveer 5% ooit-gebruikers en 2,5% laatste 12-maandengebruikers voor elk van deze substanties (Rosiers et al., 2014). Deze aantallen zijn van dezelfde grootte als de aantallen in de tweede enquête in 2009 (Rosiers et al., 2011). De cijfers zijn ook van dezelfde grootte als bij de 17-18-jarige middelbare scholieren van de VAD-Leerlingenbevraging (Melis, 2013). De laatste 12-maandengebruikers gebruikten zelden amfetaminen, ecstasy of cocaïne op regelmatige basis (een keer per week of vaker) tijdens het academiejaar of de examenperiode. Maar tijdens de vakantie meldden ze vaker het regelmatige gebruik van deze stoffen (amfetamines 15,4%; ecstasy 10,1%; cocaïne 6,9%). Van zij die de in de laatste 12 maanden iets gebruikt hadden, meldde 3,8% van de amfetaminegebruikers en ook 1,5% van de gebruikers van ecstasy een dagelijks gebruik in de examenperiode. Niemand meldde dagelijks gebruik tijdens het academiejaar of de vakanties. Dagelijks gebruik van de laatste 12-maandengebruikers van cocaïne daarentegen werd enkel gemeld tijdens de zomervakantie (2,3%). Mannelijke studenten rapporteerden meer ooit-gebruik en laatste 12-maandengebruik van amfetaminen, ecstasy en cocaïne dan vrouwelijke studenten. Oudere studenten meldden minder ecstasygebruik in de laatste 12 maanden.
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
Tabel 2.1 | Frequentie van cannabisgebruik (%) bij studenten van de Vlaamse Gemeenschap die in de laatste 12 maanden cannabis gebruikt hebben
39
3.2.3. Mentaal welzijn en illegaal middelengebruik Het welbevinden werd gemeten met de General Health Questionnaire (GHQ12) met vier vragen over angst- en depressiesymptomen, twee vragen over zelfvertrouwen en zes vragen over sociaal functioneren (Vanheule and Bogaerts, 2005). Een hogere GHQ-12-score (meer psychische problemen) was geassocieerd met een hogere DAST-10-score (problemen met betrekking tot gebruik van andere illegale middelen dan cannabis). Bijgevolg werden angsten depressiesymptomen geassocieerd met meer problemen in verband met het gebruik van cannabis en andere illegale middelen. Minder zelfvertrouwen werd geassocieerd met problemen in verband met gebruik van andere illegale middelen dan cannabis.
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
3.2.4. Contextuele factoren van illegaal gebruik van psychoactieve stoffen
40
In de derde editie van de enquête “In hogere sferen?” woonde de helft van de studenten in een studentenkamer, 40% in hun ouderlijk huis en 10% woonde zelfstandig. De laatste groep rapporteerde meer cannabisgebruik (54,7%) in vergelijking met studenten op kamers (39,5%) of thuis (36,6%). Hetzelfde patroon van meer middelengebruik onder zelfstandig wonende studenten werd waargenomen voor de andere illegale psychoactieve stoffen. De levensomstandigheden hielden echter geen verband met de frequentie van het middelengebruik of met de problemen in verband met het gebruik van illegale psychoactieve stoffen. Bovendien meldde het onderzoek geen enkel verband tussen de frequentie van het gebruik van illegale psychoactieve stoffen en het lidmaatschap of de leiding van een vereniging voor studenten of een sportclub.
3.3. Europese studie over jongeren en drugs In juni 2014 voerde de TNS Political and Social Network (Tayler Nelson Sofres) van de Europese Unie de Flash Eurobarometer-enquête “Jongeren en drugs” uit in de 28 lidstaten. Dat gebeurde op verzoek van de Europese Commissie, Directoraat-generaal Justitie. Deze thematische Flash Eurobarometer is ook uitgevoerd in 2002, 2004, 2008 en 2011 (TNS Political and social, 2014). Ongeveer 13.000 respondenten van 15-24 jaar uit verschillende sociale en demografische groepen werden telefonisch geïnterviewd (vaste en mobiele telefoon) in hun moedertaal. Het basisontwerp dat in alle landen werd toegepast, is een multi-stage willekeurige methode die rekening houdt met de regio en de verstedelijking. In België werden 500 jonge respondenten geïnterviewd. In totaal meldde 13% van de deelnemers in België dat hij of zij cannabis had gebruikt in de laatste 12 maanden (Figuur 2.3) in vergelijking met 17% in de EU. 5% van de Belgische deelnemers meldde het gebruik van cannabis in de
afgelopen 30 dagen (EU: 7%). In tegenstelling tot de algemene EU-trend waren de respondenten in België meer geneigd om te zeggen dat ze nooit cannabis hadden geprobeerd (74%) in vergelijking met de Flash Eurobarometer 2011 (België: 71%). Het aantal cannabisgebruikers in dit onderzoek is beduidend lager dan de resultaten uit de gepresenteerde school- en studentenenquêtes. Dit kan een weerspiegeling zijn van de verschillende designs en selectiebias. In België meldde 59% dat het “gemakkelijk” zou zijn om binnen de 24 uur cannabis te verkrijgen (EU: 58%) en ongeveer 61% oordeelde dat cannabis moet blijven worden verboden (EU: 53%) (TNS Political and social, 2014). Figuur 2.3 | Proportie (%) 15-24 jarige jongeren die het gebruik van cannabis rapporteren, 2014
Neen, nooit
13
10
8
Ja, de laatste 30 dagen
5 7
Ja, de laatste 12 maanden, niet de laatste 30 dagen
74 69
EU: buitenste cirkel
Ja, maar het is langer dan 12 maanden geleden
België: binnenste cirkel
Bron: Flash Eurobarometer, TNS Political and social, 2014
De overgrote meerderheid (92%) van de respondenten in België heeft nooit nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) geprobeerd. Dat is hetzelfde als het gemiddelde in de EU (92%). Slechts 1% had NPS gebruikt in de laatste 30 dagen, 3% in de afgelopen 12 maanden, en 5% meer dan 12 maanden geleden (Figuur 2.4). Het aantal ooit-gebruikers is in België echter gestegen met 4% tegenover de Flash barometer 2011. Van de laatste 12-maandengebruikers kreeg of kocht 87% NPS van een vriend, terwijl respectievelijk 35% en 30% meldde het middel te hebben gekocht van een drugsdealer of in een gespecialiseerde winkel. Slechts 3% gaf aan het middel online te hebben gekocht. Alle laatste 12-maandengebruikers hebben gemeld dat ze NPS met hun vrienden gebruikten, en 76% gebruikte het op een feest of evenement. Van alle respondenten meldde 34% via de media informatie te hebben gekregen over de effecten en risico’s van NPS, terwijl 36% deze informatie op het internet had gevonden. Respectievelijk 29% en 21% zegden informatie te hebben gekregen via een schoolpreventieprogramma of van vrienden, en 19% zegde helemaal geen informatie te hebben gekregen. Een grote meerderheid is van mening dat regelmatig gebruik van NPS een hoog risico inhoudt voor de gezondheid (87%).
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
14
41
Figuur 2.4 | Proportie (%) 15-24 jarige jongeren die het gebruik van NPS rapporteren, 2014
1
3 4 1
25
Neen, nooit Ja, de laatste 30 dagen Ja, de laatste 12 maanden, niet de laatste 30 dagen
92 92
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
EU: buitenste cirkel
42
Ja, maar het is langer dan 12 maanden geleden
België: binnenste cirkel
Bron: Flash Eurobarometer, TNS Political and social, 2014
4. Drugsgebruik in gerichte groepen / settings op nationaal en lokaal niveau 4.1. Drugsgebruik in recreationele settings in België Verschillende recente rapporten van Belgische enquêtes bij studenten (Kinable, 2010; Lombaert, 2011; Rosiers et al., 2011) wezen op het feit dat recreationele en uitgaansgelegenheden (bv. pubs, clubs, fuiven) de milieus bij uitstek zijn waar verboden stoffen worden gebruikt. Hoewel de kloof in gewoonten van drugsgebruik tussen muziekliefhebbers en niet-liefhebbers van muziek kleiner is geworden, zijn dancemuziekliefhebbers meer geneigd om (vaak) illegale drugs te gebruiken (Van Havere et al., 2011; Van Havere et al., 2012). De (patronen van) het gebruik van psychoactieve stoffen en de kenmerken van de gebruikers in deze milieus worden in de Vlaamse en de Franse Gemeenschap dan ook regelmatig gecontroleerd door het VAD-onderzoek in de uitgaansmilieus en het project “Partywise Uitgaansonderzoek” (“Drogues Risquer Moins”), gecoördineerd door Modus Vivendi (Hogge and Denoiseux, 2014). De methodologische aanpak van deze controles verschilt beduidend en werd uitvoerig beschreven in het vorige Belgische jaarlijkse drugsrapport (van Bussel, J. C. H. and Antoine, J., 2012). In de voorgaande jaren schommelde de prevalentie van middelengebruik in beide Gemeenschappen enigszins. Veranderingen in de dekking van het aantal, het type en de locatie van rekrutering kunnen deze schommeling hebben veroorzaakt, vooral in de Franse Gemeenschap (Rwubu and Hogge, 2013).
Cannabis is verreweg de meest gebruikte illegale psychoactieve stof in de recreationele settings in de Franse Gemeenschap. In 2013 heeft 66% van de feestgangers soms of vaak een illegale drug gebruikt tijdens uitgaansevents; meer specifiek had 53,3% soms of vaak cannabis gebruikt, gevolgd door amfetaminen (27,1%), cocaïne (24,2%), hallucinogene paddestoelen (23,5%) en ecstasy (23,5%). Bovendien gaf 13,7% en 11,4% van de respondenten aan soms of vaak respectievelijk ketamine en NPS (in deze vragenlijst ‘research chemicals’ genoemd) te gebruiken tijdens uitgaansgelegenheden (Hogge and Denoiseux, 2014). Van alle bezoekers van uitgaansevents meldde 44,1% het gebruik van illegale drugs tijdens het event. 36,0% van de respondenten had tijdens het event cannabis gebruikt, gevolgd door amfetaminen (12,5%), ecstasy (8,5%) en cocaïne (6,8%) (Hogge and Denoiseux, 2014). Bovendien meldde 4,2% van de bezoekers het gebruik van ketamine tijdens het event en had 2,5% NPS gebruikt. Ten slotte startte de Global Drug Survey 2014 in november 2013 haar jaarlijkse drugsonderzoek, waaraan ook België deelnam. Dat project werd gecoördineerd door de Associatie Universiteit en Hogescholen Gent (Vanderplasschen, 2014). Wereldwijd namen 80.000 mensen deel in 18 verschillende landen. In België vulden ongeveer 2.670 personen de online enquête in over drugsgebruik. Het is belangrijk te benadrukken dat een dergelijke vorm van onderzoek niet representatief is voor de Belgische bevolking, omdat is gebleken dat het een oververtegenwoordiging van drugsgebruikers bevatte door het feit dat de respondenten zelfgeselecteerd zijn (geen samplingmethode). Twee derde van de Belgische deelnemers was man en de gemiddelde leeftijd was ongeveer 27 jaar. Drie kwart had momenteel een baan of was nog student, 23% was
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
Voor 2013 waren gegevens beschikbaar via het project “Drogues Risquer Moins” in de Franse Gemeenschap. Het volgende VAD-onderzoek in het uitgaansmilieu is gepland voor het jaar 2015. “Partywise Uitgaansonderzoek” is een gezamenlijke actie van meer dan 30 schadebeperkende en preventieve organisaties die actief zijn in de recreationele settings (Hogge and Denoiseux, 2014). Professionals en peers geven informatie en advies aan gebruikers en aan diegenen die geïnteresseerd zijn. De belangrijkste doelstelling van de bijbehorende enquête (papieren vragenlijst; in 2013 N=1.653, gemiddelde leeftijd is 23,1 jaar oud) is nagaan of de schadebeperkende activiteiten (harm reduction) in overeenstemming zijn met de doelgroep. Daarom is de enquête niet representatief voor de hele party scene. De gegevens zijn dus niet te interpreteren als prevalentiegegevens omdat er geen samplingmethode is (Hogge and Denoiseux, 2014). De resultaten kunnen worden geïnterpreteerd als een eerste indicatie van specifieke (nieuwe) problemen van middelengebruik in de doelgroep. Als gevolg van wijzigingen in de vragen in de 2013-enquête zijn de resultaten van de vorige maand en het vorige jaar over het gebruik van illegale stoffen niet langer beschikbaar. In plaats daarvan werden de deelnemers ondervraagd over hun gewoonlijke middelengebruik in het uitgaansleven.
43
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen 44
werkloos. Twee derde bezocht minstens één keer per maand een club of disco. Ook had twee derde in het afgelopen jaar ten minste één illegale stof gebruikt, terwijl 52% in de laatste maand een stof had gebruikt. Cannabis was het meest gebruikte middel (42%). Van de cannabisgebruikers had de helft het meer dan 50 keer gebruikt in de afgelopen 12 maanden. Ongeveer 30% van de cannabisgebruikers zou minder cannabis willen gebruiken. Andere regelmatig gebruikte drugs zijn ecstasy (23,5%) en cocaïne (20%). Speed (8%) en ketamine (6,5%) waren minder courant. Ongeveer 4,5% van de Belgische respondenten gaf aan in de afgelopen 12 maanden NPS te hebben gebruikt ten opzichte van 5,3% van alle Global Drug Survey-respondenten. Drugs kopen via het internet komt minder vaak voor (7% van de Belgische deelnemers) in vergelijking met andere landen (bv. 22% in het VK), maar het aantal is de afgelopen jaren gestegen (Winstock, 2014). We moeten opmerken dat de steekproeven uit de verschillende landen sterk variëren in een aantal aspecten, waaronder gemiddelde leeftijd en betrokkenheid bij het nachtleven. Daarom is voorzichtigheid geboden bij het vergelijken van gegevens tussen de landen.
5. Conclusie Voor dit rapport zijn de resultaten van de laatste algemene bevolkingsenquête (BHIS 2013) nog niet beschikbaar. Ze zullen in worden besproken in het Belgisch nationaal drugsrapport van 2015. In het algemeen merken we dat de bevolkings- en/of de schoolenquêtes meestal moeite hebben om gemarginaliseerde mensen te bereiken. Daardoor zullen “harde” of “zware” drugsgebruikers vaak niet worden opgenomen. Deze enquêtes geven ons wat informatie over de meest voorkomende vormen van middelengebruik, maar zijn niet geschikt om middelengebruik met een hoog risico te bestuderen, zoals het injecteren van drugs (voor een beschrijving van drugsgebruik met een hoog risico zie hoofdstuk 4) of het gebruik van minder voorkomende middelen in de algemene populatie (bv. heroïne). De regionale enquêtes onder studenten van het middelbaar en hoger onderwijs in het Vlaamse Gewest stelden dat het gebruik van cannabis in 2006 is gedaald en sindsdien stabiel bleef. Ongeveer een vijfde van de 17-18-jarigen (21,1%) en van de universiteits-(hogeschool-) studenten (22,0%) gebruikte cannabis in de laatste 12 maanden voorafgaand aan de enquête. “Regelmatig gebruik” van cannabis onder 12-18-jarige scholieren was beperkt tot 2,6% van de onderzochte populatie. Het gebruik van cannabis onder universiteits- en hogeschoolstudenten is zeer tijdsgebonden. Ongeveer de helft van de laatste 12-maandengebruikers van cannabis heeft geen cannabis gebruikt tijdens de examenperiode, maar bijna alle studenten van de laatste 12-maandengebruikersgroep van cannabis heeft het gebruikt tijdens de vakantie.
De enquêtes in scholen en universiteiten (hogescholen) suggereerden ook dat het gebruik van andere illegale psychoactieve stoffen dan cannabis beperkt is (ongeveer 1,5 tot 2,5% laatste 12 maandengebruikers van amfetaminen, ecstasy en cocaïne). Een kleine groep studenten in het hoger onderwijs meldde een dagelijks gebruik van amfetaminen en ecstasy tijdens de examenperiode. Vooral dat laatste is nogal verrassend omdat het niet alleen een centraal stimulerend effect heeft zoals amfetaminen, maar ook een hallucinogeen effect dat steeds sterker wordt bij herhaald en langdurig gebruik. Hoewel het gebruik van NPS in België nog steeds beperkt lijkt op basis van de resultaten van de Flash Eurobarometer 2014 en de Global Drug Survey, is waakzaamheid geboden aangezien de laatste 3 jaar een toename van het gebruik van deze middelen is gemeld. Observationele gegevens van de party scene (Franse Gemeenschap) suggereren dat het gebruik van illegale middelen veel vaker voorkomt in dit milieu. Feestgangers meldden het vaakst het gebruik van cannabis tijdens een event (33%), gevolgd door amfetaminen (12,5%), ecstasy (8,5%) en cocaïne (6,8%). We merken ook dat 4,2% en 2,5% van de respondenten het gebruik aangaf van respectievelijk ketamine en NPS tijdens een event. Als ketamine en andere NPS onder feestgangers aan populariteit winnen, moet worden overwogen om alle vragenlijsten over middelen te actualiseren met deze stoffen, zodat dit fenomeen beter kan worden gevolgd.
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
De sinds 2006 dalende trend in de prevalentie van cannabisgebruik onder jongeren is ook waargenomen in andere Europese landen, zoals Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Spanje (EMCDDA, 2014). De resultaten van de Flash Eurobarometer 2014 toonden ook een lichte daling in de prevalentie van cannabisgebruik in vergelijking met 2011. Daarom wachten we met grote belangstelling op de resultaten van de laatste HBSC 2013/14, de toekomstige VLASPAD 2015 en hun conclusies op deze geobserveerde cannabistrends. Op de meeting van deskundigen van de laatste General Population Survey (GPS) die georganiseerd werd door het EMCDDA (juni 2014), werd in een mondelinge presentatie van het Spaanse nationale focal point (GPS-expert Alvarez Elena) een correlatie gesuggereerd tussen de risicoperceptie van cannabisgebruik en de prevalentie van cannabisgebruik bij jongeren. In perioden van hogere risicoperceptie daalde de prevalentie van cannabisgebruik en vice versa. Daarnaast werd in de mondelinge presentatie van het Franse nationale focal point (GPS-expert Spilka Stanislas) een correlatie gesuggereerd tussen de beginleeftijd van roken en van cannabisgebruik. In Frankrijk zijn er geen belangrijke wetswijzigingen met betrekking tot het gebruik van cannabis, maar toen de anti-tabaksinspanningen werden verhoogd, steeg de beginleeftijd van roken en ook de beginleeftijd van cannabisgebruik. De VAD-Leerlingenbevraging beschrijft ook een geleidelijke afname van roken bij jongeren in de afgelopen 10 jaar. Grondiger onderzoek naar de mechanismen van het begin van drugsgebruik is momenteel echter niet beschikbaar in België.
45
2 . D r u g s g e b r u i k o n d e r d e a l g e m e n e bevolking en specifieke doelgroepen
Aangezien in België geen terugkerende algemene bevolkingsenquête bestaat die specifiek over drugs en drugsverslaving handelt, zijn alle gegevens crosssectioneel met behulp van verschillende steekproeven en methoden. Daarom zijn deze gegevens moeilijk onderling vergelijkbaar en is het formuleren van algemene conclusies niet eenvoudig. Vanwege de verschillende tijds- en prioriteitenschema’s in de verschillende Gemeenschappen is het ook moeilijk om altijd een goed nationaal overzicht te voorzien. In een Europese context is België één van de weinige landen die nog niet systematisch nationale prevalentiegegevens verzamelt over alle vormen van drugsgebruik (Decorte et al., 2009). Omdat het de basis vormt voor andere onderzoeks- en beleidsacties op het vlak van drugs en drugsverslaving, hoort onderzoek naar dit soort informatie prioriteit te krijgen.
46
Dankbetuiging De auteurs willen graag Mevr. De Donder, Mevr. Melis, M. Laudens, M. Rosiers, Mevr. Casero, dr. Hogge, Prof. dr. Decorte, Prof. dr. Van Hal, M. Martens en Mevr. Huard bedanken voor hun bijdrage tot de datacollectie en de waardevolle feedback die we hebben gekregen.
HOOFDSTUK 3. PREVENTIE Casero L. en Laudens F.
• In de Vlaamse Gemeenschap werd een grootschalige cannabispreventiecampagne gelanceerd, een combinatie van een massamediale aanpak ondersteund door didactisch materiaal van professionals. • In 2013 ontwikkelden de actoren van de gespecialiseerde verslavingssector en de schadebeperking een “Harm Reduction Plan” in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De implementatie van het plan zal een van de prioriteiten zijn voor de komende jaren. • Het merendeel van de preventie- en schadebeperkingsacties georganiseerd in de Federatie Wallonië-Brussel wordt gekenmerkt door het veranderlijke institutionele kader van de zesde staatshervorming.
In België is de federale regering niet verantwoordelijk voor het drugspreventie beleid. Specifieke drugspreventie bij de algemene bevolking is een bevoegdheid van de Gemeenschappen en de regionale overheden. Elke specifieke communautaire en regionale overheid is bevoegd om een eigen preventiebeleid te voeren om in te spelen op de specifieke noden van de regio. Toch hebben preventie-initiatieven met betrekking tot de algemene ziekenhuizen, medische zorgen, hepatitis C en drugsgebruik in het leger, een Belgisch spreidingsgebied en een nationale impact. Daarom wordt de federale regering nog steeds betrokken bij de implementatie van drugsgerelateerde preventie-activiteiten. De Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, VAD en de Arbeitsgemeinschaft für Suchtvorbeugung und Lebensbewältigung, ASL, zijn de co-coördinerende structuren in respectievelijk de Vlaamse en Duitse Gemeenschap. Het observatoire socio-épidémiologique alcool-drogues en Communauté Française (EUROTOX) is het waarnemingscentrum voor alcohol en drugs in de Franse Gemeenschap (Federatie Wallonië-Brussel). Preventie in de Vlaamse Gemeenschap wordt geregeld door een Vlaams Actieplan inzake tabak, alcohol en drugs (TAD) 2009-2015. De aandacht gaat hier vooral naar actoren in de gezondheids- en onderwijssector. Elk jaar worden andere aspecten van het actieplan uitgevoerd.
3 . P r e v e n t i e
1. Inleiding
47
Hoewel verschillende preventie-activiteiten worden georganiseerd in lokale gemeenschappen en met de politiediensten, ontvingen de regionale centra voor geestelijke gezondheidszorg een bijkomende structurele financiering in 2013 met bedrijven en lokale overheden als doelwit. Aangezien de meeste particuliere bedrijven in Vlaanderen en Brussel – onderzocht in het kader van het TADactieplan – nog geen actief alcohol- en drugsbeleid voeren, zijn verbeteringen in deze sectoren hard nodig. Het beleidskader voor alcohol en roken in de onderwijssector is beter ontwikkeld. Veel middelbare scholen voeren een structureel en kwaliteitsvol beleid inzake alcohol en roken. Maar het TAD-actieplan wordt minder geïmplementeerd in het basisonderwijs. Het onderwerp alcohol wordt maar in het lessenpakket van 58% van de basisscholen opgenomen. Bovendien besteedt maar één op de drie basisscholen aandacht aan regels en duidelijke normen voor de leerlingen. Scholen missen ook een specifiek wettelijk kader voor alcohol- en druggebruik door werknemers, gezien het feit dat de CAO ten aanzien van ‘een preventief alcohol- en drugsbeleid in de onderneming’ (CAO 100) geen openbare instellingen betreft (Larmuseau et al., 2013).
3 . P r e v e n t i e
Naast deze algemene doelstellingen in de onderwijs- en gezondheidssector identificeerde het Vlaamse TAD-actieplan middelbare scholen en openbare centra voor maatschappelijk welzijn als de twee prioritaire sectoren waarin het zich moet richten op mensen met een lage sociaal-economische status.
48
Alcohol- en drugspreventieactiviteiten in de Vlaamse Gemeenschap worden gecontroleerd door het Gingerprogramma, dat wordt gecoördineerd door VAD (Rosiers et al., 2014). In 2013 namen 83 preventiewerkers deel aan deze jaarlijkse registratie. In totaal werden 6.065 geldige alcohol- en drugspreventieactiviteiten geregistreerd. Preventieacties in de Federatie Wallonië-Brussel worden uitgevoerd met een focus op het concept van “gezondheidsbevordering” (WHO, 1986). De belangrijkste doelstelling is om de levenskwaliteit en de gezondheid van de burgers te verbeteren. Vanwege de hervorming van de federale staat werd de bevoegdheid van “gezondheidsbevordering” vanaf 1 juli 2014 overgedragen aan de verantwoordelijkheid van het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Franse Gemeenschapscommissie, COCOF). De meeste preventie- en schadebeperkingsacties die in 2013-2014 werden georganiseerd in de Federatie Wallonië-Brussel, werden gekenmerkt door deze veranderende institutionele context. In 2013 en 2014 werden in de Federatie Wallonië-Brussel inspanningen geleverd om bestaande initiatieven inzake hulp, zorg en schadebeperking voor injecterende druggebruikers te versterken via de mobilisatie van diverse actoren.
Sinds 2013 is een Franstalige ‘Cel Gezondheid Verslavingen’ operationeel. Deze cel bestaat uit vertegenwoordigers van de ministers van Volksgezondheid van de regeringen van de Franse Gemeenschap (Federatie Wallonië-Brussel), het Waalse Gewest en de COCOF. De cel werkt aan drie belangrijke doelstellingen: 1) een gemeenschappelijk beleidskader ontvouwen om de gezondheid van de burgers en de integratie van iedereen in de samenleving te bevorderen, 2) de integratie van het gezondheidsbeleid vergemakkelijken, 3) functionele politieke samenwerking formaliseren. In 2014 begonnen drie organisaties, waaronder de Brusselse federatie van instellingen voor drugsverslaafden (Fedito Bruxelloise), de Lokale Coördinatie Drugs Brussel (CLDB) en Modus Vivendi, een gezamenlijk harm-reductionplan voor Brussel te ontwikkelen. Dit plan zal een meer formeel kader bieden voor schadebeperkende strategieën in de Brusselse regio in verschillende milieus, zoals zorg, gevangenissen, feest- en sportmilieus (Van Huyck et al., 2014).
In de volgende paragrafen wordt een overzicht gegeven van tal van universele, selectieve en indicatieve preventie-activiteiten geïmplementeerd in de Vlaamse en de Duitstalige Gemeenschap en de Waals-Brusselse Federatie. Er worden inspanningen geleverd om preventie-initiatieven in scholen (paragraaf 2.1), gezinnen (paragraaf 2.2 en 3.2) en specifieke risicogroepen en milieus (paragraaf 3.1 en 3.3) te verbeteren en te vergroten. Burgers die vragen hebben over het drugsgebruik in het algemeen kunnen een hulplijn raadplegen. Hulplijnen in de Vlaamse Gemeenschap en de Waals-Brusselse Federatie bieden ook onlinebegeleiding aan (paragraaf 2.3.1 voor meer details). Daarnaast wordt een kader opgesteld om de implementatie van een lokaal drugsbeleid in steden en gemeenten te stimuleren (paragraaf 2.3.2). Bovendien tonen de Gemeenschappen een toenemende belangstelling voor screening, detectie en interventie van gevaarlijke stoffenmisbruik in een vroeg stadium (zie 4.1 - 4.3). In 2013 werden ook verschillende mediacampagnes opgezet of verlengd (zie paragraaf 5 voor de beschrijving).
3 . P r e v e n t i e
Preventieactiviteiten in de Duitstalige Gemeenschap zijn opgericht door ASL. Deze organisatie heeft als doel om het voorkomen van verslaving en om het gezond leven zonder drugs te stimuleren. Zowel legale als illegale drugs worden aangepakt. Toch bevat dit rapport enkel preventieprojecten met betrekking tot illegaal drugsgebruik. ASL biedt onder andere informatie, lezingen, trainingen, activiteiten en begeleiding aan. In 2013 bereikte ASL in totaal 6.740 mensen, waarvan 3.985 studenten (ASL, 2014).
49
2. Universele preventie 2.1. School 2.1.1. Algemene preventie in het basisonderwijs Hoewel het aantal aanvragen voor preventieve interventies in het basisonderwijs minder groot is dan in het secundaire onderwijs, richt een aantal succesvolle initiatieven zich op deze doelgroep. VAD en VIGeZ ontwikkelden een richtlijn voor basisscholen over TAD. Dit instrument helpt om te beslissen welk onderwerp (roken, alcohol en/of illegale drugs) op welke leeftijd kan worden behandeld (graad 1, 2 of 3) en welk didactisch materiaal kan worden gebruikt.
3 . P r e v e n t i e
In de afgelopen jaren worden in de Vlaamse basisscholen meer activiteiten ingevoerd met een belangrijke focus op het uitstellen van het beginnen met drinken. Zo is ‘Lol zonder alcohol’ een interventie voor jongeren van 10-12 jaar om het niet-gebruik van alcohol te bevorderen en de beginleeftijd uit te stellen. De interventie bestaat uit 8 lessen die in het normale pakket van leerlingen van de 3e graad lager onderwijs kunnen worden geïntegreerd. Leerlingen en hun ouders kunnen meer informatie vinden op de website (VAD, 2010).
50
Docenten kunnen een beroep doen op de trainingen die ‘De Sleutel’ organiseert. Deze geven ondersteuning bij het verbeteren van de zogenaamde ‘algemene levensvaardigheden’ van leerlingen door het gebruik van leeftijdsgebonden materiaal. Het verbeteren van levensvaardigheden is een van de eindtermen in het basisonderwijs, die door de Vlaamse overheid zijn opgesteld. In de Federatie Wallonië-Brussel zijn acties gebaseerd op de volgende vijf principes: 1) de vraag analyseren en de situatie verduidelijken, 2) de actie aanpassen aan het educatieve project en de middelen van de instelling, 3) de rol van preventie erkennen door volwassenen in verband met jongeren, 4) samen handelen en een dynamiek van participatie creëren, en 5) de garantie van vertrouwelijkheid respecteren. In 2011 werd in de scholen een proefproject ‘Cellules bien-être’ (Welzijnscellen) ingevoerd. Dit project combineert de filosofische en theoretische continuïteit van de geïntegreerde benaderingen die meestal worden gebruikt om de gezondheid op scholen te bevorderen. Interne en externe deelnemers van dezelfde school (directie, leerkrachten, opvoeders, leden van de promotieteams, de leerlingen, enz.) worden regelmatig geraadpleegd om de directeur te ondersteunen bij het bepalen van de richtlijnen met betrekking tot het welzijn in een bepaalde school.
2.1.2. Algemene preventie in de secundaire scholen De secundaire scholen in de Vlaamse Gemeenschap, de Federatie WalloniëBrussel en de Duitstalige Gemeenschap organiseren projecten met betrekking tot het gebruik van alcohol en drugs. Er is een sterke traditie van universele preventie op secundaire scholen in de Vlaamse Gemeenschap. Al vele jaren wordt een structureel beleidskader opgezet voor drugspreventie in secundaire scholen. Dat heeft een zeer ruime toepassing. Elke school ontwikkelt zijn eigen globaal en structureel kader, op maat van zijn eigen aparte schoolsituatie.
In het kader van het drugsbeleid op school is er een breed scala van universele preventieprogramma’s die in het secundair onderwijs worden gebruikt, vooral door de leraren zelf. Via trainingen en overleg krijgen zij steun van preventiewerkers en preventieorganisaties. ‘De Sleutel’ traint leerkrachten bij de uitvoering van drugspreventieprogramma’s in hun klaslokalen, zoals het Europese programma ‘Unplugged’. Deze aanpak voor het aanleren van levensvaardigheden en sociale invloeden heeft effectieve resultaten getoond. De beginleeftijd van drugsgebruik in de leeftijdscategorie van 12 tot 14 jaar (eerste graad) is gestegen. ‘De Sleutel’ ontwikkelde ook een follow-upprogramma voor de tweede (14 tot 16 jaar) en derde graad (16 tot 18 jaar). VAD creëerde ‘Crush’, een didactisch pakket voor leerlingen van de 3e graad over alcohol en cannabis, gekoppeld aan relaties. Het pakket maakt gebruik van vijf methoden rond informatie over alcohol en cannabis, normen en waarden, omgaan met sociale druk en grenzen stellen (Baeten et al., 2013).
3 . P r e v e n t i e
Vlaamse middelbare scholen hebben sinds 1999 de mogelijkheid om hun drugsbeleid te evalueren op basis van de input van hun leerlingen. De schoolenquête (‘Leerlingenbevraging’; zie ook hoofdstuk 2 en 4) verzamelt gegevens van alle leerlingen van een school en maakt een rapport met tips en tools om het drugsbeleid van de school aan te passen. Sinds de start van het project werden 951 scholen en meer dan 502.651 leerlingen betrokken bij deze evaluatie.
51 Specifieke steunpunten zijn operationeel in de Federatie Wallonië-Brussel om banden te versterken tussen het gespecialiseerde netwerk met betrekking tot preventie van verslavingen aan de ene kant en de schoolomgeving aan de andere kant. In lijn met de Leerlingenbevraging in de Vlaamse Gemeenschap werd in 2013 in de scholen van de Federatie Wallonië-Brussel een enquête uitgewerkt onder de naam “Assuétudes: et les jeunes, ils en pensent quoi?”. De resultaten werden in alle scholen meegedeeld. Daarnaast kregen docenten trainingen aangeboden, ook in het kader van “Preventie van verslaving en bevordering van
de gezondheid”. Deze trainingen moeten scholen een gemeenschappelijke taal aanreiken om het onderwerp verslaving met de leerlingen te kunnen bespreken. In de Franse Gemeenschap zijn dertien partners van de sector gezondheidszorg, onderwijs en jeugd betrokken bij het project ‘Jeunes, alcool & société’. Het project heeft als doel om minder riskante en meer verantwoorde consumptie bij jongeren te stimuleren.
3 . P r e v e n t i e
De tentoonstelling “Hooked, not me either/Pas d’alcool pour être Cool” is een interactieve tentoonstelling voor jongeren over verslaving, opgesteld door Latitudes Jeunes (een dienst die verschillende acties voor preventie en sensibilisatie heeft ondernomen). Om de debatten met de jongeren die deelnamen aan de tentoonstelling te animeren, organiseerde de vzw “Prospective Jeunesse” zes debatten met leerlingen en één met sociale sprekers die de tentoonstelling hebben bekeken. Daarnaast creëerde “Prospective Jeunesse” in 2013 ook het project “Art et prévention” om scholen te ondersteunen bij het gebruik van een kunstvorm om vragen over consumptie aan te pakken. Deze aanpak heeft het voordeel dat het debat met jongeren kan worden aangegaan zonder te directe vragen te stellen over verslaving. Voor de volwassenen stelt het project “Art et prévention” ook een training voor gezondheidsbevorderings voor. In 2013 betrof het initiatief vijf interventies (drie in scholen en twee in de gemeentelijke diensten).
52
De volgende bijkomende trainingen worden in de scholen in de Franse Gemeenschap georganiseerd: – Basistraining: preventie van verslavingen en gezondheidsbevordering, – training in het gebruik van educatieve middelen, – een educatieve benadering van de preventie van verslavingsrisico’s (drugs, alcohol, internet, videospelletjes, enz.), – voorlichting over hoe scholen het welzijn van hun leerlingen kunnen verhogen. In de Duitstalige Gemeenschap wordt een globale aanpak gehanteerd om drugsgebruik met scholieren te bespreken. Samen met politieagenten geeft ASL lezingen in secundaire scholen over de rechten, plichten en risico’s in de samenleving. Tijdens deze infosessies worden verschillende onderwerpen besproken, zoals geweld, vandalisme, diefstal, enz. In het eerste jaar van de middelbare school komen de legale drugs aan bod, terwijl illegale drugs pas aan bod komen in de volgende middelbare schooljaren. Na de sessie wordt aan de studenten gevraagd om deel te nemen aan een quiz (ASL, 2014). Een ander project, dat het onderwerp verslavingen bespreekbaar maakt, wordt geïntroduceerd in het eerste jaar van de middelbare school. Aan de studenten wordt gevraagd om kaarten uit te halen waarop woorden zijn geschreven zoals roken, ontspannen, afhankelijkheid, enz. Op basis van de rangschikking van de woorden die de leerlingen hebben gemaakt, begint de preventiemedewerker een discussie. ASL organiseerde ook EuPrevent, een tweedaags avontuur in het sportcentrum van Eupen. Dat project geeft studenten de mogelijkheid om een
‘kick’ te ervaren zonder daarvoor een drug te nemen. Naast deze avontuurlijke activiteiten werd informatie gegeven over cannabis en over de risico’s van cannabisgebruik (ASL, 2014).
2.1.3. Algemene preventie in het hoger onderwijs In Vlaanderen heeft de website van De Druglijn een speciaal gedeelte voor universiteits- (hogeschool-) studenten (De druglijn, 2014). Het onderwerp dat in de kijker gezet wordt, wijzigt in de loop van het academiejaar. Bij de start van het academiejaar ligt de nadruk op alcohol of cannabis. Aan het einde van het academiejaar wordt het gebruik van medicatie (in verband met de examens) aangekaart. Sinds 2010 heeft de vzw ‘Univers Santé’ een tienjarig actieplan ingevoerd aan de UCL, in samenwerking met de dienst ondersteuning van studenten (Service d’Aide aux étudiants) en de huisvestingsdienst, en gericht op het alcoholprobleem in het studentenmilieu. In september 2013 werden vijf groepen opgericht – bestaande uit studenten, academische overheden, diensten en instellingen – om verschillende prioritaire assen van het werkplan uit te werken.
Een ander project over alcoholgebruik onder studenten in Brussel werd in 2013 op poten gezet door Modus Vivendi. Voor het academiejaar 2013-2014 wordt het proefproject “Projet Alcool en milieu étudiant” (Project alcohol en studentenmilieu) gesubsidieerd door de COCOF. Het project wil de drinksituatie op 2 campussen in Brussel onderzoeken, namelijk in de Haute École Lucia de Brouckère en de Université Saint-Louis. Door bepaalde tools te testen en te beoordelen, kunnen concrete schadebeperkende acties worden ontwikkeld.
2.2. Gezin 2.2.1. Ouderlijke vaardigheden verbeteren Universele preventie-initiatieven voor ouders zijn vooral geïntegreerd in programma’s van organisaties voor volwasseneneducatie en op lokaal niveau. Verschillende programma’s zijn toegankelijk voor alle ouders (wat betekent dat deze niet enkel gericht zijn op ouders met drugsgebruikende kinderen) en hebben een brede doelstelling om ‘levensvaardigheden’ te ontwikkelen. Sinds december 2011 heeft VAD een interactief gezinsgericht preventie programma van één sessie voor ouders van tieners (10 tot 15 jaar) in de Vlaamse Gemeenschap. Dit preventieprogramma wil opvoedingsvaardigheden verbeteren
3 . P r e v e n t i e
Tijdens het academiejaar worden verschillende acties georganiseerd rond verantwoordelijk gedrag met betrekking tot het drinken van alcohol, zoals een preventief plan van de ‘24h vélo’ (24 uur fietsen), een nieuwe campagne ‘Alcohol’ en een Facebook-pagina.
53
met betrekking tot het gebruik van tabak, alcohol en andere drugs door tieners. Na een proefproject en een gecontroleerde pretest-posttestevaluatie is het programma van start gegaan in september 2013. Er werden vijf trainingssessies (met in totaal 71 deelnemers) georganiseerd die zowel gericht waren op professionals in de alcohol- of drugssector als op professionals actief in de opvoedingsondersteuning. Het complete pakket (trainingshandleiding en interactief materiaal zoals films, folders, postkaarten) is online beschikbaar (VAD, 2014). Deze aanpak wordt eveneens toegepast in de Duitstalige Gemeenschap. Sinds enkele jaren organiseert ASL opvoedingstrainingen voor de algemene bevolking. In 2013 vonden verschillende bijeenkomsten plaats over thema’s die door geïnteresseerde ouders werden gekozen. In totaal vonden 16 avonden met 201 deelnemers plaats. Daarnaast werd ook een bijeenkomst voor gezinnen georganiseerd over ‘fitte kinderen’ (ASL, 2014).
3 . P r e v e n t i e
Eind 2013 werd een speciale Vlaamse website over e-learning gelanceerd voor de ouders van de tieners, nadat een product- en effectevaluatie was uitgevoerd. Dit universele preventieproject, op punt gesteld door VAD en VIGeZ, richt zich op vijf gezondheidsthema’s in de opvoeding namelijk alcohol, tabak, cannabis, beweging en voeding (Vigez, 2014). Om de implementatie te bevorderen, werd de site aangekondigd via kanalen van diverse publieke gezondheidsorganisaties en opgenomen in de opleiding van professionals die actief zijn in opvoedingsondersteuning.
54
Ouders die vragen hebben over mogelijk drugsgebruik van hun kinderen, kunnen de informatie online raadplegen. Een aparte pagina op de website van de Vlaamse hulplijn De Druglijn besteedt speciale aandacht aan ouders en ouderlijke vaardigheden. Ook in de FAQ (vaak gestelde vragen) op de website van de Franse hulplijn ‘Infor-Drogues’ komt dit onderwerp aan bod (zie ook 2.3.1).
2.3. Gemeenschap 2.3.1. Hulplijnen ‘Infor-Drogues’ en ‘De Druglijn’ zijn de drugshulplijnen voor respectievelijk de Franse en de Vlaamse Gemeenschap. Deze diensten bieden niet alleen een telefonische hulplijn. Sinds een aantal jaren wordt ook onlinebegeleiding aangeboden via hun website. De jaarcijfers voor De Druglijn in 2013 (N=6.197) worden weergegeven in Tabel 3.1 en tonen een daling van 364 contacten of 6% ten opzichte van 2012 (Evenepoel, 2014). Deze contacten bestaan uit telefoongesprekken en online vragen via e-mail, Skype en een chatdienst. Er zijn echter verschillen in de manier waarop
het aantal contacten per medium evolueert. Het aantal telefoongesprekken (N=3.124) daalde op dezelfde manier als in de voorgaande jaren (-5%). Het aantal vragen per e-mail (N=2.523) zag zijn eerste substantiële daling sinds de e-mailservice in 2004 werd gelanceerd (-19%). Dat werd echter voor een groot deel gecompenseerd door de online chatdienst die in het najaar van 2012 werd opgestart en in 2013 zijn eerste volledige operationele jaar doormaakte. We verwachten dat het aantal online chatcontacten (N=385) verder zal stijgen in de toekomst. Ondanks de stijgingen en dalingen in de verschillende ‘kanalen’ die de hulplijn aanbiedt, blijft het algemene evenwicht tussen telefoongesprekken en onlinevragen ongeveer in een 50/50-verhouding.
Cannabis was altijd het vaakst genoemde middel bij ‘De Druglijn’, maar het aandeel vragen over cannabis bleef wel stabiel (zie Tabel 3.1). De cijfers over alcohol vertonen een daling in 2013 na een opmerkelijke stijging in 2012. Het aantal vragen over cocaïne blijft al jarenlang vrij stabiel. Het aantal vragen over psychoactieve geneesmiddelen blijft dalen. Het aantal vragen over ecstasy bleef stabiel, een kleine stijging werd opgemerkt voor LSD-gerelateerde vragen. Het aantal contacten over amfetaminen is in 2013 ook gestegen, terwijl die in verband met heroïne of methadon gedaald zijn. Voor andere drugs die niet in Tabel 3.1 worden vermeld, zoals GHB, ketamine of andere nieuwe psychoactieve stoffen, blijven de aantallen laag. Toch lijkt het aantal vragen over GHB toe te nemen wanneer we de voorbije jaren in rekening nemen.
3 . P r e v e n t i e
‘De Druglijn’ is geen hulplijn voor noodsituaties en dus niet 24 uur per dag bereikbaar. Buiten de kantooruren (ma-vr 10 u. tot 20 u.) kregen 1.942 bellers het interactieve voice responsesysteem te horen, dat informatie geeft over de openingstijden maar dat ook elementaire noodhulp biedt. Naast deze cijfers kreeg de ‘Druglijn’ ook 601 hoaxmeldingen.
55
Tabel 3.1 | Aantal en percentage van bellers volgens substantie (N en %), Infordrogues en DrugLijn, 2013 Karakteristieken Totaal aantal contacten Betrokken middel Cannabis Cocaïne Ecstasy Heroïne Alcohol Psychoactieve geneesmiddelen Crack Methadon LSD Amfetamine
Infor-Drogues N 2.539
% 100,0
Druglijn* N 6.197
% 100,0
1.008 431 49 142 327 204
40,3 17,2 1,9 5,7 13,1 8,1
1.935 792 297 156 1.475 492
35,4 14,5 5,4 2,9 27,0 9,0
48 109 29 61
1,9 4,3 1,1 2,4
N/A 73 97 460
N/A 1,3 1,8 8,4
* Cijfers omvatten onder andere telefoongesprekken en vragen per e-mail. Percentages voor ‘betrokken middelen’ worden berekend op het totale aantal personen dat ten minste 1 drug noemt (5.486 personen)
3 . P r e v e n t i e
Bron: Infor-drogues, 2012; DrugLijn, 2013
56
De cijfers voor 2012 hebben al aangegeven dat ‘De Druglijn’ nu meer jonge mensen bereikt dan een paar jaar geleden. Deze evolutie wordt bevestigd in 2013 en is te danken aan het succes van de online diensten die de hulplijn verstrekt. De telefoondienst bereikt van oudsher oudere leeftijdsgroepen en ook meer vrouwen. Vaak gaat het om partners en nog meer om moeders van drugsgebruikers. De online diensten – in het bijzonder de chatdienst – lijken jongeren aan te spreken: 64% van hen is jonger dan 25 jaar. De chatdienst bereikt ook iets meer mannen en meer drugsgebruikers dan de telefoon- of e-mailservice. De combinatie van deze bevindingen leidt tot de conclusie dat de chatdienst erin slaagt om jonge mannelijke drugsgebruikers te bereiken, die een waardevolle doelgroep zijn voor zelftesten, zelfzorg en vroegtijdige interventies (zie 4.2 en 4.3 voor een gedetailleerde beschrijving). We wijzen er met de nodige voorzichtigheid op (vanwege het hoge percentage onbekende gegevens) dat ‘Infor-drogues’ minder jongeren bereikt in vergelijking met ‘De Druglijn’. In 2013 kreeg de Infor-Drogues hulplijn in de Federatie Wallonië-Brussel 2.539 oproepen. Dat cijfer toont een sterke daling ten opzichte van de voorgaande jaren (3.422 oproepen in 2012 en 4.347 oproepen in 2011). Ongetwijfeld zijn de telefoons vervangen door andere vormen van informatie en
communicatiekanalen (zoals internet en chatdiensten). Sinds 2005 heeft InforDrogues een “e-permanentiedienst”. Via de “e-permanentiedienst” kunnen gebruikers op een vertrouwelijke manier hun vragen stellen en de antwoorden op de website raadplegen. Het team ontvangt het bericht en wijst een van de twee leden aan om deze vraag te behandelen. Binnen de 72 uur wordt een antwoord gegeven. In 2013 kreeg de “e-permanentiedienst” 190 mails. 59% van de mails waren afkomstig van vrouwen. 60% van de mails waren afkomstig van gebruikers. 61% van de vragen hadden betrekking op cannabis en een kwart van de mensen die contact opnamen met de e-service was jonger dan 25 jaar.
In 2013 had ‘Infor-Drogues’ nog altijd slechts één enkele lijn voor alle inkomende gesprekken, waardoor twee of drie gesprekken tegelijk onmogelijk zijn. De gemiddelde duur van de telefoongesprekken is 13 minuten (één minuut meer dan in 2012 en drie minuten meer dan in 2011). Daarnaast is de telefoonlijn van Infor-drogues sinds juli 2013 niet langer 24 uur per dag en 7/7 dagen beschikbaar. De lijn is niet beschikbaar van 22 tot 08 uur. en in het weekend (op zaterdag blijft een tijdslot van 10 u. tot 14 u. beschikbaar). Deze daling had ook een invloed op het aantal ontvangen gesprekken. Drie doelgroepen namen contact op met de ‘Infor-drogues’ hulplijn: gebruikers, familieleden en professionals. Het percentage bellers dat gecategoriseerd wordt als “gebruikers” bedroeg 36% in 2013 ten opzichte van 37,3% in 2012. Er is daarom een constante in gebruikersoproepen waargenomen ondanks de hierboven beschreven moeilijkheden. Gebruikers zijn vooral mannen tussen 26 en 50 jaar. Er zijn minder gesprekken met familieleden dan vorig jaar (47% van het totale aantal oproepen voor 2013 en 52,2% in 2012). Moeders van gebruikers vertegenwoordigen iets minder dan 50% van deze oproepen. Dit percentage blijft stabiel over de jaren. 16% van de totale oproepen gebeurt in een professioneel kader. De volgende beroepen zijn opgenomen in de beroepscategorie: professionals in de gezondheidszorg (46,6%), het onderwijs (27,4%), professionals in justitie (5,3%), journalisten (18,7%) en overheden (1,9%). Wat de leeftijd van gebruikers betreft die contact opnemen met Infor-drogues blijft de groep van 26-35 jarigen het meest vertegenwoordigd (31,5%), gevolgd
3 . P r e v e n t i e
De daling van het aantal oproepen kan ook worden verklaard door het feit dat de verwerking van gesprekken langer duurt vanwege de toenemende complexiteit van de behandelde situaties. Onder het totale aantal ontvangen oproepen is het belangrijk om een onderscheid te makken tussen de begrippen “oproep” en “vraag”. Elke ontvangen oproep blijft immers meestal niet beperkt tot één enkele vraag. Meestal heeft één enkele beller verschillende vragen tijdens hetzelfde gesprek (bijvoorbeeld de informatie over een product, de uitleg over de werking van detoxcentra, begeleiding, enz.).
57
door de groep van 36-50 jarigen (21,1%) en door de groep van 18-25 jarigen (13,7%). In alle leeftijdsgroepen zijn mannen oververtegenwoordigd. Deze waarneming is een aanhoudende trend van de voorgaande jaren. Wat de geografische herkomst van de oproepen betreft, toonden de statistieken dat de meeste gesprekken uit Brussel (1.247), het Waalse Gewest (741), Vlaanderen (19) of elders (34) afkomstig zijn. Cannabis (40,3%), cocaïne (17,2%) en alcohol (13,1%) zijn de vaakst vernoemde middelen tijdens gesprekken in de Federatie Wallonië-Brussel.
2.3.2. Andere vormen van preventie door de gemeenschap Belgische burgers kunnen lezingen over illegale drugs bijwonen om meer over deze stoffen te weten te komen. ASL organiseert bijvoorbeeld lezingen over cannabis, heroïne en co-verslaving. Een ander project laat mensen door het dragen van een speciale bril ervaren hoe het voelt om onder invloed van drugs te zijn. Dit project wil het zelfbewustzijn van kinderen en jongeren verbeteren en voorkomen dat ze in de toekomst onder invloed gaan rijden (ASL, 2014).
3 . P r e v e n t i e
2.3.3. Lokaal alcohol- en drugsbeleid
58
Om een integraal en intersectoraal alcohol- en drugsbeleid in de Vlaamse gemeenten en steden te stimuleren, actualiseerde VAD in 2013 de steppingstone methode die in 2011 werd gelanceerd. Deze methode maakt gebruik van het lokale netwerk en de lokale partners en bestaat uit zeven stappen (VAD, 2014). Een lokale analyse moet de gemeenschappen en steden de mogelijkheid geven om acties op touw te zetten met betrekking tot 1) het implementeren van regels en regelgeving; 2) structurele maatregelen; 3) bewustwording en vroegtijdige interventie en 4) de toegang tot de eerstelijnsgezondheidszorg en welzijnsdiensten. Naast deze theoretische stepping-stone methode werd in 2014 een online, interactief uitwisselingsplatform gelanceerd voor regionale en lokale preventiewerkers. Via dit platform kunnen preventiewerkers informatie uitwisselen over nieuwe, lokaal opgezette campagnes of beleidsinitiatieven. Ze kunnen ook met elkaar communiceren en vragen posten over problemen waarmee ze worstelen bij het opzetten van een lokaal alcohol- en drugsbeleid. Momenteel zijn 72 preventiewerkers geregistreerd voor dit platform. Lokale preventiewerkers kunnen ook een protocol gebruiken om proefaankopen te doen. Zo kunnen ze nagaan of verkopers van alcoholhoudende dranken de wetgeving op de verkoop van alcohol aan minderjarigen naleven. De controle kan worden gebruikt om te na te gaan of verkopers van alcoholhoudende dranken de wetgeving kennen of meer informatie nodig hebben over de wetgeving op de verkoop van alcohol aan minderjarigen. Het kan ook worden gebruikt om de effecten van preventieve maatregelen op dit thema te beoordelen. VAD stelt een op maat gemaakt rapport op voor elke stad waar een aankooptest plaatsvond.
