DIEF IN DE NACHT of De merkwaardige Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk door William Sears
Thief in the Night, 1976 Uitgave van George Ronald te Oxford Talisman Books nr. 5 Vertaling: Kees Poolman
III
"Maar weet dit: Als de heer des huizes geweten had, op welk uur de dief zou komen, hij zou in zijn huis niet hebben laten inbreken."
V
DIEF IN DE NACHT Het probleem. In de eerste helft van de negentiende eeuw was er een wijdverspreide en levendige verwachting, dat in de jaren rond 1840 de wederkomst van Christus zou plaatsvinden. Deze verwachting haalde de voorpagina's van de kranten en bereikten zelfs het Congres van de Verenigde Staten van Amerika. Van China en het Midden-Oosten tot in Europa en Amerika deelde men deze verwachting, zelfs wanneer hun ideeën tegenstrijdig waren. Er waren veel spotters, maar het enthousiasme was overweldigend en allen waren het eens over het tijdstip. Waarom? En wat was het resultaat? Gebeurde er werkelijk iets of was het allemaal een droom?
De oplossing: Geduldig en met een zorgvuldige verklaring begint William Sears dit mysterie op te lossen. In "Dief in de Nacht" brengt hij zijn geheel gedetailleerde onderzoek naar deze "Zaak" in een gemakkelijk leesbare stijl welke de lezer deelgenoot maakt in de spanning rondom deze "Zaak". De oplossing waarheen alle sporen leiden komt als een enorme uitdaging.
Dit is een detective-verhaal met één verschil: het mysterie is werkelijkheid en van levensbelang voor ieder mens. De schrijver presenteert het bewijsmateriaal in de "Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk" zodanig, dat u deze voor uzelf kunt oplossen.
VII
"Maar de dag des Heren zal komen als een dief. Op dien Dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden."
2 Petrus 3:10
IX
INHOUDSOPGAVE Voorwoord DEEL I 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Het onopgeloste probleem Ieder mens en iedere natie wordt eens voor een groot probleem gesteld De merkwaardige Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk De eerste belofte De tweede belofte De derde belofte Andere voorspellingen En weer andere Heft uw hoofd omhoog Het mysterie van de witte steen De rijken die arm zijn Het verblindende licht Want niemand kan lezen Een raadselachtige lente De levenden en de doden De Spreekbuis van God Eén herder, maar vele kudden De onmiskenbare tekenen De bliksem uit het oosten Het visioen van de laatste dagen De lawine
DEEL II 1. 2. 3. 4. 5. 6.
3 4 6 7 9 12 13 15 17 18 20 22 24 26 29 31 33 36 37 39
De oplossing
Het geheim begint ontsluierd te worden De opmerkelijke parallel Twee vuren aan de hemel De getuigen Het verborgene wordt onthuld De Heerlijkheid van God
DEEL III 1. 2. 3. 4. 5.
XII
45 46 48 50 52 53
Het bewijs
De koning vanuit de zonsopgang Het aloude land van mysteriën Verwekt in Babylon De verbazingwekkende Micha De acht verbazingwekkende fasen
59 60 62 63 66
X 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
De zon niet van node De families der aarde zullen gezegend worden De Heer van het nieuwe tijdperk De Deur der hoop Waar de armen de koningen van het paradijs zijn De bloeiende woestijn Vuur aan de hemel Hij zal Christus verheerlijken Het einde van de lawine
DEEL IV 1. 2. 3. 4. 5. 6.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
95 96 97 99 100 104
Het laatste bewijs
Hoedt u voor valse profeten Vijand van het volk De boom des levens De eerste 'vrucht': het gezinsleven De tweede 'vrucht': het vaderland De derde 'vrucht': religie De vierde 'vrucht': het persoonlijke leven Een onderzoekende blik De vogel met twee vleugels De ware rijkdom Niemand is een vreemdeling Gelijkwaardige deelnemers aan de vooruitgang De schoonheid van de regenboog De werelden aan gene-zijde Voedsel voor de ziel Iedere ziel is koning Eén kudde en één Herder
DEEL VI 1. 2. 3. 4. 5.
Tekenen aan de hemel
De tekenen aan de hemel De aardbeving De bazuinstoot Toen de sterren als sneeuwvlokken vielen Het aangezicht van de hemel De nachtelijke bezoeker
DEEL V
68 70 72 75 79 83 85 89 91
109 111 112 114 115 116 119 122 123 124 125 126 127 129 131 132 133
De uitdaging
En indien die dagen niet ingekort werden Nucleaire reuzen en ethische dwergen Langs de wegen razen de wagens Verschrikkingen aan de hemel Het uur is aangebroken
137 141 142 145 149
XI 6. 7.
De Dag des Heren De Dageraad van een nieuwe Dag
151 153
VERWIJZINGEN Deel I Deel II Deel III Deel IV Deel V Deel VI
159 163 165 169 170 174
XII
VOORWOORD PASSAGIERS AAN BOORD VENUSRAKET AANKOMST LONDEN AIRPORT VANAVOND Ik geef toe dat dit opschrift mij nieuwsgierig maakte. Snel liep ik de voorpagina's van twee andere kranten door. WETENSCHAP BEWUST VAN ONSTERFELIJKHEID VAN DE ZIEL KONTINENT ATLANTIS BIJ PORTUGAL UIT ZEE OPGEDOKEN Ik wierp een blik op de redakteur aan het bureau van de televisie-nieuwsdienst. "Verder nog iets?" Hij liet mij het zien. NIEUW MEDICIJN GENEEST ELKE ZIEKTE HITLER LEVEND IN WENEN OPGESPOORD Ik knikte. "Dit is werkelijk het einde van de wereld." Hij reikte mij een tijdschrift aan waarop stond 'meenemen en bestuderen'. Ik ging terug naar mijn lessenaar in de sportredaktie en begon het tijdschrift te lezen. Het werkte op mij in als een rode lap op een stier. Sinds vanmorgen had ik het gevoel, dat ik een detective was die een zaak moest uitzoeken welke al honderd jaar geleden gebeurd was. Tot dusver was er slechts een zwak spoor. Maar deze gegevens gaven mij weer moed om mijn nasporingen voort te zetten. Schijnbaar waren duizenden mensen net zo verlangend als ik om dit mysterie op te lossen, zelfs na meer dan een eeuw. Ik nam een ordner uit mijn dossierkast en schreef er met een zwart potlood op: "DE MERKWAARDIGE ZAAK VAN HET ONTBREKENDE DUIZENDJARIGE RIJK" Het artikel in het tijdschrift bevatte gegevens in de vorm van krantekoppen uit het gehele land. Men had een aantal redakteurs gevraagd, welke gebeurtenis volgens hen het meeste opzien zou baren. Zij hadden hun huiswerk goed gedaan: GELEERDEN BEWIJZEN SHAKESPEARE IN WERKELIJKHEID MARLOWE 1 NOOIT MEER WINTER HEILIGE GRAAL IN WALES GEVONDEN CONAN DOYLE SPREEKT UIT HET HIERNAMAALS KERSTMANNETJE BESTAAT ECHT Ik moest er werkelijk om lachen. Op de dag dat deze koppen in de kranten zouden verschijnen, zou men er niets van willen weten.
1) Christopher Marlowe, Engels dramaticus, 1564-1593
XIII Toch viel mij iets op, dat onmiddellijk mijn waakzaamheid verscherpte. Volgens die doorgewinterde journalisten zou de volgende krantekop, wanneer die ook werkelijk waar zou zijn, de meeste opschudding veroorzaken en de wereld op haar grondvesten doen schudden. Die kop bestond slechts uit drie woorden: CHRISTUS IS GEKOMEN! En juist naar een dergelijk bericht had ik de laatste twee jaar gezocht. Toevallig was ik gestoten op een, naar het zich liet aanzien, boeiend en interessant raadsel. Het was heel onschuldig begonnen: Iemand had mij een boek gegeven, dat een naamgenote van mij, Clara Endicott Sears, geschreven had. Zij was geen familie, zei men tenminste na informatie in Searsport en Vanceborro in de staat Maine. Misschien had ik het boek direkt verbrand als ik tevoren geweten had, waar het toe zou leiden. Ik had indertijd nachtdienst bij de telegraafdienst van de United Press, dus had ik een paar uur rust om te kunnen nadenken. In het boek van Clara Sears vond ik een boeiend verhaal over mensen die in de negentiende eeuw verlangend de terugkomst van Christus verwachtten. Het verraste mij te ervaren, dat de kranten en tijdschriften van die tijd werkelijk nieuws over deze bijzondere gebeurtenis gebracht hadden. Veel artikelen waren schertsend bedoeld, andere ironisch, maar enkele waren heel serieus opgesteld. In de pers en in de dagelijkse berichten trof ik allerlei meningen en veronderstellingen aan: CHRISTUS - KOMT HIJ OF KOMT HIJ NIET? MORGEN HET EINDE VAN DE WERELD! JEZUS STAAT VOOR DE DEUR! VERSCHRIKKELIJKE KOMEET BEDREIGT DE AARDE! WEDERKOMST CHRISTUS: WAARHEID OF BEDROG! Iedereen leest graag een boeiend verhaal en zeker, wanneer het zo'n dreigend aandoende titel heeft als 'het einde van de wereld'. Verkondigers van de Jongste Dag waren er in allerlei vorm, van de letterknecht die zei: "De wereld zal op 23 november om 7 uur 's-avonds ondergaan, om te beginnen in de vallei van Ohio en later verder noordelijk in de staat Michigan", tot de serieuze lezer van het Heilige Schrift die waarschuwde: "Op die Dag zullen de sterren van de hemel vallen en zal de aarde van haar plaats verdrongen worden". 2 Een boeiender verhaal bestaat er niet. Het is vol dreiging, wonderen en heeft in de veertiger jaren van de vorige eeuw veel mensen in haar ban gehouden. Opwindende berichten verbreidden zich in de Verenigde Staten, Canada, Europa, Azië, en zelfs tot in Afrika en Australië. Overal werd de mensheid ernstig vermaand zich op de plotselinge wederkomst van Christus voor te bereiden, wiens komst volgens de mening van de schrijvers óf hoogst gelukkig, óf vol onheil zou zijn. De meeste mensen gingen echter met een verdraagzaam en geanimeerd lachje huns weegs. Ze hadden medelijden met de slachtoffers van een dergelijke dweperij. Voor velen was dit een tijd van angst en vrees. In vlugschriften, tijdens bijeenkomsten , van de kansel en in de pers riepen bijbelvorsers de achteloze, zorgeloze wereld op om boete te doen. "Het uur is gekomen!", maanden zij. Velen geloofden hen. Hele families verkochten hun have en goed. Anderen namen hun geld op van de bank en schonken hun aards bezit aan de ongelovigen. Er waren er zelfs die zich speciale opstandingsgewaden
2) Vlg: Marcus 13:25
XIV lieten aanmeten. Het verhaal gaat, dat er op een bepaalde, noodlottige dag een aantal mensen de bergen introk om de nederdaling van Christus op een wolk af te wachten; de wolken brachten echter niet Christus, maar een stortbui. Ik bestudeerde enkele nog bestaande akten waarin zulke enthousiaste mensen al hun bezit aan de komende Christus hadden overgemaakt. Een geheel dorp bereidde zich voor op Zijn komst. Het werd 'Hemel' (Paradijs) gedoopt en als Zijn woonplaats in Amerika ingericht.. Als een ziekte overviel het in die tijd de mensen in de meest uiteenlopende gebieden van de christelijke wereld. Waarom? Waarom verwachtten zij allen Christus? Waarom precies om die tijd? Het werd een raadselachtig, maar bovenal boeiend detective-verhaal. Het was alsof het virus van verwachting van het Duizendjarige Rijk plotseling alle mensen in alle vijf werelddelen aangestoken had. Toen ik las over de vele komische en soms ongelooflijke dingen die hadden plaatsgevonden in zover van elkaar verwijderde delen van de wereld werd ik nieuwsgierig, hetgeen de aanleiding werd tot dit boek. Ik kan niet precies zeggen of het nu in de bibliotheek, in het museum of voor de grot van Elia op de berg Karmel was, dat ik zo opging in dit boeiende onderzoek, dat het al mijn beschikbare tijd opeiste. Mijn interesse was gewekt; tenslotte nam ik het besluit na te gaan of de wederkomst van Christus een sprookje, een vergissing of het grootste opgeloste raadsel van onze tijd was. Bij het inlichtingenloket van één van de vele bibliotheken die ik in die tijd bezocht, voelde ik op een dag plotseling een eigenaardige opwinding, zoals misschien de archeoloog ondergaat, wanneer hij met zijn houweel op een muur stoot die voor zijn ogen afbrokkelt en hem een voorbije, maar opwindend nieuwe wereld onthult, juist op het moment, dat hij zijn onderzoek wilde opgeven. Ik wist, dat ik mij in een lonend avontuur gestort had! Tussen al die stoffige boekenrekken vond ik het boek van een lotgenoot en in zijn gezelschap begon de opwindende jacht opnieuw. Prof. E.G. Browne van het Pembroke College, Cambridge, had deze zaak reeds vóór mij onderzocht. Hij was schijnbaar door dezelfde geschiedenis geboeid geraakt en had voor een deel reeds een verklaring gevonden. Hij schreef, waarbij hij deze geschiedenis met die van Christus vergeleek: "Ik houd het voor mijn plicht en intussen is het voor mij een prettige opgave..., deze zaak aan mijn landgenoten ter kennis te brengen..." 3 Later kwam ik op het spoor van prof. Browne's onderzoekingen in het Heilige Land; ik las de brief in zijn eigen handschrift, waarin hij overwoog zelf naar Palestina te gaan om een grote Figuur te bezoeken. Hij schreef dat hij niet zou rusten alvorens deze aangelegenheid naar tevredenheid geregeld was.4 en 5 Ik ontdekte, dat een tijdgenoot van prof. Browne, de beroemde prof. Jowett van het Balliol College, Oxford, deze gevoelens had gedeeld. Ook hij was op dezelfde geschiedenis gestoten die nu voor mij lag. Hij schreef: "Ze is te groots en te nabij om door deze generatie begrepen te worden. Alleen de toekomst kan de betekenis ervan onthullen." 6 Beiden, prof. Browne en prof. Jowett., legden verband tussen hun ontdekking en de wederkomst van Christus. Beiden getuigden van een levendige interesse in het belang en de draagwijdte van deze geschiedenis. Ook ik was nu, na meerdere jaren van zorgvuldig onderzoek en grondige studie tot de zelfde slotsom gekomen. Ik besloot het spoor daar op te nemen, waar zij het hadden laten liggen en het te volgen tot het einde.
3) E.G. Browne, genoemd in het voorwoord van 'the Chosen Highway', Lady Blomfeld, 1940, V-VI 4) E.G. Browne, brief aan Mírzá Álí Áka Shirázi, Cambridge Univ., 9 april 1889 5) De grote Figuur is hier Bahá'u'lláh 6) Bahá'í World, deel XII, blz. 625
XV De volgende hoofdstukken zijn een verslag van mij zevenjarig onderzoek en geven mijn oplossing weer van dit ingewikkelde, honderd jaar oude mysterie. Ze wijzen er bovendien op, dat onze moderne pers honderd jaar te laat komt met de wens deze dramatische krantekop te kunnen drukken: CHRISTUS IS VERSCHENEN! De pers is zelfs méér dan honderd jaar te laat gekomen. De lezer zal duidelijke bewijzen vinden, dat, wanneer de kranten en uitgeverijen omstreeks 1840 hun artikel gedrukt zouden hebben met de kop 'terugkeer van Jezus Christus verwacht', zij geen vals bericht, maar de waarheid zouden hebben gepubliceerd, ofschoon zij in die tijd de ware betekenis van enig voorval niet kenden en niet in staat waren de waarheid te bewijzen. Wanneer hetgeen ik ontdekt heb de waarheid inhoudt, dan is het (volgens het gewogen oordeel van westerse redakteuren) de meest dramatische en opzienbarendste geschiedenis welke wie dan ook zou hebben kunnen publiceren. Maar wie zal mij geloven? Mijn verhaal begint met waar ik zeven jaar geleden met 'de merkwaardige Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' begon.
William Sears
DEEL I HET ONOPGELOSTE PROBLEEM
1. Ieder mens en iedere natie wordt voor een groot probleem gesteld Mijn eerste stap was de geschiedenisperiode tussen de jaren 1830 en 1840 te bestuderen. Het was een tijd vol van bijzondere en onrustbarende gebeurtenissen. Ontelbare mensen keken vol verwondering en angst naar een grote ring om de zon. Verschrikt keken zij naar de nachtelijke hemel waar een reusachtige komeet met een vurige staart door het duister voorbijtrok. Sommige beweerden, dat de komeet met enorme snelheid de aarde naderde om de mensen het 'einde der tijden' te brengen. Een interessanter bericht uit die tijd luidde: "Een bekeerde Jood in Palestina, Jozef Wolff, voorspelde de komst van Christus voor 1847. Harriet Livermore, een opzienbarende, met redenaarstalent begiftigde vrouw die een rol speelde in Whittiers 'Showbound', predikte de 'wederkomst' overal, zelfs in het Huis van Afgevaardigden in Washington, waar men zich verdrong om haar te horen spreken. Lady Hester Stanhop, de roekeloze nicht van William Pitt, keerde Londen en daarmee macht en mode de rug toe om zich in Libanon tussen de Arabieren en de Droezen te vestigen om bij de komst van Jezus ter plaatse aanwezig te zijn. Het verhaal deed de ronde, dat zij in haar stal twee witte arabische paarden gereed hield; één voor de Messias en één voor haarzelf. 1 Een andere schrijver bericht in 'Behold the Cometh' (Zie, Hij komt): "Er word verteld, dat er in het Heilige Land een kleine moskee is, waar de priester de schoenen al gereed houdt die de Messias zal dragen wanneer Hij naar Jeruzalem komt."2 Ik vond dingen als: "Zo echt was die adventsverwachting, dat mensen soms definitieve maatregelen namen voor de 'wederkomst' en het 'einde'. Men leefde in de negentiende eeuw en toch waren de sterrenregens van 1833 en de ronde ring rond de zon in 1843 onderwerp van de eerbiedigste beschouwingen en diskussies. En de staart van de komeet van 1843 had een lengte van 108 miljoen mijl ...... Hele families hielden hun lijkwade voor die noodlottige dag gereed."3 Er wordt verteld, dat enkele enthousiaste gelovigen hun 'wederopstandings-gewaden' aantrokken en zich gereed maakten om de nederdaling van Christus op de wolken des hemels te verwachten. Hun sceptische en meer praktische, maar tegelijkertijd 'onwetende' medemensen wezen hen erop, dat wolken niet neerdalen maar opstijgen, omdat ze uit waterdamp bestaan. Andere geleerden citeerden de heilige Augustinus die een heel boek geschreven had waarin hij bewees, dat er aan de andere kant van de aarde niemand kon leven, omdat het voor die mensen onmogelijk zou zijn Christus te zien, wanneer Hij op die dag van Zijn wederkeer op de wolken zou 'nederdalen'. Wiskundigen vroegen: "Welke richting is dat?". Ook meenden zij, dat door de bolvorm van de aarde, Christus duizenden éénmansvluchten zou moeten maken, wilde iedereen tenminste Zijn wederkomst kunnen zien. Aan de andere kant lachten zij de letterknechten uit en zeiden dat het duidelijk was, dat het 'neerdalen' symbolisch moest worden opgevat. Weer anderen meenden, dat Christus niet op de wolken uit de hemel zou komen, maar dat er misschien een nevel uit de aarde zou opstijgen die de mensen het zicht zou belemmeren. Ondanks alle twijfels creëerden de mode-ontwerpers hun 'opstandings-gewaden' in verschillende modellen speciaal voor degenen die op die Dag naar de laatste mode gekleed wilden gaan. Er wordt verteld, dat deze gewaden in het Oosten van de Verenigde Staten gewoon in de etalages lagen. Hoewel het verhaal over de opstandings-gewaden door sommige kringen energiek bestreden werd, kwam ik het herhaaldelijk tegen. De volgende brief - één uit velen - maakt dit misschien duidelijk. De brief was door Ida M. Wing geschreven en aan Clara Endicott Sears gericht, gedateerd 21 augustus 1921 en luidde als volgt: "Ik heb mijn moeder horen vertellen, dat, toen zijzelf nog een klein meisje was, haar moeder een wit gewaad naaide, haar huis aan kant ruimde, lampen voor de vensters zette en de gehele nacht opbleef om op het einde van de wereld te wachten". 4 Toen de grote komeet van het jaar 1843 langs de hemel jaagde, schrokken de mensen en zeiden: "Nu is het ogenblik van de wederkomst van Christus aangebroken."
In hetzelfde jaar schreef de amerikaanse dichter James Russell Lowell: "Voor ieder mens en iedere natie breekt eens het moment van beslissing aan. Gods nieuwe Messias is iets groots...."5 De franse dichter Lamartine vroeg God in de volheid van zijn lofprijzingen: "Is dit niet de tijd om U te openbaren?" Op 24 mei 1844 nam Samuel F.B. Morse, de uitvinder van de telegraaf, plaats achter het toetsenbord van zijn nieuwe apparaat in Washington D.C. Hij stond op het punt het eerste officiële telegram uit de geschiedenis van Washington naar Baltimore over de draden te seinen. De pers begroette deze dag als een wonder van de moderne tijd. Dit wonder zou de wereld daadwerkelijk in één ogenblik verenigen. Door deze stroom, door draden voortijlend, zou de omvang van onze planeet ineenschrompelen. Toen het congres hem 40.000 dollar toezegde voor de voortzetting van zijn werk, zei men inderdaad tegen Morse, dat hij nu zijn 'bliksem' over de wereld kon zenden. 6 Op deze wijze werd zijn uitvinding in direkt verband gebracht met het Boek Job, hoewel het toen enigzins schertsend werd gezegd. Bijbelkenners stelden de vraag: "Is dit niet een volgend bewijs, dat 1844 inderdaad het tijdstip voor het verschijnen van Christus is?". Betekent dit niet, dat Christus al hier is? Heeft dezelfde Job niet beloofd: "Maar ik weet, dat mijn Verlosser leeft; en dat Hij in de laatste Dag op aarde zal zijn."7 Samuel Morse legde zijn hand op het toetsenbord en zond de eerste officiële boodschap over. De woorden kwamen uit het Boek Numeri: "Wat heeft God gedaan?" Dit prikkelde mijn nieuwsgierigheid. Wat had God op die dag tot stand gebracht, behalve de telegraaf? Was er dan nog iets? Was het mogelijk dit te vinden? Er was op zijn minst een aanleiding. Zo rond die tijd kwam ik in het bezit van een voordracht die een brits geleerde, Sir Lawrence Bragg, in de Carnegie Hall en New York gehouden had. Sir Lawrence had een grafiek gemaakt van de wetenschappelijke verworvenheden van de mens tot ongeveer het jaar 1844. Hij toonde aan, dat de ontwikkeling tot aan dat tijdstip erg langzaam was gegaan, en wel zo langzaam, dat de grafische curve tot aan 1844 bijna horizontaal verliep. Daarna echter liep de curve plotseling bijna loodrecht omhoog en is steeds verder blijven stijgen. Dit interesseerde mij hevig. Waarom? Wat was ná 1844 de aanleiding tot die nieuwe geest, die energie en die scheppingsdrang in de wereld? Waarom was dit juist op dat tijdstip begonnen? Had er in het jaar 1844 een historische gebeurtenis plaatsgevonden die deze plotselinge krachtige opleving van kennis en ontdekking kon veroorzaken? Was er door de geschiedschrijvers een historisch feit over het hoofd gezien of zelfs achterwege gelaten? Kon dit enige samenhang hebben met de komst van de Messias, de algemeen verwachte wederkomst van Christus in juist dit jaar? Op deze vraag moest ik hoe dan ook een antwoord vinden. De 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' werd steeds boeiender. Ik besloot allereerst het precieze tijdstip van de boodschap van Morse uit het jaar 1844 vast te stellen.
2. De merkwaardige Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk Het liet zich spoedig aanzien, dat het jaartal 1844 in de berekening van de bijbelvorsers over het Duizendjarige Rijk meer voorkwam dan enig ander jaartal. Veel van deze onderzoekers die onafhankelijk van elkaar en in verschillende delen van de wereld werkten, berekenden bijna dezelfde tijd voor de wederkomst van Christus. Dat waren de jaren 1843-1845.
Wolff in Azië, Edward Irving in Engeland, Mason in Schotland, Davis in South-Carolina, William Miller in Pennsylvania, Leonard H. Kelber in Duitsland en vele anderen in verschillende delen van de wereld geloofden, dat dit werkelijk de 'Eindtijd' was.1 Deze geleerden waren niet eensgezind over de precieze datum; ook legden zij de profetieën niet op dezelfde wijze uit. Maar men zei van hen: "...In Amerika, Europa en Azië werd, uit veler mond de duidelijke boodschap van het einde van het profetische tijdperk in het jaar 1844 verkondigd."2 Andrew Jackson Davis hield in 1844 voordrachten in New York. Het waren er 157. Edgar Allen Poe was er een regelmatige bezoeker. Davis voorspelde de tijd, waarin er advertenties zouden zijn als: 'Naar Californië in vier dagen.' Hij sprak over de snelheid van de toekomstige luchtreizen. Herhaaldelijk prees hij het wonder van het nieuwe tijdperk dat komen zou, dat hij een 'materiële hemel' noemde, als voorbereiding op het 'geestelijk koninkrijk'. Hij zei: "Er staat de mensheid een heerlijke tijd te wachten... Hebt de nieuwe beschikking lief."3 William Miller begon in 1831 voordrachten te houden over de wederkomst van Christus, hij verklaarde dat hij niet anders kon; een innerlijke stem spoorde hem daartoe aan, die sprak: "Vooruit, verkondig het aan de wereld." In 1832 schreef hij: "De bewijzen komen van alle kanten... Zie, de Verlosser komt!"4 Forman zegt in zijn boek 'The Story of Prophecy': "De oorsprong van religieuze geestdrift zat toen in de lucht en was alom tegenwoordig."5 Hij wijst erop dat Emerson een congres voor algemene hervorming bijwoonde en zelfs berichtte over de grote verscheidenheid van de aanwezigen, van vreemde zonderlingen tot en met filosofen. Emerson schreef: "Er waren mannen en vrouwen die door waandenkbeelden bezeten waren, mannen met lange baarden, wederdopers, zevendedag adventisten, sektariërs, quakers, tegenstanders van slavernij, calvinisten, unitariërs en filosofen."6 Geen wonder dat Clara Endicott Sears haar boek de ondertitel gaf: "Een vreemd stukje geschiedenis." Toen het jaar 1844 naderbij kwam maakte een geestelijke van de Anglicaanse kerk, Mourant Brock, de volgende opmerking: "Niet alleen in Engeland wordt de aanstaande wederkomst van de Verlosser verwacht, niet alleen hier klinkt die waarschuwende stem, maar ook in Amerika, in Indië en op het europese vasteland. In Amerika prediken ongeveer driehonderd geestelijken dit Evangelie van het Koninkrijk, terwijl hier in ons land ongeveer zevenhonderd predikers van de Anglicaanse kerk dezelfde tijding verkondigden." 7 Het werd mij duidelijk, dat, wanneer meer dan duizend geestelijken in slechts twee landen de wederkomst van Christus predikten, de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' de moeite waard was om verder uitgezocht te worden. W.A. Spicer schreef in 'Our Day in the Light of Prophecy': "Hier en daar onderkenden lezers van de Heilige Schrift, dat in de periode van 2300 jaar volgens Daniël 8:14, zoals deze in het negende hoofdstuk wordt verklaard, snel ten einde zou zijn..., en zij berekenden het jaar 1844 als de tijd van het Jongste Gericht." Door deze eenduidige overeenstemming van profetieën voor het jaar 1844 schreef Spicer: "In Europa stonden getuigen op; in Holland, Duitsland, Rusland en de Skandinavische landen. Joseph Wolff, missionaris in de Levant, predikte de komst van het Uur des Gerichts in Griekenland, in Turkije, in Afghanistan en in andere gebieden." Deze verwachtingskoorts bereikte zijn hoogtepunt in het jaar 1844. Ik wilde precies weten waarom. Wat hadden al deze mensen naar ditzelfde jaartal geleid? Ik vond het antwoord. Deze datum werd uitgekozen omdat Christus Zelf Zijn volgelingen drie bepaalde beloften had gedaan. Hij gaf deze drie profetieën en zei, wanneer deze drie dingen zouden plaatsvinden, dat Hij (Christus) dan terug zou keren op aarde. Deze profetieën luidden: 1. 2. 3.
Zijn Evangelie zou overal op aarde gepredikt worden. De tijd der heidenen zou vervuld zijn en de Joden zouden naar Israël (Palestina) terugkeren. De gehele mensheid zou de door de profeet Daniël voorspelde 'gruwel der verwoesting' zien. (vlg. Matth. 24:15)
Mijn volgende stap was deze drie profetieën, de één na de ander, te onderzoeken en dit spoor tot het einde te volgen. Mijn plan was eenvoudig. Ik wilde 1. iedere door Christus gegeven profetie in de Schrift opsporen, 2. vaststellen of deze drie profetieën werkelijk vervuld waren, en 4. als deze vervuld waren, het wanneer en hoe onderzoeken. Ik behoefde mij niet langer met theorieën bezig te houden; Ik moest nu feiten bewijzen.
3. De eerste belofte De eerste belofte van Christus was niet moeilijk te vinden. Hij gaf deze als direkt antwoord aan Zijn discipelen op hun vragen. Zij vroegen Hem: "Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van Uw komst en val de voleinding van de wereld?"1 Christus gaf Zijn discipelen Zijn eerste belofte als volgt: "Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn."2 Het was helemaal duidelijk. Het einde zou komen en Christus zou wederkomen wanneer Zijn Evangelie in de gehele wereld gepredikt zou worden. Mijn volgende stap was uit te vinden wanneer het Evangelie van Christus in de gehele wereld gepredikt was. Een onderzoek naar de verbreiding van het Christendom, dat door de geleerden in het jaar 1840 samengesteld werd, toonde aan dat de boodschap van Christus in hun dagen de aardbol al omvatte. Het Evangelie werd in alle werelddelen onderwezen. Omstreeks 1844 werd het zelfs in de binnenlanden van Afrika verkondigd, niet zomaar door een enkele missionaris, maar op brede basis. Een handels-bericht uit Oost-Afrika meldt: Christelijke missies bedrijven zending onder de afrikaanse bevolking in 1844.3 Dr. D.L. Leonard, historicus van de missiebeweging, verteld in zijn boek 'Honderd jaar missie': "...voor het eerst sinds de apostolische periode werd een algemene geestdriftige zending op gang gebracht." Hij spreekt over de ontwikkelingen van 50 jaar voor en na 1844. "Beginnend in Engeland", voegde hij er aan toe, "verbreidde deze zich snel naar het vasteland en strekte zich uit over de Atlantische Oceaan. Het was geen plotselinge opwelling van een enkele beijveraar, maar een machtige stroom die van dag tot dag gestadig groeide en zich steeds verder uitbreidt." Een ander bericht uit die tijd luidt: "In 1804 werd het britse en overzeese Bijbelgenootschap opgericht. Toentertijd dachten de mensen die de profetische uitspraken bestudeerden, dat dit noodzakelijk was voor de vervulling van de beloften." Dit was een regelrechte verwijzing naar de belofte van Christus dat Hij terug zou keren, wanneer overal ter wereld Zijn Evangelie gepredikt werd. Voor 1804 was de Bijbel al in 50 talen gedrukt en naar die gebieden verspreid. In 1816 werd het amerikaanse Bijbelgenootschap opgericht. George Storrs berichtte op 4 mei 1843 in de krant 'Midnight Cry', dat deze beide genootschappen (het britse en het amerikaanse) met hun talloze afdelingen het Evangelie van Christus in alle delen van de wereld brachten. G.S. Faber verklaarde in zijn 'Eight Dissertations' die in 1844, het jaar van de grootste profetische ijver, gereed kwamen: "De verbazingwekkende inspanningen van een enorme gemeenschap om de Heilige Schrift in iedere taal naar alle delen van de wereld te brengen, verdienen het om gezien te worden als een groots voorteken, zelfs in deze periode die zo rijk is aan belangrijke gebeurtenissen. Als ik mij niet erg vergis zullen deze inspanningen een voorbereiding zijn tot de uiteindelijke grote verspreiding van het Christendom, welke tot uiting komt in het thema van zoveel verlichte profeten en nu niet ver verwijderd kan zijn." M.H. Goyer schrijft in zijn boek over de vervulling van profetieën: "De britse en overzeese Bijbelgenootschappen (om maar een voorbeeld te noemen) hebben sedert hun oprichting in 1804 meer dan 421 miljoen exemplaren van de Heilige Schrift in praktisch ieder bekend land van de aarde doen verschijnen." 4
In 'Our Day in the Light of Prophecy' schreef Spicer, dat het Evangelie in zijn tijd aan 95 procent van de bewoners der aarde was gebracht. Hij voegde er aan toe: "In 1842 werden in China door een verdrag vijf havens vrijgegeven voor handel en missie, waardoor heel China voor het Evangelie toegankelijk gemaakt werd. In 1844 werd in Turkije, tegen alle islamitische traditie in, het recht voor een Moslim erkend om over te gaan naar het Christendom. In 1844 legde Edgar Gardiner de grondslag voor een zuidamerikaanse missie. In 1842 nam Livingstone het besluit om de binnenlanden van Afrika te ontsluiten." 5 Dr. A.T. Pierson schreef in zijn boek 'Modern Mission Century' (Eeuw van de Moderne Missie): "India, Siam, Burma, China, Japan, Turkije, Afrika, Mexico, Zuidamerika.... werden na elkaar met succes ontsloten (voor het Christendom). Binnen vijf jaar, van 1853 tot 1858, werd in zeven verschillende landen die gezamenlijk de halve wereldbevolking uitmaakten, de mogelijkheid van verblijf en vestiging vereenvoudigd."6 En zo waren er nog veel meer bewijzen die aantoonden, dat christelijke leraren en het Evangelie rond 1844 ieder kontinent hadden betreden en het Woord van Jezus over de hele wereld verspreid hadden. Dit werd door de kenners van de Heilige Schrift als de volledige vervulling van de woorden van Christus uit Marcus beschouwd. "En aan de volken moet eerst het Evangelie gepredikt worden."7 In hetzelfde hoofdstuk waarschuwt Christus, wanneer dit gebeurd is: "Ziet toe, blijft waakzaam en bidt. Want gij weet niet, wanneer de tijd is."8 Wanneer dit Evangelie in alle landen is verkondigd, zo beloofd Jezus verder: "... en dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op de wolken, met grote macht en heerlijkheid."9 De onderzoekers naar het Duizendjarige Rijk in 1840 namen aan, dat de eerste belofte van Christus was vervuld. Zij bedoelden hiermee, dat genoegzaam bewezen was, dat het Evangelie van Christus 'in de gehele wereld tot getuigenis gepredikt' was en dat daarom het Uur van Zijn wederkomst snel zou aanbreken.10 Ook ik was ervan overtuigd, dat de eerste belofte van Christus tegen het jaar 1844 vervuld was. Daarover bestond geen twijfel. Het was een bemoedigend begin.
4. De tweede belofte De tweede belofte van Christus was even gemakkelijk te vinden. Deze stond in het eenentwintigste hoofdstuk van het Lucas Evangelie. Ook deze belofte werd door Jezus als antwoord op een rechtstreekse vraag van Zijn discipelen gegeven: "... En zij vroegen Hem en zeiden: Meester, wanneer zal dit dan gebeuren?, en wat is het teken, dat deze dingen zullen gebeuren?"1 Christus waarschuwde hen voor de valse profeten in die Dag die Zijn naam zouden dragen; daarna gaf Hij hen Zijn tweede belofte welke hen zou kunnen overtuigen van Zijn eigen terugkeer. Hij zei: "...en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle volkeren, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn... En dan zullen zij den Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid."2 De betekenis van de uitdrukking 'tijden der heidenen' was de bijbelkenners vertrouwd en duidelijk. Ik begreep, dat hiermee de periode bedoeld werd, waarbij Jeruzalem in de handen van andersdenkenden, nietJoden (of heidenen) zou vallen, terwijl de Joden zelf uit hun vaderland verdreven zouden worden. Christus beloofde in duidelijk termen, dat Hij naar de aarde terug zou keren, wanneer de Joden ná hun verbanning weer naar hun vaderland (het land hunner vaderen) terugkwamen. Zo zouden dus ten tijde van hun terugkeer de 'tijden der heidenen' vervuld zijn. Ik onderzocht de tweede belofte van Christus zeer zorgvuldig. Het eerste deel zegt: "...zij zullen...als gevangenen weggevoerd worden onder alle volkeren". Ik stelde vast dat de vervulling van dit deel van de belofte reeds veertig jaar ná Zijn kruisiging was begonnen. Jeruzalem werd in het jaar 70 na Christus door Titus verwoest en de Joden werden verstrooid en verbannen. Onder leiding van Bar Kochba trachtten de Joden in het jaar 132 n.Chr. hun vrijheid te herwinnen,
maar werden door de legers van keizer Hadrianus vernietigend verslagen. Ditmaal werd Jeruzalem zelfs nog erger verwoest dan toentertijd door Titus. De plaats, waar de oude stad gestaan had, werd omgeploegd, en een nieuwe stad met een andere naam ter ere van Hadrianus werd op de ruïnes gebouwd. De Joden werden verbannen. Velen van hen vielen door de 'scherpte des zwaards', precies zoals Jezus geprofeteerd had. Zij vluchtten, verstrooiden zich en werden 'als gevangenen weggevoerd onder alle volkeren'. Aan kolonisten was het geoorloofd zich in Jeruzalem te vestigen, maar de Joden was het met de doodstraf verboden om Jeruzalem te betreden. De Romeinen waren in de tijd na Christus de eerste vreemdelingen (heidenen) die de heilige stad vertrapten. De volgende waren de Moslims die de stad in bezit namen en haar bezet hielden. Zij veroverden Jeruzalem in 637 n.Chr. en bouwden de Omar-moskee op de funderingen van de Tempel van Salomo. Gedurende deze tijd werd het grootste deel van de Joden buiten het vaderland gehouden en zij die gebleven waren, werden vogelvrij verklaard. Aan deze toestand kwam in 1844 een einde. Merkwaardig! De bekende Ierse geleerde en schrijver George Townshend schrijft: "Door het Edikt van Tolerantie werd de strikte uitsluiting van de Joden uit hun eigen land, door de Moslims gedurende twaalfhonderd jaar streng gehandhaafd, tenslotte verzacht en waren de 'tijden der heidenen' vervuld."3 George Townshend wijst erop, dat dit Edikt van Tolerantie door de regeringsautoriteiten in 1844 werd uitgevaardigd. Worth Smith noemt dit Edikt in zijn boek 'Miracle of the Ages' (wonder van de eeuw). Hij zegt: "In 1844... werden de Moslims onder aanvoering van Turkije gedwongen aan alle mensen (nationaliteiten) binnen hun grenzen vrijheid van godsdienst toe te staan." Hiertoe behoorde ook het Heilige Land (Palestina). Ik vond en bestudeerde kopieën van de originele brieven en dokumenten die tot ondertekening van het zogenaamde Edikt van Tolerantie in 1844 leidden. De turkse regering zegde toe om vrijheid van godsdienst toe te staan en ondertekende het dokument dat garandeerde, dat de 'Verheven Poort' (Constantinopel) zich verplichtte effectieve maatregelen te nemen om in de toekomst elke religieuze intolerantie te verhinderen. Voor de eerste maal in twaalfhonderd jaar werd aan de Joden de garantie gegeven om in vrijheid en veiligheid naar Israël terug te kunnen keren. De datum op dit dokument is 21 maart 1844. Bickersteth schreef in 'A Practical Guide to the Prophecies' (een nuttige inleiding tot de profetieën): "In een brief uit Tanger van 20 juni 1844 die in de krant verscheen, werd in verband met de dreigende moeilijkheden van het koninkrijk Marokko gezegd: 'Het schijnt dat de Moren (Moslims) altijd al voorspellingen met betrekking tot dit jaar 1844 hebben gehad. Sinds lange tijd hebben zij elkaar vermaand zich in acht te nemen voor het jaar 1260 van de Hedsjra (is 1844) dat, naar onze kalender, dit betreffende jaar is." Deze onderzoekers van de wederkomst-profetieën vonden in het Nieuwe Testament een duidelijke bevestiging, dat het jaar 1844 het jaar was, dat Christus voor de vervulling van Zijn tweede belofte als de 'tijden der heidenen' noemde. Deze bevestiging kwam uit de Openbaring van Johannes. In het elfde hoofdstuk, vers 2, staat geschreven: "...en zij zullen de heilige stad vertreden, twee en veertig maanden lang." Daarmee wordt voor de eerste maal in de Schrift de precieze duur van de 'tijden der heidenen' aangegeven. Hier staat, dat zij '1260 dagen' zal duren. Kenners van de schriften beweerden, dat het einde van deze periode van twee en veertig maanden overeenkomst met het jaar 1844. Dit maakte diepe indruk op mij; daarom schreef ik hun berekeningen over. Zij trokken deze konklusie door de volgende methode: 1. 2.
Voor de bijbelse profetieën betekent een 'dag' een jaar, wanneer men het tijdsverloop berekenen wil. Deze theorie word gestaafd op de volgende profetieën: - Numeri 14:34, "Overeenkomstig de veertig dagen...; voor elke dag één jaar,..." - Ezechiël 4:6, "..., voor elk jaar leg Ik u een dag op."
Over deze berekeningsmethode was men in het algemeen eens. In de bundel 'The Story of Prophecy' van Henry James Forman vond ik het volgende: "... De onderzoekers van bijbelse profetieën leiden algemeen na bestudering van het gehele probleem van de bijbelse tijdsrekening de volgende wezenlijke sleutel af, namelijk, dat in symbolische profetieën een dag het symbool voor een jaar is..." F. Hudgings schrijft in zijn boek 'Zionism in Prophecy' over dit thema: "Een zonnejaar heeft natuurlijk 365 dagen, maar wanneer symbolische tijd berekend wordt, zoals in de Schrift, ondervinden de geleerden dat de schrijvers het jaar eenvoudig in twaalf maanden van ieder 30 dagen verdeeld hebben. Met andere woorden, een tijd of een jaar in de symboliek heeft betrekking op 360 zonnedagen, waarbij iedere dag een jaar weergeeft." Bij verder studie bleek, dat dit niet voor het gemak van de kenners van de Heilige Schrift was, maar de maatstaf die in het Boek Genesis staat. De basis: 360 dagen voor een 'jaar' of 'tijd' werd uit de volgende verzen afgeleid: 1. 2. 3.
Genesis 7:11, "...in de tweede maand, op de zeventiende dag de maand, op dien dag braken alle kolken der grote waterdiepte open en werden de sluizen des hemels geopend." Genesis 8:4, "En in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand, bleef de ark vastzitten op het gebergte van Ararat." Genesis 7:24, "En de wateren hadden de overhand over de aarde, honderdvijftig dagen lang."
Van de zeventiende dag van de tweede maand tot de zeventiende dag van de zevende maand waren precies honderdvijftig dagen of vijf maanden van elk dertig dagen. De geleerden waren het er over eens, dat hieruit een jaar van 360 dagen en 12 maanden van 30 dagen afgeleid konden worden. Daarom was bij de berekening van profetieën een dag gelijk aan een jaar van 360 dagen. De geleerden berekenden volgens deze formule (één dag is één jaar), dat de Heilige Stad Jeruzalem 1260 jaar vertrapt zou worden. Nu kon de belofte in de Openbaring als volgt gelezen worden: "En zij zullen de heilige stad vertreden, 1260 jaren lang." Volgens de tweede belofte van Christus zouden deze vreemdelingen (Romeinen en Moslims) de stad vertreden tot het uur van Zijn wederkomst die volgens deze berekening in 1260 jaar zou plaatsvinden. Gedurende deze tijd zouden de Joden uit hun vaderland verbannen zijn. Maar tegen de tijd van de wederkomst van Christus zou hen worden toegestaan weer terug te keren, want de 'tijden der heidenen' zouden beëindigd zijn. Studie van de tijdregeling van de Moslims die de Heilige Stad bezet hielden, bracht aan het licht, dat het jaar 1260 van de islamitische jaartelling gelijk is aan het jaar 1844 van de christelijke jaartelling. Het jaar 1260 (na de Hedsjra) dat in de Openbaring als de tijd aangegeven is, wanneer de 'tijden der heidenen' vervuld waren en het de Joden geoorloofd zou zijn naar hun vaderland terug te keren, was hetzelfde jaar (1844), waarin de islamitische heersers gedwongen werden het Edikt van Tolerantie te ondertekenen, wat de terugkeer van de Joden naar Israël bewerkstelligde. Ik begon de groeiende opwinding van de Bijbelgeleerden in de jaren rond 1840 te begrijpen. Christus had beloofd, dat Hij naar de aarde zou terugkeren als de 'tijden der heidenen' waren vervuld. Voor de onderzoekers was het duidelijk, dat de tweede belofte volledig was vervuld en werd de datum (1844) zonder meer vastgesteld. Ik was geneigd hiermee in te stemmen. Het maakte mij des te meer verlangend om ook de derde en laatste belofte te onderzoeken. 5. De derde belofte De derde belofte van Christus vond ik boeiender dan de andere twee. Deze staat in het 24e hoofdstuk van het Mattheus Evangelie. De derde belofte was ook een direkt antwoord op vragen van Zijn discipelen:
"Toen Hij op den Olijfberg gezeten was, kwamen Zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van Uw komst...?"1 Christus voorspelde, dat het kwaad zou heersen in die dagen en dat 'de liefde in velen zou verkillen'; hierna gaf Hij Zijn derde belofte met de woorden: "Wanneer gij dan den gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op..."2 De hoofdstukken 8 t/m 12 van het Boek Daniël handelen hierover. Deze voorspellen naar iedere overtuiging niet alleen de tweede komst van Christus maar - en dat interesseerde mij het meest - ook Zijn eerste komst. Deze relatie tussen de eerste en de tweede komst van Christus maakt deze hoofdstukken van Daniël van zo'n grote betekenis voor de studie over dit onderwerp en inderdaad werd de derde belofte als de belangrijkste van de drie gezien. In deze hoofdstukken profeteert Daniël, dat, vanaf de opdracht Jeruzalem te herbouwen tot en met de kruisiging van de Messias, 70 weken verlopen zouden zijn. Daniël geeft deze profetie op twee verschillende manieren: 1. 2.
Als 70 weken Als 7 weken, 62 weken en 1 week, gedurende welke de Messias het Verbond vestigt.
Beiden geven hetzelfde resultaat: 70 weken of 490 dagen. Dit zijn 490 jaren, waarbij een dag voor een jaar staat. Over Zijn eerste komst wordt geprofeteert, dat er tussen de opdracht en Zijn kruisiging 490 jaren zouden liggen. Nu werd het voor mij belangrijk op welke tijd deze verordening (opdracht tot herbouw van Jeruzalem) was gegeven. Ik vond vier verordeningen om Jeruzalem te herbouwen, en wel: 1. 2. 3. 4.