Sinds 2014 moeten alle Belgische steden binnen een nieuw kader van regels werken om hun beleidsplannen voor de komende legislatuur samen te stellen (de zogenaamde beleids- en beheerscycli voor steden en organisaties voor maatschappelijk welzijn). Om steden te stimuleren en te helpen bij de invoering in hun plannen van het onderwerp van alcohol en drugs, stelde VAD drie informatiefiches samen: één over alcohol, één over cannabis en één over andere illegale drugs.
3. Selectieve preventie in risicogroepen en -milieus De Vlaamse Gemeenschap beschikt over een specifiek actieplan over TAD, terwijl de Federatie Wallonië-Brussel binnen het concept van ‘gezondheidsbevordering’ werkt. Daardoor is de selectieve preventieaanpak van beide gebieden verschillend.
3.1. Risicogroepen
3.1.1. Selectieve preventie voor mensen met speciale behoeften Twee Vlaamse preventieprogramma’s zijn gericht op jongeren met speciale behoeften. Het eerste didactische pakket ‘Alcohol en cannabis zonder boe of bah’ is een pakket op maat van jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Het is een effectieve manier om hen meer bewust te maken van de effecten, risico’s en gevolgen van alcohol en of cannabisgebruik. Het tweede programma is ontwikkeld door CAD Limburg, dat uitsluitend in de provincie Limburg werkt. ‘Straffe Stappen’ is een programma gericht op jongeren in het buitengewoon onderwijs. CAD heeft ook een programma voor mensen met een verstandelijke beperking.
3.1.2. Selectieve preventie voor etnische minderheden Specifieke acties voor etnische groepen vinden voornamelijk plaats in de Vlaamse Gemeenschap. Tot januari 2013 coördineerde VAD een proefproject ‘drugspreventie voor etnische minderheden’ (Laudens, 2013). De algemene doelstelling was om een methodologie op punt te zetten om toekomstige preventieve acties voor jongeren van etnische minderheden te organiseren.
3 . P r e v e n t i e
De focus in de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot selectieve preventieactiviteiten voor risicogroepen is gericht op mensen met speciale behoeften en op etnische minderheden. De Federatie Wallonië-Brussel op haar beurt heeft een bredere reikwijdte en investeert meer in peer-preventie bij mensen in een niet-stabiele woonsituatie.
59
In de provincie Limburg en de stad Antwerpen werden jongeren van Turkse afkomst gekozen en in de stad Gent ging het om jongeren van Marokkaanse afkomst. In elk van deze 3 regio’s werden preventieactiviteiten uitgevoerd na een Rapid Assessment and Response (RAR). In de drie regio’s samen vonden 13 preventieve acties plaats. In december 2013 startte VAD met een nieuw preventieproject gericht op ouders van etnische minderheden. Het belangrijkste doel van dit project is om de ouderlijke vaardigheden te verbeteren met betrekking tot roken, alcohol en drugs. VAD coördineert dit project, terwijl VIGeZ de partnerorganisatie is die haar deskundigheid op het vlak van tabak toevoegt. Het project wordt uitgevoerd met de hulp van zes proefregio’s. In elke regio wordt een bestaande interventie voor autochtone ouders aangepast om gebruikt te worden bij ouders van allochtonen, of wordt een geheel nieuwe interventie op touw gezet. De lokale ontwikkeling van elke interventie wordt uitgevoerd door een preventiemedewerker en een professional die met allochtonen werkt. Het testen en evalueren van de interventies is voorzien van april tot september 2014. De implementatie van de definitieve versies van de zes interventies vindt begin 2015 plaats.
3 . P r e v e n t i e
3.1.3. Drugspreventie voor mensen met een niet-stabiele woonsituatie
60
De Federatie Wallonië-Brussel doet grote inspanningen om de burgers te stimuleren actief deel te nemen aan preventie- en schadebeperkingsactiviteiten. Een specifieke strategie, “sneeuwbaloperaties” genoemd, is een programma van preventie onder peers om informatie over preventie en schadebeperking, aids, hepatitis en andere risico’s verbonden aan drugsgebruik te verspreiden. De vzw Modus Vivendi coördineert deze sneeuwbaloperaties. Dit project heeft tot doel om drugsgebruikers te bereiken en risicogedrag van hen te voorkomen via de omgeving waarin ze leven. Aangezien drugsgebruik vaker voorkomt onder daklozen en gevangenen in vergelijking met de algemene bevolking, worden sneeuwbaloperaties uitgevoerd op straat en in de gevangenis. Het belangrijkste doel is om schadebeperkingsberichten te verspreiden via mensen die eventueel ervaring met drugsgebruik hebben en die andere drugsgebruikers kennen. Deze methode maakt het mogelijk om mensen te informeren die niet worden bereikt door de algemene preventieinitiatieven (“verborgen populatie”). Specifiek voor de sneeuwbaloperaties in de gevangenissen wil dit project professionals bewust maken van de noodzaak van schadebeperkingsprojecten in gevangenissen. Het afgelopen jaar zijn zes sneeuwbaloperaties georganiseerd op straat: 2 operaties in Charleroi, 1 in Luik, 1 in Brussel, 1 in Namen en 1 in Luxemburg (Modus Vivendi, 2014). Eén van de zes operaties werd speciaal georganiseerd voor vrouwen (in Luik, met de medewerking van een lokale partner: EspaceP).
Daarnaast werden twee verkennende sneeuwbaloperaties georganiseerd in Aarlen en Sambreville. De operatie in Aarlen had als doel om de naam van de spuitenruilplaats bekender te maken. De operatie in Sambreville wilde het gedrag evalueren van injecterende drugsgebruikers die ver van spuitenruilplaatsen wonen. In 2013 vonden ook twee sneeuwbaloperaties plaats in de gevangenis. Eén in de gevangenis van Berkendael in Brussel (vrouwengevangenis) en de andere in de gevangenis in Luxemburg (mannengevangenis). Tijdens een sneeuwbaloperatie wordt een vragenlijst gebruikt, die ook een middel is om contact te leggen en informatie uit te wisselen. De anonieme vragenlijst bestaat uit ongeveer vijftig vragen (meestal meerkeuzevragen) en behandelt verschillende thema’s zoals de consumptie van psychotrope stoffen, risicogedrag en screening van besmettelijke ziekten. Deze vragenlijst wordt uitgevoerd door peers (zogenaamde ‘jobisten’).
Ten slotte wil het project “Synersanté” in Brussel een mobiele gezondheidseenheid creëren om daklozen te volgen met problemen van middelengebruik. Deze eenheid heeft tot doel om niet-gespecialiseerde preventie, medische en sociale interventies te coördineren omdat deze verlaten groep vaak geen toegang heeft tot deze diensten. Eén van de redenen is dat deze groep vaak wordt geconfronteerd met meerdere problematieken.
3.2. Risicogezinnen Preventie-initiatieven besteden ook aandacht aan risicogezinnen, die ze extra ondersteuning geven om (extra) schade aan (ex-) drugsafhankelijke gezinnen (zowel kinderen als ouders) te voorkomen.
3.2.1. Selectieve preventie om drugsgebruikende ouders en hun kinderen te ondersteunen “Bubbels & Babbels” is een preventieproject in Antwerpen gericht op de problemen van kinderen van (ex-)drugsverslaafde ouders. Het project biedt uitgebreide gecoördineerde diensten om de schadelijke effecten van drugsverslaving op kinderen, gezinnen en de gemeenschap te verminderen. Het project biedt een casemanagement aan cliënten. De case manager helpt
3 . P r e v e n t i e
In 2013 werden in totaal 428 vragenlijsten verzameld tijdens sneeuwbaloperaties op straat. De kwantitatieve analyse van de vragenlijsten bevestigt dat de sneeuwbaloperaties de doelgroep bereiken. In het bijzonder werd contact gelegd met een consumentenpubliek dat middelen gebruikt door ze te injecteren en te snuiven (gedurende de laatste 6 maanden). Hoewel deze groep meestal in slechte omstandigheden leeft en sociaal-economisch kwetsbaar is, laten de resultaten zien dat zij contact hebben met psychologische, medische en sociale professionals.
61
gezinnen bij het identificeren van hun behoeften, het verkrijgen van deze diensten en het ontwikkelen van hun doelen. In een aantal laagdrempelige diensten voor drugsgebruikers in de Vlaamse Gemeenschap bieden de KIDO-projecten ondersteuning bij de ontwikkeling van de ouderlijke vaardigheden van drugsgebruikende ouders. Binnen de Vlaamse Gemeenschap coördineerde VAD in 2013 trainingen voor professionals die vaak in contact komen met kinderen van ouders die middelen misbruiken. Tijdens dit project werden medewerkers opgeleid die voor ‘De Druglijn’ en de ‘Kinderen en Jongeren Telefoon’ werken, maar ook professionals die werkzaam zijn in laagdrempelige jeugdzorgorganisaties.
3 . P r e v e n t i e
Ook de Federatie Wallonië-Brussel besteedt aandacht aan een harmonieuze relatie tussen drugsgebruikende ouders en hun kinderen om schade te voorkomen. ‘La service parentalité’ van de vzw ALFA (gevestigd in de provincie Luik) presenteert aan de ene kant een globale en geïntegreerde zorg voor drugsgebruikende ouders en aan de andere kant een innovatieve therapeutische zorg voor een jong publiek. Het doel van dit project is om de rol van de ouders te versterken en om kinderen op psychologisch vlak op te volgen. In 2013 werden 126 patiënten gevolgd door de dienst (66% vrouwen, 24% mannen en 10% kinderen). Vergeleken met de voorgaande jaren werd een toename van het aantal gevolgde patiënten opgemerkt. De meeste patiënten zijn tussen 26 en 44 jaar. 30% van de personen komt vrijwillig terug naar de dienst tijdens een nieuwe zwangerschap of een nieuwe fase van hun ouderschap.
62
De vzw NADJA (gevestigd in de provincie Luik) volgde in 2013 34 familieleden van jongeren van nabij. Deze familieleden maakten gebruik van ontmoetingsplaatsen, de zogenaamde ‘Point accueil parents’, omdat hun kinderen vaak problematisch gebruik vertoonden in combinatie met alarmerend risicogedrag. Symptomen als ziekteverzuim en afhaken (68%), verslechterde relatie met de ouders (60%), isolatie, het zich terugtrekken (58%) en kleine criminaliteit (vechten 18%, dealen 12%, intimidatie, verbale bedreigingen 12%, en geweld 12%) worden door de ouders genoemd als een motivatie voor een aanvraag. Naast deze ontmoetingsplaats biedt NADJA ook ouderlijke begeleiding aan via een open groep die een keer per maand bijeenkomt. Deze begeleidingssessies biedt begeleiding aan de ouders en hebben een informatief en therapeutisch doel. De drugsverslavingsafdeling van de geestelijke gezondheid van Charleroi ontwikkelde een ouderschap-verslavingenproject. Dat project heeft als doel om de (ex-)drugsgebruikende ouders toe te laten om te zorgen voor het welzijn van hun kind(eren). Ze krijgen ook sociale, pedagogische en psychologische ondersteuning om de re-integratie in hun sociale netwerk te verbeteren.
Het project “Parentalité-Addiction” van het openbare ziekenhuis van het Openbaar Centrum voor Welzijn Sint-Pieter in Brussel, richt zich specifiek op zwangere vrouwen die drugs gebruiken, toekomstige verslaafde ouders en andere ouders. Een multidisciplinair team biedt een samenhangend en geruststellend kader voor drugsgebruikende toekomstige moeders. Gezinnen krijgen er zorg en postnatale opvolging. In een aparte omgeving, “Aux Alizés”, kunnen gezinnen elkaar ontmoeten. Hier kunnen ouders en kinderen wennen aan de nieuwe samenstelling van het gezin. In 2013 volgde het team van Parentalité-Addiction 71 gezinnen met 187 mensen en begeleidde het project in totaal 17 geboorten. Drugsgebruikende ouders in de Duitstalige Gemeenschap kunnen ASL raadplegen. Er worden twee programma’s voor drugsgebruikende ouders met jonge kinderen aangeboden. Het eerste programma is gericht op ouders met jonge kinderen tot 3 jaar en ondersteunt ouders gedurende drie maanden tot het vertrouwen van de ouders in de zorg voor hun kinderen voldoende groot is. In 2013 vonden drie sessies plaats van het ouder-kindprogramma. Het tweede programma biedt een korte gezinsvakantie aan (vier dagen), gebaseerd op pedagogische principes. Het doel van dit type vakantie is om de ouderlijke vaardigheden te verbeteren en om een aangename familiegebeurtenis te creëren. Daarnaast geeft het de mogelijkheid aan kinderen en jongeren om aan de dagelijkse sleur te ontsnappen (ASL, 2014).
In tegenstelling tot andere settings die in dit hoofdstuk worden beschreven, vragen de activiteiten en projecten in de recreationele setting heel wat samenwerking en uitwisseling van expertise tussen de verschillende Gewesten en Gemeenschappen in België of zelfs tussen verschillende landen.
3.3.1. Quality Nights Het Belgische label “Quality Nights” is gericht op het verminderen van de risico’s (gezondheid, verslaving, terugkeer naar thuis, conflict / geweld, geluidshinder, seksueel overdraagbare infecties, enz.) in verband met recreationele settings door samen te werken met de eventorganisatoren, de (club)eigenaren en hun personeel in het partymilieu. Het project werd in 2007 ingevoerd in Brussel. Sinds 2009 breidde het geleidelijk aan uit naar het Waalse Gewest, waar het label samenwerkt met zeven lokale ondernemers. Naar aanleiding van deze uitbreiding werd het label (in Vlaanderen ‘Charter’ genoemd) aangepast aan de specifieke kenmerken en gewoonten van de Vlaamse party scene in 2012. In oktober 2012 werd het Quality Nights Charter officieel gelanceerd in Antwerpen, bij negen nieuwe clubs. Vanaf 2013 werd het Quality Nights Charter geïmplementeerd in steeds meer concertzalen en festivals. Tegen het
3 . P r e v e n t i e
3.3. Recreationele settings
63
einde van het jaar hadden 15 clubeigenaren en 10 eventpromotoren in de Vlaamse Gemeenschap het Charter ondertekend. Quality Nights wil onder meer informatie- en preventieactiviteiten stimuleren in recreationele settings om jongeren bewust te maken van de risico’s van drugsgebruik. Het helpt clubeigenaars of eventpromotoren om een aantal diensten ter beschikking te stellen die het uitgaansleven veiliger maken. Wanneer de hieronder beschreven diensten worden aangeboden, krijgt de club of het event het Quality Night-label.
3 . P r e v e n t i e
Op dit moment zijn er zes verplichte diensten: 1. de beschikbaarheid van gratis water, 2. de beschikbaarheid van condooms tegen redelijke prijzen, 3. de beschikbaarheid van oordoppen tegen redelijke prijzen, 4. de verspreiding van waarschuwingen (Early Warnings System - in samenwerking met het BEWSD), 5. de opleiding van het personeel (verslavingen, eerste hulp, conflictbeheersing, geluidshinder en Quality Nights), 6. de verspreiding van informatie over de gezondheid, met inbegrip van informatie over de risico’s verbonden aan het gebruik van bepaalde drugs, de overmatige consumptie van alcohol, enz.
64
Om de samenhang van Quality Nights te garanderen, werd een globaal evaluatieplan samengesteld en gelanceerd in samenwerking met de lokale ondernemers in Wallonië. Het laat de samenwerkende milieus toe om toegang te krijgen tot alle belangrijke informatie, zoals de gecontacteerde en gecertificeerde locaties, de uitvoering van de verplichte en de optionele voorwaarden, en de data alsook de resultaten van de controles. Om de kennis, de perceptie en het gebruik van het Quality Nights-label (of zijn diensten) door de feestvierders in te kunnen schatten, werd in november 2013 een evaluatie uitgevoerd door de vzw CBPS en Eurotox. Er werden 601 vragenlijsten verzameld op 14 gecertificeerde locaties. De evaluatie benadrukt het nut van het label voor de feestvierders. Bovendien resulteert het in aanbevelingen om dit label in de toekomst te versterken, de zichtbaarheid van het label en de diensten te vergroten, de toegankelijkheid van deze diensten te verbeteren zodat de begunstigden er niet naar hoeven te zoeken, de toelichting op het harm-reductionbeleid van het label via de internetsite te verbeteren, enz. (Centre bruxellois de promotion de la santé, 2013)
3.3.2. Peer support in recreationele settings Peer support werd midden 2000 in Vlaanderen geïntroduceerd als een veelbelovende nieuwe methode om te werken aan risicobeperking in het uitgaansleven in Vlaanderen, eerst door Breakline en later door Vitalsounds. Door de jaren heen werden beide projecten krachtiger, meer ervaren, beter
uitgerust. Ze zijn erin geslaagd om een team van ervaren en gemotiveerde peers samen te stellen. In 2010 startten Vitalsounds en Spiritek (Rijsel, Frankrijk) een interregionaal project, gefinancierd door de Europese Commissie. Als gevolg van dit project breidde Vitalsounds zijn werkterrein uit naar de volledige provincie West-Vlaanderen en de helft van de provincie Oost-Vlaanderen. In 2011 ontwikkelden zowel Breakline en Vitalsounds een nieuwe website om feestvierders te informeren over de gezondheidsrisico’s in het uitgaansleven. Beide projecten zijn ook actief via sociale media zoals Facebook en werken nauw samen met Quality Nights (zie 3.3.1) om het uitgaansleven in Vlaanderen gezond en veilig te houden. Op het einde van 2013 stopte de financiering van de stadsdiensten wat een onderbreking tot gevolg had van de interregionale samenwerking tussen Vitalsounds en Spiritek. Er kwam echter een nieuwe financieringswijze via de Vlaamse overheid, die telkens voor één jaar werd toegekend (tot eind 2014).
Het ‘Mobile Team’ komt in contact met jonge mensen die psychotrope middelen gebruiken, waaronder alcohol. Deze populatie heeft weinig contact met de socio-sanitaire sector. Een Mobile Team bestaat uit zowel professionals als peers. Deze laatste groep zijn vaak zelf gebruikers en krijgen vooraf twee trainingen (een eerste training om jobist te worden en een tweede training om de specifieke kenmerken van de festivaljob te leren). Het Mobile Team was in 2013 actief op vijf festivals: Couleur Café, Tribe Gathering, Dour, Esperanzah en Doudou. Tijdens deze festivals werkte een Mobile Team in de relaxzones en gaf het advies aan mensen met slechte gebruikservaringen. Meer dan 80% van de mensen die in 2013 in een relaxzone (N=235) werden opgevangen, verklaarde ten minste één psychotrope stof te hebben gebruikt (en meer dan een derde zelfs twee middelen of meer). Alcohol was het meest gemelde middel (60,5%), gevolgd door ecstasy (39,5%) en cannabis (28,1%). 47,9% van de mensen ging uit zichzelf naar de relaxzone. Een derde van de mensen werd doorverwezen door het Rode Kruis (32,7%) en slechts een kleine minderheid kwam er terecht via een vriend (8,1%) of via een peer (4,2%). De gemiddelde leeftijd van de in de relaxzones opgevangen feestvierders is 21,5 jaar (min. 15 jaar - max. 50 jaar). Ter vergelijking met de resultaten van de voorgaande jaren: de gemiddelde leeftijd was 23,5 jaar in 2012, 22 jaar in 2011 en 2010, en 21 jaar in 2009. Deze resultaten bevestigen de aanwezigheid van problemen bij een relatief jong publiek, dat vaker minder gewend is om hun gebruik te beheersen. De meeste mensen die in de relaxzones werden opgevangen, waren mannen. Het aandeel vrouwen bedroeg 27%, nagenoeg gelijk aan de voorgaande jaren. De redenen voor de hun ‘opname’ zijn vrij gelijkaardig in verhouding tot die in 2012: voor de meeste mensen (83%) is vermoeidheid de hoofdreden om naar de relaxzone te komen.
3 . P r e v e n t i e
Peer support in recreationele settings in de Federatie Wallonië-Brussel wordt uitgevoerd door twee soorten projecten, met name “Mobile Team” en “Drugs, neem minder risico’s” (“Drogues Risquer moins”).
65
“Drugs, neem minder risico’s” is een schadebeperkend informatieproject op feestlocaties, dat is opgezet door peers en professionals uit de psychologische, medische en sociale sector. Het is sinds 2001 geïmplementeerd in de Federatie Wallonië-Brussel. Informatie over alle soorten producten (legale en illegale) en verschillende consumptiegewoonten (occasioneel, gezellig, regelmatig, problematisch, dwangmatig, enz.) wordt verspreid naar het grote publiek via een kraampje op het festival, in de discotheek, bar of concertzaal (specifieke resultaten over het middelengebruik van de respondenten die deelnemen aan dit project zijn beschreven in hoofdstukken 2 en 4 van dit rapport). In totaal hebben in 2013 118 interventies (met uitzondering van de interventies in Luik) plaatsgevonden. Bijzondere aandacht werd besteed aan de ontwikkeling van het project in de provincie Waals-Brabant (enkele interventies worden opgezet in deze regio).
4. Geïndiceerde preventie
3 . P r e v e n t i e
4.1. Screening en korte interventie
66
De eerstelijnsgezondheidszorg en welzijnsdiensten zijn in een unieke positie om cliënten te identificeren en in te grijpen wanneer hun middelengebruik gevaarlijk of schadelijk is, en om door te verwijzen naar behandeling als dat nodig is. De populatie die gebruik maakt van deze primaire (gezondheids-) zorg is meer geneigd om symptomen te vertonen van schadelijk middelengebruik dan de algemene bevolking (WHO, 2010). Toch wordt gevaarlijk en problematisch gebruik vaak niet gedetecteerd in de eerstelijnsgezondheidszorg en de welzijnsdiensten. Om screening en een snelle interventie te vergemakkelijken werd in de Vlaamse Gemeenschap de online toolbox ‘me-assist’ ontwikkeld. Deze tool biedt huisartsen via een webgebaseerd instrument dat bestaat uit een screeningstool (gewijzigde elektronische ASSIST), hulp voor een korte interventie op basis van FRAMES, verwijzingsgidsen voor alcohol, tabak en andere drugs, bijsluiters, richtlijnen, wetenschappelijke rapporten en informatie voor familieleden (kinderen, partners of ouders van gebruikers). Dit webgebaseerd instrument is gratis voor alle huisartsen en maatschappelijk werkers die het willen gebruiken. Bovendien kreeg het personeel van de spoeddiensten (nieuwe) tools voor de ‘Screening, Kortdurende Interventie en Doorverwijzing voor Behandeling’ (SBIRT) van cliënten die gezondheidsrisico’s kunnen lopen vanwege hun alcoholgebruik. Na evaluatie van de vroegere SBIRT-interventie op aanvaardbaarheid en bruikbaarheid, werd de interventie veranderd in een korte feedback en het verlenen van een bijsluiter. De spoeddiensten werden op de hoogte gebracht van het literatuuronderzoek en de resultaten van de pre-testfase. Bovendien werd een handleiding gemaakt over hoe de spoeddiensten SBIRT kunnen implementeren.
In het UMC Sint-Pieter in Brussel heeft de vzw Interstice een project dat “Noodgevallen-drugsverslaving” wordt genoemd. Een psycholoog van de vereniging is nauw betrokken bij de dienst van de psychiatrische spoedgevallen. Zo kunnen medische teams bewust worden gemaakt en worden geïnformeerd. Deze teams voelen zich immers vaak onmachtig en/of uitgeput bij de confrontatie met drugsgebruikende patiënten. Een ander project “Connectiedrugsverslaving” is bedoeld om artsen en verpleegkundigen te ondersteunen, die de behandeling en verzorging van vooral opiatengebruikers op zich nemen.
4.2. Vroeginterventie In de Vlaamse Gemeenschap is er een toenemende belangstelling voor geïndiceerde preventie en detectie van en interventie bij gevaarlijk middelenmisbruik in een vroeg stadium.
Het screeningsinstrument SEM-J brengt organisaties in contact met jonge mensen om het risiconiveau van het drugsgebruik en de noodzaak voor doorverwijzing naar behandeling bij jongeren te evalueren (Baeten et al., 2009). Naast scholen en jeugdzorgverenigingen zijn drugspreventiewerkers ook van belang bij het verstrekken van vroeginterventies voor middelengebruik. Er werd een trainingsprogramma ontwikkeld en met succes geïmplementeerd. Naast het screeningsinstrument werd ook een interactieve tool voor psychoeducatie uitgewerkt, genaamd ‘Mighties’. Met deze tool kunnen professionals in drugsbehandeling en vroeginterventie samen met hun jonge cliënten hun ervaringen en gedrag in verschillende situaties analyseren. Zo wordt gevisualiseerd hoe hun gedrag (drugsgebruik) het gevolg is van een strijd tussen rationele en bewuste overwegingen enerzijds, en automatische, sterk onbewuste processen in de hersenen anderzijds. De tool werd getest en wordt nu gebruikt. In een volgende fase zal de tool ook worden gebruikt in drugspreventie. In 2013 toonde een kort onderzoek naar best practices de haalbaarheid voor het ontwikkelen van een interventie voor jeugdzorg met twee sessies. Deze interventie is gericht op de speciale persoonlijkheidsrisico’s van jongeren die een vroeg begin van alcohol- of cannabisgebruik kennen.
3 . P r e v e n t i e
Jongeren zijn gevoeliger voor de risico’s van middelengebruik en kwetsbaarder voor drugsproblemen. Ze zijn vaak niet gemotiveerd om enige vorm van hulp te ontvangen, omdat ze hun middelengebruik niet als een probleem beschouwen. Met ‘vroeginterventie’ wordt een proces van motivatie gestart als antwoord op bezorgdheid (van ouders, de school) of juridische acties (politie) van de omgeving.
67
4.3. Zelfzorg en zelfhulp Tegenwoordig zijn jongeren gemakkelijk(er) te bereiken via sociale media en onlinediensten. Met dit in het achterhoofd bevat de website van de hulplijn ‘De Druglijn’ (zie ook 2.3.1) een gedeelte met een aantal online evaluatietests en zelfhulpprogramma’s (De druglijn, 2014). Deze rubriek bevat negen online evaluatietests (over cannabis, cocaïne, ecstasy, amfetamine, alcohol, gokken, benzodiazepines, gaming en internet) voor volwassenen en drie soortgelijke tests (over cannabis, alcohol, gokken) voor minderjarigen. Daarnaast zijn er zes kennistests online beschikbaar. In 2013 werden 42.827 zelfevaluatietests en 13.984 kennistests ingevuld op de website. Uiteindelijk hebben 365 mensen (+12% ten opzichte van 2012) zich geregistreerd voor de online zelfhulpprogramma’s voor cannabis en cocaïnegebruikers op de website van de hulplijn. In totaal kreeg de website 476.101 bezoekers (+ 56% ten opzichte van 2012), wat resulteert in een totaal aantal paginaviews van 1.567.534.
3 . P r e v e n t i e
De centra voor alcohol- en drugproblemen (CAD) en Drughulp Kempen hebben een onlinebehandelingsprogramma specifiek voor cannabis, ecstasy, speed, cocaïne en GHB. In 2013 telde de website 78.993 bezoekers (waarvan 49.058 eenmalige bezoekers waren). Dit resulteerde in 126 personen die zich registreerden voor de behandeling. Deze website telde 34.936 bezoekers (waarvan 24.844 eenmalige bezoekers waren), wat resulteerde in 44 registraties voor de behandeling. In beide landsgedeelten werd een specifieke website voor alcohol gerelateerde problemen geïmplementeerd. De Vlaamse en de Franse websites zijn bedoeld voor personen die problematisch alcoholgebruik vertonen, alsook voor hun familie en vrienden. Met het onlineprogramma kunnen mensen hun eigen doelen voorop stellen en krijgen ze de nodige tools om die doelen te bereiken. De website garandeert anonimiteit en bestaat uit drie delen: • informatie (voor gebruikers en familieleden), • ondersteuning voor zelfhulp, • online ondersteuning met een therapeut.
68 De Duitstalige Gemeenschap organiseert zelfhulpgroepen om ervaringen uit te wisselen en om ondersteuning te krijgen bij de verdere stappen in de behandeling (ASL, 2014).
5. Nationale en lokale mediacampagnes Aangezien menselijk gedrag zeer complex is, zal een massamediacampagne niet noodzakelijkerwijs tot een verandering in gedrag leiden. Een recent overzicht van massamediacampagnes van illegaal drugsgebruik kon geen affirmatief besluit trekken over de effectiviteit van het verminderen van (het voornemen tot) het gebruik van illegale drugs onder jongeren (Ferri et al., 2013). Campagnes kunnen wel de aandacht trekken en een kritische houding bevorderen. Om massamediacampagnes effectiever te maken, moeten ze samen met andere preventiemaatregelen plaatsvinden. Intensievere preventieinitiatieven moeten daarom worden aangemoedigd.
De cel ‘Algemeen gezondheidsbeleid drugs’ van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is betrokken bij bewustmakingscampagnes met betrekking tot kalmerende middelen, hepatitis C-patiënten en alcoholgebruik in ziekenhuizen. De cel ‘Verslavingen’ van de FPS Defensie en Veiligheid organiseert regelmatig bewustmakingscampagnes voor illegaal drugsgebruik onder militairen. Op 5 november 2013 startte de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin een grote cannabiscampagne. Doelgroepen waren ouders en jongeren tussen 14 tot 25 jaar. Het belangrijkste doel was om het niet-gebruik van cannabis te versterken en aan te moedigen. De boodschap van de campagne ‘Laat Je Niet Vangen’ werd verspreid via verschillende communicatiekanalen. De campagnewebsite, opgebouwd rond een quiz en een verwijzingstool, werd bekendgemaakt met behulp van Facebook, advertenties, onlinebanners, posters, internet, radio en tv-commercials. De publieke campagne liep tot april 2014 en werd sterk ondersteund door professionals die werkzaam zijn in het alcohol- en drugswerkveld. Tijdens de campagne werd gratis een groot aantal bestaand didactisch materiaal voor jongeren en ouders verspreid. Om de campagne bij professionals bekend te
3 . P r e v e n t i e
De ontwikkeling van een massamediacampagne is geen gemakkelijke taak. Een recent proefschrift aan de Gentse universiteit concludeerde dat het gebruik van tweezijdige boodschappen, die zowel de gepercipieerde voor- en nadelen van een gezondheidsprobleem erkennen, niet altijd voldoende is om een effect te verkrijgen (Cornelis, 2013). Het effect hangt af van hoe de ontvanger de boodschap verwerkt. Wanneer wordt verwacht dat de doelgroep het bericht op een diepgaande manier zal verwerken, moet meer aandacht worden besteed aan de inhoud van het bericht. Maar wanneer wordt verwacht dat de doelgroep de boodschap op een perifere wijze zal verwerken, wordt vooral de opmaak van de boodschap bijzonder belangrijk.
69
maken en om al deze materialen te presenteren, organiseerde VAD een kickoff-event voor preventiewerkers en lokale gezondheidsbevordering. Uit een onafhankelijke evaluatie van de campagne bleek een hoge penetratie in de doelgroepen. De waardering was aanzienlijk hoger onder niet-gebruikers van cannabis dan onder jongeren die al cannabis gebruiken. In de regio Wallonië-Brussel werd een alcoholcampagne gehouden voor dezelfde leeftijdsgroep (15 tot 25 jaar). De brochure “L’effectomètre: alcool ou pas, comment réussir sa soirée” heeft tot doel om mensen bewuster te maken van hun alcoholgebruik. Deze brochure bevat advies om de risico’s van alcoholgebruik te verminderen en besteedt aandacht aan de verantwoordelijkheid van de jongeren voor hun eigen alcoholgebruik.
3 . P r e v e n t i e
Daarnaast is de campagne “-16 geen alcohol, -18 geen sterke drank” een nationaal initiatief om de kleinhandel, jongeren en ouders te informeren over de nieuwe wetgeving en om het personeel in de verkoop te leren hoe ze de nieuwe wet kunnen handhaven. In 2013 werden in de winkels 65.000 stickers uitgedeeld met de boodschap “-16 geen alcohol, -18 geen sterke drank”. 10 mobiele cabines maakten de campagne bekend op events en werden in 2013 in totaal 142 dagen ingezet. In 2013 werd de voorlichtingscampagne “-16, geen alcohol” opnieuw gelanceerd in Brussel. Gemeentelijke preventiewerkers kregen een postpakket met een verklarende mail, stickers met “-16 jaar geen alcohol, -18 jaar geen sterke drank”, een poster en een kaart met instructies.
70
6. Conclusie In Vlaanderen werpt de Gingerregistratie licht op het relatieve belang van de verschillende preventiesettings en -activiteiten. De preventie is vooral gericht op actoren in de gezondheids- en onderwijssector. In het onderwijs nemen de middelbare scholen drie kwart van de activiteiten voor hun rekening. In de sector van de gezondheidszorg vindt meer dan de helft van de preventieactiviteiten plaats in de regionale centra voor geestelijke gezondheidszorg. Twee derde van de preventie-activiteiten is gericht op doelgroepen die tussenkomsten verlenen, zoals professionele preventiewerkers, gezondheidsdeskundigen of leerkrachten. Een op de vier preventieactiviteiten wordt geëvalueerd. Rekening houdend met het feit dat de Gingerregistratie alleen preventieactiviteiten, maar geen preventieprojecten of -processen controleert, is dit een hoog percentage.
In 2013 werden een aantal activiteiten (compilatie van memorandum door VAD en Fedito’s (Brussel en Wallonië) en de samenstelling van het Groenboek in Vlaanderen) gekoppeld aan de verkiezingen van mei 2014 en vooral aan de zesde staatshervorming, die vanaf 1 juli 2014 in voege trad (zie ook hoofdstuk 1). De overdracht van de gezondheids-bevorderingssector (die een groot deel van de verslavingsprojecten omvat in de Federatie Wallonië-Brussel) naar het Waalse Gewest en de COCOF is een van de belangrijkste inzetten voor 2014. Een belangrijk deel van de in 2013 gerealiseerde activiteiten waren bedoeld om de overheid bewuster te maken van het belang van het behoud van het begrip “Gezondheidsbevordering”.
3 . P r e v e n t i e
Alcohol en illegale drugs zijn veruit de meest voorkomende onderwerpen in preventieactiviteiten, hoewel ICT-gerelateerde verslaving (bijvoorbeeld internetverslaving, videogameverslaving) een steeds populairder onderwerp wordt in de preventie.
71
Dankbetuiging We willen graag Mevr. Scheliga, M. Pelc, M. Martens en Mevr. De Brabander bedanken voor hun bijdrage tot de datacollectie en de waardevolle feedback die we hebben gekregen. We zijn hen dankbaar voor de onontbeerlijke betrokkenheid.
72
HOOFDSTUK 4. HOOG RISICO DRUGSGEBRUIKERS De Ridder K.
• De prevalentie van het geschatte ooit-injecterende drugsgebruik in België is tussen 2002-2012 (3,4 per 1000 inwoners) stabiel gebleven. • Meer dan de helft van de injecterende drugsgebruikers begon intraveneus drugsgebruik vóór de leeftijd van 21 en 14% was zelfs jonger dan 15 jaar bij de eerste injectie.
De aspecten van hoog risico drugsgebruik worden in dit hoofdstuk door de huidige EMCDDA-definitie omschreven als ‘terugkerend drugsgebruik dat werkelijke schade toebrengt aan de persoon of de persoon een grote kans of risico geeft op het oplopen van dergelijke schade’’ (Thanki and Vincente, 2013). Daarom kan een hoog risico drugsgebruik (gedefinieerd door EMCDDA) worden gemeten als het gebruik van psychoactieve stoffen met hoog risico patronen en/ of hoog risico toedieningswijzen in de laatste 12 maanden. Als gevolg hiervan kunnen de prevalentiegegevens van dagelijks middelengebruik, polydrugsgebruik (patronen) en injecterend drugsgebruik (toedieningsweg) worden beschouwd als een indicatie van hoog risico drugsgebruik. Polydrugsgebruik in het bijzonder verhoogt het risico op overdosering door de synergistische effecten van de verschillende soorten drugs die worden gecombineerd. Voor de beschrijving van frequent of dagelijks middelengebruik wordt verwezen naar hoofdstuk 2. Aangezien de prevalentie van injecterend drugsgebruik (IDU) in België momenteel wordt geschat aan de hand van de hiv multiplier-methode (het combineren van gegevens uit het nationale hiv/aidsregister met schattingen van de hiv-prevalentie onder injecterende drugsgebruikers), is de gepresenteerde prevalentie gerelateerd aan ooit-injecterend drugsgebruik. Het beleid inzake preventie en schadebeperking behoort tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen in België. De activiteiten in dit kader worden ondersteund door de bevoegde overheden en onze regionale focal points. Omdat de resultaten dus niet vergelijkbaar zijn, worden ze afzonderlijk gerapporteerd. Kenmerken van de injecterende populatie worden onderzocht door middel van een jaarlijkse enquête van het spuitenruilprogramma in de Vlaamse
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
1. Inleiding
73
Gemeenschap. Indicaties van een hoog risico drugsgebruik, waarvan sommige de EMCDDA-gevalsdefinitie van hoog risico drugsgebruik niet strikt volgen, bij personen die recreationele settings bezoeken in de Franse Gemeenschap, werden verkregen via de enquête ‘Drogues Risquer Moins’ van Modus Vivendi.
2. Prevalentie en trends bij hoog risico drugsgebruikers 2.1. Schatting van de prevalentie van hoog risico drugsgebruik 2.1.1. Nationale prevalentieschatting van intraveneus drugsgebruik
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
Onderzoeksstrategie: Hiv-multipliermethode
74
Om de prevalentie van ooit-injecterende drugsgebruikers (18-64 jaar) in België te kunnen inschatten aan de hand van gegevens uit het nationale hiv/aidsregister en uit een sero-gedragsstudie onder injecterende drugsgebruikers (IDU’s) werd de benchmark-multipliermethode toegepast (Plasschaert et al., 2005). Het nationale hiv/aidsregister bevat echter geen informatie over risicofactoren en mist follow-up van de niet-aidsgevallen, waardoor het niet als referentiepunt kan worden gebruikt. Om deze beperkingen te ondervangen, zijn statistische correcties nodig. Zo kunnen ernstig vertekende schattingen van de omvang van de injecterende drugsgebruikerspopulatie worden vermeden. Er werd vooral ‘imputation by chained equations’ (van Buuren et al., 1999) gebruikt om de ontbrekende risicofactorinformatie te corrigeren, terwijl stochastische sterftemodellen werden toegepast om de non-aidssterfte te verklaren. De verkregen Monte Carlo-betrouwbaarheidsintervallen gaven correct de onzekerheid weer, die uit de statistische correcties resulteerde. Voor een uitvoerig overzicht van de methodologie, wordt de lezer verwezen naar Bollaerts et al. (Bollaerts et al., 2013).
Gegevensbronnen • Nationaal hiv/aidsregister In België wordt hiv-screening op grote schaal toegepast met een gemiddelde van 56 screeningstests per 1000 inwoners per jaar in de periode 2000-2010 (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV)). Alle serums waarvoor de screeningstest positief was, worden ter bevestiging naar een van de zeven aidsreferentielaboratoria (ARL’s) in België gestuurd. De registratieresultaten van de zeven ARL’s worden gevalideerd voor dubbele registratie en opgenomen in het nationale hiv/aidsregister, dat sinds 1985-
1986 bestaat en wordt georganiseerd door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP). Het register wordt geacht volledig te zijn aangezien de zeven ARL’s de enige laboratoria zijn die worden gesubsidieerd voor het uitvoeren van hiv-confirmatietests.
• Sero-gedragsmatig prevalentieonderzoek In België werd in 2004-2005 een sero-gedragsstudie uitgevoerd onder drugsgebruikers die contact hadden met drugsbehandelingscentra of die in de gevangenis zaten (Plasschaert et al., 2005). In totaal werden 1.005 drugsgebruikers in behandeling en 117 drugsgebruikers in de gevangenis (15-40 jaar) ingeschreven in 65 verschillende drugsbehandelingscentra en 15 verschillende gevangenissen geografisch verspreid over heel België. 57% (n=573) en 68% (n=80) van de drugsgebruikers respectievelijk in behandeling en in de gevangenis, verklaarden dat ze minstens eenmaal in hun leven drugs hadden geïnjecteerd. Er werden intraveneuze bloedstalen genomen om de hiv- en hepatitis B- (HBV) en C- (HCV) status van de deelnemers te bepalen. De hiv-seroprevalentie onder IDU’s in behandeling en in de gevangenis werd geschat op respectievelijk 2,8% (95% BI: [1,8; 4,6]) en 5% (95% BI: [2,0; 12,2]). De prevalentie was niet significant verschillend (p-waarde=0,30), hetgeen een totale geschatte prevalentie van 3,1% opleverde (95% BI: [1,8; 4,8]).
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
Bij elke bevestigde hiv-positieve test wordt een standaardformulier naar de arts van de patiënt gestuurd om aanvullende informatie te verzamelen over nationaliteit, woonplaats, seksuele geaardheid, vermoedelijke wijze van hiv-overdracht en CD4-telling op het moment van de hiv-diagnose. De antwoordcategorieën voor de vermoedelijke wijze van hiv-overdracht zijn homo- en heteroseksuele overdracht, overdracht via bloedtransfusie, via IDU en moeder-op-kind transmissie. Helaas worden de standaardformulieren niet altijd volledig ingevuld teruggestuurd naar het WIV-ISP, met ontbrekende risicofactorinformatie tot gevolg. Gevallen die aids kregen, zijn onderworpen aan een follow-up; elk jaar worden gegevens verzameld over de laatste raadpleging en een mogelijk overlijden. De niet-aidsgevallen worden niet onderworpen aan follow-up.
Naast serologische studies kan de hiv-prevalentie onder injecterende drugsgebruikers worden verkregen uit routinematige diagnostische tests. Aangezien deze resultaten jaarlijks beschikbaar zijn, kunnen we hiermee tijdtrends onderzoeken. Er blijft echter bezorgdheid bestaan over de (geografische) representativiteit van de gegevens. Zoals met andere waargenomen (West-) Europese trends (EMCDDA, 2010) werden geen significante tijdtrends waargenomen in de hiv-prevalentie onder IDU’s in de afgelopen 10 jaar in België, op basis van de resultaten van routinematige diagnostische tests (Deprez et al., 2012). Daarom wordt aangenomen dat de hiv-prevalentiewaarde van de sero-gedragsstudie uitgevoerd in 2004-2005 van toepassing is op de gehele periode 2002-2012.
75
Resultaten Door een actualisering van het bestand van het nationale hiv/aidsregister verschillen de ramingen voor 2012 enigszins van de ramingen in de vorige edities van het Belgische Annual Report on Drugs (Tabel 4.1). In 2012 werd de prevalentie van ooit-IDU’s (per 1000 inwoners, 15-64 jaar) geschat op 3,5 (95% BI: [2,4; 4,7]), en het totale aantal ooit-IDU’s in België op 25,132 (95% BI: [17,352; 33,959]). De geschatte prevalentie voor 2013 was 3,5/1.000 inwoners (95% BCI: [2,5; 4,8]), en het geschatte totale aantal ooit-IDU’s was 25,673 (95% BI: [18,135; 34,987]). Er werden geen significante tijdtrends geregistreerd. Aanvullende informatie met betrekking tot IDU’s is beschreven in hoofdstuk 5.
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
Tabel 4.1 | Het berekend aantal en de prevalentie van ooit-injecterend drugsgebruik (15-64 jarige leeftijd) tussen 2002 en 2012 Jaar 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
ooit-IDU's in leven N 95% BI 21.200 [15.165 ; 29.933] 21.866 [15.539 ; 30.101] 23.175 [16.352 ; 32.345] 23.189 [16.067 ; 32.886] 23.237 [16.453 ; 31.904] 24.044 [17.146 ; 33.603] 24.525 [17.453 ; 34.409] 24.743 [16.975 ; 34.026] 24.869 [17.398 ; 34.251] 25.160 [17.577 ; 34.528] 25.132 [17.352 ; 33.959] 25.673 [18.135 ; 34.987]
Prevalentie ooit-IDU's n/1.000 95% BI 3,1 [2,2 ; 4,4] 3,2 [2,3 ; 4,4] 3,4 [2,4 ; 4,7] 3,4 [2,3 ; 4,8] 3,4 [2,4 ; 4,6] 3,4 [2,5 ; 4,8] 3,5 [2,5 ; 4,9] 3,5 [2,4 ; 4,8] 3,5 [2,4 ; 4,8] 3,5 [2,4 ; 4,8] 3,5 [2,4 ; 4,7] 3,5 [2,5 ; 4,8]
BI: Betrouwbaarheidsinterval
76
Bron: nationaal hiv/aidsregister, WIV-ISP
2.1.2. Middelengebruik met een hoog risico bij studenten De 2011-2012 VAD-Leerlingenbevraging beoordeelde polydrugsgebruik bij Vlaamse leerlingen in het secundaire onderwijs (Melis, 2013). Hoewel het een interessant aspect van polydrugsgebruik is, moeten we vermelden dat dit rapport geen aandacht besteedt aan gelijktijdig gebruik met tabak of alcohol, omdat deze niet als illegale drugs worden gedefinieerd en dus niet tot onze surveillancetaken behoren (EMCDDA). Van de Vlaamse scholieren die ooit cannabis hadden gebruikt, had 20,6% ook een andere illegale psychoactieve
stof gebruikt (Melis, 2013). 45,1% van de regelmatige cannabisgebruikers had ooit een andere illegale drug gebruikt.
Alleen respondenten die de afgelopen 12 maanden cannabisgebruik hadden gemeld, werden verzocht om de ja/nee-vragen te beantwoorden. 15,8% gebruikte meer of langer cannabis dan gepland en 10,0% voelde de behoefte om het cannabisgebruik te verminderen of te stoppen. Drie kwart van de laatstejaarsgebruikers had nog nooit een van de zes uitingen van problematisch cannabisgebruik ervaren. Een hoger risico op problematisch gebruik is gecorreleerd met een frequenter gebruik en een jongere beginleeftijd van gebruik. 90,6% van de vrouwelijke studenten meldde geen uitingen van problematisch cannabisgebruik in vergelijking met 70,2% van de mannelijke studenten. Problematisch gebruik van amfetaminen, ecstasy en cocaïne werd beoordeeld met het DAST-10 screeningsinstrument (McCabe et al., 2006). De vragenlijst is gebaseerd op tien ja/nee-vragen met betrekking tot mogelijke ervaren negatieve gevolgen van het gebruik van een middel in het afgelopen jaar. Het verdeelt gebruikers in drie verschillende categorieën: beperkt risico, verhoogd risico en sterk verhoogd risico op problematisch drugsgebruik. In het onderzoek was het aantal respondenten voor DAST-10 beperkt (N=138). De resultaten moeten dus voorzichtig worden geïnterpreteerd. Minder dan de helft van de respondenten meldde een verhoogd risico (34,1%) en een sterk verhoogd risico (11,6%) voor problematisch middelengebruik. Bepaalde symptomen werden vaker gemeld: het gebruik van stoffen om niet-medische redenen, polydrugsgebruik, betrokkenheid bij illegale activiteiten om de stoffen te verkrijgen, zich slecht of schuldig voelen over middelengebruik, en het hebben van black-outs of flashbacks door middelengebruik. Op hetzelfde moment verklaarden negen op de tien respondenten van deze gebruikersgroep dat zij verwachten te kunnen
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
Problematisch gebruik van cannabis en andere psychoactieve stoffen bij Vlaamse studenten in het hoger onderwijs werd beoordeeld in de derde editie van de enquête “In hogere sferen?” (Rosiers et al., 2014). Aan de hand van zes vragen op basis van de criteria voor cannabisafhankelijkheid van de ‘Diagnostic and statistical manual on mental health’ (DSM-IV), werd problematisch cannabisgebruik onderzocht (Decorte et al., 2003). De vragen gingen over • het langer dan geplande gebruik van cannabis, • de noodzaak voelen om het gebruik van cannabis te verminderen of te stoppen, • het werk of de studieverplichtingen niet kunnen bijbenen, • het verminderen of wegvallen van sociale activiteiten als gevolg van het cannabisgebruik, • aanhoudend gebruik van cannabis ondanks relationele problemen, psychische of somatische problemen veroorzaakt of verergerd door het gebruik van cannabis.
77
stoppen met het gebruik van deze middelen als zij dat willen. Het rapport stelt dat deze vaststelling twee dingen zou kunnen betekenen: ofwel kan het een verschil bevestigen tussen problematisch drugsgebruik en afhankelijkheid, ofwel onderschatten deze middelengebruikers de moeilijkheid om hun middelengebruik te stoppen. Net zoals bij de resultaten over cannabisgebruik meldden mannelijke studenten meer problemen in verband met deze stoffen dan vrouwelijke studenten.
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
2.1.3. Drugsgebruik met een hoog risico binnen de party scene
78
In de Franse Gemeenschap kunnen indicaties over IDU’s en polydrugsgebruik worden verkregen op basis van de jaarlijkse enquête in de party scene (“Drogues risquer moins”, Modus Vivendi, zie ook hoofdstuk 2). Het onderzoek wil nagaan of de schadebeperkende activiteiten goed worden toegepast op de doelgroep en is daarom niet representatief voor de hele party scene. In 2013 werden de enquêtevragen over het ooit- en laatste maand drugsgebruik (in recreationele settings en andere) veranderd in de terminologie “gebruikelijk drugsgebruik in recreationele settings”. Van alle ondervraagde bezoekers meldde 4,3% (n=61) lifetime-IDU in recreationele settings. De gemiddelde leeftijd van de mensen die IDU meldden, was 24,9 jaar. Van de 1.418 bezoekers, meldde 1,0% (n=14) IDU tijdens het evenement (Tabel 4.2) meldde respectievelijk 1,5% en 1,0% van de bezoekers het ‘soms’ en ‘vaak’ injecteren van drugs in het nachtelijk uitgaansleven, terwijl 1,6% IDU meldde buiten het nachtelijk uitgaansleven. Polydrugsgebruik werd in 2013 veel meer gemeld dan in de voorgaande jaren. Het is echter onduidelijk of dit een echte stijging is of eerder een selectiebias. Tabel 4.2 | Prevalentie (%) van injecterend drugsgebruik en polydrugsgebruik binnen het uitgaansleven in de Franse Gemeenschap tussen 2006 en 2013 Patroon van drugsgebruik Injecterend (N) Lifetime (%) Laatste maand (%) Tijdens evenement (%) Polydrugsgebruik* (N) 2 producten (%) ≥ 3 producten (%)
2006 2.402 2,7 1,7 2.402 18,6 13,2
2007 2.618 3,2 1,3 0,6 2.618 16,9 11,5
2008 3.917 3,2 1,1 0,7 3.917 23,0 12,9
2009 2.969 3,5 1,5 1,1 2.969 18,7 10,1
2010 2.111 4,6 2,1 1,2 2.111 17,3 12,7
2011 2.778 4,4 1,7 0,9 2.778 17,0 9,3
2012 3.155 3,8 1,8 0,9 3.155 13,2 7,2
2013 1.418 1,0 1.653 22,2 19,7
* behoort niet tot de definitie van problematisch drugsgebruik van het EMCDDA, alcohol wordt in aanmerking genomen wanneer het samen met een illegale stof wordt gebruikt Bron: Drogues Risquer Moins, Modus Vivendi
2.2. Waargenomen trends De geschatte prevalentie van ooit-IDU’s in België voor de periode 2002-2013 (Tabel 4.1) en de waargenomen prevalentie van IDU’s tijdens evenementen binnen het nachtelijk uitgaansmilieu in de Franse Gemeenschap voor de periode 2006-2013 (Tabel 4.2) wijzen op een stabiele trend voor injecterend drugsgebruik.
3.