Gegeven door Cyrus in 536 v.Chr. Over deze verordening wordt bericht in het eerste hoofdstuk van Ezra. Ze werd niet uitgevoerd. Gegeven door Darius in 519 v.Chr. Hierover spreekt het zesde hoofdstuk van Ezra. Alleen de tempel werd herbouwd; verder werd ze eveneens niet uitgevoerd. Gegeven door Artaxerxes in het zevende jaar van zijn regering, in 457 v.Chr. Dit staat geschreven in het zevende hoofdstuk van Ezra. Ze werd uitgevoerd door de vierde verordening. Gegeven door dezelfde Artaxerxes in 444 v.Chr., en wordt besproken in het tweede hoofdstuk van Nehemia. Deze verordening vervulde de derde.
Door de meeste bijbelonderzoekers wordt de derde verordening van Artaxerxes beschouwd als degene, waar Daniël naar verwijst. Ze zeggen, dat de vierde slechts een vervolg is van de derde. Daarom houdt men 457 v.Chr. aan voor wat betreft de verordening. Met deze kennis was het nu mogelijk om de profetie van Daniël als volgt te verduidelijken: Van de verordening van Artaxerxes in 457 v.Chr. tot de tijd van de kruisiging van Jezus Christus zouden 70 weken, 490 dagen oftewel 490 jaren verlopen. Veel onderzoekers trokken nu de 457 af van de 490. Dat gaf 33 jaren. De Messias (Christus) zou dan bij Zijn eerste komst op de leeftijd van 33 jaar gekruisigd zijn. Ik merkte, dat de geleerden het over de datum van Zijn geboorte helemaal niet met elkaar eens waren. Volgens het Evangelie vond Zijn geboorte vóór de dood van Herodes plaats. Vele geleerden nemen aan, dat Herodes in april van het jaar 4 v.Chr. stierf. Anderen weer zeiden dat dit het jaar 5, 6 of zelfs 8 v.Chr. moet zijn geweest. Ook beweerden sommige geleerden, dat Christus bij Zijn kruisiging slechts 28 jaar geweest zou zijn. Weer anderen noemden wéér verschillende jaren en tijdstippen. Toch bewogen zij zich allemaal zo rond de door Daniël gegeven periode. Hieruit volgt, dat Daniël met een bewonderenswaardige nauwkeurigheid de tijd van de eerste komst van Christus voorspeld heeft. Geen wonder, dat Christus Zelf verwees naar Daniël's
profetie over Zijn tweede komst of Zijn wederkomst. Hij beval Zijn discipelen 'bij de heilige steden te staan' wanneer de profetie van Daniël over 'de gruwel der verwoesting' vervuld zou zijn. Op die dag, voorspelde Hij: "...en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels,..."3 Ik volgde het voorbeeld van de onderzoekers van de wederkomstprofetieën uit de jaren rond 1840 en onderzocht Daniël's voorspelling over 'de gruwel der verwoesting' nauwkeurig. De juiste woorden waren: "Hoe lang zal dit gezicht gelden - het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het heir? En hij zeide tot mij: Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten staat hersteld worden."4 Zo profeteerde Daniël, dat er tweeduizend driehonderd dagen voorbij zouden gaan, eer het heiligdom werd gereinigd. Na deze tijd zouden alle dingen weer rein worden gemaakt. Voor die tijd zouden de mensen in een toestand van afschuw en liefdeloosheid jegens God en de mensen vervallen zijn, waarna de Messias zou verschijnen en hun geloof en de zuiverheid hiervan weer zou herstellen. Dit was de algemene gevolgtrekking. Wanneer zou dat gebeuren? Daniël zei, dat het na 2300 dagen zou gebeuren. Dat betekent 2300 jaren. De onderzoekers gebruikten dezelfde methode voor de tweede komst als voor de eerste (de verordening van Artaxerxes) en stelden de volgende berekening op: 1. 2.
De verordening werd in 457 v.Chr. gegeven. Zij verminderden 2300 met 457 en kregen 1843. Dus, zeiden zij, zou het jaar 1843 het einde van 'de gruwel der verwoesting' brengen. Enige geleerden wezen erop, dat vanaf de verordening tot Christus' geboorte geen 457 maar 456 jaren waren verstreken; daarom moest men 456 jaar van 2300 aftrekken, wat 1844 opleverde.
Ofschoon er veel twijfel bestond over de maand, de dag en het uur, was vrijwel iedereen het erover eens, dat de wederkomst van Christus tussen 1843 en 1845 zou moeten plaatsvinden, waarbij 1844 dan als middelpunt gold. Een groep christelijke geleerden onderzocht Daniël's profetieën tot in de kleinste bijzonderheden. Zij legden zelfs een tabel aan om aan te tonen, dat Christus in het midden van 1844 zou verschijnen. 5 E.P. Cachemaille, voormalig professor aan de Cambridge universiteit, beweert in een nieuwe oplage van het boek 'Light for de Last Days' (Licht voor de Laatste Dagen) van H.G. Guiness, dat dit boek reeds meer dan dertig jaar als toonaangevend werk op het gebied van chronologische profetieën bekend staat. Hij citeert Guiness over Daniël profetieën als volgt: "De verordening (het Edikt van Tolerantie) werd in het jaar 1260 van de islamitische kalender openbaar gemaakt. Het was gedateerd op 21 maart 1844. Dit is de eerste Nisan van de joodse jaartelling en precies 23 eeuwen na de eerste Nisan, 457 v.Chr., waarop Ezra bericht, dat hij Babylon volgens de verordening van Artaxerxes in het zevende jaar van zijn regering verlaten had." Men was het er dus helemaal over eens, dat 1844 het jaar was, dat de vervulling was van de derde belofte van Christus volgens de profetie van Daniël. Het bleek dat alle drie beloften welke Christus aan Zijn discipelen had gegeven, vervuld waren zoals Hij gezegd had. 1. 2. 3.
Het Evangelie was over de gehele wereld als een getuigenis gepredikt. De 'tijden der heidenen' waren vervuld. De profetie van Daniël, welke Christus had gegeven als de tijd om bij de heilige plaatsen te staan, was werkelijkheid geworden. Ieder van die voorspellingen was in 1844 uitgekomen!
6. Andere voorspellingen Terwijl ik aan mijn onderzoek naar de drie beloften van Christus bezig was, was ik op andere, verbazingwekkende profetieën gestoten, waarvan ik de meest sprekende heb gekozen. De 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' had voor mij een belangrijke betekenis gekregen, om van opwinding maar niet te spreken. Net zoals de christelijke geleerden van die tijd had ik ontdekt, dat talloze voorspellingen in 1844 waren uitgekomen. Deze profetieën spraken van de 'Eindtijd', de 'Jongste Dag', de 'Laatste Dag', de 'Dag der Opstanding' en het 'Uur van de wederkomst van Christus'. Allen spraken erover op een andere en verbazingwekkende wijze. Christus zei: "Ook zult gij horen van oorlogen en geruchten van oorlogen...(Mattheus 24:6), en dan zullen zij den Zoon des mensen zien..."(Mattheus 24:30) De bijbelonderzoeker Paul K. Dealy schrijft in zijn 'Dawn of Knowledge' (Dageraad van Kennis): "De geschiedenis vermeldt de volgende grote oorlogen tussen de grote naties: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Omstreeks die tijd was er een oorlog gaande tussen China en Engeland die eindigde met het verlies van Hongkong. In 1842 werd tussen deze landen een vredesverdrag gesloten. De Krim-oorlog: Engeland, Frankrijk en Turkije tegen Rusland in 1854. De afschuwelijke Sepoy-muiterij, 1857-1858 Frankrijk en Italië tegen Oostenrijk, 1859 De burgeroorlog in de Verenigde Staten, 1861-1865 De Frans - Pruisische oorlog, 1870-1871 De Russische - Turkse oorlog, 1877-1878 ...en gedurende de laatste tien jaar de oorlogen tussen China en Japan, Turkije en Griekenland, Spanje en de Verenigde Staten, het binnendringen van alle wereldmachten in China en de Boerenoorlog in Zuid-Afrika.
Aan deze lijst zouden nog twee grootste wereldoorlogen die de mens ooit beleefde, kunnen worden toegevoegd, en verder de Koreaanse oorlog, de oorlog in Viet-nam, de joods - Arabische oorlogen, de vele kleinere oorlogen en revoluties binnen verschillende landen, het toenemende aantal grensincidenten, de 'koude oorlog' en de krantekoppen, die de mensen voortdurend met 'oorlogsgeruchten' beangstigen. Waarlijk, de woorden van Christus zijn volkomen toepasselijk voor deze dag. Onder de amerikaanse Indianen leefde tegen het einde van de 19e eeuw de groeiende overtuiging, dat de Messias reeds verschenen was en op aarde leefde. Sedert eeuwen had de meerderheid van de Indianen op het westelijk halfrond de komst van de beloofde Verlosser verwacht. Aan het eind van de 19e eeuw berichtte generaal Miles van het amerikaanse leger in zijn in St. Paul, Minnesota, verschijnende krant, over zijn reis door het westen: "Ik heb vastgesteld dat dit geloof (in de Messias) bij.... 16 stammen overheerst." Ook in het Oosten was het geloof in de komst van de Messias heel sterk. Krishna had de komst van een grote Wereldleraar voorzegd. G.S. Arunsdale, hoofd van de onderwijsinspektie van de staat Indore, India, schrijft in zijn inleiding van 'de Komende Wereldleraar': "Over de gehele wereld geloven zo vele duizenden mensen aan het op handen zijnde verschijnen van een grote Wereldleraar, dat het bestaan van een dergelijke verwachting een algemeen bekend feit is, althans voor de ontwikkelde mensen." Arundale meent, dat de hoop van de gehele mensheid daarop gericht is en hij geeft deze boodschap: "...aan jong en oud, aan Joden, Christenen, Moslims, Boeddhisten, Parsen, Hindoes". Hij voegt er aan toe, dat: "voor vele mensen, op al die verschillende wegen naar God, het geloof in op handen zijnde komst van een grote Wereldleraar als een grote alchemistische kracht zou werken die hun leven zou herscheppen".
Taylor zegt in zijn boek 'Reign of Christ on Earth' (Regering van Christus op Aarde) dat in Yemen (Temen, in de Bijbel) een rabbi aan Mr. Wolff - die vast in de wederkeer van Christus in 1840 geloofde meedeelde, dat zijn stam na de babylonische gevangenschap niet naar Jeruzalem terugkeerde, zelfs toen Ezra hun leiders met een speciaal schrijven tot terugkeer maande. Zij waren bevreesd voor Daniël's profetie over de verwoesting van Jeruzalem. "Maar", zei de rabbi, "toch verwachten wij de komst van de Messias". De romeinse dichter Virgilius noemde de messiaanse profetieën en zei, dat deze verwijzen naar een komend tijdperk en een wedergeboorte van de natuur, en gelijkertijd het heerlijke Koninkrijk verbinden met een verheven Persoon die zoals ze zeggen, de gehele mensheid zou terugbrengen tot één koninkrijk. De historicus Plutarchus schreef: "Er zal eens een tijd komen, door het lot bestemd, waarin... gelukkige mensen eenzelfde soort leven leiden, eenzelfde taal spreken en eenzelfde regering hebben." De griekse filosoof Plato voorzag, dat: "Uiteindelijk... God, de Schepper van de oorspronkelijke orde, weer verschijnen zal om de heerschappij van het Koninkrijk over te nemen." In Hazlitts 'Tafelgesprekken' lezen wij, dat Maarten Luther zelf, de gedachte had uitgesproken, dat Christus in 1558, dat is 105 jaar na de verovering van Constantinopel door de Turken, (in 1453) zou kunnen komen. Inderdaad vond ik, dat deze datum - de val van Constantinopel door de Turken in 1453 - vele malen in de profetieën wordt genoemd. Ik wilde de reden voor die interesse in deze datum vinden. De verklaring is de volgende: Tegen 1453 viel het Christendom uiteen in drie grote godsdiensten, de rooms-katholieke, de protestantse en de grieks-orthodoxe kerk. Toen in 1453 Constantinopel aan de Turken, dus de Moslims, viel, heette het, dat daarmee de profetie in de Openbaring van Johannes vervuld zou zijn. Deze profetie spreekt over de afscheiding van een derde van de Christenheid. Zij voorspelt, dat er vanaf het verslaan (afscheiding) van een derde deel der mensen (van de waarheid), zouden verstrijken: "... een uur, en een dag, en een maand, en een jaar". 1 Wanneer deze periode dan inderdaad verstreken zou zijn, zou de Messias komen; Christus zou dan wederkeren. In 1453 viel de hoofdstad van de oostelijke orthodox-katholieke kerk aan niet-Christenen. Onderzoekers van de profetieën zagen dit als de symbolische vervulling van de afscheiding van een derde deel. W. Harbert, een christelijke geleerde, schrijft in zijn boek 'De Komende Veldslag': "Wanneer deze 390 worden opgeteld 1453 (het hoogtepunt van de turkse macht) komen wij weer op het jaar 1843." "Dit", zei hij, "is een duidelijk bewijs, dat deze datum de wederkomst van Christus op aarde voorspelt." Bijbelonderzoekers houden naar profetische maatstaven een jaar op 360 dagen, een maand op 30 dagen en een dag op een dag. Uren worden hier niet bij betrokken. Opgeteld is dit 391 dagen en geen 390, zoals Harbert berekende. Wanneer men dan ook nog de formule 'een dag voor een jaar' hanteert, zou de tijd tussen de 'afscheiding' en de wederkomst van Christus 391 jaar bedragen. Constantinopel viel in 1453. Een derde deel van de Christenen was toen door de val van de hoofdstad aan de Moslims symbolisch van Christus afgescheiden; 391 jaar later zouden zij door de wederkomst van Christus naar de waarheid worden teruggeleid. 1453 + 391 = 1844! Weer een opvallende profetie voor het jaar 1844, maar nu vanuit een geheel andere hoek. Boeiend, nietwaar? 7. En weer andere ... Het waren Turken die een grote rol speelden in de vervulling van de profetie van 1453 - 1844 en het waren ook weer de Turken, die de oorzaak waren van de vervulling van een andere profetie van 2300 - 1844 uit het Boek Daniël.
Verschillende onderzoekers houden vol, dat de verordening van Artaxerxes in 457 v.Chr. omstreeks de voorjaars-dag-en-nacht-evening, oftewel op de eerste dag van Nisan volgens de joodse kalender, werd ondertekend. Het Edikt van Tolerantie, dat de Joden toestond weer naar Israël terug te keren en zich daar in vrijheid te vestigen, werd eveneens rond de voorjaars-dag-en-nacht-evening in 1844 ondertekend, en wel ook weer op de eerste Nisan van de joodse kalender. Hiertussen lagen precies 2300 jaar. Zowel deze profetie van de 1260 dagen uit de Openbaring als die van de 391 in hetzelfde Boek waren slechts enkele van de unieke en fascinerende schakels tussen het Christendom en de Islam op het gebied van de messiaanse profetieën. De christelijke en de islamitische kalenders komen beide in dit merkwaardige jaar 1844 samen; 1260 jaar vermenigvuldigd met 354 dagen (is het aantal dagen van het islamitische maanjaar) geeft 446.040 dagen als resultaat; 446.040 dagen gedeeld door 365 dagen (is het aantal dagen van het christelijke zonnejaar) geeft 1222 jaren als resultaat. De Islam ontstond in het jaar 622 van de christelijke kalender. 622 = 1222 levert weer 1844 op. 1260 n.H. 354 x 446.040 : 365 1222 622 + 1844 De sunnieten verwachten de wederkomst van de Geest van Christus in de Laatste Dagen en zij brengen deze profetie in verband met het jaar 1260 van hun kalender; dit is ook het jaar 1844 van de christelijke kalender. De shi'ieten zijn bijzonder talrijk in het land waar Daniël het visioen had dat de Ene, gelijk aan de Zoon des mensen, in 1844 zou komen. Deze Moslims hebben een profetie die voorspelt, dat de twaalfde Imám (geestelijk leider van hun geloof) die in het jaar 260 van de Hedsjra verdween, na duizend jaar terug zou komen, dat is in 1260 n.H. - weer het jaar 1844 van de christelijke kalender. Toen de Imám Ja'far werd gevraagd, in welk jaar de Beloofde zou verschijnen, antwoorde hij: "Waarlijk, in het jaar zestig (60 = 1260 n.H.) zal Zijn zaak worden onthuld en Zijn naam zal wereldkundig worden."1 De beroemde arabische geleerde Muhyi'd-Dín-i-'Arabí verzamelde vele profetieën over het jaar van de wederkomst, zoals: "In het jaar Ghars (1260 n.H.) zal de aarde door Zijn licht worden verlicht". 2 Een andere profetie die men de grote geestelijke leider van de Islam toeschrijft zegt: "In het jaar Ghars (1260 n.H.) zal de boom van goddelijke Leiding worden geplant." 2 Al deze profetieën verwijzen naar hetzelfde jaar: 1844. Eén van de meest interessante voorspellingen komt uit het Oude Testament. Het betreft een profetie van Mozes. Hij waarschuwt de Joden, dat de Heer hen 'zevenvoudig' zou straffen, wanneer zij God niet gehoorzaamden. Deze profetie in het Boek Leviticus luidt: "...en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen... Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken... en u zal Ik onder de volken verstrooien..." 3 Zij waren niet gehoorzaam en de profetie werd vervuld. 'Zevenmaal' is zeven jaren in de profetieën, Zeven jaren volgens 'een dag is een jaar'. Hieruit volgt een getal van 2520 jaar. W. Miller schrijft in een boek: "De eerste ballingschap van Juda in Babylon was in 677 v.Chr., zie 2 kronieken 23:9-13, zie ook de bijbeltijdrekening voor deze gebeurtenissen. Trek deze 677 jaar v.Chr. af van 2520 die uit de gehele 'zevenmaal' of zeven jaren van de profetie bestaan, er blijven 1843 jaren n.Chr. over." Andere geleerden beweerden, dat er 676 jaren lagen tussen de eerste ballingschap en Christus' geboorte en hieruit volgt, dat 1844 het jaar van de vervulling moet zijn en niet 1843.
Weer andere geleerden wezen er op, dat deze profetie van 'zevenmaal' ook in het boek Daniël staat opgetekend. Doordat deze zelfde 2520 jaar sinds Nebukadnezar niet precies op het jaar 1844 zou uitkomen, moest deze datum derhalve verkeerd zijn, meenden zij. De profetieën van Daniël en de 'zevenmaal' geven duidelijk aan, dat het zal plaatsvinden wanneer een heilige Boodschapper van God op aarde verschijnt. De profetie luidt: "...en zie, een wachter, een heilige, daalde uit den hemel neer. Hij riep luide en sprak aldus..., ...en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan." 4 De meeste onderzoekers die zich met deze profetie bezig hielden, namen aan, dat ze in de jaren 604 602 v.Chr. begon, toen Nebukadnezar Jeruzalem veroverde. Enkele onderzoekers wezen op een merkwaardige samenloop van omstandigheden. Volgens de Iraakse kalender, het geboorteland van Nebukadnezar, lag er 2520 jaar tussen 604 - 602 v.Chr. en het jaar 1844. Dit waren maanjaren. De schijnbare tegenstrijdigheid tussen de profetieën van Mozes en Daniël kon nu verklaard worden door het verbazingwekkende feit: 1. 2.
Er liggen 2520 zonnejaren tussen 676 v.Chr. en 1844 n.Chr. Er liggen 2520 maanjaren tussen 602 v.Chr en 1844 n.Chr.
Tussen ander bewijsmateriaal ontdekte ik: 'De Zohar (ca. 1290), het grote tekstboek van de middeleeuwse Kabbala' geeft 5600 A.M. (in het jaar der wereld), dat is 1840 A.D. (in het jaar des Heren), ...als het jaar aan, waarin de poorten van wijsheid geopend zullen worden. Judah Alkalai ziet in zijn boek over 'Zionisme in de Negentiende Eeuw' het jaar 1840 als de tijd voor de Messias. A.H. Silver zegt in 'Messiaans onderzoek in Israël': "Het jaar 1840 wordt door velen gezien als het messiaanse jaar en het begin van de verlossing". Simon ben Zemah Duran (1361 - 1444), schrijver van het boek 'A Commentary on the Book Job' (Commentaar op het Boek Job), noemt 1850 A.D. als het messiaanse jaar. E. Winthrop, bisschoppelijk priester aan de St. Paulskerk in Cincinnati, beschrijft de komst van Christus in zijn 'Second Advent Lectures' in 1843 als volgt: "Wij ontlenen aan de profetieën van het Oude en het Nieuwe Testament, dat... Christus ieder ogenblik kan komen. Let daarom op en blijf bidden. Het is zeer waarschijnlijk, dat de nu levende generatie (in 1843) of minstens een deel van hen, de profetie van onze Heer vervuld zal zien door Zijn tweede komst." Dit waren niet altijd profetieën die naar de tijd rond 1844 verwezen, maar wel de meest interessante. Er is nog een aantal profetieën die ik onder de aandacht wil brengen. Ze stammen niet uit de Heilige Geschriften van de godsdiensten, maar ik vond ze op hun manier erg toepasselijk. Volgens mij staan zij ook in direkt verband met de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk'.
8. Heft uw hoofd omhoog. De aangehaalde profetieën die naar het jaar van de verwachting, 1843, leidden, zijn geenzins volledig. Zij zijn echter voldoende om de reden van de groeiende opwinding en geestdrift bij het naderbij komen van de verwachtte komst in 1844 aan te tonen. Onenigheid was er in die dagen genoeg; dikwijls waren er meningsverschillen over de juiste betekenis van bijna iedere passage van de profetieën; in veel gevallen werd zelfs de verwachtte wederkomst geheel verworpen. De veldslag woedde in de pers, in brochures en op de kansel. Er zou hier niet voldoende plaats zijn voor al die verbazingwekkende en soms komische bewijzen die overal opdoken. Iedere bijbelschool had zo zijn eigen ideeën volgens religieuze achtergrond en opleiding.
Terugblikkend op hun onderzoekingen zou men vanuit hun standpunt hun stijgende opwinding over hun ontdekkingen gemakkelijk kunnen begrijpen. Alle profetieën wezen feitelijk op het verbazingwekkende brandpunt 1844. Het scheen geen twijfel te lijden, dat het uur voor de wereld eindelijk geslagen had. Men kan daarom heel goed de gevoelens van diepe ontgoocheling en ontnuchtering begrijpen, toen Christus niet met al Zijn engelen 'op de wolken des hemels' verscheen zoals zij verwachtten. De trompetten hadden niet geschald, de doden stonden niet uit hun graven op, de sterren vielen niet uit de hemel, de zon werd niet verduisterd en de maan niet rood. Vervolgens begon men de Adventisten, die zo heilig geloofden in de wederkeer van Christus, uit te lachen. Onmiddellijk trachtten zij hun berekeningen te herzien. Zij veranderden hun wiskundige formules en zochten naar een mogelijke vergissing in datgene, dat voor hen een voldongen feit was geweest. De meer orthodox ingestelden die dit alles niet ernstig hadden genomen verheugden zich over en amuseerden zich met hun verwarring en ontgoocheling. "De aarde draait nog steeds om haar as, Christus is niet verschenen om de schapen van de bokken te scheiden, en het einde van de wereld is een fabeltje. Het is gegaan, zoals wij jullie gezegd hebben - allemaal geldklopperij." Het hielp de ontgoochelden weinig door hen erop te wijzen, dat juist hun houding een duidelijk teken van Zijn komst was; wanneer de mensen zouden 'eten en drinken als in de dagen van Noach'. Alsof ik een detective was die dit raadselachtige, honderd jaar oude mysterie trachtte te ontrafelen bedacht ik mij dat één van de methodes uit de criminologie hier goed gebruikt kon worden. Wanneer een overstelpende hoeveelheid bewijsmateriaal slechts naar één oplossing wijst en die oplossing blijkt verkeerd te zijn, is het niet verstandig om alle bewijsstukken als verkeerd van de hand te wijzen. Het is dan nog beter aan te nemen, dat het bewijsmateriaal toch juist is, maar dat er een geheel andere benaderingsmethode of geheel nieuwe uitleg uit te destilleren zou kunnen zijn. Deze methode sprak mij het meeste aan. In dit boek heb ik overal de bronnen in voetnoten vermeld, zodat de lezer, indien hij dit wenst, meer over de betreffende passages kan opslaan. Het is niet mijn bedoeling een van deze theorieën te rechtvaardigen of het onderzoek af te ronden. Het is slechts mijn doel de loop van de geschiedenis te volgen voor zover dit betrekking heeft op de gebeurtenissen in 1844. Er kan nauwelijks twijfel aan de echtheid van deze profetieën of hun opmerkelijke vervulling bestaan. Wat is er dan gebeurd? Christus gaf drie kristalheldere beloften, dat Hij zou wederkomen, wanneer: 1. 2. 3.
Het Evangelie overal gepredikt zou zijn; De 'tijden der heidenen' vervuld zouden zijn; De mensheid de 'gruwel der verwoesting', waarover Daniël spreekt, zou zien.
Wanneer deze dingen gingen geschieden, zo beloofde Hij, zou Hij wederkomen. Ook sprak Hij: "Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt." 1 Het was nu voor mij onmogelijk om mijn onderzoek op te geven. Als die redakteuren dachten, dat hun krantekoppen van de weergekomen Christus in onze tijd het meest aangrijpend zouden zijn, hoeveel opzienbarender zou het in dié tijd zijn geweest, toen men zoveel bewijzen had dat de tijd werkelijk vervuld was. Ik had het gevoel, dat er ergens iets ontbrak. Ergens had men iets over het hoofd gezien. de profetieën over de tweede komst van Christus waren honderdmaal talrijker en duidelijker dan die er over Zijn eerste komst waren. Rond 1844 bleek duidelijk, dat er een nieuwe geest in de literatuur, de muziek, de kunst, de opvoeding, de geneeskunde en de wetenschap was gevaren. En dit was precies het jaar waarheen alle profetieën wezen. Zouden wij nu weer driehonderd jaar moeten wachten om de waarheid over Zijn tweede komst te ondervinden, zoals gebeurde bij Zijn eerste komst? Daartoe was ik niet bereid, want ik had nog veel meer aanwijzingen. Misschien zou één ervan opheldering kunnen verschaffen.
9. Het mysterie van de witte steen Wanneer een detective-bureau naar vermiste personen zoekt, beschikt het doorgaans over voldoende gegevens, wat het onderzoek vergemakkelijkt. Men weet de juiste naam en het laatste adres van de vermiste. Er kan met zijn familieleden worden gesproken, die nauwkeurige en uitgebreide beschrijvingen zullen kunnen verstrekken. Mijn opgave was echter niet zo eenvoudig. Ik begon honderd jaar na de gebeurtenis met mijn onderzoek. Ik beschikte ook niet over persoonlijke gegevens of een beschrijving van de ontbrekende Messias. Bovendien werd mijn onderzoek extra bemoeilijkt, doordat ik mijn weg moest zoeken door een labyrint van elkaar tegensprekende profetieën. Veel van deze voorspellingen hadden oorspronkelijk op het jaar 1844 gewezen, maar toen Christus niet, zoals verwacht, op de wolken des hemels nederdaalde, werden de profetieën aan de nieuwe situatie aangepast: de eerste wereldoorlog, de grote crisis, de tweede wereldoorlog en een mogelijk nog groter konflikt in de toekomst. Op veel plaatsen in de wereld bestond nog een sterk gevoel van verwachting van de Messias, maar het was duidelijk, dat in het bijzonder moeilijk zou zijn Hem te identificeren, omdat men in Europa verwachtte, dat Hij blank zou zijn, in Afrika zwart, op de eilanden in de Stille Oceaan en onder de amerikaanse Indianen rood. Mijn onderzoek werd nog meer bemoeilijkt, doordat men Hem in het Westen als Christen verwachtte, in India als Hindoe, in China als Boeddhist, door de Joden als Jood, onder de arabieren als Moslim en bij de parsen als Zoroastriër. Maar ik schepte weer moed toen ik een volgend aanknopingspunt vond. Hierdoor kon ik dan wel niet de naam van de ontbrekende Messias te weten komen, maar wel hoe Hij niet zou heten. Als onderzoeker naar de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' wilde ik mij niet met ingewikkelde theoriën inlaten en moest mij tot het volgende beperken, namelijk: Wat gebeurde er in 1844? Was er een Messias gekomen of niet? Daarom was ik zo blij met de ontdekking, dat deze Messias van 1844 (wanneer Die er inderdaad zou zijn) niet Krishna, Boeddha, Zoroaster, Mozes, Christus of Mohammed zou heten of een andere bekende naam zou hebben. Christus zelf had ons in het Evangelie van Mattheus en Lucas gewaarschuwd en wel in dezelfde hoofdstukken, waarin Hij de drie beloften over Zijn wederkomst gaf, dat wij ons in acht moesten nemen voor valse profeten die in die Dag Zijn naam zouden dragen. Mijn ontdekking toonde duidelijk aan, dat ik iemand moest zoeken die een andere naam droeg. Misschien zou Hij dezelfde Christusgeest hebben, maar Hij zou in ieder geval een andere naam dragen - of ik zou deze profetie niet begrepen hebben. Ik vond een eerste spoor in de woorden van de profeet Jesaja: "...en men zal U noemen met een nieuwen naam,..." 1 Het was in ieder geval duidelijk, dat, wanneer de Messias een nieuwe naam droeg, dit ook bij Zijn volgelingen niet zou vinden onder diegenen die zich in die periode Christen, Moslim, enz. zouden noemen. Waarschijnlijk herhaalde de geschiedenis zich hier als ten tijde van de eerste komst van Christus. In die tijd droegen Zijn volgelingen een nieuwe naam: Christenen, volgelingen van Christus. Ondanks dat het heilige boek van de Joden Zijn komst hadden voorspeld, werden zij geen Joden genoemd, terwijl juist de aanhangers van dit Boek Zijn verschijnen zo vurig verwachtten. Jesaja voorspelt duidelijk, dat de volgelingen van de Messias van de Laatste Dag een andere naam zouden dragen. Hij zegt: "...; maar Zijn knechten zal Hij met een anderen naam noemen,..." 2 Dat Jesaja hier over de eindtijd spreekt en niet over de tijd van de eerste komst van Christus wordt bevestigd in het Nieuwe Testament in het Boek Openbaring, waar opnieuw een nieuwe naam voor de volgelingen van Christus wordt beloofd in de dagen van Zijn wederkomst: "Wie overwint, dien zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witten steen geven en op dien steen een nieuwen naam geschreven, welken niemand weet, dan die hem ontvangt." 3
Het lijdt geen twijfel, dat Jesaja over deze Laatste Dag 'van één kudde en één herder' spreekt, als men dit hoofdstuk verder onderzoekt. Hij beloofd welvaart voor de Joden en Israël en Jeruzalem; hun nakomelingen zullen zich in hun eigen land verblijden. Wij weten, dat de terugkeer van de Joden pas met de ondertekening van het Edikt van Tolerantie in 1844 mogelijk werd. In dit hoofdstuk beloofd Jesaja niet alleen 'een nieuwen naam', maar hij voorspelt ook: "En men zal hen noemen: Het heilige volk, de Verlosten des Heren;.."4 Het Nieuwe Testament kondigt aan, dat niemand de nieuwe naam kent, behalve degene die hem ontvangt. Ogenschijnlijk zou het bij de tweede komst van Christus niet gemakkelijker zijn Zijn nieuwe naam aan te nemen als bij Zijn eerste komst het geval geweest was. Slechts de kleine groep die de profetieën geheel begrepen hadden en bij Zijn eerste komst in de Messias geloofd hadden, hadden de naam Jezus van Nazareth als de Christus aangenomen en pas in de volgende eeuwen werd deze naam door allen gebruikt. Dit zou waarschijnlijk ook het geval zijn bij Zijn tweede komst. In hetzelfde hoofdstuk van de Openbaring lezen wij: 1. 2. 3. 4.
5.
"...en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods..., en mijn nieuwen naam." 5 "...maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen."6 "...en Ik zal zijn naam geenzins uitwissen uit het boek des levens,..." 7 "Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die den sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten...zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij.....hebt mijn naam niet verloochend."8 "Wie een oor heeft, die hore..."9
In deze woorden ligt de belofte, dat Hij, die de 'heilige' en 'ware' Messias is, op de Dag van Zijn Wederkomst de sleutel zal hebben en dat Hij de deur zal openen voor een ieder die 'oren heeft om te horen' en Zijn nieuwe naam niet zal verloochenen. Ik besloot om verder te gaan door deze 'open deur'.
10. De rijken die arm zijn. Het spoor van de nieuwe naam verlangde een zorgvuldige studie. Christus zelf deelt ons mee, dat Hij op een onverwachte wijze en op een tijdstip, waarop men Hem niet verwacht, komen zal en dat het moeilijk zal zijn Hem te herkennen. In hetzelfde hoofdstuk, dat de nieuwe naam beloofd, zegt Hij: "Wees wakker.....Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen." 1 In hetzelfde hoofdstuk waarschuwt Christus degenen die zich aan Zijn oude naam vastklampen en Zijn nieuwe naam verloochenen: "Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood."2 Als Christen beviel mij het idee van een nieuwe naam helemaal niet. Tijdens het eerste deel van mijn onderzoek knaagde het aan mijn geweten. Deze theorie van een nieuwe naam welke zo duidelijk in het Oude en Nieuwe Testament was opgetekent, stond in tegenstelling tot alles wat ik geleerd had. Toch moest ik toegeven, dat de woorden "....Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief" niet licht opgevat konden worden. Mijn onderzoek naar de 'nieuwe naam' toonde aan, dat aan de volgelingen van Christus in niet mis te verstane bewoording was gezegd, dat zij alles wat hun dierbaar was in het uur van Zijn tweede komst moesten opgeven, precies, zoals zij in de dagen van Zijn eerste komst moesten doen om Hem te kunnen herkennen en Zijn nieuwe naam te mogen ontvangen. Het bewijs toonde duidelijk, dat Zijn wederkomst niet met het geloof, de opvattingen of de verwachtingen van wie dan ook zou overeenstemmen. Een ieder werd vermaand om zelf de waarheid te zoeken en tot diegenen te behoren die de hindernissen, die hen in de weg gelegd werden, zouden 'overwinnen'. Een ieder moet met zijn innerlijk oog naar de Messias uitzien. Het zou in de dagen van de terugkeer van Christus niet voldoende zijn om Hem, zoals altijd, bij Zijn oude naam aan te roepen, want in het Boek waarin de nieuwe
naam beloofd wordt, wordt door God ook voorspelt, dat: "...u ...op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden;..."3 In het Boek Openbaring wordt ook gesproken van de 'grote Dag van God, de Almachtige". En weer waarschuwt Christus: "Zie, Ik kom als een dief."4 Dan troost Hij hen die geestelijk inzicht hebben en zegt: "Zalig hij, die waakt..."5 Ik ontdekte in twee opeenvolgende hoofdstukken van dit laatste Bijbelboek een verbazingwekkend feit: Opnieuw wordt de mensheid aan de tweede komst van Christus herinnerd en wordt er weer met de neus bovenop gedrukt, dat geestelijke ogen en oren noodzakelijk zijn om deze waarheid te kunnen zien en horen. Wij vinden deze vermaningen onmiddellijk na elkaar in deze volgorde: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
"...zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeerd." "Wie een oor heeft, die hore,..." "...en Ik zal u geven de kroon des levens." "Wie een oor heeft, die hore,..." "...dan kom Ik spoedig tot u..." "Wie een oor heeft, die hore,..." "Maar wat gij hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben." "Wie een oor heeft, die hore,..." "Wees wakker..." "Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief,..." "...en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen." "Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenzins uitwissen uit het boek des levens,..." "Wie een oor heeft, die hore,..." "...zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen die op de aarde wonen." "Ik kom spoedig;" "...en Ik zal op hem schrijven.....mijn nieuwen naam." "Wie een oor heeft, die hore,..." "Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet." "...zal Ik u uit mijn mond spuwen." "Omdat gij zegt: Ik ben rijk... en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte..." "Wees dan ijverig en bekeer u." "Zie, Ik sta aan de deur..." "Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen..." "Wie een oor heeft, die hore,..." 6
Er viel nauwelijks aan te twijfelen, dat alleen zij die 'ogen hebben om te zien' en 'oren hebben om te horen' de nieuwe naam zouden 'ontvangen', erkennen en begrijpen. In deze woorden die zo vervuld waren van de belofte over de tweede komst van Christus en zo vol van waarschuwingen, dat geestelijke kwaliteiten noodzakelijk zouden zijn om de wijze waarop Zijn komst plaats zou vinden te onderkennen, wordt de belofte van een nieuwe naam opnieuw gedaan. Deze keer is er niet alleen sprake van een nieuwe naam, maar ook van een nieuwe stad, het nieuwe Jeruzalem van die Dag. Deze woorden beschrijven, dat al die dingen, waarmee de mensen in die tijd bekend en vertrouwd waren, veranderd zouden worden, zoals ze ook veranderd werden op de dag van Zijn eerste komst. Alleen wanneer de mens zijn eerder gevormde ideeën, zijn vooroordelen zou overwinnen en zijn kelk van
'vroegere dingen' ledigt, kan hij de nieuwe naam en de nieuwe dag onderkennen. Wanneer hij alles wat hij bezit en alles waarin hij gelooft opgeeft, beloofde Christus hem de volgende zegeningen: "Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem dat uit den hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwen naam." 7 Hoe verder ik met mijn onderzoekingen kwam, des te meer werd het mij duidelijk, dat ik een snoek had gevangen die ik niet meer kon loslaten. Mijn interesse verflauwde niet, integendeel, de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' won gestaag een betekenis. Nu bleek echter de moeilijkheid van het probleem in mijzelf te liggen. Ik moest vele geestelijke barrières overwinnen. Ik moest overuren maken om (volgens de woorden van Christus) diegene te zijn die zou 'overwinnen', - en dat was geheel niet naar mijn zin. Ik vond het allemaal fascinerend, maar iets in mij stond er tegenop. Jarenlange opvoeding thuis, op school en op de zondagsschool vormden een bijna niet te nemen hindernis. Een tijd lang hoopte ik, dat mijn onderzoekingen niet meer dan een boeiend verhaal zouden opleveren, maar langzamerhand kreeg ik de indruk, dat de zaak nu eerst begon. Voor mijzelf herhaalde ik meermalen de woorden: "Wie een oor heeft, die hore", "Wie een oor heeft, die hore". Eerlijk gezegd hielp het niet veel. Toen begon ik te lachen over mijn toestand en herinnerde, dat ik een detective was die een honderdjarig mysterie probeerde op te lossen, en niet een Christen die zijn geloof moest verdedigen. 11. Het verblindende licht. Ofschoon ik er nu van overtuigd was, dat de Messias volgens de Bijbel ten tijde van Zijn terugkeer een nieuwe naam zou dragen, was ik er toch niet mee tevreden. Als detective, op zoek naar feiten, was het niet voldoende te weten welke dat dan zou zijn. Daarom zocht ik zorgvuldig in de Schrift of ik deze ook vinden kon. Ik deed een welkomst ontdekking; ik vond inderdaad een nieuwe naam waaraan de Beloofde heel goed herkend kon worden. Hoe meer ik het onderzocht, hoe duidelijker het werd, en deze naam werd steeds weer in samenhang met de profetieën over de eindtijd herhaald. Hij werd zo vaak genoemd, dat er nauwelijks enig twijfel mogelijk was, dat dit één van de namen zou zijn waardoor Hij, de Messias, op die dag herkend zou worden. Jesaja profeteerde, dat in de laatste dagen de vlakte van Saron en de heilige berg Karmel beide middelpunten voor het licht en de aanwezigheid van de 'Heerlijkheid des Heren' zouden zijn. Hij sprak: "...de luister van de berg Karmel en van Saron; zij zullen aanschouwen de heerlijkheid des Heren, de luister van onzen God."1 En nogmaals, in een volgend hoofdstuk, waarin Jesaja belooft, dat God een 'rechtschapen man uit het Oosten zal opwekken', voorspelt hij: "En de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des Heren heeft het gesproken."2 In het hierop volgende hoofdstuk voegt Jesaja er de waarschuwing aan toe: "Gij doven, hoort, en gij blinden, slaat uw ogen op om te zien." 3 Een van de groepen onder de onderzoekers van de wederkomstprofetieën in de jaren rond 1844 was er zo zeker van, dat de 'Heerlijkheid van God' op de helling van de berg Karmel zou verschijnen zoals door Jesaja was voorspeld, dat men alles verkocht wat men bezat en naar het heilige land trok. Deze groep stond oorspronkelijk onder leiding van Leonard H. Kelber. Zijn volgelingen kwamen uit Duitsland waar zij als 'tempelieren' bekend stonden. Zij waren teleurgesteld, toen Christus niet zoals verwacht tussen 1843 en 1845 verscheen; zij gaven hun vroegere leven op om de grote dag van Zijn komst af te wachten. Zij waren er zo zeker van, dat de 'Heerlijkheid van God' op de helling van de berg Karmel zou verschijnen. Hun studie van de heilige Schrift had hen ervan overtuigd, dat deze belofte vervuld zou worden. In de stenen boven de ingang van hun huizen metselden zij de woorden welke hun hoop bevatten:
Der Herr ist nahe (de Heer is nabij) Verder onderzoek leverde voldoende bewijs op dat de titel 'Heerlijkheid des Heren' of 'Heerlijkheid van God' de nieuwe naam was, waarmee de Messias in de laatste dagen geïdentificeerd kon worden. Het Boek Openbaring dat, zoals wij al eerder gezien hebben, de datum 1844 (1260) als het einde van de 'tijd der heidenen' aangaf en de nieuwe naam en de nieuwe stad beloofde, bevestigd ook de titel of de naam van Hem die het middelpunt van het Licht van die nieuwe stad van God zou zijn. Johannes verklaart: "En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem,... en de stad heeft de zon en de maan niet van node,... want de heerlijkheid Gods verlicht haar..." 4 Christus zelf legt verband tussen het uur van Zijn wederkeer en deze wonderbare Figuur van de 'Heerlijkheid van God'. Hij belooft dat Hij in de laatste dagen in deze godsgelijkenis en in Zijn heerlijkheid zal verschijnen: "Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders..."5 Het visioen van de 'Heerlijkheid van God', door Christus beloofd en door Johannes en Jesaja aanschouwd, is identiek aan een visioen dat Ezechiël had. Bij meer dan een gelegenheid zag hij de 'Heerlijkheid Gods' en verbond Hem met een Beloofde, die in de laatste dagen in Zijn huis zou komen. Zijn komst, zegt Ezechiël, was: "...de verschijning van de heerlijkheid des Heren. Toen ik haar zag, viel ik op mijn aangezicht..." 6 Deze zelfde 'Heerlijkheid van God' verscheen ook aan Daniël. Toen Daniël zijn visioen van de laatste dagen kreeg, sprak hij aandoenlijk over de vorst Michaël die kwam om hem te helpen; Michaël, die tijdens de eindtijd zou opstaan voor de kinderen Gods. Toen Daniël zijn visioen kreeg was hij niet in staat de heerlijkheid ervan te verdragen. Volgens zijn eigen woorden: "...boog ik mijn gelaat ter aarde en was verstomd."7 Het woord Michaël betekent: Hij die op God lijkt. Het schijnt dus dat ook Daniël de 'Heerlijkheid van God' heeft gezien. Een andere belangrijke aanwijzing schijnt te bevestigen dat de door Daniël aanschouwde Figuur identiek was aan de door Christus zelf aangezegde Beloofde ten tijde van Zijn wederkeer. Christus verklaarde duidelijk de omstandigheden van Zijn tweede komst. Hij voorspelde dat op die dag allen: "...de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels." "...de Zoon des mensen zien komen op een wolk..."8 Precies ditzelfde beeld wordt door Daniël gegeven als het visioen dat hij zag van de laatste dagen. In feite zegt Daniël in bijna dezelfde bewoording: "en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon;..." 9 Verderop vond ik in hetzelfde hoofdstuk nogmaals, dat Daniël het moment voorspelt wanneer dit zal geschieden. Deze wonderbaarlijke gebeurtenis, de komst van de Messias, zal, zo beloofde Daniël, plaatsvinden na: "...een tijd en tijden en een halve tijd; ..."10 De aanwijzingen welke op het jaar 1844 wezen, schenen geen einde te nemen. Hier vond ik opnieuw die profetie van 1260 dagen, tweeënveertig maanden, drie en een half jaar, en nu 'een tijd en tijden en een halve tijd'. Schriftgeleerden waren het erover eens dat al deze uitdrukkingen op eenzelfde tijdsduur slaan, namelijk 1260 jaren. Dit betekende dat ik nog een verwijzing naar de tijd waarin de Messias zou komen, gevonden had. Volgens Daniël zou Hij in het jaar 1260 verschijnen en ik wist reeds dat volgens de kalender van het land waar Daniël zijn visioen kreeg (Perzië), het jaar 1260 identiek was aan het jaar 1844 van de christelijke kalender. Daniël en Christus hadden beiden de komst van de 'Zoon des mensen' beloofd. Daniël werd overweldigd en door de heerlijkheid van zijn visioen ter aarde geworpen.
Op vele andere plaatsen, teveel om ze allemaal aan te halen, vond ik dezelfde profetie over de komst van de 'Heerlijkheid van God'. Jesaja beloofde de getrouwen: "...de heerlijkheid des Heren zal uw achterhoede zijn."11 En verder: "Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op... en gij zult weten, dat Ik, de Here, uw Redder ben en uw verlosser,..." 12 Ik was ervan overtuigd dat ik voldoende bewijs had gevonden om aan te kunnen tonen dat de titel, waarmee de Messias bij Zijn verschijnen genoemd zou worden, 'De Heerlijkheid van God' moest zijn. Dit zou Zijn nieuwe naam zijn zoals Christus, 'De Gezalfde' zijn oude naam geweest was. Tijdens mijn speurtocht naar Zijn naam had ik verdere aanwijzingen gevonden, welke duidden op Zijn komst onder deze nieuwe naam in 1844. Ik voelde dat ik vooruitgang boekte.
12. Want niemand kan lezen. Ik was stomverbaasd. Als het mij mogelijk was om na zorgvuldig onderzoek deze sporen te ontdekken, waarom hadden andere dit niet eerder gedaan? Zij hadden bijna tweeduizend jaar tijd gehad voor hun onderzoek. Ik herinnerde mij de woorden uit een vers: "De zon die met zijn heerlijk goddelijk licht van verre straalt, onderhoudt het leven van alle mensenkinderen. Maar helaas, het is zo jammer dat ze schijnt op deze steden, bewoond door blinden." Was dit het antwoord? Was het mogelijk dat de schriftgeleerden bijna tweeduizend jaar lang blind waren geweest voor de waarheid over de terugkomst van Christus? Als dit zo was, dan lag de schuld bij de onverschilligheid van de mensen en niet bij Christus. Mijn onderzoek toonde aan dat Hij hen steeds opnieuw had gewaarschuwd: "Waakt dan!" Hij had gezegd: "Waakt dan, want weet gij niet, op welken dag uw Here komt."1 "Ziet toe, blijft waakzaam. Want gij weet niet, wanneer het de tijd is."2 "Waakt dan, ...opdat hij niet, als hij plotseling komt, u slapende vinde."3 "Maar weet dit; als de heer des huizes geweten had, op welk uur de dief zou komen, hij zou in zijn huis niet hebben laten inbreken. Weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen."4 Dit waren slechts enkele waarschuwingen van Christus dat Hij de mensheid onvermoed zou verrassen, tenzij men Zijn komst met innerlijke ogen zou aanschouwen. Hij had niet alleen Zijn discipelen gewaarschuwd, maar door hen de gehele mensheid; "Wat Ik u zeg, zeg ik allen: Waakt!"5 Ik moest weten waarom de levendige interesse in de wederkeer van Christus een paar honderd jaar ná Zijn kruisiging verdwenen was, om dan pas in de negentiende eeuw met hernieuwde ijver ter hand genomen te worden. Ik zocht zorgvuldig tot ik een bevredigend antwoord gevonden had. De Schrift zelf verklaart waarom de interesse voor de tweede komst verflauwd was en waarom deze herleefde. Er is een duidelijke aanwijzing gegeven, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Beiden maken duidelijk dat tot aan de eindtijd niemand in staat zou zijn te lezen en de betekenis van deze profetieën te begrijpen, omdat de boeken 'verzegeld' waren.