Kenmerken van drugsgebruikers met een hoog risico
Gegevens over IDU’s die de spuitenruilprogramma’s (NEP) frequenteren in de Vlaamse Gemeenschap worden sinds 2001 ingezameld via een gestructureerde, vrijwillige, anonieme vragenlijst (Windelinckx, 2013; Windelinckx, 2014). Jaarlijks wordt aan een steekproef van injecterende drugsgebruikers in contact met een van de NEP gevraagd om een vragenlijst in te vullen op basis van de Injecting Risk Questionnaire (IRQ) (Stimson et al., 1998). Deze lijst bevat ook vragen over de gezondheidstoestand, het drugsgebruik en de toegang tot de gezondheidszorg. Vanaf 2006 wordt een herziene vragenlijst gebruikt. In 2009, 2010 en 2013 werden extra vragen aan de lijst toegevoegd, zoals recente en ooit gebruikte injectieplaatsen, abcessen op de injectieplaats, eerste geïnjecteerde middel. De hieronder beschreven resultaten zijn zelfgerapporteerd en worden niet als representatief beschouwd voor alle IDU’s in de Vlaamse Gemeenschap, omdat wordt aangenomen dat het aantal injecterende drugsgebruikers dat niet in contact komt met deze programma’s beduidend hoog is. 64% van de deelnemers (N=264) aan de studie in 2013 gaf aan te weten dat hij/zij minstens één injecterende drugsgebruiker kent die geen contact heeft met de spuitenruilprogramma’s. De leeftijd van de deelnemers varieerde van < 20 tot 50 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 35,2 jaar. De meeste deelnemers waren mannen (79,6%). Ongeveer 50% van de IDU’s leefden in een onstabiele omgeving (dakloos of leven met anderen). De overgrote meerderheid van de deelnemers vermeldde niet-gelijktijdig polydrugsgebruik (gemiddeld 2,4 verschillende soorten drugs geïnjecteerd, een gemiddelde van 4 verschillende soorten drugs gebruikt). Opiaten (80,8%) waren de meest geïnjecteerde middelen, een aanzienlijke stijging ten opzichte van vorig jaar (2012: 67,9%). Het injecteren van opiaten wordt gevolgd door het injecteren van cocaïne (58,9%) en amfetaminen (39,2%), die stabiel bleven ten opzichte van 2012 (respectievelijk
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
3.1. Injecterende drugsgebruikers in contact met spuitenruilprogramma’s in de Vlaamse Gemeenschap
79
58,0% en 40,1% in 2012). Drugscocktails werden vaker geïnjecteerd (2013: 37,5%, 2012: 26,9%), en zoals vorig jaar is het injecteren van methadon ook weer toegenomen (2013: 11,7%, 2012: 8,0 %, 2011: 8,7%, 2010: 4,6%).
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
Tot 54% van de deelnemers meldde het eerste IDU voor de leeftijd van 21 jaar. Dat is een stijging van 3,5% ten opzichte van vorig jaar. De gemiddelde leeftijd om IDU te beginnen, was 21,8 jaar. 65% meldde de eerste injectie te hebben gekregen van een andere gebruiker. Zoals de voorgaande jaren was de belangrijkste zorg van de onderzoekers de jonge leeftijd bij het beginnen van IDU. 14,3% van de deelnemers is zelfs jonger dan 15 jaar bij de eerste injectie. De leeftijd van de injecterende drugsgebruikers die de NEP frequenteren, was veel hoger, wat aangeeft dat de meeste injecterende drugsgebruikers al enkele jaren (onveilig) injecteren voordat ze in contact komen met risico- en schadebeperkingsprogramma’s. Van de respondenten is 76,6% momenteel in behandeling, maar 18,7% (tegenover 15,7% in 2012) meldde nooit in behandeling te zijn geweest.
80
3.2. Drugsgebruikers die in de Franse Gemeenschap op straat werden gerekruteerd Gegevens over risicogedrag onder injecterende druggebruikers in de Franse Gemeenschap worden verzameld met behulp van “Opérations Boule de Neige” (sneeuwbaloperaties), die sinds 1993 worden georganiseerd door Modus Vivendi. Het primaire doel van deze sneeuwbaloperaties is peer-preventie en het bereiken van moeilijk bereikbare subpopulaties. Daartoe krijgen vrijwillige IDU’s (‘jobisten’) een training van 15 uur. Ze worden betaald om bij hun peers informatie te verspreiden over de preventie van aids en hepatitis, maar ook andere informatie over schadebeperking. Deze resultaten zijn niet geheel representatief voor de injecterende drugsgebruikers op straat in de Franse Gemeenschap, aangezien de resultaten niet worden gecorrigeerd voor de afhankelijkheid van het sociale netwerk van de jobisten. Bovendien wordt de vragenlijst voornamelijk gebruikt als contactmiddel. Het invullen ervan is niet echt gestandaardiseerd. Bovendien kan de geografische dekking van de sneeuwbalactiviteiten variëren van jaar tot jaar, afhankelijk van de vraag en het aanbod van schadebeperkende activiteiten op lokaal niveau. Van de 313 op straat gecontacteerde drugsgebruikers in de 2013-enquête, meldden 279 personen (89,1%) een “huidige” drugsgebruiker te zijn (gedefinieerd als “in de laatste maand drugs te hebben gebruikt”) (Hogge and Denoiseux, 2014). In totaal meldden 166 respondenten ooit-IDU. Dat was 53% van alle drugsgebruikers of 59,5% van de “huidige” drugsgebruikers (Tabel 4.3). Van de ooit-IDU’s meldde 65,7% huidig IDU. Van de “huidige” drugsgebruikers meldde 15,1% (n=42) het huidige gebruik van meer dan twee producten en 81,7% (n=228) meldde het huidige gebruik van drie of meer producten.
Van de huidige IDU’s waren de populairste injectiedrugs heroïne en cocaïne, respectievelijk 76,1% (n = 83) en 73,4% (n=80). 11,9% meldde de injectie van methadon. Tabel 4.3 | Ooit-injecterend drugsgebruik en polydrugsgebruik bij mensen die op straat worden gecontacteerd in de Franse Gemeenschap Consumptieprofiel Ooit-IDU's Huidige IDU's Polydrugsgebruik 2 producten 3 producten of meer
Alle drugsgebruikers (N=313) % 53,0 34,8
“Huidige” drugsgebruiker (N=279) % 59,5 39,1
. .
15,1 81,7
4. Conclusie De huidige beschikbare nationale gegevens over drugsgebruik met een hoog risico zijn beperkt en daarom kan slechts een geschatte prevalentie van ooitIDU’s in België worden gemeld in plaats van laatste 12-maandengebruikers. De extra gerapporteerde resultaten zijn geografisch of situationeel beperkt (schoolpopulatie, recreationele settings en NEP in zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap) en zijn eerder indicatief dan conclusief. In het algemeen is de belangrijkste indicator ‘hoog risico drugsgebruik’ de laatste jaren herzien. In een poging om de ontwikkeling van theoretische definities van de subcategorieën in de herziene belangrijkste indicator te ondersteunen, werd een literatuurstudie uitgevoerd naar de gebruikspatronen en hun relatie tot schade bij gebruikers van opiaten, cocaïne en amfetamine (Skafupova et al., 2014). De literatuurstudie gaf bepaalde patronen aan die sterker met schade waren geassocieerd: 1. Toedieningsweg: injecterend drugsgebruik was de meest risicovolle wijze van toediening, gevolgd door roken en inhalatie. Hoewel snuiven en oraal gebruik minder riskante manieren waren, konden ze niet worden beschouwd als risicoloos gedrag. 2. Polydrugsgebruik was een zeer belangrijke verstorende factor van alle schade, want het duidt op een bepaald niveau van dwangmatigheid en wordt geassocieerd met een hogere mate van afhankelijkheid en een risico op overdosis.
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
Bron: Opérations Boule de Neige, Modus Vivendi, 2013
81
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
3. Frequentie: voor cocaïne en amfetamines bleek dat een wekelijkse gebruiksfrequentie en meer, en patronen van zware perioden van continu gebruik (binging) gerelateerd waren aan hogere risico’s op schade. Het was minder gemakkelijk om een grens te definiëren voor het gebruik van opioïden omdat de meeste studies alleen waren gebaseerd op zware, afhankelijke, dagelijkse gebruikers. Op basis van de klinische ervaring dat het gebruik van opioïden niet minder schadelijk is dan het gebruik van stimulerende middelen lijkt een grens van wekelijks (en vaker) gebruik van opioïden redelijk.
82
Trends in injecterend drugsgebruik, zowel op nationaal niveau als in recreationele settings, suggereren dat de prevalentie van IDU’s de laatste tien jaar stabiel is geweest. De meest alarmerende observatie is de jonge leeftijd waarop de huidige IDU’s hun injecterend drugsgebruik zijn begonnen. Meer dan de helft van de gebruikers begon nog voor de leeftijd van 21 en 15% zelfs voor de leeftijd van 15 jaar. Daarnaast is de tijd die verstrijkt tussen het initiëren van intraveneus drugsgebruik en het frequenteren van naalduitwisselingsprogramma’s waarschijnlijk een aantal jaren, waardoor het risico stijgt op het ontwikkelen van onveilige injecteringsgewoonten en het daarmee gepaard gaande risico op besmettelijke ziekten en andere gezondheidsproblemen. Deze jonge beginleeftijd noopt met zekerheid tot de verdere ontwikkeling van selectieve preventiemaatregelen (EMCDDA, 2014). Van de studenten in het hoger onderwijs meldde ongeveer een op de vijf laatste 12 maandengebruikers van cannabis uitingen van problematisch cannabisgebruik (DSM-IV), terwijl meer dan de helft van de laatste 12 maandengebruikers van andere psychoactieve stoffen een (sterk) verhoogd risico op problematisch gebruik meldde (DAST-10). Door de lage prevalentie van andere verboden middelen dan cannabis, treden deze problemen in verband met illegaal drugsgebruik eerder uitzonderlijk op. Hoewel er duidelijke aanwijzingen zijn van problematisch gebruik in de laatste groep, veronderstellen de meesten onder hen dat ze probleemloos hun gebruik kunnen stoppen. Verder longitudinaal onderzoek met uitgebreide vragenlijsten en interviews is nodig om te bepalen of deze bevindingen het verschil tussen afhankelijkheid en drugsmisbruik weerspiegelen, of dat een deel van de drugsgebruikers onderschatten hoe moeilijk het is om het gebruik van illegale middelen te stoppen. Hoewel de prevalentie van zeer frequent gebruik van stimulerende middelen vrij zeldzaam is in de onderzochte school en de studentenpopulaties, moet elke gezondheidszorg, pedagogisch of rechterlijk contact dat dit patroon van drugsgebruik vertoont, met zorg worden aangepakt. De beoordeling van de relevantie van een plotselinge toename van de prevalentie van polydrugsgebruik in recreationele settings (Franse Gemeenschap) vereist follow-upgegevens in de komende jaren.
4 . H o o g r i s i c o d r u g s g e b r u i k e r s
Een ander opvallend feit is dat ongeveer één op de tien IDU’s in de NEP van de Vlaamse Gemeenschap en op straat in de Franse Gemeenschap (‘sneeuwbaloperaties’) de injectie van methadon meldde. In België is heroïne nog steeds het meest voorkomende opiaat dat voor injectie wordt gebruikt, maar de geleidelijke toename van de prevalentie van methadoninjectie moet nauwgezet worden gevolgd. Dat doet men al in een aantal andere Europese landen (bv. Estland, Finland). Alternatieven zoals illegale fentanyl of buprenorfine zijn de meest voorkomende geïnjecteerde opioïden geworden (EMCDDA, 2014).
83
Dankbetuiging De auteurs willen graag Mevr. De Donder, M. Laudens, dr. Hogge, M. Doms en Mevr. Windelinckx bedanken voor hun bijdrage tot de datacollectie en de waardevolle feedback die we hebben gekregen. We zijn dankbaar voor deze onontbeerlijke betrokkenheid.
84
HOOFDSTUK 5. DRUGSGERELATEERDE BEHANDELING: BEHANDELINGSAANVRAGEN EN -BESCHIKBAARHEID
• Sinds 2011 toont het aantal behandelingsvragen voor cannabis als primaire drug een sterke stijging, en dat van opiaten een daling. In 2013 meldden patiënten vooral het gebruik van cannabis (33,5%) waarvoor ze in behandeling gingen. • Een eerste proefproject over begeleide behandeling met diacetylmorfine in België beveelt de uitbreiding van diacetylmorfinebehandeling aan als tweedelijnsbehandeling voor patiënten die op straat heroïne blijven gebruiken ondanks de behandeling met methadon.
1. Inleiding Als gevolg van de zesde staatshervorming worden de Gemeenschappen meer bevoegd voor politieke en beleidsmatige initiatieven, wat de drugsbehandelingsector in België drastisch zal veranderen. Deze evolutie in de institutionele status van het land leidt momenteel tot een tijdelijke situatie (zie hoofdstuk 1). Dit hoofdstuk bevat opmerkingen over de meest recente stand van zaken over drugsgerelateerde behandeling in België. Eerst wordt de gemeenschappelijke verklaring over het drugsbeleid gescreend met betrekking tot behandelingsinformatie (paragraaf 1.1) en worden de organisaties overlopen die in het drugsgerelateerde behandelingsveld werken (paragraaf 1.2). We beschrijven de kerncijfers op basis van indicatorgegevens van de behandelingsvraag uit 2013 (paragraaf 1.3) en de verschillende behandelingsmodaliteiten (paragraaf 1.4). We presenteren de trends in het aantal behandelingsvragen en bij mensen die een substitutiebehandeling krijgen (paragraaf 2). Tot slot wordt het hoofdstuk afgesloten met een overzicht van de meest recente ontwikkelingen op het gebied van drugsgerelateerde behandeling (paragraaf 3).
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
Antoine J.
85
2. Drugsgerelateerde behandeling in België
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
2.1. Beleid en coördinatie
86
Een efficiënt drugsbeleid vereist een globale en geïntegreerde aanpak. In 2010 hebben de vertegenwoordigers van alle regeringen in België (federale overheid, Waals Gewest, Vlaams Gewest, Franse Gemeenschap, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Duitstalige Gemeenschap, Franstalige autoriteiten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Gemeenschappelijke instanties in de Brussels Hoofdstedelijk Gewest) een gemeenschappelijke verklaring ondertekend met als titel “Een globaal en geïntegreerd drugsbeleid in België”. De in dit document vermelde belangrijkste behandelingsgerelateerde doelstellingen zijn: 1) een globale en collaboratieve strategie uitstippelen voor hulp, beginnend bij een aanpak van de gezondheid en de integratie van andere aspecten (zoals welzijn en sociale integratie), 2) genezing / behandeling en zorg en ondersteuning verschaffen, 3) een ruime keuze voorzien aan faciliteiten, specifiek voor drugsgebruikers, of globale gezondheidszorg en diensten met betrekking tot welzijn, 4) een evenwichtige geografische spreiding creëren van de instellingen op basis van de evaluatie van de behoeften, 5) de beschikbaarheid van verschillende behandelingsprogramma’s waarborgen, inclusief drugsvrije behandeling, de behandeling van ontwenningsverschijnselen, substitutietherapie, schadebeperkende initiatieven, re-integratie en nazorg, 6) integratieve therapie bevorderen met een focus op dubbele diagnose, werkgelegenheid, huisvesting, en psychosociale problemen, 7) een collaboratief zorg- / behandelingsnetwerk ontwikkelen, waarin algemene en specifieke benaderingen worden aangeboden, 8) opleiding van nieuwe werknemers in de gezondheidszorg om wachtlijsten te voorkomen, 9) case management stimuleren, gericht op individuele ondersteuning bij specifieke groepen. In het licht van deze gemeenschappelijke verklaring werd een Algemene Cel Drugsbeleid opgericht, waarin 17 vertegenwoordigers van de federale regering en 18 vertegenwoordigers van de regionale regeringen, een nationale drugscoördinator en een vice-coördinator actief zijn. Het voornaamste doel is om goed uitgewerkte aanbevelingen te formuleren om het drugsbeleid te kunnen synchroniseren.
2.2. Organisatie en beschikbaarheid van drugsbehandeling
Het primaire zorgnetwerk is de eerste, laagdrempelige stap naar georganiseerde hulp. Deze voorzieningen zijn de beste om een middelengerelateerd probleem op te sporen, te evalueren en eventueel door te verwijzen wanneer meer gespecialiseerde hulp nodig is. Dit netwerk is samengesteld uit huisartsen, centra voor algemeen welzijnswerk, diensten van thuiszorg, jongerenadviescentra en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Naast de eerstelijnsgezondheidszorg zijn ook ambulante of residentiële gespecialiseerde behandelingen beschikbaar. Deze worden in de volgende paragrafen uitvoerig beschreven. De federale staat is verantwoordelijk voor de ziekteverzekering en voor het bepalen van de basisprincipes voor residentiële behandeling (ziekenhuizen). In de sector van het gezondheidsbeleid hebben de Gemeenschappen verant woordelijkheden voor het beheer van in- en extramurale zorg, en voor gezondheidseducatie en preventieve gezondheidszorg. Dit betekent dat de Gemeenschappen verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van regels voor instellingen die onder hun jurisdictie vallen en voor de uitvoering van de federale regelgeving. Op regionaal niveau worden de centra voor geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen gecoördineerd door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Het Waalse Gewest (Directoraat-Generaal Sociale Actie en Gezondheid) subsidieert op zijn beurt gespecialiseerde verslavingscentra met inachtneming van de aanbevelingen van het verslavingsdecreet (30/04/2009). In Brussel financiert de Franse Gemeenschapscommissie specifieke projecten voor behandeling, preventie, ondersteuning en (maatschappelijke) re-integratie.
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
In België is er een grote verscheidenheid aan behandelings- of hulpfaciliteiten voor personen met druggerelateerde aandoeningen. Het belangrijkste doel van deze diensten voor druggebruikers is de bevordering van de levenskwaliteit in termen van algemene gezondheid (fysiek en psychisch) en van welzijn en respect voor de autonomie van de cliënt.
87 Sinds de jaren 80 zijn overeenkomsten gesloten tussen de gespecialiseerde centra voor de behandeling van verslavingen en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) om nieuwe initiatieven in dit domein te stimuleren. In 2013 werden 29 overeenkomsten ondertekend met ambulante of residentiële centra die werken rond een specifieke medische en psychosociale behandeling. Deze centra vormen een groot (maar niet volledig) en gediversifieerd deel van het behandelingsaanbod voor druggebruikers in België. Door het RIZIV gefinancierde conventies met revalidatiecentra voor druggebruikers zullen in de nabije toekomst worden overgedragen aan de Gemeenschappen.
2.2.1. Ambulant netwerk Een overzicht van de beschikbare ambulante behandelingsfaciliteiten wordt weergegeven in Tabel 5.1 en 5.2. Het is respectievelijk een omschrijving van de verschillende soorten centra en van hun belang in termen van het aantal behandelde illegale drugspatiënten. Huisartsen spelen een belangrijke rol in de behandeling van druggebruikers, maar worden niet in de tabellen vermeld door het huidige gebrek aan deze gegevens. Tabel 5.1 | Netwerk van ambulante behandelingsfaciliteiten (totaal aantal eenheden)
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
Type centrum Gespecialiseerde drugsbehandelings centra
Totaal aantal 34
Laagdrempelige instellingen
9
Geestelijke gezondheidszorg
31
88
Bron: BTDIR, 2014
Nationale definitie Dagverblijven zijn gespecialiseerde centra die een grote groep mensen met druggerelateerde problemen bereiken (gaande van nieuwe gebruikers tot personen met ernstige druggerelateerde stoornissen), maar ook hun familieleden of vrienden. Psychosociale, administratieve, juridische ondersteuning wordt aangeboden op individuele basis of als onderdeel van een groepstherapie. Tijdens deze programma's is geheelonthouding niet verplicht, maar tijdens de activiteiten mogen de cliënten niet onder invloed zijn. Substitutietherapie (bv. methadon of buprenorfine) is ook beschikbaar in deze centra. De nadruk wordt gelegd op het begeleidingsproces tijdens de overgang naar een beter gestructureerd leven. Dagverblijven zijn aanwezig in het Vlaamse Gewest (6), het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (9) en in Wallonië (19). Medische en sociale zorgcentra zijn laagdrempelige instanties die sociale, psychologische en gezondheidszorgdiensten aanbieden aan personen met een middelengerelateerde problematiek. Hun belangrijkste doel is om in contact te komen met mensen die normaal uitgesloten zijn van de gewone behandelingsfaciliteiten. Een groot deel van hun dagelijkse werk bestaat uit medische en sociale zorg, schadebeperkende en substitutietherapie. Sommige centra bieden ook een naalduitwisselingsprogramma aan. In het Vlaamse Gewest zijn er 5 centra ('Medisch Sociaal Opvangcentrum', MSOC genoemd). In Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er respectievelijk 3 centra en 1 centrum ('Maison d'Accueil Socio-Sanitaire', MASS genoemd). Sommige centra voor geestelijke gezondheidszorg zijn ook gespecialiseerd in de behandeling van middelengerelateerde problematiek met de vermindering van het gebruik of zelfs totale onthouding als het ultieme doel van hun diensten. Deze centra hebben verschillende behandelingen beschikbaar: van een individuele benadering tot de groeps-, relatie- en gezinstherapie. Klanten die meer complexe problemen presenteren – zoals dubbele diagnose van middelengebruik – worden opgenomen in een aangepast, specifiek behandelingsaanbod. In het Vlaamse Gewest zijn er 20 centra (‘Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg’, CGG genoemd). In Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er respectievelijk 8 en 3 centra gespecialiseerd in verslaving ('Service de Santé Mentale', SSM genoemd).
Tabel 5.2 | Totaal aantal ambulante behandelvoorzieningen voor behandelingsvragen voor illegale drugs (aantal cliënten) in 2013
Type centrum Gespecialiseerde drugsbehandelingscentra Laagdrempelige instellingen Geestelijke gezondheidszorg
Dekking van de Totaal aantal cliënten gecontroleerde die in behandeling gaan behandelingsfaciliteiten 2.975 1.795 1.073
24 centra / 34 in totaal 9 centra / 9 in totaal 21 centra / 31 in totaal
2.2.2. Residentieel netwerk Residentiële behandelingsstructuren worden meestal vertegenwoordigd door de ziekenhuizen. Naast deze algemene structuren zijn er ook gespecialiseerde centra voor druggebruikers in crisissituaties (crisisinterventiecentra) of in een meer gestabiliseerde fase (centra voor langdurig verblijf, waaronder therapeutische gemeenschappen (TC)). Een overzicht van de beschikbare residentiële behandelingsfaciliteiten (Tabel 5.3) en hun aantal (Tabel 5.4) worden hieronder weergegeven.
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
Bron: BTDIR, 2014
89
Tabel 5.3 | Netwerk van residentiële behandelingsfaciliteiten (totaal aantal eenheden)
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
Type centrum Residentiële drugsbehandeling in het ziekenhuis
90
Totaal aantal centra 120
Crisisinterventie centrum
8
Therapeutische gemeenschappen (TC) of andere centra voor langdurig verblijf
15
Nationale definitie In alle ziekenhuizen in België hebben psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische eenheden in algemene ziekenhuizen een beperkte capaciteit om patiënten met middelengebruik te behandelen. In sommige ziekenhuizen is er een speciaal programma voor druggebruikers. De keuze aan zorgopties in ziekenhuizen kan zeer uitgebreid zijn. Om het aantal ziekenhuizen te evalueren waar druggebruikers kunnen worden behandeld, werd het aantal ziekenhuizen met specifieke psychiatrische bedden in aanmerking genomen (geclassificeerd als A-, T- of K-bedden). Er zijn 67 ziekenhuizen in het Vlaamse Gewest, 16 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 37 in Wallonië. Toch worden niet alle psychiatrische bedden gebruikt om middelengebruikers te behandelen. Crisisinterventiecentra zijn residentiële centra voor kortlopende behandelingen die de onvoorwaardelijke en snelle ondersteuning garanderen in geval van een crisissituatie. Ze bevorderen een lichamelijke ontwenning en motiveren voor verdere onthouding of begeleiden patiënten naar het best aangepaste behandelingsprogramma. Er zijn 5 crisiscenta in het Vlaamse Gewest, 1 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 2 in Wallonië. TC waren de eerste behandelingsinitiatieven voor druggebruikers in België. Andere centra voor langdurig verblijf worden hier ook gepresenteerd. Het zijn drugsvrije omgevingen met een sterke focus op zelfhulp en ondersteuning door peers. Een hiërarchische gemeenschapsstructuur en groepstherapiesessies zijn de sleutel tot ontwenning en re-integratie van patiënten in de maatschappij. Er zijn 8 TCin België: 5 in het Vlaamse Gewest en 3 in Wallonië. Een recente Europese publicatie geeft een gedetailleerder beeld van TC in België en meer in het algemeen in Europa (Vanderplasschen et al., 2014).
Bron: BTDIR, 2014
Tabel 5.4 | Totaal aantal residentiële behandelvoorzieningen voor behandelingsvragen voor illegale drugs (aantal cliënten), 2013
Type centrum Residentiële drugsbehandeling in het ziekenhuis Crisisinterventiecentrum Therapeutische gemeenschappen (TC) Bron: BTDIR, 2014
Totaal aantal cliënten 2.119 727 380
Dekking van de gecontroleerde behandelingsfaciliteiten 42 ziekenhuizen / 120 in totaal 8 centra / 8 in totaal 15 centra / 15 in totaal
De Treatment Demand Indicator (TDI) registratie in België werd officieel goedgekeurd door de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid in 2006 (B.S./M.B. 03.05.2006). Bijgevolg werd in 2010 een nationaal TDI-protocol aangenomen op basis van het EMCDDA-protocol versie 2.0. Op basis hiervan werd de TDI-registratie in 2011 op nationaal niveau in de gespecialiseerde centra gelanceerd. Gevangenissen en huisartsen maken op dit moment geen deel uit van de registratie. Dit systeem registreert zowel de patiënten die in behandeling gaan voor illegale drugs, als de patiënten die worden behandeld voor alcohol als primaire substantie. In 2012 werd een nieuw Europees protocol aangenomen, dat in EU-lidstaten moest worden uitgevoerd. Op nationaal niveau werd in september 2013 een nieuw protocol aangenomen. Dat zal vanaf 2015 de basis vormen voor de TDI-registratie. De gespecialiseerde residentiële en ambulante centra gebruiken sinds 2011 een online applicatie om hun cliënten te coderen of verzenden hun gegevens via een opslagmodule. In 2013 namen ongeveer 100 gespecialiseerde centra deel aan deze TDI-registratie. In 2013 werden in totaal 9.192 druggebruikers voor behandeling opgenomen in de centra die gegevens rapporteren. Ongeveer 73% en 45% van de gespecialiseerde extra- en residentiële centra in België rapporteren gegevens. Ongeveer 2 op de 3 patiënten (64,0%) werden geregistreerd in ambulante centra en 36,0% in residentiële centra. In alle soorten centra meldden patiënten het vaakst cannabisgebruik (33,5%) om een behandeling te starten (zie figuur 5.1), naast opiaten (30,7%), cocaïne (15,6%), andere stimulerende middelen dan cocaïne (11,3%), en misbruik van hypnotica en sedativa (6,1%). De kenmerken en het verslavingsprofiel van patiënten die een behandeling begonnen, worden voor de verschillende psychoactieve stoffen beschreven in Tabel 5.5.
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
2.3. Gegevens over de behandelingsvraag
91
Figuur 5.1 | Proportie (%) behandelaanvragen volgens type van voornaamste substantie in 2013 2,8
Opiaten
30,7
Cocaïne
33,5
Stimulantia andere dan cocaïne Hypnotica
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
6,1
92
Cannabis
15,6 11,3
Andere substanties
Bron: BTDIR, 2014
Tabel 5.5 | Karaktereigenschappen van patiënten die in behandeling gingen in 2013 volgens type van voornaamste substantie Kenmerken van patiënten
Vrouwen (%) Gemiddelde leeftijd (jaar) Ooit geïnjecteerd (%) Dagelijkse gebruikers (%) Gebruik van één enkele stof (%) Eerste keer in behandeling (%) Gemiddelde leeftijd bij eerste gebruik (jaar)
Vermelde primair drugstype voor het starten van een behandeling Stimulerende Opiaten Cocaïne middelen Hypnotica Cannabis 19,6 18,8 24,9 50,9 14,8 34,7 30,8 28,6 38,9 23,5 41,5 13,7 18,9 7,6 3,9 58,6 30,9 30,9 76,3 48,2 18,0 22,1 30,7 41,7 49,0 16,0 36,4 34,2 27,0 58,5 21,2
20,4
18,1
25,9
15,4
Bron: BTDIR, 2014
Opmerkelijk is dat de meeste personen in de groep in behandeling voor hypnotica vrouwen zijn. Anderzijds zijn vrouwen het minst vertegenwoordigd in de groep cannabisgebruikers in behandeling. De gemiddelde leeftijd van de patiënten in behandeling is hoger voor mensen in behandeling voor hypnotica en opiaten, dan voor de mensen in de groep behandeld voor cannabis en genotmiddelen. Het aantal mensen dat ooit een psychoactieve stof heeft ingespoten, is het hoogst in de groep mensen in behandeling voor opiaten. Patiënten in behandeling voor hypnotica of cannabis gebruiken minder andere stoffen (alcohol inbegrepen). De registratie toont aan dat de meeste patiënten die opiaten gebruiken, in het verleden al in behandeling waren geweest. De gemiddelde leeftijd van het eerste gebruik is het laagst voor cannabisgebruikers.
2.4. Behandelingsmanieren In België zijn methadon en buprenorfine de twee stoffen die zijn goedgekeurd voor opioïdsubstitutietherapie (OST). De bevoorrading wordt georganiseerd door zowel de gespecialiseerde centra als de huisartsen. Sinds april 2009 zijn voorschriften voor methadon en buprenorfine geregistreerd in het Farmanetsysteem van het RIZIV. Het doel van deze registratie is om meerdere (/dubbele) voorschriften te vermijden en waarschuwingen mogelijk te maken onder de betrokken professionelen, zoals opgelegd door het Koninklijk Besluit van 19 maart 2004 (B.S./M.B. 30.04.2004). Deze database bevat informatie uit openbare apotheken, ziekenhuisapotheken en gespecialiseerde centra. Substitutiebehandelingen die in gevangenissen worden verstrekt, zijn niet opgenomen in deze databank. Momenteel zijn er grote regionale verschillen met betrekking tot de toediening: in de Vlaamse Gemeenschap wordt substitutietherapie vaak voorgeschreven door gespecialiseerde centra, terwijl dat in de Franse Gemeenschap meestal de huisartsen zijn. Een dagelijkse aflevering van de behandeling kan worden geregeld in gespecialiseerde centra of, als alternatief, in een apotheek onder toezicht van een apotheker. In 2013 waren er 17.482 personen geregistreerd in het Farmanet-register (zie Tabel 5.6). Van hen kreeg slechts 13,5% een behandeling met buprenorfine. De patiënten waren vooral mannen (77,0%) en hadden een gemiddelde leeftijd van 39,3 jaar. Methadon en buprenorfine worden vaker voorgeschreven in de Franse Gemeenschap (2/3 wanneer ze worden samengeteld) dan in de Vlaamse Gemeenschap (1/3). Tabel 5.6 | Karaktereigenschappen van patiënten die methadon of buprenorfine kregen in 2013 volgens type van substantie Totaal aantal (N) vrouwen (%) Gemiddelde leeftijd Regio (%) Vlaams Brussel-hoofdstad Waals Bron: RIZIV, 2014
Methadon 15.112 22,9 39,5
Buprenorfine 2.370 23,5 37,9
Totaal 17.482 23,0 39,3
29,9 15,3 54,8
49,4 11,6 39,0
32,6 14,8 52,6
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
2.4.1. Opioïdsubstitutietherapie
93
2.4.2. Dubbele diagnosepatiënten
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
In de afgelopen jaren zagen artsen het aantal patiënten met een dubbele diagnose toenemen (De Hert et al., 2010). Dergelijke patiënten zijn bijzonder kwetsbaar en voor hen ontbreekt het op dit moment aan voorzieningen. In 2002 werd daarom een proefproject opgestart, waarin twee specifieke eenheden werden opgericht (een in het Vlaamse Gewest en een in Wallonië) (Sabbe et al., 2008). Deze eenheden bieden een intensieve en integrale behandeling voor beide problemen (druggebruik en psychische stoornissen). Het doel is om patiënten te stabiliseren na een periode van intensieve behandeling, om ze daarna door te verwijzen naar andere diensten waar de behandeling wordt voortgezet.
94
2.4.3. Crisis- en casemanagement Spoeddiensten spelen een belangrijke rol in het aanbieden van eerste hulp aan personen met een aandoening door middelenmisbruik. Deze diensten informeren patiënten over de behandelingsopties en verwijzen ze door naar gespecialiseerde behandeling. Ze verhogen de motivatie voor behandeling en de verandering van hun gedrag. In België zijn er twee projecten voor crisisopvang. Ten eerste bestaat er een nationaal proefproject voor crisis- en casemanagement van patiënten met aandoeningen door middelenmisbruik (8 centra in België bieden vier crisisbedden met een maximale verblijfsduur van vijf dagen). Ten tweede komen de zogenaamde Crisisinterventiecentra (CIC) (ook beschreven in hoofdstuk 7) tussen in crisissituaties en regelen zij een snelle opname of ondersteuning. Ze helpen ook bij de lichamelijke detoxificatie en motiveren de voortzetting van de behandeling. Een belangrijke ondersteunende strategie die het crisismanagement voor personen met aandoeningen door middelenmisbruik kan vergemakkelijken, is casemanagement. Casemanagement is sinds 1999 geïmplementeerd in de Belgische verslavingszorg. Het werd geïnstitutionaliseerd als onderdeel van het federale proefproject ‘Crisis- en casemanagement voor personen met aandoeningen door middelenmisbruik’. Er is echter weinig bekend over de effectiviteit van deze interventie, noch is er consistentie met betrekking tot de toepassing ervan (Bruffaerts et al., 2010).
2.5. Kwaliteitsgarantie van de drugsbehandelingsdiensten Er zijn verschillende juridische documenten of conventies beschikbaar die de aard van de behandeling of het soort werking beschrijven, die moeten worden toegepast in de centra voor patiënten met een probleem door middelenmisbruik: • alle laagdrempelige instellingen (MSOC) hebben een conventie getekend met het RIZIV die een nauwkeurige beschrijving geeft van de verwachte medische of sociale activiteiten en de manier waarop hun organisatie moet worden georganiseerd. Voor de andere residentiële of ambulante centra met dit soort conventie beschrijft het document de specifieke doelstellingen voor elke faciliteit. Op deze wijze worden uiteenlopende therapeutische oplossingen beschikbaar gesteld.
3. Trends Momenteel worden trends in behandelingsvraag en -aanbod alleen bestudeerd op basis van de TDI-gegevens geregistreerd door de gespecialiseerde centra die een conventie hebben met het RIZIV. Deze centra zijn sinds 2011 immers verplicht om deze registratie uit te voeren, terwijl dit nog niet het geval is voor de andere soorten centra. Voor 2013 vertegenwoordigen deze centra ongeveer 70% van de TDI-registraties voor behandelingsvragen voor illegale drugs (10 van de 34 dagcentra, 9 van de 9 laagdrempelige centra, 8 van de 8 crisiscentra en 15 van de 15 centra voor langdurig verblijf). Sinds 2011 wordt een daling waargenomen van het aantal cliënten dat in behandeling gaat voor opiaten. Tegelijkertijd is er een toename voor cliënten in behandeling voor het gebruik van cannabis, cocaïne en stimulerende middelen. In 2013 is cannabis de meest vermelde substantie voor het opstarten van een behandeling (zie figuur 5.2). Deze trend is het gevolg van een verschuiving in de groep van nieuwe patiënten (zie figuur 5.3). Als we naar de evolutie kijken met betrekking tot de gebruikte primaire drug die mensen aangeven die voor het eerst in behandeling gaan, zien we een sterke stijging van cannabispatiënten en een afname van opiatenpatiënten. Deze daling van het aantal behandelingsvragen voor opiaten als primaire drug is ook merkbaar in alle Europese landen (EMCDDA, 2014). Inzake cannabis is het hogere aantal ook gedeeltelijk te verklaren door een ho(o)ge(r) aantal justitiële verwijzingen voor behandeling.
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
• Centra in het Waalse Gewest die de financiering aanvragen voor gespecialiseerde verslavingszorgsactiviteiten moeten de taken en de werking uitvoeren, vermeld in het regionale decreet van 30 april 2009. • Voor de Franstalige centra in Brussel beschrijft een decreet (5 maart 2009) instructies voor alle ambulante diensten die werken aan sociale acties, waaronder de drugsverslavingsfaciliteiten. • De Centra voor Geestelijke Gezondheid in het Vlaamse Gewest, erkend door het Agentschap Zorg en Gezondheid, hebben aanvullende regels over de kwaliteit van de zorg en de organisatie te respecteren om de conventie te verkrijgen.
95
Figuur 5.2 | Trends in het aantal cliënten die voor de eerste keer in behandeling gaan, volgens primaire drugs, in de centra die een conventie hebben met de rijsksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering tussen 2011 en 2013
96
Aantal cliënten die in behandeling kwamen
Opiaten Cocaïne
1.000
Stimulantia andere dan cocaïne
800
Hypnotica Cannabis
600 400 200 0
2011
2012
2013
Bron: BTDIR, 2014
Figuur 5.3 | Trends in het aantal cliënten die in behandeling gaan, volgens primaire drugs, in de centra die een conventie hebben met de rijsksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering tussen 2011 en 2013 2.500 Aantal cliënten die in behandeling kwamen
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
1.200
Opiaten Cocaïne
2.000
Stimulantia Hypnotica
1.500
Cannabis
1.000 500 0
2011
2012
2013
Bron: BTDIR, 2014
Sinds 2009 is het aantal patiënten in substitutietherapie stabiel (zie figuur 5.4). Vanaf 2011 kan echter een lichte daling worden waargenomen in het aantal methadonbehandelingen en een lichte stijging in buprenorfinebehandelingen.
Figuur 5.4 | Trends van het aantal cliënten die methadon of buprenorfine kregen tussen 2009 en 2013 20.000
Totaal Methadon Buprenorfine
18.000 16.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0
2009
2010
2011
2012
2013
Bron: RIZIV, 2014
4. Nieuwe ontwikkelingen 4.1. Jongeren met een problematisch cannabisgebruik – Het INCANT-project De INCANT-studie werd uitgevoerd in 5 Europese steden (Berlijn, Brussel, Parijs, Genève, Den Haag) en omvatte een vergelijking van Multi Dimensional Family therapy (MDFT) met klassieke, individuele therapie onder 450 jongeren van 13 tot en met 18 jaar met problematische patronen van cannabisgebruik. Het project volgde jongeren en hun familieleden gedurende 12 maanden om informatie te verkrijgen over de mentale en gedragsmatige eigenschappen (Rigter and Dekker, 2014). Bij een aantal West-Europese therapeuten leeft een sterke overtuiging dat een gedwongen behandeling van tieners de kansen van de therapeut om een therapeutische band te ontwikkelen met de adolescent vermindert, wat het resultaat van de behandeling beïnvloedt. Gegevens uit de studie spreken dit echter tegen: adolescenten die in gedwongen behandeling gingen, aanvaardden therapie en bleven even lang in therapie als andere tieners (Rowe et al., 2013). Toch toonden Schaub en collega’s aan dat zowel MDFT als individuele behandeling de snelheid van externaliserende en internaliserende symptomen verminderde en daarnaast de familie beter deed functioneren. MDFT bleek wel efficiënter te zijn in het afnemen van externaliserende symptomen, vooral bij gedwongen adolescenten (Schaub et al., 2014).
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
Aantal cliënten
14.000
97
4.2. Begeleide heroïnebehandeling – Het Tadam-project
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
Het proefproject over begeleide behandeling met diacetylmorfine (Tadam) wilde de effectiviteit en haalbaarheid van deze behandeling vergelijken met de gebruikelijke aanpak van methadonbehandeling. Daartoe werden 36 personen in de experimentele groep en 38 in de controlegroep gedurende een jaar geobserveerd.
98
Het project werd voltooid in 2012 en er werden conclusies getrokken in termen van effectiviteit van de behandeling, de sociaal-economische aspecten, criminologische aspecten en de patiënttevredenheid. Het verschil in effectiviteit tussen de twee groepen was significant op 3, 6 en 9 maanden maar niet meer significant na 12 maanden. Dit zou een vals negatief effect kunnen zijn door de experimentele omstandigheden (patiënten van de experimentele groep wisten dat de behandeling na 12 maanden zou eindigen). De behandeling met diacetylmorfine was minder werkzaam voor de sociaal-economische aspecten dan de methadonbehandeling. Vanwege de beperkte observatietijd onderevalueerde de studie de hoeveelheid positieve effecten op de samenleving. De diacetylmorfinebehandeling kon delinquentie van ernstig verslaafden verminderen. De behandeling met diacetylmorfine beantwoordde beter aan de verwachte ondersteuning dan de methadonbehandeling. Kortom, de uitbreiding van de diacetylmorfinebehandeling voor mensen die straatheroïne blijven gebruiken ondanks behandeling met methadon, werd aanbevolen. Deze behandeling moet een tweedelijnsbehandeling blijven, die alleen beschikbaar is voor patiënten die ongevoelig zijn voor methadon. Voor deze patiënten bleek de behandeling met diacetylmorfine effectiever, maar alleen als de duur niet willekeurig wordt beperkt. Er zijn aanbevelingen gedaan over de voorwaarden voor de oprichting van een dergelijk centrum, de inclusiecriteria van de patiënten, de organisatie van de behandeling, de infrastructuur van het gebouw en het personeel (Demaret et al., 2013).
4.3. Analyse en optimalisatie van substitutietherapie – Het SUBANOP-project Hoewel substitutietherapie nu al meer dan 15 jaar op grote schaal wordt toegepast, blijft onderzoek over dit onderwerp beperkt. Om meer inzicht te verkrijgen in de huidige praktijken van OST in België en om deze te optimaliseren, werd de SUBANOP-studie opgezet. Er is een behoefte aan een gecentraliseerde en uitgebreide database die OST-aanbieders in kaart brengt, evenals de follow-up op de evoluties in de behandelingsvraag en -praktijk. De combinatie van de behandeling gerelateerde gegevens (bv. dosering, soort medicatie en behandelingsregime) met gegevens over cliënten (bv. kenmerken, ondersteuningsbehoeften en de voordelen van behandelingen) levert waardevolle informatie op over een persoonlijke aanpak bij de toewijzing
van behandelingsopties. Aanvullend onderzoek over de aard en het type van de psychosociale ondersteuning voor opiaatafhankelijke personen is aanbevolen (Vander Laenen et al., 2013).
In België zijn verschillende institutionele partners belast met de behandeling voor verslavingen, die wordt gecoördineerd door het Algemene Cel Drugsbeleid. Het land beschikt over een grote waaier aan behandelingsfaciliteiten die ambulante (inclusief laagdrempelige) of residentiële diensten aanbieden. In 2013 werden in meer dan 100 centra meer dan 9.000 patiënten geregistreerd die in behandeling gingen, vooral in de ambulante diensten. Opiaten en cannabis waren de belangrijkste stofsoort voor de meeste patiënten die in behandeling gingen. Deze twee groepen patiënten zijn echter zeer verschillend in termen van leeftijd (oudere mensen in behandeling voor het gebruik van opiaten), geslacht (minder vrouwen in behandeling voor cannabis) en hoogrisicoprofiel voor drugsgebruik (minder ooit-injecterend drugsgebruik voor mensen in behandeling voor cannabis). Bovendien werd een duidelijke evolutie waargenomen in het aantal mensen dat in behandeling ging voor een primaire drug. Het aantal behandelingsvragen voor opiaten daalt en het aantal behandelingsvragen voor cannabis stijgt. Dat laatste is echter deels te wijten aan de toename van het aantal behandelingsverwijzingen door justitie. Het aantal mensen dat methadon of buprenorfine als substitutie krijgt, blijft relatief stabiel in de tijd. Er wordt vaker voorgeschreven in de Franse Gemeenschap in vergelijking met de Vlaamse Gemeenschap. Buprenorfine blijft minder vaak voorgeschreven. Er werden verschillende studies uitgevoerd over specifieke aspecten van de behandeling om te werken naar mogelijke ontwikkelingen in de behandeling. Een opmerkelijke proefstudie over begeleide behandeling met diacetylmorfine concludeerde dat de behandeling met diacetylmorfine alleen effectiever is dan de methadonbehandeling bij een specifieke doelgroep: begeleide behandeling met diacetylmorfine wordt aanbevolen voor mensen die straatheroïne blijven gebruiken, ondanks de behandeling met methadon. Aanbevelingen werden gedaan over de voornaamste aspecten (doelgroep, infrastructuur, regels, ...) voor de ontwikkeling van een vergelijkbaar nieuw project. Toch zijn er op dit moment geen verdere plannen voor het implementeren van deze resultaten.
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid
5. Conclusie
99
5 . D r u g s g e r e l at e e r d e b e h a n d e l i n g : behandelingsaanvragen en -beschikbaarheid 100
Dankbetuiging We willen graag Prof. dr. Pelc, Prof. dr. Broeckaert, Prof. dr. Dom, M. Verstuyf, Prof. dr. Soyez, dr. Hogge en Mevr. Huard bedanken voor hun bijdrage tot de datacollectie en de waardevolle feedback die we hebben gekregen. We zijn hen dankbaar voor deze onontbeerlijke betrokkenheid.
HOOFDSTUK 6. GEZONDHEIDSCORRELATEN EN GEVOLGEN De Ridder K.
• Hoewel spuitenruilprogramma’s ertoe hebben bijgedragen dat minder mensen melden dat ze naalden en spuiten delen, blijven veel injecterende drugsgebruikers nog altijd ander injectiemateriaal delen, zoals lepels, filters en water.
1. Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de waargenomen gevolgen voor de gezondheid van het gebruik van illegale drugs in België. Wat betreft drugsgerelateerde infectieziekten worden de gegevens uit de nationale registers (het HIV/AIDS- en het tuberculoseregister) en van diagnostische testen in de drugshulpverlening (Standaardtabel 9 tot EMCDDA) samengevat (paragraaf 2.1 en 2.2). Gedragsgegevens werden verzameld door ‘Spuitenruil Vlaanderen’ en Modus Vivendi (paragraaf 2.3). Gegevens van het Belgische Antigifcentrum werden gebruikt om informatie te verstrekken over drugsgerelateerde noodgevallen (paragraaf 3.1). Daarnaast wordt psychiatrische comorbiditeit, beschreven op basis van de EuropASI, gebruikt als onderdeel van het intakegesprek in de behandelingscentra van ‘De Sleutel’ (paragraaf 3.2). Tot slot werd informatie verkregen over drugsdoden met behulp van het algemeen mortaliteitsregister (paragraaf 4).
2. Drugsgerelateerde infectieziekten
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
• Net zoals in andere Europese landen werd in 2010 een vermindering van drugsgerelateerde sterfgevallen waargenomen, vooral in het Waalse Gewest.
101
2.1. HIV/AIDS en virale hepatitis 2.1.1. Nationaal HIV/AIDS register Het nationale HIV/AIDS register, georganiseerd en beheerd door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP), bevat de AIDS- en HIVmeldingen sinds 1984-1985 (Sasse and Defraye, 2009). Voor elk bevestigd seropositief geval wordt op het moment van de hiv-diagnose aanvullende informatie verzameld over leeftijd, geslacht, nationaliteit, woonplaats, seksuele geaardheid en de vermoedelijke wijze van hiv-overdracht. Voor de gemelde aidsgevallen
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
werd elk jaar een follow-upstudie uitgevoerd om gegevens te verzamelen over de laatste raadpleging en mogelijke sterfgevallen. Het HIV/AIDS register wordt geacht exhaustief te zijn.
102
In 2012 en 2013 meldden respectievelijk 14 en 17 personen met nieuw gediagnosticeerde hiv, intraveneus druggebruik als de vermoedelijke wijze van HIV-overdracht, wat betekent dat 1,1% en 1,5% van de personen met nieuw gediagnosticeerde hiv zijn waarschijnlijk toe te schrijven aan injecterend drugsgebruik (IDU). In de jaren 2012 en 2013 werden respectievelijk 1 (1,1%) en 2 (2,5%) IDU-gerelateerde AIDS diagnoses gemeld. Het is duidelijk dat het percentage injecterende drugsgebruikers (IDU’s) bij personen met nieuw gediagnosticeerde HIV veel lager is in vergelijking met het begin van de HIVepidemie in het midden van de jaren tachtig, maar op een stabiel niveau blijft sinds 2005. Er zijn geen duidelijke tijdstrends waargenomen met betrekking tot het percentage IDU’s onder de nieuw gediagnosticeerde aidsgevallen. Met uitzondering van het begin van de HIV-epidemie bleek het percentage IDU’s onder AIDS gevallen echter systematisch (hoewel niet significant) hoger dan het percentage IDU’s onder HIV-gevallen, hetgeen aangeeft dat zijn IDU’s sneller AIDS ontwikkelen in vergelijking met niet-IDU’s. Er wordt verondersteld dat dit te wijten is aan het hogere co-infectiepercentage van hepatitis onder IDU’s in vergelijking met niet-IDU’s en/of door verschillen in therapietrouw.
2.1.2. Diagnostische hiv-testen bij ooit-injecterende drugsgebruikers De prevalentie van hiv-seropositiviteit onder ooit-injecterende drugsgebruikers in behandeling werd verkregen door middel van serologische gegevens. Serologische gegevens van ooit-injecterende drugsgebruikers zijn sinds 2012 echter alleen beschikbaar voor het Vlaamse Gewest. De prevalentieschattingen zijn gebaseerd op testresultaten van bloedscreening verzameld via De Sleutel, een instelling met verschillende ambulante en residentiële behandelingscentra verspreid over het Vlaamse Gewest, en via Free Clinic, een ambulant laagdrempelig centrum gevestigd in Antwerpen. De Sleutel verzamelt serologische informatie voor cliënten die in behandeling gaan. In 2012 waren er geen nieuwe hiv-seropositieve registraties onder ooit-IDU’s in De Sleutel, maar in 2013 werd één nieuwe persoon (N=53, 1,9%) geregistreerd. In Free Clinic waren 4 tot 5% van de geteste ooit-IDU’s hiv-seropositief in 2012 en 2013. Een overzicht van de prevalentiepercentages voor de periode 2006-2013 wordt gegeven in Tabel 6.1 en geïllustreerd voor de periode 1995-2013 in Figuur 6.1, waarin matig fluctuerende prevalentiecijfers zonder duidelijke tijdstrends worden weergegeven.
Tabel 6.1 | Prevalentie ratio (%) van HIV-seropositieven onder ooit-IDUs in behandeling in de Vlaamse Gemeenschap tussen 2006 en 2012 De Sleutel Jaar 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Free Clinic
%
N 68 54 60 47 29 48 36 53
%
N 336 408 329 334 282 328 357 382
2,9 3,7 3,3 0,0 3,4 8,3 0,0 1,9
5,7 5,9 6,4 5,1 5,3 4,6 3,9 5,0
Figuur 6.1 | HIV-prevalentie ratio bij injecterende drugsgebruikers en 95% Wilson’s betrouwbaarheidsinterval per jaar en centrum, 1995-2013 20
HIV prevalentie (%)
15
10
5
0 1995
2000
2005
Vlaanderen (Free Clinic) Vlaanderen (De Sleutel) Wallonië Bronnen: Waals Gewest: EUROTOX, Vlaams Gewest: De Sleutel - Free Clinic
2010
2013
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
Bron: De Sleutel en Free Clinic
103
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
2.1.3. Diagnostische hepatitistesten bij ooit-IDU’s
104
De prevalentiepercentages van een positieve hepatitistest onder de ooit-IDU’s in behandeling, werden op dezelfde manier verkregen als het hierboven beschreven hiv-prevalentiepercentage en zijn gebaseerd op diagnostische serologische gegevens van De Sleutel en de Free Clinic. Bovendien startten de vier Medisch sociale opvangcentra (MSOC) in de provincie Vlaams-Brabant in 2014 met het leveren van diagnostische serologische gegevens voor hepatitis C onder ooitIDU’s. Een overzicht van de prevalentiepercentages voor hepatitis B (HBV) en C (HCV) voor 2006-2013 wordt weergegeven in Tabel 6.2 en Figuur 6.2. Bij een viremische infectie (acute hepatitis of chronische drager en dus momenteel besmet), zal HBsAg positief testen. Anti-HBc zal kort na de infectie optreden. Bij vaccinatie zal anti-HBc negatief zijn en worden enkel anti-HB’s gedetecteerd. Wat Hepatitis B betreft, testten in 2013 slechts enkele (0 tot 2%) cliënten positief voor het HBV-indicatief antigeen HBsAg, terwijl 6 tot 48% positief was voor anti-HBc en 14 tot 50% positief was voor antiHB’s. Wat hepatitis C betreft, testte 7,5%, 22% en 73,4% van de cliënten in 2013 in respectievelijk de MSOC in VlaamsBrabant, De Sleutel en Free Clinic positief voor HCVab. Een positieve HCVab-test wordt geassocieerd met ofwel een (acute of chronische) viremische infectie, ofwel een niet langer viremische, ondergane infectie. De vergelijking van deze resultaten met de voorgaande jaren bracht geen significante tijdstrends aan het licht. Tabel 6.2 | Prevalentie ratio van Hepatitis B bij ooit-IDUs in behandelings- en andere diagnosecentra in de Vlaamse gemeenschap tussen 2006 en 2013 Hepatitis B De Sleutel HBsAg anti-HBc antiHB's Free Clinic HBsAg anti-HBc anti-HB's
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
N % N % N
63 0,0 38 15,8 57 12,3
45 0,0 28 25,0 45 11,1
54 1,9 38 2,6 49 18,4
44 0,0 28 7,1 40 25,0
29 0,0 22 0,0 30 20,0
47 4,3 36 16,7 47 25,5
36 3,0 28 11,0 33 33,0
50 0,0 32 6,3 43 13,9
N % N % N
334 1,5 329 55,0 -
307 2,6 303 53,5 -
328 4,0 323 57,3 327 50,2
336 4,2 330 56,1 334 51,8
281 2,8 277 56,3 279 55,2
326 3,7 323 55,1 327 52,3
386 2,6 374 49,5 379 49,9
379 1,6 366 48,1 371 50,1
N: totaal aantal IDU's dat werd getest (alleen geldige tests) Bron: De Sleutel en Free Clinic
Figuur 6.2 | Prevalentie van Hepatitis C bij ooit-IDUs in behandeling en andere diagnosecentra in de Vlaamse gemeenschap tussen 2006 en 2013 10
HCV prevalentie (%)
8 6 4 2
2006
2007
2008
2009
2010
Vlaanderen (Free Clinic) Vlaanderen (De Sleutel)
2011
2012
2013
Vlaanderen (Brabant flamand)
N: totaal aantal IDU’s dat werd getest (alleen geldige tests) Bron: De Sleutel, Free Clinic en Medische sociale opvangcentra in Vlaams-Brabant
2.2. Syfilis en tuberculose 2.2.1. Diagnostische testen voor syfilis De prevalentie van een positieve screeningtest voor syfilis (TPHA) werd verschaft door Free Clinic. In 2012 en 2013 had ongeveer 5% van de geteste cliënten een positief resultaat (2012: 18/342; 2013: 16/339; Bron ST9P2_2014_BE). Hierbij wordt opgemerkt dat een positieve TPHA-test een sterke aanwijzing is voor een syfilisbesmetting, maar dat de test geen onderscheid maakt tussen een recente en een oude infectie of een reeds behandelde infectie.
2.2.2. Nationaal tbc-register Het Tuberculoseregister wordt georganiseerd door de Belgian Lung and Tuberculosis Association (Belta), samen met de ‘Vlaamse Vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding’ (VRGT) en het ‘Fonds des Affections respiratoires’ (FARES) in de Franse Gemeenschap. De melding van tuberculosegevallen is verplicht in België. Meldingen van beide regio’s worden samengevoegd en gecontroleerd op duplicaten in het nationale register. Sinds 2001 is de nationale tuberculose-incidentie licht gedaald van 12,8 gevallen per 100.000 inwoners in 2001 naar 8,8 gevallen per 100.000 inwoners in 2013. Dat is de laagste incidentie sinds 2001. De hoogste incidentie in 2013 werd
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
0
105
waargenomen in Brussel (26,2/100.000), Luik (21,9/100.000) en Antwerpen (18,5/100.000). Van de 981 geregistreerde gevallen in 2012 in België, had 85% (N=840) een bekende risicofactor waarvan 1,2% (n=10) werd geassocieerd met intraveneus drugsgebruik. Maar de registratie van de geïdentificeerde risicofactoren is betwistbaar (Patrick De Smet, persoonlijke mededeling).
2.3. Gedragsgegevens
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
2.3.1. Risicogedrag bij injecterende drugsgebruikers in contact met spuitenruil in het Vlaamse Gewest
106
Zoals beschreven in hoofdstuk 4 paragraaf 3.1 worden sinds 2001 gegevens verzameld over risicogedrag onder IDU’s die deelnemen aan één van de spuitenruilprogramma’s (NEP) in de Vlaamse Gemeenschap (Windelinckx, 2014). Jaarlijks wordt aan een steekproef van IDU’s, die in contact zijn met één van de spuitenruilprogramma’s, gevraagd om een vragenlijst in te vullen op basis van de Injecting Risk Questionnaire (IRQ) (Stimson et al., 1998). Deze vragenlijst bevat aanvullende items over gezondheidstoestand, drugsgebruik en toegang tot de gezondheidszorg. Een overzicht van de antwoorden met betrekking tot de IRQ wordt weergegeven in Tabel 6.3. In 2013 werden 264 geldige vragenlijsten ingevuld. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 35 jaar en 80% was man (n=210). De meeste deelnemers (63%) meldden dat ze in de laatste weken geen injectiemateriaal deelden met een andere persoon. 34% van de deelnemers had in de laatste vier weken injectiemateriaal gedeeld met één of meer personen. Uitwisselen van naalden en/of spuiten met sekspartners komt minder vaak voor; 26% en 22% van de deelnemers meldde respectievelijk naalden en/of spuiten te hebben gegeven aan of geleend van een sekspartner. Het delen van ander injectiemateriaal in de laatste vier weken wordt vaker gemeld: bv. lepels (ontvankelijk/heeft gebruikt: 42%), water (ontvankelijk: 40%) en filters (ontvankelijk: 36%). Deze resultaten stemmen overeen met die van 2010-2012.
Tabel 6.3 | Antwoorden op de enquête over de risico’s van het injecteren, spuitenruilprogramma’s in de Vlaamse gemeenschap, 2013
In de laatste 4 weken, ... Hoe vaak heb je injectiemateriaal gedeeld? Met hoeveel verschillende mensen heb je injectiemateriaal gedeeld? Hoe vaak heb je gebruikte naalden/spuiten aan een sekspartner gegeven? Hoe vaak heb je gebruikte naalden/spuiten van een sekspartner geleend? Hoe vaak heb je een lepel gebruikt die al door iemand anders was gebruikt? Hoe vaak heb je een filter gebruikt waarin iemand anders een gebruikte spuit had gezet? Hoe vaak heb je hetzelfde water gedeeld met iemand anders voor het oplossen van jouw drugs? Hoe vaak heb je met naalden/spuiten geïnjecteerd die al door iemand anders waren gebruikt? Hoe vaak heb je je injectiespuit gevuld met een andere spuit die al gebruikt was door een andere persoon (frontloading/backloading)? Hoe vaak heb je oude spuiten gebruikt die in dezelfde container werden bewaard als de oude spuiten van een andere persoon?
Antwoorden N 261
0 63 %
1 13 %
>2 17 %
Weet niet 7 %
263
65 %
24 %
10 %
1 %
188
73 %
11 %
15 %
1 %
179
77 %
9 %
13 %
1 %
263
56 %
21 %
21 %
2 %
262
62 %
20 %
16 %
2 %
263
56 %
21 %
19 %
4 %
261
77 %
11 %
7 %
5 %
263
82 %
11 %
4 %
3 %
263
71 %
14 %
7 %
8 %
Bron: Spuitenruil Vlaanderen, Windelinckx, 2014
Net zoals in de voorgaande jaren is het percentage van de deelnemers dat verklaarde geen naalden/spuiten te hebben gedeeld, hoger in vergelijking met het percentage dat verklaarde geen andere parafernalia te hebben gedeeld. Hoewel op basis van deze (beperkte) resultaten de schadebeperkingscampagnes van de voorgaande jaren met een focus op het niet-delen van naalden/ spuiten, succesvol lijken te zijn, is er nog altijd te weinig beschikbare tijd om het bewustzijn over de risico’s van het delen van parafernalia te verhogen (Windelinckx 2014). Drugsgebruikers zijn nog steeds niet of minder op de hoogte van het risico in verband met het delen van parafernalia, wat de zeer hoge hepatitis C-prevalentie onder IDU’s zou kunnen verklaren. Gevaarlijk drugsinjectiegedrag neemt toe in vergelijking met de voorgaande jaren. Er wordt steeds vaker geïnjecteerd op de (semi-) openbare plaatsen, wat minder hygiënisch is en een meestal haastige manier van gebruik impliceert (45% in 2013 versus 36% in 2011). De meest voorkomende gekozen injectiezones op het lichaam zijn ellebogen, benen, armen en handen. Toch worden gevaarlijke
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
Vragen
107
lichaamsdelen zoals nek, lies, schouder, penis en oksel ook regelmatig gebruikt. Deze manier van injecteren wordt steeds vaker genoemd tegenover vorig jaar en verhoogt het risico op gezondheidscomplicaties. Infecties van de huid en weke delen zijn een veel voorkomende complicatie van intraveneus drugsgebruik. De infecties worden veroorzaakt door een combinatie van factoren: de injectie van drugs in de vetlaag onder de huid of drugs die uit de aderen lekt, het toegenomen aantal bacteriën op de huid, en weefselsterfte vanwege de giftige stoffen in de drugs. Van de 240 respondenten in het onderzoek van Spuitenruil Vlaanderen had ongeveer 65% geen injectieabces opgelopen in het afgelopen jaar, maar 24% meldde meer dan één injectieabces (Windelinckx, 2014).
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
2.3.2. Risicogedrag bij injecterende drugsgebruikers die op straat werden gerekruteerd in de Franse Gemeenschap
108
Gegevens over risicogedrag onder IDU’s in de Franse Gemeenschap worden verzameld met behulp van de sneeuwbaloperaties, die sinds 1993 door Modus Vivendi worden georganiseerd. Het belangrijkste doel van deze sneeuwbaloperaties is peer-preventie en het bereiken van moeilijk bereikbare subpopulaties (zie ook hoofdstuk 3, paragraaf 3.1.3). Vrijwillige IDU’s werken hiervoor als ‘jobist’ en worden opgeleid en betaald om informatie over aids- en hepatitispreventie en andere schadebeperkende informatie te verspreiden onder hun leeftijdsgenoten. De informatie over risicogedrag die via de enquêtes tijdens deze sneeuwbaloperaties wordt verzameld, is samengevat in Tabel 6.4 voor de jaren 2006-2013. Deze resultaten worden echter niet als representatief beschouwd voor IDU’s op straat in de ganse Franse Gemeenschap. De resultaten zijn niet gecorrigeerd voor hun afhankelijkheid van het sociale netwerk van de ‘jobisten’ en de vragenlijst is vooral een contactmiddel, zonder dat het invullen ervan echt is gestandaardiseerd. Bovendien kan de geografische dekking van de sneeuwbalactiviteiten variëren van jaar tot jaar, afhankelijk van de vraag en het aanbod van schadebeperkende activiteiten op lokaal niveau. Niettemin geven de resultaten aan dat risicogedrag bij injecteren vaak blijft voorkomen bij de gerekruteerde steekproef. Tot 44% meldde injectiemateriaal te hebben gedeeld en bijna 12% had in de laatste zes maanden zelfs geïnjecteerd met op straat gevonden naalden/spuiten. De tijdtrends van deze percentages zijn moeilijk te interpreteren vanwege de hierboven uiteengezette beperkingen. Hoewel de gegevens geen conclusies toelaten over de omvang en de frequentie van risicogedrag, geven zij duidelijk aan dat extreem risicogedrag bij het injecteren niet is uitgesloten.
Tabel 6.4 | Proportie (%) van injecterend risicogedrag bij op straat gecontacteerde injecterende drugsgebruikers in de Franse Gemeenschap (Modus Vivendi) tussen 2006 en 2013 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 135 236 228 119 196 63 117 109
30,4
42,4
31,1
33,6
13,8
19,0
12,8
34,9
6,7
5,9
5,7
0,8
1,5
1,6
2,6
11,9
47,4
53,8
56,6
29,4
26,0
31,7
21,4
39,4
32,6
38,6
35,1
20,2
24,0
17,5
32,5
40,4
31,1
25,8
26,3
21,0
35,2
34,9
38,5
44,0
Bron: Eurotox, 2007-2014
3. Andere drugsgerelateerde gezondheidscorrelaten en gevolgen 3.1. Niet-fatale overdosissen en drugsgerelateerde noodgevallen 3.1.1. Telefonische vragen in verband met drugintoxicaties Sinds 1963 ontvangt het Belgisch Nationaal Antigifcentrum meer dan 50.000 telefonische vragen per jaar van het grote publiek en gezondheidswerkers in verband met een acute of vermoedelijke vergiftiging. In 2013 ging 302 van de 53.591 oproepen over middelenintoxicaties bij volwassenen (> 14 jaar oud; Dr. Mostin, persoonlijke mededeling). In 58% van de gevallen (n=176) was slechts één stof betrokken. 204 vragen gingen over illegale stoffen. Een overzicht wordt gegeven in Tabel 6.5. De meeste (22%) intoxicaties waren gerelateerd aan cannabis en zijn derivaten. 15,7% was gerelateerd aan cocaïne. Het totale aantal gesprekken over illegale stoffen en het aantal in de grootste groepen is vergelijkbaar met de voorgaande jaren.
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
Risicogedrag bij het injecteren Steekproefgrootte (N) Heb je in de laatste 6 maanden ... geïnjecteerd met naalden/spuiten die al door iemand anders waren gebruikt? geïnjecteerd met naalden/spuiten die je op de straat had gevonden? injectiemateriaal gebruikt dat al gebruikt was door iemand anders? gebruikte naalden/spuiten aan iemand anders gegeven of geleend? injectiemateriaal aan iemand anders gegeven of geleend?
109
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
Tabel 6.5 | Percentage van illegale substanties die gemeld werden tijdens oproepen die ontvangen werden door het Belgisch antigifcentrum in 2013
110
Substanties Cannabis Cocaïne Niet aangegeven* Amfetamine/speed Ecstasy GHB/GBL Poppers Heroïne/Methadon Paddestoelen/hallucinogene planten Andere** LSD Mescaline Mefedrone Fencyclidine Totaal
N 45 32 29 21 18 15 11 10 7 7 4 3 1 1 204
% 22,1 15,7 14,2 10,3 8,8 7,4 5,4 4,9 3,4 3,4 2,0 1,5 0,5 0,5 100
* Onbekende producten ** Producten waarover er geen of weinig informatie is op het moment van de oproep (bv. blue boy, DSE, shabu, paardenanesthetica, FEZP, N’EYE’ZZZ, 5FPB-22) Bron: Nationaal Antigifcentrum, Mostin, persoonlijke mededeling 2014
3.1.2. Niet-fatale overdosissen bij injecterende drugsgebruikers in contact met spuitenruil in het Vlaamse Gewest Van de 235 geldige antwoorden in Spuitenruil Vlaanderen 2013 meldde 16% van de deelnemers minstens één overdosis drugs te hebben gehad in het laatste jaar (Windelinckx, 2014). 7,2% had zelfs meerdere overdosissen in het afgelopen jaar.
3.2. Andere relevante onderwerpen 3.2.1. Psychiatrische comorbiditeit bij drugsgebruikers die in behandeling gaan in het Vlaamse Gewest De Sleutel is een instelling die bestaat uit verschillende ambulante en residentiële behandelingscentra verspreid over de Vlaamse Gemeenschap. Als onderdeel van het intakegesprek wordt de Europese Addiction Severity Index (EuropASI) toegepast op alle cliënten die in behandeling gaan in één van de behandelingscentra van De Sleutel (Raes et al., 2004; Raes and Lombaert, 2004). Op basis van de via de EuropASI verzamelde gegevens wordt de prevalentie van comorbiditeit geschat tussen drugsgebruik gebonden problematieken en andere
Tabel 6.6 geeft een overzicht van de prevalentie van de psychiatrische comorbiditeit van patiënten die in de jaren 2006-2013 in de behandelings faciliteiten van De Sleutel terechtkwamen in de Vlaamse Gemeenschap. De prevalentie van psychiatrische comorbiditeit komt vaak voor bij illegale drugsgebruikers (52,1%) en bleef stabiel gedurende de periode 2006-2013. Ook de prevalentie van ernstige dubbele diagnose (12,6%) bleef stabiel in deze periode. Tabel 6.6 | Prevalentie van psychiatrische comorbiditeit van cliënten die in de Vlaamse Gemeenschap (De Sleutel) in behandeling gingen tussen 2006 en 2013 Psychiatrische comorbiditeit Steekproefgrootte (N) Dubbele diagnose (totaal, %) Ernstig (%) Matig (%)
2006 631 51,8 13,9 37,9
2007 639 52,9 12,1 40,8
2008 651 49,6 16,7 32,9
2009 814 50,6 13,6 37,0
2010 581 53,8 12,7 41,1
2011 668 53,9 12,0 41,9
2012 670 48,6 11,0 37,6
2013 720 52,1 12,6 39,4
Bron: De Sleutel, Lombaert, persoonlijke mededeling 2014
3.2.2. Gevolgen van synthetische stoffen voor de gezondheid De zuiverheid en de samenstelling van illegale drugs kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid (zie hoofdstuk 10). Ondanks de bezorgdheid over het aantal nieuw ontdekte nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) blijft onze kennis over de toxiciteit van deze drugs beduidend laag. Er is zeer weinig onderzoek naar de gevolgen voor de gezondheid van de meeste NPS. Bovendien worden meestal enkel de meest ernstige gevolgen (drugsgerelateerde sterfgevallen) gedocumenteerd door het Belgische Early Warning System on Drugs. De hoeveelheid MDMA in ecstasytabletten is gestegen tot niveaus met een hoog risico op toxiciteitssymptomen en zelfs sterfgevallen, vooral in combinatie met dehydratatie in uitgaansmilieus (voor meer details, zie hoofdstuk 7, paragraaf 2.2.). Anderzijds werden minder meldingen gedaan van ‘zuivere’ drugs die besmet zijn met potentieel levensbedreigende stoffen (zoals 4-MA in amfetaminestalen) (Blanckaert et al., 2013).
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
psychische stoornissen (dubbele diagnose) aan de hand van kruisclassificatie van patiënten als mild (ernstscore 0-3), matig (ernstscore 4-5) en ernstig (ernstscore 6-9) voor ‘alcohol en drugsgebruik’ en ‘psychische toestand’. De patiënten werden geclassificeerd als ‘matige dubbele diagnose’ als ze matige problemen hadden in zowel middelenmisbruik als in het psychiatrische domein, of wanneer ze ernstige problemen hadden in het ene domein in combinatie met matige problemen in het andere domein. Patiënten werden geclassificeerd als ‘ernstige dubbele diagnose’ wanneer ze ernstige problemen hadden in zowel middelenmisbruik als het psychiatrische domein.
111
4. Drugsgerelateerde sterfgevallen en mortaliteit van drugsgebruikers
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
4.1. Drugsgerelateerde sterfgevallen in de algemene bevolking
112
In België zijn de nationale gegevens over drugsdoden verkrijgbaar bij het algemene overlijdensregister (GMR). Sinds 1991 centraliseert de Federale Overheidsdienst (FPS) Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, de gegevens afkomstig van de overlijdensakten gecodeerd door de bevoegde administraties van de Vlaamse (zowel voor het Vlaams als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en Franse (Waals Gewest) Gemeenschap volgens de internationale classificatie van ziekten, verwondingen en doodsoorzaken (ICD). Tot 1997 werd de 9e editie (ICD-9) gebruikt. Vanaf 1998 wordt de 10e editie (ICD-10) gebruikt. De mortaliteitsinformatie wordt geregistreerd met de woonplaats als basis (de jure informatie) in tegenstelling tot de regio waar het overlijden plaatsvond (feitelijke informatie). Gegevens over drugsgerelateerde sterfgevallen van mensen die niet in België verblijven, zijn beschikbaar op nationaal en regionaal niveau voor de jaren 2003-2010. Gevallen van drugsgerelateerde sterfgevallen werden uit de nationale mortaliteitsdatabase 2003-2010 geëxtraheerd met behulp van de case definitie van het EMCDDA “Selectie B”. Volgens deze definitie worden gevallen geselecteerd wanneer de onderliggende oorzaak van overlijden drugspsychosen, drugsverslaving, niet-afhankelijk drugsmisbruik, onopzettelijke vergiftiging, opzettelijke vergiftiging en vergiftiging met onbepaalde opzet door opiaten, cocaïne, amfetaminen en derivaten, cannabis en hallucinogenen. Het aantal door drugs geïnduceerde sterfgevallen in België per jaar en regio wordt samengevat in Tabel 6.7. In 2010 werden in België 87 door drugs geïnduceerde sterfgevallen gemeld, waarvan 49 in het Vlaamse Gewest, 24 in Brussel en 14 in Wallonië. Het totale aantal door drugs geïnduceerde sterfgevallen in België toont een opmerkelijke daling ten opzichte van 2007-2009 en daalt onder het niveau van 2006. Deze daling is het grootst voor het Waalse Gewest. Follow-upgegevens zijn nodig om te beslissen of het een willekeurige variatie is of een blijvende positieve trend. Van de gemelde door drugs geïnduceerde sterfgevallen waren 71 personen tussen 25 en 64 jaar (81%). 6 personen waren jonger dan 25 jaar (7%) in vergelijking met 17 personen (12%) in 2008 en 14 personen (11%) in 2009. Anderzijds hebben we in 2010 vastgesteld dat 10 personen (12%) ouder waren dan 64 jaar in vergelijking tot 4 personen (3%) in 2009 en 2008.
Tabel 6.7 | Het aantal drugsdoden (15-64 jarigen) gebaseerd op het algemeen sterfteregister (Selection B) tussen 2004 en 2011 Regio (%) België Vlaams Gewest Brussel Waals Gewest
2003* 97 43 24 30
2004* 74 36 14 24
2005* 105 53 16 36
2006* 86 39 25 22
2007* 118 68 29 21
2008* 146 80 22 44
2009* 132 73 19 40
2010* 87 49 24 14
2011 NA NA 16** NA
4.2. Drugsgerelateerde sterfgevallen geregistreerd door het Belgische Early Warning System on Drugs De post-mortem toxicologieresultaten gemeld aan het Belgische Early Warning System on Drugs (BEWSD) geven meer gedetailleerde informatie over de stoffen in verband met drugsgerelateerde sterfgevallen. We merken op dat dit een nietexhaustieve lijst is, aangezien de post-mortem toxicologie niet systematisch wordt gemeld aan het BEWSD door alle laboratoria die postmortale analyses uitvoeren. In 2012 ontving het BEWSD 13 meldingen met betrekking tot een drugsgerelateerd overlijden. In zeven gevallen werden opiaten gedetecteerd, en in al deze gevallen werd methadon gedetecteerd. Heroïne werd in slechts één geval gemeld. Bij 8 gevallen werden stimulerende middelen (voornamelijk amfetamine) gedetecteerd. In één geval werd MDMA aangetroffen; 3 gevallen bevatten ook 4-MA, een amfetamineverontreiniging die al verantwoordelijk was voor de dood van minstens 6 personen in België in 2011-2012 (Blanckaert et al., 2013). In totaal kreeg het BEWSD in 2013 40 meldingen sterfgevallen door drugs geïnduceerd. In de helft van de gevallen (n=21) werden opiaten aangetroffen, voornamelijk methadon (n=14) en morfine (n=9), maar ook één geval met fentanyl. Vijf gevallen waren geassocieerd met heroïne. Stimulerende middelen werden gedetecteerd in drie kwart van de gevallen (n=31), hoofdzakelijk amfetamine (n=20) en cocaïne (n=16). Andere gedetecteerde producten waren MDMA (1), PMMA (1) en GHB (1). Zoals de cijfers suggereren, komt polydrugsgebruik vaak voor. 14 door drugs geïnduceerde sterfgevallen waren geassocieerd met zowel opiaten als stimulerende middelen.
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
Bronnen: * GMR 2004-2009, FPS Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie ** Brussel: Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad
113
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
5. Conclusie
114
Intraveneus drugsgebruik is en blijft een belangrijk mechanisme voor de overdracht van bloedoverdraagbare infectieziekten, vooral het hepatitis C-virus. Ondanks het succes van schadebeperkingscampagnes gericht op het nietdelen van naalden/spuiten, vastgesteld door een daling van het injecterend risicogedrag, verklaart 40-45% van de injecterende drugsgebruikers nog altijd parafernalia te delen. Een recente cross-sectionele studie uit Schotland toonde een hoog risico op HCV bij het delen van naalden en een verhoogd risico op HCV-overdracht bij het delen van parafernalia (zonder het delen van naalden), vooral bij het delen van filters en containers (Palmateer et al., 2014). In een review over interventies om hiv en HCV te voorkomen bij injecterende drugsgebruikers, werd aangetoond dat schadebeperkende interventies injecterend risicogedrag kunnen verminderen, met OST en spuitenruilprogramma’s als sterkste bewijzen (Macarthur et al., 2014). Op reviewniveau is er echter weinig bewijskracht voor de effectiviteit van deze interventies (OST; spuitenruil-programma’s, informatieverspreiding, educatie en begeleiding) die HCV-overdracht onder injecterende drugsgebruikers willen voorkomen. Steeds meer bewijzen geven aan dat interventies moeten worden aangeboden in combinatie met elkaar en met een hoge dekkingsgraad om het risico op HCV (en HIV) bij injecterende drugsgebruikers te voorkomen. Aangezien de HCV-overdracht bij injecterende drugsgebruikers veel gemakkelijker en ook in een vroeger stadium optreedt dan hiv, zijn velen reeds besmet met HCV voordat ze in contact komen met schadebeperkende programma’s zoals OST en spuitenruilprogramma’s. Dit benadrukt de nood aan informatieve, educatieve en begeleidingsprogramma’s die ook jongere injecterende drugsgebruikers kunnen bereiken. Een interessante bevinding is de daling van drugsgerelateerde sterfgevallen in 2010, vooral voor het Waalse Gewest. Deze trend zien we ook in andere landen in Europa: een stijgende trend tussen 2003 tot 2008/2009, gevolgd door een stabilisatie en een daarop volgende daling (EMCDDA, 2013). Op dit moment is er nog geen wetenschappelijk onderbouwde verklaring voor deze daling. De meest voorkomende oorzaak van door drugs geïnduceerd overlijden is een overdosis drugs met opiaten als meest betrokken drug. De meeste hoog risico gebruikers van opioïden zijn in contact met gezondheidszorg of zijn dat ooit geweest (EMCDDA, 2014). Een redelijke hypothese zou kunnen zijn dat het een (vertraagd) behandelingseffect van substitutietherapie weergeeft voor opioïdengebruikers (OST). We zien dat de groep problematische opioïdengebruikers in Europa ouder wordt. Ongeveer 90% van de gemelde sterfgevallen door overdosis zijn mensen boven de 25 jaar oud (EMCDDA, 2014). In België betrof 93% van de sterfgevallen door overdosis gebruikers boven de 25 jaar oud en zien we een tendens van een toenemend aantal door drugs geïnduceerde sterfgevallen boven de leeftijd van 64 jaar. In een recente studie van Degenhardt en collega’s is aangetoond dat de belangrijkste doodsoorzaak in een groep OST nog altijd onopzettelijke
De gevolgen van drugs voor de gezondheid zijn meestal aanzienlijk, maar zijn tevens weinig gedocumenteerd. De implementatie van interventies met een hoge dekkingsgraad, bv. spuitenruilprogramma’s, lijkt effectief in het verminderen van bepaald risicovol injecterend gedrag. Maar de effecten op de gevolgen voor de gezondheid blijken minimaal omdat er geen hoge dekking is van een combinatie van maatregelen om de verschillende facetten van risicogedrag bij injecterend drugsgebruik tegelijkertijd aan te pakken.
6 . G e z o n d h e i d s c o r r e l at e n e n g e v o l g e n
opiaat overdoses zijn, vooral bij jongere gebruikers (< 40 jaar). Naarmate de groep ouder werd, zijn onopzettelijke overdoses nog steeds een belangrijke doodsoorzaak (maar het kwam minder frequent voor), terwijl andere oorzaken, zoals infectieziekten, leverziekte, cardiovasculaire en respiratoire aandoeningen, aan belang wonnen (Degenhardt et al., 2014). Sinds de invoering heeft OST niet geleid tot een duidelijke afname van sterfgevallen door overdosis met opioïden. We zien daarentegen een verhoogd risico op overlijden in de eerste maand OST en vooral in de eerste maand na de beëindiging van de behandeling, zodat elk beschermend effect van OST op de mortaliteit teniet wordt gedaan (Cornish et al., 2010). De auteurs van deze studie suggereerden dat langdurige OST zou kunnen resulteren in het verwachte beschermende effect. In België verschilt de organisatie en het gebruik van OST tussen de verschillende regio’s, maar een gedetailleerd OST-register ontbreekt op dit moment. Een dergelijk register zou nuttig kunnen zijn bij het onderzoeken van verklaringen en het formuleren van beleidsaanbevelingen.
115
Dankbetuiging De auteurs willen graag M. Sasse, Mevr. Renard, Mevr. Drieskens, dr. Hogge, Mevr Windelinckx, M. De Smet, Mevr. Mostin en M. Lombaert bedanken voor hun bijdrage tot de datacollectie en de waardevolle feedback die we hebben gekregen. We zijn hen dankbaar voor deze onontbeerlijke betrokkenheid.
116
HOOFDSTUK 7. ANTWOORDEN OP DE GEZONDHEIDSCORRELATEN EN GEVOLGEN Blanckaert P. en Plettinckx E.
• In 2013 werden 916 patiënten opgenomen in de crisisinterventiecentra, georganiseerd door gespecialiseerde drugsbehandelingscentra.
• Ondanks het positieve initiatief van de spuitenruilprogramma’s verwijderen injecterende drugsgebruikers hun injectiemateriaal nog steeds op een onveilige manier. • Belgisch onderzoek stimuleert HCV-behandeling onder momenteel injecterende drugsgebruikers, gezien antivirale behandeling veilig en effectief blijkt bij deze doelgroep.
1. Inleiding Drugsgebruik is gerelateerd aan verschillende gezondheidscorrelaten en gevolgen, zoals drugsgerelateerde infectieziekten, drugsgerelateerde nood gevallen, psychische problemen, verslaving, overdoses en drugsgerelateerde sterfgevallen (zie hoofdstuk 6 voor meer informatie). Dat heeft tot gevolg dat mensen die drugs gebruiken extra behoeften hebben inzake gezondheids zorg. Dit hoofdstuk is bedoeld om een deel van de huidige praktijken toe te lichten, die als doel hebben de directe en indirecte schade in verband met illegaal drugsgebruik te verminderen. In het bijzonder worden vier belangrijke interventies besproken, namelijk crisiszorgdiensten gericht op drugsgebruikers die geconfronteerd worden met acute gezondheidsproblemen (paragraaf 2.1.), reacties op drugsgerelateerde sterfgevallen (paragraaf 2.2.), spuitenruilprogramma’s (paragraaf 3.1.) en HCV-behandeling onder injecterende drugsgebruikers (IDU’s) (paragraaf 3.2.).
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
• De MDMA-concentratie in ecstasypillen is de afgelopen jaren nagenoeg verdubbeld.
117
2. Preventie van drugsgerelateerde noodsituaties en vermindering van drugsgerelateerde sterfgevallen
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
2.1. Preventie van drugsgerelateerde noodgevallen via crisiszorgdiensten
118
Internationale studies hebben uitgewezen dat sommige mensen die drugs gebruiken minder goed in staat zijn om hun gezondheidsproblemen aan te pakken voordat ze acuut worden (Jackson et al., 2014). Daarom werden in België interventie-eenheden voor de crisisopvang van drugsgebruikers ingevoerd. Het doel van deze crisisinterventie-eenheden is om professionele, maar nietdwingende medische en psychologische ondersteuning te bieden direct nadat een crisisgebeurtenis zich heeft voorgedaan (James et al., 2013; Roberts, 2005). Deze eenheden zijn meestal niet beperkt tot drugsgerelateerde stoornissen, maar bieden algemene kortdurende zorg voor mensen in een crisissituatie (“een toestand van acute psycho-emotionele onevenwichtigheid” (Lewis and Roberts R., 2001)). Meer dan 20 psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische eenheden (inclusief psychiatrische spoedafdelingen) in algemene ziekenhuizen verlenen crisisinterventies aan drugsgebruikers. Naast deze diensten bieden sinds 1980 ook gespecialiseerde drugsbehandelingscentra crisisinterventies. Deze interventies bieden onmiddellijke kortdurende hulp aan personen in crisis, maar ook ondersteuning bij het zoeken naar de voortzetting van de behandeling. De zogenaamde crisisinterventiecentra (CIC) zijn geaccrediteerd door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). Momenteel zijn er acht CIC’s, met een totale capaciteit van 81 patiënten per dag, geografisch verspreid over België (Koen Deraedt, RIZIV, Persoonlijke mededeling). In 2013 werden in totaal 916 patiënten in de CIC’s opgenomen als gevolg van illegaal drugsgebruik. De meesten waren mannen (85%) en de gemiddelde leeftijd was 31 jaar. De meeste patiënten vertoonden een frequent patroon van drugsgebruik: 73% gebruikte dagelijks en 91% gebruikte meer dan één stof. Bijna 21% van de patiënten injecteerde drugs. Tabel 7.1 toont aan dat opiaten de voornaamste reden waren om te worden opgenomen in één van de acht CIC’s in België. In vergelijking met andere drugsgebruikers waren mensen die werden opgenomen als gevolg van het opiatengebruik gemiddeld wat ouder (gemiddelde leeftijd is 33 jaar), hadden ze de neiging om frequenter te gebruiken en gebruikten ze vaak meer dan één psychoactief middel.
Variabelen Opnames Aantal opgenomen personen Aandeel opgenomen personen (%) Demografische kenmerken Mannen (%) Gemiddelde leeftijd (jaar) Gebruikspatronen Momenteel injecterend (%) Dagelijks gebruik (%) Meer dan één stof (%)
Opiaten
Cocaïne
Stimulerende middelen*
Cannabis
Totaal
370 40,4
195 21,3
127 13,9
110 12,0
916 100
85,4 33,3
81,0 30,8
85,0 29,9
92,7 26,2
84,6 31,4
34,3 74,7 93,0
10,6 54,5 92,3
25,2 72,0 89,8
3,5 86,4 84,5
20,8 72,9 91,2
* Stimulerende middelen: gedefinieerd in het TDI-protocol als amfetamine, MDMA en derivaten en anderen Bron: BTDI-register, 2014
Sinds oktober 2002 is een nationaal proefproject opgestart voor crisis- en casemanagement van patiënten met een combinatie van middelengebruik en een psychische crisis (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu). Aan dit project nemen negen eenheden deel in de nabijheid van de spoedafdelingen van algemene ziekenhuizen in de steden Antwerpen, Brussel, Gent, Genk, Leuven, Brugge, Luik, Namen en Bergen. Deze eenheden bieden in totaal 40 crisisbedden met een maximale verblijfsduur van vijf dagen. Gedurende deze vijf dagen wordt bijzondere aandacht besteed aan de voortzetting van de gezondheidszorg en de doorverwijzing naar behandeling. Vanaf 2011 registreren de centra elke maand het aantal opnames en de verblijfsduur voor elke opname. In 2013 werden in totaal 4.252 opnames geregistreerd, waarvan ongeveer 1.750 (41,2%) verband hielden met illegale drugs. De gemiddelde verblijfsduur was 3,7 dagen. De gemiddelde bezettingsgraad was 90,7% voor de korte interventies (< 4 uur) en 72% voor de nachtopvang (Katia Huard, FPS Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, persoonlijke mededeling). Deze gegevens bevestigen een stabiele trend in de gemiddelde verblijfsduur (3,4 dagen in 2011).
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
Tabel 7.1 | Demografische kenmerken en gebruikspatronen van personen opgenomen in CIC’s in 2013 per substantie
119
2.2. Preventie en vermindering van niet-fatale overdosissen en drugsgerelateerde sterfgevallen
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
2.2.1 Samenwerking in het kader van het Belgische Early Warning System on Drugs
120
Het Belgische Early Warning System on Drugs (BEWSD) draagt bij tot de preventie van drugsgerelateerde sterfgevallen (DRD) veroorzaakt door gevaarlijke mengsels van drugs of nieuwe psychoactieve stoffen (NPS), die in België circuleren. Het BEWSD wordt gecoördineerd door het Belgisch Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (BMCDDA), gelokaliseerd in het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (WIV-ISP) en partner van het Europese EWS REITOX-netwerk dat door het EMCDDA en Europol is erkend. Voor het verzamelen van betrouwbare gegevens op Belgisch niveau steunt het BEWSD op een multidisciplinair netwerk van organisaties die professioneel actief zijn in het domein van illegale substanties. Het merendeel van de door het BEWSD verzamelde informatie is afkomstig uit de analyse van drugsstalen die in beslag werden genomen door instanties van de Belgische wetshandhaving, of uit de rapporten van klinische of post-mortemstalen uit ziekenhuizen. Het is moeilijk om een gedetailleerd geactualiseerd overzicht te verkrijgen van de circulerende straatdrugs in België. In Brussel is momenteel echter een kleinschalig ‘pill-testing project’ aan de gang, dat wordt gecoördineerd door Modus Vivendi. Mensen kunnen anoniem een drugsstaal binnenbrengen bij Modus Vivendi. Deze stalen worden dan geanalyseerd door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP, afdeling geneesmiddelen) om informatie te verkrijgen over de samenstelling van het staal. In sommige gevallen wordt ook met Modus Vivendi contact opgenomen wanneer drugsgebruikers nadelige effecten hebben ervaren na consumptie van een onbekende drug. Via dit project krijgt het BEWSD waardevolle extra informatie over gecontamineerde of hooggedoseerde drugs. Soms worden ook NPS geanalyseerd. Het BEWSD heeft in 2013 enkele onderzoeksprojecten opgestart die gericht zijn op de screening van drugs die gebruikt worden in een bepaald milieu, bijvoorbeeld een festival of een grootschalig dance event. Door de analyse van drugsstalen die in deze milieus in beslag zijn genomen, krijgen we een beter overzicht van de drugs die momenteel in omloop zijn. De analyse van drugs die door politiediensten bij dealers in beslag werden genomen, geeft daarentegen een beeld van de drugsmarkt aan de aanbodzijde (zie hoofdstuk 10 voor meer informatie over drugsinbeslagnames). Zo wordt veel informatie over NPS in België verkregen door stoffen te analyseren die door de douane in beslag werden genomen. Dat kan de discrepantie verklaren tussen het hoge aantal NPS dat elk jaar op Belgisch grondgebied wordt aangetroffen en het ontbreken
van overeenkomstige klinische stalen (van potentiële intoxicaties) of meldingen van NPS-gebruik.
De door het BEWSD verspreide berichten zijn onderverdeeld in 4 categorieën, afhankelijk van de ernst of de vermeende dreiging/gevaar. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen informatieve berichten (niveau 0) en waarschuwingsberichten (niveau 1 tot 3). Waarschuwingen houden verband met analytisch bevestigde informatie en gerapporteerde intoxicaties of sterfgevallen, terwijl informatieve berichten minder urgente mededelingen zijn met informatie over het uiterlijke aspect van de NPS in België, de buurlanden of in Europa. In 2013 verspreidde het BEWSD ongeveer 20 informatieve berichten onder haar netwerk van toxicologische en klinische forensische laboratoria. Dat waren vooral meldingen van nieuwe stoffen of updates van de spectrale gegevensbanken van massaspectrometrie van de deelnemende laboratoria in België. Analysemethoden voor bepaalde specifieke samenstellingen (bijvoorbeeld het synthetische cannabinoïde XLR-11) werden ook gedeeld. Het hoofddoel van deze informatieve boodschappen is de ondersteuning opdat laboratoria de nieuwste psychoactieve stoffen zouden kunnen opsporen. Via de regionale focal points (VAD en Eurotox) worden de waarschuwingen verder doorgegeven aan het werkveld zodat (extra) ongevallen kunnen worden voorkomen. VAD en Eurotox onderhouden ook internetfora, waarop de mensen uit het werkveld berichten kunnen posten over ontwikkelingen of gevaarlijke trends die zijn waargenomen onder drugsgebruikers. Schadebeperkingsorganisaties en preventieprojecten zoals Quality Nights, Vitalsounds en Breakline passen deze berichten aan voor hun specifieke doelgroep (zie hoofdstuk 3 voor meer informatie over deze projecten). Na het verwijderen van mogelijk gevoelige of privacygerelateerde medische informatie worden deze waarschuwingsmeldingen via de website van het BEWSD bekendgemaakt aan het grote publiek. Voorvallen met een aanzienlijk risico voor de nationale volksgezondheid worden gedeeld met de media.
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
Door alle verkregen informatie (op basis van consumentenervaringen, rechtshandhavingsinlichtingen en klinische gegevens) te combineren, beheert het BEWSD een unieke en uitgebreide database over de samenstelling en de effecten van illegale stoffen en NPS in België. Op basis van de resultaten in deze database werkt het BEWSD nauw samen met de partners van het netwerk. Wanneer in België een substantie met een hoog risico of een NPS wordt gerapporteerd, verspreidt het BEWSD een EWS-bericht (waarschuwing/ ‘alert’) onder preventie- en schadebeperkingsorganisaties om hen hiervan op te hoogte te brengen.
121
2.2.2 Huidige trends en observaties
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
Een verontrustende trend in 2013 is de voortdurende aanwezigheid van hooggedoseerde MDMA-tabletten op de Belgische drugsmarkt (zie ook hoofdstuk 10). In februari 2013 werd de eerste waarschuwing met betrekking tot de hooggedoseerde MDMA-tabletten naar het netwerk verzonden. Twee sterfgevallen in verband met de consumptie van MDMA werden bevestigd aan het BEWSD.
122
Het lijkt erop dat de MDMA-markt zich hersteld heeft na enkele jaren van dalende aanwezigheid. Een klinische standaarddosis MDMA bestaat uit ongeveer 125 mg, uitgedrukt als HCl-zout. Maar er worden vaak alarmerend hoge doseringen MDMA aangetroffen in ecstasytabletten. In 2013 werden tabletten in beslag genomen die makkelijk tweemaal de standaarddosis bevatten; in sommige gevallen tot zelfs 360 mg MDMA HCl. Men neemt aan dat de grotere beschikbaarheid van precursormateriaal de belangrijkste oorzaak is van deze ‘revival’, hoewel dit op zich de extreem hoge doseringen in de MDMA-tabletten niet verklaart. Dit fenomeen is niet beperkt tot België, maar wordt ook gemeld door ons buurland Nederland. MDMA werd ook opnieuw aangetroffen in combinatie met andere stoffen. In juli 2013 werd een sterfgeval gemeld; extreem hoge concentraties MDMA en lagere hoeveelheden PMMA werden aangetroffen in de post-mortem toxicologische analyse van bloed en urine. Naast MDMA maande het BEWSD het netwerk aan om te waarschuwen voor blotters die werden verkocht als lsd. Echter, deze blotters bleken het NPS 25I-NBOMe te bevatten, een krachtige hallucinogene 5-HT2A-agonist. In totaal werden in 2013 5 intoxicaties gemeld met 25I-NBOMe. Eén van de blotters bevatte ook 2,5-dimethoxy-4-chloor-amfetamine (DOC). Eén patiënt overleed vlak na aankomst in het ziekenhuis, maar het is niet duidelijk in welke mate de consumptie van 25I-NBOMe heeft bijgedragen tot de exacte doodsoorzaak van deze patiënt. Bovendien werd in januari 2013 een PMA-waarschuwing uitgebracht nadat er informatie bekend raakte over een dodelijk incident. Toxicologische analyse van bloed en urine onthulde de aanwezigheid van amfetamine, PMA, alcohol en THC. Op het eind van het jaar werden ook een intoxicatie met methoxetamine en de detectie van 6-APB en methylon (twee nieuwe synthetische stimulerende middelen) gemeld.
3. Preventie en behandeling van drugsgerelateerde infectieziekten
Spuitenruilprogramma’s (NEP) verspreiden steriel injectiemateriaal en extra preventief materiaal onder injecterende drugsgebruikers en recupereren gebruikte naalden. Op deze manier willen deze programma’s de verspreiding tegengaan van infectieziekten en andere gezondheidsrisico’s, zoals overdosissen en abcessen. Bovendien kunnen NEP’s de doorverwijzing van IDU’s naar preventiediensten of behandelingsopties bevorderen (Windelinckx, 2014). Deze NEP’s worden gecoördineerd door Free Clinic voor de Vlaamse Gemeenschap en door Modus Vivendi voor de Franse Gemeenschap. Free Clinic is een van de Medische sociale opvangcentra (MSOC) van België en is gevestigd in Antwerpen. In samenwerking met vijf andere coördinatoren van de MSOC in de Vlaamse Gemeenschap (één per provincie) heeft Free clinic in 2001 het NEP ingevoerd. De provinciale coördinator zorgt voor een netwerk van zorgverleners en apothekers die helpen bij de distributie van steriel injecteermateriaal, inclusief spuiten, filters, ascorbinezuur, lepels (Exchange©), alcoholdoekjes, flesjes van injecteerbaar steriel water, folie, bicarbonaat, en containers om de gebruikte naalden terug op te halen. In 2013 werd in de Vlaamse Gemeenschap steriel injectiemateriaal verdeeld door 49 spuitenruildiensten, verspreid over 28 steden en dorpen. Daarnaast hielpen 28 apotheken, verspreid over 8 steden en dorpen, bij het NEP in de Vlaamse Gemeenschap. Dat suggereert een stijging van 8 nieuwe spuitenruildiensten in 2013, hoewel 3 apotheken ophielden met de distributie van steriel materiaal. In totaal werden 582.357 naalden verdeeld via NEP’s en apotheken, en werden er 609.235 gerecupereerd. Dat brengt de recuperatie op ongeveer 105% (zie Figuur 7.1 en 7.2). In de Franse Gemeenschap worden de NEP’s sinds 1994 gecoördineerd door Modus Vivendi. In 2008 werd de organisatie van de NEP’s herzien. Daardoor hebben we geen gegevens voor dat jaar. Sinds 2008 wordt steriel injectiemateriaal aangeboden via 15 officiële vaste en mobiele diensten (met accreditatie) gevestigd in Brussel, Charleroi, Dinant, Aarlen, Namen, Luik, Ciney en Bergen. In 2013 werden in totaal 325.147 steriele naalden verdeeld door de NEP’s en werden er 251.685 teruggestuurd, wat resulteert in een recuperatie van 77,4%. Daarnaast verdeelden meer dan 10 andere diensten steriel injectiemateriaal. Het aantal steriele spuiten dat deze diensten hebben verdeeld, werd echter niet geregistreerd. Een netwerk van apothekers neemt deel aan het project “Stérifix”. In dit project verdelen apothekers “Stérifix”kits aan injecterende drugsgebruikers tegen de prijs van 0,5 euro. Deze kits bevatten twee spuiten, twee alcoholdoekjes, twee droge wattenstaafjes
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
3.1. Spuitenruilprogramma’s
123
voor na het injecteren, twee lepels, twee flesjes injecteerbaar steriel water en informatie over schadebeperking. In totaal werden 14.905 Stérifixkits verdeeld in de apotheken die aan het Stérifixproject deelnemen. Omdat elke kit 2 spuiten bevat, werden 29.810 spuiten verdeeld aan injecterende drugsgebruikers. Naast steriele spuiten werden ook 161.934 steriele lepels, 152.256 plastic flesjes water en 271.781 alcoholpads verdeeld. Helaas werd het exacte aantal werkelijk verkocht steriel injectiemateriaal via het hele netwerk niet geregistreerd.
124
700.000 600.000 500.000 Aantal naalden
400.000 300.000 200.000 100.000 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
Figuur 7.1 | Aantal spuiten die in de Vlaamse (VL) en Franstalige (FR) Gemeenschap werden verdeeld en gerecupereerd door spuitenruilprogramma’s en apothekers tussen 1994 en 2013
Gerecupereerd (FL) Verdeeld (FL)
Gerecupereerd (NEP, FR) Verdeeld (NEP, FR) Verdeeld (Pharma, FR)
[opmerking: de gegevens van 2008 voor de Franse Gemeenschap ontbreken als gevolg van de reorganisatie; het aantal geregistreerde naalden voor de Vlaamse Gemeenschap houdt zowel rekening met spuitenruildiensten als met apotheken] Bron: Eurotox, persoonlijke mededeling Hogge, 2014 en VAD, Windelinckx, 2011; Windelinckx, 2012; Windelinckx, 2013; Windelinckx, 2014
In vergelijking met de afgelopen jaren blijft het aantal verspreide naalden in de Franse Gemeenschap stabiel, terwijl het aantal in de Vlaamse Gemeenschap sinds twee jaar opnieuw daalt (Figuur 7.1). De recuperatie (Figuur 7.2) stijgt echter steeds meer in de Vlaamse Gemeenschap, maar daalt in de Franse Gemeenschap. Het bewezen succes van de NEP’s benadrukt de mogelijkheid dat spuitenrecuperatie de risico’s (bijvoorbeeld naaldenprikletsels en daaruit voortvloeiende infectie) voor de algemene bevolking vermindert. Figuur 7.2 | Recuperatie ratio van de naalden die verdeeld werden door de Spuitenruilprogramma’s in de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap, 1997-2013 110 100
Recuperatie ratio (%)
90 80 70 60 50 40 30 20 10
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
Het feit dat het aantal door apotheken verdeelde naalden buiten het Stérifixproject in de Franse Gemeenschap niet is geregistreerd, kan een verklaring zijn voor het lagere aantal geregistreerde verdeelde steriele spuiten in vergelijking met de Vlaamse Gemeenschap. Bovendien zijn de spuitenruildiensten in de Vlaamse Gemeenschap verspreid over meer steden en dorpen. Dat kan het aantal verdeelde steriele spuiten op een positieve manier beïnvloeden aangezien het de toegankelijkheid van de spuitenruildiensten vergroot.
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
0
Vlaamse gemeenschap Franstalige gemeenschap [opmerking: de gegevens van 2008 voor de Franse Gemeenschap ontbreken als gevolg van een reorganisatie] Bron: Eurotox, persoonlijke mededeling Hogge, 2014 en VAD, Windelinckx, 2011; Windelinckx, 2012; Windelinckx, 2013; Windelinckx, 2014
125
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
Op basis van een jaarlijks anoniem overzicht van de Vlaamse NEP’s is het mogelijk om de bruikbaarheid van het programma af te wegen en een beeld te vormen van de mensen die we bereiken. In 2013 zijn 264 geldige vragenlijsten ingevuld (Windelinckx, 2014). Voor een gedetailleerde beschrijving van de gebruikte methodologie verwijzen we naar hoofdstuk 4 (paragraaf 3.1) van dit rapport. De meeste deelnemers van de enquête zijn mannen (80%). De helft van de respondenten (52%) huurt of bezit een huis en de gemiddelde leeftijd is 35 jaar. Aangezien de meeste cliënten van de NEP’s op jonge leeftijd beginnen te injecteren, blijkt uit de gemiddelde leeftijd dat mensen reeds enkele jaren injecteren voordat ze in contact komen met risico- en schadebeperkingsinitiatieven. Bovendien wijzen de resultaten op regelmatig injecterend drugsgebruik en polydrugsgebruik in de doelgroep. Het lijkt erop dat IDU’s de informatie over spuitenruilprogramma’s meestal krijgen via laagdrempelige drugsbehandeling (63%) en kennissen (53%). Daarnaast geven de resultaten aan dat vrienden echt belangrijk zijn om steriel injectiemateriaal te verspreiden. De meeste mensen krijgen steriel injectiemateriaal via drugsbehandeling of afzonderlijke spuitenruildiensten. Apothekers spelen desalniettemin een permanente rol in de verdeling van injectiemateriaal, aangezien 66% van de IDU’s die gebruik maken van NEP’s, regelmatig injectiemateriaal in een apotheek koopt. In 2013 bereikte het NEP in de Vlaamse Gemeenschap 27% nieuwe cliënten, wat betekent dat dit percentage (bijna 1 op de 3 NEP-gebruikers) dit programma minder dan een jaar heeft gebruikt. Hoewel 12% van de respondenten beweerde minderjarige injecterende drugsgebruikers te kennen, wordt de laatste groep niet bereikt. Ondanks de grote hoeveelheid correct gerecupereerde naalden verklaarde 19% van de IDU’s zijn of haar injectiemateriaal onveilig te verwijderen, bijvoorbeeld door naalden zonder beschermingskapje in vuilnisbakken of ze op straat te gooien (Windelinckx, 2014). Voor een verdere bespreking van de resultaten over risicogedrag, verwijzen we naar hoofdstuk 6 (paragraaf 2.3.1) van dit rapport.
126
3.2. Hepatitis C-virusbehandeling onder injecterende drugsgebruikers Chronische hepatitis C is een ziekte met een niet te onderschatten impact op de volksgezondheid. Injecterende drugsgebruikers hebben een verhoogd risico op hepatitis C-virusinfecties (HCV), vooral door het delen van injectiemateriaal (WHO, 2012). Ongeveer 65% van de IDU’s wordt binnen een jaar van naaldgebruik besmet. HCV verloopt meestal langzaam over een periode van vele jaren. De symptomen van HCV zijn niet specifiek tot de leverziekte reeds is gevorderd.
Daardoor is HCV de meest voorkomende oorzaak van levertransplantatie bij volwassenen (Sylvestre, 2002).