Zo eenvoudig lagen de zaken. Deze zelfde waarheid was door Daniël, was; daarom kan ik nu beweren: tot 1844 was de betekenis van de heilige Schrift verborgen, ná 1844 zou deze onthuld worden. Zoals wij reeds eerder zagen, voorspelde Daniël in verbazingwekkende nauwkeurige profetieën zowel de eerste als de tweede komst van Christus. Hij voorspelde dat de Messias op een leeftijd van ongeveer dertig jaar gekruisigd zou worden en dat de geest van de Zoon des mensen in het jaar 1844 zou wederkomen. Tot 1844 begreep niemand deze profetieën. Zelfs Daniël niet. Waarom? Zeker heeft Daniël gebeden om de verklaring en de betekenis van zijn wonderbaarlijke visioen. Hij bad tot God hem de betekenis uit te leggen en hij ontving als antwoord: "Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot den eindtijd;... 6 In hetzelfde hoofdstuk komt Daniël nog eens terug op 1844 (1260) en geeft dit aan als het tijdstip wanneer 'al deze dingen beëindigd zullen zijn'. Daniël was ontevreden toen hem werd aangezegd het boek te 'verzegelen'. Dringend bad hij tot God om een antwoord over de betekenis van zijn buitengewone visioen. In zijn eigen woorden: "...en zeide: Mijn Heer, waarop zullen deze dingen uitlopen?"7 Deze keer was het antwoord dat hij kreeg ondubbelzinnig: "Doch Hij (de Heer) zeide: Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot den eindtijd."8 De betekenis leek vanzelfsprekend: Niemand zou in staat zijn de betekenis van de profetieën in het boek te begrijpen tot de eindtijd, wanneer de Zoon des mensen (Christus) zou wederkeren. Jesaja bekrachtigd dit antwoord: "Zo werd het gezicht van dit alles voor u als de woorden van een verzegeld boek..."9 Jesaja gaat nog een stap verder. Hij profeteerde, dat niet alleen de gewone mensen, maar ook de geleerden en de wijzen niet in staat zouden zijn om vóór de eindtijd de betekenis van het Boek te begrijpen. Volgens Jesaja zou de Bijbel een boek zijn, "...dat men aan iemand geeft, die lezen kan, terwijl men zegt: Lees dit eens; maar hij antwoordt: Ik kan niet, want het is verzegeld."10 Mijn onderzoek naar de feiten wees uit, dat deze door Jesaja en Daniël vermelde zegels niet door Christus bij Zijn eerste komst geopend zullen worden, maar pas bij Zijn tweede komst. Het zou pas in de eindtijd gebeuren. Verder vond ik dat het Nieuwe Testament deze interpretatie bevestigd in de woorden van Paulus: "Daarom velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen..." 11 Schijnbaar zou alles duidelijk worden bij de wederkeer van Christus. Tot die tijd zou alles verborgen blijven. Petrus liet voor de volgelingen van Christus een soortgelijke waarschuwing achter; zij mochten de profetieën niet naar hun eigen onvolmaakte begripsvermogen uitleggen, voordat de tijd van de terugkeer van Christus was aangebroken: "En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, ...dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat."12 Petrus zei hen, dat er slechts één manier was waarop profetieën tot de mensen komen, en slechts één manier om deze uit te leggen: "...want nooit is een profetie voortgekomen uit den wil van een mens, maar, door den heiligen Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken."13 De betekenis van deze profetieën zou verborgen blijven, totdat deze heilige Geest in de Zoon des mensen tijdens de eindtijd opnieuw verschijnt. Het scheen geen twijfel te kunnen lijden, dat 'de waarheid verborgen was' en 'de boeken verzegeld' en dat tot die tijd niemand in staat zou zijn deze juist uit te leggen. Ik vond, dat Christus er geen aanspraak op maakte, dat de tijd van het einde of de dag van één herder en één kudde door hemzelf vervuld zou worden. Integendeel, Hij openbaarde een gebed, dat tegelijkertijd een gebed en een profetie voor de toekomst was. Hij zei: "...Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede op aarde zoals ook in de hemel." Ik vond voldoende bewijs dat Christus nooit zelf het Boek 'ontsluiten' zou. Hij liet dit over aan een later tijd. Hij sprak veeleer in gelijkenissen en verborgen betekenissen. Hij profeteerde zelfs dat, terwijl Hij (Christus) in gelijkenissen sprak, er in de toekomst een tijd zou komen waarin de Zoon in de heerlijkheid des
Vaders zou wederkeren en duidelijk tot hen zou spreken. Christus zei: "Dit heb Ik in beelden tot u gesproken; er komt een ure, dat Ik niet meer in beelden tot u zal spreken, maar u vrijuit over den Vader spreken zal."14 Deze belofte om de verborgen betekenis te verklaren, werd door Jezus in hetzelfde hoofdstuk gegeven waarin Hij over de komst van de Geest van waarheid spreekt, die Zijn volgelingen in alle waarheid zal leiden. Wanneer deze 'Trooster' komt, belooft Christus: "...die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb."15 In deze woorden schijnt Christus de duidelijke belofte te geven dat de nieuwe Messias ten tijden van Zijn komst 'de boeken ontsluiten' en de 'verborgen dingen der duisternis' aan het licht brengen zal. Wanneer Hij in het jaar 1844 werkelijk verschenen was, zou dat zeker alle hernieuwde geestdrift verklaren.
13. Een raadselachtige lente. Ik legde de Geschriften enige tijd terzijde om mijn theorie te testen. Ik was in verlegenheid gebracht door de ontdekking dat de een of andere scheppende macht in de periode rond 1844 'verborgen zaken' aan het licht had gebracht. Enig onderzoek in het verleden onthulde het verbazingwekkende feit dat, beginnend met dat tijdperk, een geheel nieuwe uitvindings- en ontdekkingsgeest was opgetreden. Dit bewees zonder enige twijfel de juistheid van de tabellen van Sir Lawrence Bragg, welke ik reeds eerder vermeld heb. Ik las het rapport van een ambtenaar van het U.S. - patentbureau, die in 1844 vaststelde dat volgens hem nu alles was uitgevonden wat de moeite loonde en dat het patentbureau zijn deuren eigenlijk wel kon sluiten. Vanaf die tijd echter werd het patentbureau door nieuwe uitvindingen en ontdekkingen overstroomd. Reeds een vluchtige blik rechtvaardigt de tabellen van Bragg en toont aan dat er in de jaren volgend op 1844 een geheel nieuwe wereld in wording was. Enkele van de belangrijke punten van vooruitgang waren: 1. 2. 3. 4. 5.
Het eerste congres voor vrouwenkiesrecht vondt plaats. Het eerste congres voor universele opvoeding vondt plaats. De eerste maatregelen werden getroffen om kinderarbeid af te schaffen. De bevrijdingsakte, welke de slaven in de Verenigde Staten de vrijheid bracht, werd ondertekent. Grote vooruitgang werd geboekt op het gebied van medicijnen, literatuur, muziek en kunst.
Uit de veelheid van ontdekkingen en uitvindingen die dit tijdperk verlichten, kunnen hier slechts enkele worden genoemd: 1844 1845 1846 1854 1855 1858 1867 1869 1876 1877 1878
de telegraaf en gevulcaniceerd rubber revolverdraaibank rotatiepers lift bunsenbrander Atlantische kabel dynamiet, schrijfmachine luchtdrukrem telefoon benzinemotor booglamp
1879 1880 1884 1885 1888 1891 1892 1893 1899 1903
gloeilamp centrifuge vulpen, tram, kasregister automobiel, regelzetmachine film, fotografie, lichtbeelden pantserplaat dieselmotor cinematograaf, cokesoven draadloze telegrafie vliegtuig
Nieuwe en verrijkende ontwikkelingen ontstonden op het gebied van thermodynamiek, stoomkracht, electro-magnetisme, electrische turbinemotor, de gas- en electrische verlichting, de snelpersen, de lithografie, de röntgenstralen, de antiseptische chirurgie, de anaesthesie, de stoomscheepsbouw, de spoorwegen en de aanleg van kanalen. Grote vooruitgang werd geboekt in de bacteriologie en medicijnen, in het bijzonder door mannen als Lister, Pasteur en Koch. Op het gebied van de metallurgie waren Sorby in Engeland en Tsjernow in Rusland baanbrekers. In de muziek doken Chopin, Schubert, Tsjaikowski en vele andere geïnspireerden op. De literatuur werd op hoger niveau gebracht door namen als Emerson, Tolstoi, Fitzgerald, Tennyson, Lowell, Whitman, James, Dickens, Thoreau, Dostojewski, om er maar een paar te noemen. Het menselijk leven werd door het toenemende aantal uitvindingen en verbeteringen verrijkt; een vooruitgang die sedert 1844 tot op de huidige dag voortduurt en de lijst van menselijke verworvenheden steeds uitbreidt: een dicht luchtvaartnet, straal- en atoomaandrijving (vliegtuigen, schepen en onderzeeboten), gestroomlijnde treinstellen, luxe passagiersschepen, luchtverversingsapparatuur, radio, televisie, electronische apparatuur, antibiotica, draadloos geschut, maanraketten en het grote rijk van de kernfysica. Maar de eindeloze stroom van wonderen gaat gestaag verder. Onze levenswijze is veranderd. Kranten, tijdschriften, boeken, radio, televisie, telefoon, telegraaf, scholen, opvoeding, reizen - hebben allemaal hun stempel gedrukt op informatie en kennis van de mensen. Hoe kunnen we er dan nog aan twijfelen, dat dit de resultaten zijn, welke Daniël voor de eindtijd heeft voorzien? En juist in het hoofdstuk waarin hij spreekt: 1. 2. 3.
Van de komst van Michaël die op God lijkt. Over het jaar 1844. Over de tijd waarin het Boek ontsloten wordt.
...profeteert Daniël: "...velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen." 1 Volgens de heilige Schrift hebben wij de belofte dat, wanneer deze dingen geschieden, het Boek 'ontsloten' zal worden. Deze zeldzame gebeurtenis werd in een opmerkelijke rij profetieën door Jesaja, Daniël en in de Openbaring voorspeld. In een hoofdstuk zegt Daniël eerst, dat het Boek verzegeld is, en vervolgens dat het Boek in de eindtijd ontsloten zal worden: 1.
Verzegeld. "Zo werd het gezicht van dit alles voor u als de woorden van een verzegeld boek, dat men aan iemand geeft, die lezen kan, terwijl men zegt: Lees dit maar eens; maar hij antwoord: Ik kan niet, want het is verzegeld."2
2.
Ontsloten. "Te dien dagen zullen de doven Schriftwoorden horen, ...zullen de ogen der blinden zien. Ook de dwalenden van geest zullen inzicht kennen en de morrenden zullen lering aannemen." 3
Ook Daniël sprak erover: Eerst, dat de boeken tot de eindtijd verzegeld waren en vervolgens, dat ze in de laatste dagen geopend en verklaard zouden worden: 1.
Verzegeld. "Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot den eindtijd."4
2.
Ontsloten. "Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder; ...duizend maal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor hem. De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend."5
Deze laatste belofte wordt door Daniël in hetzelfde hoofdstuk gegeven waarin hij zegt: "...en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon."6 Het boek Openbaring schijnt alle vragen over dit onderwerp te beantwoorden. De tweede komst van Christus is de grondslag voor dit gehele Boek. De Openbaring zegt heel duidelijk dat deze Boeken, welke tot de eindtijd verzegeld zijn, dan ontsloten en niet opnieuw verzegeld zullen worden: "...verzegel de woorden van de profetie van dit Boek niet, want de tijd is nabij."7 Net als Daniël geeft de Openbaring hetzelfde visioen van de komst van de Zoon des mensen (Christus), wanneer de Boeken ontsloten worden: "En ik zag en zie, een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als een mensenzoon..." 8 En opnieuw op een andere plaats beschrijft de Openbaring deze Messias als een: "...bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods."9 De Openbaring zegt van dit Lam Gods, dat in de laatste dagen zal verschijnen: "Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen..." 10 Ik voelde dat ik uiteindelijk een bevredigend antwoord op deze raadselachtige vragen gevonden had: 1. 2.
Waarom was de interesse in de wederkomst van Christus na Zijn kruisiging verdwenen? Waarom was er in het jaar 1844 zo'n enthousiaste opleving van dit interesse?
Ogenschijnlijk was er in de tijd rond 1844 iets zeldzaams en bijzonders gebeurd. Het was aan mij om uit te zoeken wat dit was en hoe dit in verband stond met de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk'. Had de wederkomst van Christus werkelijk plaatsgevonden? Zo ja, waar was Hij dan? Hoe konden wij Hem dan gemist hebben? Hadden wij opnieuw dezelfde fout gemaakt? Waren wij dezelfde weg gevolgd als de geleerden ten tijde van Zijn eerste komst? Hadden wij geprobeerd om de Boeken, welke verzegeld waren, te lezen en hadden wij hun betekenis verkeerd begrepen? Net als Daniël was ook ik onbevredigd. Ik wilde meer weten. wat ik tot dusver ontdekt had was boeiend, maar lang niet voldoende. Ik wilde een bevredigend slot van mijn onderzoek. Net als 'Wat zal het eind van deze dingen zijn?'
14. De levenden en de doden. Een interessante vraag rees in mij op: Laten wij eens aannemen dat het in de tijd van de eerste komst van Christus was en ik zou een antwoord op mijn vragen verlangen. Laten wij aannemen dat ik de bezoekers van de synagoge of de leidende geestelijkheid iedere dag zou vragen: "Wie is de Messias? Is Hij gekomen? Waar is Hij?" Waarschijnlijk zou ik niet veel bemoedigends gehoord hebben en het is duidelijk dat dit ook heden ten dage zo zou zijn. Daarom bestudeerde ik het voorbeeld van de eerste komst van Christus zorgvuldig teneinde aan knopingspunten te vinden. Ik vond dat volgens de Schrift de meeste mensen 'geestelijk dood' waren en Hem noch herkenden, noch aanvaardden. Een kleine minderheid was 'geestelijk levend', herkende Hem en geloofde in Hem. Christus zelf noemde degenen die in Hem geloofden 'levenden' en degenen die niet in Hem geloofden 'doden'. Een van de volgelingen Jezus was bereid Hem te volgen, zodra hij zijn overleden vader had begraven, Christus zei: "...en laat de doden hun doden begraven."1
Dit kon alleen betekenen: Laat de geestelijk dode mens de lichamelijk dode mens begraven. Dit deed mij denken aan die gelovigen volgens de letterlijke betekenis, die door Jesaja als geestelijk dood werden genoemd. Hij zei: "Hoort dit toch, gij dwaas en verstandeloos volk, dat ogen heeft zonder te zien en oren zonder te horen..." 2 Mijn onderzoek liet ook zien, dat Christus de eerste maal niet was verschenen op de magische en glansrijk wijze zoals het volk van zijn Messias verwachtte. Integendeel: Hij werd verloochend, men noemde Hem een valse profeet, en doodde Hem. Zijn kleine schare aanhangers werd door de massa uitgelachen, omdat zij zulke onzin geloofden, dat de Messias uit 'Nazareth' zou stammen en zonder de voorspelde gebeurtenissen in de natuur niet zou kunnen komen. Tenslotte, zo sprak het volk, was deze Jezus van Nazareth uit een vrouw geboren en had een lichaam zoals elk ander levend wezen. Hij at en dronk, werd moe en had slaap nodig, kende kommer en toorn. Zo was een grote Messias beslist niet! De volgelingen van Christus, bemerkte ik, waren diep bedroefd, omdat religieuze leiders, invloedrijke persoonlijkheden, zakenmensen en geleerden aan de boodschap van Christus noch geloofden, noch deze aannamen of zelfs konden begrijpen. Zij wendden zich tot Christus om hulp. "Waarom geloven deze mensen niet?", vroegen zij Hem. De tekenen waren toch duidelijk. Christus antwoordde: "Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. ...en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten,... Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren omdat zij horen." 3 Zo troostte Christus hen en verklaarde dat er bijzondere 'ogen' en 'oren' nodig zijn om de Messias op de dag van Zijn verschijnen te kunnen herkennen. De volgelingen waren geestelijk 'levend', terwijl de anderen 'dood' waren. De aanhangers van het oude geloof zeiden: "Als jullie je verstand gebruikten, konden jullie weten, dat Jezus nooit de Messias kan zijn. Als Hij de Messias was, dan zou eerst Elia gekomen zijn. Staat dat niet in onze heilige Geschriften? Als deze Man uit Nazareth de Messias is, waar is dan Elia? Wie heeft hem gezien? Vertel het ons!" De volgelingen vonden deze vragen te moeilijk om te beantwoorden. Ook hen was gezegd dat Elia eerst zou verschijnen en dat daarna de Messias zou komen. Als Christus dan werkelijk de Messias was, waar was dan Elia? Zij gingen naar Christus en legden Hem deze vraag voor. Jezus zei hen dat Elia inderdaad gekomen was. Elia was onder het volk verschenen, zei Hij, maar niemand heeft hem herkend of deze waarheid begrepen. Elia, zo zei Christus, was gekomen op een wijze die het volk niet verwacht had, en daarom hebben zij hem niet herkend. Geduldig verklaarde Christus deze symbolische waarheid aan Zijn volgelingen: "...en indien gij het wilt aanvaarden: Hij (Johannes de Doper) is Elia, die komen zou."4 Dat was een verbazingwekkende verklaring. Johannes de Doper was dus Elia? Christus leidde Zijn verklaring in met de woorden: "Indien gij het wilt aanvaarden...". Waarschijnlijk bedoelde Hij daarmee: Wanneer gij deze symbolische uitleg van de feiten kunt begrijpen en accepteren. Onmiddellijk hierop voegde Christus eraan toe: "Wie oren heeft, die hore!". 5 Ditmaal kon er geen twijfel zijn. Hij wees Zijn volgelingen erop, dat geestelijke oren noodzakelijk waren om deze waarheid te kunnen horen en te geloven. Ze moest innerlijk begrepen worden en niet letterlijk. De wederkeer, waarvan Christus sprak, vond plaats in de geest en niet in het vlees. Dit werd bovendien door Johannes zelf bevestigd: "En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet."6 Christus was beslist geen leugenaar. Hij wist dat Johannes en Elia lichamelijk niet dezelfden waren. Daarom waren innerlijke 'ogen' noodzakelijk om Johannes als Elia te zien en aan te nemen. De waarheid was eenvoudig wanneer men haar eenmaal symbolisch begrepen had. Elia was in de geest teruggekeerd in Johannes de Doper. Wanneer de mensen niet in staat waren de betekenis van deze innerlijke waarheid te begrijpen en ze te aanvaarden, zo verklaarde Jezus, dan zouden zij voortgaan Hem, Jezus, voor een valse profeet te houden. De wederkeer van Elia had plaatsgevonden. Johannes was de teruggekeerde Elia - niet lichamelijk, maar in zijn geest.
Ik vond dat deze gebeurtenis voor Johannes de Doper in het Evangelie van Lucas voorspeld was: "...en met den heiligen Geest zal hij vervuld worden (Johannes), reeds van de schoot zijner moeder aan,... En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in den geest en de kracht van Elia,..." 7 Dit was één van de belangrijkste aanknopingspunten welke ik daarvoor in de leer van Christus gevonden had. Het was een verdere bevestiging dat de Messias, wanneer Hij terug zou komen, een nieuwe naam zou dragen. Christus toonde met dit voorbeeld van Johannes en Elia aan, dat een Boodschapper van God niet in het vlees terugkomt, maar dat het de heilige Geest is die terugkeert, door een andere spreekbuis, in een andere tijd, en onder een andere naam. Het was voor de discipelen erg moeilijk deze waarheid te begrijpen. Op een andere plaats lezen wij, hoe zij naar Christus gingen en Hem daarover vroegen: "...Hoe kunnen dan de schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen?"8 Christus verklaarde dit heel eenvoudig: "Elia zal wel komen en alles herstellen, maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is, en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. .... Toen begrepen de discipelen, dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had."9 Elia was gekomen. Niemand geloofde het, omdat het de 'geest' van Elia was die in het lichaam van Johannes teruggekeerd was. Omdat deze terugkeer niet geschiedde op een wijze, welke door de mensen was verwacht, begrepen zij het niet en namen het niet aan. Hen was geleerd dat dit een letterlijke terugkeer moest zijn en de waarheid, een geestelijke terugkeer, was daarmee in tegenspraak. Wanneer dit voorbeeld zich in 1844 herhaald zou hebben, kon het een eenvoudige verklaring zijn voor het feit, dat de Messias niet verschenen was; in ieder geval niet zoals de mensen verwacht hadden. Misschien was er toen weer een kleine minderheid die 'ogen hadden om te zien' en een vermogen om een symbolische terugkeer te kunnen begrijpen. Het zou de moeite waard zijn dit te onderzoeken. In zijn boek 'The Coming World Teacher' (De Komende Wereldleraar) onderkent Pavri, een onderzoeker van de profetieën over de eindtijd, dit gevaar. Hij zegt: "Misschien zullen enkelen uit de christelijke kerk Hem aan Zijn wijsheid en Zijn grote barmhartigheid herkennen. Wanneer zij er echter op staan dat Hij in het gewaad verschijnt, dat zij voor Hem uitgedacht hebben, en wanneer zij vergeten dat God Zich manifesteert op velerlei manieren en niet zoals zij het verwachten, dan zou Hij wel eens niet gekend kunnen zijn, omdat Hij niet aan hun verwachtingen heeft voldaan. Toen Hij de vorige maal kwam, was Hij niet joods genoeg voor de Joden, niet romeins genoeg voor de romeinen, en niet grieks genoeg voor de grieken, Hij was te groot voor hen allen." Evenzo zal Hij deze keer niet protestants genoeg zijn voor de protestanten, niet katholiek genoeg voor de katholieken, en niet liberaal genoeg voor de liberalen. Hij zal te groot zijn voor hen allen. Wanneer Hij wederkomt met een boodschap voor de gehele mensheid, zal Hij niet genoeg Hindoe zijn voor de Hindoes, niet islamitisch genoeg voor de Moslims, niet genoeg Boeddhist voor de Boeddhisten en niet christelijk genoeg voor de Christenen. Hij zal te groot zijn voor hen allen. Christus zelf gaf nog een aanwijzing, dat geestelijk inzicht nodig zou zijn om Hem bij Zijn wederkeer te kunnen herkennen, toen Hij zei: "Wanneer gij dan den gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op...!"10 Deze laatste woorden tonen aan dat Zijn terugkeer uiterlijk niet duidelijk herkenbaar zal zijn, maar een innerlijke betekenis zal hebben. De apostel Petrus wijst evenwel in zijn eerste Brief op deze symbolische waarheid, dat het namelijk de Geest van Christus is die in de heilige Boodschappers, die verschijnen, leeft. Over deze profeten zegt hij: "Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, ..."11 Dat de Messias in deze dagen onder ons zal zijn en als andere mensen zal leven, wordt op vele plaatsen aangetoond. In het 'Testament van de Twaalf', dat door de eerste kerk als authentiek werd beschouwd, lezen
wij: "De Allerhoogste zal de aarde bezoeken, als een mens verschijnen en met de mensen op onopvallende wijze eten en drinken." 12 In het boek van Justin Martyr zegt Trypho, de Jood: "Wij allen (Joden) verwachten dat de Messias als een mens onder de mensen zal verschijnen."13 In een hoofdstuk over een uitspraak van Jezus citeert Roderic Dunkerly de volgende woorden van Christus: "Ik stond midden tussen de mensen en werd lichamelijk door hen gezien, en ik trof alle mensen dronken aan en vond geen onder hen dorstig, en mijn ziel is bedrukt over de mensenzoon, omdat zij blind zijn in hun hart." 14 Ik was er nu van overtuigd, dat dit bewijsmateriaal mijn onderzoek naar de wederkeer van Christus in een nieuwe lichamelijke persoonlijkheid, maar met dezelfde heilige Geest, volledig rechtvaardigde. Christus zelf wees daarop in een vermaning aan Zijn discipelen, een vermaning die Hij hen gaf, toen Hij met hen over de terugkeer van Elia in Johannes sprak. Hij zei: "Zó zal ook de Zoon des mensen door hen moeten lijden."15 Eigenlijk alleen voor mijzelf schreef ik op de rand van het manuscript van dit hoofdstuk: 'Wie oren heeft, die hore!'.
15. De spreekbuis van God. Nadat ik besloten had in deze richting verder te gaan zoeken, doorzocht in de Schrift naar andere aanknopingspunten, welke Christus over de komst van een ander dan Hijzelf gegeven zou kunnen hebben. Ik vond deze symbolische uitlegging van Zijn wederkeer in Zijn eigen woorden gerechtvaardigd. Ik ontdekte dat Christus herhaaldelijk met het oog op Zijn tweede komst het volgende onderscheid maakte: Dikwijls had het betrekking op Zijn eigen verschijnen en dikwijls op het verschijnen van een ander dan Hijzelf. Enige voorbeelden van deze tweeledige verwijzingen van Christus zullen dit verduidelijken: 1.
Dat Hij zelf zou wederkomen: "Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u."1 "Ik ga heen en kom tot u."2 "Nog een korten tijd en gij ziet Mij niet meer, en nogmaals een korten tijd en gij zult Mij zien."3 "...en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder..."4
2.
Dat een ander dan Hijzelf zou komen: "Doch Ik zeg u de waarheid: Het is beter voor u dat Ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen, ..."5 "...maar indien Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden. En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid..." 6 "Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der Waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid;..." 7 "Wanneer de Trooster komt, dien Ik u zenden zal van den Vader, de Geest der Waarheid, die van den Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen;..." 8
In de volgende woorden maakt Christus duidelijk, dat zowel Hij als Degene die in Zijn naam wederkeert, menselijke dragers van dezelfde heilige Geest zullen zijn. Van Zichzelf zegt Christus: "...en het woord, dat gij hoort, is niet van Mij, maar van den Vader, die Mij gezonden heeft."9 Op een andere plaats herhaalt Christus dit: "De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet;..."10
Christus zegt hetzelfde van de Ene wiens komst Hij voorspelt voor de tijd, wanneer Hij, Christus, is heengegaan: "...want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken..." 11 Dat een andere Boodschapper in Zijn (Christus) naam met dezelfde macht van de heilige Geest zal komen, wordt ongetwijfeld duidelijk gemaakt door andere woorden van Christus aan Zijn discipelen: "...maar de Trooster, de Heilige Geest, dien de Vader zenden zal in Mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb."12 Christus gaf het volk van Jeruzalem een ernstige waarschuwing en zei hen, dat het tot de tijd van Zijn terugkeer geen gelegenheid zou hebben in Hem te geloven, omdat het Hem in Zijn leven verloochend had. In een enkele zin vereenzelvigd Hij Zich met Degeen die na Hem komen zal: "Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in den naam des Heren."13 Er waren voldoende bewijzen, welke aantoonden, dat Christus over de Christusgeest sprak, de Heilige Geest in Hem, die zou wederkeren, als Hij over Zijn eigen wederkeer sprak. Wanneer Hij verwees naar de komst van iemand anders, sprak Hij van een andere menselijke Boodschapper, van iemand met een nieuwe naam, anders dan 'Christus', die echter van dezelfde Heilige Geest zou zijn vervuld. Nog op een andere manier drukte Christus dezelfde waarheid uit, dat het niet de naam of het lichaam is, waarop het aankomt, maar de Geest, die de Boodschapper Gods brengt: "God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid."14 Ik ontdekte, dat het beginsel van wederkeer in de geest en niet in het vlees ook in andere heilige geschriften te vinden was. Krishna, de heilige Boodschapper van het hindoeïsme, had in oude tijden deze zelfde fundamentele waarheid uitgesproken. Hij zei dat de Heilige Geest op Gods bevel in ieder tijdperk in een nieuwe drager zou wederkeren. In de Bhagavad Gita staat geschreven: "Weet, o vorst, iedere keer wanneer de mensheid deugden en rechtschapenheid vergeet, en laster en ongerechtigheid in de troon bestijgen, dan kom Ik, de Heer, en breng Mijn Geest wederom in zichtbare gestalte neder, en meng Mij als mens onder de mensen, en vernietig ik het boze en de ongerechtigheden door Mijn invloed en Mijn leer, en stel deugden en rechtschapenheid ervoor in de plaats. Vele malen ben Ik zo verschenen en nog vele malen zal Ik in de toekomst wederkeren." In hetzelfde Boek voorspelt Krishna ook de komst van een grote wereldleraar in de eindtijd. Deze zelfde geschiedenis van de 'wederkomst van de Geest' wordt ook door Gautama Boeddha verteld: "Ik ben niet de eerste Boeddha, die op aarde kwam, noch zal ik de laatste zijn. Op het juiste moment zal een andere Boeddha op aarde verschijnen, een Heilige, een hoogst Verlichte...een onvergelijkelijke Leider der mensen... Hij zal u dezelfde eeuwige waarheid openbaren, die Ik u geleerd heb." Tenslotte waren niet alle deuren gesloten. Er was een mogelijkheid dat de wederkeer van Christus in de geest had plaatsgevonden en niet in het vlees. Feitelijk wees het bewijsmateriaal er sterk op dat deze inderdaad had plaatsgevonden. Daarom nam ik mij voor in de geschiedenis rond de jaren 1840 naar een heilige, op een Christus gelijkende Figuur te zoeken,, met een andere naam dan Christus, maar vervuld van diezelfde liefde, mildheid en goedheid, als Jezus had getoond. Maar er was nog iets belangrijks dat ik niet wist. wáár zou de Messias verschijnen? In welk deel van de wereld? Mijn volgende opgave was te proberen deze vraag te beantwoorden. Ik begon de Schrift op een konkrete aanwijzing te doorzoeken, welke mij behulpzaam kon zijn het geografische gebied van mijn onderzoek te begrenzen. Toen ik hiervoor aanknopingspunten zocht, werd ik behoorlijk ontgoocheld. Tot mijn verwondering bemerkte ik, dat vele van mijn christelijke medemensen niet geloofden, dat Christus ooit op deze aarde terug zou keren. Ik ontdekte, dat de christelijke wereld veel verschillende gezichtpunten over deze vraag had. Een feit was echter, dat de grote meederheid van de Christenen al lang de hoop op een werkelijke terugkeer van Christus had opgegeven, omdat men in de loop der eeuwen zo dikwijls ontgoocheld was. Ik besloot eerst alles hierover vast te leggen, voordat ik verder zou zoeken.
16. Eén herder, maar vele kudden. WERELDRAAD VAN KERKEN VALT UITEEN DOOR DE VRAAG OVER DE WEDERKEER VAN CHRISTUS Men vindt het onmogelijk, het hierover eens te worden. Dit was geen verzonnen krantekop. Ze stond dikgedrukt op de eerste pagina van de Chigago Daily Tribune van 26 augustus 1954. Dit bericht was geschreven na de openingszitting van een Wereldraad van Kerken in Evanston, Illinois, met een groot aantal toehoorders van 163 christelijke geloofsrichtingen uit 48 landen. Chesly Manly die het artikel geschreven had, begon als volgt: "Onder de afgevaardigden van de tweede bijeenkomst van de Wereldraad van Kerken kwam het gisteren tot heftige meningsverschillen over het feit, of de hoop van de Christenen op de komst van het Koninkrijk Gods in deze wereld nu, of pas na de tweede komst van Christus in vervulling zou gaan." 1954 jaren na de geboorte van Christus bestond er nog steeds onenigheid onder de volgelingen van Christus of Hij ooit werkelijk beloofd had, dat Hij zou terugkeren. George Goyder, afgevaardigde van de Church of England, beschaamde - zo luidt het krantebericht - de vooraanstaande theologen en geestelijken, die het hoofdartikel geschreven hadden, door te zeggen dat zij zich 'lauw opstelden ten opzichte van de tweede komst van Christus'. Het artikel spreekt over 'nieuwsgierigheid' naar de datum van Zijn komst. De engelse afgevaardigde zei: "Wat wij nodig hebben, is een nieuwe onafhankelijkheidsverklaring aangaande Christus. Nooit tevoren bestond er in de geschiedenis zo'n chaos, zo'n verwarring en vertwijfeling in de wereld." Er ontstond zowaar een geestelijke splitsing tussen enige leidende Christenen uit Europa en uit de Verenigde Staten. Het tijdschrift 'Time' schreef in haar editie van 29 april: "Het hoofdthema van deze bijeenkomst, dat alle afgevaardigden in de eerste week gezamelijk wilden bespreken, klinkt bijna onnozel: Christus - de hoop der wereld. En dan is er nog een brandend vraagstuk, dat - voordat dit beantwoord is - een dramatische scheiding tussen de theologen van de oude en de nieuwe wereld teweeg zou kunnen brengen: Hoeveel van deze christelijke hoop hangt af van de tweede komst van Christus?" Het artikel citeert de bekende bisschop Eivind Berggrav uit Noorwegen, die zei: "De aanblik van de amerikaanse Christenheid lijkt dikwijls.... aardgebonden, wanneer zij de vervulling van het Koninkrijk Gods hier op aarde verwacht - ja, men zou zelfs kunnen zeggen, dat deze de verwezenlijking hiervan in de Verenigde Staten verwacht." Het artikel voegt eraan toe, dat voor europese protestanten als bisschop Berggrav 'de christelijke hoop meer berust op de bijbelse verwachting, dat Christus eenmaal zal terugkomen om Zijn werk op aarde te volbrengen". H.H. Rowley zegt in 'The Relevance of Apocalyptic' (De betekenis van de Openbaring): "...de hoop op de wederkomst (van Christus) is een wezenlijk bestanddeel van het Nieuwe Testament." O. Cullman schrijft in 'The Return of Christ According to the New Testament' (De wederkomst van Christus volgens het Nieuwe Testament): "...afwijzen van deze hoop betekent logenstraffen van de verlossingsboodschap van het Nieuwe Testament." A.J. Gordon beweert: "Iedere wederopstandingsleer, welke de wederkeer van Christus verwerpt, moet vals zijn." Christabel Pankhurst, de engelse voorvechtster van de rechten voor de vrouw, schreef in haar boek 'Behold, He Cometh' (Zie, Hij komt): "Mijn praktische, politieke blik stelde mij in staat te zien, dat het goddelijke programma (de wederkomst van Christus) het enige is, waardoor de internationale, sociale, politieke en andere wereldproblemen kunnen worden opgelost."
Ik begreep, dat dit debat al eeuwenlang was gevoerd, en dat de Wereldraad van Kerken slechts het zoveelste bewijs voor de onenigheid bleek te zijn. Vele kerkgenootschappen deden niet eens mee aan deze bijeenkomst van de wereldraad. Er bestond een wijdverblijd geloof, dat wanneer Christus sprak over Zijn eigen terugkomst, of over Degene, die na Hem zou komen, Hij sprak niet over een werkelijke terugkeer, maar over een symbolische. Deze theorie beweert, dat de Trooster, de Geest van Waarheid, Hij, die in Zijn naam zou komen, in werkelijkheid allen betrekking hebben op de Heilige Geest, welke met Pinksteren op de gemeente neerdaalde; daarom, zo zeiden zij, zou de wederkeer op dat moment vervuld zijn. Het was voorbij en afgelopen. Tijdens mijn onderzoek vond ik, dat deze bijzondere leer, volgens welke Christus in de Heilige Geest het Pinksteren teruggekeerd zou zijn, meer opportunistisch dan een wens was. Zij was lang na de tijd van Jezus ontwikkeld. Toen Hij niet, zoals men verwachtte, terug kwam, moest er een verklaring voor Zijn wegblijven worden gegeven. Omdat de woorden van Christus de waarheid bevatten, moest Zijn terugkeer daarom symbolisch zijn. Maar het geloof in de wederkeer van Christus hield niet op na Zijn kruisiging om dan pas weer in 1844 op te leven. In feite werd de christelijke wereld door de eeuwen heen met betrekking tot de 'dagen van verwachting' zo dikwijls ontgoocheld, dat er na de zeventiende eeuw nog maar weinig geloof in de wederkomst leefde, totdat de harten van de mensen aan het begin van de negentiende eeuw opnieuw van dit visioen vervuld werden. Daarop werden drastische maatregelen genomen om een dergelijke 'ijdele hoop' de kop in te drukken en de pinkstertheorie boekte grote winst. Degenen, die in de pinkstertheorie van de wederkomst het enig mogelijk antwoord op het raadsel zagen, geloofden oprecht, dat Christus - ofschoon Hij verschillende termen gebruikt had zoals 'de Trooster' of 'de Geest van Waarheid', die slechts datgene, 'wat hij horen zou' zou spreken - niettemin op de symbolische komst van de Heilige Geest zou hebben gezinspeeld. Dit riep natuurlijk veel weerstand op. Men wees erop, dat volgens deze theorie de Heilige Geest de mensen 'in alle waarheid' zou hebben moeten leiden, wanneer deze in de 'Geest van Waarheid' zou verschijnen, terwijl in werkelijkheid de kerk sinds die tijd in wel honderd sekten verdeeld en afgescheiden was, waarbij iedere sekte aanspraak maakte op 'het ware pad' en ieder zijn weegs ging. William B. Riley schrijft in 'Is Christ Coming Again' (Komt Christus Terug): "Over de terugkeer van de Heer te spreken als een holle frase, die geen letterlijke vervulling kent, is nauwelijks minder misdadig als het ontkennen van de inspiratie." Hij voegde eraan toe: "Wanneer de duidelijke verwijzingen naar de wederkomst van de Heer niet een persoonlijke komst inhouden, heeft de taal haar betekenis verloren." Door de verhitte strijd over de tweede komst van Christus die reeds zo vele eeuwen duurde tussen de Christenen onderling, besloot ik zelf de schrift te onderzoeken. Dit punt wilde ik eerst voor mijzelf overdenken, en hierna óf doorgaan, of het gehele onderzoek stopzetten. Het zou er van afhangen, wat ik zou vinden. Voordat ik niet de gehele waarheid wist, wilde ik niet toegeven dat er geen antwoord op deze oeroude vraag over de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' te vinden was. Een ding was mij duidelijk geworden: Zelfs wanneer Christus in de tijd rond 1844 wedergekomen was, bestond er geen reden te veronderstellen dat de tijding van die wederkomst algemeen verbreid zou zijn, evenmin als dit honderd jaar na Zijn eerste komst het geval was. Wanneer er honderd jaar na Zijn kruisiging een wereldraad van Joden zou hebben plaatsgevonden, zou de geschiedenis van Zijn eerste komst net zo onbekend gebleven zijn. Ik besloot mij niet door deze tegenstrijdigheden te laten beïnvloeden voordat ik zelf de beloften van Christus over Zijn wederkeer had onderzocht. Of Hij beloofd had terug te komen, óf niet. Ik was vastbesloten dit uit te vinden.
17. De onmiskenbare tekenen. Mijn enthousiasme voor de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' laaide opnieuw op. Spoedig merkte ik, dat er over geen ander thema in het Nieuwe Testament zo dikwijls en zo krachtig wordt gesproken als over de wederkomst van Christus. Het wordt vermeld bij ontelbare gebeurtenissen. Er heerst zeker geen onzekerheid of twijfel rondom deze gebeurtenis. De discipelen van Christus waren zeer vertrouwd met Zijn belofte, dat Hij zou wederkeren. Zij spraken er dikwijls over. Zij waren benieuwd naar de omstandigheden waaronder Hij, Christus, zou wederkomen. Zij vroegen Hem onomwonden: "Wat zal dan het teken van Uw komst zijn?" Op deze direkte vraag, of Hij zou wederkomen, gaf Christus drie welbekende beloften. Hij zou komen wanneer: 1. 2. 3.
Zijn Evangelie over de gehele wereld als een getuigenis gepredikt zou zijn, De 'tijden der heidenen' vervuld zouden zijn, Zij de 'gruwel der verwoesting' zouden zien, waarover de profeet Daniël had gesproken.
Geen enkele van die beloften was tegen het Pinksterfeest vervuld, hetgeen ook niet mogelijk was. In hetzelfde hoofdstuk (Mattheus 24 en Lucas 21), waarin deze vragen over Zijn terugkeer worden gesteld, geeft Christus ook duidelijk antwoord. Hij verwijst herhaaldelijk naar Zijn wederkomst en zegt: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
"...en dan zal het einde gekomen zijn."1 "...zo zal ook de komst van den Zoon des mensen zijn."2 "En dan zal het teken van den Zoon des mensen verschijnen aan den hemel..."3 "...en zij zullen den Zoon des mensen zien komen..."4 "Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur." 5 "...zo zal de komst van den Zoon des mensen zijn."6 "...zo zal ook de komst van den Zoon des mensen zijn."7 "...want gij weet niet, op welken dag uw Here komt."8 "...want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen." 9 "Zalig die slaaf, dien zijn Heer bij zijn komst zó bezig zal vinden." 10 "...dan zal de heer van dien slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht, en op een uur, dat hij het niet weet, ..."11 "En dan zullen zij den Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid."12 "Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want de verlossing genaakt." 13 "Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden weten, dat het Koninkrijk Gods nabij is."14 "Ziet toe op uzelf, dat... die dag niet plotseling over u kome, ..."15 "Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen... gesteld te worden voor het aangezicht van den Zoon des mensen."16
Toen ik klaar was met mijn studie van het Nieuwe Testament, werd ik meer dan ooit geïntrigeerd door mijn onderzoek. Opnieuw had ik andere duidelijke beloftes over de terugkomst van Christus ontdekt. 1. 2. 3. 4.
"Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u."17 "...Ik ga heen en kom tot u."18 "...en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder..."19 "Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, ..."20
Het verraste mij niets, dat de christelijke wereld gegrepen was door een wederkomstverwachting en hieraan eeuwenlang vastgehouden had, zeker als men inziet, dat de zojuist aangehaalde woorden uit het Nieuwe Testament niet de enige gegeven beloften over de wederkomst van Christus zijn. Op de volgende pagina volgen nog enkele teksten over Zijn komst.
Mattheus: 6:10 23:39 24:33 24:50
10:23 24:3 24:37 25:13
13:43 24:14 24:39 25:31
16:27 24:15 24:42 26:29
16:28 24:27 24:44 26:64
13:49 24:30 24:46
9:1
12:9
13:26
13:33
13:35
Lucas: 9:26 12:46 21:27
12:36 13:35 21:28
12:37 17:24 21:31
12:38 17:26 21:34
12:40 17:30 21:36
12:43 18:8
Johannes: 5:28 16:7
14:16 18:8
14:18 16:13
14:26 16:22
14:28 21:22
15:26
Handelingen: 2:20
3:20
11:26
15:23
15:24
3:13
4:15
4:16
2:1-2
2:3
2:8
Marcus: 8:38 14:62
1. Corinthiërs: 1:7 4:5
Philippenzen: 1:6
3:20
1. Thessalonicenzen: 1:10 2:19 5:2-4 5:23
2. Thessalonicenzen: 1:7 1:10
4:17
1. Timotheus: 6:14
2. Timotheus: 4:1
4:8
Titus: 2:13
Hebreeën: 9:28
Jacobus: 5:7
5:8
1. Johannes: 3:2
1. Petrus: 1:7
5:1
5:4
2. Petrus: 1:19
3:3
3:4
3:10
3:12
Openbaring: 1:7 14:1 22:12
1:8 14:14 22:20
2:25 14:15
3:3 14:16
3:11 22:7
4:8 22:10
En zelfs deze opsomming van bijbelteksten over de wederkomst van Christus is niet volledig. R.A. Torrey, Deken van het bijbelinstituut van Los Angeles, California, tekent in zijn boek 'The Return of the Lord Jezus' (de Wederkomst van de Heer Jezus) meer dan 250 plaatsen op, over de zekerheid en de betekenis van de tweede komst van Christus. Toch waren deze teksten meer dan voldoende om mij te overtuigen, dat Christus werkelijk een duidelijke belofte over Zijn komst had achtergelaten, met inbegrip van de woorden in de Openbaring van Johannes, waar het in het voorlaatste vers heet: "Hij, die deze dingen getuigd, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen, kom Here Jezus!"21 Daarom, inplaats van mijn koers af te wijken door het wijdverbreide ongeloof dat ik aantrof, zelfs onder de Christenen over de wederkomst van Christus, steeg mijn enthousiasme slechts. Inplaats van
ontmoedigd te raken, schiep ik uit mijn eigen onderzoekingen de zekerheid, dat dit gebrek aan geloof onder de eigen volgelingen van Christus over Zijn terugkeer een duidelijk teken was, dat deze wederkomst reeds plaatsgevonden had en dat Hij al onder de mensen vertoefde. Een onderzoeker van de wederkomstprofetieën zei: "De twijfel en het heersende ongeloof aangaande de tweede komst van Christus is op zichzelf al een 'teken' van de Laatste Dagen." Petrus zegt ons: "Dit vooral moet gij weten, dat er in de laatste dagen spotters met spotterij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen, en zeggen: Waar blijft de belofte van Zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping af geweest is." (2. Petrus 3:3-4) Dezelfde woorden hoort men tegenwoordig overal. Zelfs onder de leiders van de kerk wordt deze buitengewoon belangrijke gebeurtenis (de wederkomst van Christus) eenvoudig als 'fantasie' afgedaan. De brief van Jacobus zegt ons: "Hebt dus geduld, tot de komst des Heren!"22 Paulus schreef: "Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst van (onzen) Here Jezus Christus... dat gij niet spoedig uw bezinning verliest... Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen..." 23 Petrus liet dezelfde waarschuwing achter over ongeloof en twijfel: "Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, zoals ook onder u valse leraars zullen komen, die verderfelijke ketterijen zullen doen binnensluipen, en zelfs de Heer, die hen gekocht heeft, verloochende... En vele zullen hun losbandigheden navolgen, zodat door hun schuld de weg der waarheid gelasterd zal worden."24 Het antwoord was duidelijk. Het bewijs was overweldigend. Christus had werkelijk beloofd terug te komen. Deze feiten sterkten mij in mijn theorie, dat de mensen de wederkomst van Christus in de nieuwe Messias niet hadden herkend, zoals zij eens, ondanks de duidelijke uitlegging van Christus, de terugkeer van Elia in Johannes niet erkend hadden. Ik haastte mij mijn onderzoekingen voort te zetten.
18. De bliksem uit het Oosten. Nu begon ik een grondig onderzoek naar gezichtspunten, die mij iets konden zeggen over de plaats waar de Messias zou verschijnen. Er kwamen twee interessante dingen naar voren. Voor de eerste komst had Daniël de tijd aangegeven en Micha de plaats. Daniël had nauwkeurig geprofeteerd, wanneer de Messias voor de eerste maal zou komen en wanneer Hij gedood zou worden. Over de plaats had Micha gezegd: "En gij, Bethlehem Efratha... uit u zal Hij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël..." 1 Daniël had ook, zelfs met de grootste nauwkeurigheid, de tijd van de tweede komst van de Messias voor het jaar 1844 voorspeld. Daarom sloeg ik nu ook Micha op om een mogelijke aanwijzing over de plaats van Zijn tweede verschijning te vinden. Ik werd rijkelijk beloond. Ik vond: "Maar ik zal uitzien naar den Here, ik zal wachten op den God mijns heils; mijn God zal mij horen. ...dien dag, waarop hij tot u komen zal van Assur..." 2 Eens had het assyrische rijk het hele gebied in zijn macht, waar Daniël en Micha leefden tot aan hun dood. Daarom bestudeerde ik ieder deel van dit rijk, waar beide profeten geleefd en onderwezen hadden. Tot mijn verrassing vond ik, dat er ook nog vele andere aanwijzingen bestonden, die ik volgen kon. Van het één kwam het ander, totdat een kompleet beeld ontstond en ik in ieder geval wist in welke richting ik moest zoeken. Ezechiël sprak van een grote Figuur die in die dagen zou komen. Hij zei: "En zie, de heerlijkheid van den God van Israël kwam uit oostelijke richting..." 3 Dit was een duidelijke verwijzing naar de tweede komst van Christus, en niet naar de eerste, want Jezus kwam niet uit het Oosten, Hij kwam uit een gebied ten noordwesten van Jeruzalem.
Ook Jesaja sprak over de wonderbare Figuur die uit het oosten zou komen. Hij zei: "Wie heeft hem uit het Oosten verwekt, dien bij elke schrede de zege ontmoet? Wie levert volken aan hem over en doet hem koningen vertreden..." 4 Christus zelf gaf de richting aan waaruit Hij op de dag van Zijn tweede komst zou verschijnen. Wanneer Hij over die dag sprak, zei Hij: "Want gelijk de bliksem komt uit het Oosten... zo zal de komst van den Zoon des mensen zijn."5 De joodse orakels, de sibyllijnse boeken, profeteerden, dat de 'Koning Messias' aan het einde der tijden uit de 'zonsopgang' zou komen. 6 Daniël schreef zijn woorden over de profetieën van het Duizendjarige Rijk tot hij in het Oosten was. Toen hij de juiste tijden van de eerste en tweede komst van Christus voorspelde, was hij in Elam, een deel van het oude perzische rijk. Het was de hoofdstad van Perzië, Shushan, dat Daniël zijn profetische visioen kreeg, dat het jaar 1844 als de tijd voor de wederkomst van de Messias openbaarde. Daniël gaf niet alleen de tijd, 1844, maar bracht ook de plaats onder de aandacht, toen hij zei, dat 'Elam' (Perzië) in de laatste dagen een 'plaats van visioenen' zou zijn. "Ik zag in het gezicht - ik bevond mij, toen ik dat zag, in den burcht Susan, die in het gewest Elan ligt... bij den stroom de Ulai."7 De profeet Jeremia spreekt over dingen, die 'in de laatste dagen zullen gebeuren', en zegt in voorafgaande tekst: "Ik richt mijn troon in Elam op ...luidt het woord des Heren."8 Ik stootte op een profetie, die zeer bekend is onder de arabieren. Hier heet het over de eindtijd: "Wanneer de Beloofde verschijnt, zullen de aanhangers van Zijn geloof uit het perzische volk komen."9 Al deze profetieën tonen duidelijk aan, dat de Messias uit het Oosten zal komen en ze leggen sterk de nadruk op het land Perzië. Hier was iets, waaraan ik houvast had. De cirkel werd kleiner.
19. Het visioen van de laatste dagen. Ik ontdekte nog een serie opmerkelijke profetieën. Ze wezen evenzo Perzië aan als de plaats, waar de Messias zou verschijnen. Ze koppelen voorspellingen van Christus, Daniël en de Openbaring van Johannes met de tijd van Zijn wederkomst. (1844) Deze profetieën spraken over net zo'n onrustig tijdperk als dat waarin wij nu leven; verwoest door twee wereldoorlogen, aan de rand van een derde staande, bedreigd door de modernste vernietigingsmiddelen: de atoomoorlog. In zo'n tijd, zo luidde de profetie, zou Christus al gekomen zijn, onverwacht, onbekend, onaanvaard, ongewenst. Wij leven nu in een tijd waarin de elementen door de explosie van een waterstofbom inderdaad in gloeiende hitte smelten. De apostelen van Christus waarschuwden de mensen, door Christus bij Zijn wederkeer niet slapend aangetroffen te worden. Wanneer zou dit gebeuren? "Maar de dag des Heren zal komen als een dief. Op dien dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan..." 1(smelten: vert 1926) Ik moest erkennen, dat al deze verschrikkelijke gebeurtenissen in de Schrift waren voorspeld. Zij zouden werkelijkheid worden, voordat de Messias erkend en door de meerderheid van de mensen aanvaard zou zijn. Pas dán zou Hij de Dag kunnen inluiden waarin er 'één herder en één kudde' zou zijn. De profeet Joël waarschuwde voor deze laatste dagen en zei: "De zon zal veranderd worden in duisternis... voordat de grote en geduchte dag des Heren komt."2 Christus herhaalt deze woorden en zegt, dat Hij zou wederkeren, nadat ze vervuld zouden zijn: "...zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven... En zij zullen de Zoon des mensen zien komen..."3
De profeet Joël zegt over de eindtijd: "Een dag van duisternis en van donkerheid, ...desgelijks is er van ouds niet geweest en zal er na hem niet meer zijn tot den tijd der verste geslachten."4 Christus bevestigd opnieuw, dat deze tijd van verdrukking de tijd van Zijn wederkeer zal zijn. Hij herhaalt de woorden van Joël en zegt: "Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. ... En dan zal het teken van den Zoon des mensen verschijnen..." 5 De Openbaring geeft dezelfde twee tekenen: 1. 2.
De verduistering van de zon, De komst van de grote en verschrikkelijke Dag des Heren
Toen het Lam Gods (de Messias) in de laatste dagen verscheen en de heilige boeken 'ontzegelde', zo beschrijft Johannes, zag hij: "...en ik zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak..."6 Dit vond plaats, aldus de Openbaring, in een dag, dat: "...de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije zich verborgen in de holen en de rotsen der bergen ...want de grote dag van zij toorn is gekomen en wie kan bestaan?"7 Ook Daniël voorzegt het lijden, dat zal volgen op de komst van de Messias in de eindtijd. Hij profeteert, dat dit lijden zo lang zal duren, totdat Zijn waarheid is aanvaard. Hij gebruikt woorden als Jezus, Joël en de Openbaring. Hij waarschuwt, dat er in de dagen van de komst van de Messias: "...er een tijd van grote benauwdheid zal zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op dien tijd toe."8 In deze profetie verbindt Daniël Christus onverbrekelijk met Degene die het voorkomen heeft van 'de Heerlijkheid Gods'. Wanneer hij over de eindtijd spreekt, belooft Daniël: "Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; ... Maar in dien tijd zal uw volk worden verlost..."9 Ook Enoch vermeldt dezelfde Michaël en zegt: "En ik zal u geven... den grote aanvoerder Michaël voor uw geschriften van uw vaderen... en ik zal die niet verlangen tot de laatste dagen..." 10 Mijn volgende opgave was om deze Michaël die de kinderen Gods in de laatste dagen zou verlossen, nader te identificeren. Het antwoord kan worden gevonden in het tiende hoofdstuk van Daniël. Daar spreekt Daniël over een overweldigend visioen, dat hij in het land Perzië had, hij zegt: "Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond één en twintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, één der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp..." 11 In het volgende vers wordt aan Daniël verteld, dat dit visioen betrekking heeft op de eindtijd en: "...wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal..." 12 Daarop gaf de Heer Daniël de volgende belofte: "...nochtans zal Ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid."13 In hetzelfde vers zegt de Heer tegen Daniël, dat alleen Michaël, de grote vorst van Perzië, de betekenis van dit visioen over de laatste dagen zal begrijpen. De Heer zegt tot Daniël: "En niet één staat mij vastberaden tegen hen terzijde, behalve uw vorst Michaël."14 Ogenschijnlijk is Michaël een perzische vorst, maar een geestelijke vorst en een ander dan de vorst van het koninkrijk Perzië, die Daniël weerstond. De Heer noemt Michaël 'uw vorst', wanneer Hij tot Daniël spreekt. De naam Michaël betekent: 'Een die er als God uitziet'. Dit is een andere manier om de 'Heerlijkheid Gods' uit te drukken. Het is interessant om op te merken, dat Daniël, net als Ezechiël, bezwijmd op zijn aangezicht ter aarde viel, toen hij de Heerlijkheid van deze Boodschapper Gods aanschouwde. Daniël zegt: "Toen hij op deze wijze met mij sprak, boog ik mijn gelaat ter aarde en was verstomd."15 Datzelfde ervoer Ezechiël, toen hij de 'Heerlijkheid Gods' aanschouwde, die uit het Oosten kwam. Het laatste hoofdstuk van Daniël spreekt over de laatste dagen, waar het opnieuw heet: "Te dien tijde zal Michaël
opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; ... Maar in dien tijd zal uw volk worden verlost..."16 (vert. 1927) Er kon geen twijfel meer over bestaan, dat Michaël een geestelijk vorst, een plaatsbekleder van God was. Zou hij de Messias kunnen zijn? Zou hij op de beloofde tijd komen, welke ik dan aan de hand van de Bijbel had vastgesteld? De volgende vraag was dan: Wanneer zou dit wonder dan gebeuren? Wanneer zou Michaël, de perzische vorst, die er als God uitzag, verschijnen en het volk verlossen? Daniël ervoer wanneer dit zou plaatsvinden: 1. 2. 3. 4.
"...in het laatst der dagen..." 17 "...het visioen doelt op den tijd van het einde."18 "Doch hij zeide: Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen tot den eindtijd."19 "Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot den eindtijd."20
Dan aanschouwt Daniël in een visioen de laatste dagen en de komst van de 'Aloude der Dagen', de Beloofde, die de boeken zou ontsluiten. Daniël zegt: "...duizend maal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden vóór hem. De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend."21 In hetzelfde hoofdstuk zegt Daniël, dat hij 's-nachts in het visioen zag: "...met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon;"22 Enige verzen verder herhaalt Daniël: "...totdat de Oude van dage kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in bezit kregen."23 In hetzelfde hoofdstuk zegt Daniël, dat dit zal plaatsvinden na: "...een tijd en tijden en een halven 24 tijd..." Wij weten, dat hiermee drie en een half jaar, oftewel 1260 dagen worden weergegeven, of 1260 jaar gemeten naar de bijbelse profetie. In het laatste hoofdstuk van Daniël heet het weer, dat Michaël, de perzische vorst, de Aloude der Dagen, voor het volk des Heren zal instaan en het zal verlossen in het uur, dat de boeken worden geopend. Dit zal in ieder geval gebeuren, zo voorspelt Daniël, na: "Een tijd, tijden en een halven tijd..."25 Dit voert ons weer naar dezelfde tijdsduur van 1260 jaar. In Perzië, het land waar Daniël zijn profetieën opschreef, het land van Michaël die er als God uitziet, is het jaar 1260 gelijk aan het jaar 1844 in het Westen. Dus ervoer ik nogmaals, 1. 2. 3.
Dat het jaar 1844 de tijd voor het verschijnen van de Messias zou zijn. Dat hij Degene zou zijn die 'er als God uitziet' of de 'Heerlijkheid Gods' is. Dat hij in Perzië zou verschijnen.
In de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' beschikte ik nu over twee naar eenzelfde punt samenlopende bewijzen over de tijd en de plaats.
20. De lawine. Het was natuurlijk logisch om hierna de geschiedenis van Perzië in de eerste helft van de negentiende eeuw te onderzoeken op aanwijzingen aangaande de identiteit van de Messias. Voordat ik hiermee begon, legde ik een lijst aan met alle bewijzen en mededelingen die ik tijdens mijn onderzoek in de heilige Schrift en geschiedenisboeken had verzameld. Ik zal de ingewikkelde details weglaten, totdat wij aan het volgende deel komen, 'de oplossing'. Ik zal alleen de feiten vermelden. Ieder van deze punten zal ik later gedetailleerd en duidelijk vanuit de bronnen bewijzen.
Buiten de in het voorgaande hoofdstuk aangegeven uitspraken, ontdekte ik nog de volgende aanwijzingen betreffende de Messias van de eindtijd: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Hij zal uit Perzië komen. Hij zal naar het dal van de Eufraat en de Tigris in het land van Babylon gaan. Hij zal zich uit de stad terugtrekken in een dorre streek, zoals Christus ten tijde van Zijn eerste komst naar de woestijn was gegaan. Hij zal Zijn Zending openlijk in Babylon (of de hieraan gelijk zijnde moderne plaats) verkondigen en zal daar Israël en de wereld 'verlossen'. Hij zal vanuit het dal van de Eufraat en de Tigris naar Israël in het Heilige Land komen, zoals Abraham deed. Hij zal dezelfde reis maken uit het land van Chaldea naar het beloofde land Kanaän. Op Zijn reis naar Israël zal Hij vanuit de éne vestingstad naar de andere gaan. Hij zal uit een 'vesting' komen en naar de vrijheid aan de 'rivier' reizen. Op Zijn reis vanuit het Oosten naar Israël zal Hij van 'berg naar berg' trekken. Wanneer Hij in het Heilige Land aankomt, zal dit troosteloos zijn; later zal het 'bloeien als een roos'. Hij zal in het 'midden van de berg Karmel' wonen en van daaruit zal Hij Zijn kudde 'weiden' met Zijn Leer. Zijn werken op aarde zullen precies 'veertig jaar' duren. Hij zal naar het dal van Achor gaan, alwaar Hij door hen die Hem 'gezocht' hebben in de laatste dagen gevonden zal worden. De plaatsen waar Zijn voeten in het Heilige Land, Israël, gewandeld hebben, zullen 'heerlijk worden'. Zijn 'rust'plaats of 'heiligdom' (Zijn graf) zal verfraaid worden met bomen, paden en bloemen. Hij zal uit het land van Abraham komen. Hij zal Christus 'verheerlijken' in de dag van Zijn komst. Op de dag van Zijn komst zullen er aan de natuurlijke hemel tekenen zichtbaar worden. Hij zal de boeken 'openen' en hun 'verborgen betekenis' verklaren, zodat alle mensen dit zullen begrijpen. Hij zal de macht en de troon van de verdorven koningen vernietigen. Hij zal in alle delen van de wereld een geestelijk 'Koninkrijk' oprichten - het Koninkrijk dat Christus in Zijn gebed voorzegt: "Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede, gelijk in de hemel als ook op aarde.".
Toen ik zeven jaar geleden begon dit raadsel op te lossen, zou ik nooit hebben durven dromen, dat er zo'n lawine van aanknopingspunten en bewijzen voor de komst van Christus zou bestaan. Met mijn gehele hart stemde ik in met de gevolgtrekking van Christabel Pankhurst in haar boek 'Behold He Cometh': "Enige jaren geleden was er nog een verontschuldiging voor de sceptici die aan de bijbelse beloften twijfelden. Maar de recente gebeurtenissen passen zo prachtig in de profetieën, dat er geen enkele grond tot twijfel kan bestaan." 1 Voorzeker was er nog nooit een Messias gekomen die zo'n verbazingwekkende rij bewijzen zou vervullen. Nu moest het eenvoudig zijn om de echtheid of de valsheid te bewijzen van een ieder die er aanspraak op maakte de Messias te zijn. Hij behoefde slechts aan de profetieën getoetst te worden. Het moeilijkste deel van mijn detectivewerk was nu afgelopen. Het moeizame werk om feiten, bewijzen en aanknopingspunten te verzamelen was klaar. Wat nu nog te doen viel was een zorgvuldig rangschikken; daarna kon ik een grondig onderzoek beginnen naar een Messias die al deze profetieën zou vervullen. Dit zou het meest interessante en opwindendste deel zijn. Ik beschikte over meer dan voldoende materiaal om hiervoor te gebruiken, met inbegrip van de woorden van Christus zelf: "... Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het (Zijn wederkeer) nabij is, voor de deur."2
Ik wist precies waar ik moest beginnen; Perzië, 1844. Ik pakte een tweede ordner en schreef daarop: 'de oplossing'. Zou er een bestaan?
DEEL II DE OPLOSSING
Het verhaal, dat wordt verteld in het volgende hoofdstuk, is afkomstig uit vele bronnen en jarenlang getoetst. Het wordt hier slechts in verkorte vorm weergegeven. Ik hoop, dat u er evenzeer door wordt getroffen als ikzelf, toen ik het eerste aanknopingspunt van deze verbazingwekkende geschiedenis vond. Meerdere malen reisde ik naar het Midden-Oosten om de waarheid van dit verslag na te gaan. De beide laatste delen kwamen zelfs gereed in de nabijheid van de beroemde grot van Elia op de berg Karmel. Mijn onderzoek begon in een radiostudio in Wisconsin en eindigde in het Heilige Land, Israël, het land van belofte. W.S.
Haïfa, Israël oktober 1959
1. Het geheim begint ontsluierd te worden. Een jonge man werd als gevangene door de opgepropt volle straten gevoerd. Om zijn nek droeg hij een reusachtig ijzeren halsring. Aan deze halsring waren lange touwen bevestigd, waaraan hij door de rijen mensen die langs de straten stonden, werd heengetrokken. Wanneer hij wankelde, duwden de wachters hem ruw terug of gaven hem een brute, welgerichte klap. Af en toe sprong er iemand uit de menigte, brak door de rij wachters heen, en sloeg de jongeman met zijn vuisten of met een stok. Iedere volgende aanval werd begeleid door kreten van voldoening uit de menigte. Wanneer een steen of een stuk afval vanuit de menigte werd gegooid en de jonge gevangene in het gezicht trof, barstten de wachters en de volksmassa in lachen uit. "Red jezelf, o grote held!" riep één van de vervolgers spottend. "Verbreek je ketenen! Doe een wonder voor ons!" Toen spuwde hij in bespotting naar die stille figuur. Tenslotte werd de jongeman naar de plaats van zijn terechtstelling gevoerd. Het was twaalf uur 'smiddags. Op het kazerneplein van een door de zon verzengde stad stond het vuurpeloton opgesteld. De gloeiende zomerzon weerkaatste op de lopen van de geweren, welke op de borst van de jongeman werden gericht. De soldaten wachtten op het vuurcommando om zijn leven te nemen. Reikhalzend keek de menigte uit in de hoop op dit laatste moment nog een wonder te kunnen zien. Nog steeds kwamen er laatkomers naar het kazerneplein. Duizenden verdrongen zich op de platte daken in de omgeving en keken neer op de plaats des doods, om nieuwsgierig nog een glimp op te vangen van deze vreemde jongeman, die in zes korte jaren hun land zo in beroering had gebracht. Hij was óf goed, óf slecht en ze wisten niet zeker wat hij nu eigenlijk was. En toch scheen hij te jong om nu al te moeten sterven; nauwelijks dertig. Maar nu, nu het einde was gekomen, scheen dit slachtoffer van hun haat en vervolging helemaal niet gevaarlijk te zijn. De menigte was ontgoocheld. Ze waren gekomen om een drama te zien en hij stelde hen teleur. Deze jongeman scheen hen zo tegenstrijdig tot; hulpeloos en toch vol vertrouwen. Op zijn knappe gelaat was een uitdrukking van vrede, ja zelfs van een vreugdevol verlangen, toen hij naar de dreigende lopen van de zevenhonderd geweren keek. De geweren werden aangelegd. Het commando gegeven: 'Vuur!'. Rij voor rij vuurde elk van de drie kolonnes van tweehonderdvijftig man op de jongeman, totdat het gehele regiment zijn salvo had gelost. Meer dan tienduizend ooggetuigen zagen toen dit verbazingwekkende schouwspel. Verschillende historische meldingen zijn ervan bewaard gebleven, en een ervan zegt het volgende: "De rook van het salvo uit zevenhonderdvijftig geweren was zo dicht, dat het licht van de middagzon erdoor werd verduisterd... Zodra de
kruitdamp opgetrokken was, zag de verbaasde menigte een schouwspel, dat hun ogen niet konden geloven... De touwen, waarmee de jongeman was vastgebonden (geweest), waren door de kogels kapotgeschoten, maar zijn lichaam was op wonderbaarlijke wijze ongeschonden."1 M.C. Huart, een franse schrijver, een Christen, schreef in zijn artikel over dit voorval: "Om de opgewonden menigte gerust te stellen... lieten de soldaten hen de kapotgeschoten touwen zien, om te bewijzen dat er geen werkelijk wonder was gebeurd."2 De soldaten verzamelden stukken touw en lieten die aan de opgewonden menigte zien. Het gepeupel nam een dreigende houding aan en de soldaten trachtten hen te kalmeren. "Onze kogels hebben de touwen kapotgeschoten", betekenden hun gebaren. "Dat heeft hem bevrijd, verder is er niets aan de hand. Het is geen wonder." M.C. Huart vermeldt, wanneer hij deze opmerkelijke gebeurtenis verder beschrijft: "Het is nauwelijks te geloven, dat de kogels niet de veroordeelde hadden getroffen, maar integendeel, hem hadden bevrijd. Dit was werkelijk een wonder."3 A.L.M. Nicolas, de bekende franse geleerde, heeft ook over deze ervaring geschreven: "Er gebeurde iets buitengewoons", zei hij, "zeldzaam in de annalen van de wereldgeschiedenis... De kogels vernielden de touwen die hem bonden, en hij viel op zijn voeten zonder een schrammetje."4 Ik las deze gebeurtenis voor het eerst in een verslag van de beroemde engelse orientalist prof. E.G. Browne van de universiteit van Cambridge. (Dit was dezelfde prof. Browne die ik eerder heb vermeld) Hij vergeleek deze gebeurtenis met die van de komst van Christus en zei: "Ik ben verlangend om een zo nauwkeurig mogelijk bericht over alle details... te geven, want dit schijnt mij één van de meest interessante en belangrijkste gebeurtenissen te zijn, welke sedert de komst van het christendom heeft plaatsgevonden... Ik beschouw het als mijn plicht, en het is mij een grote vreugde, deze hele geschiedenis aan mijn landgenoten ter kennis te brengen, zodat zij erover kunnen nadenken..., want men zou zich eens moeten voorstellen, hoe gelukkig wij tegenwoordig zouden zijn, wanneer iemand ons iets over de kindertijd en jeugd en over het voorkomen van Christus zou kunnen vertellen. Het is onmogelijk er nu meer over te zeggen..., maar in het geval van deze jongeman is het mogelijk.... Laten wij dus de dank van het nageslacht verdienen en voorzorgen nemen voor later!"5 Als deze grote geleerde, en anderen mét hem, vonden, dat deze gebeurtenis leek op het 'verschijnen van Christus' en dat het de 'dank van het nageslacht' verdiende, dit vast te leggen, kunt u het mij dan kwalijk nemen, dat ik werd overmeesterd door een groeiende opwinding? Hier moest ik meer van weten.
2. De opmerkelijke parallel Ik begon in bibliotheken te zoeken naar alle voorhanden zijnde dokumentatie. U zult zich mijn gevoelens van ontzag en verbazing kunnen voorstellen, toen ik de volgende feiten ontdekte. De dood van deze jongeman dateert van juli 1850. Hij werd openbaar terechtgesteld voor zijn woorden en zijn leer. Na zorgvuldige bestudering van zijn leven, dat mij aan Christus herinnerde, en zijn levensomstandigheden kon ik in de gehele wereldgeschiedenis maar één parallel vinden voor zijn korte, stormachtige loopbaan: alleen de aangrijpende lijdensgeschiedenis van Jezus Christus zelf. Uit de veelheid van mijn 'ontdekkingen' geef ik hier de opvallende gelijkenis van beider levensgeschiedenis weer: 1. 2. 3. 4.
Beiden waren jonge mannen. Beiden waren bekend om hun zachtmoedigheid en liefdevolle goedheid. Beiden voerden wondergenezingen uit. De tijd van hun werken was in beiden gevallen zeer kort en bereikte met dramatische snelheid zijn klimax.
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27.
Beiden veranderden moedig de oude gebruiken, wetten en riten van de van hun voorvaderen geërfde religies. Moedig veroordeelden zij de ongebreidelde onderdrukking en verdorvenheid die zij overal om zich heen zagen, zowel op religieus als wereldlijk terrein. De zuiverheid van hun persoonlijke leven maakte de mensen onder wie zij leerden, beschaamd. Hun grootste vijanden bevonden zich onder de religieuze leiders van het land. Deze autoriteiten waren de aanstichters van de geweldadigheden welke zij moesten ondergaan. Beiden waren smadelijk behandeld. Zij werden beide met geweld voor de regeringsinstanties geleid en aan openbare ondervragingen onderworpen. Zij werden na deze verhoren gegeseld. Beiden gingen eerst in triomf, daarna leidend door de straten van de stad, waar zij ter dood werden gebracht. Beiden werden openlijk door de straten gevoerd en op weg naar de plaats van hun martelaarschap met vernederingen overladen. Beiden spraken woorden van hoop en belofte tot één die met hen zou sterven; met praktische dezelfde woorden: "Gij zult met Mij in het paradijs zijn". Beiden stierven in het openbaar de marteldood voor de vijandige blikken van de toeschouwers die zich er omheen verdrongen. Na hun terechtstelling werd het land gehuld in duisternis, in beide gevallen vanaf twaalf uur 's-middags. Beide lichamen werden tijdens hun sterven door soldaten gewond. Beiden werden smadelijk vernederd en gedood voor de ogen van een vijandig gezinde menigte. Hun lichaam geraakte tenslotte in handen van hun liefdevolle aanhangers. Toen hun lichaam verdwenen was van de plaats waar men ze neergelegd had, gaven de geestelijke leiders verklaringen die dit moesten verdoezelen. Op het ogenblik van hun dood waren slechts weinig aanhangers bij hen. In beide gevallen werden zij verloochend door één van hun belangrijkste volgelingen. In beide gevallen werd deze volgeling later een held. Ieder van hen had een voortreffelijke vrouwelijke volgeling die een belangrijke rol speelde, waarbij zij de volgelingen overhaalde hun blik naar de toekomst te richten inplaats van naar het verleden. In beide gevallen werden de aanhangers na de marteldood gegrepen door verwarring, ontsteltenis en vertwijfeling. Door hun volgelingen (de Petrussen van ieder tijdperk) werd het Geloof over de gehele wereld gebracht. Beiden antwoordden met dezelfde bevestigende woorden op de vraag: "Zijt Gij de Beloofde?". Ieder van hen wendde zich tot zijn volgelingen en droeg hen op, de Boodschap tot in alle hoeken der aarde te brengen. De woorden van Christus kende ik al. Met grote interesse las ik de woorden van de jongeman:
"Waarlijk, Ik zeg u: Dit is de Dag waarvan God in Zijn Boek aldus sprak: '... Overdenkt de woorden welke Jezus tot Zijn discipelen richtte toen Hij hen uitzond... Gij zijt gelijk het vuur dat in het duister van de nacht op de bergtop is ontstoken. Laat uw licht schijnen voor het oog der mensen. De zuiverheid van uw karakter en de graad van uw zelfverloochening moeten zo groot zijn, dat het volk der aarde door u de hemelse Vader Die de bron is van zuiverheid en genade, moge erkennen en Hem nader moge komen.'" 1 "Waarlijk, Ik zeg u, oneindig verheven is deze Dag boven de dagen der Apostelen van voorheen. Ja, onmetelijk is het verschil! Gij zijt de getuigen van de Dageraad van de beloofde Dag Gods... Verspreidt u over
de lengte en breedte van dit land en bereidt met standvastigen voet en gewijd hart de weg voor Zijn komst... Heeft Hij niet de oppermacht bewezen van Jezus, arm en onbeduidend als deze was in de ogen der mensen... Verheft u in Zijn Naam, stelt uw volle vertrouwen op Hem en weest verzekerd dat Hij tenslotte zal zegevieren."2 Het is geen wonder dat de bekende dr. Jowett van de Oxford universiteit over dit nieuwe Geloof zei: "Het is te groots en te nabij om door deze generatie begrepen te worden. Alleen de toekomst kan het belang ervan onthullen."3 Het waren deze woorden van Jowett en Browne die mij in eerste instantie naar dit pad van onderzoek hadden geleid. Nu begreep ik hun levendige belangstelling. Ik voelde de opwinding van de jacht! Had ik eindelijk een spoor te pakken? Had ik een mogelijke oplossing voor het honderd jaar oude raadsel van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' gevonden? Ik besloot het volgende jaar alle informatie te verzamelen die ik over deze jongeman en zijn Geloof kon vinden. Ik zou dan in staat zijn het gevondene te vergelijken met de verkregen bewijzen in mijn ordner. Als dit de Messias was, was ik nu in de gelegenheid dit grondig te toetsen. Ik kon dan alles stuk voor stuk voor mijzelf op een rijtje zetten. Het lemmet van mijn enthousiasme was echter door het antwoord op twee vragen zo scherp als een scheermes geworden: 1. 2.
Wanneer begon Zijn Geloof? Waar?
antw.: in Perzië antw.: 1844
3. Twee vuren aan de hemel. Het duurde niet één, maar drie jaren, eer ik mijn ordner met 'bevindingen' kon afsluiten. Aan het eind ervan wist ik echter, dat ik een opmerkelijke en ware geschiedenis aan het licht had gebracht. Die doorgewinterde kranteredakteuren hadden geluk gekregen. Wanneer iemand zijn zondagsblad zou pakken en dit verhaal op de voorpagina zou lezen, zou hem dit werkelijk schokken. Niets zou daarna meer hetzelfde zijn. Kunt u zich mijn opwinding indenken? Ik had lang moeten zoeken maar de beloning beloofde groot te worden. Ik scheen eindelijk mijn raadsel te kunnen oplossen. Eén van de eerste dingen die ik ervoer was dit: 1. 2.
Op 24 mei 1844 zond Samuel Morse in het westen zijn beroemde telegram met de woorden uit de heilige Schrift over de Atlantische Oceaan: "Wat heeft God gedaan?"1 Op 23 mei 1844, de hieraan voorafgaande dag, verhief deze jongeman zich in het Oosten om een ongelooflijke aanspraak te maken.
Hij verklaarde, dat deze Dag in alle heilige Geschriften van het verleden voorzegd was. Deze Dag, zei Hij, was de Dag, waarin de Beloofde van alle godsdiensten zou verschijnen. Dit zou de Dag van 'één herder en één kudde' zijn. Dit gebeurde in 1844 in Perzië. Natuurlijk wekten datum en plaats onmiddellijk mijn opmerkzaamheid. Ik vernam, dat Hij 'de Báb' werd genoemd. Zoals de naam Christus 'de Gezalfde' betekent, betekent de naam Báb 'de Poort'. Deze jongeman verkondigde, dat Hij 'de Poort' was, door Wie de, in alle heilige boeken Beloofde, zou komen, Degene die de éne kudde van God zou bewerkstelligen. Ik herinnerde mij de door Christus gedane belofte: "...maar wie door de deur (Poort) binnenkomt, is de herder der schapen... Nog andere schapen heb Ik, die niet van dezen stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar Mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder." 2
De Báb zei, dat Hij de Heraut en Voorloper was van Eén, die groter was dan Hijzelf. Zijn opdracht was om de mensen tot God terug te roepen en de weg te bereiden voor de grote Wereldverlosser, die door Christus en alle profetieën uit het verleden was voorzegd. Evenals Johannes de Doper de voorloper van Christus was geweest, maakte de Báb de aanspraak de Voorloper van deze Beloofde Verlosser aller tijden te zijn. In de heilige Geschriften van Perzië, het land waar Daniël profeteerde, dat dit in de laatste dagen een 'plaats van Visioenen' zou zijn, staan meerdere profetieën van hemelse Boodschappers, welke zouden verschijnen. Eén daarvan voorspelt: "Op die dag zal één bazuinstoot het land verontrusten, waarop de tweede stoot zal volgen; op die dag zullen de harten van de mensen beven." En weer een andere plaats: "...op de Dag van de wederopstanding zal de gehele aarde voor Hem slechts een handvol zijn... En er zal één bazuinstoot zijn... Dan zal er nog een stoot van de bazuin zijn, en zie... de aarde zal worden verlicht met het Licht van zijn Heer." Op een andere plaats is er sprake van de twee die in de eindtijd tegelijkertijd zullen komen: "Waarlijk ik zeg u, ná de Qá'im (Hij die zich verheffen zal) zal de Qayyúm geopenbaard worden."3 Pavri schrijft in zijn 'de Komende Wereldleraar': "Toen Sri Krishna zou komen, kondigden de wijze Narada en anderen Zijn komst meerdere jaren tevoren aan... Een dergelijke aankondiging is noodzakelijk..." Ik trof deze koppeling van twee Figuren met een goddelijke Openbaring aan bij meerdere godsdiensten in de wereld. 1. 2. 3. 4. 5.
Jodendom: Zoroastrische Godsdienst: Christendom: Islam - Shí'ieten: Islam - Sunnieten:
Messias ben Jozef en Messias ben David; Elia en de Messias. Ushídar-Máh en de Sháh Bahrám. Johannes de Doper en Christus; Elia en Christus. De Qá'im en de Imám Husayn De Mihdí en Christus
In het land waar de Báb verscheen, bestond nog een profetie over de komst van twee heilige Figuren. De door Bokhari vermelde overlevering zegt: "In de eindtijd zal God zich aan de gehele mensheid openbaren, met alle hoedanigheden van Godheid en majesteit, maar slechts weinigen zullen Hem naderen... Dan opnieuw zal Hij voor de tweede maal verschijnen en alle eigenschappen van dienstbaarheid openbaren, en de mensen zullen rondom Hem samenstromen en in Hem geloven en Zijn ongeschapen deugden prijzen en roemen." Zacharias profeteert dat in 'de laatste dagen' twee heilige zielen zullen verschijnen en hij zegt: "Toen zeide Hij: Zij zijn de twee gezalfden, die vóór den Here der ganse aarde staan." 4 De Openbaring spreekt behalve over de 'twee weeën' ook over de 'twee olijfbomen' en de 'twee kandelaren'. Maleachi spreekt over de eindtijd en profeteert: "Zie, Ik zend u den profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt."5 Het was in hetzelfde land, Perzië, waar Daniël zag: "...met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon..."6 De Báb voorspelde, dat deze grote Verlosser precies negen jaar na Zijn eigen komst zou verschijnen. Hij zou daarvoor, zoals het Oude Testament profeteert, 'plotseling naar zijn tempel komen'. Hij zou dus op dezelfde manier komen als Christus zo dikwijls in het boek van de Openbaring beweerd had: "Zie, Ik kom spoedig" Maleachi, die het de komst van de grote en verschrikkelijke dag des Heren noemde, voorspelt het verschijnen van twee Figuren in de eindtijd en zegt: "Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht den weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, dien gij zoekt..."7 De Báb verkondigde herhaaldelijk, dat Hij de Dageraad was, maar dat de Beloofde aller tijden, die spoedig ná Hem zou komen, de Zon zou zijn. Hij voorzegde, dat deze grote Verlosser een tijdperk van vrede en van nog niet eerder beleefde vooruitgang zou inleiden.
Natuurlijk wilde ik alles weten wat ik kon over de Báb en over Degeen die ná Hem zou komen. Tenslotte waren er al drie van mijn fundamentele bewijzen vervuld: 1. 2. 3.
Dit Geloof was op een tijdstip begonnen, toen 'het Evangelie van Christus over de gehele wereld gepredikt was'. (1844) Dit Geloof bracht Zijn Boodschap aan de wereld precies in het jaar dat de 'tijden der heidenen' vervuld waren. (1844) Dit Geloof was verschenen in het door Daniël voorspelde jaar en tijdstip, toen, volgens de woorden van Christus, de mensheid 'op de heilige plaats' zou staan. (1844)
Deze wezenlijke en fundamentele aanknopingspunten waren alle drie door het verschijnen van dit Geloof in 1844 vervuld. Daarom wist ik dat ik op het juiste spoor was.
4. De getuigen. Margeret Fuller, die met Emerson was bevriend, sprak over de wereldwijde opwinding rond 1844: "Een van die opmerkelijkheden in die tijd was dat de opwinding zich in alle kringen voordeed."1 Ik was nieuwsgierig om precies te weten te komen, wat er toen met de Báb gebeurd was. Wat was het eerste begin van dit geloof? De wederkomstverwachting bereikte zijn koortsachtige hoogtepunt, toen Morse op 24 mei 1844 zijn beroemd geworden telegram uitzond. Op de avond van de 23e mei 1844, twee uur en elf minuten na zonsondergang, sprak de Báb in het verre Shíráz in Perzië tot een nederige jonge zoeker naar de waarheid, precies zoals Christus tot eenvoudige vissers had gesproken. Hij zei: "Deze nacht, ja zelfs dit uur, zal in de toekomst als één van de grootste en meest betekenisvolle feesten worden gevierd."2 De jonge waarheidszoeker, aan wie de Báb het eerst Zijn Boodschap openbaarde, heeft een levendige indruk aan die onvergetelijke gebeurtenis en die eerste woorden van de Báb nagelaten: "Waarlijk, de dageraad van een nieuwe Dag is aangebroken. De Beloofde heeft de troon bestegen in de harten der mensen."3 "Ik was verlamd door Zijn woorden", vertelde deze jongeman. "Ik vergat alle begrip van tijd. Deze waarheid die zo plotseling op mij afkwam, was als een donderslag. Ik verloor mijn bezinning. Daarop welden opwinding, vreugde, eerbied en verbazing tot in het diepst van mijn ziel op. Het sterkst waren de gevoelens van vreugde en kracht. Ik was in een nieuwe mens veranderd." 4 Ik bestudeerde een 700 pagina's lang dokument over de vroege geschiedenis van de Báb en Zijn aanhangers. Ik las van hun lijden en martelaarschap, een verhaal als dat van Christus en Zijn apostelen. Ik las de woorden van de franse historicus Ernest Renan, de schrijver van 'het Leven van Christus'. Hij noemde dit martelaarschap van de volgelingen van de Báb een periode welke in de wereldgeschiedenis zijns gelijke misschien niet kent.5 Meerdere malen las ik de herinneringen van de jongeman tot wie de Báb het eerst sprak. Hij heeft de wereld de volgende aantekeningen van die eerste verkondiging nagelaten: "Die nacht kon ik de slaap niet vatten. Ik was betoverd door de muziek van die lieflijke stem. Al mijn emoties werden beheerst door een gevoel van blijheid en kracht, dat mij veranderd scheen te hebben. Hoe zwak en machteloos had ik mij voordien gevoeld. Nu voelde ik zo'n moed en zo'n kracht, dat wanneer alle volkeren en heersers op aarde zich tegen mij zouden keren, ik alleen en onverschrokken hun aanvallen zou weerstaan. Ik scheen de stem van Gabriël te zijn die de gehele mensheid toeriep: 'Wordt wakker, en kijk!... Zijn Zaak is geopenbaard. De poort van Zij genade staat wijd open; treed binnen, o volkeren der aarde! Want Hij die u werd beloofd, is gekomen!'..." 6 De levensgeschiedenis van de Báb greep mij het meest aan. Ik was ervan overtuigd, dat een dergelijk drama niet onvermeld in de geschiedenis van die tijd voorbij kon zijn gegaan. Het kon verkeerd begrepen zijn,
maar toch nauwelijks over het hoofd zijn gezien. Ik had gelijk. Ik ontdekte, dat ik niet de enige was die deze indruk had. Ik kon vele meldingen van deze gebeurtenis in europese geschiedeniswerken vinden. De franse historicus A.L.M. Nicolas schreef over de Báb als volgt: "Zijn leven is één van de meest schitterende voorbeelden van moed en dit te aanschouwen was het voorrecht van de mensheid."7 Ook Nicolas vergeleek deze tijd met die van Christus in de volgende bewoording: "Hij offerde zich voor de mensheid... Net als Jezus betaalde Hij met Zijn leven voor de verkondiging van een heerschappij van eendracht, rechtvaardigheid en naastenliefde."8 Edward Granville Browne, die mij het eerst op het spoor van deze geschiedenis had gebracht, schreef over de Báb: "Wie niet door deze edele geest aangetrokken? Zijn leven vol kommer en vervolging, de zuiverheid van Zijn gedrag en Zijn jeugd, Zijn moed en Zijn geduld zonder klagen bij tegenslag..., maar het meest Zijn tragische dood, dit alles verdient ons medeleven voor de jonge Profeet uit Shíráz."9 De 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' had plotseling gestalte gekregen. Deze nieuwe ontwikkeling maakte op mij diepe indruk. Het werd mij duidelijk, dat het geen kleinigheid was die ik ontdekt had. Het betrof niet de één of andere kleine onbeduidende groep. Men had hen over het hoofd gezien, maar dan alleen in de twintigste eeuw, zeker niet in de negentiende. Een bekende franse schrijver schreef: "Heel Europa was door medelijden en verontwaardiging bewogen... Onder de literatoren van mijn generatie was in het Parijs van 1890 de marteldood van de Báb evenzeer onderwerp van gesprek als het eerste nieuws over Zijn dood was geweest. Wij schreven gedichten over Hem. Sara Bernhardt verzocht Catulle Mendés een toneelstuk te schrijven met als onderwerp deze historische tragedie."10 De bekende geleerde Armenius Vambéry sprak over de Báb in de académie Française en zei, dat hij "leringen had opgesteld, welke de grootste denker waardig zou zijn." In 1903 werd een tragedie opgevoerd onder de titel 'de Báb' en in één van de toonaangevende theaters van St. Petersburg opgevoerd. Het werd in Londen gepubliceerd en daarna vertaald in het frans en duits door de dichter Fiedler. Sir Francis Younghusband schrijft in zijn 'Geschiedenis der Tijden': "De geschiedenis van de Báb... was de geschiedenis van een onovertroffen geestelijke heldendom... Zijn leven is één van de gebeurtenissen van de eeuw die het bestuderen werkelijk waard zijn."11 En toch, wie heeft er sinds die tijd moeite gedaan deze geschiedenis te bestuderen? De beroemde geleerde uit Oxford, de geestelijke dr. T.K. Cheyne, noemde de Báb: "De Jezus van deze tijd..., een Profeet, ja meer dan dat. Het samengaan van macht en mildheid is zo zeldzaam, dat wij hem op één lijn moeten plaatsen met bovennormale mensen."12 Nu was ik nieuwsgieriger dan ooit om de grootste te zoeken die door de Báb was aangekondigd; want, indien de Báb de mensen al zo ontroerd had, hoe moest het dan niet gesteld zijn met de Verlosser die nog komen moest? De Báb zei, dat Zijn macht die van Hemzelf verre zou overtreffen. Het zou zijn als de zon in vergelijking met een kaars. De voorloper Johannes de Doper zegt over Christus: "...maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen te dragen." 13 De Báb zegt over Hem die komen zal: "Van alle eerbetoon die Ik Hem die na Mij komen zal, bewezen heb, is de grootste deze, Mijn schriftelijke bekentenis, dat geen van Mijn woorden Hem behoorlijk beschrijven kunnen, noch enigerlei aanwijzing op Hem in Mijn boek... Zijn Zaak recht kan wedervaren." 14 De Báb zag Zichzelf als een ring aan de vinger van Hem die nog komen zou. Hij zei, dat Hijzelf de eerste zou zijn, die Zich voor Hem zou buigen. Hij sprak tot Zijn eigen volgelingen: "Ik geloof waarlijk aan Hem en aan Zijn Geloof en aan Zijn Boek en aan Zijn getuigenis en Ik ben trots op Mijn geloof aan Hem."15 De Báb zei van de christenen die aan de Messias die nog komen zou, zouden geloven: "...denzelven zal Ik beschouwen als Mijn oogappel."16 In de laatste dagen voor Zijn dood schreef de Báb: "Ik heb alle mensen onderricht, dat zij deze Openbaring (van de komende Messias) ..., welke noch het oosten, noch het westen toebehoort, ...mogen kennen... Hoe kan dan iemand als door een sluier van Hem gescheiden zijn?"17
Nog niet eerder was ik zo hoopvol een oplossing voor mijn honderd jaar oude raadsel te vinden. Waaraan ik eerst voor de aardigheid begonnen was, vervolgde ik nu vol ernst. Mijn volgende opgave was duidelijk. Wie was de door de Báb aangekondigde? Hoe heette Hij? Waar kwam Hij vandaan? Vervulde Hij de bewijzen, welke ik had verzameld? Voordat ik het antwoord op deze vragen niet wist, zou ik de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk" niet kunnen afsluiten.