Artsen beweren dat de huidige IDU’s de HCV-behandeling niet naleven omdat ze tijdrovend en duur is (Backmund et al., 2001; Sylvestre, 2002). Een typische behandelingskuur bestaat uit een combinatietherapie van 6 tot 12 maanden Interferon/Ribavirine (Robaeys et al., 2013). Omdat 45 tot 73% van de voormalige IDU’s binnen het half jaar een terugval kent, werd de HCV-behandeling tot voor kort alleen aangeraden wanneer ex-IDU’s een drugsvrije periode van 6 tot 12 maanden hadden. Nochtans vertoonden patiënten die illegale drugs blijven injecteren een blijvende respons op de antivirale therapie. Dit bewijst dat HCVbehandeling van huidige IDU’s haalbaar is op basis van hun opvolgingsgraad (Backmund et al., 2001). Uit recent gepubliceerd Belgisch onderzoek blijkt bovendien dat het niet langer injecteren van drugs geen vereiste is om de progressie van HCV-ziekte te beperken (Robaeys et al., 2013). Recent en occasioneel drugsgebruik tijdens de behandeling leek slechts een klein effect te hebben op het voltooien van de behandeling. Anderzijds verlaagt dagelijks drugsgebruik het aantal voltooide behandelingen. Bovendien zijn de herinfectiepercentages na een succesvolle HCV-behandeling ook laag. Dat betekent dat IDU’s niet onmiddellijk moeten worden uitgesloten van HCVbehandeling. Het is immers niet alleen haalbaar maar ook bewezen veilig en effectief te zijn (Robaeys et al., 2013). Daarom moet de mogelijkheid tot behandeling individueel worden beoordeeld. Er is echter nood aan een multidisciplinaire benadering voor de evaluatie van het opleidingsniveau, de woonsituatie, de sociale omgeving en de klinische factoren (zowel lichamelijk als geestelijk) van de patiënt om de HCV-behandeling succesvol te laten verlopen. In het kader van de behandeling zijn pretherapeutische educatie over het ziekteverloop, de risicofactoren, de behandeling (overeenkomst om regelmatige afspraken te behouden) en schadebeperkende strategieën nodig. Gezien de complexe zorgbehoefte van de patiënt is de toegang tot ondersteuning door peers en sociale ondersteunende diensten ook van groot belang (Robaeys et al., 2013). Deze diensten kunnen de kennis over en het opnemen van een behandeling vergroten en de dienstverlening verbeteren (Crawford and Bath, 2013).
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
Ondanks het feit dat IDU’s de belangrijkste risicogroep zijn voor nieuwe HCVinfecties, wordt deze groep vaak uitgesloten van antivirale therapie, als gevolg van problemen met therapietrouw, bijwerkingen en her-infectie (Backmund et al., 2001; Robaeys et al., 2013). Contacten tussen IDU’s en gezondheidswerkers zijn gekenmerkt door wantrouwen en discriminatie (Crawford and Bath, 2013).
127
3.3. Preventie en behandeling van drugsgerelateerde infectieziekten in de gevangenis Preventieprojecten en behandelingsinitiatieven met als doel om het aantal drugsgerelateerde infectieziekten in de gevangenis te verminderen, worden besproken in paragraaf 6 van hoofdstuk 9 van dit rapport.
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
4. Conclusie
128
In België zijn verschillende initiatieven ingevoerd om een betere greep te krijgen op drugsgerelateerde risico’s. Er zijn onder meer diverse diensten beschikbaar voor de behandeling van acute drugsgerelateerde gezondheidsproblemen. De beschikbare informatie over de bezettingsgraad van deze diensten duidt op een voldoende groot aanbod. De meeste patiënten in een crisis zijn regelmatige polydrugsgebruikers en 40% wordt opgenomen als gevolg van het gebruik van opiaten. In 2013 startte het BEWSD verschillende onderzoeksprojecten voor het screening van drugs die gebruikt worden in het uitgaansleven. In tegenstelling tot de door politiediensten in beslag genomen drugs kan de analyse van drugs die bij drugsgebruikers werden aangetroffen misschien correctere informatie geven met betrekking tot de samenstelling van drugs die op straat circuleren. De door de politie in beslag genomen drugs zijn vaak grootschalige inbeslagnames en beter geschikt om een overzicht te bieden van de aanbodzijde van de drugsmarkt. Dat kan de discrepantie verklaren tussen de hoge aantallen NPS die elk jaar in België in beslag worden genomen en het ontbreken van klinische intoxicaties door deze stoffen. De hoge dosis MDMA die in 2013 werd aangetroffen in ecstasypillen blijft een groot probleem. Het BEWSD heeft dit fenomeen de laatste jaren nauwlettend opgevolgd. In vergelijking met 2009 is er (bijna) een verdubbeling van de gemiddelde hoeveelheid MDMA die verwerkt is in ecstasypillen, wat potentieel gevaarlijke en zelfs dodelijke situaties tot gevolg kan hebben. Gebruikers die zich niet bewust zijn van de grote hoeveelheid MDMA in een tablet kunnen gemakkelijk het slachtoffer worden van een overdosis. Bovendien werden in ecstasypillen nog andere stoffen dan MDMA aangetroffen. Deze andere stoffen vormen een bijkomend gevaar voor de gebruiker. Het is van cruciaal belang om de bewustmaking te vergroten over de mogelijke gevaarlijke samenstelling van illegale drugs en NPS via drugspreventie en schadebeperkingsdiensten. Daarnaast moet ook aandacht worden besteed aan gerichte preventietraining voor fatale overdosisongevallen. Een Amerikaanse studie suggereert dat mensen die frequenter getuige zijn geweest van een overdosis, sneller op een foute
Naast de preventie van overdosissen moeten we voortdurend aandacht hebben voor de efficiëntie van NEP. De algemene daling van het aantal verdeelde spuiten kan te wijten zijn aan een gebrek aan financiële middelen als gevolg van bezuinigingen in de sector. In 2013 daalde het aantal aan het programma deelnemende apotheken in de Vlaamse Gemeenschap met drie. Helaas zijn apotheken niet altijd bereid om deel te nemen aan NEP’s en moeten ze steeds opnieuw worden overtuigd om mee te werken aan deze schadebeperkende initiatieven. Het stabiele of dalende aantal teruggekregen spuiten benadrukt het feit dat de spuiten nog altijd op een onveilige manier worden weggegooid. De waarde van spuitenrecuperatie om de risico’s (bijvoorbeeld prikongevallen en de daaruit overgedragen infectie) voor het grote publiek te verminderen, moet daarom in de verf worden gezet. IDU’s die al in contact kwamen met spuitenruilprogramma’s kunnen gemotiveerd worden om deze programma’s mondeling bekend te maken in hun omgeving. Zo kunnen vertrouwde IDU’s worden aangemoedigd om de aangeboden programma’s op te zoeken. We weten dat IDU’s veelal reeds enkele jaren gebruiken voordat ze in contact komen met spuitenruilprogramma’s. Omdat het eerste jaar van injecterend drugsgebruik het meest risicovolle is om te worden besmet met infectieziekten, kunnen inspanningen om vooral meer jonge IDU’s te bereiken ook worden opgedreven, bijvoorbeeld door middel van gericht outreachend werken via straathoekwerk of mobiele diensten. Deze diensten hebben het voordeel dat ze zich richten op (voorstedelijke en plattelands-) gebieden waar gemeenschapsgebaseerde preventie en schadebeperkende organisaties waarschijnlijk niet voorhanden zijn. Sociale mapping kan de kennis verbeteren over wanneer, waar en hoe deze doelgroep te bereiken. Daarnaast kunnen sociale media een belangrijk kanaal zijn om onder deze populatie informatie te verspreiden over drugs en injectiepraktijken (Valdiserri et al., 2014). De behandelingsopname van IDU’s met betrekking tot infectieziekten blijft laag omdat er nog steeds problemen zijn met therapietrouw, bijwerkingen en herinfectie. In recent onderzoek is echter de effectiviteit en veiligheid van de behandeling aangetoond bij deze patiënten, maar werd ook het belang benadrukt van antiretrovirale HCV-herapie bij geïnfecteerde IDU’s. In deze gevallen is een geïntegreerde en individuele aanpak noodzakelijk en moet er niet alleen aandacht zijn voor de klinische factoren, maar ook voor andere
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
manier zullen ingrijpen dan mensen die maar een paar keer de gelegenheid hebben voorgehad. Bijgevolg is een preventietraining voor overdosis aanbevolen voor personen die een grote kans hebben om getuige te zijn van een overdosis. Daklozen, polydrugsgebruikers en personen die eerder een niet-fatale overdosis hebben gehad, kunnen potentiële doelgroepen zijn voor deze initiatieven (Bohnert et al., 2012). Maar aangezien dit onderzoek niet representatief is voor andere geografische regio’s, is wetenschappelijk onderzoek op nationaal niveau noodzakelijk om de Belgische situatie te evalueren.
129
7 . A n t w o o r d e n o p d e g e z o n d h e i d s c o r r e l at e n en gevolgen
levensdomeinen zoals onderwijs en huisvesting. Verder is het van belang om patiënten te verwijzen naar ondersteuning door peers, maar ook naar sociale organisaties (Crawford and Bath, 2013). Een multidisciplinaire strategie ligt dus aan de basis van de verdere vooruitgang in de HCV-behandeling van injecterende drugsgebruikers
130
Dankbetuiging De auteurs willen graag mevr. Huard, mr. Schrooten, dr. Hogge, mevr. Windelinckx en mr. Deraedt bedanken voor hun bijdrage tot de datacollectie en de waardevolle feedback die we hebben gekregen. In het bijzonder, willen we ook de laboratoria die deelnemen aan het BEWSD netwerk bedanken.
HOOFDSTUK 8. SOCIALE CORRELATEN EN SOCIALE RE-INTEGRATIE Antoine J.
• In de drugsgebruikerspopulatie zijn bijna dubbel zo veel mensen werkloos of laag opgeleid in vergelijking met de algemene bevolking. • Sociale re-integratie door huisvesting is het doel van het Housing First-project dat in 2013 werd gestart. Het biedt een onvoorwaardelijke oplossing voor de huisvesting van dak- en thuislozen.
Naast het ervaren van lichamelijke, psychische en sociale schade als gevolg van hun middelengebruik (zie hoofdstuk 4), hebben veel problematische drugsgebruikers in Europa onvervulde sociale noden met betrekking tot huisvesting, onderwijs en werkgelegenheid (Sumnall and Brotherhood, 2012). Bovendien stuiten drugsgebruikers ook op structurele hindernissen, zoals stigmatisering. Drugsverslaving gaat immers gebukt onder een groter stigma dan veel andere gezondheids- en sociale omstandigheden. Dat komt ook omdat drugsverslaving vaak beschouwd wordt als het gevolg van een levensstijl gerelateerde keuze die de gebruikers zelf onder controle hebben (Livingston et al., 2012). Hoewel ‘sociale re-integratie’ een belangrijk aspect is voor volledig herstel van drugsverslaving, wordt de term niet consequent gebruikt of gedefinieerd in alle EU-lidstaten. De reikwijdte van sociale re-integratie is breder dan de traditionele behandeling die gericht is op farmacologische en psychosociale resultaten. Het EMCDDA definieert dit als ‘elke sociale interventie met als doel de integratie van de voormalige of huidige problematische drugsgebruiker in de gemeenschap’ (Sumnall and Brotherhood, 2012). In België wordt de praktijk van sociale re-integratie met een focus op specifieke risicogroepen benadrukt in de gemeenschappelijke verklaring in het kader van het geïntegreerde drugsbeleid (Conférence Interministérielle Drogues, 2010). Met een focus op de problemen van huisvesting, werkgelegenheid en opleidingsniveau zal in dit hoofdstuk eerst worden gekeken naar sociale uitsluiting onder drugsgebruikers geregistreerd via de Treatment Demand
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
1. Inleiding
131
Indicator (TDI), in vergelijking met de algemene bevolkingsregisters (paragraaf 2.1). Ook het middelengebruik in verschillende kwetsbare, uitgesloten groepen zoals daklozen, sekswerkers en gevangenen zal worden gepresenteerd op basis van specifieke studies (paragraaf 2.2). Een tweede deel van het hoofdstuk zal voorbeelden geven van initiatieven die personen ondersteunen vanuit een sociaal standpunt (deel 3).
2. Sociale uitsluiting en drugsgebruik
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
Drugsgebruik kan zowel een gevolg als een oorzaak van sociale uitsluiting zijn. Enerzijds kan drugsgebruik een verslechtering van de levensomstandigheden veroorzaken, maar anderzijds kan het proces van sociale uitsluiting ook een reden zijn om het drugsgebruik te beginnen. Toch is de relatie tussen drugsgebruik en sociale uitsluiting niet noodzakelijk causaal, aangezien sociale uitsluiting niet van toepassing is op alle drugsgebruikers. Rekening houdend met deze complexiteit kunnen we het drugsgebruik in sociaal uitgesloten bevolkingsgroepen analyseren en sociale uitsluiting onder drugsverslaafden bestuderen (EMCDDA, 2003).
132
2.1. Sociale uitsluiting onder drugsgebruikers De TDI-registratie (zie ook hoofdstuk 5) verzamelt informatie over elke nieuwe behandelingsepisode van patiënten met een problematisch gebruik van stoffen die contact hebben met behandelingscentra. Sociale uitsluiting van deze patiënten kan worden geïllustreerd aan de hand van drie aspecten, verzameld door de indicator: het opleidingsniveau, de arbeidsstatus en de woonsituatie.
2.1.1. Opleidingsniveau Onderwijs is een belangrijke factor in de ontwikkeling van sociaal en economisch welzijn (Sumnall and Brotherhood, 2012). Bovendien biedt internationaal onderzoek krachtig bewijsmateriaal voor een verband tussen het schoollopen en de bescherming tegen drugsgebruik (Edmonds et al., 2005). Figuur 8.1 geeft een grafische voorstelling van het aandeel mensen met een laag opleidingsniveau in de algemene bevolking (FPS Economy, 2014) en in de populatie van drugsgebruikers in behandeling (WIV-ISP, 2014). In 2013 had 17,5% van de algemene Belgische bevolking (15 jaar of ouder) geen diploma of alleen een diploma van het basisonderwijs. Voor de populatie van mensen die in behandeling gaan voor middelenmisbruik, is dit percentage 30,5%. Sinds 2011 daalt dit aandeel in beide populaties.
Figuur 8.1 | Evolutie van het aandeel van mensen met een laag onderwijsniveau in de algemene bevolking en bij druggebruikers in behandeling (15 jaar en ouder) tussen 2011 en 2013
% van de bevolking die geen of enkel lager onderwijs hebben gevolgd
40
Druggebruikers in behandeling
35
Algemene bevolking
30 25 20 15 10 5 0
2011
2012
2013
Bron: FPS Economy, 2014; WIV-ISP, 2014
Hoewel er een grote hoeveelheid bewijsmateriaal bestaat dat de associatie beschrijft tussen problematisch drugsgebruik en werkloosheid, worden de exacte mechanismen van deze beïnvloeding onvoldoende onderzocht en derhalve niet volledig begrepen (Henkel, 2011). In Figuur 8.2 worden zowel de algemene bevolking als de behandelde populatie vergeleken inzake werkloosheidscijfers. Het werkloosheidscijfer vertegenwoordigt het aantal mensen dat actief op zoek is naar een baan. Dat percentage is 8,4% in de algemene populatie en 19,8% in de drugsgebruikersgroep in behandeling. Dit bevestigt het idee dat drugsgebruikers die in behandeling zijn minder geïntegreerd zijn in tewerkstelling. Sinds 2011 stijgt het aandeel werklozen in de algemene bevolking lichtjes, terwijl dit percentage iets afneemt voor personen in behandeling.
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
2.1.2. Arbeidsstatus
133
Figuur 8.2 | Evolutie van de werkloosheidsgraad in de algemene bevolking en binnen de druggebruikende populatie (15-64 jaar oud) tussen 2011 en 2013 30
Werkloosheidsgraad (druggebruikers in behandeling)
% van de bevolking
25
Werkloosheidsgraad (algemene bevolking)
20 15 10 5 0
2011
2012
2013
Bron: FPS Economy, 2014; WIV-ISP, 2014
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
2.1.3. Woonsituatie Er is een complexe interactie tussen middelengebruik, dakloosheid en andere woonnoden. Deze versterken elkaar en zijn vaak het gevolg van dezelfde nadelen en ongelijkheden zoals het ervaren van gezinsontwrichting in de kinderjaren, uitsluiting uit de school, gezondheidsproblemen of contacten met het gerecht. Het wordt daarenboven erkend dat een stabiele huisvesting het verkrijgen van een baan bevordert (Pleace, 2008; Sumnall and Brotherhood, 2012). Op basis van de TDI-database bedraagt het percentage patiënten in een onstabiele woonsituatie (waaronder ook daklozen) 11,5%. Bovendien is 5,5% van de patiënten opgesloten of verblijft hij of zij in een instelling (ziekenhuis, enz.). Er zijn geen vergelijkbare indicatoren in de algemene bevolking om deze cijfers mee te vergelijken.
134
2.2. Drugsgebruik in sociaal uitgesloten groepen De meest recente beschikbare cijfers over drugsgebruik in verschillende sociaal uitgesloten groepen in België worden hieronder voorgesteld. Omdat dergelijke informatie relatief schaars is, kunnen de in aanmerking genomen studies grootschalige studies op nationaal niveau zijn, maar ook kleinschalige studies op het niveau van een gespecialiseerd centrum dat met deze specifieke groepen mensen werkt.
2.2.1. Daklozen Uit de resultaten van een studie in 2010 over daklozen in België bleek dat 81,7% van de cliënten in de Vlaamse en 58,9% in de Waalse en Brusselse openbare centra voor maatschappelijk welzijn vaak te kampen hebben met een drugs- of alcoholverslaving (De Boyser et al., 2010). Meer recent vermeldde de Samu Social (een organisatie voor daklozen) voor de winterperiode van 2013-2014 de waargenomen oorzaken van ontwrichting in Brussel waardoor deze mensen in een sociale noodsituatie terechtkwamen. Verslaving (zowel alcohol als illegale drugs) was de vijfde vaakst genoemde oorzakelijke reden (16,7%), volgend op financiële problemen, gezondheids- of psychische problemen en administratieve problemen (Samusocial asbl, 2014).
2.2.2. Sekswerkers
Recentere resultaten bij 148 sekswerkers, ondersteund door de vereniging ‘Espace P’ in Charleroi, blijken iets hoger liggen. 35,4% van de sekswerkers gebruikte drugs of alcohol. Het percentage sekswerkers dat cocaïne gebruikte was 18,3% en heroïne 9,7%. Dat is vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek van Decorte et al. (Espace P, 2014).
2.2.3. Gevangenissen Drugsgebruik is ook een belangrijk probleem bij gevangenen. Uit de tweejaarlijkse enquête in de Belgische gevangenissen over drugsgebruik (enquête werd gestopt in 2010) bleek dat life-time prevalentiegebruik rond de 60% was, terwijl de prevalentie van drugsgebruik in de gevangenis 30% bedroeg (Van Malderen, 2011).
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
In 2011 werd een studie uitgevoerd in België over drugsgebruik bij sekswerkers (Decorte et al., 2011). Uit de resultaten bleek dat een op de vier (25,9%) van de 528 respondenten in de afgelopen maand cannabis had gebruikt, vergeleken met 16,7% voor cocaïne (ook 3,4% crack), 7,2% voor heroïne en 3,8% voor amfetamine.
135
3. Sociale re-integratie Diverse initiatieven gericht op verschillende risicogroepen, zijn opgezet om de sociale re-integratie van drugsgebruikers te verbeteren. Om de problemen van en acties over dit onderwerp te illustreren, worden verschillende benaderingen voorgesteld die gericht zijn op de belangrijkste sociale uitsluitingsproblemen zoals huisvesting, onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en sociaal leven. Dit rapport wil de diversiteit illustreren van de ontwikkelingen voor sociale re-integratie die specifiek gewijd zijn aan drugsgebruikers. Daartoe worden, in plaats van om een exhaustieve lijst van projecten, enkel de meest recente, interessante of originele initiatieven in de verschillende regio’s van het land vermeld. Het gepresenteerde overzicht is een verzameling van gegevens die meestal afkomstig zijn van de websites van de verschillende organisaties die deze projecten organiseren.
3.1. Huisvesting
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
3.1.1. Tijdelijke huisvesting en noodopvang
136
Veel initiatieven voor huisvesting zijn gericht op het verstrekken van een tijdelijke oplossing voor personen met zeer dringende woonnoden (zie Tabel 8.1). Binnen deze projecten begeleiden de medewerkers ook cliënten in de verdere oriëntatie naar meer geschikte huisvesting. Tabel 8.1 | Voorbeelden van tijdelijke huisvesting en noodopvanginitiatieven in België Betrokken instelling; Naam van het initiatief; Stad Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van Antwerpen; De Biekorf; Antwerpen Vzw Transit; Crisiscentrum; Brussel
Vzw Comme chez nous en de stad Charleroi; Ulysse nachtopvang; Charleroi
Beschrijving 54 bedden beschikbaar als tijdelijke woonoplossing voor volwassen daklozen met een verslaving of psychiatrische problemen (incl. douche, ontbijt, soep) - € 2,5/nacht. 21 bedden beschikbaar voor drugsgebruikers, biedt een tijdelijke woonoptie totdat de persoon een oplossing op lange termijn vindt. Administratieve ondersteuning en oriëntatie zijn ook beschikbaar; gratis. 12 bedden beschikbaar voor volwassenen met een dringend woonprobleem, geïntegreerd in het netwerk van ondersteuning voor daklozen of verslaafden, gratis.
Bron: Ville de Charleroi, 2014; Goessens, 2014; OCMW Antwerpen, 2014
Naast deze drie initiatieven werd in augustus 2013 een nieuw nationaal project voor 2 jaar opgestart in de vijf grootste steden van België (Brussel, Antwerpen, Gent, Luik, Charleroi), op basis van de principes van Housing First (Housing First Belgium, 2014). Het Housing First-model, in de VS gelanceerd in de jaren negentig, is gebaseerd op het principe van huisvesting als primaire actie, dat vervolgens wordt gecombineerd met ondersteunende behandelingsdiensten op het gebied van geestelijke en lichamelijke gezondheid, drugsmisbruik, onderwijs, en tewerkstelling. De huisvesting wordt voorzien in appartementen verspreid over een dorp. Een project van ondersteunende huisvesting zoals Housing First neemt de vereisten van soberheid, behandelingsnaleving en andere belemmeringen voor het verkrijgen van een woonst weg (Larimer et al., 2009).
De resultaten, die de gerelateerde hindernissen zullen beschrijven en praktijkrichtlijnen zullen aangeven voor Housing First in België, zijn gepland voor juni 2015.
3.1.2. Sociale woningen, halfweghuizen en begeleid wonen Huisvestingsdiensten voor cliënten die nog niet in staat zijn om volledig zelfstandig te wonen, met inbegrip van voorlopige huisvesting en begeleid wonen, worden beschreven in Tabel 8.2.
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
In België is Housing First nog steeds een proefproject. Om de impact van dit initiatief te evalueren, werd een onderzoeksproject opgestart. Een totaal van 300 mensen werd gerekruteerd in 3 groepen: 1) een experimentele groep die deelneemt aan het Housing First-project, 2) een controlegroep die op straat leeft en 3) een controlegroep met een vaste verblijfplaats. Van deze mensen had 50% een verslavingsprobleem; voornamelijk alcohol (40,0%), maar ook heroïne (18,8%), cannabis (12,5%) en geneesmiddelen (12,5%) (Housing First Belgium, 2014).
137
Tabel 8.2 | Voorbeelden van initiatieven van sociale woningen, halfweghuizen en begeleid wonen in België Betrokken instelling; Naam van het initiatief; Stad De Kiem; Halfweghuis; Gent
Vzw Transit; Begeleide appartementen; Brussel
Thaïs asbl; Maison d'accueil; Luik
Beschrijving Drugsgebruikers die het therapeutische gemeenschaps-programma hebben voltooid, kunnen genieten van een residentiële nazorg van 6 tot 8 maanden. De nadruk ligt op de werksituatie, het onderwijs, de ontwikkeling van een sociaal netwerk en financiële steun. 8 afzonderlijke flats zijn beschikbaar voor verhuur gedurende 3 maanden (periode kan worden verlengd). Cliënten moeten zelfstandig zijn en in staat om de huur te betalen. Terwijl ze sociale begeleiding krijgen, moeten ze actief op zoek gaan naar een nieuwe verblijfplaats. 9 individuele plaatsen worden bij voorkeur toegewezen aan gezinnen. Een psychosociale ondersteuning wordt verleend om in het algemeen de sociale situatie, woonsituatie, gezondheid en gezinssituatie van de drugsgebruiker of sekswerker te verbeteren.
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
Bron: De Kiem, 2014; Goessens, 2014; Thaïs asbl, 2014
138
3.1.3. Ondersteuning bij het vinden van een verblijfplaats op lange termijn Drugsgebruikers die hulp nodig hebben bij het vinden van een verblijfplaats op lange termijn worden ondersteuning krijgen door verschillende diensten (Tabel 8.3). Tabel 8.3 | Voorbeelden van initiatieven voor het vinden van een verblijfplaats op lange termijn in België Betrokken instelling; Naam van het initiatief; Stad Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van Brussel; Psychosociale ondersteuning; Brussel Projet Lama; 'Hestia'; Brussel
Thaïs asbl; Association de Promotion du Logement; Luik
Beschrijving Diensten gericht op het helpen van drugsgebruikers in hun administratieve, sociale, medische en dagelijkse initiatieven. Eén van de belangrijkste doelstellingen is het helpen bij het vinden van een verblijfplaats. Naast de beschikbare studio's voor kortetermijnhuisvesting helpt Hestia de patiënt ook bij administratieve taken, het samen opzetten van een persoonlijk project en de re-integratie in de maatschappij. Een nieuw initiatief in Wallonië dat sociale re-integratie bevordert door middel van een behoorlijke huisvesting en administratieve, technische en juridische ondersteuning. Vanaf 2014 zullen de eerste woningen beschikbaar zijn voor een 9-jarige huurovereenkomst.
Bron: CPAS de la ville de Bruxelles, 2014; Le Projet Lama asbl, 2014; Thaïs asbl, 2014
3.2. Onderwijs & opleiding Tabel 8.4 richt zich op beroepsopleidingen en onderwijsinterventies voor werkloze problematische drugsgebruikers. Onderwijs verwijst naar geformaliseerd onderwijs waarbij de cliënt wordt geconfronteerd met examens en andere vormen van beoordelingen om nationaal erkende diploma’s te krijgen. Beroepsopleidingen omvatten een brede waaier aan programma’s die werkgelegenheidsstrategieën ondersteunen, de zelfredzaamheid verhogen, de betrokkenheid bij het werk verbeteren, enz. Tabel 8.4 | Voorbeelden van onderwijs en onderwijsinitiatieven in België Beschrijving
Personen met een huidig of vroeger verslavingsprobleem kunnen hun huidige situatie laten evalueren, een voorstel krijgen over de mogelijkheden voor hun werksituatie, en de begeleiding en opvolging van nieuwe perspectieven. Dit programma biedt een kans aan drugsgebruikers uit het Trempoline; Programma voor psychologische, sociale en therapeutische residentiële programma om opleidingen te volgen in informatica, taal en wiskunde of tuinbouw. Ze worden ook op professionele re-integratie; tewerkstelling voorbereid door hun vaardigheden of mogelijke Charleroi problemen, enz. in kaart te brengen. Vzw Free-kliniek; 'Buro Actief'; Buro Actief geeft drugsgebruikers de mogelijkheid om toch deel te Antwerpen nemen aan kleine werkopdrachten op een laagdrempelig niveau. Dit initiatief maakt deel uit van een integraal zorgprogramma. Bron: Free Clinic, 2014; OCMW Gent, 2014; Trempoline asbl, 2014
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
Betrokken instelling; Naam van het initiatief; Stad Openbare centra voor maatschappelijk welzijn Gent; 'Perspectief'; Gent
139
3.3. Werkgelegenheid In theorie kunnen problematische drugsgebruikers de arbeidsmarkt benaderen via de klassieke middelen. Maar in de praktijk zijn er significante belemmeringen. Tabel 8.5 richt zich op speciale interventies die een ondersteunende werkomgeving bieden aan drugsgebruikers. Tabel 8.5 | Voorbeelden van tewerkstellingsinitiatieven in België Betrokken instelling; Naam van het initiatief; Stad WeerWerk; Gent en Antwerpen
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
Modus Vivendi; Peer support; Brussel
140
Trempoline; Programma voor psychologische, sociale en professionele re-integratie; Charleroi
Beschrijving 'WeerWerk' geeft huidige of voormalige drugsgebruikers de mogelijkheid om zich geleidelijk opnieuw te integreren in een sociale bedrijfsonderneming. Deelnemers krijgen extra ondersteuning om drugsgebruik, financiële en andere sociale problemen aan te pakken. De expertise van en samenwerking met drugsgebruikers is nuttig voor schadebeperkende projecten, preventieprogramma's of deskundigheidsmeetings met hun peers. Drugsgebruikers worden gerekruteerd voor een korte periode en zijn verplicht om een opleiding te volgen om peer support te mogen aanbieden op verschillende plaatsen. Dit programma biedt kansen op werk (administratief, tuinieren of bouwopdrachten) voor maximaal 1 jaar. De doelgroep zijn drugsgebruikers in behandeling in Trempoline.
Bron: Modus Vivendi, 2013; Trempoline asbl, 2014; Weerwerk, 2014
3.4. Vrijetijdsactiviteiten Onderzoek heeft aangetoond dat fysieke en sociale vrijetijdsbesteding een belangrijke rol speelt in het verbeteren van de levenskwaliteit (Fountain et al., 2000). Dat kan op verschillende niveaus voordeel opleveren: een betere fysieke gezondheid, een beter gevoel van eigenwaarde, verbeterde gemoedsstemming, hoger energie- en activiteitenniveau, minder bijwerkingen van geneesmiddelen (bv. gewichtstoename), verminderde depressie en angst en afleiding in stressvolle situaties. Tabel 8.6 beschrijft een aantal van de in België opgezette projecten om de betrokkenheid van drugsgebruikers in sociale activiteiten te bevorderen. Tabel 8.6 | Voorbeelden van vrijetijdsinitiatieven in België
La trace; Brussel
Medisch sociaal opvangcentrum Start-MASS; Luik
Beschrijving Dit project biedt mogelijkheden van sociale activiteiten (muziek, sport, vergaderingen) waardoor drugsgebruikers kunnen deelnemen aan gratis projecten om ze te activeren en te dwingen tot betrokkenheid in kleine evenementen. Dit centrum organiseert tegen een redelijke prijs wandeltochten van enkele dagen op verschillende locaties voor drugsgebruikers. Het doel is om een gemeenschappelijke uitdaging te creëren, om de wederzijdse ondersteuning te stimuleren en psychosociale follow-up te geven rond deze activiteiten. Het behandelingscentrum organiseert sport, kooksessies of artistieke activiteiten met zijn patiënten om hen te motiveren voor andere activiteiten dan hun middelengebruik.
Bron: Free Clinic, 2014; La Trace asbl, 2014; Start-MASS, 2014
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
Betrokken instelling; Naam van het initiatief; Stad Free Clinic; Activeringsproject; Antwerpen
141
4. Conclusie Sociale uitsluiting kan worden gedefinieerd als alle problemen in verband met huisvesting, onderwijs, tewerkstelling en sociaal isolement die drugsgebruikers ondervinden. Hoewel de beschikbare informatie hierover vaak enkel van toepassing is voor de subgroep van gebruikers die in behandeling gaat, geeft ze een overzicht van de sociaal-economische kenmerken van drugsgebruikers. De drugsgebruikende populatie in behandeling loopt een veel hoger risico op sociale uitsluiting. Op basis van het opleidingsniveau en de arbeidsstatus vinden we drugsgebruikers dubbel zo vaak terug in een maatschappelijk problematische situatie, in vergelijking met de algemene bevolking. Bovendien woont een niet te verwaarlozen deel van de drugsgebruikers in behandeling in een onstabiele situatie of op straat.
8 . S o c i a l e c o r r e l at e n e n s o c i a l e r e - i n t e g r at i e
Aangezien de omstandigheden van drugsgebruik in (enkele) sociaal uitgesloten groepen in België pas recent werd onderzocht, is de beschikbare informatie versnipperd. Toch wordt drugsgebruik vaak gemeld bij daklozen, sekswerkers of gevangenen.
142
Van alle initiatieven op het gebied van sociale re-integratie zijn de huisvestings initiatieven de meest voorkomende. Hun doel varieert van het vinden van tijdelijke woonoplossingen in een noodsituatie tot woonoplossingen op langere termijn. Het in 2013 nieuw opgestarte project “Housing first” is gericht op het vinden van een onvoorwaardelijke woonoplossing voor dak- en thuislozen. Vervolgens bieden werkgelegenheidsinitiatieven de mogelijkheid aan mensen die drugs gebruiken om opnieuw toegang te krijgen tot werkgelegenheid door middel van kleine betaalde jobs of opleidingen rond specifieke onderwerpen. Daarnaast is er ook een sterke wisselwerking tussen verschillende soorten behoeften: zo kan onderwijs bijvoorbeeld de toegang tot werkgelegenheid verbeteren, en een regelmatige tewerkstelling kan ook helpen bij het vinden van een stabiele verblijfplaats. Tot slot werden ook specifieke vrijetijdsinitiatieven opgezet voor drugs gebruikende mensen om nieuwe kansen en uitdagingen te geven aan (ex-) gebruikers voor een re-integratie in een sociaal leven.
Dankbetuiging De auteurs willen graag mevr. Theizen, mr. Joosen, mr. Van Bouchaute, mr. Dheendene, mr. Ruyters, mr. Vinken, mr. Nicolas en mr. Fanelli bedanken voor het verstrekken van de informatie. We zijn dankbaar voor deze onontbeerlijke betrokkenheid.
HOOFDSTUK 9. DRUGSGERELATEERDE CRIMINALITEIT, PREVENTIE VAN DRUGSGERELATEERDE CRIMINALITEIT EN GEVANGENISSEN Plettinckx E.
• Het aantal delicten die geclassificeerd worden als illegale handel van drugs wordt steeds groter.
• In 4 jaar daalde het aantal mandaten voor elektronisch toezicht met meer dan 10% vergeleken met het totale aantal drugsgerelateerde mandaatopdrachten bij de justitiehuizen. • De prevalentie van drugs- of dopingsgerelateerde zaken op niveau van de jeugdparketten is dubbel zo hoog als de zaken op het niveau van het parket van de rechtbank van eerste aanleg.
1. Inleiding In 2012 voerde de federale minister van Binnenlandse Zaken en Justitie een nieuw nationaal veiligheidsplan in. Dit nationale veiligheidsplan geeft prioriteit aan verschillende aspecten van de bevoegdheden van de lokale en federale politie in België. Aangezien de Belgische politie een van de belangrijkste actoren in de bestrijding van drugsgerelateerde criminaliteit is, zijn deze prioriteiten van groot belang. Voor de periode 2012-2015 worden drugshandel, de import en export van cocaïne, de productie en de handel van synthetische drugs en cannabis en het rijden onder invloed van alcohol en drugs naar voren geschoven als belangrijkste thema’s (Turtelboom and Milquet, 2012). Overeenkomstig met deze prioriteiten geeft dit hoofdstuk een overzicht van de drugsdelicten (paragraaf 2.1), strafbare feiten in verband met het rijden onder invloed van illegale drugs (paragraaf 2.2), de preventie van drugsgerelateerde misdaad en recidive (paragraaf 3), alternatieven voor de gevangenis (paragraaf 4.1) en drugsgerelateerde gevallen op het niveau van vervolging (jongeren) en op gerechtelijk niveau (paragraaf 4.2). De laatste twee paragrafen handelen over de drugsproblematiek in gevangenissen: paragraaf 5 behandelt informatie over de respons op drugsgerelateerde gezondheidsproblemen in gevangenissen, terwijl
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
• De gegevens over rechtshandhaving bevestigen de populariteit van cannabis: in 2013 blijft marihuana de meest gevraagde drug.
143
paragraaf 6 de diensten beschrijft om de re-integratie van drugsgebruikers te verbeteren na hun vrijlating uit de gevangenis.
2. Drugsgerelateerde criminaliteit
Figuur 9.1 | Drugsgerelateerde delicten in relatie tot het totaal aantal delicten tussen 2010 en 2013 1.100.000
1.025.117
1.061.227
10
1.035.567 979.020
1.000.000
9
900.000
8
800.000
7
700.000 600.000
6 4,7
500.000
4,5
4,3
4,8
5 4
400.000 300.000
3
200.000
2
100.000
1
0
2010
2011
2012
Bron: CGOP / B Federale Politie - CGOP / Beleidsgegevens, 2014
2013
0
Aandeel drugsgerelateerde delicten (%)
144
De Belgische federale politie publiceert regelmatig statistieken om de beleidsmakers te helpen bij het stellen van prioriteiten. Deze cijfers zijn gebaseerd op rapporten van zowel de lokale als de federale politie en beschrijven diverse criminele feiten (Federale Politie - CGOP / Beleidsgegevens, 2013). Figuur 9.1 illustreert het totale aantal delicten in verhouding tot het totale aantal drugsdelicten in de periode 2010-2013. Drugsgebruik en -bezit worden sinds 2010 samen gemeld als één overtreding, omdat individueel drugsgebruik het bezit van drugs impliceert. Vóór 2010 werden gebruik en bezit vaak afzonderlijk in aanmerking genomen, wat resulteerde in een overschatting van het totale aantal drugsdelicten. Om deze reden worden alleen de cijfers vanaf 2010 gerapporteerd. In 2013 werd een totaal van 979.020 strafbare feiten geregistreerd, waarvan er 47.269 drugsdelicten waren (bezit (en gebruik), handel, trafiek of productie van drugs). Het aandeel van drugsgerelateerde delicten steeg naar 4,8%. Dat was de eerste stijging van het aandeel in vier jaar.
Totaal aantal delicten
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
2.1. Drugsdelicten
Elk jaar rapporteert de Belgische federale politie eveneens over drugsdelicten door de verschillende categorieën te vernoemen, zoals gebruik en bezit, import en export, handel en productie van illegale drugs (Federale Politie - CGOP / Beleidsgegevens, 2013). Figuur 9.2 beschrijft de evolutie tussen 2010 en 2013 van de drugsdelicten per categorie. Figuur 9.2 | Aandeel van drugsgerelateerde delicten per categorie tussen 2010 en 2013
Bezit
70
Handel
60
Import en export
50
Productie
40
Andere
30 20 10 0
2010
2011
2012
2013
Bron: CGOP / B Federale Politie - CGOP / beleidsgegevens, 2014
De waargenomen toename van drugsgerelateerde misdrijven die in 2013 werden geregistreerd (n=47.269) in vergelijking met 2012 (n=44.108) wordt voornamelijk bepaald door de evolutie van drugsdelicten in verband met het gebruik en het bezit van drugs. In 2013 bereikte de prevalentie een record van 73,4%. Ook de prevalentie van de drugsproductie stijgt en bereikte een prevalentie van 3,3% in 2013. Het aandeel drugsdelicten dat de politie heeft geregistreerd voor de import en export daalde. De geregistreerde drugsmisdrijven voor de handel bleven stabiel. Een casusstudie over de kleinhandel (de verkoop van consumentenhoeveelheden) van cannabis, cocaïne, amfetamine en ecstasy in Antwerpen gaf aan dat handelaars vaak maar zeer kleine hoeveelheden drugs bij zich op zak hebben. Zij maken gebruik van deze voorzorgsmaatregel omdat bekend is dat wanneer er geen bewijs voor handel kan worden aangetoond, de politie bij een tussenkomst hen alleen in beschuldiging kan stellen voor het bezit van illegale drugs. Maar uit de analyse van de politiebeschuldigingen en de parketdossiers blijkt dat de dealers opmerkelijk meer geld op zak hebben dan de gemiddelde burger. De aanwezigheid van die grote som geld wijst vermoedelijk op illegale verkoopsactiviteiten (Decorte and D’Huyvetter, 2014).
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
Aandeel drugsgerelateerde delicten (%)
80
145
Figuur 9.3 | Drugsgerelateerde delicten als belangrijkste strafbare feit tussen 2010 en 2013, per type van drug 30.000 Cannabis 25.000
(Meth)amfetamine Ecstasy
20.000
Heroïne 15.000
Cocaïne/crack Andere* 71,4 7,1 3,1 5,5 8,4 4,6
0
69,1 7,4 2,8 6,3 9,6 4,9
5.000
70,0 7,4 2,2 6,8 8,8 4,8
10.000 70,4 7,8 1,6 8,6 8,9 2,7
146
De federale politie rapporteerde 71% van deze drugsdelicten als gerelateerd aan cannabis, 7% aan (meth)amfetamine, 3% aan ecstasy, 6% aan heroïne, 8% aan cocaïne of crack en 5% aan andere drugs. Deze gegevens tonen een lichte stijging van cannabisgerelateerde misdrijven door de jaren heen. In 2013 werd een recordaantal van 30.113 cannabisgerelateerde misdrijven gemeld. Het aantal misdrijven gerelateerd aan (Meth)amfetamine bleef stabiel in de afgelopen jaren. Over dezelfde periode tonen de geregistreerde ecstasygerelateerde delicten een lichte stijging. Een soortgelijke trend zien we voor delicten met betrekking tot cocaïne. Het aantal heroïnegerelateerde delicten is in de afgelopen jaren gedaald. De categorie ‘andere drugs’ toont een stabiele trend sinds drie jaar.
Aantal drugsgerelateerde delicten
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
De strategische analisten van de federale politie bestuderen drugsdelicten ook per type drugs (Figuur 9.3) , en halen elke twee maanden gegevens uit de nationale gegevensbank. Toch weten de lokale en federale politie niet altijd over welk soort illegale drug het gaat. Sommige inbeslagnames vereisen dus aanvullende analyses door een laboratorium. Hoewel de federale politie in ongeveer 90% van de gevallen feedback krijgt over deze resultaten, kan dit soms meerdere maanden duren. Om deze reden is het totale aantal in Figuur 9.3 genoemde drugsdelicten lager dan het totale aantal drugsdelicten in Figuur 9.1 en 9.2.
2010
2011
2012
2013
De cijfers duiden de proportie (%) ten opzichte van het totaal weer. * LSD, benzodiazepine, phenethylline, codeïne, GHB, ketamine, khat, methadon, morfine, opium en paddenstoelen Bron: Federale politie
2.2. Andere drugsgerelateerde delicten Rijden onder de invloed van drugs verhoogt de kans op ongevallen met ernstige letsels (Hels et al., 2013). De prevalentie van psychoactieve stoffen in het verkeer in België is hoger dan het Europese gemiddelde van 7,4% (Houwing et al., 2012). Bovendien wordt België beschouwd als een van de landen met de hoogste prevalentie van gewonde bestuurders die voor minstens één psychoactieve stof positief testen (Legrand et al., 2013). In dit kader zetten de lokale politie en de federale politie controleposten op om bestuurders te controleren op drugsgebruik. De eerste stap van deze procedure is een visuele checklist. In geval van positieve aanwijzingen van illegaal drugsgebruik wordt een speekseltest uitgevoerd. Als deze speekseltest ook positief is, wordt een bloedstaal afgenomen voor verdere bevestiging door middel van analyse in een laboratorium (Ricour, Persoonlijke mededeling, 2011). De meeste bloedstalen worden geanalyseerd door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC). Tabel 9.1 geeft een gedetailleerd overzicht van de analyseresultaten van het NICC. Deze resultaten worden beschouwd als representatief voor de analyses door andere laboratoria, omdat ze ongeveer 87% van de totale betrokken analyses vertegenwoordigen. Tabel 9.1 illustreert dat 9% van deze stalen gerelateerd waren aan vals positieve speekseltesten. De meeste analyses (74%) gaven enkel het gebruik van één substantie aan. Volgens deze resultaten was 48% van de bestuurders onder invloed van cannabis alleen, 14% gebruikte alleen amfetamine, 10% gebruikte alleen cocaïne en 2% gebruikte alleen opiaten. Toch combineerden sommige chauffeurs ook verschillende middelen. In totaal was cannabis betrokken bij 61% van de gevallen, amfetamine bij 28%, cocaïne bij 21% en opiaten bij 4%. Deze cijfers wijzen op een toename van het aantal positieve tests op het rijden onder invloed van illegale drugs in de afgelopen drie jaar. Alleen het gecombineerde gebruik van opiaten en cocaïne wordt minder vastgesteld. Proportioneel is er een toename van de groep bestuurders onder invloed van een combinatie van amfetamine en cocaïne, amfetamine en opiaten, en amfetamine, cocaïne en cannabis.
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
2.2.1. Rijden onder de invloed van drugs
147
Tabel 9.1 | Gedetecteerde substanties in bloedstalen nadat een speekseltest werd afgenomen tussen 2011 en 2013
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
Stoffen die worden aangetroffen in het bloed
148
Amfetamine Amfetamine + cannabis Amfetamine + cocaïne Amfetamine + opiaten Amfetamine + cannabis + cocaïne Amfetamine + cannabis + opiaten Amfetamine + cocaïne + opiaten Amfetamine + cannabis + cocaïne + opiaten Cannabis Cannabis + cocaïne Cannabis + opiaten Cannabis + cocaïne + opiaten Cocaïne Opiaten Cocaïne + opiaten Totaal positieve tests Onder de wettelijke grenswaarde Totaal bloedtests Bron: NICC, Persoonlijke communicatie, 2014
N 202 73 19 1 7 0 0
2011 % 14,6 5,3 1,4 0,1 0,5 0,0 0,0
N 261 76 28 4 11 0 0
2012 % 15,2 4,4 1,6 0,2 0,6 0,0 0,0
N 274 106 56 5 14 0 1
2013 % 13,8 5,3 2,8 0,3 0,7 0,0 0,1
0 726 70 3 2 124 31 11 1.269 115 1.384
0,0 52,5 5,1 0,2 0,1 9,0 2,3 0,8 91,7 8,3 100
0 777 78 9 5 181 38 27 1.495 223 1.718
0,0 45,2 4,5 0,5 0,3 10,5 2,2 1,6 87,0 13,0 100
0 956 118 8 2 203 35 5 1.803 179 1.982
0,0 48,2 6,0 0,4 0,1 10,2 1,8 1,3 91,0 9,0 100
3. Preventie van drugsgerelateerde criminaliteit
Met het oog hierop startte het Institute of international research on criminal policy (IRCP) van de Universiteit Gent in 2011 het SUPMAP-project om indicatoren voor het aanbod aan te duiden (SUPMAP). Deze indicatoren van de aanbodzijde moeten de versnipperde informatie van de rechtshandhavingsinstanties combineren. Op deze manier zouden deze indicatoren proactief handelen en preventie van drugsdelicten vergemakkelijken (Smet et al., 2013). In dit onderzoeksproject werd aandacht besteed aan de klassieke drugsmarkten, met name heroïne, cocaïne, amfetamine, ecstasy en cannabis. Naast een grondige literatuurstudie over de drugsmarkten en drugsgerelateerde criminaliteit, werd aanvullende informatie verzameld door middel van bevragingen van verschillende leden van de instanties van de rechtshandhaving en een aantal actoren die ook actief zijn in de drugshandel (Smet et al., 2013). Rechtshandhavingsdeskundigen bevestigden het belang van de politie en de douane als een bron van informatie. Door deze gegevens te combineren met informatie van de officier van justitie, toxicologische laboratoria, ziekenhuizen en drugsbehandeling, is een betere monitoring van het drugsaanbod in België mogelijk. De douane en de luchthavenpolitie zijn momenteel de enige twee groepen die in de dagelijkse praktijk indicatoren gebruiken (Smet et al., 2013). De studie wees erop dat kwantitatieve gegevens (zoals het aantal inbeslagnames en arrestaties, momenteel verzameld voor beleidsdoeleinden) minder nuttig zijn om de drugsgerelateerde criminaliteit terug te dringen. Bijgevolg moeten zowel kwantitatieve als kwalitatieve (de zogenaamde zachte informatie) gegevens worden betrokken om het gebruik van drugsaanbodsindicatoren nuttiger te maken (Smet et al., 2013).
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
Om de eerder beschreven drugsgerelateerde criminaliteit te voorkomen, is het van cruciaal belang om meer inzicht te verkrijgen in de nationale en internationale dynamiek van de drugsmarkten. De informatie van de aanbodzijde is momenteel versnipperd over de verschillende instanties van de rechtshandhaving. Bovendien is de verplaatsing van de illegale activiteiten een neveneffect van een succesvolle rechtshandhaving. Daardoor ondervinden de aangewezen instanties moeilijkheden om te reageren op de steeds veranderende drugsmarkt. Deze actoren hebben vaak onvoldoende kennis over de drugsmarkten om proactief te handelen. Ondanks de beschikbaarheid van informatie met betrekking tot arrestaties en inbeslagnames, is nog veel meer gedetailleerde kennis nodig over 1) de verschillende betrokken actoren, 2) de modus operandi en 3) de locaties waar deze illegale activiteiten plaatsvinden (Smet et al., 2013).
149
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n 150
Om kwalitatieve en kwantitatieve gegevens te verkrijgen waarmee proactief kan worden gehandeld, zijn algemene en echelonspecifieke indicatoren nodig. In België zijn indicatoren beschikbaar op het niveau van de kleinhandel en de productie, maar ontbreekt het aan voldoende indicatoren op het niveau van de tussenhandel en de drugshandel op internationaal niveau. Systematische en efficiënte preventie van drugsgerelateerde criminaliteit dwingt ons om volgende zaken te bepalen: 1) de rol van België als een transitland en de link met Nederland, 2) de georganiseerde criminele netwerken en 3) de rol van facilitatoren (zelfstandig en binnen criminele netwerken) op verschillende niveaus. Diepgaande monitoring van dit soort informatie bleek haalbaar door een kleine aanpassing van een bestaande registratietool die door de politiediensten wordt gebruikt. Deze tool geeft de mogelijkheid om de context van de misdaden te beschrijven. Zo krijgen we een beter inzicht in de verschillende soorten misdrijven en de werking van de (Europese) drugsmarkt. Het SUPMAP-onderzoek leverde de eerste aanzet tot de versterking van de huidige inspanningen om drugsgerelateerde criminaliteit te voorkomen. De eerste prioriteit hiervoor zou de verbetering moeten zijn van de gegevensstroom tussen de verschillende wetshandhavingsinstanties en de laboratoria. Vervolgens kan aanvullende en meer gedetailleerde informatie over de organisatie van de drugsmarkten worden verzameld (Smet et al., 2013).
4. Interventies in het strafrechtelijk systeem 4.1. Alternatieven voor gevangenis Alternatieve straffen worden onder meer gestimuleerd door de Interministeriële Conferentie Drugs (De Wree et al., 2009; Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). Onderzoek heeft uitgewezen dat een gevangenisstraf geen afschrikkend effect heeft op het begaan van misdrijven (Freiburger and Iannacchione, 2011; McGrath and Weatherburn, 2012; Nagin et al., 2009). Detentie kan niet alleen het risico op de stijging van drugsgebruik en criminaliteit verhogen, maar kan ook aanleiding geven tot negatieve effecten op de sociale, fysieke en psychische aspecten van het leven (Hardy and Snowden, 2010; Liebling and Arnold, 2012; Nieuwbeerta et al., 2009; Schnittker and John, 2007). De positieve effecten van alternatieve straffen op de vermindering van criminaliteit en op de verschillende levensdomeinen werd reeds meermaals aangetoond (Cid, 2009; De Wree et al., 2008; De Wree et al., 2009; Spohn, 2007). Daarom zijn alternatieve straffen een meer gepaste reactie op druggerelateerde misdaden dan een gevangenisstraf (Cid, 2009; De Wree et al., 2008), net zoals het voordeel om maatregelen af te stemmen op de individuele situatie en behoeften van elke dader (De Wree et al., 2008; De Wree et al., 2009). Onderzoek moedigt alternatieven voor de gevangenisstraf speciaal voor drugsgebruikers aan wanneer drugsbehandeling deel uitmaakt van de alternatieve straf (Lurigio, 2000; Vorma et al., 2013).
Gerechtelijke alternatieven zijn toepasbaar in de verschillende stadia van het strafrechtelijk systeem en omvatten verschillende voorwaarden waaraan de daders moeten voldoen. Deze voorwaarden kunnen onder meer betrekking hebben op drugsbehandeling (Defillet, 2012). Aangezien een groot aantal daklozen, laagopgeleiden en werklozen betrokken is bij drugsgerelateerde criminaliteit, kan het strafrechtelijk systeem hun mogelijkheden ook uitbreiden en aandringen op voorwaarden die verband houden met werk, huisvesting of onderwijs (al dan niet in combinatie met drugsbehandeling) (De Ruyver et al., 2008).