5. Het verborgene wordt onthuld. Zorgvuldig onderzocht ik alle geschriften van de Báb, welke in het engels waren vertaald. Ik onderzocht ieder mogelijk aanknopingspunt, dat mij naar de plaats en de persoon van de grote Wereldverlosser zou kunnen leiden die, zoals de Báb beloofd had, spoedig zou verschijnen. De Báb noemde precies het jaar, waarin deze Beloofde zou verrijzen: "Voordat negen jaren vanaf het begin van deze Zaak voorbij zullen zijn, zal de werkelijkheid van het geschapene niet geopenbaard worden... Weest geduldig, totdat gij een nieuwen schepping aanschouwt."1 Dit was duidelijk genoeg. Het jaar negen (1269) in Perzië was het jaar 1853 in het westen. Hij zou dus niet vóór 1853 komen. Op een ander plaats schreef de Báb: "In het jaar negen zult gij al het goede verwerven."2 Op opnieuw: "In het jaar negen zult gij in de tegenwoordigheid van God geraken." 3 Negen jaren na Zijn verkondiging zouden ons van 1844 op 1853 brengen. Ook vond ik in Zijn geschriften aanknopingspunten, welke de plaats van het verschijnen van de Messias aangaven, ja zelfs de stad. Toen de Báb de jonge waarheidszoeker die als eerste in Hem geloofde vaarwel zei, sprak Hij: "Vervolg uw reis naar het noorden en bezoek... Teheran. Smeek de Almachtige Voorzienigheid, dat Hij u genadelijk in staat stelle deze hoofdstad de Zetel van ware soevereiniteit, te bereiken en het huis van de Geliefde te betreden. Een geheim ligt in deze stad verborgen. Wanneer het geopenbaard wordt, zal het de aarde in een paradijs veranderen." 4 Bij een andere gelegenheid zei de Báb: "Richt uw schreden naar Teheran, dat een geheim van zulk een verheven heiligheid bevat, waar Shíráz (Zijn eigen geboorteplaats) niet mee kan wedijveren."5 Zou dit het geheim zijn waarnaar ik zo vele jaren had gezocht? Was dit de sleutel, die de deur naar het 'ontbrekende Duizendjarige Rijk' zou openen, waarnaar christenen, joden, islamieten, boeddhisten, hindoes en zoroastriërs vergeefs hadden verlangd? Ik vond een gedokumenteerd verslag over het bezoek van de Báb aan een heilige plaats in de omgeving van Teheran. Hij richtte de volgende woorden tot de heilige die daar begraven ligt: "U zij alle goeds, omdat gij uw rustplaats... onder de schaduw van Mijn Geliefde hebt bereid."6 Er bestond weinig twijfel over plaats en datum: Teheran 1853. Mijn nieuwsgierigheid nam in hevigheid toe, toen ik een andere profetie in de heilige geschriften van Perzië vond die sprak van het verschijnen van twee Boodschappers van God in de laatste dagen: "In het jaar Ghars (1844) zal de aarde door Zijn licht worden verlicht... Wanneer gij leeft tot het jaar Gharasí (1853), zult gij er getuige van zijn hoe natiën, heersers, volkeren en het Geloof van God vernieuwd zullen zijn."7 Mijn onderzoekingen in de perzische geschiedenis en studie van de geschriften van de Báb richtten mijn opmerkzaamheid spoedig op een bericht over de geboorte van een buitengewoon mens. Hij was geboren in de hoofdstad Teheran. Hij stamde af van de koningen van Perzië uit het verleden. Ik vond de volgende vermelding over Zijn jeugd:
"Als kind al was Hij buitengewoon vriendelijk en edelmoedig. Hij was een groot liefhebber van het buitenleven en bracht het grootste deel van Zijn tijd door in de tuin of op het veld. Er ging van Hem een buitengewone aantrekkingskracht uit, die door iedereen werd gevoeld. Iedereen zocht Zijn gezelschap. Hij was gewoonlijk omringd door ministers en hovelingen, en ook de kinderen hielden van Hem."8 Ik vond ook een bericht hoe Hij Zijn jeugd had doorgebracht. Het leek veel op het verhaal dat over de jonge Jezus werd verteld: "Nauwelijks 13 of 14 jaar oud was Hij al beroemd om Zijn kennis. Hij wist over ieder onderwerp te spreken en elk vraagstuk dat men Hem voorlegde op te lossen. Op grote bijeenkomsten sprak Hij met de oelama (vooraanstaande moella's) en legde Hij ingewikkelde godsdienstvragen uit. Allen luisterden naar Hem met de grootste belangstelling." 9 Klaarblijkelijk was de indruk die Hij op de mensen maakte verbazingwekkend. Zelfs de eerste minister van Perzië erkende Zijn grootheid en werd erdoor verontrust. Toen Hij werd voorgedragen voor een regeringspositie, zei de eerste minister: "Laat hem begaan. Zulk een positie is Hem onwaardig. Voor Hem is een hoger doel weggelegd. Ik kan Hem niet begrijpen, doch ik ben ervan overtuigd, dat Hij bestemd is voor een verheven loopbaan. Zijn gedachten zijn niet gelijk de onze. Laat Hem met rust."10 In een historisch verslag over Zijn leven vond ik nog een overeenkomst met Christus: "Zoals Jezus de voeten van Zijn discipelen wastte, zo bereidde Bahá'u'lláh wel eens voedsel voor Zijn volgelingen en bewees Hij andere nederige diensten. Hij was een dienaar der dienaren en voelde zich slechts gelukkig in dienstbaarheid; zo nodig sliep Hij op een kale vloer, leefde van water en brood, of zelfs van hetgeen Hij noemde: 'Het goddelijk voedsel, de honger!' Zijn volmaakte nederigheid bleek uit Zijn diepe eerbied voor de natuur, voor de mensen, vooral voor de heiligen, profeten en martelaren. Voor Hem getuigden alle dingen van God, van het kleinste tot het grootste."11 Zijn zending begon in Perzië, zoals door Ezechiël en Christus was voorspeld, zoals door de Báb was geprofeteerd. En ze begon precies negen jaar later. De Báb schreef: "Aanschouwt de Zon der Waarheid... Dit is waarlijk hetgeen Wij u beloofd hebben... Wacht, totdat negen jaren voorbijgegaan zijn... Ik ben de eerste Dienaar die in Hem en in Zijn Tekenen gelooft."12 Opdat een ieder het zou begrijpen schreef de Báb de volgende woorden: "Verheerlijkt zijt Gij, o mijn God! Weest Gij getuige, dat ik door dit Boek met al het geschapene een verbond heb gesloten aangaande de Boodschap van Hem die Gij zult openbaren (de Messias)..." 13 En tenslotte: "Na (1853) zal u een Zaak worden gegeven, die gij zult leren kennen." 14 Ik ontdekte, dat de Báb bij vele gelegenheden naar de grote Messias had verwezen die binnen negen jaar, in 1853, zou verschijnen. Hij zei, dat Perzië zou worden gezegend 'door de voetsporen van Zijn (Gods) Grootste Naam en door Zijn Machtige Boodschap.' Dit was niet zomaar een verwijzing, maar was tastbaar en kon getoetst worden.
6. De Heerlijkheid van God. Ik verdiepte mij in het verhaal van de reeds eerder genoemde jonge perzische waarheidszoeker, tot wie de Báb Zijn eerste verkondiging had gericht. Ook hij had, de aanwijzingen opvolgend, de door de Báb Beloofde gezocht. Hij was naar Teheran gegaan en informeerde bij de mensen. "Is er iemand in deze stad, die zich van alle mensen onderscheid? Iemand die om zijn karakter wordt geroemd?" Men antwoordde hem, dat er maar één zo'n mens was. "Waar houdt hij zich mee bezig?" "Hij montert de troostelozen op en geeft voedsel aan de hongerenden."
"Wat is zijn rang en welke positie bekleedt hij?" "Hij heeft geen rang, behalve dat hij goed is voor armen en vreemdelingen." "Hoe heet hij?" "Hij heet Husayn 'Alí, Bahá'u'lláh." "Zijn leeftijd?" "Achtentwintig." 1 Op deze wijze leerde ik ook, dat Zijn naam Husayn 'Alí was, precies zoals Jezus de naam van Christus was. Jezus stond bekend als Christus (de Gezalfde); Husayn 'Alí stond bekend onder de naam Bahá'u'lláh (de Heerlijkheid van God). Bahá'u'lláh was in Perzië geboren, het land, waar Daniël zijn visioen van de vorst Michaël had, wiens naam betekent 'Hij die op God lijkt'. Toen Daniël werd opgedragen om 'de boeken te verzegelen' tot het einde der tijden, werd hem ook beloofd: "Te dien dage zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat;"2 Bahá'u'lláh was geboren in de perzische provincie Mazandaran. Dit deel van Perzië stond reeds lang bekend als een land van toekomstige beloften. Over Mazandaran werd geschreven: "Er bestaan vele legenden over deze provincie. Men zegt, dat daar een hemelse boom zal groeien, welks takken hemelwaarts reiken. De vruchten van die boom zijn bestemd voor het leven van de volkeren. Veel mensen reisden naar die landstreek in de hoop deze prachtige boom te vinden. Een andere legende zegt, dat de koning van oorlog en haat in één van die hoge bergen was gevangen gezet."3 De schrijver van dit bericht verteld verder, dat deze legenden symbolische gelijkenissen waren over de komst van een grote Figuur uit die provincie, iemand die vrede zou brengen aan de mensheid. Gelijkluidende legenden waren in de Openbaring en door Daniël opgetekend. In hetzelfde hoofdstuk, waarin Daniël over Michaël spreekt, die op God lijkt, profeteert hij, dat deze de mensen in de laatste dagen zou redden en dat dit ook de grote Dag van de wederopstanding zou zijn. Eenzelfde Dag van wederopstanding belooft Jezus ten tijde van Zijn terugkeer (Johannes 5:29). F. Hudgings, onderzoeker van joodse profetieën, schrijft in zijn 'Zionisme in de profetie', over die tijd: "Het schijnt, dat wij ons werkelijk in 'de eindtijd' bevinden, precies zoals de profeet (Daniël) dit in een visioen zag." Husayn 'Alí, Bahá'u'lláh. Het was een vreemde naam voor mij. Het duurde een tijdje voordat ik eraan gewend was. Mijn oorspronkelijke afwijzing smolt weg naarmate ik mij verdiepte in Zijn levensgeschiedenis. De naam was oosters, uit het Nabije Oosten. Natuurlijk was ik mij ervan bewust, dat ik net eender had gereageerd als de romeinse historicus die de keizer prees, omdat hij 'de kultus van die Nazarener' had onderdrukt. Ook hij had, als een 'westerling', aanstoot genomen aan die vreemde, oosterse naam. In werkelijkheid kwamen alle Boodschappers van God uit het oosten met namen, die eerst vreemd in de oren klonken. Rond die tijd kwam ik een hoogst merkwaardige uitspraak tegen. Of zo scheen het mij toe. Deze was opgetekend, niet door een aanhanger van de Báb of Bahá'u'lláh, maar door een theoloog van de universiteit van Oxford en een bekende christelijke geestelijke. Hij schreef: "Wanneer er kort geleden een profeet geweest zou zijn, dan is het tot Bahá'u'lláh, tot wie wij ons moeten wenden. Hij was een man van de allerhoogste rang, die der profeten."4 Ik las het verslag van dr. J. Estlin Carpenter in zijn boek 'Comparative Religions' waarin hij onomwonden vraagt: "Heeft Perzië niet, temidden van al zijn ellende, een godsdienst voortgebracht, die zich verspreiden zal over de wereld?" Niets kon mij er nu van weerhouden mijn onderzoek voort te zetten. Ik stond nu aan de drempel van een mogelijke oplossing van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk'. Zou het een ontgoocheling worden, zoals zovelen in de loop der eeuwen was overkomen?
Ik bevond mij tenslotte in een veel gunstiger positie. Ik beschikte over een lange lijst met duidelijke bewijzen, die een ieder die aanspraak maakte op de troon van de Messias zou moeten vervullen, voordat hij erkenning kon verwachten. Het viel mij moeilijk mijn groeiende geestdrift in te tomen. Tot dusver was het opwindender dan zelfs het opgraven van een hoeveelheid edelstenen. Was deze opwinding nu werkelijk gerechtvaardigd? Ik wist dat nu het beslissende ogenblik was aangebroken. Ik legde mijn lijst met bewijzen vóór mij en begon deze puntsgewijs te vergelijken met het leven van Bahá'u'lláh. Ik wilde Hem toetsen aan ieder bewijs afzonderlijk. Ik leerde veel over Bahá'u'lláh, onder anderen, dat Hij, net als Christus, zware beledigingen en grote vernederingen van de leidende mannen van Zijn tijd had ondergaan In het gebedshuis in Amul werd Hij zwaar gegeseld. Twee jaar na de marteldood van de Báb werd Hij door soldaten gevangen genomen en te voet de gehele afstand naar Teheran moeten gaan naar een onderaardse gevangenis aldaar. Onderweg werd Hij van Zijn kleren beroofd, mishandeld en bespot. Een verslag uit die tijd luidt: "Hij werd gedwongen onder de gloeiende stralen van de zomerzon de gehele afstand van Shimírán tot aan de kerker... blootvoets en bloothoofds af te leggen. Langs de gehele route werd Hij door een menigte gehoond en met stenen bekogeld... Toen Hij de kerker naderde, trachtte een oude vrouw Hem te stenigen. Zij vroeg de soldaten: 'Laat mij Hem mijn steen in het gezicht smijten!' Bahá'u'lláh zag haar achter zich aan lopen. Hij zei tegen Zijn bewakers: 'Bespaar deze vrouw haar teleurstelling. Weiger haar niet datgene te doen, wat zij in Gods ogen voor verdienstelijk houdt.'" 5 Op de magische kracht van Zijn woorden tot zwijgen te brengen, werd Bahá'u'lláh van Zijn aanhangers gescheiden. Hij werd uit Zijn geboorteland verbannen. Onder gewapend escorte werd Hij over de grens van Perzië naar Irak gebracht. Misschien heeft u datzelfde tintelende gevoel, dat ik had, toen ik de plaats van Zijn bestemming vernam. Het dal van de Eufraat en de Tigris! Precies dezelfde plaats waar Ezechiël zijn visioen van 'de Heerlijkheid van God' had. Babylon! Bagdad! Zijn naam, Bahá'u'lláh, betekent: "De Heerlijkheid Gods". Ik legde mijn dossier met het opschrift 'Oplossing' weg. Op de voorkant schreef ik een groot vraagteken. Daarna wijdde ik mij geheel aan de lijst met bewijzen. De uitkomst van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' hing af van wat hierna zou gebeuren.
DEEL III HET BEWIJS
1. De koning vanuit de zonsopgang. Hoe dieper ik groef, des te meer bewijzen naar boven kwamen, dat Bahá'u'lláh voldeed aan de voorwaarde dat de Messias uit het oosten zou komen. Want Hij kwam uit een familie van edele afkomst in Perzië, dat ten oosten van Israël ligt. John Cumming, een christelijke geestelijke, citeert in zijn boek over de laatste dagen 'The Great Tribulation' een profetie van Zoroaster over de Messias, waarin wordt gezegd, dat deze Boodschapper van God uit Núr in Perzië zou komen. Núr ligt in de provincie Mazandaran. Het is de geboortestreek van Bahá'u'lláh. Zijn vader, Mírzá Buzurg van Núr, was een gezien minister van de Sháh van Perzië. In het boek 'Religious Debates' van Nageth staan de volgende profetieën van Zoroaster over Degene die uit het oosten zal komen: 1. 2. 3.
God zal u (Perzië) een goed einde geven. Wanneer het laatste ogenblik daar is in de gehele wereld, zal Ik iemand uit dit land (Perzië) zenden die de godsdienst zal vernieuwen. Wanneer Perzië en de andere landen door de arabieren zijn bezet, zal ik iemand uit het geslacht van de koningen van Perzië kiezen, opdat hij de volkeren der wereld van het oosten tot het westen zal oproepen één God te aanbidden.
Bij mijn onderzoek vond ik het volgende verslag; "Er is een manuscript gevonden, dat Zijn (Bahá'u'lláh) stamboom bevat, welke meer dan 1300 jaar teruggaat tot aan de koningen van het oude Perzië."1 Onder de Boeddhisten kent men een profetie over de grote Messias die komen zal. Deze profetie wordt toegeschreven aan Gautama Boeddha zelf en zegt dat in de volheid der tijden: "een Boeddha, genaamd Maitreya, zal verschijnen, de Boeddha van universele broederschap."2 Deze grote Messias zal, zoals de Boeddhisten geloven, niet uit het oosten maar uit het westen komen. Edward Irving, een geestelijke uit Groot-Brittannië, die rond 1800 verlangend de wederkeer van Christus verwachtte, zei: "Het is opmerkelijk, dat een vriend van mij in India op de Himalaya bij de heilige vijver was, waar nooit tevoren Christenen hadden gewoond, en hij daar ook de verwachting van een godsdienst uit het westen vond, die gedurende veertig jaar de aarde zou bezitten."3 Bahá'u'lláh kwam uit Perzië, dat ten oosten van Israël, maar ten westen van India ligt. Zijn werken, vanaf het begin tot Zijn laatste dagen op aarde duurden veertig jaar. De profeten van Syrië en Palestina voorspelden de komst van de beloofde Messias uit het oosten. De profeten en zieners van India en het Verre Oosten zeiden, dat Hij in het westen zou verschijnen. Perzië, het geboorteland van Bahá'u'lláh, ligt daar tussenin en vervult beide aanspraken. In het boek Henoch wordt voorspeld, dat de Messias van de laatste dagen uit het oosten van Israël zal komen, het land, dat tegenwoordig Iran heet. Henoch voorspelt: "En in die dagen zullen de engelen zich verzamelen en hun blikken richten naar het Oosten, naar het land van de Parthen en de Meden, om de koningen wakker te schudden, en een geest van onrust zal over hen komen en hen van hun tronen stoten."4 Parthië en Medië vormen het huidige Perzië, het geboorteland van Bahá'u'lláh. De joodse orakels en de sybillijnse boeken vermelden ook de komst van de Messias uit het oosten: "En dan zal God een koning zenden van de zonsopgang die ieder land zal bevrijden van de vloek van de oorlog... Hij zal deze dingen niet van zichzelf doen, maar in gehoorzaamheid aan de verordeningen van de Almachtige God."5 Joseph Klausner schrijft in 'The Messianic Idea in Israël': "De koning vanuit de zonsopgang is zonder twijfel de Koning-Messias."
De profeet Ezechiël voorspelt ook, dat de Messias vanuit het oosten zal komen naar het heilige land, Israël. Hij noemt zelfs de titel waaronder Hij op die dag bekend zal zijn: "De Heerlijkheid Gods". Ezechiël vertelde over zijn visioen van de laatste dagen en zei: "En zie, de heerlijkheid van den God van Israël kwam uit oosterlijke richting, ..."6 En op een andere plaats zegt Ezechiël: "En de heerlijkheid des Heren ging het huis binnen door de poort die naar het Oosten gericht was, ..."7 Ik wist reeds, dat de naam Bahá'u'lláh, vertaald in het nederlands 'De Heerlijkheid Gods' of 'Heerlijkheid des Heren' betekent. Zijn Heraut werd de Báb genoemd. Dit betekent 'De Poort'. De Báb was de Poort, waardoor Bahá'u'lláh, de Heerlijkheid Gods, de harten van de mensen binnenging. Als banneling uit Perzië, dat in het oosten ligt, was Bahá'u'lláh naar Israël gekomen. Ik was meer dan tevreden over dit resultaat. Ik begreep, dat Bahá'u'lláh de profetieën van Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Daniël, Micha, Zoroaster, Boeddha en Mohammed, en ook vele wereldlijke profetieën vervuld had, welke allen verwezen naar de tijd en plaats vanwaar deze Herder van de dag van de éne kudde zou komen. Naast het eerste bewijs schreef ik: VERVULD!
2. Het aloude land van mysterie. Het tweede bewijs dat ik zocht, betrof Babylon, het aloude land van mysteriën. Volgens de aanknopingspunten welke ik gevonden had, scheen er nauwelijks twijfel over te bestaan, dat de Verlosser van de laatste dagen uit het dal van de Eufraat en de Tigris zou komen, uit het land dat eens Babylon genoemd werd. Toen het volk klaagde, dat zij een Verlosser misten om hen te redden, berispte Micha hen. Hij beloofde hen echter, dat hun verlossing uit Babylon zou komen. Hij veroordeelde hen om ontrouw en zei: "Nu, waarom schreeuwt gij zo luide? Is er geen koning bij u?"1 Daarop profeteerde Micha over de toekomst en zei: "Krimp ineen en schreeuw het uit, dochter Sions, als een barende; want thans zult gij uittrekken uit de stad en verblijven op het veld en gij zult naar Babel komen. ...daar zal de Here u verlossen..." 2 Micha sprak over de eindtijd, want hij begint dit hoofdstuk zelfs met de woorden: "En het zal geschieden in het laatste der dagen..." 3 Dit zou de dag zijn waarin Israël zich zou 'verzamelen' en de volken 'hun zwaarden tot ploegen omsmeden'. Het was mijn opgave als detective om Bahá'u'lláh aan de hand van de profetieën van Micha te beoordelen om te zien of Hij: 1. 2. 3. 4.
Geboren was in Babylon. Uit de stad was weggetrokken. Op het land had gewoond. Naar 'Babylon' was gekomen en aldaar het volk had verlost.
Ik had al eerder vastgesteld, dat het Geloof van Bahá'u'lláh in 1844 was begonnen en dat Hij op 12 januari 1853 uit Perzië verbannen was naar Irak. Hij was onder gewapende escorte naar het dal van de Eufraat en de Tigris gebracht. Zijn woning stond in het oude Baghdad, in het deel, dat Karkh heette. Er kon geen twijfel over bestaan, dat dit het land van het oude Babylon was. Thomas Newton, Bisschop van Bristol, schrijft in zijn 'Dissertations on the Prophecies', 1754,: "Tavernier, een beroemde reiziger, verteld dat 'bij de splitsing van de Tigris, dicht bij Baghdad, zich de fundamenten van een stad
bevinden, waarvan de omvang iets meer dan een mijl geweest moet zijn. Enkele muren staan nog overeind en zijn zo breed, dat zes koetsen er naast elkaar overheen kunnen rijden: De muren zijn van bakstenen gebouwd van zes vierkante voet en drie voet dik. De kronieken van het land zeggen, dat hier het oude Babylon gestaan heeft.'" In 'Hanways Travels' schrijft de auteur Hanway over de beroemde stad Baghdad en zegt, dat in haar nabijheid eens 'de hoofdstad van één der oudste en machtigste koninkrijken der wereld' stond. Deze plaats wordt over het algemeen 'Bagdat' of 'Bagdad' genoemd, ofschoon enkele schrijvers aan de oude naam 'Babylon' vasthouden. Will Durant schrijft in 'The Age of Faith' over Baghdad het volgende: "Het was een oude babylonische stad, niet ver verwijderd van het oude Babylon. Tichelstenen, welke de naam van Nebukadnezar dragen... werden daar in de Tigris gevonden." Ik ontdekte, dat Bahá'u'lláh naar de stad Baghdad aan de oever van de Tigris kwam. Ik vond ook het volgende: 1. 2. 3.
4.
Daar, in het dal van de Eufraat en de Tigris, in het oude Babylon, openbaarde Bahá'u'lláh Zijn Geloof in smart en leed. Zoals door Micha was voorspeld, verliet Bahá'u'lláh (op 10 april 1854) de stad en ging door de bergen naar Koerdistan, zoals Christus ten tijde van Zijn eerste komst de woestijn inging. Hij woonde werkelijk 'op het land', zoals door Micha was voorspeld. Een verslag uit die tijd vermeldt, dat Bahá'u'lláh 'op Zijn tocht door de woestenij van Koerdistan helemaal alleen was', toen Hij zich op de noodlottige dagen voorbereidde welke Hem nog te wachten stonden. Vanuit deze verlaten woestenij ging Bahá'u'lláh rechtstreeks naar 'Babylon'. Hij kwam naar Baghdad en verkondigde daar in het openbaar, dat Hij de Verlosser was die voor de laatste dagen was voorspeld.
Ezechiël kreeg zijn visioen over de Heerlijkheid Gods die uit het oosten kwam, toen hij als gevangene in het land van Babylon vertoefde. Hij zei: "...toen ik temidden der ballingen aan de rivier Kebar was..., werd de hemel geopend en zag ik de gezichten van Godswege."4 In hetzelfde hoofdstuk vermeldt Ezechiël, dat hij de regenboog aan de hemel zag, het teken van het Verbond Gods, dat aan Noach was beloofd. Dit gebeurde ook bij de rivier de Kebar. Midden in het visioen zag Ezechiël het gelaat van een man: "Aldus was het voorkomen van de verschijning van de heerlijkheid des Heren. Toen ik haar zag, viel ik op mijn aangezicht..." 5 Ik bestudeerde de geschiedenis van de rivier de Kebar. Hij stond onder de aardrijkskundigen bekend als de rivier de Khabar, maar ook onder andere namen. De oorsprong van de Kebar bevond zich ten westen van Baghdad, en deze rivier mondde uit in de Eufraat in de nabijheid van het oude Babylon. In juist deze streek verkondigde Bahá'u'lláh Zijn Zending. Ezechiël zegt verder over zijn visioen: "Toen hief de Geest mij op, en ik hoorde achter mij het geluid van een geweldig gedruis - geprezen zij de heerlijkheid des Heren in Zijn woonplaats - ... Toen stond ik op en ging naar het dal; en zie, daar stond de heerlijkheid des Heren gelijk aan de heerlijkheid die ik aan de rivier de Kebar gezien had; en ik viel op mijn aangezicht." 6 Bahá'u'lláh verscheen in het land van de Kebar, het land van het oude Babylon. Zijn naam betekent: 'de Heerlijkheid des Heren' of 'de Heerlijkheid Gods'. Ik vond nog een profetie. Deze kwam uit India en ging ook over het verschijnen van de Beloofde op de laatste dag in Babylon. Ze heette de 'Overlevering van het Rode Gewaad' en luidt als volgt: "Men zegt, dat een indische Moslim, een heilige man uit de achtste eeuw na Christus, de volgende woorden heeft gesproken, toen hij over de 'Grote Dag Gods', welke zou komen, sprak: "Op die dag zal de Heilige in het land, Karkh genaamd, wonen. Hij zal langs de oever van de rivier wandelen, een derwish-tulband dragen en in een rood gewaad
gekleed zijn. Hij zou Zijn volgelingen aan de oever van de rivier onderrichten. Ik zou wensen het voorrecht te hebben in Zijn tegenwoordigheid te zijn en mijn bloed op Zijn pad te vergieten.'" 7 Ik ontdekte, dat Bahá'u'lláh een dergelijk rood gewaad gedragen had. Het was voor Hem door Zijn vrouw en Zijn dochter gemaakt, toen Hij in de woestijn van Koerdistan vertoefde. Zij hadden het gemaakt van stukken tirmih (rode stof), dat zij hadden kunnen redden uit de weinige bezittingen, welke tijdens Bahá'u'lláh's gevangenschap in Perzië niet waren gestolen. Bahá'u'lláh onderrichtte aan de oever van de rivier de Tigris. De naam van het gedeelte van Baghdad, waar Hij woonde, was Karkh. Het was in het land van het oude Babylon. Wat een fascinerende geschiedenis!
3. Verwekt in Babylon. Ik kon nog meer aanwijzingen voor mijn tweede bewijs en voor Babylon vinden. De profetieën van de Islam, waaronder zich aanwijzingen voor de wederkeer van de geest van Jezus Christus bevinden, vermelden Baghdad (het oude Babylon). De Koran zinspeelt op die stad als het 'Verblijf van Vrede', dat door God zelf 'bezocht zal worden'. 1 In hetzelfde Boek staan nog meer aanduidingen van deze stad in het vers: "Voor hen is een Woonplaats van Vrede met hun Heer... op de Dag waarop God hen allen zal verzamelen."2 Jesaja sprak ook over Babylon en de laatste dagen, wanneer de volkeren 'verzameld' zullen zijn. In een aantal verzen, welke op zijn belofte voor Babylon wijzen, verklaart Jesaja: 1. 2. 3.
"Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer."3 "Hoort naar Mij, huis van Jacob en geheel het overblijfsel van het huis Israël, ... Ik zal dragen, Ik zal torsen en redden,"4 "De naam van onzen Verlosser is Here der Heerscharen, de heilige Israëls."5
Dan roept Jesaja hen allen op naar zijn woorden te luisteren, die Hij (God) onder hen in Babylon uitgekozen heeft: 4. 5. 6. 7. 8.
"Vergadert u allen en hoort. Wie onder hen heeft dit verkondigd? Hij, dien de Here liefheeft, zal zijn welgevallen voltrekken aan Babel en zijn macht aan de Chaldeeën."6 "Ik, Ik heb gesproken, ja, Ik heb hem geroepen; Ik heb hem doen komen en hij zal voorspoed hebben op zijn weg."7 "Nadert tot Mij, hoort dit: ... En nu heeft de Here Here mij met zijn Geest gezonden: ..."8 "Zo zegt de Here, uw Verlosser, ... die u den weg doet betreden, dien gij moet gaan." 9 "Trekt uit Babel, ontvlucht den Chaldeeën. Verkondigt het met jubelgeklank, doet dit horen, verbreidt het tot aan het einde der aarde; zegt, de Here heeft zijn knecht Jacob verlost."10
Zo profeteerde Jesaja, net als Micha, dat Israël in Babylon verlost zou worden. Bahá'u'lláh kwam naar Baghdad (Babylon) en verkondigde daar de wereld Zijn Zending. Men accepteerde Hem niet, Hij was niet welkom, en moest daarom 'weg uit Babylon' en 'de Chaldeeën ontvluchten', totdat Hij het Heilige Land bereikte, dat het centrum werd van Zijn Geloof. Ook dit was door Jesaja in dezelfde hoofdstukken voorspeld. "...Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen; Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering, ... en mijn heil zal niet vertoeven; Ik geef in Sion heil, aan Israël mijn luister." 11 Toch was het het boek Zacharias, dat mij het betreffende bewijs leverde, dat de grote Verlosser van de laatste dagen uit Babylon zou komen. Toen Zacharias het visioen zag van Hem die zei: "Ik ben naar Jeruzalem
teruggekeerd", zag hij ook twee olijfbomen. Hij bad tot God hem de betekenis van de verschijning van deze twee olijfbomen in zijn visioen te verklaren. "Weet gij niet, wat dit zijn?", vroeg de Here. "Neen, mijn Heer", antwoordde Zacharias. Toen legde God hem de betekenis uit. Zacharias verteld het zo: "Hij antwoorde mij: Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel:..."12 Dit is niet alleen de naam van een heerser, maar de naam 'Zerubbabel' heeft in de verzen van Zacharias nog een bijzondere symbolische betekenis. Volgens de engelse King James Bijbel betekent het woord 'Zerubbabel' namelijk 'verwekt in Babylon'. Anderen zeggen, dat het 'verstrooid in Babylon' betekent. Cruden verklaart in zijn 'Unabridged Concordance', dat het 'verbannen in Babylon' of 'vreemdeling in Babylon' betekent. Al deze betekenissen verwijzen naar Bahá'u'lláh. Hij was 'verbannen' naar Babylon vanuit Perzië. Hij was een 'vreemdeling' in dat land. Daar, in Babylon, werd Zijn Geloof 'verwekt'. Tenslotte werden Hij en Zijn volgelingen 'verstrooid', totdat Hij het oude land Kanaän bereikte, dat God als erfdeel aan Abraham in de laatste dagen had beloofd. Het Geloof van Abraham en het Geloof van Bahá'u'lláh werden beiden in Babylon 'verwekt'. Op beiden daalde de Heilige Geest in Babylon neer, en vanuit Hun Woningen der Waarheid in dit oude land straalden Zij het Licht uit. Ook dit was voorspeld en voorzien door Zacharias in zijn visioen: "En het woord des Heren kwam tot mij: De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest; zijn handen zullen het ook voltooien, en gij zult weten, dat de Here der Heerscharen mij tot u gezonden heeft."13 Het Woord Gods, Abraham, legde in Babylon de grondslag van het huis Israëls. Het Woord Gods, Bahá'u'lláh, bracht het in vervulling. Beiden waren in Babylon 'verwekt'. Het was dus tot hén, Zerubbabel, tot wie Zacharias de boodschap van God richtte: "Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel: niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen." 14 Om geen vergissing mogelijk te maken vroeg Zacharias nogmaals aan God de betekenis van de beide olijfbomen. De Here antwoordde hem en sprak: "Zij zijn de twee gezalfden, die voor de Here der ganse aarde staan." 15 Deze twee olijfbomen waren Abraham die in Babylon aanving het begrip van de eenheid van God in te voeren, en Bahá'u'lláh die in Babylon het begrip van de eenheid van God en van godsdienst in vervulling bracht. Op een andere wijze waren deze twee olijfbomen de Báb en Bahá'u'lláh, die in de laatste dagen 'de Heer der ganse aarde vervangen'. Ik vond ook de betekenis van het woord Baghdad, de stad, waar Bahá'u'lláh Zijn Zending verklaarde. Deze luidt 'het geschenk Gods'. Bahá'u'lláh had ook hier de profetieën van de Heilige Schrift vervuld. Hij had de profetieën van Micha, Jesaja, Zacharias, en die van de Islam en India vervuld, volgens welke de Messias naar het land Babylon zou komen en zich in de woestijn terug zou trekken om dan, vanuit dit land van aloude mysterie, aan de gehele wereld Zijn Boodschap te verkondigen. Ik schreef boven mijn tweede bewijs: VERVULD!
4. De verbazingwekkende Micha. In een klein Boek van het Oude Testament vond ik een hele serie aanknopingspunten. Zij volgden het verhaal van de Messias vanaf het begin tot het einde op de voet. Afzonderlijk zouden ze alleen al voldoende zijn om de Zending van de Messias van de laatste dagen te bewijzen. Daarom kwam ik in de verleiding om de profeet die ze gaf, de 'verbazingwekkende Micha' te noemen. In één van de eerste verzen van zijn eerste hoofdstuk zegt Micha: "Want zie, de Here gaat uit van zijn woning, en Hij daalt neder en treedt op de hoogten der aarde."1 Ik ontdekte, dat Bahá'u'lláh dit vers over de 'hoogten der aarde' had vervuld, zowel symbolisch als in werkelijkheid.
Symbolisch:
Hij trok door het land, dat geheiligd was door de voetstappen van Abraham. Hij werd naar Israël verbannen, het land dat door de Joden, Christenen en Moslims als heilig wordt beschouwd. Hij liep daar, waar de voeten van Christus en van de oude profeten waren gegaan.
Werkelijkheid: Voordat Hij de openbare verkondiging van Zijn Boodschap bracht, verbleef Hij vele maanden in gebed en meditatie in de bergen van Koerdistan in Irak. Tijdens de laatste jaren van Zijn leven wandelde Hij op de berg Karmel, 'de berg Gods', 'het nest van de profeten', 'de sneeuwwitte plek'. Daar, op die heilige berg, boven de grot van Elia, schreef Bahá'u'lláh de woorden: "Roep luide tot Sion, o Karmel, en verkondig de vreugdevolle tijding: Hij die voor het sterfelijk oog verborgen was, is gekomen!"2 In het volgende hoofdstuk profeteert Micha als volgt: "Voorzeker zal Ik u, o Jacob, in uw geheel bijeenbrengen, voorzeker vergaderen het overblijfsel van Israël. Ik zal hen bijeenbrengen als schapen in een kooi, als een kudde in het midden der weide."3 Ik had al begrepen, dat de vervulling van deze profetie in 1844 begon, precies in het jaar dat het begin was van Bahá'u'lláh's Geloof. In 1844 werd ook het Edikt van Tolerantie ondertekend, dat aan de nakomelingen van Jacob toestond om, na een scheiding van twaalfhonderd jaar, in vrijheid en zekerheid naar Israël terug te keren. Na het verschijnen van Bahá'u'lláh in het land Israël begonnen de Joden in grote getale naar Israël terug te keren. Totdat in 1948 de staat Israël werd uitgeroepen. Bahá'u'lláh profeteerde, dat deze belangrijke gebeurtenis in de nabije toekomst zou plaatsvinden. Carl Alpert, de auteur van vele geschriften over het zionisme, vermeldt deze profetie van Bahá'u'lláh. In zijn artikel 'The Reconstructionist' vond ik het volgende: "Toen Bahá'u'lláh zo'n 75 jaar geleden nog in de turkse gevangenis van 'Akká zat, schreef Hij: 'De uit Israël verstrooiden zullen zich verzamelen en een staat uitroepen welke de bewondering en afgunst van vriend en vijand zal opwekken, en stoffelijk en geestelijk zullen zij een dermate grote roem verwerven, dat ze de tweeduizend jaar van hun verbanning zullen vergeten.'" 4 Om naar Micha terug te keren: het lijdt geen twijfel, dat hij over de tweede komst van Christus spreekt en niet over de eerste. want hij vervolgt zijn profetie en zegt, dat het in de laatste dagen zal gebeuren: "En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, ..."5 Ik bracht een bezoek aan de graftombe waar de Heraut van Bahá'u'lláh's Geloof, op de helling van de berg Karmel in Israël, begraven ligt. Ik bezocht ook het administratieve wereldcentrum van Zijn Geloof, dat op de helling van diezelfde berg staat. Ik was ooggetuige van de velen die dagelijks 'derwaarts heenstromen'. Terwijl ik de geschiedenis van deze streek bestudeerde om dit boek af te maken, was ik er getuige van, dat bijna tweeduizend mensen in minder dan drie uur naar deze heilige plaats toestroomden. Ik vernam, dat dit iedere dag zo doorgaat. Er komen mensen uit alle delen van de wereld; in feite vanuit 'de einden der aarde'. In hetzelfde hoofdstuk belooft Micha, dat in deze laatste dagen, vanuit dit 'huis des Heren', zowel 'de wet zal uitgaan' als 'het Woord des Heren'. Wanneer de waarheid van de Messias bekend zal zijn zullen de mensen 'hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden'. Tijdens mijn oponthoud in Israël vernam ik, dat de 'Wet' van Bahá'u'lláh naar meer dan 235 landen 'uitgaat' waar Zijn volgelingen wonen, en dat deze volgelingen in meer dan 3.000 plaatsen op aarde Bahá'u'lláh's leringen als 'het Woord des Heren' beschouwen. (1978: in meer dan 48.000 plaatsen - noot van de vertaler) Ik wandelde over het over het stuk grond, bestemd voor de bouw van het toekomstige 'Universele Huis van Gerechtigheid' van Bahá'u'lláh's Geloof, van waaruit 'de Wet zal uitgaan' naar de nationale en plaatselijke
Huizen van Gerechtigheid in alle delen van onze planeet. (de leden van het Universele Huis van Gerechtigheid werden in 1963 voor het eerst gekozen - noot van de uitgever),(1994: Het Universele Huis van Gerechtigheid staat inmiddels al een aantal jaren op de heilige berg Karmel - noot van de vertaler). In deze hoofdstukken voorspelt Micha zowel de eerste als de tweede komst van Christus en profeteert, dat Hij de eerste maal uit Bethlehem en de tweede maal uit Assyrië zal komen en dat de kinderen Israëls na de eerste komst veel leed en verdrukking zullen ondergaan: "Daarom zal om uwentwil Sion als een akker worden omgeploegd, en Jeruzalem zal worden tot steenhopen, ..."6 In het jaar 70 na Christus werd Jeruzalem door de romeinse veldheer Titus verwoest. In het jaar 132 na Christus versloeg de romeinse keizer Hadrianus de soldaten van Bar Kochba en ploegde de gronde van de oude stad om. Toen zei Micha over de Messias uit Bethlehem: "Daarom zal Hij hen prijsgeven tot den tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de kinderen Israëls."7 Micha heeft erop gewezen, dat 'zij die baren zal', de dochter van Sion is. Wáár gebeurd dit? Micha voorspelde dit ook toen hij sprak: "...en gij zult naar Babel komen... daar zal de Here u verlossen..." 8 Micha zegt over de Messias van die dag: "...want nu zal hij groot zijn, tot aan de einden der aarde, ..."9 En Micha voorspeld, dat die dag van één herder en één kudde zal komen, wanneer de Messias voor de tweede maal komt, dit keer uit Assyrië: "...geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren."10 Kenners van de Bijbel en de voorspellingen over het Duizendjarige Rijk waren zich welbewust van deze bijzondere voorspelling over Assyrië, Elam en Perzië, maar zij konden het niet begrijpen. Ds. H. Bonar sprak, als één van veertien christelijke predikanten, op een conferentie over de tweede komst van Christus met het onderwerp 'Onze God zal komen', en verklaarde: "Er is een ander land voor zegen en herstel weggelegd: ELAM. Ik houd dit voor een daad van God, een over het hoofd gezien detail, in de laatste dagen, wanneer de gehele aarde als erfenis aan Christus zal worden gegeven." Bonar neemt deze profetieën over Assyrië, Elam en Perzië aan, ofschoon, zoals hij zegt, "ik geen enkele reden waag te geven, waarom Elam of Assyrië in de laatste dagen bijzonder gezegend zou zijn..." 11 Beiden, zowel Christus als Micha, gaven hetzelfde teken voor die dag van Zijn wederkomst. Christus zei, dat Hij uit het oosten zou komen in een tijd, waarin de mensen eten, drinken, huwen en in materiële genoegens leven, zoals in de dagen van Noach. Micha zei, dat Hij uit het oosten (Assyrië) zou komen op een tijd, waarin: "De vrome verdwenen is uit het land en een oprechte er niet meer onder de mensen is. Allen loeren zij op bloed; ieder tracht zijn broeder in het net te vangen. Tot kwaad doen staan de handen goed; de vorst eist en de rechter laat zich betalen, en de grote, die spreekt naar eigen believen; ... De beste van hen is als een doornstruik en de meest oprechte erger dan een stekelheg..." 12 Christus zei, dat dit de dag zou zijn om te 'waken'! Want de 'Heer' zou komen als 'een dief' en 'inbreken' in het huis van de trouweloze. Micha zei, dat dit het moment zou zijn, waarop: "...de dag uwer wachters, uw bezoeking, komt...!"13 Dan geeft Micha ons een verbazingwekkende reeks profetieën. Hij voorspelt precies de fasen waarin de Heer naar Israël zal komen, en de dingen die Hem zullen overkomen. Geen detective zou een duidelijker reeks bewijzen kunnen leveren. Micha beloofde: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Hij zou vanuit Assyrië komen. Hij zou uit vestingsteden komen. Hij zou vanuit een vesting naar een rivier komen. Hij zou van zee tot zee gaan. Hij zou van berg naar berg gaan. Het land, waarheen Hij kwam, zou woest zijn.
7. 8.
Hij zou Zijn kudde op de berg Karmel weiden. Hij zou wonderen doen gedurende een periode, gelijk aan de tijd die de Joden nodig hadden voor hun uittocht uit Egypte.
Eerlijk gezegd meende ik, dat de vervulling van deze profetieën op zich voldoende zou zijn om de echtheid van de Messias vast te stellen, want behalve deze acht profetieën had Bahá'u'lláh ook Micha's profetieën vervuld, namelijk de Messias moest: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Als een Boodschapper van God komen en de hoge plaatsen van de aarde betreden. Verschijnen in een tijd waarop de kinderen Israëls in hun eigen land verzameld zouden zijn. Zijn woonplaats op de berg vestigen. De volkeren der wereld in een stroom van liefde tot dit huis aantrekken. Zijn liefde vanaf deze berg uitzenden. Naar Babylon gaan. Zich uit de stad terugtrekken. In de woestijn en op het veld wonen. In Babylon tevoorschijn brengen, hetgeen de kinderen Israëls zou verlossen.
Geen wonder, dat ik hem 'de verbazingwekkende Micha' noemde. Nu voelde ik, dat ik werkelijk het einde van mijn speurtocht bereikt zou hebben, wanneer Bahá'u'lláh deze andere negen profetieën ook vervuld zou hebben. Ik moest toegeven, dat ik al een enorme hoeveelheid bewijzen verzameld had, die wezen op een oplossing van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk'.
5. De acht verbazingwekkende fasen. Toen de goddelozen en zijn vijanden Micha uitlachten en hem hoonden en zeiden: "Waar is de Here, uw God?"1, antwoordde Micha hen met een onmiskenbaar vertrouwen: "Maar ik zal uitzien naar den Here, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen." 2 Het was in die tijd, dat Micha zijn opmerkelijke profetieën gaf. Aan hem verkondigde hij het verschijnen van de Messias, opdat ieder 'oog' dat kon 'zien' zou weten, dat Hij onder hen vertoefde: 1.
"...hij zal komen ...van de vestingsteden."3
Bahá'u'lláh en Zijn volgelingen waren, zoals ik ontdekte, vanuit Baghdad (Babylon), in het dal van de Eufraat en de Tigris, naar de vestingstad Constantinopel verbannen. In een laatste vertwijfelde poging om Hem en Zijn Leer te vernietigen, verbonden de geestelijke en burgerlijke autoriteiten van Perzië en Turkije zich en zonden Hem naar de vestingstad 'Akká (Acre) 2.
"...hij zal komen ...van de vesting tot aan de rivier."4
Bahá'u'lláh was twee jaar opgesloten in een cel van de vesting in 'Akká. Deze vesting was zo onneembaar, dat Napoleon deze niet kon innemen; als herinnering aan zijn poging liet hij zijn, in de stenen muren ingeslagen, kanonskogels achter. Toen Bahá'u'lláh uit de vesting en gevangenisstad 'Akká werd vrijgelaten, reisde Hij naar een eilandje in der rivier de Na'mayn. 3.
"... hij zal komen ... van berg tot berg."5
Zoals ik had vernomen, had Bahá'u'lláh zich op de berg Sar-Galu in het gebergte van Koerdistan teruggetrokken, alwaar Hij zich voorbereidde op Zijn lijdensweg. Van deze berg was Hij naar Baghdad teruggekeerd en toen verder in ballingschap, wat Hem voerde naar de berg Karmel die door de voetstappen van Christus tijdens Zijn eerste komst was gezegend. 4.
"... hij zal komen ... van zee tot zee."6
Ik volgde Bahá'u'lláh's verbanning van Irak naar Israël. Onderweg naar de vestingstad Constantinopel reisde Hij het laatste deel van deze tocht over de Zwarte Zee. En toen Hij naar de vestingstad 'Akká werd verbannen voerde het laatste deel van deze reis Hem over de Middellandse Zee. 5.
"Maar de aarde zal tot een woestijn worden..." 7
Bahá'u'lláh werd naar de gevangenisstad 'Akká verbannen; deze streek was zo troosteloos, dat men dacht dat Hij zou omkomen en niets meer over Hem zou horen. Het land was zó vuil, ongezond en met ziekten besmet, dat een spreekwoord hierover luidt: "Wanneer een vogel over 'Akká vliegt, valt hij dood neer." Het was een land vol typhus, malaria, diphteritus en dysenterie. Het werd de 'hoofdstad van de uil' genoemd, een gebied dat, volgens de woorden van een tijdgenoot, een historicus, 'woest en verlaten' was. 8 "In die dag", profeteerde Micha over de Messias: 6.
"Weid uw volk met uw staf, de schapen van uw erfdeel, die eenzaam wonen in een woud, temidden van de Karmel."9
Mijn gegevens toonden aan, dat Bahá'u'lláh in de laatste jaren van Zijn leven na Zijn vrijlating uit gevangenschap Zijn tent in een klein woud halverwege de berg Karmel opsloeg. Gezeten tussen een kleine groep cypressen op de helling van die rotsachtige, onvruchtbare berg, gaf Hij de plaats aan, waar de graftombe van de Báb, Zijn Heraut, opgericht moest worden. Van daaruit stortte Hij Zijn Leer uit over Zijn volgelingen. Hij weidde Zijn volk en Zijn kudde met Zijn liefdevolle en goede woorden: "De aarde is slechts één land en alle mensen zijn de burgers ervan... Geen mens beroeme zich erop zijn vaderland lief te hebben; maar stelle er een eer in, alle mensen lief te hebben." 10 Daar, halverwege de helling van de berg Karmel, legde Bahá'u'lláh verband tussen Zijn eigen Zending en die van Jezus. Hij richtte de volgende woorden tot de heilige berg, waar Christus gewandeld had: "Betuig dank aan uw Heer, o Karmel. Het vuur van het gescheiden zijn van Mij was u snel aan het verzengen, toen de oceaan van Mijn gehele schepping vreugde bracht, ... Hij bemint de plek die tot de zetel van Zijn troon is gemaakt, waar Hij Zijn voetstappen heeft gezet, die door Zijn tegenwoordigheid is geëerd, vanwaar Hij Zijn roep aanhief en waarop Hij Zijn tranen stortte."11 De laatste profetie van Micha was misschien de merkwaardigste van allemaal. Hij voorspelde de juiste tijdsduur, gedurende welke God Zijn waarheid over de Messias 'in die dagen' zou uitstorten. Hij voorspelde: 7.