Alle begeleide mandaten van alternatieve maatregelen worden vastgelegd in een algemene gegevensbank ‘SIPAR’ (Système Informatique Parajudiciaire) binnen het Directoraat-generaal Justitiehuizen (Burssens, 2012). Deze registratie is verplicht sinds 2005. In 2012 haalde de gegevensanalyse en de kwaliteitsdienst van het Directoraat-generaal Justitiehuizen voor het eerst alle mandaten in verband met drugsdelicten uit de SIPAR-gegevensbank. Uit de analyse van nieuwe drugsgerelateerde mandaten tussen 2006 en 2013 blijkt dat de meeste cliënten van justitiehuizen die een alternatieve straf ontvangen, de Belgische nationaliteit hebben (77%). De meerderheid van de cliënten is mannelijk en tussen 18 en 34 jaar oud. Figuur 9.4 illustreert het aantal nieuwe opdrachten in verband met drugsdelicten bij de justitiehuizen tussen 2006 en 2013. Sinds 2010 zien we een daling van het totale aantal alternatieve maatregelen, op basis van het aantal nieuwe opdrachten met betrekking tot alternatieven voor voorlopige hechtenis, probatie, reclassering, autonome werkstraf, elektronisch toezicht en bemiddeling in strafzaken. Alternatieven voor voorlopige hechtenis en bemiddeling in strafzaken zijn de enige alternatieve maatregelen die afwijken van dit patroon: we zien een lichte stijging van het aantal nieuwe opdrachten in verband met drugsdelicten voor deze twee alternatieven. Bemiddeling in strafzaken omvat echter het kleinste aantal nieuwe mandaten in de afgelopen jaren. Het doel van bemiddeling in strafzaken is om de communicatie tussen het slachtoffer en de dader te bevorderen met het oog op het herstellen van de materiële of emotionele schade van het misdrijf. Beide partijen moeten akkoord gaan met deze alternatieve maatregel voordat de bemiddeling in strafzaken kan beginnen. Bovendien is een actieve samenwerking van beide partijen vereist (FPS Justitie, 2014). Probatie is dalend maar blijft de alternatieve maatregel met het hoogste aantal nieuwe mandaten per jaar. Probatie heeft een lange
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
De aanklager of rechter heeft de mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden een alternatieve maatregel voor te stellen (op vervolgingsniveau) of op te leggen (op gerechtsniveau) (bv. volwassen dader, maximumstraf van 5 jaar, ...). Sinds 1999 zal in dit geval de dader worden doorverwezen naar een justitieassistent die in één van de 28 justitiehuizen in België werkt en die verantwoordelijk is voor het toezicht op en de begeleiding van deze alternatieve maatregelen.
151
geschiedenis in het Belgisch strafrechtelijk systeem en kan vanaf 1964 worden opgelegd (B.S./M.B. 17.07.1964).
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
Aantal nieuwe drugsgerelateerde mandaten
Figuur 9.4 | Aantal nieuwe mandaten bij justitiehuizen voor drugsgerelateerde delicten tussen 2006 en 2013
152
2.000 1.800
Vrijheid onder voorwaarden
1.600
Probatie
1.400
Autonome werkstraf
1.200
Elektronisch toezicht*
1.000
Bemiddeling in strafzaken
800 600 400 200 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
* Hoewel in 2000 een Nationaal centrum voor elektronisch toezicht werd ingevoerd, kreeg het elektronisch toezicht pas een wettelijke basis in 2006 en wordt het sinds 2007 alleen wettelijk toevertrouwd aan de justitiehuizen (Burssens, 2012; Devos, A., 2009; Vanhaelemeesch, 2012). Dat verklaart waarom geregistreerde mandaten voor 2006 niet bestaan of zeer schaars zijn. Bron: DG MJH diensten - Gegevensanalyse en kwaliteit 12 juni 2014
Een belangrijk proefproject rond dit onderwerp is de Drugbehandelingskamer (DTC) Gent (ook beschreven in hoofdstuk 1 van dit rapport). Het is een extra alternatief voor de gevangenisstraf, dat in 2008 in het gerechtelijk arrondissement Gent werd geïmplementeerd. De DTC Gent richt zich op personen die misdaden hebben begaan door hun drugsgebruik opdat ze een behandeling zouden kunnen krijgen. Drugsgebruikende delinquenten worden ondersteund en intensief begeleid door een rechter, een procureur en een liaison. De afgelopen jaren werd dit proefproject bestudeerd in verschillende evaluatiestudies; deze toonden de toegevoegde waarde aan van een DTC zoals geïmplementeerd in Gent (Colman et al., 2011; De Keulenaer, S. and Thomaes, S., 2013; Vander Laenen et al., 2013). Zoals beschreven in hoofdstuk 1 komt de DTC tegemoet aan de tekortkomingen van probatie en geeft het de mogelijkheid om meer focus te leggen op de ‘persoon met een drugsprobleem’ in plaats van alleen op de ‘overtreders van de wet’. Door meer aandacht te geven aan de verschillende levensdomeinen, biedt deze individuele aanpak de mogelijkheid om te werken aan re-integratie. Bovendien werd een evaluatie uitgevoerd door de dienst strafrechtelijk beleid van de Federale Overheidsdienst Justitie. Deze gaf aan dat bij personen die het DTC-traject volgden minder recidivisme voorkwam in de eerste 18 maanden na het traject in vergelijking met personen die een klassiek vonnis of probatie kregen. Toch pleegden recidivisten die het DTC-traject
hadden gevolgd, vaker opnieuw delicten in vergelijking met probatiecliënten. Nochtans werden globaal gezien minder drugsgerelateerde delicten gepleegd door personen die het DTC-traject hadden gevolgd, vergeleken met probatie. Omdat de steekproefomvang relatief klein was in dit evaluatieonderzoek, is de voorlopige conclusie dat de personen die de DTC-traject hebben gevolgd de grootste vooruitgang tonen. Uit de analyses bleek dat personen die het DTCtraject hadden gevolgd, de grootste groep respondenten vormt die niet langer misdaden pleegt na de rechterlijke tussenkomst (De Keulenaer, S. and Thomaes, S., 2013).
Ongeveer 34.000 drugs- of doping gerelateerde zaken kwamen in 2013 in het vervolgingssysteem terecht van de eerstelijnsrechtbanken in België. Dit komt neer op bijna 5% van alle zaken die onder vervolging worden gesteld. Figuur 9.5 illustreert de cijfers over drugs of doping gerelateerde zaken die de afgelopen 8 jaar in vervolging zijn gesteld en geeft een fluctuerende trend weer. Tot 2008 werd een stijging van de prevalentie gezien maar daarna volgt er een dalende trend, met uitzondering van een lichte stijging in 2013. Figuur 9.5 | Drugs/doping gerelateerde zaken die binnen komen op de correctionele parketten tussen 2006-2013
40.000
34.289
31.815
37.952
37.835
40.695
25.000
40.843
30.000
39.058
35.000 33.874
Aantal drugs/doping gerelateerde zaken bij het parket
45.000
20.000 15.000 10.000
153
5.000 0
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
4.2. Andere interventies in het strafrechtelijk systeem
2006
2007
* zowel nieuwe als heropende gevallen Bron: College van procureurs-generaal, 2013
2008
2009
2010
2011
2012
2013
In 2013 is de prevalentie van drugs- of doping gerelateerde zaken in het jeugdvervolgingssysteem twee keer zo hoog als op het niveau van de officier van justitie van de eerstelijnsrechtbank (Figuur 9.6). 11% van alle zaken onder jeugdvervolging was gerelateerd aan drugs of doping. Dit is de hoogste prevalentie van de afgelopen acht jaar. Figuur 9.6 | Proportie drugs/doping gerelateerde zaken die ingediend werden bij het jeugdparket in vergelijking met de zaken ingediend bij het Openbaar Ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg in 2013 4,9
11,2
Binnenkomende zaken op niveau van het parket (%)
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
Binnenkomende zaken op niveau van het jeugdparket (%)
154
Bron: College van procureurs-generaal, 2013
Figuur 9.7. illustreert de afhandelingsbeslissingen voor drugs- en doping gerelateerde zaken op vervolgingsniveau (jeugdvervolging is niet inbegrepen). Het grootste deel van de zaken (57%) bij de parketten van de rechtbank van eerste aanleg werd in 2013 nog zonder gevolg gesloten, terwijl 13% van de zaken ter beschikking werd gesteld. Een samenvoeging van drugs- of doping gerelateerde zaken komen minder vaak voor. De officier van justitie stuurde 7% van de drugs- of doping gerelateerde gevallen door naar de raadkamer. 6% van de gevallen werd onmiddellijk gedagvaard. In 5% van de gevallen werd een minnelijke schikking uitbetaald en in slechts 1% van de gevallen werd een bemiddeling succesvol afgerond. Deze laatste twee afhandelingsbeslissingen blijken vaker met succes te worden afgerond in de afgelopen jaren. Het aantal onmiddellijke dagvaardingen lijkt de laatste jaren licht te stijgen.
Afhandelingsbeslissingen voor drugs/doping gerelateerde zaken op niveau van de correctionele parketten
Figuur 9.7 | Percentage afhandelingsbeslissingen voor drugs/doping gerelateerde zaken op niveau van de correctionele parketten in 2013
Zondergevolgstelling
57,2
Terbeschikkingstelling
12,6
Samenvoeging
11,6
Betaalde minnelijke schikking
4,7
Succesvolle bemiddeling in strafzaken
0,7
Directe dagvaarding
6,4
Raadkamer
6,8
0
10
20
30
40
50
60
%
Drugsgerelateerde veroordelingen
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
Bron: College van procureurs-generaal, 2013
Drugsgerelateerde opschortingen
155
De Dienst voor het Strafrechtelijk beleid verzamelt de informatie over de definitieve vonnissen in alle Belgische rechtbanken. De databank werd in 2014 bijgewerkt en online gepubliceerd (Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, 2013). Als gevolg van een vertraging bij de griffie van het doorsturen van de vonnis uittreksels van de rechtbanken naar het centrale strafregister, zijn de meest recente beschikbare gegevens die van 2012. Figuur 9.8 beschrijft de evolutie van straffen en schorsingen voor verdovende middelen, slaappillen en psychotrope stoffen die in de jaren 2006 tot 2012 in België werden uitgesproken. Figuur 9.8 | Veroordelingen en opschortingen voor verdovende middelen, slaapmiddelen en psychotrope stoffen, 2006-2012 6.000 5.000
Aantal
4.000 3.000 2.000 1.000 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bron: Dienst voor het Strafrechtelijk beleid: straffen en opschortingen, 2013
Uit het centrale strafregister blijkt dat drugsgerelateerde straffen van 2006 tot 2012 licht zijn gestegen. In 2009 is nochtans een daling merkbaar van 5.284 drugsgerelateerde straffen. Drugsgerelateerde schorsingen daarentegen zijn in de afgelopen zeven jaar gedaald. Deze trend wordt bevestigd als we kijken naar de drugsgerelateerde schorsingen en drugsgerelateerde straffen in verhouding tot het totale aantal schorsingen en straffen.
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
5. Reacties op drugsgerelateerde gezondheidsproblemen in gevangenissen
156
In België is de gevangenisgezondheidszorg een bevoegdheid van de minister van Justitie. In de Belgische gevangenissen is er een duidelijke scheiding tussen het verstrekken van gezondheidszorg aan gevangenen (gezondheidsperspectief), dat onder de verantwoordelijkheid van de centrale dienst voor de gezondheidszorg valt, en het verstrekken van medisch en psychosociaal advies als onderdeel van veiligheidsmaatregelen en probatie (veiligheidsperspectief), dat op zijn beurt de verantwoordelijkheid van de psychosociale dienst is. In elke Belgische gevangenis is één dienst voor gezondheidszorg gevestigd voor het uitvoeren van het gezondheidsbeleid zoals beschreven door de centrale dienst voor de gezondheidszorg in de gevangenissen. Zorgverstrekkers zijn gebonden aan het beroepsgeheim. Een minderheid van de medewerkers in de gevangenissen zijn medisch of paramedisch geschoold. Daarom is het verstrekken van een behandeling door een arts in de gevangenis alleen mogelijk op redelijke gronden en na instemming door het hoofd van de gezondheidszorgdienst van de gevangenis. In het Belgische gevangenissysteem bestaan enkel medische basisdiensten. Maar het overbrengen van een gevangene naar een gespecialiseerde gevangenis (bv. met een afdeling die in de hoedanigheid van polikliniek in beperkte mate ziekenhuistaken uitvoert), ziekenhuis of zorginstelling is mogelijk. Daardoor is speciale zorg voor gedetineerden die illegale drugs gebruiken, beperkt. Omdat diensten en behandelingen voor drugsgebruikers recidive kan voorkomen, is het doel om het drugsbeleid in de gevangenis zoveel mogelijk aan te passen aan het drugsbeleid buiten de gevangenis. Daarom moet ook in de gevangenissen aandacht worden besteed aan de vier pijlers van het drugsbeleid (preventie, schadebeperking, behandeling en handhaving). Hiervoor werden twee regionale coördinatoren aangeduid. Diensten voor drugsgebruikers worden zowel geleverd door deskundigen die deel uitmaken van de teams voor gevangenisgezondheidszorg als door externe aanbieders. Samenwerking met externe drughulpverleners bestaat met als doel toe te werken naar een drugsbehandeling in de vrije samenleving na
vrijlating. Teams voor gevangenisgezondheidszorg worden ook ondersteund door deskundigen die gespecialiseerd zijn in een specifiek drugsgerelateerd domein, zoals artsen die functioneren als een referentie voor opioïde substitutiebehandeling. Als gevolg van de economische crisis en de daarmee gepaard gaande besparingen is de capaciteit van de (drugsgerelateerde) behandelingsdiensten in gevangenissen de laatste jaren helaas verminderd.
5.1. Drugsbehandeling Drugsbehandeling wordt geleidelijk in de praktijk gebracht in de Belgische gevangenissen. Verschillende drugsgerelateerde gezondheidszorgdiensten, zoals cognitieve gedragstherapie, opiaat substitutietherapie (OST), therapeutische gemeenschappen (TC) en drugsvrije programma’s zijn beschikbaar.
In 2012 werd een eerste ‘kortdurend drugsprogramma’ van zes weken opgestart in de gevangenis van Brugge. Dit programma werd ontwikkeld naar aanleiding van de ervaringen van het Britse gevangenissysteem met cognitieve gedragstherapie voor drugsgebruikende delinquenten. Dat kortdurende drugsprogramma is gebaseerd op het transtheoretische veranderingsmodel van Prochaska en DiClemente (Prochaska and DiClemente, 1984). Een bestaande handleiding wordt gebruikt als referentie om een gevangenisgeoriënteerde, gestandaardiseerde handleiding te ontwikkelen op basis van praktische ervaringen.
5.1.2.
Opiaat substitutietherapie
In de Belgische gevangenissen worden methadon en buprenorfine gebruikt voor opiaat substitutietherapie. In augustus 2012 kreeg bijna 4% van de totale Belgische gevangenispopulatie OST. Methadon wordt gebruikt bij 74% van de mensen behandeld met OST en buprenorfine wordt voorgeschreven aan de overige 26% van de gevallen (FPS Justitie, 2014). Ontwennings- en onderhoudsprogramma’s zijn in de gevangenis beschikbaar om het sociale en persoonlijke functioneren van de cliënten te verbeteren. Een technisch protocol als een strikte procedure op OST wordt gebruikt als een kwaliteitsgarantie van de dienstverlening. In gevangenissen met gevangenen in voorlopige hechtenis worden op verzoek verslavingsspecialisten toegewezen. De druk van de gevangenisomgeving wordt ervaren als een obstakel voor ontwenning, net zoals het gebrek aan gezondheidszorgpersoneel en de eerder vervolging van gevangenisartsen in geval van een overdosis waarbij methadon was betrokken.
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
5.1.1. Cognitieve gedragsinterventies
157
5.1.3. Therapeutische gemeenschappen In het pre-therapeutische drugsprogramma (‘B.Leave’) van de gevangenis van Ruiselede wordt gestreefd naar een TG-georiënteerde aanpak. De gevangenis van Ruiselede heeft een open regime zonder de vele veiligheidsvoorzieningen, en biedt een intensief programma aan dat gericht is op re-integratie en onderwijs. Gedetineerden zijn verplicht om er te werken en te leven als een gemeenschap.
5.1.4. Drugsvrije programma’s
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
Slechts twee Belgische gevangenissen voorzien in een drugsvrij programma voor de gevangenen, namelijk de gevangenis van Ruiselede en Brugge. In de open gevangenis van Ruiselede is het gebruik van medicatie voor de behandeling van psychische aandoeningen, alcohol en illegale drugs niet toegestaan.
158
Wel wordt een zeer intensief programma van cognitieve gedragstherapie van acht maanden (van begin oktober tot eind mei) aangeboden aan 16 gevangenen, voor wie hun drugsverslaving heeft geleid tot hun misdrijf. Om financiële redenen was men in 2012 genoodzaakt om de capaciteit van dit programma te verminderen van ongeveer 50 naar 16 gevangenen. Dit pretherapeutische drugsprogramma, ‘B.Leave’ genoemd (wordt ook vermeld in paragraaf 5.1.3), werd in 1995 geïmplementeerd om drugsgebruikende gevangenen klaar te stomen voor een drugsvrij leven door middel van onderwijs, therapie en sport. Gevangenen moeten een drugstest afleggen voordat ze aan het programma kunnen deelnemen. Via therapie leren ze persoonlijke, sociale en levensvaardigheden ontwikkelen aan de hand van een strikte dagstructuur van werk en vrijetijdsactiviteiten. Zodra het programma is afgelopen, wordt de zorg voortgezet in de vorm van een follow-up van hervalpreventie en sociale vaardigheidstraining. Tot slot wordt ook de vrijlating van deze gevangenen in Ruiselede begeleid. In 2009 werd een nieuwe drugsvrije vleugel opgezet in de Brugse gevangenis, na verloop van tijd bleek deze aanpak succesvol te zijn. Aanvankelijk was er één drugsvrije afdeling beschikbaar voor maximaal 20 gevangenen. Ondanks de economische crisis verhoogde de capaciteit van deze drugsvrije vleugel naar 44 gevangenen. Er werden gestandaardiseerde procedures opgesteld voor de screening en de opname van gevangenen en voor vrijwillige drugstesten (een voorwaarde voor toelating), maar ook duidelijk gedefinieerde in- en uitsluitingscriteria. Gevangenen in dit programma leven samen maar worden gescheiden van de andere gevangenen. Naast de hervalherapie is de afdeling gericht op de ontwikkeling van sociale, persoonlijke en andere levensvaardigheden van gevangenen om het persoonlijk functioneren te verhogen. Net zoals bij het programma in Ruiselede is de dagstructuur met verplichte werk- en vrijetijdsactiviteiten cruciaal.
5.2. Preventie en beperking van drugsgerelateerde schade Om drugsgerelateerde schade in gevangenissen te voorkomen en te verminderen werden de voorbije jaren verschillende initiatieven ingevoerd. Deze paragraaf beschrijft de medische consultatie en informatie ter beschikking van drugsgebruikende gevangenen.
5.2.1. Medische consultatie, screening en evaluatie van het drugsgebruik bij de opsluiting De basiswet van 2005 (B.S./M.B. 01.02.2005) en het Koninklijk Besluit van 8 april 2011 (B.S./M.B. 21.04.2011) voorzien in een medische consultatie binnen de 24 uur na de opsluiting. De standaardprocedure is een medische aanmelding met aandacht voor drugsgebruik en psychopathologische aandoeningen.
5.2.2.
Drugspreventie en schadebeperkingsinformatie
In elke gevangenis zijn flyers, brochures en posters beschikbaar om gevangenen te informeren over het effect van de verschillende drugs. In samenwerking met Modus Vivendi wordt voor en door gevangenen een boekje opgesteld over drugsgerelateerde gezondheidsproblemen en risicogedrag in de gevangenis. Het wordt gefinancierd door het Federale Overheidsdienst (FPS) Justitie. Dit boekje is sinds 2009 verkrijgbaar in de Franse gevangenissen, en sinds 2011 in de Vlaamse gevangenissen. In 2011 is in de Belgische gevangenissen een nieuwe voorlichtingscampagne gelanceerd die gericht is op hepatitis C. In de Franstalige gevangenissen zijn projecten van peerondersteuning opgestart. Opérations boule-de-Neige (sneeuwbaloperaties) (zie hoofdstuk 3 voor meer details) en ‘Détenus contact santé’ (Contact gezondheid van gedetineerden) zijn twee projecten met als doel gevangenen te informeren over gezondheidsgerelateerde onderwerpen. Indien gewenst, kunnen de gevangenen met deze mensen contact opnemen voor meer gedetailleerde informatie. Dit helpt gevangenen om informatie te krijgen over drugsgerelateerde gezondheidsrisico’s, zoals het delen van naalden en de risico’s op overdraagbare ziekten.
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
Het gevangenispersoneel krijgt opleidingen over risicogedrag, drugsgebruik, drugsbeleid, effecten van verschillende drugs en het gedrag van drugsgebruikers.
159
5.3. Preventie, behandeling en verzorging van infectieziekten Om de verspreiding van overdraagbare ziekten onder gevangenen te voorkomen, bieden de Belgische gevangenissen behandeling aan.
5.3.1. Diagnose en behandeling van drugsgerelateerde infectieziekten In Belgische gevangenissen is behandeling mogelijk na de diagnose van HIV, hepatitis B en C. Antiretrovirale behandeling wordt aangeboden voor HIV en interferontherapie voor hepatitis B en C. Bovendien wordt er samengewerkt met de AIDS-documentatiecentra.
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
5.4. Preventie van risico op overdosis
160
In elke gevangenis wordt er een boekje over gezondheid verspreid via interne en externe medewerkers. Daarin komt een hele waaier van gezondheidsen drugsgerelateerde onderwerpen aan bod, zoals drugsgerelateerde infectieziekten, maar ook informatie met richtlijnen wat te doen in geval van een overdosis bij een medegevangene.
6. Re-integratie van drugsgebruikers na vrijlating uit de gevangenis 6.1. Sociale diensten voor drugsgebruikers in de gevangenis De Belgische regionale overheden stimuleren organisaties en diensten die gevangenen ondersteunen in de ontwikkeling van vaardigheden op verschillende levensdomeinen. Het aangestelde personeel is niet in dienst van de gevangenisautoriteiten, maar wordt vertegenwoordigd door sociale organisaties van de gemeenschappen. De Vlaamse regering heeft een strategisch plan ingevoerd voor het leveren van diensten, met inbegrip van beroepsopleiding, onderwijs en culturele activiteiten in elke gevangenis. De regering van de Franse Gemeenschap ondersteunt verschillende gevangenisprojecten op basis van de lokale behoeften. Deze diensten zijn meestal niet specifiek gericht op drugsgebruikers. Maar omdat ze focussen op algemene levensdomeinen zoals onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting en sociaal-culturele vaardigheden, hebben ze ook een impact op het drugsgebruik. Een evenwichtige levensstijl kan mensen helpen om drugsgebruik of recidive te voorkomen. Specifieke programma’s om drugsgebruikers te versterken in verschillende levensdomeinen zijn zeldzaam. In sommige
gevangenissen bestaat dit soort diensten maar wordt een grote verscheidenheid in de aard van de dienstverlening en de dienstverlener opgemerkt. Een voorbeeld van een dergelijke dienst is de mogelijkheid van therapeutische groepssessies voor drugsgebruikende gedetineerden in de gevangenis van Hoogstraten. Ook in de gevangenis van Verviers kunnen gevangenen niet alleen opleiding krijgen, maar ook sociaal-culturele en sportieve activiteiten bijwonen.
6.2. Centrale aanmeldingspunten
Deze eenheden worden geleid door externe drugshulpverleners. Gevangenissen zijn pragmatisch opgedeeld in verschillende (geografische) clusters om elke drugswerker te koppelen aan een gevangeniscluster. Op basis van een evaluatie van de behoefte van de gevangene bepaalt de sociale drugshulpverlener een gepast behandelingsprogramma. De sociale drugshulpverlener regelt het contact met de externe drugsbehandelingsorganisaties. Na de vrijlating wordt een verwijzing naar de gezondheidszorg en de behandelingsdiensten buiten de gevangenis geregeld. Aangezien gezondheidszorg en drugsbeleid in de gevangenis een bevoegdheid van het FPS Justitie is, worden de CIU door deze overheid gefinancierd. De drugswerkers van het CIU werken vanuit een gezondheidszorgperspectief en geven geen advies over risico-inschatting of recidive. Het voordeel van zo’n team ligt in de voorbereiding van een efficiënte verwijzing naar gespecialiseerde behandelingen en diensten door een gespecialiseerde medewerker. Bovendien staat op deze manier een vast team van externe hulpverleners in contact met andere verstrekkers van drugsbehandelingen in de regio.
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
In 2011 is er in elke gevangenis een centraal aanmeldingspunt (CIU) geïnstalleerd voor drugsgebruikende gevangenen om de doorverwijzing naar een behandeling na hun vrijlating te vergemakkelijken.
161
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
7. Conclusie
162
Op basis van de analyse van de rechtshandhaving komt de overgrote meerderheid van drugsdelicten van de vraagzijde. Drugsdelicten in verband met bezit bereikten een record in 2013. De prevalentie van de productie en de handel neemt ook met de jaren toe. Dit kan een gevolg zijn van de gestelde prioriteiten van de rechtshandhaving. Sinds 2012 hebben drugshandel, smokkel van cocaïne, rijden onder invloed van drugs, evenals de productie van en handel in synthetische drugs en cannabis prioriteit in het nationale veiligheidsplan van 2012-2015. Het krachtige optreden van de politie en de douane zijn een mogelijke reden waarom drugsdealers vaak slechts een zeer kleine hoeveelheid drugs bij zich hebben. Zonder precieze aanwijzingen van dealen kan de politie iemand enkel in beschuldiging stellen voor het bezit van illegale drugs. Dat kan mogelijk het recordaantal aanklachten voor het bezit van drugs verklaren. Voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van het toenemende aantal positieve tests voor rijden onder invloed van illegale drugs. Aangezien dit een vaste prioriteit is voor de rechtshandhavingsinstanties, is het mogelijk dat er meer middelen zijn ingezet om dit fenomeen aan te pakken. We mogen daarom niet concluderen dat er meer mensen onder invloed van drugs rijden in vergelijking met de vorige jaren. Toch suggereert de toegenomen prevalentie van amfetaminegebruik in combinatie met cocaïne, cannabis of opiaten een reële stijging van de betrokkenheid van deze middelen tijdens het rijden. In dit hoofdstuk wordt onder andere aangetoond dat de situatie van de tussenhandel en het internationale niveau van drugshandel ongeëvenaard is. Om de preventie van de drugsgerelateerde misdrijven door rechtshandhaving mogelijk te maken, is een beter inzicht in de nationale en internationale dynamiek van de Belgische drugsmarkt noodzakelijk. In dit licht identificeerde het onderzoeksproject SUPMAP meerdere indicatoren van de aanbodzijde, om de bestaande kwalitatieve en kwantitatieve informatie uit verschillende bronnen te combineren. Er werd aangetoond dat de triangulatie van contextuele informatie – niet alleen over de aanbodzijde, maar ook over de vraagzijde – een van de belangrijkste elementen is om proactief te kunnen handelen en snelle veranderingen in de drugsmarkt te evalueren. Verbeterde gedetailleerde kwalitatieve gegevens en de wijziging van de gegevensstroom tussen de diensten zouden de actoren moeten stimuleren om dit soort indicatoren te gebruiken. Deze diepgaande monitoring van de Belgische drugsmarkt is onontbeerlijk om meer kracht te geven aan het reduceren van het drugsaanbod. De harde acties van politie en douane tegen drugsdelicten zijn ook vastgesteld in het strafrechtelijk systeem. Bij het gerecht worden meer drugsgerelateerde straffen gemeld. Bovendien dalen de drugsgerelateerde opschortingen lichtjes. Hoewel alternatieve straffen een meer gepast antwoord zijn op misdrijven dan een gevangenisstraf, daalt het aantal probaties, alternatieve werkstraffen
9 . D r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t, p r e v e n t i e va n d r u g s g e r e l at e e r d e c r i m i n a l i t e i t e n g e va n g e n i s s e n
en elektronisch toezicht bij de justitiehuizen. Ondanks de overbevolking in de gevangenissen, zijn de afgelopen jaren steeds meer drugsgerelateerde detenties geregistreerd. Onderzoek wees uit dat de aard van de gerechtelijke afhandeling een significant effect heeft op het al dan niet recidiveren. Detentie verhoogt het risico op drugsgebruik en criminaliteit. Daarnaast kan detentie negatieve effecten hebben op de sociale, fysieke en psychische aspecten van het leven. Toch is de gezondheidszorg (gespecialiseerde drugsbehandeling in het bijzonder) in de gevangenis beperkt. Bovendien daalde de capaciteit van (drugsgerelateerde) behandelingsdiensten in gevangenissen de afgelopen jaren als gevolg van de economische crisis en de bijbehorende besparingen. Hoewel dit een algemene doelstelling is, beschikken gevangenen niet over dezelfde gezondheidszorg als zij in de samenleving zouden krijgen. Als reactie op deze evolutie pleiten professionals ervoor om de bevoegdheid van de gezondheidszorg in de gevangenissen over te dragen naar de Minister van Volksgezondheid. Tot slot zal het verdere verloop van deze uitdagingen bij preventie of het reduceren van drugsgerelateerde criminaliteit afhankelijk zijn van zware investeringen in een wetenschappelijk onderbouwd beleid.
163
Dankbetuiging De auteurs willen graag dr. Hogge, Mevr. Denoiseux, M. Laeremans, M. Pire, Mevr. Ovaere en Prof dr. Decorte bedanken voor het verstrekken van de informatie. We zijn hen dankbaar voor deze onontbeerlijke betrokkenheid.
164
HOOFDSTUK 10. DE DRUGSMARKT Blanckaert P.
• De recordhoeveelheden in beslag genomen laboratoria en precursoren bevestigen de rol van België als productieland voor synthetische drugs zoals MDMA en amfetamine. • De hoeveelheid MDMA in ecstasytabletten bereikte in 2013 een recordhoogte, wat wijst op een volledig herstelde MDMA-markt. • Pre-precursoren spelen een steeds grotere rol bij de synthese van amfetaminen.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de drugsmarkt in België. Informatie wordt voorzien over de herkomst van illegale drugs (paragraaf 2.1), drugshandel (paragraaf 2.2) en drugsinbeslagnames door de federale politiediensten (deel 3), alsook gegevens rond drugsprijs (paragraaf 4.1) en gegevens met betrekking tot drugszuiverheid (paragraaf 4.2) in België. De gebruikte contaminanten en versnijdingsmiddelen worden ook kort behandeld in paragraaf 4.3.
2. Aanbod aan en binnen het land 2.1. Herkomst van drugs: de nationale versus de geïmporteerde productie Voor cannabis zijn de meeste inbeslagnames in België afkomstig uit Nederland of België zelf. Hasj is een uitzondering; daarvoor blijft Marokko het meest voorkomende land van herkomst (Ovaere, persoonlijke mededeling). Bovendien werd in 2013 drie ton hasj in beslag genomen die afkomstig was uit Pakistan. Verschillende ton marihuana werden ingevoerd uit Ghana, Honduras en Senegal (zie ook 3.1). Heroïne en cocaïne worden niet geproduceerd in België en worden dus altijd ingevoerd (Ovaere, persoonlijke mededeling, 2014). In 2013 werd heroïne vooral ingevoerd uit Turkije. Daarnaast werden inbeslagnames ook ingevoerd uit Afrika en Pakistan.
10. De drugsmarkt
1. Inleiding
165
De overheersende landen van herkomst voor cocaïne blijven Colombia, Peru en Bolivia. Cocaïne wordt ook ingevoerd uit andere Latijns-Amerikaanse landen zoals Chili, Panama, Costa Rica, Mexico en Venezuela. We zien ook een nieuwe tendens met de invoer van cocaïne uit Brazilië. In 2013 werd ook een zeer kleine hoeveelheid cocaïne geïmporteerd uit Afrika (Ovaere, persoonlijke mededeling). België en Nederland zijn bekend om hun productiecapaciteit van amfetamine en ecstasy. In 2013 werd in België het grootste synthetische drugslab ooit ontdekt en in beslag genomen (zie ook 3.3). China blijft het overheersende land van herkomst voor de meeste NPS-inbeslagnames.
2.2. Trafiekpatronen, nationale en internationale stromen, routes, modi operandi, en de organisatie van de binnenlandse drugsmarkten
10. De drugsmarkt
De drugsmarkt is een complex fenomeen (Decorte en D’Huyvetter, 2013; Smet et al., 2013). Naast een bestemmingsland is België ook een transitland voor de meeste illegale stoffen.
166
Als gevolg van de toegenomen druk op de cannabisteelt in Nederland is het grootste deel van de binnenlandse productie van cannabis bestemd voor de export naar de Nederlandse drugsmarkt, waar hij wordt verkocht in coffeeshops. De motivatie om cannabis te kweken kan zowel persoonlijk gebruik als winstbejag zijn. De gebruikte materialen voor de teelt worden vaak gekocht in de Nederlandse growshops, hoewel er ook steeds meer Belgische growshops verschijnen (Decorte and Paoli, 2014). Tijdens het groeiproces worden verschillende strategieën gebruikt om de winst te maximaliseren. Een gangbare praktijk is bijvoorbeeld het vermijden van elektriciteitskosten door illegale manipulatie van de elektriciteitsmeter (Decorte and Paoli, 2014; Vanhove et al., 2014). Om veroordelingen te minimaliseren worden valse identiteitskaarten gebruikt om locaties te huren die geschikt zijn voor de teelt. Deze en andere factoren die bijdragen aan de schade veroorzaakt door huiselijke cannabisplantages, werden onderzocht in de CANMARKT-studie. Daarnaast wordt in dit onderzoek andere bijkomende schade gerapporteerd die verband houdt met de teelt van cannabis, met inbegrip van diefstal van planten, oogsten of apparatuur en de vernietiging van planten. Bedreigingen of daadwerkelijk gebruik van geweld zijn ook gedocumenteerd. De resultaten tonen ook aan dat telers vooral gemotiveerd waren door het plezier van het groeiproces zelf en het kweken van cannabis voor eigen gebruik in plaats van het winstbejag. De meeste telers werkten alleen (66,3% van de respondenten) of samen met één partner (21,4%). Maar omdat dit onderzoek gebaseerd is op bevragingen, gaan we er vanuit dat criminele kwekers niet hebben deelgenomen aan dit onderzoek (Decorte and Paoli, 2014).
België blijft ook een transitland voor cocaïnetrafiek uit Zuid- of Midden-Amerika naar Europa. De belangrijkste toegangsroutes naar België zijn de haven van Antwerpen en de luchthaven van Brussel (Zaventem, meestal enkel kleinere hoeveelheden). Cocaïne wordt ook nog steeds geïmporteerd door passagiers van internationale vluchten afkomstig uit de Dominicaanse Republiek, Jamaica, Suriname of de Nederlandse Antillen. De cocaïne is vooral bestemd voor de export naar Nederland. Het aandeel dat bestemd is voor het Belgische verbruik wordt eerst naar Nederland geëxporteerd. Pas nadat Nederlandse organisaties de drugs hebben versneden en opgesplitst, komt de cocaïne terug naar de Belgische drugsmarkt. Heroïne wordt geïmporteerd via wegverkeer (Turkse herkomst), luchtverkeer (Oost- en Zuid-Afrikaanse herkomst) en zeevaart (voornamelijk uit Mozambique en Pakistan) (Ovaere, persoonlijke mededeling). Zoals op de cannabis- en cocaïnemarkt, spelen Nederlandse burgers waarschijnlijk een prominente rol in de Belgische productie en distributie van synthetische drugs. Bij de synthetische drugslaboratoria in de BelgischNederlandse grensstreek zijn internationale georganiseerde criminele netwerken betrokken (Smet et al., 2013). Daarnaast zijn de meeste in België ingevoerde NPS bestemd voor verder transport naar landen als Duitsland, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. In de afgelopen jaren is de Belgische retaildrugsmarkt ook veranderd. Volgens de resultaten van een casestudy in Antwerpen over de retailhandel van cannabis, cocaïne, amfetamine en ecstasy, werd de drugsmarkt in de afgelopen jaren minder zichtbaar. Uit de analyses van de processen-verbaal en bestanden van
10. De drugsmarkt
In België zijn ook cannabis social clubs actief. Er zijn momenteel vijf social clubs bekend met 450 leden in totaal. Deze clubs kweken cannabis voor het persoonlijke gebruik van hun leden, zonder cannabisproducten te willen verkopen aan niet-leden. Leden worden zorgvuldig geselecteerd omdat de clubs strenge criteria voor deelname hanteren. Dat zijn onder andere een minimumleeftijd (18 of 21 jaar), verblijfplaats in een bepaald gebied, en de afwezigheid van een strafblad en van drugsmisbruikproblemen. Daarnaast moeten leden ook een intakegesprek bijwonen. Deze clubs gaan uit van het principe van het gezamenlijk telen van één plant per lid. Aangezien het bezit van één vrouwelijke cannabisplant momenteel de laagste prioriteit heeft voor vervolging, proberen de sociale cannabisclubs juridische problemen te ontwijken. Aan elke plant wordt een eigendomsverklaring bevestigd, ondertekend door een lid en met een kopie van zijn of haar identiteitskaart. De gewassen worden gewoonlijk elke 2 tot 3 maanden geoogst. Na elke oogst wordt de cannabis verdeeld onder de leden van de club door het betalen van een vast bedrag per gram. Er is daardoor geen constante beschikbaarheid van cannabis. Ook zijn er opgelegde limieten aan de hoeveelheid die elk lid kan kopen (Decorte, 2014).
167
het parket die onderzoekers van het Instituut voor Sociaal Drugsonderzoek (ISD) hebben uitgevoerd, blijkt dat er verschillende kanalen worden gebruikt voor het dealen van drugs. Naast het dealen op straat geven dealers er de voorkeur aan om hun drugs te verkopen in privéwoningen, bars, (huur) auto’s en via het internet. Deze transacties trekken minder aandacht van omstaanders (Decorte and D’Huyvetter, 2014). De daling van het aantal zichtbare transacties kan worden gezien als risicomanagement (Smet et al., 2013). Uit persoonlijke interviews met drugsgebruikers, drugsdealers en experts die professioneel in het drugsdomein werken, blijkt dat de retailmarkt van cannabis grotendeels is afgescheiden van de retailmarkt van cocaïne en heroïne aan de ene kant en ecstasy en amfetamine aan de andere kant (Decorte and D’Huyvetter, 2014). Toch zijn een aantal retaildealers ook betrokken bij polydrugshandel (Decorte and D’Huyvetter, 2014). Dat is vooral het geval voor de dealers van synthetische drugs. De retailmarkt van synthetische drugs is heel open en informeel. De groothandelsmarkt van deze drugs daarentegen is minder toegankelijk. We hebben daarom meer kennis nodig over deze groothandel- en tussenhandelechelons van de markt om de monitoring van het drugsaanbod in België te optimaliseren (Smet et al., 2013).
10. De drugsmarkt
3. Inbeslagnames
168
Informatie met betrekking tot drugsinbeslagnames, in beslag genomen illegale drugslaboratoria, herkomst en trafiek van drugs wordt verschaft door het drugsprogramma van de Algemene directie van de gerechtelijke politie, Directie van de strijd tegen de criminaliteit tegen de personen (DGJ-DJP). Gegevens over drugsinbeslagnames en de in beslag genomen illegale drugslaboratoria in het bijzonder worden uit de Algemene Nationale Database (GND) gehaald, waarin alle processen-verbaal in België worden verzameld, zowel op lokaal als op federaal niveau. In België verzamelen de federale politiediensten gegevens over de drugsprijzen in de Vlaamse en de Franse Gemeenschap.
3.1. Hoeveelheden en aantal inbeslagnames van illegale drugs In 2013 zagen we een stijging van ongeveer 10% in het totale aantal drugsinbeslagnames in België (in totaal 38.069 inbeslagnames in 2012 versus 41.824 inbeslagnames in 2013) (Tabel 10.1). Er werden grote stijgingen waargenomen in het aantal inbeslagnames van hasj en van marihuana. In 2012 werden in totaal 27.004 inbeslagnames gedaan, in vergelijking met 30.641 in 2013. Als gevolg hiervan werd een stijging van 13% vastgesteld van cannabisgerelateerde inbeslagnames. In totaal hield 73,2% van alle inbeslagnames in 2013 verband met cannabis, cocaïne was de tweede belangrijkste in beslag genomen drug (8,7% van alle inbeslagnames).
10. De drugsmarkt
Het aandeel van amfetamine- en heroïneinbeslagnames bedroeg respectievelijk 7,1% en 5,8%. Het aantal inbeslagnames van synthetische drugs steeg ook ten opzichte van 2012. De toename van het aantal ecstasygerelateerde inbeslagnames over de jaren heen (21% in vergelijking met 2012) geeft blijk van het herstel van de ecstasymarkt.
169
10. De drugsmarkt
2007 %
69,6 16,0 52,4 1,3 7,8 10,0 7,6 . 4,9 0,0 . . 100
N
25.532 5.870 19.196 4.660 2.850 3.656 2.767 . 1.798 1 . . 36.604
22.418 4.921 16.831 666 2.307 3.345 2.646 . 1.412 . . . 32.128
N 69,7 15,3 52,3 2,1 7,2 10,4 8,2 . 4,4 . . . 100
2008 %
Bron: Federale politie
* GHB en Khat worden alleen sinds 2009 gecontroleerd door BMCDDA
Soort drug Cannabis Totaal Hasj Marihuana Planten Heroïne Cocaïne Amfetamine Methamfetamine Ecstasysoort LSD GHB* Khat* Totaal 29.212 6.206 22.274 732 3.054 4.021 2.944 . 921 . 473 49 40.674
N 71,8 15,3 54,8 1,8 7,5 9,9 7,2 . 2,3 . 1,2 0,1 100
2009 % 27.512 5.048 21.485 979 3.433 3.448 2.912 64 650 59 503 51 38.632
N
Tabel 10.1 | Aantal inbeslaggenomen drugs per substantie tussen 2007 en 2013
170 71,2 13,1 55,6 2,5 8,9 8,9 7,65 0,2 1,7 0,2 1,3 0,1 100
2010 % 29.847 5.622 23.155 1.070 2.930 3.777 3.079 99 919 85 605 87 41.428
N 72,0 13,6 55,9 2,6 7,1 9,1 7,4 0,24 2,2 0,2 1,4 0,2 100
2011 % 27.004 4.818 21.075 1.111 2.507 3.859 2.830 102 1.098 49 550 70 38.069
N 70,9 12,6 55,3 2,9 6,6 10,1 7,4 0,26 2,9 0,12 1,4 0,18 100
2012 % 30.641 5.529 23.900 1.212 2.431 3.653 2.978 107 1.338 76 546 54 41.824
N 73,2 13,2 57,14 2,89 5,8 8,7 7,1 0,25 3,2 0,2 1,3 0,13 100
2013 %
Parallel met het aantal inbeslagnames is de effectieve hoeveelheid in beslag genomen cannabis drastisch toegenomen (Tabel 10.2). In 2012 werd 1.338 kg hasj in beslag genomen. Dat aantal steeg naar 4.274 in 2013, een stijging van ruim 300%. Dit fenomeen kan worden verklaard door een uitzonderlijk grote vangst van Pakistaanse herkomst (3.020 kg), die in februari 2013 door de douanediensten in de haven van Antwerpen plaatsvond (Ovaere, persoonlijke mededeling). In 2013 werd ook 14.882 kg marihuana in beslag genomen, in vergelijking met slechts 5.635 kg in 2012 (of een stijging van 250%). Vooral drie grote leveringen hebben bijgedragen aan de totale hoeveelheid in beslag genomen marihuana. In november 2013 werd in de haven van Antwerpen 7.600 kg marihuana in beslag genomen in een lading kokosnoten afkomstig uit Senegal. Een paar dagen later werd nog eens 4178 kg marihuana in beslag genomen, deze keer afkomstig uit Ghana. Een andere container afkomstig uit Honduras werd eerder in het jaar in beslag genomen, met daarin een kleinere hoeveelheid van 1.781 kg marihuana (Ovaere, persoonlijke mededeling).
In 2013 zagen we een drastische toename van de hoeveelheid in beslag genomen heroïne: er werd 1.182 kg heroïne in beslag genomen, een stijging met meer dan 1000% in vergelijking met het voorgaande jaar. Deze stijging is te wijten aan een zeer grote vangst van 865 kg afkomstig uit Mozambique en bestemd voor Nederland (Ovaere, persoonlijke mededeling). Een verontrustende vaststelling is de tienvoudige stijging van de in beslag genomen hoeveelheden methamfetamine. Methamfetamine was jarenlang nagenoeg afwezig op de Belgische drugsmarkt. Maar deze laatste cijfers wijzen op een toename van de beschikbaarheid. Het is momenteel niet duidelijk of deze gesynthetiseerde methamfetamine bestemd was voor gebruik op de Belgische markt of voor de export. De hoeveelheid in beslag genomen amfetamine is meer dan verdrievoudigd (54 kg in 2012 ten opzichte van 178 kg in 2013). Er was ook een stijging van 38% in het aantal in beslag genomen ecstasytabletten. Deze ontwikkelingen zijn een logisch gevolg van de aanzienlijke stijging van het aantal in beslag genomen productielaboratoria voor synthetische drugs (Tabel 10.4). In vergelijking met andere Europese landen blijft de aanwezigheid van LSD in België anekdotisch, althans te oordelen naar de in 2013 in beslag genomen hoeveelheden. Bovendien blijft de totale hoeveelheid in beslag genomen LSDblotters dalen met de jaren. Er was ook een daling in de hoeveelheid in beslag genomen GHB. De hoeveelheid in beslag genomen khatplanten bleef ongeveer hetzelfde.
10. De drugsmarkt
Voor cocaïne was de in beslag genomen hoeveelheid in 2013 beduidend lager dan in 2012. Dat moet ook in perspectief geplaatst worden, omdat een zeer grote vangst in 2012 verantwoordelijk was voor de grote hoeveelheid in beslag genomen cocaïne. De totale hoeveelheid in beslag genomen cocaïne is vergelijkbaar met de voorgaande jaren vóór 2012. In 2013 bedroeg de grootste cocaïnevangst 353 kg, afkomstig uit Chili (Ovaere, persoonlijke mededeling).
171
Tabel 10.2 | Totale hoeveelheid inbeslaggenomen drugs opgesplitst naar substantie tussen 2007 en 2013 Drugsoort Hasj Marihuana Cannabisplanten Heroïne Cocaïne Amfetamine Methamfetamine Ecstasy-achtige stoffen LSD GHB* Khat
Eenheid kg kg stuks* kg kg kg kg
2007 58.544 12.732 148.251 548 2.470 483 .
2008 1.529 4.891 177.190 63 3.851 411 .
2009 18.659 4.486 272.714 275 4.605 49 .
2010 3.153 5.208 312.528 386 6.844 362 39
2011 5.020 6.095 337.955 140 7.999 112 2
2012 1.338 5.635 330.675 112 19.178 54 3
2013 4.274 14.882 396.758 1.182 6.486 178 38
tabletten stuks* liter kg
541.245 1 . .
162.821 . . .
31.025 . 104 1.685
32.954 3.924 24 1.018
64.384 838 82 1.128
26.874 225 76 1.298
37.152 121 45 1.149
* Wijziging van de methodiek: sinds 2008 wordt de capaciteit van cannabisplantages gemeld in plaats van de werkelijke inbeslagname, en de rapportage van de plantages gebeurt rechtstreeks aan de DGJ-DJP in plaats van via de GND. De gegevens uit 2006 en 2007 zijn minder betrouwbaar. ** GHB en Khat worden sinds 2009 alleen gecontroleerd door BMCDDA
10. De drugsmarkt
Bron: Federale politie
172
Naast de in beslag genomen hoeveelheden van de meer klassieke illegale stoffen werd ook een inbeslagname van 4 ton mCPP gemeld. Deze lading was bestemd voor een bedrijf dat niet over de vereiste documenten beschikte voor de invoer van mCPP (mCPP kan ook worden gebruikt voor de productie van trazodon, een geregistreerd antidepressivum). In de afgelopen jaren ontving dit bedrijf reeds 13 leveringen (van 3 tot 7 ton) (Ovaere, persoonlijke mededeling). Elk jaar worden zeer grote hoeveelheden NPS in beslag genomen in België, voornamelijk afkomstig van China en bestemd voor een ander EU-land. In 2013 werd bijvoorbeeld bijna 12 kg JWH-018, een synthetische cannabinoïde, in beslag genomen. Andere synthetische cannabinoïden, zoals 5F-AKB48 (1 kg), 5F-UR144 (20 kg) en AM-2201 (1 kg) werden ook in beslag genomen. Ook 4,5 kg ketamine en 2,3 kg Ayahuasca plantmateriaal werden in 2013 in beslag genomen.
3.2. Hoeveelheden en aantallen van precursoren gebruikt bij de vervaardiging van illegale drugs Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAMHP) heeft samen met de federale politiediensten informatie verschaft met betrekking tot drugsprecursoren in België. De meeste in beslag genomen precursoren in 2013 en de grootste hoeveelheden afkomstig uit China waren bestemd voor Nederland. Andere hoeveelheden waren in beslag genomen productielaboratoria voor synthetische drugs en/of laboratoria voor de omzetting van pre-precursoren (zie ook paragraaf 3.3). Tabel 10.3 geeft een overzicht van drugsprecursoren die in de periode 2011-2013 in beslag werden genomen.
In april hebben de douanediensten in de haven van Antwerpen 4 ton APAAN in beslag genomen. De container kwam uit China en was bestemd voor Nederland. In juli werd opnieuw 1.120 kg in beslag genomen. Andere inbeslagnames van APAAN gebeurden in conversielaboratoria of in laboratoria voor amfetamineof ecstasyproductie (Ovaere, persoonlijke mededeling). Dat bevestigt dat de meeste illegale amfetaminelaboratoria in België in 2013 APAAN gebruikten als een pre-precursor. We moeten opmerken dat de Europese reglementering APAAN heeft vermeld als een gecontroleerde precursor sinds het einde van 2013 (EUverordeningen 1258/2013 en 1259/2013). Daarom wordt verwacht dat de illegale drugsproducenten zich zullen wenden tot andere niet-gecontroleerde (pre-)precursoren om de drugs- en precursorwetten te ontlopen zodra de huidige voorraad APAAN van de leveranciers is uitverkocht. In 2013 is een aanzienlijke hoeveelheid (iso)safrol ontdekt in het grootste synthetische drugslaboratorium dat ooit in België in beslag werd genomen (zie ook paragraaf 3.3). De 720 liter van dit product zijn bedoeld als preprecursoren voor PMK, dat op zijn beurt de directe precursor is voor MDMA, het hoofdbestanddeel van ecstasytabletten. Bovendien werden in de haven van Antwerpen 2 containers uit China in beslag genomen met een totale inhoud van 45.838 kg methylamine, een reagens voor de synthese van MDMA (Ovaere, persoonlijke mededeling).
10. De drugsmarkt
We zien een daling in de hoeveelheid in beslag genomen 1-fenyl-2-propanon (benzylmethylketon, BMK), de directe precursor voor amfetaminesynthese: in 2013 werd slechts 40 liter in beslag genomen. Dat kan erop wijzen dat deze precursor steeds minder wordt gebruikt voor de productie van amfetaminen. In het licht van de dalende hoeveelheden in beslag genomen BMK verdient de drastisch stijgende hoeveelheid APAAN die in 2013 in beslag werd genomen in België bijzondere aandacht.
173
Tabel 10.3 | Hoeveelheid inbeslaggenomen precursoren tussen 2011 en 2013 Substantie 1-fenyl-2-propanon (BMK) Fenyl-2- nitropropeen N-methyl-L-alanine Formamide Mierenzuur Natriumhydroxide (Iso)safrol Gamma-butyro-lacton (GBL) Alfa-fenylacetoacetonitril (APAAN) Methylamine Piperonylmethylketon (PMK)
Eenheid liter kg kg liter liter kg liter liter kg kg liter
2011 . 1 . 15 265 896,5 9.000 30 10 . .
2012 503 . 1.150 . . 5.875 . 9 8.763 . .
2013 40 . . . . . 720 7,5 5.392 45.838 2.781
Bron: FAMHP, data 2011-2014, persoonlijke mededeling; Ovaere, persoonlijke mededeling, 2014
10. De drugsmarkt
3.3. Aantal ontmantelde drugsproductielocaties, beschrijving van de productiemethoden en precieze aard van de illegale drugs die er werden vervaardigd
174
Zoals hierboven vermeld, en zoals ons buurland Nederland, is België een bekend productieland voor synthetische drugs en cannabis. Sinds de jaren 2000 zijn georganiseerde criminele netwerken actief in de Belgisch-Nederlandse grensstreek om synthetische laboratoria op te zetten, soms gecombineerd met cannabisteelt (Smet et al., 2013). De verschillende stappen van de productie zijn vaak over de twee buurlanden verdeeld (Ovaere, persoonlijke mededeling). De mogelijkheid van de criminele organisaties om de verschillende drugsproductiestadia te scheiden maakt de rechtshandhaving bijzonder moeilijk. Toch worden elk jaar een aantal illegale ecstasy- of amfetaminelaboratoria opgedoekt. Er worden ook andere vormen van illegale drugslaboratoria gevonden. Tabel 10.4 geeft een overzicht van ontmantelde synthetische drugslabo’s in de periode 2007-2013.
Tabel 10.4 | Aantal en type van synthetische drugslabo’s ontmanteld door de Belgische politie diensten tussen 2007 en 2013 Type labo Labo's voor synthetische drugs Amfetaminen Methamfetamine APAAN-conversielabo MDMA MDMA + amfetamine + APAANconversie Amfetamine + APAAN-conversie LSD GHB DMT Onbekende / niet-gespecificeerde combinaties Andere Creatie van tabletten Productie van NPS Totaal
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
3 . . .
3 . . 1
1 . . .
4 . . .
1 1 . 1
. . 2 1
2 . 1 2
. . 1 . .
. . . 1 .
. . 1 . .
. . . 2 .
. . . . .
. . . 2 .
2 4 . 2 1
4
.
.
.
.
.
2
. . 8
1 . 6
. . 2
. . 6
. . 3
1 1 7
. . 16
Terwijl het aantal in beslag genomen drugslabo’s de voorbije jaren veeleer stabiel bleef, werd in 2013 een aanzienlijke stijging vastgesteld van het aantal in beslag genomen synthetische drugsproductielaboratoria (pre-precursorconversielabo’s inbegrepen). Er werden 16 productielocaties (3 gedeeltelijk gedemonteerd) en 2 locaties voor de opslag van producten of materialen gevonden, tegenover slechts 7 laboratoria in 2012 (Ovaere, persoonlijke mededeling). De meest gemediatiseerde gevallen waren 2 productiesites van uitzonderlijke capaciteit (Ovaere, persoonlijke mededeling): 1 actieve site en 1 niet-actieve site. Na chemische analyse werden verschillende stoffen zoals isosafrol (precursor voor PMK), PMK (precursor voor MDMA), MDMA, APAAN (precursor voor BMK), BMK (precursor voor amfetaminen), amfetaminen en zelfs sporen van methamfetamine (geproduceerd uit BMK) aangetroffen. Ook het vermelden waard, is de inbeslagname van een MDMA-laboratorium met een grootschalige productiecapaciteit geschat op 179 kg MDMA per batch. Dit vertegenwoordigt een mogelijkheid van meer dan een miljoen ecstasytabletten per productiegang (Ovaere, persoonlijke mededeling).
10. De drugsmarkt
Bron: Ovaere, Persoonlijke communicatie, 2014
175
In 2012 zagen we de opkomst van de APAAN- / BMK-conversielaboratoria. Dat fenomeen nam toe in 2013. De laboratoria voor de productie van amfetaminen en de conversie van APAAN in BMK vertegenwoordigen het grootste aantal ontmantelde laboratoria. Vermeldenswaard is dat de opstelling van deze laboratoria opvallend professioneel was en een enorme productiecapaciteit had. De MDMA-productie heeft in België een industrieel niveau bereikt. Het vroegere gebrek aan precursoren, in casu PMK, is duidelijk opgelost door het gebruik van alternatieve precursoren. Momenteel wordt PMK gesynthetiseerd uit preprecursoren zoals safrol en PMK-glycidaat (vergelijkbaar met de APAAN-BMKconversie voor amfetaminesynthese). Deze vernieuwde beschikbaarheid van MDMA-precursoren is een bijkomende indicatie voor een herstellende markt en kan bijdragen aan de hogere gemiddelde concentraties van MDMA die in ecstasytabletten op de Belgische markt worden aangetroffen. Het gevolg was dat in 2013 veel meer vroegtijdige waarschuwingen zijn uitgestuurd met betrekking tot hooggedoseerde MDMA-tabletten (zie ook hoofdstuk 7, paragraaf 2.2).
10. De drugsmarkt
Het gerapporteerde aantal GHB-productielabo’s is hoogstwaarschijnlijk een onderschatting aangezien veel GHB in zogenaamde “keukenlaboratoria” wordt geproduceerd. Deze “pop-uplabo’s” zetten butyrolacton om in GHB door middel van alkalinehydrolyse. Voor de synthese hiervan is geen geavanceerd materiaal nodig (Ovaere, persoonlijke mededeling).
176
Net zoals met synthetische drugs is Nederland onlosmakelijk verbonden met de meeste gevallen met een commercieel karakter met betrekking tot de productie van cannabis. Het materiaal voor de teelt wordt vaak gekocht in Nederlandse growshops (Decorte and Paoli, 2014; Vanhove et al., 2014). De ontdekte plantages worden ook vaak in verband gebracht met personen die banden hebben met Nederland of zelfs met Nederlandse criminele ondernemers (Vanhove et al., 2014). Bovendien stijgen de banden met Nederland naarmate de plantagegrootte toeneemt (Ovaere, persoonlijke mededeling). In België geproduceerde cannabisgewassen, vooral grootschalige / industriële producties, zijn meestal bestemd voor export naar de Nederlandse markt (Decorte and Paoli, 2014). Paradoxaal genoeg reizen veel Belgen naar Nederland om cannabis te kopen en het terug naar België te brengen. Een (overdekte) cannabisplantage genereert meestal gemiddeld 575 g cannabis/ m² (Smet et al., 2013). De meeste van deze plantages (57,4%) kunnen worden gecategoriseerd als micro- of miniplantages en bevatten minder dan 50 planten. Hoewel niet al deze telers cannabis kweken om commerciële redenen, heeft onderzoek aangetoond dat zelfs kleinschalige plantages hoge winsten kunnen genereren (Decorte and Paoli, 2014; Vanhove et al., 2014).
Uit de gegevens in Tabel 10.5 blijkt dat de Belgische cannabisproductiecapaciteit in 2013 is blijven stijgen. In vergelijking met 2012 is het aantal in beslag genomen plantages gestegen met ongeveer 10% (van 1.111 plantages naar 2012 tot 1.212 plantages in 2013). Vergeleken met 2012 werd een toename van het aantal micro-, mini-, middelgrote en industriële plantages vastgesteld. Tabel 10.5 | Aantal inbeslaggenomen cannabisplantages, per plantagegrootte, 2008-2013 Plantagegrootte* Micro Mini Klein Middelgroot Groot Industrieel Totaal (met info) volgens grootte Geen info*** Totaal
N 136 219 125 58 63 45 646 20 666
2008 %** 21,1 33,9 19,3 9,0 9,8 7,0 100
N 138 227 161 73 67 71 737 1 738
2009 %** 18,7 30,8 21,8 9,9 9,1 9,6 100
N 211 312 165 94 104 82 968 11 979
2010 %** 21,8 32,2 17,0 9,7 10,7 8,5 100
N 190 376 187 101 119 88 1.061 9 1.070
2011 %** 17,9 35,4 17,6 9,5 11,2 8,3 100
N 172 453 166 89 142 83 1.105 6 1.111
2012 %** 15,6 41,0 15,0 8,0 12,9 7,5 100
N 228 465 156 119 141 98 1.207 5 1.212
2013 %** 18,9 38,5 12,9 9,9 11,7 8,1 100
* Micro: 2-5 planten: Mini 6-49 planten; Klein: 50-249 planten; Middelgroot: 250-499 planten; Groot: 500-999 planten; Industrieel: > 1000 planten ** Percentage gebaseerd op het totale aantal plantages met bekende grootte *** Inclusief versnijdingslocaties van cannabis en andere plantages met onbekende grootte Sinds 2008 wordt de capaciteit van cannabisplantages gemeld in plaats van de werkelijke inbeslagneming; de rapportage van de plantages gebeurt rechtstreeks aan de DGJ-DJP in plaats van via de GND. Voor 2007 kunnen de correcties op de capaciteit van plantages slechts worden uitgevoerd voor een deel van de plantages. Bron: Ovaere, Persoonlijke mededeling, 2014
177
4. Prijs / zuiverheid 4.1. Prijs van illegale drugs in de retail en de groothandel In België wordt de informatie over de straatprijzen van drugs in zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap verzameld door de federale politiediensten. Deze gegevens worden verkregen tijdens ondervragingen van (vermoedelijke) drugsdealers en gebruikers. Een overzicht van de gemelde gemiddelde, minimale en maximale prijzen per drugstype en regio is weergegeven in de Tabellen 10.6 tot 10.10 voor de periode 2008 tot 2013. Ook Eurotox verzamelt informatie over de straatprijzen van drugs in de Franse Gemeenschap met behulp van enquêtes. Aangezien er geen significant verschil is waargenomen met de federale politiegegevens, worden deze gegevens hier niet afzonderlijk getoond. De gemiddelde verkoopprijzen voor cannabisproducten voor de periode 20082013 worden weergegeven in Tabel 10.6. Afhankelijk van de regio varieerde de gemiddelde prijs voor 1 gram cannabis tussen de € 8 en € 9,5 in 2013. Deze waarden zijn vrijwel gelijk aan het voorgaande jaar. Hetzelfde geldt voor hasj: de gemiddelde prijs was € 9 tot € 10 per gram. Tabel 10.6 | Prijs van cannabis op straat (euro), 2008-2013
Hasj per gram Federale Politie, Franse 7,9 3,0 Gemeenschap Federale Politie, Vlaamse 6,8 3,0 Gemeenschap Marihuana per gram 178 Federale Politie, Franse 8,1 3,0 Gemeenschap Federale Politie, Vlaamse 5,9 2,6 Gemeenschap
max
min
gem.
2013 max
min
gem.
2012 max
min
gem.
2011 max
min
gem.
2010 max
min
gem.
2009 max
min
gem.
2008
15,0 7,5 4,0 12,0 7,0 3,0 15,0 6,7 2,0 25,0 9,3 2,5 18,4 10,0 3,0 20,0
12,0 6,5 5,0 10,0 7,5 5,0 10,0 7,4 2,0 25,0 8,6 2,5 18,4 9,0
3,0 20,0
25,0 6,9 3,3 12,0 8,2 5,0 12,5 8,0 2,5 16,7 8,9 1,8 25,0 9,5 2,75 20,0
10,0 7,4 3,0 12,5 6,4 2,8 10,0 6,9 2,5 16,7 8,9 1,8 25,0 8,0 2,75 20,0
Bron: Federale politie: Ovaere, persoonlijke mededeling
Heroïneprijzen op straat tussen 2008 en 2013 worden weergegeven in Tabel 10.7. In 2013 varieerden de gemiddelde prijzen voor heroïne sterk in de verschillende delen van het land. Er is geen significant verschil in vergelijking met de voorgaande jaren. De prijzen varieerden tussen de € 25,5 en de € 31,3 per gram. Tabel 10.7 | Prijs van heroïne op straat (euro), 2008-2013
max
min
gem.
2013 max
min
gem.
2012 max
min
gem.
2011 max
min
gem.
2010 max
min
gem.
2009 max
min
gem.
2008
Heroïne niet gespecificeerd per gram Federale Politie, Franse 23,9 5,0 50,0 24,4 10,0 50,0 24,2 8,0 50,0 29,7 7,0 100,0 27,3 6,0 100,0 25,5 7,4 125,0 Gemeenschap Federale Politie, Vlaamse 25,2 12,0 40,0 22,7 10,0 40,0 23,8 9,0 62,5 30,0 7,0 100,0 28,3 6,0 100,0 31,3 7,4 125,0 Gemeenschap Bron: Federale politie: Ovaere, persoonlijke mededeling
10. De drugsmarkt
Retailprijzen voor cocaïne worden weergegeven in Tabel 10.8. Gemiddelde prijzen varieerden van € 49 per gram in de Vlaamse Gemeenschap tot € 67 per gram in de Franse Gemeenschap. Voor crackcocaïne zijn geen prijsgegevens beschikbaar omdat het bijna nooit wordt aangetroffen, behalve in sommige grootsteden zoals Antwerpen en Brussel. Ten opzichte van het voorgaande jaar is een prijsstijging van 10% vastgesteld voor cocaïne in de Franse Gemeenschap. De prijzen in de Vlaamse Gemeenschap bleven ongewijzigd. Een verklaring voor de lagere cocaïneprijzen in de Vlaamse Gemeenschap kan de aanwezigheid van de haven van Antwerpen in Vlaanderen zijn, die de belangrijkste bron is voor cocaïne die België binnenkomt. Dat kan eventueel gepaard gaan met een verhoogde aanvoer van cocaïne in die regio met de lagere prijzen tot gevolg. Tabel 10.8 | Prijs van cocaïne op straat (euro), 2008-2013
max
179
min
gem.
2013 max
min
gem.
2012 max
min
gem.
2011 max
min
gem.
2010 max
min
gem.
2009 max
min
gem.
2008
Cocaïne per gram Federale Politie, Franse 47,8 5,0 87,0 52,8 10,0 100,0 52,2 30,0 100,0 51,8 20,0 100,0 60,9 20,0 125,0 67,0 14,3 133,3 Gemeenschap Federale Politie, Vlaamse 50,8 30,0 70,0 48,9 15,0 70,0 49,1 30,0 100,0 56,0 20,0 100,0 51,6 20,0 125,0 49,0 14,3 133,3 Gemeenschap Bron: Federale politie: Ovaere, persoonlijke mededeling
Tabel 10.9 geeft retailprijzen voor amfetamine, of “speed” zoals het in België wordt genoemd. Een lichte stijging van de prijzen werd vastgesteld in de Franse Gemeenschap (van € 9,8 per gram in 2012 naar € 10,5 per gram in 2013), terwijl een zeer lichte, te verwaarlozen daling werd gezien in de Vlaamse Gemeenschap (van € 8,4 per gram in 2012 naar € 8,2 per gram in 2013). Maar de vastgestelde maximumprijzen daalden met 20%. Er werd een prijsverschil vastgesteld tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Het feit dat de meeste amfetaminelaboratoria in de Vlaamse Gemeenschap worden aangetroffen, kan een kortere aanvoerroute in de Vlaamse Gemeenschap suggereren, mogelijk met een lagere prijs tot gevolg. Tabel 10.9 | Prijs van amfetamine op straat (euro), 2008-2013
max
min
gem.
2013 max
min
gem.
2012 max
min
gem.
2011 max
min
gem.
2010 max
min
gem.
2009 max
min
gem.
2008
Amfetamine per gram Federale Politie, Franse 6,6 1,5 10,0 10,9 2,8 25,0 9,1 2,5 10,0 8,4 3,0 16,7 9,8 3,0 25,0 10,5 3 20 Gemeenschap Federale Politie, Vlaamse 8,7 3,5 20,0 8,1 5,0 12,0 8,4 2,5 15,0 7,5 3,0 16,7 8,4 3,0 25,0 8,2 3 20 Gemeenschap
10. De drugsmarkt
Bron: Federale politie: Ovaere, persoonlijke mededeling
180
De evolutie van de retailprijzen voor ecstasytabletten en LSD-blotters tussen 2008 en 2013 wordt weergegeven in Tabel 10.10. Prijzen zijn opgegeven per stuk (per tablet of papiertrip). De prijs van LSD is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de voorgaande jaren. Het is echter opmerkelijk dat de gemiddelde prijs voor één ecstasytablet in de Franse Gemeenschap is gedaald van € 5,8 naar € 4,6 per tablet. De prijzen in de Vlaamse Gemeenschap bleven ongewijzigd en ook de minimum- en maximumprijzen zijn helemaal niet veranderd. Als we dit in achting nemen, samen met gegevens over de inbeslagnames en de zuiverheid (zie 4.2), zien we de laatste jaren eens te meer een bevestiging van het herstel – of zelfs de bloei – van de ecstasymarkt in België.
Tabel 10.10 | Prijs van ecstasy en LSD op straat (euro), 2008-2013
Ecstasy per tablet Federale Politie, Franse 4,1 1,1 10,0 4,1 1,2 10,0 5,2 2,0 10,0 4,6 2,0 10,0 5,8 1,0 10,0 Gemeenschap Federale Politie, Vlaamse 3,2 1,8 5,0 3,5 1,0 8,0 3,4 1,0 10,0 4,5 2,0 10,0 4,5 1,0 10,0 Gemeenschap LSD per dosis Federale Politie, Franse 8,3 6,5 10,0 . . . . . . . . . 10,0 3,0 10,0 Gemeenschap Federale Politie, Vlaamse . . . 10,0 10,0 10,0 12,0 12,0 12,0 11,8 7,0 15,0 10 3,0 10,0 Gemeenschap
max
min
gem.
2013 max
min
gem.
2012 max
min
gem.
2011 max
min
gem.
2010 max
min
gem.
2009 max
min
gem.
2008
4,6 1,5 10
4,4 1,5 10
10 10 12
10 10 12
Bron: Federale politie: Ovaere, persoonlijke mededeling
De gemiddelde concentraties van de meest voorkomende illegale drugs (cannabis, amfetamine, MDMA, cocaïne en heroïne) op de Belgische drugsmarkt tussen 2002 en 2013 worden weergegeven in de Figuren 10.1, 10.2 en 10.3. De gegevens met betrekking tot de samenstelling en de zuiverheid van de klassieke illegale drugs in omloop op de Belgische drugsmarkt worden verschaft door het Belgische Early Warning System on Drugs (BEWSD), dat een database heeft van alle gerapporteerde geanalyseerde drugsstalen in België. De drugsstalen worden meestal verzameld na inbeslagname door de politie of de federale douane, en ze worden geanalyseerd door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC). In een minderheid van de gevallen worden de drugstalen ingediend via kleinschalige lokale drugstestprojecten in de regio Brussel (Modus Vivendi). Sommige onderzoeksprojecten zijn ook gericht op de analyse van de inhoud van de drugs die op straat circuleren (bijvoorbeeld de analyse van de inhoud van ‘amnesty bins’ op dancefestivals). Van de politie-inbeslagnames worden de resultaten van zowel grootschalige als kleinschalige inbeslagnames gemeld. Bij de interpretatie van deze resultaten is voorzichtigheid geboden omdat politie-inbeslagnames vaak grotere, zuiverdere drugsinbeslagnames zijn. Dat kan resulteren in een mogelijke overschatting van de zuiverheid van de drugs in België, vooral drugs die kunnen worden versneden of verontreinigd (poeders zoals cocaïne en heroïne).
10. De drugsmarkt
4.2. Zuiverheid/sterkte van illegale drugs
181
Zoals duidelijk geïllustreerd in Figuur 10.1 zijn er de laatste 4 jaar geen grote veranderingen in de concentratie van tetrahydrocannabinol (THC, het actieve bestanddeel in cannabis) voor marihuana of hasj. Voor marihuana was de gemiddelde THC-concentratie in 2013 10,4%, en dus niet significant verschillend van de gemiddelde concentratie in 2012 (13,1%). Er werden ook geen significante verschillen gevonden in de maximale of minimale concentratie ten opzichte van het voorgaande jaar. Voor hasj werd een piek van 17,2% THC waargenomen in 2012. In 2013 was het gemiddelde THC-gehalte in hasj ook lager, bijna tot het oude niveau (15%). De waargenomen maximale THCconcentraties in hasj waren lager in 2013, vergeleken met 2012. Figuur 10.1 | Gemiddelde THC concentratie (%) in cannabisstalen (marihuana en hasj), 2002-2013 70
182
Zuiverheid/sterkte (% THC)
50 40 30 20
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0
2003
10 2002
10. De drugsmarkt
60
Marihuana Hasj Bron: BEWSD databank. Foutbalken geven de maximale waargenomen concentraties aan
Zoals al meerdere malen is vermeld, wijzen meerdere factoren op een heropleving van de ecstasymarkt na een duidelijke daling in de periode 2005-2008. Sinds 2009 is de gemiddelde hoeveelheid MDMA in ecstasytabletten blijven stijgen om in 2013 een nieuw record te bereiken (128,6 mg MDMA-base per tablet). Ook de maximale gevonden hoeveelheid in een ecstasytablet was de hoogste die ooit in België is aangetroffen (221 mg MDMA-base per tablet in 2013). Deze trend is alarmerend, vooral omdat ze ook is waargenomen in onze buurlanden Frankrijk en vooral Nederland. Het lijkt erop dat de ecstasymarkt in België en
Nederland grotendeels identiek is. In 2013 zijn er verschillende waarschuwingen uitgestuurd voor zeer hoog gedoseerde MDMA-tabletten (zie hoofdstuk 7, paragraaf 2.2). In Nederland zijn tabletten gevonden die nog meer dan 250 mg MDMA-base bevatten. Voor jonge gebruikers of eerstekeergebruikers kan een dergelijke dosis gemakkelijk toxiciteitssymptomen teweegbrengen, zeker in combinatie met bijvoorbeeld dehydratatie in feestmilieus. Het BEWSD heeft zijn partners grondig gewaarschuwd over dit fenomeen. De schadebeperkende diensten in België zijn zich terdege bewust van deze veranderende ecstasymarkt. Ondanks de snelle maatregelen om zowel veldwerkers als gebruikers te waarschuwen, stierven in België (en Nederland) verschillende mensen aan de gevolgen van de consumptie van zeer hoog gedoseerde ecstasytabletten of tabletten die verontreinigd waren met andere stoffen, bijvoorbeeld PM(M)A. Een relatief nieuw fenomeen is de verschijning van MDMA op de drugsmarkt in kristal- of poedervorm (slangwoord: “Molly” of “sand”). Zoals de meeste geneesmiddelen in poedervorm of kristallijne vorm wordt deze MDMA per gram verkocht. De gerapporteerde gemiddelde zuiverheid voor MDMA-poeder in 2013 was volledig vergelijkbaar met de zuiverheid in 2012 (61,4%). De steekproefomvang bedroeg echter maar 13 stalen. Figuur 10.2 | Gemiddelde MDMA concentratie (mg) in ecstasy tabletten tussen 2002 en 2013
10. De drugsmarkt
180 160 140 120 100 80 60 40
183 2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0
2003
20 2002
MDMA concentratie in ecstasy tabletten (mg MDMA base per tablet)
200
Bron: BEWSD databank. Foutbalken geven de maximale waargenomen concentraties aan
De trend van de laatste drie jaar met betrekking tot de zuiverheid van amfetaminepoeders in België werd opnieuw bevestigd in 2013: de zuiverheid
van de in beslag genomen amfetaminestalen gaat sterk naar beneden. In 2012 waren de gemiddelde zuiverheidswaarden nog 19,4%, tegenover een gemiddelde zuiverheid van maar 16,6% in 2013. Ook de maximale zuiverheidswaarde daalde van 86,8% in 2012 naar 71,2% in 2013. 4-methylamfetamine (4-MA) blijft een belangrijke verontreiniger op de Belgische amfetaminemarkt (zie 4.3.2.). Wat betreft de zuiverheid van cocaïnestalen werd geen significant verschil waargenomen tussen de gemiddelde cocaïneconcentratie in 2012 en 2013 (respectievelijk 59,1% en 57,8%, het aantal verzamelde geanalyseerde stalen was vergelijkbaar: ~350). In vergelijking met andere EU-landen blijft de zuiverheid van cocaïne in België zeer hoog. Ook de hoogst gemelde concentraties zijn hoog (88,6%), maar aanzienlijk lager dan die in 2011 en 2012 (respectievelijk 98,19% en 100%). We moeten erop wijzen dat in 2011 en 2012 grote inbeslagnames van (zuiverdere) cocaïne zijn gebeurd, die de resultaten kunnen vertekenen.
100 90 80 70 60 50 40 30 20
Cocaïne
Héroïne
Amfetamine
Bron: BEWSD databank. Foutbalken geven de maximale aangetroffen concentraties aan
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0
2003
10 2002
184
Figuur 10.3 | Gemiddelde zuiverheid (%) van cocaïne, heroïne en amfetamine tussen 2002 en 2013
Gemiddelde zuiverheid (%)
10. De drugsmarkt
In tegenstelling tot de cocaïnemarkt blijft de zuiverheid van drugs op de heroïnemarkt slecht. De gemiddelde zuiverheid van heroïne was hoger in 2013 ten opzichte van 2012 (18,7% zuiverheid in 2013 ten opzichte van 13,3% in 2012), maar is nog steeds lager dan de zuiverheidswaarden van 2011 (21,1%). De maximale verkregen waarde was vergelijkbaar met de voorgaande jaren (66,2%).
4.3. Samenstelling van illegale drugs en drugstabletten Vergelijkbaar met de verkregen informatie over drugszuiverheid in paragraaf 4.2 is via de database van BEWSD ook informatie beschikbaar over de specifieke samenstelling van in beslag genomen drugsstalen (tabletten, poeders en vloeistoffen).
4.3.1. Tabletten Vergeleken met 2012 steeg de hoeveelheid in beslag genomen tabletten die alleen MDMA-achtige stoffen bevatten. De meeste tabletten die als MDMA werden verkocht, bevatten in werkelijkheid enkel MDMA als actieve component. In 2013 werden maar 3 tabletten met amfetamine geanalyseerd. Figuur 10.4 geeft een overzicht van de inhoud van de tabletten die in beslag werden genomen als illegale drugstabletten in de periode 2008-2013. Figuur 10.4 | Samenstelling van illegale drugstabletten tussen 2008 en 2013 100
Overige
90
andere gecontroleerde stoffen
80 70 % 50 40
enkel (meth)amfetamine
30
enkel MDMA-achtige stoffen
20 10 0
2008
2009
2010
2011
2012
2013
1 Geregistreerde drugs zijn stoffen die onder controle staan van het VN-Verdrag van 1971 inzake psychotrope stoffen Lijsten I en II, en van de Europese wetgeving (besluiten van de Raad). 2 De categorie ‘MDMA-achtige stoffen (als enige geregistreerde stoffen)’ verwijst naar tabletten met MDMA en/of andere MDMA-achtige stoffen (MDEA, MDA) als de enige geregistreerde stoffen, samen met of zonder niet-geregistreerde stoffen (bv. mCPP, cafeïne). 3 De categorie ‘(meth)amfetamine (als enige geregistreerde stoffen)’ betreft tabletten met alleen amfetamine en/of methamfetamine, met of zonder niet-geregistreerde stoffen (bv. mCPP, cafeïne). 4 De categorie ‘MDMA-achtige stoffen en (meth)amfetamine (als enige geregistreerde stoffen)’ betreft tabletten met alleen MDMA-achtige stoffen en amfetamine en/of methamfetamine, met of zonder nietgeregistreerde stoffen (bv. mCPP, cafeïne). 5 De categorie ‘Andere (geregistreerde stoffen)’ betreft tabletten met andere geregistreerde stoffen (dan MDMA-achtige stoffen of (meth) amfetamine), alleen of in combinatie met MDMA-achtige stoffen en/ of (meth) amfetamine, samen met of zonder niet-geregistreerde stoffen (bv. mCPP, cafeïne, DOB). 6 De categorie ‘Overige’ verwijst naar tabletten die in beslag werden genomen als illegale drugstabletten maar die geen van de geregistreerde stoffen bevatten onder het VN-Verdrag van 1971 inzake psychotrope stoffen Lijsten I en II of onder de Europese wetgeving (besluiten van de Raad). Bron: BEWSD databank
10. De drugsmarkt
MDMA-achtig +(meth)amfetamine
60
185
In beslag genomen tabletten die geen psychotrope stoffen bevatten (bijvoorbeeld tabletten met alleen lactose of inerte vulstoffen), werden niet opgenomen in deze berekeningen. Zij werden ook niet opgenomen in de categorie ‘Overige’. Een gedetailleerde beschrijving van de samenstelling van de tabletten in de categorie “Overige” wordt weergegeven in Figuur 10.5. Figuur 10.5 | Beschrijving van de tabletten die tot de categorie ‘overige’ behoren 100 enkel mCPP
90 80
mCPP in combinatie
70
andere psychoactieve stoffen
60 % 50
enkel niet-actieve stoffen
40 30 20 10 0
2008
2009
2010
2011
2012
2013
10. De drugsmarkt
De categorie “Andere psychoactieve stoffen” omvatte meestal benzodiazepinen, antidepressiva, hormonen, tramadol en sulpiride Bron: BEWSD databank, 2014
186
De categorie ‘Overige’ bestaat meestal uit tabletten die geen illegale psychoactieve drugs bevatten, maar andere psychoactieve stoffen zoals geneesmiddelen. In de categorie “andere psychoactieve stoffen” werden veel (namaak)benzodiazepinen en stimulerende middelen op voorschrift, zoals methylfenidaat, aangetroffen. In vergelijking met de voorgaande jaren werden er geen echte verschillen vastgesteld in de samenstelling van de categorie ‘Overige’, met uitzondering van een kleine daling in het aantal tabletten met mCPP. Er werd ook een aanzienlijke hoeveelheid tabletten geanalyseerd die farmaceutisch actieve maar niet psychoactieve stoffen bevatten. Daarin zaten overwegend hormonale middelen zoals clenbuterol, methandrostenolon en oxymetholon. Ook (namaak)tabletten met stoffen voor de behandeling van erectiestoornissen werden aangetroffen, zoals sildenafilcitraat en derivaten.
4.3.2. Andere productsoorten Een overzicht van de vervalsmiddelen / versnijdingsmiddelen en hun gemiddelde concentratie in in beslag genomen en geanalyseerde amfetamine-, cocaïne- en heroïnepoederstalen is weergegeven in Tabel 10.11. Net als in de voorgaande jaren blijft amfetamine de minst zuivere drug in België. Ook in 2013 werd 4-methylamfetamine (4-MA) vaak aangetroffen als contaminant voor amfetamine (12% van de geteste stalen). De aanwezigheid van deze stof in amfetaminestalen is waarschijnlijk het resultaat van een contaminatie van BMK met 4-methyl-BMK. In 2012 en 2013 zijn verschillende mensen overleden als gevolg van deze contaminatie (Blanckaert et al., 2013). De frequentie van contaminatie met 4-MA is wel lager dan vorig jaar (18% in 2012 versus 12% in 2013). De gemiddelde concentratie was ook lager dan in voorgaande jaren (1,9% versus 7,6%).
Gezien de hoge zuiverheid van cocaïne in België (zie 4.2, Figuur 10.2) is de lage concentratie van de geanalyseerde vervalsmiddelen en versnijdingsmiddelen in cocaïnestalen in België geen verrassing. In 2013 was levamisol het meest voorkomende vervalsmiddel in cocaïnestalen (aanwezig in 48% van de stalen, gemiddelde concentratie ~10%). Levamisol is wereldwijd te vinden in cocaïnestalen en wordt in het land van productie toegevoegd (vooral Latijns-Amerikaanse landen) om het gewicht te verhogen en het uitzicht van de versneden cocaïne te verbeteren. Bovendien voegt het gewicht toe aan freebase cocaïne, aangezien levamisol niet kan worden verwijderd met de zuur/ basereactie die nodig is om rookbare cocaïne of crack te produceren. Vanwege het risico op ernstige bijwerkingen (zoals agranulocytose) is de toevoeging van levamisol een probleem. Levamisol kan ook worden gemetaboliseerd tot aminorex, een relatief toxische verbinding met stimulerende eigenschappen. Cafeïne, hydroxyzine, lidocaïne en fenacetine werden ook vaak aangetroffen. Het meest gebruikte versnijdingsmiddel in heroïnestalen in België was cafeïne (aanwezig in 21% van de stalen in een gemiddelde concentratie van 20%), samen met acetaminofen (paracetamol, aanwezig in 18% van de stalen in een gemiddelde concentratie van 40%). Monoacetylmorfine (MAM), noscapine en papaverine zijn natuurlijke onzuiverheden of onzuiverheden afkomstig van het productieproces van heroïne. Ze werden in relatief lage concentraties (1 tot 10%) aangetroffen in 16 tot 20% van de geteste stalen.
10. De drugsmarkt
Andere veel voorkomende versnijdingsmiddelen in amfetaminestalen zijn cafeïne (62% van de geteste stalen, gemiddelde concentratie 53%). Hoewel 4-fluoramfetamine (4-FA) een in België reeds geregistreerde stof is, werd het meerdere malen gedetecteerd als een verontreiniger in amfetaminestalen (5 stalen, 3%, gemiddelde concentratie 3,3%). Zoals reeds vastgesteld in Nederland kan dit wijzen op een groeiende populariteit van 4-FA.
187
Tabel 10.11 | Vermengings-/versnijdingsmiddelen die in 2013 in inbeslaggenomen drugpoeders werden teruggevonden.
Drugsoort Amfetamine
Cocaïne
Heroïne
Versnijdingsmiddelen 4-methylamfetamine Cafeïne 4-Fluor-amfetamine mCPP Levamisol Cafeïne Fenacetine Hydroxyzine Lidocaïne Diltiazem Cafeïne Acetaminofen MAM Noscapine Papaverine
Stalen (N) 19 101 5 3 255 74 96 52 36 5 178 151 178 175 172
% van de stalen 12,0 62,3 3,1 1,9 48,0 14,0 18,0 10,0 7,0 1,0 21,0 18,0 21,0 21,0 20,0
Gemiddelde concentratie versnijdingsmiddel (%) 1,9 53,0 3,3 10,7 9,0 6,7 27,0 4,0 4,5 2,0 20,0 40,0 8,8 9,0 0,8
10. De drugsmarkt
Bron: FAMHP, data 2011-2013, persoonlijke mededeling; Ovaere, persoonlijke mededeling, 2014
188
5. Conclusie Het drugsaanbod naar en binnen België is vrij complex: ondanks het feit dat België een klein land is, is het van oudsher een belangrijk productieland voor cannabis en synthetische drugs (vooral amfetamine en MDMA). Ook de centrale geografische ligging in Europa in combinatie met de gemakkelijke bestaande toegangspunten zoals de grote haven van Antwerpen en de nationale luchthavens, zorgen voor een belangrijke rol in de handel van andere verdovende middelen. Zo heeft België de afgelopen twee jaar een belangrijke rol opgenomen in de verspreiding van NPS of precursorproducten van Azië naar de rest van Europa.
Een ander gevolg is de algehele kwaliteit van de drugs in België. Inzake drugszuiverheid werden in 2013 in België geen grote verschillen waargenomen ten opzichte van de voorgaande jaren. Er was geen verandering in de zuiverheid van cocaïne. Er was wel een grotere zuiverheid van de geanalyseerde heroïnestalen. Hoewel de laatste vijf jaar lichte schommelingen in de THCconcentratie van marihuana en hasj werden vastgesteld, werden in 2013 geen grote veranderingen waargenomen met betrekking tot de concentraties van werkzame bestanddelen van cannabis. Amfetamine blijft de minst zuivere drug in België. Hoewel de verontreiniger 4-methyl-amfetamine nog steeds wordt gemeld, wordt de stof steeds minder op de markt aangetroffen. Een belangrijke ontwikkeling op de amfetaminemarkt is de introductie van pre-precursoren. Aangezien de internationale regelgeving met betrekking tot drugsprecursoren strikter wordt gehandhaafd, zijn drugsproducenten gedwongen om nieuwe precursoren te vinden. In 2013 werden zeer grote hoeveelheden APAAN, een pre-precursor voor (meth) amfetamine, in beslag genomen. Ook het aantal productielaboratoria voor synthetische drugsproductie bereikte het hoogste peil ooit in 2013. Een alarmerende vaststelling op de markt van de stimulerende stoffen is de introductie van methamfetamine. Voor de eerste keer zijn aanzienlijke hoeveelheden methamfetamine in beslag genomen in België. Historisch gezien was het gebruik van methamfetamine beperkt tot Oost-Europese landen zoals Tsjechië en Slowakije. Tot nu toe bleef België gespaard van methamfetamine (ook bekend als “crystal meth”) en de sociale en nationale gezondheidsproblemen die met het gebruik ervan gepaard gaan.
10. De drugsmarkt
Als gevolg van de productiecapaciteit en de grootschalige import zijn de prijzen van drugs in België eerder laag in vergelijking met de andere EU-lidstaten (EMCDDA Europees Drugsrapport 2013 (EMCDDA, 2014)). In 2013 zijn geen significante prijsveranderingen vastgesteld ten opzichte van de voorgaande jaren. Cocaïne blijft nog steeds de duurste drug in België.
189
In termen van de sterkte en kwaliteit van drugs en gecorreleerde gezondheidsproblemen is het belangrijkste probleem in België een duidelijke heropleving van de ecstasymarkt. Na enkele jaren van lage dosissen MDMA en vele gemelde verontreinigers in ecstasypillen werd een drastische stijging vastgesteld in de concentratie van MDMA in ecstasytabletten. Behalve de toegenomen MDMA-hoeveelheden in ecstasytabletten is de samenstelling van de illegale drugstabletten nochtans niet wezenlijk veranderd ten opzichte van voorgaande jaren. Er waren minder in beslag genomen tabletten verontreinigd: de meeste als MDMA verkochte tabletten bevatten enkel MDMA als actieve component.
10. De drugsmarkt
Wat de informatie over drugszuiverheid betreft, is het belangrijk om te benadrukken dat de meeste resultaten van drugsanalyses worden verkregen via grote drugsinbeslagnames. Het is bekend dat drugs worden versneden en verontreinigd bij de overgang van de groothandel naar de retailhandel. Als zodanig kunnen deze cijfers geen betrouwbare indicator zijn van de zuiverheid van de kleinere hoeveelheden drugs die circuleren op straat. Deze laatste worden soms gemeld via het Early Warning System maar er is geen consistent systeem voor dit soort analyses. Een solide dataverzameling en een datarapportagesysteem dat alle en regelmatig uitgevoerde drugsanalyses omvat, ontbreekt nog in België maar is van cruciaal belang voor een nauwgezette monitoring van het huidige en het veranderende landschap van de Belgische drugsmarkt.
190
Dankbetuiging De auteurs willen graag Prof. dr. Verstraete, Prof. dr. Tytgat, dr. Cordonnier, Prof. dr. Lambert, Prof. dr. Martens, Prof. dr. Charlier, Prof. dr. Neels, Prof. dr. Decorte, dr. Apr. Maudens, dr. Apr. De Beer, Mevr. Maes, dr. Hogge, M. Evenepoel, M. Schrooten, M. Van Camp, M. Pire, Mevr. Ovaere, Apr. De Buck, Apr. De Clerck, Apr. Mergan, M. Van Durme en Mevr. Vander Linden bedanken voor het verstrekken van de informatie. We zijn dankbaar voor deze onontbeerlijke betrokkenheid.
AUTEURS Antoine Jérôme, Ir. volgde zijn studies voor Bio-ingenieur aan de Universiteit van Luik. Sinds 2009 werkt hij voor het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid en ontwikkelde er zijn expertise in epidemiologie en statistiek. In 2011 startte hij bij het Belgisch Monitoring Centrum voor Drugs en Drugsverslaving (BMCDDA) waar hij de coördinatie op zicht neemt over het project rond de registratie behandelingsaanvragen (TDI). Blanckaert Peter, Ph.D. behaalde na zijn Master een doctoraatstitel in Farmaceutische Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Als postdoc aan het Universitair Ziekenhuis Gent ontwikkelde hij een verder expertise in analytische, organische en radiochemie. Sinds 2012 is Peter aangesteld als de coördinator van het BEWSD, het Early Warning System van het BMCDDA. Casero Lucia startte als coördinator bij Eurotox in 2007. Naast een Master in Volksgezondheid aan de ULB-UCL, behaalde ze bijkomende certificaten in het domein van Volksgezondheid aan de University Carlos III in Madrid en het Tropisch Instituut in Antwerpen. Daarna deed ze verschillende jaren ervaring op in projectmanagement in non-profit organisaties. Ze is de vertegenwoordigende connectie tussen Eurotox, het Waalse Regionale Focal Point, en het WIV-ISP. De Ridder Karin, M.D., Ph.D. studeerde af als arts aan de KU Leuven in 2000 en werd medisch specialist in Community Health in Noorwegen in 2009. Ze heeft ervaring als huisarts en in de fysische geneeskunde/rehabilitatie, alsook administratieve ervaring bij gezondheidsorganisaties, controle van infectieziekten en environmental health. Ze behaalde haar doctoraatstitel in Volksgezondheid aan de Noorse Universiteit van wetenschap en technologie in 2014, waarna ze het team van het BMCDDA versterkte. Gremeaux Lies Ph.D. studeerde af als Master in Biologie aan de KU Leuven in 2007 en specialiseerde verder in educatieve coaching en groepsmanagement na het behalen van haar doctoraatsgraad in de (Bio)Medische Wetenschappen in 2011. Sinds 2013 is zij het hoofd van het Belgische Nationale Focal Point (BMCDDA) en verantwoordelijke voor de onderzoeksgroep van het Programma Drugs bij het WIV-ISP.
Plettinckx Els beëindigde haar studies als Master in Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit Gent in 2011. Na een stage aan het EMCDDA, startte ze bij het Belgisch Monitoring Centrum voor Drugs en Drugsverslaving in 2012 als coördinator van het Belgische jaarlijkse drugsrapport. Freya Vander Laenen, Ph.D. is Bachelor in Sociaal Werk (1993), Master in Criminologie Wetenschappen (1996) en doctor in de Criminologie (2007). Ze is professor aan de Universiteit Gent, Vakgroep Strafrecht en Criminologie en maakt deel uit van de onderzoeksgroep ‘Institute for International Research on Criminal Policy’ (IRCP). Prof. dr. Vander Laenen heeft een expertise rond drugspreventie, harm reduction, drugsgerelateerde criminaliteit, drugsbeleid en kwalitatieve methodologie in drugsonderzoek.
Auteurs
Laudens Fred is Master in Psychologie en werkt bij VAD sinds 1999. Hij is de vertegenwoordigende connectie tussen VAD, het Vlaamse Regionale Focal Point, en het WIV-ISP.
191
BIBLIOGRAFIE Anderson, P., Møller, L., & Galea, G., 2012. Alcohol in the European Union, consuption, harm and policy approaches, Denmark: WHO Regional Office for Europe. ASL, 2014. Präventionsmaterial. [Online] Arbeitsgemeinschaft für suchtvorbeugung und lebenbewältigung (ASL). Available at:
[Accessed 18-9-2014]. ASL, 2014. Tätigkeitsbericht 2013 Arbeitsgemeinschaft für Suchtvorbeugung und Lebensbewältung, Eupen: ASL. Backmund, M., Meyer, K., Von, Z.M., & Eichenlaub, D., 2001. Treatment of hepatitis C infection in injection drug users. Hepatology, 34,(1), pp.188-193. Baeten, I., Bernaert, I., Claessens, J., De Paepe, N., & Raskin, K., 2009. Individueel screeningsinstrumen tervaringen met middelengebruik voor jongeren, Brussel: VAD. Baeten, I., Bernaert, I., De Paepe, N., and Degryse, B., 2013. Crush: werken met jongeren rond relaties, alcohol en cannabis. [Online] VAD. Available at: [Accessed 8-10-2014]. Bekkering, GE., Aertgeerts, B., Asueta-Lorente, J.-F., Autrique, M., Goossens, M., Smets, K., van Bussel, J.C.H., Vanderplasschen, W., Van Royen, P., Hannes, K., & for the ADAPTE-youth project group, 2014. Practitioner review: Evidence-based practice guidelines on alcohol and drug misuse among adolescents: a systematic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 55,(1), pp.3-21. Belgian Research Aids&HIV Consortium, 2013. HIV-Plan 2014-2017. [Online] Belgian Research Aids&HIV Consortium. Available at: [Accessed 16-5-2014]. Blanckaert, P., Van Amsterdam, J., Brunt, T., Van den Berg, J., Van Durme, F., Maudens, K., & Van Bussel, J., 2013. 4-Méthylamphétamine: a health threat for recreational amphétamine users. Journal of Psychopharmacology, 27,(9), pp.817-822.
Bibliograpfie
Bohnert, A.S.B., Tracy, M., & Galea, S., 2012. Characteristics of drug users who witness many overdoses: Implications for overdose prevention. Drug and Alcohol Dependence, 120,(1-3), pp.168173.
Bruffaerts, R., Vanderplasschen, W., Van Hal, G., & Demyttenaere, K., 2010. Crisisopvang voor middelengebruikers in België: een formele evaluatie en aanbevelingen voor een duurzaam beleid - De Evaluatie van Crisis en Case Management (ECCAM) - studie
192
Burssens, D., 2012. Bemiddeling in strafzaken. Een blik op de praktijk vanuit SIPAR, de databank van de justitiehuizen. Panopticon Libri, 2012,(5), pp.113-144.
Bollaerts, K., Aerts, M., & Sasse, A., 2013. Improved benchmark-multiplier method to estimate the prevalence of ever-injecting drug use in Belgium, 2000-10. Archives of Public Health, 71,(1), pp.10.
Centre bruxellois de promotion de la santé, 2013. Evaluation du label quality nights auprès du public en Région de Bruxelles-Capitale, Bruxelles : Eurotox. Cid, J., 2009. Is imprisonment criminogenic? A comparative study of recidivism rates between prison and suspended prison sanctions. European Journal of Criminology, 6,(6), pp.459-480. College van procureurs-generaal, 2013. Jaarstatistiek van het Openbaar Ministerie. Opsporing en vervolging van strafzaken door de parketten van de rechtbanken van eerste aanleg. [Online] Gegevensbank van het College van procureurs-generaal: Statistisch analisten. Available at: [Accessed 3-10-2014].
Colman, C, De Ruyver, B., Vander Laenen, F., Vanderplasschen, W., Broekaert, E., De Keulenaer, S., and Thomaes, S., 2011. De drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen. Het proefproject geëvalueerd. Antwepren: Maklu. Commission of the European Union. 2012. EU Drugs Strategy 2013-2020. p.9 C402/01. 29-12-2012. Cornelis, E., 2013. Persuasive effects of two-sided social marketing messages, Leuven: KULeuven. Cornish, R., Strang, J., Vickerman, P., & Hickman, M., 2010. Risk of death during and after opiate substitution treatment in primary care: prospective observational study in UK General Practice Research Database. British Medical Journal, 2010,(341), pp.c5475. CPAS de la ville de Bruxelles, 2014. Le service d’accompagnement psychosocial. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. Crawford, S. & Bath, N., 2013. Peer support models for people with history of injecting drug use undertaking assessment and treatment for hepatitis C virus infection. Clinical infectious diseases, 57,(S2), pp.S75-9. De Boyser, K., Linchet, S., Van Dijck, L., Casman, M. T., Dierckx, D., & Vranken, J., 2010. Onderzoek naar de OCMW-hulpverlening van dak- en thuislozen., Brussel: POD Maatschappelijke integratie. De druglijn, 2014. Aan de slag. [Online] VAD. Available at: [Accessed 8-10-2014]. De druglijn, 2014. Student zijn en cannabis. [Online] VAD. Available at: [Accessed 8-10-2014]. De Hert, M., Roos, K., Gillain, B., Detraux, J., Sweers, K., van Werde, D., & Peuskens, J., 2010. Dual diagnosis among schizophrenic patients in Belgian psychiatric services: Prevalence and available treatment. Acta Psychiatrica Belgica, 110,(2), pp.43-50.
De Kiem, 2014. Residentieel - Programma-aanbod. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. De Ruyver, B., Colman, C., & Vandam, L., 2008. Drugs en criminaliteit: bestaat het ene zonder het andere ? De orde van de dag, 2008,(44), pp.7-12. De Ruyver, B., Ponsaers, P., Lemaître, A., Macquet, C., De Wree, E., Hodeige, R., Pieters, T., Cammaert, F., & Sohier, C., 2007. Effecten van alternatieve afhandeling voor druggebruikers, Gent: Academia press. De Ruyver, B., Vander Laneen, F., & Eelen, S., 2012, “The long road to an integral and integrated policy in Belgium,” In Reflections on the concept of coherence for a policy on psychoactive substances and beyond, R. Muscat, B. Pike, & & members of the Coherent Policy Expert Group, eds., Strassbourg: Council of Europe Publishing. De Wree, E., De Ruyver, B., Verpoest, K., & Colman, C., 2008. All in favour ? attitudes of stakeholders and drug users towards judicial alternatives. European Journal on criminal policy and research, 14,(2008), pp.431-440. De Wree, E., Pauwels, L., Colman, C., & De Ruyver, B., 2009. Alternative sanctions for drug us: fruitless efforts or miracle solution ? Crime, Law and Social change, 52,(2009), pp.513-525. Decorte, T. & D’Huyvetter, E. 2014. Lokale detailhandel in drugs in Antwerpen. Een exploratief onderzoek, drugmonitor 2012-2013 Antwerpen, Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen.
Bibliograpfie
De Keulenaer, S. & Thomaes, S., 2013, “De uitkomst van de Gentse drugbehandelingskamer rond recidive,” In Het pilootproject drugbehandelingskamer te Gent: een uitkomstenevaluatie, F. V. W. Vander Laenen et al., eds., Gent: Academia Press, pp. 185-228.
193
Decorte, T. & D’Huyvetter, E. 2014. Lokale detailhandel in drugs in Antwerpen. Een exploratief onderzoek, drugmonitor 2012-2013 Antwerpen, Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen. Decorte, T. & Paoli, L., 2014. Cannabis production in Belgium. Assessment of the nature and harms, and implications for priority setting (CANMARKT) Summary, Brussels: Belgian science policy. Decorte, T., 2014. Cannabis social clubs in Belgium: Organizational strengths and weaknesses, and threats to the model. International Journal of Drug Policy(0), Decorte, T., Mortelmans, D., Tieberghien, J., & De Moor, S. 2009. Haalbaarheid van een repetitieve prevalentiestudie onder de algemene bevolking. Gent. Decorte, T., Muys, M., & Slock, S. 2003. Cannabis in Vlaanderen. Patronen van cannabisgebruik bij ervaren gebruikers. Leuven: Acco. Decorte, T., Stoffels, I., Leuridan, E., Van Damme P., & Van Hal, G., 2011. Middelengebruik onder sekswerkers in België: een kwantitatieve en kwalitatieve studie in vijf sectoren van de seksindustrie., Gent: Academia Press. Defillet, T., 2012. Juridische handvatten beroepsgeheim voor hulpverleners., Brussel: VAD. Degenhardt, L., Larney, s., Randall, D., Burns, L., & Hall, W., 2014. Causes of death in a cohort treated for opioid dependence between 1985 and 2005. Addiction, 109,(1), pp.90-99. Demarest, S., Tafforeau, J., Van Oyen, H., & et al., 2001. Health Interview Survey 2001: Protocol for the sampling design, Brussels: Scientific Institute of Public Health. Demarest, S., Van der Heyden, J., Charafeddine, R., Tafforeau, J., Van Oyen, H., & Van Hal, G., 2012. Socio-economic differences in participation of households in a Belgian national health survey. European Journal of Public Health, 23,(6), pp.981-985.
Bibliograpfie
Demaret, I., Litran, G., Magoga, C., Deblire, C., De Roubaix, J., Quertemont, E., Van Caillie, D., Dubois, N., Lemaître, A., & Ansseau, M., 2013. Projet TADAM - Rapport final 2007-2013, Liège : Université de Liège.
194
Deprez, N., Antoine, J., Asueta-Lorente, J. F., Bollaerts, K., Van der Linden, T., & Van Bussel, J., 2012. Belgian national report on drugs 2011, new developments, trends and in-depth information on selected issues, Brussels: Scientific Institute of Public Health. Devos, A., 2009, “Balans van het tienjarig bestaan van de justitiehuizen en perspectieven voor de komende jaren,” In 10 jaar justitiehuizen: balans en perspectieven, A. Devos, ed., Brussel: Federale overheidsdienst Justitie, pp. 13-44. Dienst voor strafrechtelijk beleid, 2013. Dienst voor strafrechtelijk beleid: statistiek. [Online] Available at: [Accessed 3-10-2014]. Edmonds, K., Sumnall, H., McVeigh, J., & Bellis, M. A., 2005. Drug prevention among vulnerable young people, Liverpool, UK: National Collaborating Centre for Drug Prevention. EMCDDA, 2003, “Social exclusion and reintegration,” In Annual report on the state of the drug problem in the European Union and Norway, pp. 65-68. EMCDDA, 2010. Trends in injecting drug use in Europe. Selected issue 2010, Luxembourg, Publication office of the European union: EMCDDA. EMCDDA, 2013. European Drug Report. Trends and developments, 2014, Luxembourg: Publications Office of the European Union. EMCDDA, 2014. European Drug Report. Trends and developments. 2014, Luxembourg: Publications Office of the European Union.