"Evenals in die dagen, toen gij uittoogt uit het land Egypte, zal Ik hen (Israël) wonderen doen zien."12
De uittocht uit Egypte duurde veertig jaar. Veertig jaar lang trokken de Joden onder leiding van Mozes door de woestijn, totdat zij tenslotte het beloofde land bereikten. Gedurende eenzelfde tijd, veertig jaar, zou de Almachtige God Zijn Boodschapper in de laatste dagen 'wonderen' in de mond leggen. Joseph Klausner citeert in zijn boek 'The Messianic Idea in Israël' de woorden van R. Eliëzer (ben Hycranus) als volgt: "De dagen van de Messias zullen veertig jaar duren..." In de Psalmen staat evenzo geschreven: "Veertig jaren heb Ik Mijn geërgerd aan dat geslacht, ..."13
De bijbelgeleerde Edward Irving, een onderzoeker van de profetieën over het Duizendjarige Rijk, bracht de indische profetie onder de aandacht van de godsdienst, 'welke een periode van veertig jaar de aarde zou beheersen'. 14 Hooper Harris schrijft in zijn boek 'Lessons': "Deze vermelding van 'veertig' is onlosmakelijk verbonden met een periode van ballingschap, verdrukking, opsluiting en vervolging van een Verhevene op wie rampspoed en lasten gelegd zullen worden, en desalniettemin zullen gedurende deze tijd de leringen Gods de aarde overstromen." Bahá'u'lláh doolde, net als Mozes, met Zijn familie en Zijn volgelingen veertig jaar in ballingschap rond. Hij werd als gevangene en banneling naar de gevangenisvesting van 'Akká gestuurd. Deze lag eens in het oude land Kanaän, waarvan God beloofd had, dat het in de laatste dagen, aan Iemand uit het zaad van Abraham als erfdeel zou worden gegeven. Deze veertig jaar van rondzwervingen, verbanning en gevangenschap geven precies de tijdsduur aan van Bahá'u'lláh's werken op aarde. Hij werd in augustus 1852 in de kerker 'de zwarte Put' geworpen. In deze gevangenis overkwam Bahá'u'lláh slechts enkele weken later, volgens Zijn eigen woorden, het volgende: "...Zie, de adem van de Alglorierijke (God) voer over Mij heen en leerde Mij de kennis van alles wat was. Dit komt niet van Mijzelf, maar van Één Die de Almachtige en Alwetende is. En Hij (God) gebood Mij, Mijn stem te verheffen tussen hemel en aarde... Dit is slechts een blad dat door de wind van de Wil van uw Heer...is bewogen. Kan het stil blijven, wanneer de onstuimige winden waaien?"15 Bahá'u'lláh werd uit die gevangenis bevrijd, waarna de jaren van gedwongen verbanning en gevangenschap begonnen. Deze eindigden pas bij Zijn dood in het Heilige Land in mei 1892. Op deze wijze vergingen er vanaf het begin van Zijn Zending tot aan de laatste dagen van Zijn leven veertig jaar, hetgeen precies overeenkomt met de 'dagen', 'toen gij uittoogt uit Egypte'. Met een gevoel van eerbied tekende ik alle zeventien profetieën van de 'verbazingwekkende Micha' als 'VERVULD' aan. Was er ooit een dergelijk opmerkelijk verhaal te vertellen geweest? Wat jammer, dat de wereld nog geen krantekoppen als deze had gelezen.
6. De zon niet van node. Ten tijde van de verwachting van het 'Duizendjarige Rijk' zochten vele onderzoekers in de Schrift naar de Messias onder de titel 'de Heerlijkheid Gods'. Ik had al ontdekt dat de naam 'Bahá'u'lláh', 'de Heerlijkheid Gods' betekent. Ik vond echter nog verder aanwijzingen naar die naam. Jesaja voorspelde voor diegenen uit het huis Israël, die tot het einde trouw zijn: "...de heerlijkheid des Heren zal uw loon zijn. ... En de uwen zullen de overoude puinhopen herbouwen."1 Overal, waar de voeten van Bahá'u'lláh in Israël wandelden, zijn de oude verwoeste plaatsen herbouwd en verfraaid. De naam 'Bahá'u'lláh' betekent 'de Heerlijkheid Gods'. Jesaja profeteert: "Maar als Verlosser komt Hij naar Sion..."2 In het volgende vers verklaart hij: "...dit is mijn verbond met hen, zegt de Here." 3 En het daaropvolgende vers verkondigt Jesaja: "Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op."4 Bahá'u'lláh kwam vanuit het oosten naar Sion (Israël). Hij schreef een speciaal boek, 'The Book of the Covenant' genaamd, waarin Hij de toekomst van Zijn Geloof door alle tijden heen aangaf. Het wereldcentrum van Zijn Geloof is gevestigd op de helling van de 'berg van God'. Zijn naam (Bahá'u'lláh) betekent 'de Heerlijkheid Gods'. Op een ander plaats zegt Jesaja: "...zie, uw God zal komen... en Hij zal u verlossen, ... den luister van Karmel en van Saron; zij zullen aanschouwen de heerlijkheid des Heren, den luister van onzen God."5
Bahá'u'lláh sloeg Zijn tent op de berg Karmel op, die uitkijkt op de zilverkleurige stad 'Akká met ervoor de vlakt van Saron. Zijn naam betekent 'de Heerlijkheid des Heren'. Ook in een ander hoofdstuk spreekt Jesaja over de dag van de éne Herder en Zijn kudde. Hij zegt: "Zie, de Here Here zal komen met kracht en Zijn arm zal heerschappij oefenen... Hij zal als een herder Zijn kudde weiden, in Zijn arm de lammeren vergaderen..." 6 Hij voorzegt ook over die tijd: "En de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des Heren heeft het gesproken."7 Bahá'u'lláh kwam naar Israël, waar Hij bekend maakte, dat alle mensen de schapen van één heilige kudde zijn en dat het Zijn Zending was, de verstrooide 'lammeren' van God in één familie, één mensheid te verzamelen. Zijn naam betekent 'de Heerlijkheid des Heren'. Ezechiël zegt: "En zie, de heerlijkheid van den God van Israël kwam uit oostelijke richting... en de aarde straalde vanwege zijn heerlijkheid."8 En opnieuw: "En de heerlijkheid des Heren ging het huis binnen door de poort die naar het oosten gericht was..."9 Ook Christus sprak over de grote Herder en de éne kudde: "...maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen"10 Christus zei ook: "Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders..." 11 Dit was weer een andere vorm van de uitdrukking 'de Heerlijkheid Gods'. Bahá'u'lláh kwam uit het oosten. Hij kwam door de poort, de Báb. Zijn naam betekent 'de Heerlijkheid Gods' of 'de Heerlijkheid des Heren' Jesaja en het Boek Openbaring vermelden de eerste én de tweede komst van Christus; en bij de tweede komst zien zij 'de Heerlijkheid Gods'. Johannes vertelt van zijn visioen en zegt: "En ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan... En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit den hemel... En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar..." 12 Christus Zelf heeft deze dag van het nieuwe Jeruzalem voorzegd, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid des Vaders. Een samaritaanse vrouw nam aanstoot aan het feit, dat Christus de plaats van aanbidding veranderde, welke voor haar volk van oudsher heilig geweest was. Zij maakte Christus hierover verwijten en zei: "Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden."13 Christus antwoordde haar: "Geloof mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden." 14 Door mijn onderzoek ontdekte ik, dat het 'nieuwe Jeruzalem' de Wet van God is die uit de hemel neerdaalt met de Boodschapper of Messias. Waar hij ook woont, is de 'nieuwe berg Sion'. Jeruzalem betekent 'bezit van de vrede'. Sion betekent 'een verheven gedenkplaats'. In de Openbaring wordt gezegd: "God voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als den kristalhelderen diamant." 15 Het boek Henoch spreekt ook over deze nieuwe naam in de laatste dagen: "Zij zegenden, verheerlijkten en prezen (God), omdat hen de naam van de mensenzoon was onthuld."16 Henoch zei ook: "Hij (God) sprak tot de heilige Michaël, dat hij hen de heilige naam zou onthullen, opdat zij deze verborgen naam zouden vernemen."17 Deze nieuwe naam zou, zoals Henoch zegt, door 'de bemiddeling van de heilige Michaël' worden vastgesteld.18 Dit is dan dezelfde Michaël van wie Daniël zegt, dat hij gelijk God was, een vorst uit Perzië die
zich in de laatste dagen voor de kinderen Gods zou verheffen. Hij gaf voor deze gebeurtenis de datum aan: het jaar 1844. Ik vernam, dat Bahá'u'lláh in Zijn Tafel van Karmel (zendbrief) verklaarde, dat het nieuwe Jeruzalem op de nieuwe berg Sion zou verschijnen. Hij zei: "Haast u, o Karmel, want zie het licht van het aanschijn Gods... is over u opgegaan... Verheug u, want God heeft in deze dag Zijn troon op u gevestigd."19 Van dezelfde Tafel vond ik de volgende door Bahá'u'lláh geschreven woorden: "Roep luide tot Sion, o Karmel... de stad Gods... (daalde) ... uit de hemel neder."19 Hij voegt eraan toe: "Hoedt u, opdat gij niet aarzelt of tekort schiet..."19 Habakuk verklaart: "Want de aarde zal vol worden van de kennis van des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die den bodem der zee bedekken."20 Tot mijn verrassing ontdekte ik, dat er al in meer dan 3.000 plaatsen ter wereld volgelingen waren van het Geloof van Bahá'u'lláh, welke in meer dan 235 landen en over de meeste eilanden verspreid waren, ofschoon de wereld in het algemeen nog niets van Zijn komst afwist. Zorgvuldig bestudeerde ik een wereldkaart, waarbij punten alle plaatsen aangaven tot waar Zijn Geloof zich uitstrekte. (1978: in meer dan 48.000 plaatsen over de wereld - noot van de vertaler) Habakuk voorspelde, dat zijn visioen van de Heerlijkheid des Heren ten tijde van de eindtijd verwezenlijkt zou worden. Hij zei: "Toen antwoorde de Here mij: Schrijf het gezicht op en zet het duidelijk op tafelen, opdat men het in het voorbijlopen zal kunnen lezen. Want wel wacht het gezicht nog tot den bestemden tijd, maar het spoedt zich zonder falen naar het einde; als het vertoefd, verbreid het, want komen zal het gewis; uitblijven zal het niet."21 Ook Habakuk wijst er waarschuwend op, dat de mensen deze wonderbaarlijke waarheid zullen zien en toch het getuigenis van hun ogen en oren niet zullen geloven. In de 'eindtijd', wanneer de 'Heerlijkheid Gods' in 'Zijn heilige tempel' zal verblijven, profeteerde Habakuk de mensen: "Ziet onder de heidenen en let op, en verbaast u, ontzet u, want Ik doe een werk in uw dagen, dat gij niet zoudt geloven, wanneer het verteld wordt."22 Had ik het 'werk', dat God had 'gedaan' gevonden? Van één ding was ik overtuigd: Naast het bewijs, dat Hij gekend zal worden als 'De Heerlijkheid Gods' kon ik noteren: VERVULD!
7. De families der aarde zullen gezegend worden. Het volgende bewijs, waaraan Bahá'u'lláh getoetst moest worden betrof het 'zaad van Abraham'. Kenners van de profetieën over het Duizendjarige Rijk waren het erover eens, dat wanneer de Messias kwam, Hij van dit heilige 'zaad' zou zijn. Ik onderzocht de voorouders van Bahá'u'lláh om te zien of Hij aan deze belangrijke aanspraak voldeed. In deel III, hoofdstuk 3 van dit boek, heb ik reeds één opmerkelijke verbinding tussen Abraham en Bahá'u'lláh medegedeeld. Nu vond ik een andere aanwijzing over de relatie tussen hen, namelijk deze, dat Bahá'u'lláh van de Vader der Gelovigen afstamde. Deze luidde: "Hij stamde van de ene kant af van Abraham (de Vader der Gelovigen) door zijn vrouw Ketura en aan de andere kant van Zoroaster alsmede van Yazdigird, de laatste koning van de Sassaniden-dynastie. Hij was bovendien een nakomeling van Jesse en behoorde via Zijn vader, Mírzá 'Abbás, beter bekend als Mírzá Buzurg - een edelman die in nauwe relatie stond met de ministriële kringen aan het hof van Fath-'Alí Sháh - tot de oudste en aanzienlijkste families van Mázindarán." 1 Zo was Bahá'u'lláh van het 'zaad van Abraham' en wel door Abrahams derde vrouw Ketura. Dit hield ik voor het meest interessante aanknopingspunt, want onder de geschriften, zowel van de britse Israëlieten, als
die van enkele kenners van de profetieën van het Duizendjarige Rijk, wordt op het feit gewezen, dat de 'Messias van de Laatste Dagen' van Ketura, de derde vrouw van Abraham, zou moeten afstammen. In de laatste dagen van Zijn leven nam Abraham Ketura tot vrouw. Er werd voorspeld, dat in de laatste dagen van het leven van Zijn huis Israël de zonen van Ketura met alle jonge leeuwen uit hun familie in het land Israël voor de Here God zouden staan. Dit geloof is gegrond op de profetieën van Ezechiël, welke over de laatste grote verwoesting in Israël spreken. Wanneer de grote vorsten van het kwaad uit het noorden, uit het land Gog en Magog, naar 'mijn volk Israël' afdwalen, belooft de Here: "Het rijke Arabië, Dedan, de handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u (Gog) zeggen: Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen..." 2 Dan, zo belooft de Here, zal Hij Gog met behulp van deze gelovigen vernietigen: "Ik zal hen richten door pest en door bloed; stromende regen en hagelstenen, vuur en zwavel zal Ik doen neerregenen op hen en hun heer, en op de vele volken die met hem zijn."3 Dit is dezelfde beschrijving, welke ook in de Openbaring en in de tweede Brief van Petrus voor de laatste dagen wordt gegeven, wanneer de Heer zal komen 'als een dief'.4 Deze machtigen van Scheba, Dedan en Tarsis, die in Israël aan de zijde van de Heer zullen staan, zijn de beloofde nakomelingen uit het geslacht van Ketura, Abrahams derde vrouw. Deze afkomst wordt weergegeven in het boek Genesis: "En Abraham nam wederom een vrouw, Ketura geheten. En zij baarde hem... Joksan ... Joksan verwekte Scheba en Dedan." 5 Ezechiël zegt, dat dit alles in de laatste dagen zal plaatshebben: "Na vele dagen, zult gij bezocht worden; in het laatste der jaren.... dat vergaderd is uit vele volken... die steeds tot verwoesting zijn geweest..."6 In het voorgaande hoofdstuk - over de afstammelingen van Scheba en Dedan - voorzegt Ezechiël, dat de beiden Huizen Israëls in die dag verenigd zullen worden. Ezechiël verklaart, dat dit een deel van het oude Verbond zal zijn, dat God met Abraham sloot. Deze profetie duidt op een vereniging in de 'laatste dagen', niet alleen een uiterlijke eenwording van Juda en Israël, maar ook een symbolische vereniging van de twee geestelijke Huizen van het Jodendom en het Christendom. De Heer spreekt tot Ezechiël: "...zie, ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeen verzamelen en 'hen naar hun land brengen'. En Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; 'niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken.'" 7 In hetzelfde jaar, waarin Bahá'u'lláh's Geloof begon, 1844, werd het Edikt ondertekend, dat de 'verzameling' van de kinderen Israëls toestond. Sinds de tijd, dat Bahá'u'lláh als gevangene naar Israël kwam, werd het Heilige Land een onafhankelijke staat en één natie. Bahá'u'lláh's leringen verklaren, dat één van de fundamentele beginselen van Zijn Geloof de vereniging van het Jodendom en het Christendom is. Ezechiël beëindigt deze profetie met Gods belofte, dat het Heiligdom van de Messias voor immer in Israël zal staan: "Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten... en mijn heiligdom voor eeuwig temidden van hen stellen."8 Het 'Heiligdom' van Bahá'u'lláh is een plaats van grote schoonheid, midden in Israël. Jesaja spreekt over dezelfde grote 'verzameling'. Hij profeteert: "Hef uw ogen op en zie rondom: Zij allen verzamelen zich, komen tot u; uw zonen komen van verre en uw dochters worden op de heup aangedragen." 9 Drie verzen eerder voorspelt Jesaja, dat, wanneer deze 'verzameling' plaatsvindt, de Heer tot de heilige berg zal zeggen: "Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op."10 Op een andere plaats spreekt Jesaja weer over deze grote 'verzameling' en zegt: "...de vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen;..." 11
In hetzelfde hoofdstuk profeteert hij acht verzen eerder, dat wanneer deze 'verzameling' plaats zou vinden, de woestijn zou bloeien en zou zijn als: "...den luister van den Karmel en van Saron; zij zullen aanschouwen de heerlijkheid des Heren..." 12 Opnieuw voorspelt Jesaja op een andere plaats de grote 'verzameling'. Hij zegt: "Hij (de Messias) zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen..." 13 Zes verzen eerder voorspelt Jesaja over deze 'verzameling': "En de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien..." 14 Bijna altijd was de tijd van de 'verzameling' van de kinderen Israëls verbonden met het verschijnen van de 'Heerlijkheid des Heren'. Deze verzameling of terugkeer begon in het jaar 1844, en bereikte zijn hoogtepunt in 1948 met de stichting van de staat Israël. Nadat Bahá'u'lláh als gevangene naar Israël was gekomen, profeteerde Hij, dat dit zou gebeuren. Zijn naam betekent, zoals wij weten, 'de Heerlijkheid des Heren'. Ezechiël profeteerde: "Mijn woning zal bij hen zijn..., doordat mijn heiligdom voor eeuwig temidden van hen staat."15 Niemand weet waar Mozes begraven ligt. Er bestaat veel twijfel en tweedracht omtrent de rustplaats en het graf van Jezus. Echter de plaats van de Graftombe, het 'Huis' of het 'Heiligdom' van Bahá'u'lláh, is precies bekend. Deze ligt 'voor eeuwig' midden in Israël. Ieder jaar bezoeken duizenden en nog eens duizenden mensen deze heilige plaats. Arthur Moore, een christelijke schrijver, zegt, dat het een "plaats van internationale bedevaart is. Op zondagen en op feestdagen komen de inwoners van Haïfa, uit alle geloofsrichtingen erheen voor rust en ontspanning..." 16 Ik wilde juist mijn bewijs voor de verwantschap tussen Abraham en Bahá'u'lláh afsluiten, toen ik op nog meer interessante profetieën stootte, welke de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' nieuwe bekoorlijkheid gaf.
8. De Heer van het nieuwe tijdperk. Jesaja gaf in één enkel hoofdstuk drie bijzondere voorspellingen over het 'zaad van Abraham'. Hij voorzegde: 1. 2. 3.
God zal de verdrevenen van Israël en de verstrooiden uit Juda samenbrengen vanuit de vier einden der aarde. 1 God zou een banier opheffen, zodat de volkeren der aarde het zouden zien. 2 Dit zou geschieden, wanneer een rijsje zou voortkomen uit de tronk van Jesse (Isaï). 3
Ook Zacharias voorzegt de komst van dit rijsje uit het geslacht van Abraham: "...voorwaar zie, Ik zal mijn knecht, de Spruit* doen komen;..." 4 In dit hoofdstuk profeteert hij over de laatste dagen: "Daarom, zo zegt de Here: Ik keer in erbarming tot Jeruzalem weder;..." 5 En op een andere plaats: "Zo zegt de Here: Ik keer weder tot Sion..."6 "In die dag", zo zegt Zacharias, "zal de berg van de Messias 'de heilige berg' worden genoemd". Dit was de dag, welke van meet af aan was beloofd aan Abraham, toen God Hem zij, dat Zijn 'zaad' dit land zou beërven. Hij zei tot Abraham: "...maar uw lijfelijke zoon, die zal uw erfgenaam zijn... Ik ben de Here, die u uit Ur der Chaldeeën heb geleid om u dit land in bezit te geven... Aan uw nageslacht zal Ik dit land (Kanaän) geven..."7 Abraham vroeg aan God: "Hoe zal ik weten, dat ik het bezitten zal?" Deze keer antwoordde God Hem met een symbool: "...haal mij een driejarige jonge koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif."8
Wat een vreemd antwoord op Abraham's vraag, hoe en wanneer Hij, Abraham, Kanaän zou erven. F. Hudgings geeft in zijn 'Zionism in Prophecy' de volgende interessante verklaring voor deze profetie van de dieren en vogels. Volgens hem moeten we de innerlijke waarheid achter dit uiterlijke symbool zoeken. Hij zegt: "Een vreemde en merkwaardige geschiedenis doet zich voor. Niet de dieren en de vogels zijn van betekenis, maar hun ouderdom. De drie dieren zijn allen drie jaar oud. Van de vogels wordt aangenomen, dat deze één jaar oud zijn, omdat de uitdrukking 'een jonge duif' wordt gebruikt. Dus hebben wij: drie, drie, drie, één en één, of een som van elf. Dit betekent, dat Abraham Kanaän zal erven en Zijn zaad de gehele aarde, wanneer de profetie zich na elf jaar zal vervullen; elf symbolische jaren van één dag voor één jaar." Elf, vermenigvuldigd met 360 geeft 3960 jaar. Na 3960 jaar zou de profetie vervuld worden. De juiste tijd, waarop deze profetie werd gegeven weten wij niet. Wel weten wij, dat het vlak vóór de geboorte van Izaäk moet zijn geweest. De geleerden zijn het niet eens over de datum van Izaäks geboorte. Eén van de later gegeven data is 2007 vóór Christus; 2007 afgetrokken van 3960 brengt ons op het jaar 1953 ná Christus. Het was mijn opgave om uit te vinden, of dit jaar 1953 al dan niet een bijzondere betekenis had in het Geloof van Bahá'u'lláh. De resultaten van mijn werk waren de moeite waard. In 1953 was het de honderdste verjaardag van het begin van de Zending van Bahá'u'lláh. Het was hetzelfde jaar, waarin een groot aantal onderrichters van Zijn Geloof naar alle delen van de wereld trokken, opdat de kinderen Gods in deze laatste dagen vergaard zouden worden en hun oog en hart zouden richten op Israël, het wereldcentrum van het Geloof van Bahá'u'lláh. In 1953 lanceerde het Geloof van Bahá'u'lláh een grote geestelijke wereldkruistocht die zou uitmonden in de oprichting van het Universele Huis van Gerechtigheid, opdat, zoals door Jesaja was geprofeteert, de geestelijke 'Wet van God' vanuit Sion kon uitgaan. De verbanning van Bahá'u'lláh begon honderd jaar eerder, in 1853. Hij ging naar het dal van de Eufraat en de Tigris en werd van daaruit, net als Abraham, naar het oude land Kanaän verbannen. Nog belangrijker zelfs zijn de profetische woorden in de Bahá'í Geschriften over dit jaar 1953, woorden welke zeggen, dat het: "...markeert het begin van het Koninkrijk Gods op aarde."9 Ditzelfde bijzondere jaartal 1953 is ook één van de belangrijkste data welke in de profetieën van de grote pyramide is aangegeven. Over dit jaar, 1953, zegt Worth Smith in zijn boek 'Miracle of Ages': "Dit zal een periode zijn, gedurende welke de gehele aarde 'van haar bezoedelingen gereinigd' zal worden en welke de volkeren der aarde zal voorbereiden op het feitelijke begin van de 'Duizendjarige Heerschappij' van Christus." In één jaar tijds, van 1953 tot 1954, zo vernam ik, werd het Geloof van Bahá'u'lláh in honderd nieuwe landen verbreid. Ook dit vond ik in de profetieën voorzegd. Professor Roerich wijst erop in zijn boek 'AltaiHimalaya', een vijfjarenverslag over zijn expeditie, dat overal in het oosten, in India, Mongolië en zelfs in Siberië, profetieën over dit grote tijdperk van onderricht, dat met de Messias zou komen, bestaan. Enkele van deze profetieën heb ik hier opgetekend. Dit was de eerste: 1.
"Eerst zal er een oorlog tussen alle naties uitbreken, zoals nog nooit eerder is voorgekomen." Dit is voorzeker gebeurd met het uitbreken van de tweede wereldoorlog. De volgende profetie was:
2.
"Dan zullen de Leraren verschijnen, en in alle hoeken der aarde zal de ware leer worden gehoord." Uit verslagen over het Geloof van Bahá'u'lláh vernam ik, dat de Bahá'ís, (Zijn volgelingen) na de tweede wereldoorlog een tweede Zevenjaren Plan van onderricht uitvoerden, dat Zijn Geloof verbreidde in het gehele westelijk halfrond en Europa. Toen, in 1953, begon een Tienjaren Kruistocht, die de Boodschap van Bahá'u'lláh naar alle gebieden der aarde bracht. De volgende profetie uit het oosten voorspelde:
3.
"De mensen zullen tot deze woorden van waarheid worden aangetrokken, maar zij die vol duisternis en onzekerheid zijn, zullen hindernissen in de weg leggen... Zelfs degenen die toevallig de Leer (van deze geestelijke koning der aarde) steunen, zullen honderdvoudig beloond worden."
Ook wordt er in de Geschriften van Bahá'u'lláh beloofd dat iedere inspanning ten behoeve van God honderdvoudig beloond zal worden. Een andere profetie uit het oosten verklaart: 4.
"Slechts enkele jaren zullen voorbijgaan voordat een ieder de machtige schreden van de 'Heer van het Nieuwe Tijdperk' zal horen."
Ten tijde van de marteldood van de Báb bevonden zich in slechts twee landen volgelingen van Zijn Geloof; ten tijde van het verscheiden van Bahá'u'lláh slechts in vijftien landen. Als gevolg van de vloed van onderrichters naar alle delen van de wereld in 1953 had het Geloof van Bahá'u'lláh in 235 landen meer dan 3.000 plaatsen bereikt. Prof. dr. V. Lesny noemde Bahá'u'lláh de 'Verlosser van de twintigste eeuw'.10 Bahá'u'lláh werd ook vermeld als de 'Heer van het Nieuwe Tijdperk'. Het meest verspreidde boek over Zijn Leringen, dat in alle meest gesproken talen werd vertaald, heet: 'Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk'. De profetie uit het oosten gaan als volgt verder: 5.
"En men kan reeds ongewone mensen waarnemen. Reeds openen zij (de onderrichters) de poorten van kennis, en rijpe vruchten vallen van de bomen."
Ik vond talloze verwijzingen naar deze 'ongewone' Bahá'ís, met inbegrip van de verwijzing welke William O. Douglas, een rechter aan het Opperste Gerechtshof van de Verenigde Staten, gaf, die vol achting over hun diepe gevoel voor onkreukbaarheid sprak. Marcus Bach, lid van de theologische faculteit van de staatsuniversiteit van Iowa, schreef in een artikel in het tijdschrift 'Christian Century': "Bahá'ís: Achteraf bekeken": "'Wanneer deze Bahá'ís ooit in opmars komen, kunnen zij het land stormenderhand veroveren.' Zo zei een scherpzinnig protestants dominee, toen wij op een avond spraken over 'het meest eucomenische' geloof van Amerika: 'Laat een ieder die belang stelt in het evangelie van het overvloedige leven goed opletten! Het is mogelijk dat de Bahá'ís komen... Zij verlangen geen salaris, zij streven niet naar roem en eer en in letterlijke zin is geven voor hen belangrijker dan nemen... Achteraf bekeken zien wij, dat door zijn devotie en de openstaande deur, het (het Geloof van Bahá'u'lláh) zich zal losmaken uit zijn belemmeringen.' Het is mogelijk dat de geestelijke gelijk had met zijn woorden: 'Wanneer deze Bahá'ís ooit in opmars komen, kunnen zij het land stormenderhand veroveren.'" 11 En de laatste profetie uit het oosten: 6.
"Degenen die Hem (de Messias) aanvaarden zullen zich verheugen. En degenen die Hem verloochenen zullen sidderen... En de strijders (onderrichters) zullen marcheren onder het vaandel van Maitreya."
Ballou en Spiegelberg wijzen erop in 'The Bible of the World', dat volgens de heilige geschriften van het oosten, "Maitreya de meedogende Boeddha is die in de verre toekomst zal komen, voorzegd door Gautama, zoals Christus Zijn tweede komst heeft voorzegd." De komst van Maitreya, de Boeddha van 'universele broederschap', werd ten westen van India en ten oosten van Israël verwacht. Perzië, het vaderland van Bahá'u'lláh, ligt daar tussenin. Zijn Boodschap is een boodschap van 'alomvattende broederschap' en van eenheid van religies, natiën en rassen.
Ook Jesaja voorspelde de dag waarop de aarde de leer van de Messias zou horen: "Alle inwoners der wereld en bewoners der aarde, wanneer men de bazuin opheft op de bergen, zult gij het zien, en wanneer men de bazuin blaast, zult gij het horen." 12 Jesaja profeteert verder: "...welzalig allen die op Hem wachten... Hij zal u voorzeker genadig zijn... doch uw ogen zullen uw leraars zien..." 13 F. Hudgings berekende de profetie over Abraham en Kanaän voor het jaar 1914. Hij schreef de vervulling ervan toe aan de verhoogde belangstelling voor het Zionisme in die tijd. Ik vond echter, dat, welke datum ook zou worden gekozen voor de vervulling van de 3960 door God aan Abraham jaren voor Kanaän, dit niettemin zou gebeuren in de jaren van het verschijnen van het Geloof van Bahá'u'lláh. Het door Hudgings aangegeven jaar 1914 was inderdaad van grote betekenis voor het Geloof van Bahá'u'lláh. In dat jaar stond de zoon van Bahá'u'lláh aan de berg Karmel en voorspelde, dat de kleine stad Haïfa en 'Akká, de twee heilige steden van het Geloof van Bahá'u'lláh, zou verbinden. Deze voorspelling is inmiddels uitgekomen. Hij voorspelde, dat de heilige berg Karmel door electrisch licht verlicht zou worden en de lichten van de heilige plaatsen van Bahá'u'lláh's Geloof tot ver over de Middellandse Zee te zien zouden zijn. Ook dit is gebeurd. De Here heeft inderdaad 'Sion gebouwd', zoals het in de Psalmen van David beloofd werd: "...wanneer de Here Sion heeft gebouwd, en verschenen is in zijn heerlijkheid." 14 "Want God zal Sion verlossen en de steden van Juda bouwen..."15 Jesaja voorspelde: "Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen..."16 Dit zou zijn in de dag waarop het rijsje uit de wortel van Jesse, het 'zaad' van Abraham, op aarde was verschenen. In hetzelfde hoofdstuk verkondigt Jesaja over die heilige berg: "...en de heerlijkheid des Heren gaat over u op..."17 Bahá'u'lláh was naar Israël gekomen. Hij stond bekend als 'de Heerlijkheid des Heren'. Hij was een nakomeling van Ketura, de derde vrouw van Abraham. Zijn heiligdom bevindt zich voor altijd in het heilige land. In de korte tijd van enige jaren hadden Zijn 'onderrichters' de aarde bedekt, zoals het water de zee bedekt. Naast al deze profetieën kon ik zonder twijfel schrijven: VERVULD! 9. De Deur der Hoop. Mijn volgende opgave bestond uit het zoeken naar de wonderbaarlijke dingen welke werden verondersteld in Haïfa en 'Akká te geschieden in de Dag waarop de Messias verscheen. Ik vond, dat er niet alleen profetieën bestonden voor de berg Karmel, maar ook voor de vlakte van Saron, doorlopend tot het dal van 'Akká. In het boek Henoch wordt gezegd: "Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor ('Akká) maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd."1 Wanneer zou dit gebeuren? Het scheen duidelijk, dat dit in de Laatste Dagen zou zijn, wanneer Israël vergeven zou zijn zich bij de eerste komst van de Messias van Hem te hebben afgewend en ten tijde van Zijn tweede komst Zijn waarheid te hebben aangenomen. In die dag, zo zegt Hosea: "...zal ik... Mij ontfermen over hen die in ongenade waren, en zeggen tot hen die niet mijn volk waren: Gij zijt mijn volk. En het zal zeggen: Mijn God!"2 Hosea voorspelt, dat dit in de eindtijd zou gebeuren. Eerst zal het dal van Achor ('Akká) een plaats van hoop en toevlucht worden. Dan zal Israël zich afwenden van ongeloof en zijn Geliefde (David) uit de stam van Jesse (van het zaad van Abraham) zoeken. Hosea zegt: "Daarna zullen de Israëlieten terugkeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot den Here en tot zijn heil - in de laatste dagen."3 Ik wist al, dat 'de Laatste Dagen' en 'de Tijd van het Einde' hetzelfde betekenen. Ik wist ook, dat deze in het jaar 1844 was begonnen, het jaar van de geboorte van Bahá'u'lláh's Geloof en het jaar van het begin van de terugkeer van de Joden naar het Heilige Land.
Jesaja gaf een gelijkluidende profetie als Hosea, waarin hij zegt: "En ik zal uit Jakob nakomelingschap doen voortkomen en uit Juda een erfgenaam voor mijn bergen; mijn uitverkorenen zullen ze bezitten en mijn knechten zullen daar wonen. Saron zal tot een weide voor schapen worden en het dal Achor tot een ligplaats voor runderen, voor mijn volk, dat Mij zoekt."4 Vijf verzen verder zegt Jesaja ons, dat dit zal geschieden in de Dag dat God: "...zijn knechten met een anderen naam zal noemen..."5 Op een andere plaats zegt Jesaja: "...en men zal u noemen met een nieuwen naam, dien de mond des Heren zal bepalen;..." 6 En de stad van de Messias en de verlosten des Heren zullen genoemd worden: "...het Heilige Volk; ...een niet verlaten Stad."7 Ezechiël sprak over deze stad, de stad van de grote herder van 'één kudde' en van 'de kudde Gods'. Hij zei, dat de naam van deze stad het nieuwe Jeruzalem is: "...de Here is aldaar." 8 Tijdens mijn onderzoek bemerkte ik, dat niemand precies weet, waar het dal van Achor ligt. De historische atlas bij de Westminster Bijbel veronderstelt, dat het tussen Hyrcania en Gilgal in de wildernis van Juda, ten westen van de Dode Zee ligt. George Adam vermoedt in zijn 'Historical Atlas of the Holy Land' (Historische Atlas van het Heilige Land) voor de universiteit van Aberdeen, dat het in de buurt van de rivier, welke nu Wadi el Qelt heet, dichtbij Jericho en Gilgal ligt, waar deze in de Jordaan stroomt, boven de Dode Zee. Beide bronnen zetten echter vraagtekens bij de juiste plaats. Sedert de dag waarop Achab en zijn familie werd gestenigd en in het dal van Achor werd begraven, is het een verlaten en ongeliefde plaats geweest. Hun zonde van ongehoorzaamheid aan Gods Geboden had deze straf over hen gebracht. Omdat Achor 'kommer' betekent en het dal van Achor 'het dal van kommer', lijdt het nauwelijks twijfel, dat dit een tweede symbool ervoor is, dat het leed van de Joden en hun kommer beëindigd zullen zijn, wanneer zij zich in de 'Laatste Dagen' tot de Messias wenden. Een dergelijke dag werd door Jozua voor Achor voorspeld, toen hij zei: "Toen liet de Here zijn brandenden toorn varen." 9 In de 'Laatste Dagen' werd Bahá'u'lláh als gevangene en banneling naar de vesting 'Akká, de oude stad Accho, het vroegere Ptolemais, het Jeanne d'Arc van de kruisvaarders, gebracht. Het werd beschreven als een plaats met het 'meest afschuwelijke klimaat' en 'smerigste water'. Hier, in het vroegere Kanaän, onderging Bahá'u'lláh door toedoen van de turkse autoriteiten wrede opsluiting en vervolging. Ik las de woorden welke Bahá'u'lláh zelf over dit dal schreef: "Weet, dat bij Onze aankomst op deze Plek, Wij die wensten aan te duidden als de 'Grootste Gevangenis'. Ofschoon Wij vroeger in een ander land (Perzië) in ketenen en boeien waren gekluisterd, weigerden Wij dit niettemin met die naam te noemen. Zeg: Denk erover na, gij, die met begrip begiftigd zijt!"10 Bij een andere gelegenheid schreef Bahá'u'lláh over de gevangenis van 'Akká: "Niemand weet wat Ons is wedervaren dan God, de Almachtige, de Alwetende..."11 In dit dal van kommer (Achor) verklaarde Bahá'u'lláh in Zijn Geschriften, dat Zijn lijden nu het hoogtepunt had bereikt. Een bericht over de aankomst van Bahá'u'lláh in 'Akká en over Zijn latere bezoeken aan de berg Karmel, luidt: "Het is moeilijk te begrijpen hoe Bahá'u'lláh verplicht kon worden Perzië te verlaten en Zijn Tent op te slaan in dit Heilige Land, ware het niet vanwege de vervolging door Zijn vijanden, Zijn verbanning en ballingschap." 12
Bahá'u'lláh betrad voor het eerst in Haïfa de bodem van Israël en wel direkt onder de grot van Elia. Zijn volgelingen jubelden, toen zijn vernamen dat Bahá (Heerlijkheid) in het Heilige Land was aangekomen, want niemand wist, wat Zijn bestemming zou zijn toen Hij uit Turkije werd verbannen. Zijn verbanning had tenslotte een einde gevonden. De 'Heerlijkheid van God' was naar het land Israël gekomen. Zijn verbanning werd, zoals die van de Joden uit Egypte, met Zijn aankomst in het Heilige Land beëindigd. Er is een heel merkwaardige profetie welke door Samuël ben Juda Valerio wordt vermeld. Hij was een bijbelkommentator die een kommentaar op het Boek Daniël schreef dat in de tweede helft van de zestiende eeuw in Venetië werd gedrukt. Valerio had uitgerekend, dat de laatste verbanning (van de Joden) in het jaar 5628 van de joodse kalender beëindigd zou zijn, hetgeen overeenkomt met het jaar 1868 van de christelijke tijdrekening. Zeldzaam genoeg is 1868 precies het jaar waarop Bahá'u'lláh in Israël, het Heilige Land, aankwam. Zo betekent 1868 het einde van Zijn langdurige omzwervingen vanuit Perzië naar Israël. Hij was tenslotte in het 'nest van de profeten' aangekomen. Daarbij had Hij ook nog symbolisch de geestelijke verbanning van de kinderen Israëls tot een einde gebracht. Deze aankomst, zo wordt gezegd, was door David in zijn Psalmen voorspeld: "Heft, poorten, uw hoofden omhoog, en verheft ze, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga. Wie is Hij toch, de Koning der ere? De Here der Heerscharen, Hij is de Koning der ere."13 Bahá'u'lláh had de bodem betreden van het voormalige Galilea, dat eens was geheiligd door de voetstappen van Christus en de oude profeten. Hij kwam over de zee naar de Jordaan. Bij een andere gelegenheid had Jesaja zowel de eerste als de tweede komst van de Messias voorspeld, toen hij zei, dat de eeuwige Vader via de zee zou komen: "Doch er zal geen donkerheid wezen voor het land dat in benauwdheid was. Zoals Hij in het verleden smaad bracht over het land van Zebulon en over het land van Naftali, zo brengt Hij in de toekomst eer over den weg der zee, de overzijde van den Jordaan, de landstreek der heidenen (Galilea)."14 Dat Jesaja sprak over de tweede komst over de weg der zee en niet over de eerste in het land Zebulon en Naftali, waar Christus veel van Zijn dagen doorbracht, wordt duidelijk uit de profetieën, welke Jesaja enige verzen verder geeft: "Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op den troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in de eeuwigheid. De ijver van den Here der Heerscharen zal dit doen."15 Deze profetie zou volgens christelijke geleerden betrekking hebben op Christus, ofschoon zij openlijk toegaven, dat enkele gedeelten van de profetie niet vervuld waren en betrekking hadden op gebeurtenissen in de Eindtijd bij Zijn tweede komst. Enkele gedeelten schenen inderdaad op Christus betrekking te hebben, maar de meesten echter niet. Bijvoorbeeld: 1.
De heerschappij rustte niet op Zijn schouder. Christus zelf zei: "Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is." 16, "Mijn koninkrijk is niet van deze wereld."17
2.
De naam van Christus was niet 'Sterke God'.
Christus beschouwde Zichzelf als verschillend van God: "Waarom noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan God alleen."18 3.
Christus was niet 'de Eeuwige Vader'. Hij zei dikwijls, dat de Vader een ander was dan Hij. Ofschoon Christus zei, dat Hij en de Vader in Hun doel 'één' waren, zei Hij toch: "Wat Mijn Vader Mij gegeven heeft (de schapen), gaat alles te boven..."19, "...de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het den Vader zien doen; ..."20
4.
Christus maakte er geen aanspraak op 'de Vredevorst' te zijn, ofschoon men Hem wel zo genoemd heeft. Hijzelf zegt: "Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard." Hij zei ook: "meent gij, dat Ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen? Neen, zeg Ik u, veeleer verdeeldheid."22 5.
Christus verwachtte niet, dat Zijn heerschappij en de vrede zouden groeien na Zijn dood. Hij zei: "Want van nu aan zullen vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee en twee tegen drie."23
En juist in deze profetieën in het zojuist aangehaalde hoofdstuk spreekt Christus over de Laatste Dagen, wanneer Hij zou komen als een 'dief' in de nacht. Ik vernam het volgende: 1.
2. 3.
4.
5.
De heerschappij lag op de schouder van Bahá'u'lláh. Zijn Geschriften legden de oprichting vast van plaatselijke, nationale en internationale instellingen om Zijn Geloof zuiver te houden en de mensenrechten te beschermen. Zijn naam zou 'Raadsman' kunnen betekenen, want Zijn Wetten voeren het principe van 'beraadslagen' in voor deze bestuurlijke instellingen. Ik vond dat, zoals Christus 'de Zoon' werd genoemd, Bahá'u'lláh op dezelfde wijze 'de Vader' werd genoemd. Zijn boodschap was die van een Vader: Om de menselijke familie te verenigen en één wereldgemeenschap. Het doel van Zijn komst was om de natiën, rassen en religies te verenigen, zo verklaarde Bahá'u'lláh. Hij was de Vader van alle religies, rassen en volkeren, met een volkomen gelijkwaardigheid voor allen. Anders dan Christus was het de opgave van Bahá'u'lláh om vrede te brengen. Het was Zijn doel om wereldvrede te stichten. Hij was een 'Vredevorst', wat ik ook uit de woorden haalde die Hij in het Heilige Land tot prof. E.G. Browne sprak: "Een zachte, waardige stem verzocht mij plaats te nemen... Gij zijt hier gekomen om een gevangene en een banneling te zien... Wij wensen slechts het welzijn der wereld en het geluk der volkeren... Dat alle volkeren één worden in geloof en alle mensen als broeders... Toch zal dit eenmaal geschieden; dit vruchteloos strijden, deze vernietigende oorlogen zullen voorbijgaan en de 'Allergrootste Vrede' zal komen." "Dit zijn maar enkele van de vele woorden," zo schrijft prof. Browne, "die mij te binnen schieten. Laten zij die dit lezen goed bij zichzelf overwegen of deze stellingen dood en verbanning verdienen en of de wereld zal winnen of verliezen door de verspreiding ervan." 24 Er was inderdaad groei in het koninkrijk van Bahá'u'lláh. Sedert de dag van de geboorte ervan, meer dan honderd jaar geleden, heeft het zich verspreid naar alle delen van de wereld en groeit van jaar tot jaar. Deze verbazingwekkende voortgang is in deze tijd bijna geheel te danken aan de leiding van de achterkleinzoon van Bahá'u'lláh, Shoghi Effendi Rabbani, die zes en dertig jaar lang de Leider van het Bahá'í Geloof is geweest.25
Wees eerlijk! Zoudt u ook niet moeten zeggen, zoals ik op dat moment deed: "Wat een waarlijk opmerkelijke geschiedenis!" Mijn geestdrift als detective in de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' was groter dan ooit. Al deze dingen vonden plaats in Israël, het Heilige Land, het beloofde 'Dal van Achor'. Ze ontvouwen zich binnen het gezichtsveld van de 'Vlakte van Saron' aan de voet van de 'berg Karmel'. Bahá'u'lláh, zo vernam ik, schreef meer dan honderd boekdelen terwijl Hij vele brieven richtte aan de leiders van regeringen en godsdiensten. Luidde de belofte in de Psalmen niet: "Uit Sion, de volkomen schoonheid, verschijn God in lichtglans."26 Het administratieve wereldcentrum van het Bahá'í Geloof ligt op de helling van de berg Karmel in één van de mooiste streken van geheel Israël. Op deze wijze vervuld het nieuwe Sion de profetie van de Psalmen voor de Laatste Dagen: "Groot is de Here en hoog te loven in de stad van onzen God, zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid, een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het noorden, de stad van den groten Koning." 27 Ik besloot om meer over de berg Karmel en Haïfa, de stad van Bahá'u'lláh, en over 'Akká, de plaats van Zijn gevangenschap, te weten te komen.
10. Waar de armen de koningen van het paradijs zijn. Bijna onmiddellijk vond ik de volgende uitspraak over deze beroemde berg: "De Karmel is beroemd in de joodse geschiedenis en komt veelvuldig voor in de beeldspraak van de profetieën."1 Hij wordt vermeld in: Jozua, I Koningen, II Koningen, Hooglied, Jesaja, Jeremia, Amos, Micha, Nahum, en anderen. Ik ontdekte ook het volgende: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
De berg Karmel is beroemd als de plaats waar Elia Israël ertoe bracht hun trouw te bekennen aan YHWH (= Jahweh, = God), en waar hij de Baälpriesters afmaakte. 2 Het gebeurde op de berg Karmel, dat Elia de zoon van de shunnammietische weduwe opnieuw tot leven wekte. 3 De joodse encyclopedie zegt: "Logischerwijze moeten wij aannemen dat de berg Karmel van oudsher als een heilige plaats werd beschouwd."4 Vóór de invoering van de Baälcultus bestond er op de berg Karmel een altaar ter ere van Jahweh (God).5 Elia trok vanuit Jericho naar de berg Karmel en maakte deze tot zijn woonplaats.6 Pythagoras voelde zich door haar heilige reputatie aangetrokken tot de berg Karmel.7 Volgens de romeinse geschiedschrijver Tacitus begaf keizer Vespasianus zich naar de berg Karmel om het orakel Gods te raadplegen, waarvan men aannam dat dit zich op de helling van de berg bevond.8 Elia koos de berg Karmel als verzamelplaats voor het volk.9 Bij een conflict over de ware God viel er vuur uit de hemel op de berg Karmel en 'bewees, dat de God van Israël de ware God was'.10 Nog steeds is de grot van Elia op de helling van de berg Karmel te zien. Het is de grot van de profeet Elia die in de Laatste Dagen als voorloper en heraut van de verwachte Messias zou verschijnen.
Er is nog een andere interessante profetie over de berg Karmel en de Eindtijd. Ik vond haar in het Boek Elia, één van de apocalyptische boeken van de Joden, in de Midrasch.11 In zijn boek 'Messianic Speculation in Israël' geeft A.H. Silver kommentaar op dit Boek Elia en zegt: "Nadat de engel Michaël aan Elia de hemelstreken had getoond, onthulde hij hem op de berg Karmel de Eindtijd."12 De volgende beloften werden ook voor de berg Karmel gegeven: 1. 2. 3.
De Messias zou halverwege de berg Karmel wonen. De Messias zou vanaf de Karmel Zijn kudde met de staf van Zijn leer weiden. De Messias, de Heerlijkheid des Heren, zou door de Karmel gezien worden.
Naast de vele profetieën over de berg Karmel en de stad 'Akká, welke al eerder vermeld werden, vond ik nog enkele zeer interessante optekeningen in andere Geschriften. Ik ontdekte, dat de stad 'Akká (Accho, Acre, St. Jeanne d'Acre, Ptolemais) zeer geprezen werd als een plaats van hoop en belofte. Bijvoorbeeld, de arabische Profeet Mohammed, verwees dikwijls naar 'Akká en noemde het: 1. 2.
"een stad..., waaraan God Zijn speciale genade heeft betoond."13 "aan de zeekust... welker blankheid God behaagt." 14 In de profetieën van de Islam staat over 'Akká geschreven:
1. 2. 3. 4.