Espace P, 2014. Espace P... vers une société “prostitution admise”. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. Evenepoel, T., 2014. Jaarverslag 2013 van de druglijn. [Online] VAD. Available at: [Accessed 8-10-2014]. Favresse, D. & de Smet, P. 2008. Tabac, alcool, drogues et multimédias chez les jeunes en Communauté francaise, résultats de l’enquête HBSC 2006. Bruxelles, ULB-SIPES. Federale Politie - CGOP / Beleidsgegevens, 2013. Politionele criminaliteitsstatistieken, Belgie, 20002013. [Online] Available at: [Accessed 3-10-2014]. Fédito Bruxelles, FEIAT, and CLDB, 2014. Mémorandum. [Online] Fédito Bruxelles ; FEIAT ; CLDB. Available at: [Accessed 1-10-2014]. Ferri, M., Allara, E., Bo, A. G. A., & Faggiano, F., 2013. Media campaigns for the prevention of illicit drug use in young people, London: The cochrane collaboration. Fountain, J., Hartnoll, R., Olszewski, D., and Vicente, J., 2000. Understanding and responding to drug use: the role of qualitative research. Belgium : Office for Official Publications of the European Communities. FPS Economy, 2014. Statistics Belgium (be.STAT). [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. FPS Justitie, 2014. Bemiddeling in strafzaken. [Online] FOD Justitie. Available at: [Accessed 10-10-2014]. FPS Justitie., 2014. Substitutie in de gevangenissen.
Free Clinic, 2014. Buro Aktief - Sociale activering door samen korte opdrachten uit te voeren. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. Freiburger, T.L. & Iannacchione, B.M., 2011. An examination of the effect of imprisonment on recidivism. Criminal justice studies, 24,(4), pp.369-379. Gisle, L., 2010, “Het gebruik van illegale drugs,” In Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport II Leefstijl en Preventie, vol. 2010 L. Gisle et al., eds., Brussel: Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance - Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, pp. 307-384. Gisle, L., 2010, “L’usage des drogues illicites,” In Enquête de santé, 2008. Rapport II - Style de Vie et Prévention, vol. 2010 L. Gisle et al., eds., Bruxelles : Direction Opérationnelle Santé publique et surveillance. Institut Scientifique de Santé Publique, pp. 307-384. Godin, I., Decant, P., de Smet, P., Favresse, D., & Moreau, N., 2011. Heatlh behaviour in School-Aged Children 2010. Lifetime, last 12 months and last 30 days prevalence tables., Brussels: ULB. Godin, I., Decant, P., Moreau, N., de Smet, P., & Boutsen, M. 2008. La santé des jeunes en en Communauté française de Belgique, résultats de l’enquête HBSC 2006. Bruxelles, ULB-SIPES. Goessens, M., 2014. Rapport d’activité 2013 - asbl Transit
Bibliograpfie
Free Clinic, 2014. Activering harde kern druggebruikers Atheneumbuurt. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014].
195
Hannes, K, van Bussel, J. C. H., Aertgeerts, B., Vanderplasschen, W., Van Royen, P., and Geirnaert, M., 2011. Adapting best practice guidelines for the detection, prevention and treatment of substance abuse in children and youngsters to a local Belgian context (ADAPT_YOUTH). [Online] Belgian Science Policy. Available at: [Accessed 118-2014]. Hannes, K., van Bussel, J. C. H., Aertgeerts, B., Vanderplasschen, W., Van Roypen, P, and Geirnaert, M., 2013. Adapting best practice guidelines for prevention, screening and treatment of substance misuse in adolescents to the Belgian context (ADAPTE-youth), Final unpublished report. Hardy, T. & Snowden, M., 2010. Family impact of imprisonment and the community specialist practitioner. Community practitioner, 83,(10), pp.21-24. Hels, T., Lyckegaard, A., Simonsen, K.W., Steentoft, A., & Bernhoft, I.M., 2013. Risk of severe driver injury by driving with psychoactive substances. Accident analysis and prevention, 59,(2013), pp.346356. Henkel, D., 2011. Unemployment and Substance Use: a review of the literature (1990-2010). Current Drug Abuse Reviews, 4, pp.4-27. Hogge, M. & Denoiseux, D., 2014. L’usage de drogues en Fédération Wallonie-Bruxelles. Rapport 2013-2014. Eurotox ASBL. Housing First Belgium, 2014. Mise en place de l’expérimentation Housing First Belgium. Septembre 2013 - Février 2014 Houwing, S., Legrand, S.A., Mathijssen, R., Hagenzieker, M., Verstraete, A.G., & Brookhuis, K., 2012. Prevalence of psychoactive substances in dutch and belgian traffic. Journal of studies on alcohol or drugs, 73,(6), pp.951-960.
Bibliograpfie
Hublet, A., De Bacquer, D., Valimaa, R., Godeau, E., Schmid, H., Rahav, G., & Maes, L., 2006. Smoking trends among adolescents from 1990 to 2002 in ten European countries and Canada. BMC.Public Health, 6, pp.280.
196
Interministeriële Conferentie Drugs, 2010. Een global en geïntegreerd drugsbeleid voor België. Gemeenschappelijke verklaring van de interministeriële Conferentie Drugs. [Online] Available at: [Accessed 6-10-2014]. Jackson, L.A., McWilliams, S., Martin, F., Dingwell, J., Dykeman, M., Gahagan, J., & Karabanow, J., 2014. Key challenges in providing services to people who use drugs: The perspectives of people working in emergency departments and shelters in Atlantic Canada. Drugs: Education, Prevention and Policy, 21,(3), pp.244-253. James, R. K., Gilliland, B. E., and James, L., 2013. Crisis intervention strategies. Belmont: Brooks/Cole, Cengage Learning. Kinable, H., 2010. VAD-leerlingenbevraging in het kader van een drugbeleid op school. Syntheserapport schooljaar 2008-2009, Brussels: VAD. Kinable, H., 2011. VAD-leerlingenbevraging in het kader van een drugbeleid op school. Syntheserapport schooljaar 2009-2010, Brussels: VAD. La Trace asbl, 2014. Centre d’accueil et d’accompagnement psycho-social par le sport-aventure. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. Lambrecht, P. & Andries, C., 2013. Het Vlaamse Schoolonderzoeksproject naar alcohol en andere drugs - VLASPAD 2010. EMCDDA ST2, Brussels: VUB.
Lambrecht, P., Andries, C., Engels, T., Senterre, C., Piette, D., & De Smedt, P., 2004. ESPAD03: Outline for Belgian Report 2. Results Belgium 2003., Brussel: Vrije Universiteit Brussel. Larimer, M.E., Malone, D.K., Garner, M.D., Atkins, D.C., Burlingham, B., Lonczak, H.S., Tanzer, K., Ginzler, J., Clifasefi, S.L., Hobson, W.G., & Marlatt, G.A., 2009. Health care and public service use and costs before and after provision of housing for chronically homeless persons with severe alcohol problems. Journal of the American Medical Association, 301,(13), pp.1349-1357. Larmuseau, C., Moens, O., Steenhuyzen, S., Bernaert, I., and Lambrechts, M-C., 2013. Verslag van de indicatoren meting 2012 van het gezondheidsbeleid in Vlaamse scholen. [Online] Vlaams instituut voor gezondheidspromotie en ziektepreventie. Available at: [Accessed 8-10-2014]. Laudens, F., 2013. Drugpreventie bij jongeren uit etnisch-culturele minderheden. Draaiboek voor het uitvoeren van een lokale verkenning en het opzetten van preventieve acties. [Online] VAD. Available at: Le Projet Lama asbl, 2014. Présentation générale. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. Legrand, S.A., Isalberti, C., Van der Linden, T., Bernhoft, I.M., Hels, T., Simonsen, K.W., Favretto, D., Caplinskiene, M., Ferrarra, S.D., Minkuviene, Z., Pauliukevicius, A., Houwing, S., Lillsunde, P., Langel, K., Blencowe, T., & Verstraete, A.G., 2013. Alcohol and drugs in seriously injured drivers in six European countries. Drug testing and analysis, 5,(3), pp.156-165. Lewis, S. & Roberts R., A., 2001. Crisis assessment tools: the good, the bad and the available. Brief treatment and crisis intervention, 2001,(1), pp.17-28. Liebling, A. & Arnold, H., 2012. Social relationships between prisoners in a maximum security prison: violence, faith and the declining nature of trust. Jounral of criminal justice, 40,(2012), pp.413-424. Lievens, D., Vander Laenen, F., & Christiaens, J., 2014. Public spending for illegal drug and alcohol treatment in hospitals: an EU cross-country comparison. Substance Abuse Traetment, Prevention, and Policy, 9,(26),
Luisetto, S. and Hensgens, P., 2014. Mémorandum de la Fédito Walonne. [Online] Fédito Walonne. Available at: [Accessed 1-10-2014].
Bibliograpfie
Livingston, J., Milne, T., Lan Fang, M., & Amari, E., 2012. The effectiveness of interventions for reducing stigma related to substance use disorders: a systematic review. Addiction, 107,(1), pp.39-50.
Lurigio, A.J., 2000. Drug treatment availability and effectiveness: Studies of the general and criminal justice population. Criminal justice and behavior, 27,(4), pp.495-528.
197
Lombaert, G., 2011. Middelengebruik bij 12 tot 18-jarige scholieren in Brugge, Gent: De Sleutel.
Macarthur, G., van Velzen, E., Palmateer, N., Kimber, J., Pharris, A., Hope, V., Taylor, A., Roy, K., Aspinall, E., Goldberg, D., Rhodes, T., Hedrich, D., Salminen, M., Hickmann, M., & Hutchinson, S., 2014. Interventions to prevent HIV and Hepatitis C in people who inject drugs: a review of reviews to assess evidence of effectiveness. International Journal of Drug Policy, 25,(1), pp.34-52. McCabe, S.E., Boyd, C.J., Cranford, J.A., Morales, M., & Slayden, J., 2006. A modified version of the Drug Abuse Screening Test among undergraduate students. J.Subst.Abuse Treat., 31,(3), pp.297-303. McCambridge, Hawkins, B., & Holden, C., 2014. Vested interests in addiction research and policy. The challenge corporate lobbying poses to reducing society’s alcohol problems: insights from UK evidence on minimum unité pricing. Addiction, 109,(2), pp.199-205.
McGrath, A. & Weatherburn, D., 2012. The effect of custodial penalties on juvenile reoffending. Australian and New Zealand journal of criminology, 45,(1), pp.26-44. Melis, S., 2013. VAD-leerlingenbevraging in het kader van een drugbeleid op school. Syntheserapport schooljaar 2011-2012., Brussels: VAD. Melis, S., 2013. VAD-leerlingenbevraging in het kader van een drugbeleid op school. Syntheserapport schooljaar 2010-2011, Brussels: VAD. Modus Vivendi, 2013. Devenir “jobiste”. [Online] Available at: Modus Vivendi, 2014. Rapport d’activités 2013, Brussels: Modus Vivendi. Nagin, D.S., Cullen, F.T., & Jonson, C.L., 2009. Imprisonment and reoffending. Crime and Justice, 38,(2009), pp.115-200. Nieuwbeerta, P., Nagin, D.S., & Blokland, A.A.J., 2009. Assessing the impact of first-time imprisonment on offenders’ subsequent criminal career development: a matched samples comparison. Journal of quantitative criminology, 25,(3), pp.227-257. OCMW Antwerpen, 2014. Nachtopvangcentrum De Biekorf. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. OCMW Gent, 2014. Trajectbegeleiding voor mensen met een drugsprobleem. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. Palmateer, N., Hutchinson, S., McAllister, G., Munro, A., Cameron, S., Goldberg, D., & Taylor, A., 2014. Risk of transmission with sharing drug injecting paraphernalia: analysis of recent hepatitis C virus (HCV) infection using cross-sectional survey data. Journal of Viral Hepatitis, 21, pp.25-32.
Bibliograpfie
Pardo, B., 2014. Cannabis policy reforms in the americas: a comparative analysis of Colorado, Washington and Uruguay. International Journal of Drug Policy, 25,(4), pp.727-735.
198
Plasschaert, S., Ameye, L., De Clercq, T., Walckiers, D., Sartor, F., Micalessi, I., Jossels, G., Tods, S., Goubau, P., Plum, J., Vranckx, R., & Van Oyen, H., 2005. Study on HCV, HBV and HIV seroprevalence in a sample of drug users in contact with treatment centres or in prison in Belgium, 2004-2005, Brussels (Belgium): Scientific Institute of Public HealthEpidemiology Unité. Pleace, N., 2008. Effective services for substance misuse and homelessness in Scotland: evidence form an international review, Edinburgh: Scottish Government Social Research. Prochaska, J. and DiClemente, C. C, 1984. The transtheoretical approach: towards a systematic eclectic framework. USA: Dow Jones Irwin, Homewood IL. Raes, V. & Lombaert, G., 2004. EuropASI: A standard in De Sleutel, Belgium. Journal of substance abuse Raes, V., Lombaert, G., & Keymeulen, R., 2004. De Nederlandse vertaling van de handleiding voor training en afname van Europasi vraaggesprekken, aangepast voor België-Vlaanderen. Versie 2004., Gent: De Sleutel. Rigter, H. and Dekker, M. M., 2014. INCANT Study. [Online] Erasmus Medical Center Rotterdam. Available at: [Accessed 23-10-2014].
Robaeys, G., Grebely, J., Mauss, S., Bruggmann, P., Moussalli, J., De, G.A., Swan, T., Arain, A., Kautz, A., Stover, H., Wedemeyer, H., Schaefer, M., Taylor, L., Backmund, M., Dalgard, O., Prins, M., & Dore, G.J., 2013. Recommendations for the management of hepatitis C virus infection among people who inject drugs. Clin.Infect.Dis., 57 Suppl 2, pp.S129-S137. Roberts, A. R. ed. 2005. Crisis Intervention Handbook: Assessment, Treatment and Research. Oxfort: Oxfort University Press. Roegiers, J. [4-4-2014] Senaat schriftelijke vraag nr. 5-11368. Rosiers, J., De Bock, M., De Donder, E., De Maeseneire, I., & Geirnaert, M., 2014. Ginger. Preventie van alcohol nen andere drugproblemen. Rapport 2013. monitoring van activiteiten., Brussel: VAD. Rosiers, J., Hublet, A., Van Damme, J., Maes, L., & Van Hal, G., 2011. In hogere sferen ? (volume 2) Een onderzoek naar het middelengebruik bij Vlaamse studenten, Antwerp: University Antwerp. Rosiers, J., Van Damme, J., Hublet, A., Van Hal, G., Sisk, M., Mhand, Y. S., & Maes, L., 2014. In hogere sferen ? volume 3. Een onderzoek naar het middelengebruik bij Vlaamse studenten, Brussel: VAD Rowe, C., Rigter, H., Henderson, C., Gantner, A., Mos, K., Nielsen, P., & Phan, O., 2013. Implementation fidelity of Multidimensional Family Therapy in an international trial. Journal of substance abuse treatment, 44,(4), pp.391-399. Rwubu, M. and Hogge, M., 2013. L’usage de drogues en Fédération Wallonie-Bruxelles. Rapport 2011-2012. [Online] Eurotox. Available at: [Accessed 23-10-2013]. Sabbe, B., Malone, M., Van Ham, S., & De Wilde, B., 2008. Onderzoek naar de effectiviteit van de residentieel geïntegreerde behandeling voor patiënten met een dubbeldiagnose Samusocial asbl, 2014. Dispositif hivernal 2013-2014. Rapport d’activités, http://www.samusocial.be/ files/FR/Rapport_hiver_2013_2014(1).pdf
Schaub, M., Henderson, C., Pelc, I., Tossmann, P., Phan, O., Hendriks, V., Rowe, C., & Rigter, H., 2014. Multidimensional family therapy decreases the rate of externalising behavioural disorder symptoms in cannabis abusing adolescents: outcomes of the INCANT trial. BMC Psychiatry, 14,(26), Schnittker, J. & John, A., 2007. Enduring stigma: the long-term effects of incarceration on health. Jounral of health and social behavior, 48,(2), pp.115-130. Skafupova, K., Zabransky, T., & Mravcik, V., 2014. Literature review. The levels of use of opioids, amphétamines and la cocaïne and associated levels of harm: summary of scientific evidence, Luxembourg: EMCDDA. Smet, V., De Ruyver, B., Colman, C., Surmon, T., Pauwels, L., Vander Beken, T., and De Moor, A., 2013. Het aanbod van illegale drugs in België: wat weten we ? Een haalbaarheidsstudie van betrouwbare indicatoren voor het drugsaanbod. Gent: Academia press. Spohn, C., 2007. The deterrent effect of imprisonment and offenders’ stakes in conformity. Criminal justice policy review, 18,(1), pp.31-50. Start-MASS, 2014. Activités. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. Stimson, G.V., Jones, S., Chalmers, C., & Sullivan, D., 1998. A short questionnaire (IRQ) to assess injecting risk behaviour. Addiction, 93,(3), pp.337-347.
Bibliograpfie
Sasse, A. & Defraye, A., 2009. HIV infections and STI co-infections in men who have sex with men in Belgium: sustained increase in HIV diagnoses. Euro.Surveill, 14,(47),
199
Sumnall, H. and Brotherhood, A., 2012. Social reintegration and employment: evidence and interventions for drug users in treatment. Luxembourg: Publications Office of the European Union . Sylvestre, D.L., 2002. Treating hepatitis C in methadone maintenance patients: an interim analysis. Drug and Alcohol Dependence, 67,(2002), pp.117-123. ter Bogt, T.F., de, L.M., Molcho, M., Godeau, E., Hublet, A., Kokkevi, A., Kuntsche, E., Nic, G.S., Franelic, I.P., Simons-Morton, B., Sznitman, S., Vieno, A., Vollebergh, W., & Pickett, W., 2014. Do societal wealth, family affluence and gender account for trends in adolescent cannabis use ? A 30 country cross-national study. Addiction, 109,(2), pp.273-283. Thaïs asbl, 2014. Maison d’accueil pour personnes et familles en difficulté sociale en lien avec les assuétudes ou la prostitution. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. Thanki, D. and Vincente, J., 2013. PDU (Problem Drug Use) revision summary. [Online] EMCDDA. Available at: [Accessed 20-10-2014]. TNS Political and social, 2014. Flash Eurobarometer 401 young people and drugs. [Online] European Commission. Available at: [Accessed 2010-2014]. Trempoline asbl, 2014. Rapport d’activités 2013, Available at: Turtelboom, A. and Milquet, J., 2012. Nationaal Veiligheidsplan 2012-2015 Samen zorgen voor een veilige en leefbare samenleving. [Online] Federale politie. Available at: [Accessed 6-10-2014]. Uchtenhagen, A., 2010. L’héroïne assisted treatment in Switserland a case study in policy change. Addiction, 105,(1), pp.29-37.
Bibliograpfie
UNODC, 2013. The challenges of new psychoactive substances. A report from the global SMART programme. [Online] United nations office on drugs and crime. Available at:
200
VAD, 2010. Lol zonder alcohol. [Online] VAD. Available at: [Accessed 8-10-2014]. VAD, 2014. Aan de slag met een lokaal alcohol- en drugbeleid: stappenplan. [Online] VAD. Available at: [Accessed 8-10-2014]. VAD, 2014. Als kleine kinderen groot worden. Draaiboek. [Online] VAD. Available at: [Accessed 8-10-2014]. Valdiserri, R., Khalsa, J., Dan, C., Holmberg, S., Zibbel, J., Holtzman, D., Lubran, R., & Compton, W., 2014. Confronting the emerging epidemic of HCV infection among young injection drug users. American Journal of Public Health, 104,(5), pp.816-821. van Bussel, J. C. H. & Antoine, J., 2012, “Chapter 2. Drug use in the general population and specific targeted-groups,” In Belgian National Report on Drugs 2011. New developments, trends and in-depth information on selected issues, N. Deprez et al., eds., Brussels: WIV-ISP, pp. 35-59. van Buuren, S., Boshuizen, H.C., & Knook, D.L., 1999. Multiple imputation of missing blood pressure covariates in survival analysis. Stat.Med., 18,(6), pp.681-694. Van der Heyden, J., Gisle, L., Demarest, S., Drieskens, S., Hesse, E., & Tafforeau, J., 2010. Enquête de santé, 2008. Rapport I - État de santé., Bruxelles
Van der Heyden, J., Gisle, L., Demarest, S., Drieskens, S., Hesse, E., & Tafforeau, J., 2010. Gezondheidsenquête, België 2008 - Rapport I: Gezondheidstoestand, Brussel: Operationele Directie Volksgezondheid en Surveillance, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Van Hal, G., Rosiers, J., Bernaert, I., & Hoeck, S., 2007. In hogere sferen ? Een onderzoek naar het middelengebruik bij Antwerpse studenten, Antwerpen: Universiteit Antwerpen. Van Havere, T., Lammertyn, J., Vanderplasschen, W., Bellis, M.A., Rosiers, J., & Broekaert, E., 2012. Illicit drug use in the Flemisch Nightlife scene between 2003 and 2009. European Addiction Research, 18, pp.153-160. Van Havere, T., Vanderplasschen, W., Lammertyn, J., Broekaert, E., & Bellis, M.A., 2011. Drug use and nightlife: more than just dance Music. Substance Abuse Traetment, Prevention, and Policy, 27,(6), pp.6-18. Van Huyck, C., Béduwé, C., Noel, L., & Baufay, F., 2014. Plan bruxellois de réduction des riques liés à l’usage de drogues, Bruxelles : Modus Vivendi asbl et FEDITO bruxelloise. Van Malderen, S. 2011, Monitoring drug use and related problems in Belgian prisons as a tool for policy making: difficulties and challenges, In Reitox Academy: Drug use among prison population. Scope and responses. Vander Laenen, F., De Ruyver, B., and Vanderplasschen, W., 2011. Drug treatment court Ghent, qualitative outcome evaluation. [Online] Belspo. Available at: [Accessed 3-7-2014]. Vander Laenen, F., De Ruyver, B., Christiaens, J., and Lievens, D., 2011. Drugs in cijfers III, Onderzoek naar de overheidsuitgaven voor het drugsbeleid in België. Gent: Academia Press. Vander Laenen, F., Vandam, L., & Colman, C., 2010. Met velen aan de tafel: goede voorbeelden van een integraal en geïntegreerd drugbeleid. Tijdschrift verslaving, 6,(4), pp.54-71.
Vander Laenen, F., Vanderplasschen, W., Wittouck, C., Dekkers, A., De Ruyver, B., De Keulenaer, S., & Thomas, S., 2013. Het pilootproject drugsbehandelingskamer te Gent: een uitkomstenevaluatie, Gent: Academia Press. Vanderplasschen, W., 2014. ‘s Werelds grootste drugsonderzoek: de Belgische resultaten. [Online] Available at: [Accessed 2-10-2014]. Vanderplasschen, W., Vandevelde, S., & Broekaert, E., 2014. Therapeutic communities for treating addictions in Europe. Evidence, current practices and future challanges, Luxembourg: Publications Office of the European Union. VandeWalle, G., Wayenberg, E., Dormeals, A., & Easton, M., 2010. De plaats en betekenis van evaluatie in de interbestuurlijke veiligheids- en preventieplannen. Panopticon, 31,(3), pp.40-57. Vanhaelemeesch, D., 2012. Leven met een uurrooster... een persoonlijke ervaring met een enkelband. Fatik, 2012,(134), pp.4-9. Vanheule, S. & Bogaerts, S., 2005. The factorial structure of the GHQ-12. Stress and Health Vanhove, W., Surmont, T., Van Damme, P., & De Ruyver, B., 2014. Filling in the blanks. An estimation of illicit cannabis growersGÇÖ profits in Belgium. International Journal of Drug Policy, 25,(3), pp.436443.
Bibliograpfie
Vander Laenen, F., Vanderplasschen, W., Smet, V., De Maeyer, J., Buckinx, M., Van Audenhove, S., Ansseau, M., & De Ruyver, B., 2013. Analysis and Optimization of Substitution Treatment in Belgium (SUBANOP), Gent: Academia Press.
201
Vigez, 2014. Gezond opvoeden. [Online] Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie. Available at: [Accessed 8-10-2014]. Ville de Charleroi, 2014. Ulysse, abri de nuit. [Online] Ville de Charleroi. Available at: [Accessed 29-9-2014]. Vorma, H., Sokero, P., Aaltonen, M., Turtiainen, S., Hughes, L.A., & Savolainen, J., 2013. Participation in opioid substitution treatment reduces the rate of criminal convictions: Evidence from a community study. Addictive Behaviors, 38,(2013), pp.2313-2316. Weerwerk, 2014. WeerWerk - Sterk in maatwerk. [Online] Available at: [Accessed 29-9-2014]. WHO, 1986. Ottawa charter for health promotion. [Online] World health organisation. Available at: [Accessed 8-10-2014]. WHO, 2010. Brief intervention. The ASSIST-linked brief intervention for hazardous and harmful substance use. Manual for use in primary care. [Online] World Health Organisation. Available at: WHO, 2012. Prevention and control of viral hepatitis infection: framework for global action, Geneva: World Health organisation. WHO, 2012. Social determinants of health and well-being among young people. Health behaviour in school-aged children (HBSC) study: international report from the 2009/2010 survey, Copenhagen: WHO Regional Office for Europe.
Bibliograpfie
WHO, UNODC, & UNAIDS, 2012. Technical guide for countries to set targets for universal access to HIV prevention, treatment and care for injecting drug users, Geneva: WHO.
202
Wilms, B., 2014. Adapte-youth: adaptation of existing, international guidelines on the treatment, screening and prevention of alcohol and drug misuse in youngsters to the Belgian local context (2011-2013). [Online] KULeuven. Available at: [Accessed 8-10-2014]. Windelinckx, T., 2011. Evaluatie Onderzoek Spuitenruil Vlaanderen 2010., Antwerp: Free Clinic. Windelinckx, T., 2012. Evaluatie Onderzoek Spuitenruil Vlaanderen 2011., Antwerp: Free Clinic. Windelinckx, T., 2013. Evaluatie onderzoek project spuitenruil 2012, Antwerp: Vlaamse spuitenruil, Free clinic vzw. Windelinckx, T., 2014. Rapport evaluatie onderzoek spuitenruil vlaanderen 2013. Vlaamse Spuitenruil, Free Clinic vzw, Antwerpen. Winstock, A, 2014. The Global Drug Survey 2014 findings. [Online] Available at: [Accessed 2-10-2014]. Wittouck, S., Vander Laenen, F., Dekkers, A., Vanderplasschen, W., & De Ruyver, B., 2013. Uitkomstenen recidieveonderzoek van de Gentse drugbehandelingskamer. Therapeutisch programma voor druggebruikers, 21,(4), pp.3-10. WIV-ISP. 2014. Belgian Treatment Demand Indicator Register (BTDIR).
ALFABETISCHE LIJST VAN RELEVANTE INTERNET ADRESSEN EN DATABANKEN Deze alfabetische lijst bevat specifieke drugsgerelateerde Belgische websites die achtergrond informatie bevatten over illegale drugs (geraadpleegd op 31/10/2014). Belgian Early Warning System on Drugs – Informatie over het Early Warning system [EN] ewsd.wiv-isp.be Belgische gezondheidsenquête – Informatie over de enquête binnen de algemene bevolking [FR-NLEN] his.wiv-isp.be/nl BELSPO – Het Belgisch wetenschapsbeleid [FR-NL-EN] www.belspo.be
Breakline – Preventieproject voor en door jongeren die uitgaan [NL] www.breakline.be Cannabis Hulp – Online hulpverlening en preventive voor cannabisgebruikers [NL] www.cannabishulp.be De Druglijn – Informatie over drugs in het algemeen [NL] www.druglijn.be Drug Hulp – Online hulpverlening en preventie voor drugsgebruikers [NL] www.drughulp.be Drugs in beweging – Preventie-initiatief voor jeugdbewegingen [NL] www.drugsinbeweging.be EUROTOX – Socio-epidemiologisch observatorium voor alcohol en drugs in de Franstalige gemeenschap [FR] www.eurotox.org Federale overheidsdienst justitie – Thema drugs [FR-NL] www.justitie.belgium.be Federale overheidsdienst volksgezondheid – Cel Drugs [FR-NL] www.health.belgium.be FEDITO BXL – Brusselse federatie van centra voor drugsverslaving [FR] www.feditobxl.be FEDITO Wallonne – Waalse federatie van centra voor drugsverslaving [FR] www.feditowallonne.be IDA – Informatie over drugs en alcohol [NL] www.ida-nl.be
i n t e r n e t a d r e s s e n e n d ata b a n k e n
BiblioDrogues – Collectie van publicaties over drugs en alcohol [FR] www.biblio-drogues.be
203
Infor Drogues – Informatie over drugs in het algemeen [FR] www.infor-drogues.be Modus Vivendi – Preventie en schade beperkende informatie [FR] www.modusvivendi-be.org OutilsDrogues – Databank van materiaal voor de preventie en harm reduction van drugs of alcohol [FR] www.outils-drogues.be Overlegplatform geestelijke gezondheidzorg in gebied Brussel – Hoofdstad [FR-NL] www.pfcsm-opgg.be Platform voor harm reduction – Initiatief om drugsgerelateerde risico’s in te perken [FR] reductiondesrisques.be
i n t e r n e t a d r e s s e n e n d ata b a n k e n
PortailDrogues – Databank van hulpverleningscentra, opleidingen of documentatie gerelateerd aan drugs en alcohol [FR] www.ida-fr.be
204
SPZ – Sociaal and en psychologisch centrum in de Duitstalige gemeenschap [DE-FR-NL] www.spz.be Treatment demand indicator België – Informatie over het registratiesysteem [FR-NL] tdi.wiv-isp.be VAD – Vereniging voor alcohol en andere drugsproblemen vzw [FR-NL-EN] www.vad.be VAD Ginger – Informatie over activiteiten die kaderen in alcohol- of drugspreventie [NL] www.vadginger.be Vlaams agentschap zorg en gezondheid – Gezond leven [NL] http://www.zorg-en-gezondheid.be VLASPAD (VUB) – Vlaams schoolonderzoeksproject naar alcohol en andere drugs [NL] www.vlaspad.be
Afkorting 4-FA 4-MA 5F-AKB48 5F-UR144 6-APB A&D ADHD AIDS ALFA AM-2201 APAAN APB ARLs ASBL ASL ASSIST B.S/M.B BELSPO BELTA BEWSD BHIS BMCDDA BMK BTDIR CAD CAO CAPI CBPS CD4 CEBAM CGOP CI CICs CIU CLDB COCOF COCOM CPAS
Betekenis 4-fluoro-amfetamine 4-Methylamfetamine N-((3s,5s,7s)-adamantan-1-yl)-1-(5-fluoropentyl)-1H-indazole-3-carboxamide XLR-11 6-(2-aminopropyl)benzofuran Alcohol en Drugs Attention Deficit Hyperactivity Disorder Acquired Immune Deficiency Syndrome Aide Liégeoise aux Alcooliques et à leur Famille (Luikse Hulp voor alcoholverslaafden en hun familie) 1-(5-fluoropentyl)-1H-indol-3-yl]-1-naphthalenyl-methanone Alphaphenylacetoacetonitrile Algemene Pharmaceutische Bond - Association Pharmaceutic Belge AIDS Referentie Laboratoria Association sans but lucratif (Vereniging zonder winsoogmerk) Arbeitsgemeinschaft für Suchtvorbeugung und Lebensbewältigung (Vereniging voor verslavingspreventie en bestaansmanagement) Alcohol, Smoking and Substance Involvement Screening Test Belgisch Staatsblad/Moniteur Belge Belgisch wetenschapsbeleid Belgian Lung and Tuberculosis Association (Belgisch long en tuberculose vereniging) Belgian Early Warning System on Drugs Belgian Health interview Survey (Belgische gezondheidsenquête) Belgian Monitoring Centre for drugs and drug addiction (Belgisch waarnemingscentrum voor drugs en drugverslaving) Benzylmethylketon (1-phenyl-2-propanon) Belgian Treatment Demand Indicator Register (Belgisch register van behandelingsaanvragen betreffende drugs en alcohol) Centra voor Alcohol en andere Drugs Collectieve arbeidsovereenkomst Computer-Assisted Personal Interviewing (Computerondersteunend persoonlijk interviewen) Centre Bruxellois de Promotion de la santé (Brussels Centrum voor gezondheidspromotie) Cluster of Differentiation 4 Belgian Centre for Evidence-Based Medicine Centraal Georganiseerd Overleg Politie Confidentie Interval Crisisinterventiecentra Central Intake Unit (centraal aanmeldingspunt) Coordination Locale Drogues Bruxelles (Locale Coordinatie Drugs Brussel) Commission communautaire française (Commissie van de Franstalige gemeenschap) Commission Communautaire Commune (Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie) Centre Public d’Aide Sociale (Openbaar Centrum voor sociale ondersteuning)
L i j s t va n a f k o r t i n g e n
BIJLAGE 1 LIJST VAN AFKORTINGEN
205
CRA DAST DGJ-DJP DG MJH DMT DOB DOC DRD DSM DTC ED EHIS EMCDDA ESPAD EU EuropASI EWS FAMHP
L i j s t va n a f k o r t i n g e n
FARES FEIAT
206
FPS GBL GHB GHQ GMR GND GP GPS HBsAg HBSC HBV (ab) HCV (ab) HIV ICD ICT IDA IDU IDUs IPSA IRCP IRQ ISD LSD MAM
Community Reinforcement Approach Drug Abuse Screening Test (Drugsgebruik screeningtest) Directoraat Generaal van de gerechtelijke politie - Directie van de strijd tegen de criminaliteit tegen personen Directoraat Generaal Justitiehuizen - Direction générale des Maisons de justice N,N-Dimethyltryptamine Dimethoxybromoamfetamine 2,5-dimethodxy-4-chloro-amfetamine Drug-Related Deaths (Drugsgerelateerde sterfte) Diagnostic and statistical Manual on Mental health Drug Treatment Court (Drugsbehandelingskamer) Emergency Department (Spoed) European Health Interview Survey (Europese gezondheidsenquête) European Monitoring Centre for drugs and drug addiction (Europees waarnemingscentrum voor drugs en drugverslaving) Europees schoolonderzoeksproject naar alcohol en andere drugs Europese Unie European Addiction Severity Index Early Warning System Federal Agency for Medicines and Health Products (Federaal Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten) Fonds des Affections Respiratoires (fonds voor respiratoire aandoeningen) Federation of the Employers of the Ambulatory Institutions for Drug addiction (Federatie van de werkgevers van de ambulante instellingen voor drugsverslaving) Federal Public Service (Federale overheidsdienst) Gamma-butyro-lactone Gamma-Hydroxybutyric acid General Health Questionnaire (Algemene gezondheidsenquête) General Mortality Register (Algemeen sterfteregister) General National Database (Algemene nationale databank) General Practitioner (Huisarts) General Population Survey (Algemene bevolkingsenquête) Hepatitis B Surface antigen Health Behaviour in School-aged Children (Gezondheidsgedrag bij schoolgaande kinderen) Hepatitis B Virus (antibody) Hepatitis C Virus (antibody) Human Immunodeficiency Virus infection International Classification of diseases, injuries and causes of deaths Information and communications technology Informatie over Drugs e Alcohol Injecting Drug Use (Injecterend drugsgebruik) Injecting Drug Users (Injecterend drugsgebruikers) Instituut voor Permanente Studie voor Apothekers Institute for International Research on Criminal Policy Injecting Risk Questionnaire (Risico-enquête voor injecterend drugsgebruik) Instituut voor Sociaal Drugsonderzoek Lysergic Acid Diethylamide Monoacetylmorphine
SEM-J SIPAR SLCD SSPF TAD TC TDI THC TPHA UCL ULB UN UNODC USA VAD VIGEZ VLASPAD VRGT WHO WIV-ISP
meta-Chlorophenylpiperazine 3,4-Methylenedioxyamfetamine Methylenedioxyethylamfetamine Multi-Dimensionele Familie Therapie 3,4-Methylenedioxy-N-Methamphetamine hydrochloride salt Medical and Social Care Centres (Medisch Sociaal Opvangcentrum) Nationaal Alcohol Plan Needle Exchange Programme (Spuitenruilprogramma’s) Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie Nieuwe Psychoactieve Substanties Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn Opioid Substitution Treatment (Opiaat substitutiebehandeling) para-Methoxyamfetamine Piperonylmethylketon para-Methoxymethamfetamine Rapid Assessment and Response (snelle risicobeoordeling en reactive) Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering Screening, Brief Intervention and Referral to Treatment (Screening, Kortdurende Interventie en Doorverwijzing voor Behandeling) Screeningsinstrument Ervaringen met Middelengebruik – Jongeren Système Informatique PARajudiciaire Survey, Lifestyle and Chronic Diseases (Enquête, leefstijl en chronische ziekten) Société Scientifique des Pharmaciens Francophones (Wetenschappelijke vereniging van Franstalige apothekers) Tabak, Alcohol en Drugs Therapeutic Community (Therapeutische gemeenschap) Treatment Demand Indicator Tetrahydrocannabinol Treponema pallidum haemagglutination Université catholique de Louvain Université Libre de Bruxelles United Nations (Verenigde Naties) United Nations Office on Drugs and Crime (Bureau van de Verenigde Naties voor de strijd tegen drugs en criminaliteit) United States of America (Verenigde staten van Amerika) Vereniging voor alcohol en andere drugproblemen Vlaams Instituut voor de Gezondheid VLAams SchoolonderzoeksProject naar Alcohol en andere Drugs Vlaamse vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculose bestrijding World Health Organisation (Wereld gezondheidsorganisatie) Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid – Institut Scientifique de Santé Publique
(schuine tekst): Nederlandse vertaling
L i j s t va n a f k o r t i n g e n
mCPP MDA MDEA MDFT MDMA-HCI MSCC NAP NEP NICC NPS OCMW OST PMA PMK PMMA RAR RIZIV SBIRT
207
BIJLAGE 2 LIJST VAN TABELLEN Tabel 1.1.
Gefinancierde projecten door het fonds verslavingen, België, 2013
25
Tabel 2.1.
Frequentie van cannabisgebruik (%) bij studenten van de Vlaamse Gemeenschap die in de laatste 12 maanden cannabis gebruikt hebben
39
Aantal en percentage van bellers volgens substantie (N en %), Infor-drogues en DrugLijn, 2013
56
Tabel 3.1. Tabel 4.1. Tabel 4.2. Tabel 4.3. Tabel 5.1. Tabel 5.2. Tabel 5.3. Tabel 5.4. Tabel 5.5.
L i j s t va n ta b e l l e n
Tabel 5.6.
208
Tabel 6.1. Tabel 6.2. Tabel 6.3. Tabel 6.4. Tabel 6.5. Tabel 6.6. Tabel 6.7. Tabel 7.1.
Het berekend aantal en de prevalentie van ooit-injecterend drugsgebruik (15-64 jarige leeftijd) tussen 2002 en 2012 Prevalentie (%) van injecterend drugsgebruik en polydrugsgebruik binnen het uitgaansleven in de Franse Gemeenschap tussen 2006 en 2013 Ooit-injecterend drugsgebruik en polydrugsgebruik bij mensen die op straat worden gecontacteerd in de Franse Gemeenschap Netwerk van ambulante behandelingsfaciliteiten (totaal aantal eenheden) Totaal aantal ambulante behandelvoorzieningen voor behandelingsvragen voor illegale drugs (aantal cliënten) in 2013 Netwerk van residentiële behandelingsfaciliteiten (totaal aantal eenheden) Totaal aantal residentiële behandelvoorzieningen voor behandelingsvragen voor illegale drugs (aantal cliënten), 2013 Karaktereigenschappen van patiënten die in behandeling gingen in 2013 volgens type van voornaamste substantie Karaktereigenschappen van patiënten die methadon of buprenorfine kregen in 2013 volgens type van substantie Prevalentie ratio (%) van HIV-seropositieven onder ooit-IDUs in behandeling in de Vlaamse Gemeenschap tussen 2006 en 2012 Prevalentie ratio van Hepatitis B bij ooit-IDUs in behandelings- en andere diagnosecentra in de Vlaamse gemeenschap tussen 2006 en 2013 Antwoorden op de enquête over de risico’s van het injecteren, spuitenruilprogramma’s in de Vlaamse gemeenschap, 2013 Proportie (%) van injecterend risicogedrag bij op straat gecontacteerde injecterende drugsgebruikers in de Franse Gemeenschap (Modus Vivendi) tussen 2006 en 2013 Percentage van illegale substanties die gemeld werden tijdens oproepen die ontvangen werden door het Belgisch antigifcentrum in 2013 Prevalentie van psychiatrische comorbiditeit van cliënten die in de Vlaamse Gemeenschap (De Sleutel) in behandeling gingen tussen 2006 en 2013 Het aantal drugsdoden (15-64 jarigen) gebaseerd op het algemeen sterfteregister (Selection B) tussen 2004 en 2011 Demografische kenmerken en gebruikspatronen van personen opgenomen in CIC’s in 2013 per substantie
76 78 81 88 89 90 90 92 93 103 104 107 109 110 111 113 119
Tabel 8.3. Tabel 8.4. Tabel 8.5. Tabel 8.6. Tabel 9.1. Tabel 10.1. Tabel 10.2.
Voorbeelden van tijdelijke huisvesting en noodopvanginitiatieven in België Voorbeelden van initiatieven van sociale woningen, halfweghuizen en begeleid wonen in België Voorbeelden van initiatieven voor het vinden van een verblijfplaats op lange termijn in België Voorbeelden van onderwijs en onderwijsinitiatieven in België Voorbeelden van tewerkstellingsinitiatieven in België Voorbeelden van vrijetijdsinitiatieven in België Gedetecteerde substanties in bloedstalen nadat een speekseltest werd afgenomen tussen 2011 en 2013
Aantal inbeslaggenomen drugs per substantie tussen 2007 en 2013 Totale hoeveelheid inbeslaggenomen drugs opgesplitst naar substantie tussen 2007 en 2013 Tabel 10.3. Hoeveelheid inbeslaggenomen precursoren tussen 2011 en 2013 Tabel 10.4. Aantal en type van synthetische drugslabo’s ontmanteld door de Belgische politie diensten tussen 2007 en 2013 Tabel 10.5. Aantal inbeslaggenomen cannabisplantages, per plantagegrootte, 2008-2013 Tabel 10.6. Prijs van cannabis op straat (euro), 2008-2013 Tabel 10.7. Prijs van heroïne op straat (euro), 2008-2013 Tabel 10.8. Prijs van cocaïne op straat (euro), 2008-2013 Tabel 10.9. Prijs van amfetamine op straat (euro), 2008-2013 Tabel 10.10. Prijs van ecstasy en LSD op straat (euro), 2008-2013 Tabel 10.11. Vermengings-/versnijdingsmiddelen die in 2013 in inbeslaggenomen drugpoeders werden teruggevonden
136 138 138 139 140 141 148 170 172 174 175 177 178 179 179 180 181 188
L i j s t va n ta b e l l e n
Tabel 8.1. Tabel 8.2.
209
BIJLAGE 3 LIJST VAN FIGUREN Figuur 2.1. Relatieve frequentie (%) van ooit, laatste jaar en regelmatig gebruik van cannabis bij studenten (12-18 jaar oud) in de Vlaamse Gemeenschap, 2000-2012 Figuur 2.2. Relatieve frequentie (%) van ooit en laatste jaargebruik van andere psychoactieve substanties dan cannabis bij studenten (12-18 jaar oud) in de Vlaamse Gemeenschap, 2000-2012 Figuur 2.3. Proportie (%) 15-24 jarige jongeren die het gebruik van cannabis rapporteren, 2014 Figuur 2.4. Proportie (%) 15-24 jarige jongeren die het gebruik van NPS rapporteren, 2014
L i j s t va n f i g u r e n
Figuur 5.1. Proportie (%) behandelaanvragen volgens type van voornaamste substantie in 2013 Figuur 5.2. Trends in het aantal cliënten die voor de eerste keer in behandeling gaan, volgens primaire drugs, in de centra die een conventie hebben met de rijsksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering tussen 2011 en 2013 Figuur 5.3. Trends in het aantal cliënten die in behandeling gaan, volgens primaire drugs, in de centra die een conventie hebben met de rijsksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering tussen 2011 en 2013 Figuur 5.4. Trends van het aantal cliënten die methadon of buprenorfine kregen tussen 2009 en 2013
210
Figuur 6.1. HIV-prevalentie ratio bij injecterende drugsgebruikers en 95% Wilson’s betrouwbaarheidsinterval per jaar en centrum, 1995-2013 Figuur 6.2. Prevalentie van Hepatitis C bij ooit-IDUs in behandeling en andere diagnosecentra in de Vlaamse gemeenschap tussen 2006 en 2013 Figuur 7.1. Aantal spuiten die in de Vlaamse (VL) en Franstalige (FR) Gemeenschap werden verdeeld en gerecupereerd door spuitenruilprogramma’s en apothekers tussen 1994 en 2013 Figuur 7.2. Recuperatie ratio van de naalden die verdeeld werden door de Spuitenruilprogramma’s in de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap, 1997-2013 Figuur 8.1. Evolutie van het aandeel van mensen met een laag onderwijsniveau in de algemene bevolking en bij druggebruikers in behandeling (15 jaar en ouder) tussen 2011 en 2013 Figuur 8.2. Evolutie van de werkloosheidsgraad in de algemene bevolking en binnen de druggebruikende populatie (15-64 jaar oud) tussen 2011 en 2013
36 37 41 42 92 96 96 97 103 105
124 125
133 134
Figuur 10.1. Gemiddelde THC concentratie (%) in cannabisstalen (marihuana en hasj), 2002-2013 Figuur 10.2. Gemiddelde MDMA concentratie (mg) in ecstasy tabletten tussen 2002 en 2013 Figuur 10.3. Gemiddelde zuiverheid (%) van cocaïne, heroïne en amfetamine tussen 2002 en 2013 Figuur 10.4. Samenstelling van illegale drugstabletten tussen 2008 en 2013 Figuur 10.5. Beschrijving van de tabletten die tot de categorie ‘overige’ behoren
144 145 146 152 153 154 155 155 182 183 184 185 186
L i j s t va n f i g u r e n
Figuur 9.1. Drugsgerelateerde delicten in relatie tot het totaal aantal delicten tussen 2010 en 2013. Figuur 9.2. Aandeel van drugsgerelateerde delicten per categorie tussen 2010 en 2013 Figuur 9.3. Drugsgerelateerde delicten als belangrijkste strafbare feit tussen 2010 en 2013, per type van drug Figuur 9.4. Aantal nieuwe mandaten bij justitiehuizen voor drugsgerelateerde delicten tussen 2006 en 2013 Figuur 9.5. Drugs/doping gerelateerde zaken die binnen komen op de correctionele parketten tussen 2006-2013 Figuur 9.6. Proportie drugs/doping gerelateerde zaken die ingediend werden bij het jeugdparket in vergelijking met de zaken ingediend bij het Openbaar Ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg in 2013 Figuur 9.7. Percentage afhandelingsbeslissingen voor drugs/doping gerelateerde zaken op niveau van de correctionele parketten in 2013 Figuur 9.8. Veroordelingen en opschortingen voor verdovende middelen, slaapmiddelen en psychotrope stoffen, 2006-2012
211
BIJLAGE 4 LIJST VAN VOLLEDIGE REFERENTIES VAN WETGEVING IN DE ORIGINELE TAAL Nederlands 31 december 1930 – Koninklijk besluit houdende regeling van de slaapmiddelen en de verdovende middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies (B.S. 10.01.1931).
L i j s t va n v o l l e d i g e r e f e r e n t i e s va n w e t g e v i n g
29 juni 1964 – Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie (B.S. 17.07.1964)
212
22 januari 1998 – Koninklijk besluit tot reglementering van sommige psychotrope stoffen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies (B.S. 14.01.1999). 4 juli 2001 – Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden voor het afleveren van geneesmiddelen die één of meer tetrahydrocannabinolen bevatten (B.S. 19.07.2001) 29 juni 2003 – Koninklijk besluit betreffende het informeren van het Belgisch Focal Point van het Europees informatienetwerk over drugs en drugsverslaving (B.S. 14.07.2003) 19 maart 2004 – Koninklijk besluit tot reglementering van de behandeling met vervangingsmiddelen (B.S. 30.04.2004) 12 januari 2005 – Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (B.S. 01.02.2005) Interministeriële Conferentie Volksgezondheid Drugs 13.2. – Registratie van de behandelingsaanvragen via de Treatment Demand Indicator Registratie van de behandelingsaanvragen via de operationalisatie van de Europese Treatment Demand Indicator (B.S. 03.05.2006) 7 december 2006 – Koninklijk besluit betreffende de strategische veiligheids- en preventieplannen (B.S. 22.12.2006) 5 maart 2009 – Decreet betreffende het aanbod van ambulante diensten in de domeinen van de sociale actie, het gezin en de gezondheid (B.S. 08.05.2009) 30 april 2009 – Decreet betreffende de erkenning met het oog op de toekenning van subsidies en de toekenning van subsidies aan de zorg- en hulpverleningsnetwerken en -diensten gespecialiseerd in verslavingen, alsook de erkenning met het oog op de toekenning van subsidies en de toekenning van subsidies aan hun federaties (B.S. 25.06.2009) 25 januari 2010 – Een global en geïntegreerd drugsbeleid voor België. Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs (B.S. 15.04.2010) 8 april 2011 – Koninklijk besluit tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van de titels III en V en VII van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (B.S. 21.04.2011) Protocolakkoord `HIV-plan 2014-2019’ Gelet op de specifieke bevoegdheden waarover de Federale overheid en de Overheden bedoeld in artikel 128,130 en 135 van de Grondwet (B.S. 21.11.2013)
24 december 2013 – Ministerieel besluit tot bepaling van de indienings-, opvolgings- en evaluatievoorwaarden en tot bepaling van de toekennings-, aanwendings- en controlevoorwaarden van de financiële toelage van de strategische veiligheids- en preventieplannen 2014-2017 (B.S. 31.12.2013) 7 februari 2014 – Wet tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen (B.S. 10.03.2014)
Conférence interministérielle Santé publique Drogues 13.2 – Enregistrement des demandes de traitement via le Treatment Demand Indicator Enregistrement des demandes de traitement via l’opérationnalisation du Treatment Demand Indicator Européen (M.B. 03.05.2006)
L i j s t va n v o l l e d i g e r e f e r e n t i e s va n w e t g e v i n g
Frans
7 décembre 2006 – Arrêté royal relatif aux plans stratégiques de sécurité et de prévention (M.B. 22.12.2006)
213
31 décembre 1930 – Arrêté royal réglementant les substances soporifiques et stupéfiantes, et relatif à la réduction des risques et à l’avis thérapeutique (M.B. 10.01.1931) 29 juin 1964 – Loi concernant la suspension, le sursis et la probation (M.B. 17.07.1964) 22 janvier 1998 – Arrêté royal réglementant certaines substances psychotropes et relatif à la réduction des risques et à l’avis thérapeutique (M.B. 14.01.1999) 4 juillet 2001 – Arrêté royal déterminant les conditions pour la délivrance des médicaments contenant un ou des tétrahydrocannabinol(s) (M.B. 19.07.2001) 29 juin 2003 – Arrêté royal relatif à la transmission d’informations au Point Focal belge du réseau européen d’information sur les drogues et les toxicomanies (M.B. 14.07.2003) 19 mars 2004 – Arrêté royal réglementant le traitement de substitution (M.B. 30.04.2004) 12 janvier 2005 – Loi de principes concernant l’administration pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus (M.B. 01.02.2005)
5 mars 2009 – Décret relatif à l’offre de services ambulatoires dans les domaines de l’action sociale, de la famille et de la santé (M.B. 08.05.2009) 30 avril 2009. – Décret relatif à l’agrément en vue de l’octroi de subventions et à l’octroi de subventions aux réseaux et aux services d’aide et de soins spécialisés en assuétudes ainsi qu’à la reconnaissance en vue de l’octroi de subventions et à l’octroi de subventions à leurs fédérations (M.B. 25.06.2009) 25 janvier 2010 – Une politique globale et intégrée en matière de drogues pour la Belgique. Déclaration Conjointe de la Conférence Interministérielle Drogues (M.B. 15.04.2010)
8 avril 2011 – Arrêté royal déterminant la date d’entrée en vigueur et d’exécution de diverses dispositions des titres III et V de la loi de principes du 12 janvier 2005 concernant l’administration pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus (M.B. 21.04.2011) Protocole d’accord `Plan VIH 2014-2019’ Vu les compétences respectives dont l’Autorité fédérale et les Autorités visées aux articles 128, 130 et 135 de la Constitution (M.B. 21.11.2013) 24 décembre 2013 – Arrêté ministériel déterminant les modalités d’introduction, de suivi, d’évaluation et déterminant les modalités d’octroi, d’utilisation et de contrôle de l’allocation financière relatives aux plans stratégiques de sécurité et de prévention 2014-2017 (M.B. 31.12.2013)
L i j s t va n v o l l e d i g e r e f e r e n t i e s va n w e t g e v i n g
7 février 2014 – Loi modifiant la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, psychotropes, désinfectantes ou antiseptiques et des substances pouvant servir à la fabrication illicite de substances stupéfiantes et psychotropes (M.B. 10.03.2014)
214
© WIV-ISP Dienst enquêtes, leefstijl en chronische ziekten Julliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel | België www.wiv-isp.be
Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters Depotnummer: D/2015/2505/06