"Gezegend de mens die 'Akká heeft bezocht, en gezegend hij die de bezoeker van 'Akká heeft bezocht."15 "Hij, die daarin de oproep tot gebed laat horen: zijn stem zal tot het Paradijs opstijgen."16 "De armen van 'Akká zijn de koningen en vorsten van het Paradijs."17 "Eén maand in 'Akká is beter dan duizend jaar elders."18
En tenslotte één van de meest merkwaardige van alle profetieën, wanneer men de geschiedenis van de marteldood van de Báb en van de verbanning van Bahá'u'lláh naar de gevangenisstad 'Akká volgt. In de heilige Geschriften van het geboorteland van Bahá'u'lláh staat geschreven: "Allen (de metgezellen van de Qa'im) zullen worden vermoord, op Eén na die de vlakte van 'Akká, de feestzaal van God, zal bereiken."19 Prof. E.G. Browne van de Cambrigde Universiteit bezocht Bahá'u'lláh in 1890 in de vlakte van 'Akká. Hij schreef over zijn belevenissen in dat dal: "...hier bracht ik vijf gedenkwaardige dagen door, waarin ik mij verheugde in de onvergelijkelijke en onverhoopte gelegenheid om te gaan met hen die de ware bronnen van de machtige en wonderbaarlijke geest zijn, welke met onzichtbare, maar steeds groeiende kracht aan de verandering en de verheffing werkt van een volk dat zich in een schijndoodslaap bevindt. Het was werkelijk een vreemde, opwindende ervaring, maar een ervaring waarvan ik niet anders dan slechts een zwakke indruk kan weergeven... De geest die de volgelingen van Bahá'u'lláh doordringt is zodanig, dat hij niet nalaat de sterke indruk te maken op allen die onder de invloed ervan komen... het kan niet genegeerd of opzijgezet worden. Zij die dit niet gezien hebben mogen hieraan twijfelen als zij dat willen; maar zou deze geest zich eenmaal openbaren aan hun, dan zullen zij een ontroering ondergaan die zij waarschijnlijk nooit zullen vergeten."20 Prof. Browne verteld dat - toen hij tegenover Bahá'u'lláh stond - hem een gevoel van bewondering en heilige schroom overkwam. Hij voegt eraan toe: "De aanblik van Hem naar wie ik keek, kan ik nooit vergeten, ofschoon ik het niet kan weergeven. Deze doordringende ogen schenen diep in mij hart te kijken. Macht en autoriteit straalden uit dat hoge voorhoofd... Ik hoefde niet te vragen, in wiens aanwezigheid ik mij bevond, toen ik mij boog voor Hem die het Voorwerp van toewijding en liefde is waar koningen Hem om benijden en keizers vergeefs naar verlangen!" 21
Het herenhuis waar prof. Browne Bahá'u'lláh bezocht, stond in steigers toen Bahá'u'lláh nog een gevangene in 'Akká was. Net zoals Jezus deemoedig op een ezel door het land Israël was getrokken, zo reed ook Bahá'u'lláh. Op een dag, terwijl zij langs het herenhuis reden dat door een welgestelde Moslim, Udí Khammár, werd gebouwd, zei Bahá'u'lláh met een tinteling in Zijn ogen tegen Zijn zoon 'Abdu'l-Bahá: "Ik vraag mij af voor wie dat huis gebouwd wordt". Nauwelijks was het huis klaar of er brak een cholera-epidemie uit. Het herenhuis werd verlaten en 'Abdu'l-Bahá kon het voor een gering bedrag huren. Toen Bahá'u'lláh uit de gevangenis werd vrijgelaten betrok Hij dit huis. Boven de trap die naar de kamers leidde, welke Bahá'u'lláh zou bewonen, had 'Udí Khammár, een ingeving volgend, de volgende woorden in steen laten beitelen. Het staat er nog steeds: "Begroeting en vrede ruste op dit Huis! Zijn schoonheid zal door de eeuwen heen toenemen. Binnen zijn muren zullen wonderbaarlijke en bijzondere dingen plaatsvinden; dingen waarvan de beschrijving alle pennen der aarde te boven gaat." In deze buitenplaats woonde Bahá'u'lláh op de laatste jaren van Zijn aardse leven. Binnen deze muren overleed Hij op 29 mei 1892. Tegenwoordig reizen bedevaartsgangers uit alle delen van de wereld naar deze heilige plek. Daar, in het dal van 'Akká, niet ver van de heilige 'Karmel', ging de gehele profetie van het drie en vijftigste hoofdstuk van Jesaja in vervulling. Jesaja had voorspeld: 1.
"Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte..."22
Bahá'u'lláh werd door Zijn eigen landgenoten verstoten en verbannen. Zijn leven was vervuld door smart en leed. 2.
"...ja, als iemand, voor wien men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht."23
Keizer Franz Joseph ging dicht aan de gevangenis, waar Bahá'u'lláh was gevangen, voorbij. Louis Napoleon wierp de brief die Bahá'u'lláh hem gezonden had weg en zei: "Als deze man van God is, dan ben ik twee goden!" De volkeren der aarde hebben hun voetstappen gevolgd. 3.
"Nochthans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; ..."24
Ik las de volgende woorden van Bahá'u'lláh over Zijn vervolging en gevangenschap: "Ofschoon vermoeidheid Mij uitputte en honger Mij kwelde en de naakte rots Mijn legerstede was en Mijn gezelschap de dieren des velds, zal Ik Mij niet beklagen, maar het geduldig dragen... en zal onder alle omstandigheden God dankzeggen... Wij bidden, dat Hij door Zijn goedheid - Hij zij geprezen - door deze gevangenschap de nekken der mensen moge bevrijden van ketenen en boeien..."25 4.
De profetie van Jesaja vervolgt: "Maar om onze overtredingen werd hij gewond, om onze ongerechtigheden gekneusd; de straf die ons den vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden."26
Tweemaal werden stenen naar Bahá'u'lláh geworden, éénmaal werd Hij gegeseld, driemaal vergiftigd, en door zware ketenen van vijftig kilo welke door Zijn vlees sneden en op de gewrichten van Zijn schouders drukten, verwond. Bijna een halve eeuw leefde Hij als een gevangene en banneling.
5.
"Hij is uit gevangenschap en gericht weggenomen..." 27
Bahá'u'lláh werd vanuit de kerker in Teheran, het 'zwarte gat' genaamd, naar de rechtzaal gebracht om terecht te staan. Ieder moment verwachtte men Zijn dood, maar Hij werd eerst naar Irak en tenslotte naar Israël verbannen. Een andere keer, in de gevangenisstad 'Akká, "...omsingelde de goeverneur aan het hoofd van zijn troepen met getrokken zwaard Zijn huis. Men kon van alle kanten het geschreeuw en getier van de mensen horen. De gehele bevolking en ook de militaire autoriteiten waren in een staat van grote opwinding. Bahá'u'lláh werd zonder enig voorbehoud naar het regeringsgebouw ontboden, ondervraagd, de eerste nacht met één van Zijn zoons in een kamer van de Khán-i-Shávirdí in verzekerde bewaring gesteld, de volgende twee nachten naar een beter onderkomen in de buurt overgebracht... Spoedig daarna zond de goeverneur Hem bericht dat Hij vrij was naar Zijn huis terug te keren, met zijn verontschuldiging over wat zich had voorgedaan." 28 6.
"En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij den rijk was hij in zijn dood..."29
Bahá'u'lláh werd begraven in de nabijheid van de buitenplaats Bahjí, die behoorde aan een welgestelde Moslim. Hij was omringd door vijanden, leden van Zijn eigen familie die na Zijn dood Zijn vertrouwen misbruikten en in huizen woonden die aan Zijn begraafplaats grensden. 7.
"... zal hij zijn zaad zien..." 30
Bahá'u'lláh zag inderdaad Zijn 'zaad'. Hij stelde een speciaal dokument op, het Boek van het Verbond, waarin Hij Zijn oudste zoon na Zijn verscheiden tot het Middelpunt van Zijn Geloof benoemde. Zelfs deze gebeurtenis werd in de profetieën van de Psalmen voorspelt: "Ja, Ik zal hem tot een eerstgeborene stellen, tot den hoogste van de koningen der aarde. Voor altoos zal Ik jegens hem mijn goedertierenheid bewaren en mij verbond zal voor hem vast blijven;"31 Deze 'eerstgeborene' van Bahá'u'lláh werd 'Abdu'l-Bahá genoemd, dat 'dienaar van Bahá' (u'lláh) betekent. Bahá'u'lláh benoemde hem in Zijn Testament tot Zijn Opvolger. Hij noemde hem 'Abdu'l-Bahá, het Middelpunt van Zijn Verbond. Prof. E.G. Browne zei over 'Abdu'l-Bahá: "Zelden heb ik iemand gezien wiens verschijning een diepere indruk op mij maakte. Volgens mij had er nauwelijks iemand gevonden kunnen worden die welsprekender was in zijn gesprekken, meer gevat in zijn bewijsvoering, en overtuigender was in zijn voorbeelden, en die bovendien een grondigere kennis bezat van de heilige Geschriften van de Joden, de Christenen en de Moslims... Deze eigenschappen verenigen zich bovendien met een houding die gelijktijdig majusteus en vriendelijk was, zodat ik mij niet meer verwonderde over de invloed en hoogachting welke hij zelfs buiten de kring van de volgelingen van zijn vader genoot. De grootheid van deze mens en zijn macht konden door niemand die hem ontmoet had in twijfel worden getrokken." 32 De bekende bijbelonderzoeker van de Oxford Universiteit, de geestelijke dr. T.K. Cheyne, arrangeerde een bijeenkomst voor 'Abdu'l-Bahá. Dr. Cheyne nodigde persoonlijk het publiek uit door een advertentie in de Oxford Courant. In het voorwoord van zijn boek 'The Reconciliation of Races and Religions' vermeldt Cheyne het feit dat de hongaarse geleerde Vambéry in Bahá'u'lláh geloofde. Over zijn eigen geloof zegt Cheyne: "Eigenlijk zou ik mijn aanhankelijkheid aan de Bahá'í-Leider in meer gloedvolle bewoordingen moeten uitdrukken." Hij is ook dezelfde christelijke geestelijke en bijbelgeleerde die schreef: "Wanneer er in de huidige
tijd enig Profeet is geweest dan moeten wij naar Bahá'u'lláh gaan. Karakter is de uiteindelijke rechter. Bahá'u'lláh was een mens van de hoogste rang - die van Profeet."33 8.
Jesaja profeteerde vervolgens: "... zal hij... een lang leven hebben..."34
Bahá'u'lláh's leven was inderdaad een lang leven. Hij werd in 1817 geboren en overleed in 1892 in het heilige Land. In de laatste jaren van Zijn leven werd Bahá'u'lláh uit Zijn gevangenis bevrijd. Hij verliet de gevangenisstad 'Akká en liep over de helling van de berg Karmel. Zijn volgelingen kwamen van ver om bij Hem te zijn en Hem met hun liefde te omringen. Zo vervulden zij de woorden van het gebed van David die deze in een grot uitsprak: "Voer mij uit uw kerker, opdat ik uw naam love; de rechtvaardigen zullen mij omringen, wanneer gij mij weldoet."35 Deze gebeurtenissen in het dal van 'Akká met zijn versterkte gevangenis waren in het boek Prediker voorspeld (Prediker 4:14): "Want de eerste komt uit de gevangenis om koning te worden, hoewel hij onder het koningschap van den ander als een arme geboren was." Bahá'u'lláh, zo stelde ik vast, had geschreven: "Alles, wat in de Boeken werd verkondigd, is geopenbaard en verklaard." Hij verkondigde dat de Aloude Schoonheid 'regeert op de troon van David' en de 'Grootste Wet is gekomen'. 36 Naast mijn aantekeningen van de profetieën over de 'Vlakte van Saron, het Dal van Achor' en de heilige berg 'Karmel', welke de Messias zou moeten vervullen, schreef ik: VERVULD!
11. De bloeiende woestijn. Ik moest nog een ander bewijs onderzoeken. Er was geprofeteerd, dat de 'woestijn zou bloeien als een roos', wanneer de Messias zou komen. Jesaja had duidelijk voorspeld: "De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis (eng. vert: Roos);"1 In het volgende vers van deze profetie zegt Jesaja, dat wanneer dit geschiedt, de Karmel en Saron de 'Heerlijkheid des Heren' zullen zien. De Karmel en Saron hebben de komst van Bahá'u'lláh, de Heerlijkheid des Heren, gezien; maar, had de woestijn gebloeid als een roos? Mijn onderzoek wees uit, dat de volgelingen van Bahá'u'lláh van verre kwamen, zelfs vanuit Zijn geboorteland, toen Hij zich nog in de gevangenis bevond. Zij wisten, dat Bahá'u'lláh van kinderen, groene velden, bomen en bloemen hield. Het viel hen zwaar, dat Hij tijdens de negen jaar die Hij in de gevangenis doorbracht, omgeven was door zandvlakten en de stinkende atmosfeer van die 'smerige stad'. Bahá'u'lláh's volgelingen brachten bloemen en planten mee uit Perzië en Zijn zoon, 'Abdu'l-Bahá, legde dicht in de buurt een prachtige tuin aan. Een ooggetuige in die dagen schreef: "Deze wonderbaarlijke pelgrims! Zoals wij deze lange en moeizame tocht te voet maakten en daarbij talloze gevaren, kwaadwillende vijanden en slecht weer trotseerden en ondanks alles, als een grote schat, allerlei planten voor de tuin van hun aangebedene meedroegen. Dikwijls werd het weinige water, dat deze pelgrims zo dringend voor zichzelf nodig hadden, aan deze planten gegeven."2 Ik bezocht persoonlijk de tuin op het eiland Na'mayn buiten de stad 'Akká. Het land is droog en dorst naar water; toch groeit in het midden van deze woestenij een prachtige tuin. Laurence Oliphant schrijft hierover in zijn boek over Israël. Hij zegt: "Dit groene eiland, ongeveer 200 meter lang en met 100 meter breed,
is verdeeld in bloembedden en met sierstukken en vruchtbomen beplant. Wanneer men dit onverwacht tegenkomt lijkt het wel een beeld uit een sprookje."3 Op een andere plaats zegt Oliphant over deze tuin: "De rivier is omzoomd door treurwilgen en het stukje land met zijn rijkdom aan water en dichte schaduw en met een door jasmijn en sinaasappelgeuren bezwangerde lucht levert het beeld op van een oase in de zomerhitte. Deze aanblik en die stilte nodigen een ieder uit zich te ontspannen; de geest rust er uit door het geluid van het murmelende water, door de geuren van welriekende planten, door de schittering tussen de schaduw van het loof en de prachtige kleuren van de bloemen..." 4 Van die zanderige vlakte van 'Akká ging ik naar de rotsachtige helling van de berg Karmel. Daar, langs die heilige berg, waren lieflijke tuinen met paden van schoonheid, feitelijk uit de rotsen gehouwen. Zelfs op mijn vlucht van Rome naar het Heilige Land werd ik op de schoonheid van deze plek opmerkzaam gemaakt. De 'Britisch European Airways' had mij een brochure gegeven. Op de buitenkant stond een afbeelding van de ingang van de Bahá'í tuinen op de berg Karmel. De brochure noemde het: "De mooiste plek in het Nabije Oosten". Tussen de twee grote Bahá'í tuinen die tot halverwege de hoogte van de berg Karmel reiken, bevindt zich een brede weg. Door de poorten, welke van deze weg uit in de tuinen voeren, stromen pelgrims en bezoekers uit alle delen van de wereld. Zij komen met vreugde en blijdschap in hun hart, en de klanken van hun gezang kan men aan deze zijde van de berg horen. Ook dit was door Jesaja voorspeld: "Daar zal een gebaande weg zijn, die de heilige weg genaamd wordt; ... Maar de verlosten wandelen daarop; ... ... de vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden."5 Rondom deze mooie Graftomben en tuinen staan sinaasappel-, citroen- en granaatappelbomen. Prachtige bonte paden, bestrooid met rode en witte kiezelsteentjes, voeren ons door veelkleurige bloemenperken, gracieuse gazons en groene heggen. Men kan in deze lieflijke tuinen ook plaatsen vinden waar Bahá'u'lláh heeft gewandeld. De Graftombe van Bahá'u'lláh, het heiligdom, waar Hij rust, is een plaats van grote schoonheid en diepe vrede. Het staat in het midden van een grote cirkel, waarheen vele paden voeren. Dit stuk land was eens een onvruchtbare woestenij, maar nu bloeit het in volle pracht. Het ruikt er naar rozen, hyacinthen, jasmijn en geraniums. Gladde witte stenen uit het Meer van Galilea begeleiden het pad naar de deur van de Graftombe. Drie daar opgeworpen aarden wallen, bedekt met een karmijnrood bloemtapijt, beschutten Zijn heiligdom tegen wind en zandstormen. De heilige Graftomben zijn omringd door ceders van de Libanon, dennen, grenen, cypressen en olijfbomen. Jesaja had voorspeld: "...en zijn rustplaats zal heerlijk zijn."6 In een ander hoofdstuk profeteert Jesaja: "...en de heerlijkheid des Heren gaat over u op."7 En enige verzen verder voorspelt hij het volgende: "De heerlijkheid van den Libanon zal tot u komen, cypres, plataan en dennenboom tesamen, om de plaats van mijn heiligdom op te luisteren; en de plaats mijner voeten zal Ik heerlijk maken,"7 De naam Bahá'u'lláh betekent 'de Heerlijkheid des Heren'. Zijn rustplaats is heerlijk gemaakt evenals de plaats waar Zijn voetstappen staan. Jesaja profeteert verder: "... Ik zal de woestijn tot een waterplas maken en het dorre land tot waterbronnen. Ik zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten; Ik zal in de wildernis cypres naast plataan en denneboom planten, opdat men zie en tevens erkenne, bedenke en tevens begrijpe, dat de hand des Heren dit gedaan en de Heilige Israëls dit geschapen heeft."8 Ik ontdekte ook profetieën, die voorspelden dat, wanneer de 'Heerlijkheid Gods', deze 'Heilige' van Israël, naar Sion zou terugkeren, het klimaat zou veranderen en de woestijn groen zou worden. In de dag dat
Zijn 'rustplaats' en Zijn 'heiligdom' verfraaid zouden zijn, zou er water vloeien waar eens de woestijn had geheerst. Een overzicht van de vroege ontwikkeling van de moderne staat Israël vermeldde het volgende bericht: "Zelfs de klimatologische omstandigheden van Palestina (Israël) toont nu een duidelijke verbetering. In 1927 begonnen de bronnen van Salomo, die eeuwen lang opgedroogd waren, opnieuw overvloedig water te geven. In die tijd verzocht men de hoge commissaris van Palestina een vaste dag voor algemene dankzegging aan God voor dit schijnbare wonder te bepalen. De inhoud van de bronnen werd vastgesteld en er bleek dat ze ongeveer zestig miljoen gallon water bevatten (1 gallon in ongeveer 3,8 liter = ongeveer 230 miljoen liter). In bijbelse tijden kwamen er twee overvloedige regentijden per jaar voor, de vroege en de late regen. Maar sinds eeuwen kwam de vroege regen zeer spaarzaam terwijl de late regen, en ook de dauw, geheel waren verdwenen. Nu zijn deze er weer en verblijden het land ermee zodat in sommige delen van Palestina jaarlijks twee of zelfs drie oogsten gehaald kunnen worden."9 Daarmee werd de profetie van joël vervuld: "En gij, kinderen van Sion, juicht en verheugt u in den Here, uw God, want Hij geeft u den leraar ten gerechtigheid; ja, regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroegen regen en laten regen, zoals voorheen."10 Ook de profetie van Zacharias: "Zo zegt de Here: Ik keer weder tot Sion... Maar nu ben Ik voor het overblijfsel van dit volk niet meer zoals in de vorige dagen, ... en de hemel geeft zijn dauw; en Ik doe het overblijfsel van dit volk dit alles beërven."11 Daar, in de zandwoestijn van de vlakte van 'Akká, klatert en murmelt sinds 1878 een bron temidden van de tuin van Bahá'u'lláh. Vers water vloeit rijkelijk over het vroeger zo dorre land, dat nu zowel in 'Akká als aan de helling van de berg Karmel bij Haïfa prachtige groene gazons, bomen en bloemen voedt, precies zoals Jesaja had voorspeld: "...want in de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppe, en het gloeiende zand zal tot een plas worden en het dorstige land tot waterbronnen." 12 In hetzelfde hoofdstuk voorspelt Jesaja nog eens, dat deze wonderen zich in Israël zullen voltrekken, wanneer Karmel en Saron de 'Heerlijkheid des Heren' zullen aanschouwen. Bijna twintig jaar voor de eeuwwisseling schreef een christelijk reiziger over het water in de tuin van Bahá'u'lláh, middenin de dorre wildernis, als volgt: "In het midden is een sproeiende fontein, van waaruit het water naar alle delen van de tuin wordt geleid. De bloembedden zijn door stenen omzoomd en lager geplaatst dan de bevloeiïngskanalen. In een marmeren bedding vloeit kletterend het water naar beneden in een priëel van geluk, waar twee hoge statige moerbeibomen een dichte schaduw werpen op een terras, waar aan één kant banken staan over de gehele lengte. Dit wordt omgeven door een ballustrade die boven het water uitsteekt dat hier in de bedding, vijf meter breed en een meter diep, voorbijkabbelt en waarin grote vissen zwemmen of naar de oever komen om zich te laten voederen."13 Bahá'u'lláh had iedere voorwaarde voor dit bijzondere bewijs vervuld. Sinds de dag van Zijn aankomst in Israël had dit land toegenomen in schoonheid. De plaatsen waar Hij woonde en wandelde waren veranderd in tuinen van een prachtige lieflijkheid. De woestijn had inderdaad 'als een roos gebloeid'. Met mijn eigen ogen zag ik een groot stuk land dat eens bestond uit louter naakte rotsen. Nu bloeien er verscheidene soorten rozen die de lucht bezwangeren met een heerlijke geur. Het bewijs: Ten tijde van de Messias zal de woestijn bloeien als een roos. Ik schreef hierbij: VERVULD!
12. Vuur aan de hemel! Ik moest nog een laatste punt bewijzen. Christus had zelf voorzegd, dat de Messias, de Geest van Waarheid, bij Zijn komst Zijn (Christus') naam zou verheerlijken.
Had Bahá'u'lláh dit gedaan? Om tot dit laatste punt te komen had ik twee belangrijke bewijzen achter de hand gehouden. 1. 2.
"Hij zal de boeken openen." "Hij zal de onrechtvaardige koningen van hun tronen stoten."
De vervulling van beide bewijzen werd een dermate opzienbarende en dramatische geschiedenis, dat ik niet alleen in staat was hierbij, vervuld, te noteren, maar dat ik mij bovendien verplicht voelde over beide een apart boek te schrijven, zodat u ook, mijn lezer(es), dezelfde vreugde moge beleven die ik bij de uitwerking ervan ondervond. Het eerste van deze boeken noemde ik 'The Wine of Astonishment' 1. Aan de avond van de bekendmaking van Zijn Zending schreef Bahá'u'lláh het Boek van Zekerheid. Dit Boek schenkt, zoals Hij zegt, de mensheid de 'Uitgelezen Verzegelde Wijn' waarvan het zegel van 'muskus' is, en het verbrak de 'zegels' van het 'Boek' waarnaar door Daniël wordt verwezen en legde de betekenis bloot van de 'woorden' die bedoeld waren 'verborgen' te blijven 'tot den eindtijd'. 2 Bahá'u'lláh schreef meer dan honderd boekdelen. Dit 'Boek van Zekerheid' werd binnen een tijdsbestek van twee dagen en twee nachten geschreven. Het bevat een ononderbroken stroom woorden welke wel 'een aanzwellende stortvloed' worden genoemd. Een geschiedschrijver die in de tijd van Bahá'u'lláh in Bagdad woonde, betuigde dat de woorden, die 'in één dag en één nacht van Zijn lippen stroomden', een dik boek zouden kunnen vullen. En verder: "Wat deze verzen betreft die Hij dikteerde of zelf opschreef, was het aantal ervan net zo opmerkelijk als de rijkdom aan materiaal dat ze bevatten, of de verscheidenheid van onderwerpen die ze behandelen."3 Ik vond het volgende ooggetuigeverslag van een zakenman uit Shiráz in Perzië die zowel de Báb als Bahá'u'lláh kende. Hij zei: "Ik getuig, dat de verzen die door Bahá'u'lláh zijn geopenbaard, het gemak waarmee zij uit Zijn Pen vloeiden, hun helderheid, diepte en lieflijkheid, ver uitstaken boven welke ikzelf uit de Pen van de Báb heb zien vloeien, toen ik bij Hem was. Als Bahá'u'lláh geen andere aanspraak maakte op verhevenheid, zou dit in de ogen van de wereld en de volkeren voldoende moeten zijn: dat Hij verzen schreef zoals nu uit Zijn Pen vloeiden."4 In Zijn Geschriften onthult Bahá'u'lláh de waarheid en de 'verborgen' betekenis van al die onderwerpen die lange tijd onrust en verwarring onder de mensen brachten, zoals: De Dag des Oordeels Wederopstanding De Doop Het Heilig Avondmaal De Drieëenheid Reïncarnatie De Schepping van de wereld Bewijzen voor het bestaan van God Het leven na de dood De onsterfelijkheid van de ziel Het verhaal van Adam en Eva
De Stad Gods Goed en Kwaad De Zoon van God De Vader Hemel en Hel De sterren vallen van de hemel De verduistering van de zon en maan De Dag van God Het Zegel der Profeten De Wederkomst
Deze en nog vele andere onderwerpen werden in hun ware betekenis door Bahá'u'lláh geopenbaard, levendig en begrijpelijk, in overeenstemming met wetenschap en de rede, waarbij de horizon van de mensheid werd verruimd. Deze zijn stuk voor stuk omstandig behandeld in het boek 'The Wine of Astonishment'. Henoch beloofde, terwijl hij naar de Messias van de Eindtijd verwijst: "Dit is de zoon des mensen,... die alles wat verborgen is, zal onthullen." 5
Het tweede boek heb ik 'Fire in the Sky' genoemd. Het bevat het verhaal van de brieven aan de koningen en wereldheersers welke door Bahá'u'lláh werden gezonden en waarin Hij zich als volgt tot hen richtte: "O Koningen der aarde! Wij zien u ieder jaar uw uitgaven vermeerderen en de lasten hiervan afwentelen op de schouders van uw onderdanen. Dit, waarlijk, is geheel en in hoge mate onrechtvaardig... Leg uw volk geen overmatige lasten op. Beroof hen niet om voor uzelf paleizen te bouwen; neen, kies voor hen veel meer als gij voor uzelf zou kiezen... Uw volk is uw rijkdom. Waak ervoor, dat uw heerschappij de geboden Gods geen geweld aandoet en uw beschermelingen niet uitlevert aan roofzuchtigen. Door hen heerst gij, door hun middelen bestaat gij, met hun hulp zegeviert gij. Echter, hoe verachtelijk ziet gij op hen neer! Vreemd, heel vreemd!"6 Op een andere plaats schrijft Bahá'u'lláh aan de koningen en heersers: "O koningen der aarde! ... Legt uw geschillen bij en vermindert uw bewapening, zodat de last van uw uitgaven lichter en uw gemoed en hart rustiger zullen worden. Geneest de tweedracht welke u scheidt, ... en weest symbolen van gerechtigheid onder de mensen."7 En weer: "wanneer gij niet de hand van de onderdrukker een halt toe roept, wanneer gij verzuimt de rechten van de onderdrukten veilig te stellen, met welk recht roemt gij u dan onder de mensen?"8 Bahá'u'lláh berichtte aan de heersers van de wereld, met wiens autoriteit Hij sprak, met te zeggen: "Ik ben Degene, Wien de tong van Jesaja heeft verheerlijkt, met Wiens naam zowel de Torah (van Mozes) als het Evangelie (van Christus) was getooid..."9 Bahá'u'lláh richtte brieven aan: Keizer Franz Josef van Oostenrijk Napoleon III van Frankrijk Keizer Wilhelm I van Duitsland Tsaar Alexander Nokolajewitsj II van Rusland Sultan 'Abdu'l-Aziz van Turkije Násiri'd-Dín Sjah van Perzië Koningin Victoria van Engeland De presidenten en leiders van de republieken van het westen (Amerika) De religieuze leiders van de Christenen, Joden, Islamieten en Zoroastriërs De volgelingen van Christus, Mozes en Mohammed De volkeren der aarde Napoleon III wierp de brief van Bahá'u'lláh verachtelijk weg en zei: "Wanneer deze man van God is, dan ben ik twee goden!" Korte tijd later verloor Napoleon zijn macht, zoals door Bahá'u'lláh was voorzegd en zijn dagen eindigden in verbanning na een vernederende gevangenschap.
Slechts één van deze heersers antwoordde, zij het dan in onbeduidende bewoordingen. Het was koningin Victoria van Groot-Brittannië. Deze dynastie is de enige van al deze eens machtige koninkrijken die heden nog bestaat. Bahá'u'lláh voorzegde, dat koningin Victoria een langdurig en succesvol bewind zou voeren, ofschoon haar gezondheid toentertijd zwak was en zij vanwege haar duitse gemaal niet erg geliefd was. Veel belangrijker is dat een andere koningin, een kleindochter van koningin Victoria, een volgelinge van Bahá'u'lláh werd. In de 'Toronto Daily Star' van 4 mei 1926 worden de volgende woorden van koningin Marie van Roemenië over Bahá'u'lláh en Zijn Geloof geciteerd: "Hij (Bahá'u'lláh's Geloof) is de vernieuwde boodschap van Christus. Iedereen moet een beter mens worden wanneer hij dit Boek gelezen heeft..., ik beveel het u allen aan." De volgende woorden werden in het 'Philadelphia Evening Bulletin' van 27 september 1926 geciteerd: "Degenen die hun Bijbel met een open oog gelezen hebben, zullen op bijna iedere bladzijde een onthulling vinden." In een particuliere brief schreef zij ook: "Deze Boeken (de Geschriften van het Geloof van Bahá'u'lláh) hebben mij boven alle verwachtingen gesterkt... De Bahá'í leer brengt vrede en begrip."10 Bahá'u'lláh verklaarde, dat Hij zag hoe de onrechtvaardige heersers door 'vernederingen' zullen worden achterhaald, wanneer ze de rechten en het welzijn van de armen en de minsten onder hun onderdanen veronachtzamen. Zij zullen, zo zegt Hij, tot een 'waarschuwend voorbeeld' voor de wereld worden. Drie werden er vermoord, twee gingen in ballingschap, en allen werden, op één uitzondering na, van hun troon gestoten! Al deze gebeurtenissen, zo vernam ik, waren voorspeld voor de Dag van de wederkomst van de Messias en vormden een deel van de door profetie-onderzoekers verwachte bewijzen voor het Duizendjarige Rijk. Zo stond in de Schrift over de Messias vermeld: 1. 2. 3.
Psalmen: Job: Jesaja:
"... die de toorn der vorsten verslaat, die den koningen der aarde geducht is."11 "...machtigen verbrijzelt hij, zonder hen te tellen..." 12 "De Here heeft den stok der goddelozen verbroken, den scepter der heersers..." 13
"En te dien dage zal het geschieden, dat de Here bezoeking zal brengen over het heir der hoogte in den hoge en over de koningen der aarde op den aardbodem."14 Daniël zegt in hetzelfde hoofdstuk, waarin hij over de Eindtijd spreekt: "...en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon;..."15 En verder: "Terwijl ik bleef toekijken werden tronen neergeworpen, en de Oude der Dagen zette zich neder (op zijn troon); ..."16 Ik vond in de Heilige Schrift meer dan twintig speciale profetieën welke betrekking hadden op de vak van aardse koningen in de dag, dat de Messias kwam. Henoch verwijst naar diezelfde 'Mensenzoon' in de Laatste Dagen, van wie Daniël spreekt: "Dit is de Zoon des mensen, welke gij gezien hebt, die de tanden der zondaren breekt, en hij zal de koningen van de troon en hun koninkrijken afzetten..." 17 Henoch vertelde ons zelfs uit welk deel van de wereld deze 'Mensenzoon' in de Laatste Dagen zal komen: "...En in die dagen zullen de engelen zich verzamelen en hun hoofden naar het Oosten wenden, naar de volkeren van Parsen en Meden (tegenwoordige Perzië), om de koningen te tergen, en een geest van onrust kwam over hen en verjoeg hen van hun tronen." 18 Het welzijn en het geluk van de onderdrukten en veronachtzaamden, de gewone man, was een geliefkoosd onderwerp van Bahá'u'lláh. Hij koesterde een grote liefde voor hen die honger leden en vervolging ondergingen. Hij waarschuwde de heersers der aarde:
"Weet, dat de armen het pand van God zijn in uw midden. Hoedt u, dat gij Zijn pand niet verraadt, dat gij hen niet onrechtvaardig behandelt en dat gij niet de weg der verraders bewandelt."19 Bahá'u'lláh's eigen woorden bezegelden de storm van tegenspoed, die sinds 1844 de aarde teisterde, heersende vorsten onttroonde, dynastieën vernietigde en eeuwenoude koninkrijken ontwortelde: "God heeft de ogen niet gesloten en zal ze ook niet sluiten voor de tyrannie van de onderdrukker. Met name in deze Openbaring heeft Hij iedere tiran zonder uitzondering met Zijn wraak bezocht."20 Dit verbazingwekkende verhaal over de val van koningen en de vervulling van de profetieën worden in het boek 'Fire in the Sky' met alle dramatische details uitvoering beschreven. Onder de beide bewijzen: 1. 2.
De Messias zal de Boeken openen en Hij zal de onrechtvaardige koningen van hun tronen stoten, schreef ik: VERVULD!
13. Hij zal Christus verheerlijken. Dit leidde mij tot het laatste van alle bewijzen: "Hij, de Messias, zal Christus verheerlijken". Jezus zelf heeft ten aanzien van de komst van de Messias beloofd: 1. 2. 3. 4.
"Hij zal Mij verheerlijken, ..." "... zal Hij de wereld overtuigen..., omdat zij in Mij niet geloven;..." "... want Hij zal uit het Mijne nemen en het u verkondigen." "... zal u ... te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb."1 Had Bahá'u'lláh dit gedaan?
Mijn laatste aanknopingspunt in de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' werd beantwoord met het duidelijkste bewijs van allen. Ik vond de volgende woorden welke Bahá'u'lláh over Jezus had geschreven: "Wat ooit door Zijn (Christus) zuivere, Zijn waarheid sprekende, vertrouwde mond werd uitgesproken, kan nimmer veranderd worden."2 Bahá'u'lláh schreef de volgende lofprijzing op de kruisdood van Christus: "Weet, dat toen de Zoon des mensen Zijn geest overgaf aan God, de gehele schepping bittere tranen schreide. Door Zichzelf te offeren werd al het geschapene met nieuwe kracht bezield. De bewijzen hiervoor zijn in alle volkeren op aarde zichtbaar en liggen nu duidelijk voor u."3
In Zijn brieven aan de koningen der aarde 'berispte' Bahá'u'lláh de wereld dat zij niet in Christus geloofde. hij wees op de overeenkomst tussen Zijn aanvaarding en die van Christus ten tijde van Zijn eerste komst: "En toen Ik tot hen kwam in Mijn heerlijkheid, keerden zij zich af. Zij, waarlijk, behoren tot de gevallenen. Dit is in waarheid datgene, wat de Geest Gods (Christus) aankondigde, toen Hij kwam met de waarheid..., (en) zij beginnen dingen die de Heilige Geest deed weeklagen en de tranen van hen die God nabij zijn deed vloeien."4 Bahá'u'lláh herinnert in al Zijn Geschiften aan de woorden van Christus. Hij deed zoals Christus voorzegde: "uit het mijne zal Hij nemen en het u verkondigen". Bahá'u'lláh riep de volkeren der aarde op: "Verkeert met de volgelingen van alle religies in vreugde en blijdschap; betoont datgene, dat door de Spreker op de berg (Jezus Christus) verkondigd werd, en weest rechtvaardig in alle dingen." 5 Zoals door Jezus was voorzegd, herinnerde Bahá'u'lláh dikwijls aan de woorden van Christus: "al wat Ik u gezegd heb". In de Leringen van Bahá'u'lláh vond ik: "Eenheid is de ware geest van de wereld... Jezus Christus - moge Mijn leven een offer aan Hem zijn - verkondigde deze eenheid onder de mensen. Ieder mens die aan Jezus Christus geloofde werd wedergeboren en vernieuwd door deze geest, bereikte de hoogste graad van eeuwige heerlijkheid, ontving het eeuwige leven, beleefde de tweede geboorte, en steeg omhoog naar het toppunt van geluk."6 Ik was ervan overtuigd, dat geen enkele eerlijke en oprechte Christen Bahá'u'lláh of het Bahá'í Geloof ooit als vijand van Christus of van het Christendom zou zien, wanneer men eenmaal woorden als deze in de Bahá'í-Leringen heeft gelezen: "Jezus was een Boodschapper van God. Alles in Hem behoorde tot God. Hem (Christus) te kennen betekende God te kennen... Hem te gehoorzamen betekende God te gehoorzamen. Hij was de bron van alle goddelijke deugden. In Hem openbaarden zich alle goddelijke hoedanigheden..., door deze spiegel (Jezus) werd de geestkracht van God overgebracht naar de wereld. De volle Zon der Waarheid (God) werd in Hem (Christus) weerspiegeld."7 Gedurende Zijn Zending verbond Bahá'u'lláh Zijn eigen leven met dat van Jezus. nadat Hij steniging, geseling en gevangenschap had geduld, verhief Bahá'u'lláh Zijn stem en riep uit: "Wanneer het uw bedoeling is om Jezus, de Geest Gods, nogmaals te kruisigen, doodt Mij dan, want Hij is aan u in Mijn persoon opnieuw geopenbaard. Doet met Mij, wat gij wilt, want Mijn bede is Mijn leven te geven op de Weg van God."8 Daarmee drukt Bahá'u'lláh de eenheid uit van de Heilige Geest, welke in alle Boodschappers verschijnt, en verbindt Zich met Christus. Hij biedt zichzelf aan als doelwit voor de onwaardige behandelingen waarmee de wereld Jezus Christus had overladen: "Neem Mij en vervolg Mij, want Ik ben Zijn Welbeminde, de openbaring van Zijn eigen Wezen, ofschoon Mijn naam niet de Zijne is. Ik ben in de schaduw van de wolken van heerlijkheid gekomen."9
Zoals Christus had voorzegd, 'berispte' Bahá'u'lláh de wereld omdat de Vorst der Wereld (Christus) werd veroordeeld door het volk. In Zijn wens aan hetzelfde lijden door hun handen deel te hebben, schreef Bahá'u'lláh: "Indien gij besloten hebt het bloed te vergieten van Hem, Wiens komst Jezus Christus Zelf heeft aangekondigd, ziet Mij dan voor u staan, bereidwillig en weerloos. Doe met Mij hetgeen gij begeert."10 Bahá'u'lláh 'verheerlijkte' voor immer de naam van Christus in Zijn Geschriften. De grootheid van Christus was een zeer geliefd thema van Bahá'u'lláh. Hij zei: "Wij getuigen, dat toen Hij (Jezus Christus) in de wereld kwam, Hij de pracht van Zijn heerlijkheid over al het geschapene heeft uitgestort. Door Hem genas de melaatse van de lepra der verdorvenheid en onwetendheid. Door Hem werden de onkuisen en eigenzinnigen genezen. Door Zijn kracht, geboren uit de Almachtige God, werden de ogen van de blinde geopend en de ziel van de zondaar geheiligd."11 Over de heerlijkheid van Christus verkondigde Bahá'u'lláh: "Hij zuiverde de wereld. Gezegend de mens die zich tot Hem heeft gekeerd met een gelaat, dat licht afstraalt." 12 In een enkel deel van de Bahá'í-Leringen vond ik bijna honderd verwijzingen naar de schoonheid, de majesteit, de grootheid en de heerlijkheid van Christus.13 Op deze wijze had Bahá'u'lláh het laatste, en één van de meest belangrijke bewijzen vervuld. Christus had geprofeteerd: "Wanneer de Geest der Waarheid komt, zal Hij Mij verheerlijken." Bij dit bewijs schreef ik het woord: VERVULD!
14. Het einde van de lawine. In dit stadium van mijn onderzoek leek er geen twijfel meer te bestaan, dat Bahá'u'lláh de uiteindelijke oplossing van het honderd jaar oude geheim van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' had gebracht. Met grote nauwkeurigheid en een overvloed aan bewijzen had Hij elk van de vereisten vervuld, met betrekking tot de Messias van de Laatste Dagen. Volgens het Schrift had Hij ieder van de volgende bewijzen vervuld: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Zijn Geloof verscheen in 1844. Hij was in het Oosten verschenen. Hij was uit Perzië gekomen. Hij stond bekend als 'de Heerlijkheid van God'. Hij ging naar het dal van de Eufraat en de Tigris. Hij maakte Zijn openbare aankondiging aan de wereld in het land van het oude Babylon. Hij werd van Babylon naar Syrië verbannen, zoals Abraham vóór Hem. Hij kwam naar het oude land Kanaän, dat God aan het 'zaad' van Abraham had beloofd. Hij kwam naar Israël, het Heilige Land, via de zee. Hij ging van vestingstad naar vestingstad. Hij ging vanuit de vesting naar de rivier. Hij ging van berg tot berg. Hij ging van zee tot zee.
14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29.
De Karmel en Saron hadden Hem, 'de Heerlijkheid van God', aanschouwd. Hij was uit het Oosten gekomen door de poort. (de Báb) Hij was naar het dal van 'Akká, de gevangenisstad, gekomen. Hij verbleef temidden van de Karmel. (keten) Zijn Wet was van de berg uitgegaan. In Zijn dagen werden de kinderen Israëls in het Heilige Land verzameld. Er werd een 'gebedshuis' voor alle volkeren op de berg Gods opgericht. De woestijn had gebloeid als een roos. Zijn beleid op aarde duurde precies veertig jaar. De plaats van Zijn heiligdom en Zijn rustplaats was verfraaid. De plaats waar Zijn voeten wandelden werd 'heerlijk' gemaakt. Hij kwam uit het 'zaad' van Abraham. Hij had een geestelijk koninkrijk tot aan de einden der aarde opgericht. Hij had de Boeken ontsloten. Hij had de koningen van hun troon gestoten. Hij had Christus verheerlijkt.
Met de vervulling van deze profetieën was het verhaal nog lang niet uitgeput. Dit waren echter de belangrijkste bewijzen, waardoor ik in staat was de waarheid over Bahá'u'lláh's Geloof en Zijn Persoon te onderzoeken. Bij ieder bewijs kon ik 'vervuld' neerschrijven. Wanneer niet mijn nieuwsgierigheid en interesse naar verdere gegevens over Zijn Geloof, welke mij in handen kwamen, waren gewekt - gegevens welke veel aan de grootheid en het bewijs van de waarheid van deze zaak toevoegden - zou ik het dossier van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' hebben afgesloten en deze als opgelost hebben beschouwd. Maar er moest nog meer komen, hoe ongeloofwaardig dit ook scheen. Zouden de 'wonderen' dan nooit ophouden? Ik betreurde de lange jaren van duisternis die verhinderd hadden, dat deze geschiedenis algemeen bekend werd, diep, want de mensheid hongerde en verlangde naar verlossing en de hand van God Die hen van hun ellende en hun ontgoocheling zou kunnen bevrijden.
DEEL IV TEKENEN AAN DE HEMEL
1. De tekenen aan de hemel. Bij mijn onderzoek in de boeken en berichten over de tijd rond 1844 en bovendien enkele over de hieraan voorafgaande periode ontdekte ik nog een opmerkelijke samenhang die mede verantwoordelijk was voor de opwinding van de mensen van die tijd en hun vurige verwachting van de Messias. Deze profetieën spraken niet over het tijdstip van Zijn verschijnen, doch over de dramatische gebeurtenissen die aan deze wonderbare dag vooraf zouden gaan. Die gebeurtenissen waren zowel boeiend als onderhoudend. Ik had het gevoel, dat ik deze moest weergeven. Steeds meer kreeg ik begrip voor het enthousiasme, dat de mensen bij het naderen van het jaar 1844 in zijn greep had. In het Boek Openbaring wordt gezegd, dat Iemand uit het zaad van Abraham in de Laatste Dagen de Boeken zou ontsluiten. Dit 'Lam van God' had volgens dit visioen 'zeven ogen'. Over deze zeven ogen werd gezegd, dat ze de zeven geesten (godsdiensten) uitbeelden welke God tot die tijd in de wereld had gezonden. En de Boeken van deze zeven grote godsdiensten zouden door de Messias worden ontsloten. Heel merkwaardig. Ik had gehoord, dat er tot aan de komst van het Bahá'í Geloof zeven grote openbaringsgodsdiensten bestonden. Dit verhaal wordt in dit boek op een andere plaats verteld. Wanneer dit 'Lam Gods' - zoals voorspeld in Openbaringen 6 - de Boeken geopend en hun betekenis ontsluierd zou hebben, zal één van de verbroken zegels over de tekenen handelen welke aan de hemel zouden zijn geschreven. Deze tekenen zouden verschijnen in de dagen of jaren rond Zijn komst. Het waren deze, in Openbaringen genoemde, tekenen welke de onderzoekers naar het Duizendjarige Rijk tijdens hun geestdrift rond 1844 trachtten te vinden. 1. 2. 3.
"En ik zag, ...daar geschiede een grote aardbeving..." 1 Dit was het eerste teken dat zou verschijnen. "...en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed." 2 Dit was het tweede teken. "...en de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door een harden wind geschud wordt."3 Dit was het derde teken dat zou verschijnen.
Dit was de laatste voorspelling die juist vóór de komst van de Messias vervuld zou worden. Bahá'u'lláh schreef in Zijn Boek van Zekerheid (Kitáb-i-Iqán) over deze tekenen aan de hemel en zei, dat de verborgen betekenis van deze woorden symbolisch was, ofschoon zij zich in enkele gevallen ook in de wereld van de materie manifesteren. Bahá'u'lláh's uitlegging over hun ware innerlijke betekenis wordt door mij in het boek 'The Wine of Astonishment' in het hoofdstuk 'Wanneer de sterren van de hemel vallen' gegeven. Ik vond vele interessante gebeurtenissen die waren gevonden door de onderzoekers naar het Duizendjarige Rijk en naar het jaar 1844 verwezen. Enkelen waren verbazingwekkend. Anderen aangrijpend. Deze voorvallen veroorzaakten een grote onrust onder de mensen van die tijd. De drie tekenen, waarover Openbaringen spreekt, die na elkaar zouden verschijnen en ons naar de dag van de wederkomst van Christus zouden leiden, zijn: 1. 2. 3.
De grote aardbeving De verduistering van de zon en maan Het vallen der sterren van de hemel
De Boeken van Jesaja, Joël, Daniël, Zacharias en het Nieuwe Testament van Christus Zelf hadden allen voorzegd, dat deze dingen zouden gebeuren. Na deze gebeurtenissen zou 'de grote en verschrikkelijke' dag des Heren aanbreken. Dan zou de Messias komen en het einde der wereld brengen. Enkele bijbelgeleerden geloofden, dat al deze in Openbaringen vermelde gebeurtenissen in één enkele katastrofe zouden plaatsvinden en dat de wereld zoals wij die kennen voor altijd zou ondergaan. De meesten
geloofden echter, dat deze drie gebeurtenissen na elkaar zouden optreden en dat zij steeds duidelijker de naderende voetstappen van de Messias zouden aankondigen, totdat Hij, kort na de laatste van de drie gebeurtenissen, het vallen van de sterren, zou verschijnen. Mijn eigen onderzoekingen wezen duidelijk uit, dat het in de Schrift genoemde 'einde der wereld' symbolisch moest worden begrepen. Enkele geschriften noemden het 'einde van de stormwervels', of het 'einde van een cyclus', of het 'einde van een tijdperk'. Ik vernam, dat er twee griekse woorden voor ons woord 'wereld' werden gebruikt. Het ene was 'kosmos' en het andere 'æion'. Kosmos betekent de materiële wereld en æion een eeuw of tijdperk. De uitdrukking 'einde der wereld' komt in het Nieuwe Testament zevenmaal voor; steeds wordt het woord æion gebruikt, nooit echter kosmos. Toen de discipelen Christus vroegen naar het 'einde der wereld' en Zijn wederkeer, gebruikte Hij het woord æion. Toen Christus sprak over de 'oogst aan het einde der wereld' gebruikte Hij æion, en toen Hij zei: "zo zal het zijn aan het einde van de wereld", gebruikte Hij wederom æion. De wederkomst van Christus betekent duidelijk het einde van een eeuw of een tijdperk. Ofschoon het mij in het begin vreemd toescheen, vond ik toch vermeldingen van drie dergelijke gebeurtenissen, zoals genoemd in Openbaringen,, die in de juiste volgorde hadden plaatsgevonden. Ongelooflijk? Misschien, maar toch geheel juist. Kunt u begrijpen hoe ik geboeid werd door de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk'? Ik vond een andere mededeling van een onderzoeker van de wederkomstprofetieën die de gebeurtenissen in de tijd vóór 1840 onderzocht. Toen hij zijn onderzoekingen beëindigd had, kwam hij tot de volgende konklusie: "Wanneer wij goed kijken, dan zien wij, dat de (in Openbaringen) genoemde tekenen in de voorspelde volgorde plaatsvonden."4 De gebeurtenissen die hij noemde waren: 1. 2. 3.
De aardbeving van Lissabon in 1755 De zwarte dag van 1780 De vallende sterren van 1833
Had ik het spoor te pakken? Ik besloot de drie gebeurtenissen op te nemen en ze voor mijzelf te onderzoeken.
2. De aardbeving. Mijn eerste aanknopingspunt was duidelijk, "En ik zag,... en daar geschiedde een grote aardbeving...". Ik vond deze aardbeving in vele historische verslagen. Zij luidde: De aardbeving van Lissabon in het jaar 1755 Over deze grote aardbeving, die het eerste van de drie tekenen was, las ik in het verslag van de geoloog prof. W.H. Hobbs de volgende woorden welke uit zijn boek 'Aardbevingen' waren geciteerd: "Onder alle aardbevingen welke in historische tijden gevolgen hadden voor het koninkrijk Portugal neemt die van 1 november 1755 de eerste plaats in, zoals deze ook in zeker opzicht de eerste plaats inneemt onder alle bekende aardbevingen... Binnen zes minuten kwamen er zestigduizend mensen om..." Toen ik mijn onderzoekingen voortzette, bemerkte ik, dat onderzoekers naar het Duizendjarige Rijk alle aandacht schonken aan de toenemende veelvuldigheid en kracht van de aardbevingen. In het boek 'The Seventh Vial' schrijft de geestelijke John Cumming over deze periode als volgt: "...in de 65 jaar die tussen 1800 en 1865 voorbijgingen, vonden (alleen al binnen de grenzen van het vroegere romeinse rijk) niet minder dan vijf en dertig grote en verwoestende aardbevingen plaats, hetgeen de aandacht trok van de geschiedschrijvers...
Op het skandinavische schiereiland en op IJsland kwamen tussen 1700 en 1850 tweehonderd vierentwintig aardbevingen voor; in Spanje en Portugal honderd achtenzeventig; in Frankrijk, België en Nederland zeshonderd... Op het italiaanse schiereiland en in de oostelijke Middellandse Zee zijn meer dan achthonderd aardbevingen voorgekomen in de tijd tussen 1800 en 1850." De unieke samenhang en de opeenvolgende van deze drie gebeurtenissen (aardbeving, zwarte dag en vallende sterren) die begonnen met de verwoestende aardbeving in Portugal, waren er de oorzaak van, dat zij de aandacht van de geleerden op zich vestigden; maar volgens James Parton (in zijn boek 'Life of Voltaire') was het in Portugal de verblindende snelheid van vernietiging die deze van alle andere onderscheidde. Hij schreef: "De aardbevingen van Lissabon op 1 november 1755 schijnt zowel theologen als filosofen versteld hebben doen staan... Op die morgen om twintig minuten voor tien lag Lissabon welvarend en in volle pracht... Zes minuten later lag de stad in puin." Robert Sears schrijft in zijn 'Wonders of the World': "De grote aardbeving van 1755 strekte zich uit over een gebied van ongeveer 8 tot 9 miljoen vierkante kilometer." Voltaire was diep gegrepen door de vernietigende kracht van deze portugese aardbeving. Hij beschreef deze als volgt: "Dit was het Jongste Gericht voor dit gebied; niets ontbrak eraan, alleen de bazuinstoot."1 De première van Voltaire's nieuwe toneelstuk werd door deze katastrofe uitgesteld. Zijn biograaf Tallentyre zei: "De aardbeving had iedereen aan het denken gezet. Zij wantrouwden hun liefde voor het theater en vulden inplaats daarvan de kerken." 2 In hetzelfde jaar, 1755, werd ook Perzië door een aardbeving getroffen waarbij 40.000 mensen de dood vonden. Christus zei: "...en er zullen nu hier, dan daar, ...aardbevingen zijn. Doch dat alles is het begin... En dan zal het teken van den Zoon des mensen verschijnen aan den hemel..."3 Veel bijbelonderzoekers geloofden, dat de grote aardbeving uit Openbaringen nu eindelijk gekomen was. Deze was het hoogtepunt in een periode van toename van het aantal aardbevingen, zoals nooit eerder was voorgekomen. Velen waren ervan overtuigd, dat het eerste van de drie tekenen uit het zesde hoofdstuk van Openbaringen had plaatsgevonden. Nu wilden zij de hemel nauwlettend in het oog houden om naar het tweede teken uit te zien, dat zou volgen; de verduistering van zon.
3. De bazuinstoot. Ik was nu mijn tweede aanknopingspunt op het spoor. de profetie zei: "...en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed." Ik vond een dergelijke gebeurtenis in verscheidene dokumenten. Daar heette het: De zwarte dag van 1780 Deze gebeurtenis had zo'n aandacht getrokken, dat in alle delen van de Verenigde Staten en ook in andere landen hieraan hoofdartikelen in de kranten waren gewijd. Het volgende bericht werd door dr. Samuël Stearns gepubliceerd in de Boston Independent Chronicle van 22 juni 1780: "Dat de verduistering niet het gevolg was van een zonsverduistering wordt bewezen door de opstelling van de planeten in ons zonnestelsel op dat moment; de maan stond toen de gehele dag meer dan honderdvijftig graden van de zon verwijderd."
Dit voorval was zo uniek, dat het in de in 1883 verschenen oplage van Websters Lexicon als volgt werd opgenomen: "Die zwarte dag- van 19 mei 1780 - wordt zo genoemd vanwege de merkwaardige verduistering welke zich uitstrekte over geheel Nieuw Engeland... De ware oorzaak van dit zeldzame fenomeen is onbekend." Samuël Tenny schrijft in zijn 'Collections for the Massachusetts Historical Society', 1792, als volgt: "Deze ongewone duisternis duurde tot ongeveer één uur, ofschoon het de vorige dag volle maan was geweest." Uriah Smith voegt eraan toe: "Deze argumentatie over de volle maan bewijst de onmogelijkheid van een zonsverduistering op dat moment. Want toen de maan in deze gedenkwaardige nacht scheen,... zag hij er... als bloed uit."1 Vele geleerden voerden de zeldzaamheid van dit voorval aan en wezen er op, dat dit geen natuurlijke zonsverduistering was, maar een plotselinge verduistering van de hemel, waarbij de maan er als bloed uitzag. De meer konservatief ingestelde geleerden betoogden, dat het niets uitmaakte of dit voorval op natuurlijke wijze plaatsvond of niet. De hoofdzaak was namelijk, dat 'de zon werd verduisterd' en 'de maan bloedrood werd'. De oorzaak hiervan is niet van belang, zeiden ze. Vele verklaringen van dit fenomeen deden de ronde, maar de onderzoekers van het Duizendjarige Rijk waren het er minstens over eens, dat de vervulling van de profetie het belangrijkste was en niet de wijze waarop deze tot stand kwam. Enkelen protesteerden en verklaarden, dat de zwarte dag niet op de gehele wereld te zien was geweest. Anderen antwoordden hierop, dat de 'ster van Bethlehem' alleen maar in het Nabije Oosten zichtbaar was geweest en dat het op de andere helft van de aardbol nacht is wanneer het op de ene helft dag is, zodat het daar op die betreffende dag tóch al donker was geweest - hoe zouden dan allen dit gelijktijdig hebben kunnen zien? De opwinding en de diskussies laaiden hoog op. Maar met de heftigheid van de uiteenzettingen groeide ook de opwinding over de wederkomst van Christus. De Massachusetts Spy, een krant, berichtte: "Ook was het duister van de nacht niet minder ongewoon en schrikaanjagend als die verduisterde dag, want ofschoon het bijna volle maan was kon men zonder de hulp van kunstlicht niets onderscheiden... Sommigen geloofden, dat dit de voorbode van 'de Laatste Dagen' was, wanneer 'zon en maan hun glans verliezen'." Barber berichtte in zijn 'Connecticut Historical Collections' over een vermakelijke gebeurtenis die zich voordeed bij het wetgevende lichaam van Connecticut in Hartford. Er was juist een zitting, toen het daglicht plotseling werd verduisterd. Algemeen geloofde men, dat het Jongste Gericht was aangebroken. Overste Davenport echter stemde tegen een voorstel tot verdaging, waarbij hij opmerkte: "Óf de Dag des Oordeels nadert, óf niet. Zo niet, dan is er geen enkele reden tot verdaging. Komt deze wél, dan wordt ik liever aangetroffen bij de uitoefening van mijn plicht. Ik stel daarom voor dat men kaarsen laat brengen." De dichter Whittier schreef over deze verschrikkelijke dag: "Er viel... over de bloeiende aarde en de heldere hemel midden op de dag een verschrikking van duisternis..., alle oren spitsten zich om de oordeelsstoot van de bazuin te horen, welke de duistere hemel zou verjagen." 2 Onderzoekers van het Duizendjarige Rijk uit die tijd werden door dit voorval diep gegrepen. Velen van hen waren er zeker van, dat met de zwarte dag die op de grote aardbeving volgde, twee van de in de Openbaring genoemde profetieën na elkaar waren vervuld; voorvallen die zouden voorafgaan aan de komst van de Messias op aarde. Beiden hadden in de westelijke wereld plaatsgevonden. Bange ogen richtten zich hemelwaarts en verwachtten gespannen op de vervulling van de derde profetie: De sterren zouden van de hemel vallen.
4. Toen sterren als sneeuwvlokken vielen. Ik moet toegeven, dat ik als detective die zich bezighield met de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' deze geschiedenis bijzonder boeiend vond. Het derde aanknopingspunt zelfs nog meer. De derde profetie van de Openbaring luidt: "...en de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door een harden wind geschud wordt." En precies zo'n gebeurtenis had ik gevonden. Het was: De sterrenregen van 1833 Deze gebeurtenis was zo ongewoon, dat Clark in zijn 'History of Astronomy in the Nineteenth Century' schrijft: "Een storm van vallende sterren regende op aarde neer." Volgens de onderzoekers naar het Duizendjarige Rijk uit 1840 deed het derde teken zich voor op 12 november 1833, de nacht van de unieke sterrenregen. Clark schreef over die nacht: "Als gevolg van de sterrenregen van 1833 werd de studie van lichtende meteoren eens en voor altijd een belangrijk onderdeel van de astronomie." Hij gaat verder: "Het grootste gedeelte van de sterrenregen was te zien boven Noord-Amerika. Van de Golf van Mexico tot Halifax was de hemel gevuld met lichtende sporen en werd door majesteuze vuurballen verlicht, totdat tenslotte het ochtendgloren een einde aan dit schouwspel maakte." Denison Olmsted, wiskundig professor aan de Yale Universiteit, schreef in het 'American Journal of Science' het volgende: "De ochtend van de 13e november 1833 werd een onvergetelijke door een wonderlijk verschijnsel van vallende sterren, dat machtiger en veelomvattender was dan enig eerder beschreven en hierop gelijkend verschijnsel... Waarschijnlijk werd er in dit land sinds zijn vroegste kolonisatie nooit eerder dergelijk wonderlijk hemelverschijnsel beleefd, hetwelk aan de ene kant met bewondering en vreugde werd bekeken, maar aan de andere kant veel verbazing en vrees opwekte. Nog lang na dit gebeuren waren de verschijnselen aan de hemel de belangrijkste gesprekstof." Simon Newcombe noemt dit schouwspel van vallende sterren in 'Astronomy for Everybody': "Het merkwaardigste dat ooit werd aanschouwd." De franse astronoom Flammarion schreef in 'Popular Astronomy': "De bostonse waarnemer Olmsted vergeleek hun aantal op het moment van hoogtepunt met de helft van het aantal vlokken, dat gewoonlijk bij een normale sneeuwval wordt waargenomen in de lucht." Professor Olmsted schatte 34.640 sterren per uur. Deze schatting maakte hij, nadat de sterrenregen zover was afgezwakt, dat een benaderende berekening mogelijk werd. Dr. Humphreys, president van het St. John's College van Annapolis in Maryland zei in een bericht in het 'American Journal of science': "De meeste mensen zeiden dat ze als sneeuwvlokken neerdaalden." het 'American Journal of science' bracht het volgende artikel: "Ofschoon er geen maan aan de hemel was, toen wij ze voor het eerst aanschouwden, was het licht ervan zo helder, dat wij soms in staat waren gewone drukletters moeiteloos te lezen, en het licht dat ze uitstraalden was witter dan wanneer de maan scheen in de helderste en koudste nacht als de bodem met sneeuw is bedekt."1 Het 'New York Journal of Commerce' schreef: "Geen filosoof of geleerde heeft ooit van een dergelijke gebeurtenis zoals die van gistermorgen melding gemaakt. Een profeet heeft het achttienhonderd jaar geleden precies voorspeld - wanneer wij de moeite nemen de sterrenregen als 'het vallen van de sterren' te zien." (14 november 1833) Thomas Milner uit Groot-Brittannië wijst erop in de 'Gallery of Nature' uit 1852, dat niet alleen Amerika, maar de gehele wereld de diepe indruk voelde die dit schouwspel op een ieder had gemaakt. "In veel streken", zo zegt hij, "werd de massa van de bevolking door ontzetting gegrepen en zij die het begrepen werden
met eerbied vervuld bij overdenking van een dergelijk levensecht beeld van het apocalyptische visioen namelijk, dat de sterren des hemels op de aarde zouden vallen, zoals een vijgeboom zijn wintervijgen afwerpt, wanneer hij door de storm geschud wordt." Astronomen berekenden na zorgvuldig onderzoek, dat dit hemelverschijnsel iedere drie en dertig jaar voorkomt. Het schouwspel van 1833 was echter uniek in zijn dramatiek. De sterrenregen van 1866 haalde het er niet bij en die van 1899 zelfs nog minder. Zoals de onderzoekers naar het Duizendjarige Rijk zeiden, was niet de oorzaak van het 'teken' van belang, maar het 'tijdstip', dat volgde op de 'aardbeving' en de 'zwarte dag'. Vele bijbelgeleerden wezen op de juiste vervulling en volgorde van de profetieën over de hemeltekenen en het teken van de komst van Christus, zoals in het zesde hoofdstuk van de Openbaringen is getekend. 1. 2. 3.
De grote aardbeving van 1755 De verduisterde zon en de bloedrode maan op de zwarte dag van 1780 De vallende sterren in 1833
In hetzelfde hoofdstuk wordt voorzegd dat de Messias zou komen en de koningen van hun troon zou stoten, want de grote Dag des Heren zal dan gekomen zijn. Christus zei: "...en de sterren zullen van de hemel vallen..., ... En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan den hemel."2 De onderzoekers naar het Duizendjarige Rijk wezen erop, dat zeer vele profetieën betrekking hebben op het jaar 1844. En nu de drie tekenen aan de hemel, voorzegd in de Openbaring als een inleiding, waren vervuld, werden zij nog meer gesterkt in hun geloof, dat de tijd van de wederkomst van Christus nabij was. De geestelijke L.D. Fleming verklaarde in zijn geschrift 'Synopsis of the Evidences of the Second Coming of Christ about A.D. 1843', dat hij schreef in 1842: "Veel vooraanstaande onderzoekers zijn voor wat betreft de profetieën tot een geheel eensluidend oordeel gekomen... Hoe kan het wonderbaarlijke verschijnsel van de sterrenregen of meteoren die de wereld enige jaren geleden verbaasden anders worden gezien dan als een teken van de Laatste Dagen?" Fleming herinnerde daarop de mensen aan het zeldzame 'nachtelijke licht', dat enige jaren geleden 'over de aarde hing'. Hij eindigde met de woorden: "Moge God ons helpen om waakzaam te zijn!" Het is interessant op te merken, dat de grote sterrenregen plaatsvond in de nacht van 12 november, dat de geboortedag van Bahá'u'lláh is. Zouden er mogelijk nog meer tekenen zijn geweest?
5. Het aangezicht van de hemel. En die waren er! Veel en veel meer! Naast deze algemene wonderen aan de hemel, welke voorafgingen aan de komst van het Geloof van Bahá'u'lláh in 1844, vond ik nog andere, meer specifiek beschreven gebeurtenissen tijdens die periode. Margaret Fuller (Ossoli), die met Emerson bevriend was, maakte de volgende opmerking: "Een zeer opvallende karaktertrek van die tijd was, dat de opwinding alle kringen bereikte."1 Een ander bericht uit die dagen luidt: "Het was ongeveer rond deze tijd, dat er vreemde tekenen aan de hemel verschenen en wel met zo'n regelmaat, dat zij een groot onbehagen veroorzaakten." 2 Een artikel in de 'Connecticut Observer' van 25 november 1833 zegt: "Wij verklaren de vuurregen die wij vorige week woensdagmiddag zagen voor een vingerwijzing, een zekere voorbode, een barmhartig teken van de grote en verschrikkelijke dag, die de bewoners van de aarde zullen meemaken, wanneer het zesde zegel (Openbaring) zal worden geopend. Dat dit ogenblik zeer nabij is, wordt ons niet alleen door het Nieuwe, maar ook door het Oude Testament duidelijk gemaakt."
Na de sterrenregen van 1833 groeide het interesse in de profetieën over de eindtijd snel en bereikte haar hoogtepunt omstreeks 1843-1844. De belangstelling en het enthousiasme namen duidelijk toe door het verschijnen van parahelische ringen rond de zon die in de jaren 1843 en 1844 werden gezien en in de kranten druk werden besproken. De tekenen en profetieën waren voor Charles Fitch, pastoor van de Marlborough Street Kapel in Boston in Massachusetts zo overweldigend, dat hij 'het als zijn plicht zag de mensen voor het naderende einde te waarschuwen. Daardoor verloor hij alle bindingen met zijn kerk...' Fitch zei zelf: "Ik werd in zekere zin een uitgestotene van mijn kerk. Maar ik voelde mij bevrijd..."3 Ik was nog steeds niet klaar met de tekenen aan de hemel die dat uur aankondigden. Ik had de woorden van Bahá'u'lláh gelezen die zeiden, dat er steeds een bijzondere ster aan de hemel zichtbaar wordt wanneer er een Messias op aarde verschijnt. In Zijn 'Boek van Zekerheid' zegt Bahá'u'lláh, dat het in werkelijkheid twee sterren zijn, die de komst van een goddelijke Boodschapper op aarde begeleiden. Eén daarvan, zo zegt Hij, is de menselijke heraut die een symbolische ster is en de andere is de aktuele, natuurlijke ster aan de hemel. De Heilige Schrift bevestigd deze waarheid en vertelt over de ster die aan Nimrod de komst van Abraham toonde; over de ster, waarnaar de waarzeggers van de Farao verwezen met betrekking tot Mozes; over de ster van Bethlehem die Herodes voor Christus deed vrezen. Gelijkluidende verhalen over sterren werden verteld ten tijde van de komst van Zoroaster en andere Boodschappers van God. Ieder van deze Openbaarders had een menselijk heraut die de weg voor Hem bereidde, zoals Johannes de Doper dit voor Jezus deed. Daarom, wanneer dit nu de eindtijd was, waarin twee Boodschappers van God gelijktijdig zouden verschijnen, moesten er ook twee herauten op aarde zijn en twee tekenen aan de hemel. Het was een vreemde gedachte vond ik, maar wanneer de boodschap van de Heilige Schrift werd gevolgd, moest dit zo zijn. In de geschiedenis van Perzië vond ik wat ik zocht. Er waren daar twee herauten die beiden zowel de komst van de Báb als van Bahá'u'lláh hadden voorzegd. Deze twee heilige zielen waren Shaykh Ahmad en Siyyid Kázim. Zij golden als de twee menselijke (symbolische) sterren op aarde, maar wáár waren dan de beide sterren aan de hemel? Vreemd genoeg bemerkte ik, dat de belangstelling voor onderzoek naar 'dubbel' of 'tweeling' sterren juist in deze periode begon. Twee mannen, William Herschel en William Struve, zijn speciaal voor de grondlegging van de meting en het onderzoek van dubbelsterren verantwoordelijk. Struve beëindigde zijn arbeid in Dorpat in het jaar 1835.7 Bijna op hetzelfde tijdstip verkondigden Shaykh Ahmad en Siyyid Kázim de komst van de twee Boodschappers van God voor de Eindtijd. Zoals Shaykh Ahmad vóór hem, gaf Siyyid Kázim het volk van Perzië profetieën over de Twee die binnen korte tijd zouden verschijnen. Hij zei tot hen: "Waarlijk, ik zeg u, dat ná de beloofde Dageraad (de Báb), de beloofde Zon ( Bahá'u'lláh zich zal openbaren. Want wanneer het licht van de eerste is ondergegaan, zal de Zon van Husayn (Bahá'u'lláh) opkomen en de gehele wereld verlichten." 8 Ik vond nog iets ongebruikelijks over dubbelsterren. Eén van de helderste sterren aan de hemel is Sirius. De astronoom Bessel stelde de theorie op, volgens welke Sirius niet een enkele, maar een dubbele ster is. Hij kondigde dit in 1844 aan. Sirius werd een dubbelster 'van buitengewoon historisch belang' genoemd. Dit gold ook voor de onderzoekers naar het Duizendjarige Rijk. Bessel verkondigde zijn theorie in 1844, het jaar van de verkondiging van de Báb en het begin van het Geloof van Bahá'u'lláh. Alvan Clark bestudeerde Sirius zorgvuldig en bevestigde hierna Bessel's theorie. Sirius was een dubbelster. Deze had een metgezel. Clark publiceerde zijn vaststelling in 1862, slecht enkele maanden vóór het tijdstip waarop Bahá'u'lláh bekendmaakte, dat Hij de door de Báb beloofde was.9 Dit was fascinerend, maar nog slechts het begin. Zoals met bijna iedere profetie die samenhing met het leven en de geschiedenis van Bahá'u'lláh, vond ik ook hier dat de profetie niet alleen vervuld was, maar dat de 'beker overliep'.
Ik begreep de onderzoeker van profetieën die over de vervulling van deze voorspellingen schreef: "Het is erg moeilijk voor een onderzoeker om een bron of een beek of zelfs een rivier te vinden, wie echter zou een oceaan over het hoofd kunnen zien?"
6. De nachtelijke bezoeker. De belangrijkste datum die door tekenen aan de hemel bevestigd zou worden was de datum van de geboorte van Bahá'u'lláh's Geloof. Dit was ook het gemakkelijkst te vinden. Het teken was een grote komeet. De beroemde astronoom Sir James Jeans schrijft in zijn bekende boek 'Through Space and Time': "...het is merkwaardig, hoe de opvallendste verschijningen van kometen met belangrijke historische gebeurtenissen schijnen samen te hangen of erop schijn vooruit te lopen." De volgende krantekoppen spreken voor zichzelf: PLOTSELING VERSCHIJNEN VAN EEN GROTE EN VURIGE KOMEET AAN DE MIDDAGHEMEL Deze komeet verscheen in 1843, het jaar voorafgaand aan de geboorte van het Geloof van Bahá'u'lláh en hiermede op deze gebeurtenis 'vooruitlopend'. Het was een reusachtige komeet, met een staart die ongeveer 160 miljoen kilometer lang was. Hij verscheen op een moment, toen een grote ring rond de zon aanleiding gaf tot grote verwondering en speculaties. Over deze verschijning werd in 'Our First Century' als volgt medegedeeld: "De komeet van 1843 wordt als het waarschijnlijk wonderbaarlijkste van deze eeuw beschouwd; deze werd zelfs op klaarlichte dag waargenomen, eer ze 's-nachts des te duidelijker zichtbaar werd - ze ging dicht langs de zon en had een onmetelijk lange staart. Zij wekte bij het publiek een zo algemeen en diepe interesse als niet eerder was voorgekomen." De 'New York Tribune' en het 'American Journal of Science' wijdden speciale kolommen aan deze grote komeet van 1843; het 'American Journal of Science' vermeldde hem met de woorden 'de Grote Komeet van 1843'. Ik vond een zelfs nog dramatischer gebeuren dat zich in die tijd aan de hemel afspeelde. Het was het verhaal van een andere komeet. Deze werd in 1845 aan de hemel gezien - het jaar, waarin ongeveer 300 kometen verschenen waren. Het scheen een heel gewone komeet te zijn die al vele malen eerder was bestudeerd. In 1846 was de komeet nog steeds zichtbaar. Deze werd genoemd naar zijn eerste ontdekker, 'komeet van Biela'. In deze periode van de verschijning ervan werd het toch één van de zeldzaamste kometen uit de geschiedenis. Toen beleefde deze komeet de laatste dramatische ogenblikken van haar bestaan. De 'Encyclopædia Americana' van 1944 geeft het volgende verslag over deze gebeurtenis: "Ze werd eind november 1845 teruggevonden en de daarop volgende maand werd de splijting ervan één van de merkwaardigste verschijnselen uit de astronomische waarnemingen. Tijdens dit voorval toonde zij geen staart. Professor Challis durfde zijn ogen niet te geloven toen hij op 15 januari 1846 in Cambridge door de Northumberland telescoop keek en twee kometen zag, waar er tot voor kort slechts één was geweest. Hij zou haar, zo zei hij, een dubbelkomeet noemen. Wanneer men van een dergelijk verschijnsel ooit eerder gehoord zou hebben. Zijn waarnemingen werden echter spoedig bevestigd." Sir James Jeans heeft over deze zelfde komeet het volgende geschreven: "De meest interessante geschiedenis is die van de komeet van Biela, die in 1846 in tweeën brak terwijl deze geobserveerd werd."1 Prof. Challis had ongelijk. Het was niet de enige dubbelkomeet in de geschiedenis van de astronomie, zoals ook Sirius niet de enige dubbelster , de ster van Bethlehem niet de enige heldere nova 2, of het
samenvallen van planeten niet de enige conjuncties waren. Niet het unicum van deze gebeurtenissen maakte dit zo belangrijk voor de vervulling van de profetieën, maar het opmerkelijke moment waaróp dit gebeurde. De komeet van Biela verdween in 1846. Hij verscheen opnieuw in augustus 1852. Dat was precies de maand en het jaar waarin Bahá'u'lláh in Teheran in een onderaardse gevangenis werd geworpen. Het was het begin van de 'veertig jaren' van Zijn werken, welke periode eindigde met Zijn dood in Israël in 1892. Het waren de door Micha voorspelde 'veertig jaren' gedurende welke God aan de Messias 'wonderbaarlijke dingen' zou laten zien. Dit jaar 1852 was ook het begin van het jaar 1269 volgens de perzische kalender. Het was het negende jaar na de profetie van de Báb over de komst van Bahá'u'lláh. De Báb had geschreven: "In het jaar negen zult gij al het goede verwerven..., in het jaar negen zult gij de tegenwoordigheid Gods bereiken."3 Toen de komeet die nu een dubbelkomeet was geworden in augustus 1852 weer verscheen, was de ene helft ver op de achtergrond gebleven. De andere helft beheerste nu de hemel. Op dezelfde wijze was de Báb, de Heraut van Bahá'u'lláh, door Zijn martelaarschap de geschiedenis ingegaan en Degene, Wiens komst Hij had voorspeld, Bahá'u'lláh, had nu Zijn Zending op zich genomen. Een verslag over de terugkomst van de komeet zegt: "Eind augustus 1852 werd de grootste zichtbaar, en drie weken later de kleinere die nu veel zwakker was dan zijn vroegere begeleider."4 Sir James Jeans bevestigd dit en zegt, dat de twee in augustus 1852 ongeveer 2 á 3 miljoen kilometer van elkaar verwijderd waren. Bahá'u'lláh heeft over die tijd geschreven, toen de dubbelkometen hun baan over de hemel beschreven. Hij lag geketend in een onderaardse gevangenis. Over dit ogenblik zegt Hij: "...zie, de ruisende winden van de Alglorierijke gingen over Mij en deden Mij al hetgeen geweest was kennen. Deze kennis is niet van Mij, doch van Eén die Almachtig en Alwetend is. En Hij gebood Mij Mijn stem tussen aarde en hemel te verheffen..."5 Zoals bij de rivier de Jordaan de duif op Jezus neerdaalde en aan Mozes het brandende braamstruik verschenen was, zo verscheen op dat ogenblik de Grootste Geest aan Bahá'u'lláh. Hij beschrijft deze belevenis als volgt: "Bij Mijn leven! Niet uit eigen vrije wil heb Ik Mijzelf geopenbaard, maar God heeft Mij, naar eigen verkiezing, gemanifesteerd." En verder: "Steeds wanneer Ik verkoos het stilzwijgen te bewaren, zie, de stem van de Heilige Geest, staande aan Mijn rechterhand, wekte Mij op en de Grootste Geest verscheen voor Mijn aangezicht en Gabriël wierp zijn schaduw over Mij, en de Geest droeg Mij op te verrijzen en Mijn stilzwijgen te verbreken."6 De komeet die deze dubbelverschijning van de Báb en Bahá'u'lláh had aangekondigd, verdween en keerde nooit meer terug. Sir James Jeans zegt: "...geen van hen (de dubbelkometen) is in de vorm van een komeet meer teruggezien, maar de plaats waar ze zich zouden moeten bevinden wordt ingenomen door een zwerm van miljoenen meteoren, beter bekend als de Andromeda-meteoren. Af en toe ontmoeten ze de aarde in hun baan en geven dan een prachtig schouwspel te zien."7 Dus waren de kometen geen aparte kometen meer, maar hadden zich aaneengesloten in één schouwspel van licht, net zoals het Geloof van Bahá'u'lláh en dat van de Báb niet meer gescheiden waren doch één in het licht dat zij over de wereld uitstraalden. Er is nog een andere unieke wijze, waarop deze eenheid van het Geloof van Bahá'u'lláh en van de Báb worden uitgedrukt. Zelfs in de kalender van hun geboorteland zijn zij onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Volgens de kalender van Perzië waar beiden, Bahá'u'lláh en de Báb, waren geboren, vielen hun geboortedagen op achtereenvolgende dagen in de volgorde waarin Zij hun Zendingen hadden verkondigd. Volgens de westerlijke kalender was de Báb op 20 oktober en Bahá'u'lláh op 12 november geboren. Maar volgens de perzische kalender was de Báb op de 'eerste' dag van de maand Muharram (1819) en Bahá'u'lláh op de 'tweede' dag van diezelfde maand (1817) geboren. In Perzië worden deze beide dagen dan ook als één groot dubbelfeest gevierd. Ik was meer dan tevreden over de opsomming van hemelverschijnselen die ik over de komst van Bahá'u'lláh en Zijn Geloof had gevonden. Ze leverden een boeiende reeks op: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
De sterrenregen van 1833 en het regelmatig verschijnen van deze meteoorregen in november, de geboortemaand van Bahá'u'lláh. Het begin van onderzoek naar 'dubbelsterren'. De parahelische ringen rond de zon in 1843 De grote komeet van 1843 De parahelische ringen van 1844 De komeet van 1845 die zich in 1846 in tweeën splitste en zich tenslotte vermengden in één grandioos lichtschouwspel. De theorie dat Sirius, de helderste ster, een dubbelganger zou hebben - een mening die in 1844 werd uitgesproken en in 1862, aan de vooravond van de Verkondiging van Bahá'u'lláh, als juist zijnde werd bevestigd.
Ofschoon al deze aangrijpende gebeurtenissen als aardbeving, zwarte dag, sterrenregen, kometen en tekenen aan de hemel, de komst van Bahá'u'lláh, de Heerlijkheid Gods, betroffen, schenen ze in waarheid een verdere vervulling te zijn van de woorden van de psalmist: "De hemelen verkondigen de Heerlijkheid van God,..."8 Ik moet hier duidelijk maken, dat dit geenszins leringen van het Bahá'í Geloof zijn. Deze verschijnselen waren natuurlijke tekenen welke de messiaanse ijver rondom 1800 verhoogden, wat op zichzelf een christelijke geestdrift over de wederkeer van Christus was. Het Bahá'í Geloof legde, zoals ik ontdekte, veel meer de nadruk op de symbolische vervulling van de 'vallende sterren' en alle andere tekenen. Ik was het nu van ganser harte eens met de krantemensen die zeiden, dat het verhaal van de wederkomst van Christus, wanneer dit als een waar verhaal gedrukt zou kunnen worden, het aangrijpenste verheel zou zijn dat men aan de mensheid zou kunnen voorleggen. Ik voelde, dat het nu mogelijk was deze geschiedenis te vertellen. Onder het bewijs: De komst van de Messias zal zowel aan de hemelen als op aarde worden verteld, schreef ik: VERVULD! Nu besloot ik werkelijk mijn dossier over de profetieën af. dit deel van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' was afgerond. Er was nog slechts één obstakel te overwinnen. Deze hindernis geldt voor ieder mens die het gebod van Christus oprecht volgt: "Waakt dan, want gij weet niet, op welken dag uw Here komt."9 Wanneer ik bij het overwinnen van de volgende hindernis succes zou hebben, zo geloofde ik, zou dit eeuwenoude raadsel van de wederkomst van Christus zonder twijfel voor altijd zijn opgelost. Deze hindernis kan in vijf woorden worden uitgedrukt: 'Hoedt u voor valse profeten!'
DEEL V HET LAATSTE BEWIJS
1. Hoedt u voor valse profeten. Christus waarschuwde Zijn volgelingen voor valse profeten en vooral zich vóór de Dag van Zijn wederkomst niet door hen te laten verleiden. Hij zei: "... Ziet toe, dat niemand u verleide! Want velen zullen komen onder Mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden." 1 Opnieuw zei Hij: "Indien iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet."2 Jezus waarschuwde Zijn volgelingen, dat er niet slechts één, maar vele valse Christussen en valse profeten zouden komen die: "...grote tekenen en wonderen zullen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden."3 Om Zijn volgelingen tegen vergissingen te beschermen gaf Christus hen Zijn drie grote beloften welke een bewijs voor Zijn terugkeer zouden zijn: 1. 2. 3.
Het Evangelie zou overal gepredikt worden. De tijden der heidenen zouden zijn vervuld. De door Daniël genoemde gruwel zou gaan beginnen.
Hij maande hen met geestelijke ogen en oren op deze bewijzen te letten, zodat zij niet verleid zouden worden. Christus wist dat alleen de zuiveren van hart Hem in de Dag van Zijn wederkeer zouden erkennen. Hij wist, dat iedere profeet door de eigen generatie vals werd genoemd. Dat was ook met Hem het geval geweest. Christus werd door de grote massa van Zijn tijdgenoten als een 'valse profeet' beschouwd. Er staat geschreven: "En er was veel gemompel over Hem onder de scharen; sommigen zeiden: Hij is goed, anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt het volk."4 Wanneer de eenvoudige mensen naar hun godsdienstleiders gingen en naar de waarheid over de Zending van Christus vroegen, werd hun gezegd dat Hij een valse profeet was. Zij werden voor Hem gewaarschuwd. Ofschoon Christus tekenen en wonderen deed, waarmee Hij de mensen voor Zich won, keerden niettemin de leiders zich tegen Hem. Dit komt duidelijk naar voren in de woorden: "De dienaars nu antwoordden hun: Nooit heeft een mens zó gesproken als deze mens spreekt! De Farizieeën dan antwoordden hun: Zijt gij soms ook verleid?"5 De grote kloof tussen de weinigen die Hem erkenden en de overwegende meerderheid die Hem als een bedrieger beschouwde, komt duidelijk uit in de woorden van Johannes: "Er ontstond dan verdeeldheid bij de schare om Hem".6 Het volk werd verteld, dat alleen de laagste klasse in Christus geloofde en dat de belangrijke en invloedrijke mensen die kennis, ontwikkeling en wijsheid bezaten, wisten dat Jezus een bedrieger was. Aan hen die geloofden werd gevraagd: "Heeft soms één van de oversten in Hem geloofd, of van de Farizeeën?"7 Opnieuw werd gezegd, dat alleen zij, de onwetenden die de Boeken van Mozes niet kenden, in Jezus geloofden. Deze mensen zouden verleid zijn en net zo vals als Jezus; zo waarschuwden de leiders hen en zeiden: "Maar de schare, die de wet niet kent, vervloekt zijn zij!"8 De meeste bewoners van Palestina geloofden niet in Jezus van Nazareth, omdat Hij niet aan de verwachtingen voldeed die zij zich volgens de profetieën over de komst van de Messias hadden gemaakt. Wanneer de discipelen van Christus hen tot volgelingen van Jezus trachtten te winnen, antwoordden zij verachtelijk, dat Hij, Jezus, een valse profeet was. Ze bewezen dit dan met profetieën uit hun Schrift. "De Messias zal op de troon van David zitten", zeiden zij. "Waar is de troon van de Nazarener?" "De berg Sion zal dansen op de dag van de Messias. Wie heeft dit wonder zien gebeuren?" "De Messias zal door het zwaard regeren. Deze Jezus heeft nog niet eens een staf, laat staan een zwaard."
"Hij zal een zoon van David zijn, en toch zegt gij, dat Hij uit een maagd geboren is. Hij kan deze profetie niet vervullen." "Daniël heeft beloofd, dat Hij een vorst zal zijn. Deze Jezus is maar een timmerman en geen vorst van adellijke afkomst." "Er staat geschreven, dat een heilige niet aan een boom zal hangen, maar deze Nazarener werd aan een boom genageld en gehangen." In het Boek Deuterononium staat duidelijk: "...want een gehangene is door God vervloekt..."9 De Joden wierpen de Christenen al deze dingen voor de voeten en vroegen: "Hoe kunnen wij in iemand geloven die volgens het Boek vervloekt is?" Het moeilijkste was voor de Christenen de Joden de profetie te verklaren volgens welke de Messias de verstrooide schapen van Israël zou verzamelen. De Joden zeiden: "Er staat geschreven, dat de Messias ons uit de volkeren, waarheen wij verstrooid worden, zal verzamelen...; maar wij zijn niet verstrooid, wij zijn hier. Hoe kan Hij dan een ware profeet zijn? Hoe zou Hij ons kunnen verzamelen, wanneer wij niet verstrooid zijn?" Later, na het jaar 70 n.Chr., toen Jeruzalem verwoest en de Joden verstrooid werden, was deze vraag zelfs nog moeilijker te beantwoorden. Want de Joden konden dan weerleggen: "De Messias zal ons verzamelen, wanneer Hij komt. Jezus van Nazareth is gekomen en wij zijn uit ons vaderland verdreven. Dat is het tegendeel van wat de Messias zou doen. Daarom geloven wij, dat Hij vals is. Hoe kunnen jullie verwachten, dat wij in Hem zullen geloven?" Philippus ontmoette zijn vriend Nathanaël en zei tegen hem: "Wij hebben hem gevonden, over wie Mozes in de Wet en de profeten geschreven heeft, Jezus, de zoon van Josef van Nazareth. En Nathanaël sprak: "Kan uit Nazareth iets goeds komen?"10 Nicodemus zei tot de Farizeeën ter verdediging van Jezus: "Veroordeelt onze wet dan een mens, tenzij men zich eerst van Hem op de hoogte gesteld heeft en kennis genomen van wat Hij doet?"11 De Farizeeën antwoordden hem volgens de Schrift: "Zijt gij soms ook uit Galilea? Ga maar na en zie, dat uit Galilea geen profeet opstaat." 12 De mensen stonden toentertijd erg wantrouwend tegenover iedere 'Messias', vooral, wanneer deze uit Galilea kwam. Eerder in een tijd die velen van hen nog hadden meegemaakt., had Judas de Gauloniet beweerd, dat hij de Messias was en hij was opgestaan om de Joden van het romeinse juk te bevrijden. Vele duizenden kwamen in de daarop volgende oorlog om en Josephus, een tijdgenoot en geschiedschrijver, trok hieruit de konklusie, dat 'God de Galileeërs aan de Romeinen had prijsgegeven'. Zij maakten de gevolgtrekking, dat deze Jezus van Galilea ook wel zo'n valse Messias kon zijn en het zou verstandig zijn Hem te negeren. De discipelen van Jezus legden aan de mensen uit, dat deze profetieën over Christus 'innerlijk' en niet 'uiterlijk' vervuld waren; dat deze profetieën symbolisch begrepen moesten worden en niet letterlijk. Het volk weigerde echter een dergelijke uitleg te aanvaarden. Tenslotte geloofden ook enkele volgelingen van Christus, dat er een mogelijkheid bestond, dat Hij een bedrieger was, omdat zij de symbolische betekenis van Zijn gelijkenissen niet konden begrijpen. Het was de innerlijke waarheid en niet de uiterlijke vorm die zij moesten begrijpen, zei Hij hen. "...het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven."13 Christus werd nog honderden jaren door velen voor een valse profeet aangezien. Tot op de huidige dag houden de volgelingen van Mozes, Christus niet voor de Messias en mét hen de meerderheid van de mensheid. De romeinse geschiedschrijver Tacitus schreef, dat de Christenen door Nero 'wegens hun vijandschap tegen de mensheid' verdoemd zouden worden. Zij waren 'misdadig en verdienden uitzonderlijke straf...'. Op een andere plaats schreef hij: "De christelijke godsdienst is een verderfelijk bijgeloof".
Sueton, een andere romeinse filosoof en historicus, schilderde de christelijke godsdienst af als 'een nieuw en betoverend bijgeloof'. "Haar aanhangers", zo zei hij, "veroorzaken voortdurend onrust..." Celsus verzamelde in de tweede eeuw in één groot werk ernstige smaadschriften en vreselijke verhalen over de heilige mens Jezus. Celsus schreef, dat Christus 'buitenechtelijk geboren' was, dat Hij klein, mismaakt en onwaardig was en magie had geleerd, dat Hij al bedelend rondgetrokken was en tien of elf mannen met een slechte reputatie om zich heen had verzameld. Porphyros, één van de grote neo-platonische filosofen, schreef gelijkluidende boeken die later op bevel van twee christelijke keizers verbrand en vernietigd werden. Keizer Julianus die door de Christenen 'de Afvallige' werd genoemd, viel het Christendom en Christus in zijn geschriften aan. Fronto, de opvoeder van de romeinse keizer, publiceerde een redevoering die tegen het Christendom. Volgens Mírzá Abu'-Fadl zou alleen al een lijst van boeken en geschriften die Christus en Zijn Geloof verwerpen, een dik boek vullen. De Messias kan, zoals blijkt, alleen door hen erkend worden die 'ogen hebben om te zien'. Deze geestelijke mensen moeten de waarheid van Zijn Leer en Zijn leven door persoonlijk onderzoek vinden. Geen verstandig mens zal de woorden, uitgesproken door een vijand van de Messias, als zijn eigen mening aannemen. Hoe echter kan een oprechte zoeker zekerheid vinden? God heeft zéker een richtsnoer gegeven waarop Zijn kinderen zich kunnen verlaten.
2. Vijand van het volk. Christus wist, dat ditzelfde ongeloof zich op de dag van zijn wederkomst zou herhalen. Daarom waarschuwde Hij Zijn volgelingen om zich niet door uiterlijke wonderen die in Zijn naam zouden geschieden te laten verleiden, zij zouden meer een open oog moeten hebben voor de Figuur in wie deze deemoedige, liefdevolle en innerlijke Geest zou wonen. Wanneer ook een Boodschapper van God, zoals Jezus, Mozes, Zoroaster, Boeddha, Mohammed, de Báb of Bahá'u'lláh, verschijnt, Hij zal altijd door hen die niet geestelijk 'wakker' zijn voor een valse profeet worden aangezien. Dit is geen nieuw probleem, dat ontstond bij Christus of bij Bahá'u'lláh. Het is zo oud als het mensenras. In hetzelfde hoofdstuk van Mattheus, waarin Christus zo duidelijk de tijd van Zijn wederkomst voorzegt, spreekt hij ook nadrukkelijk Zijn waarschuwing uit voor de valse profeten van de Laatste Dagen. Hij zegt: "Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen; zie, Hij is in den binnenkamer, gelooft het niet."1 Er wordt gezegd, dat er in de eerste vijftig jaar ná Zijn kruisiging veel mensen opstonden die beweerden, dat zij de Messias waren en door de eeuwen heen stonden steeds weer nieuwe valse profeten op. Ondanks deze valse profeten en bedriegelijke Messias-figuren, zegt Dunant in zijn 'The Age of Faith', dat de joodse denker Maimonides de messiaanse verwachting als een onontbeerlijke steun voor de joodse geest in de verstrooiïng aannam en dit tot één van de dertien leerstellingen van het joodse Geloof maakte. Ofschoon zowel de Christenen als de Joden verlangend uitzagen naar de komst van de Messias, verloor de grote massa van gelovigen hun interesse en werd onverschillig, hoewel in het dagelijkse gebed van beide godsdiensten de komst van het Godsrijk op aarde staat vermeld. Ik vroeg mij dus af of er geen positieve manier zou zijn om zekerheid te hebben dat Bahá'u'lláh een ware Profeet was en geen valse. Gelukkig, die is er. Deze werd ons door Christus gegeven. Hij gaf alle Christenen een onfeilbare toetssteen waaraan zij iedere profeet die zou komen konden toetsen.
"Wacht u voor de valse profeten", waarschuwde Christus, "die in schapenvacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven."2 Christus beloofde, dat wanneer zij zochten naar de 'innerlijke waarheid' en niet naar 'uiterlijke verschijning', wij de ware van de valse konden onderscheiden want: "...maar wie door de deur (Poort) binnenkomt, is de herder der schapen... Dan... gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen;..." 3 Christus sprak in deze waarschuwing zonder twijfel over de Dag van Zijn wederkomst, toen Hij zei: "Nog andere schapen heb Ik, die niet van dezen stal (Christendom) zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar Mijn stem horen en het zal worden één kudde, één Herder. Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik Mijn leven afleg om het weder te nemen." 4 In dezelfde profetie, waarin Christus Zijn volgelingen waarschuwt, "hoedt u voor valse profeten", laat Hij hen zien hoe zij de ware van de valse kunnen onderscheiden. Hij heeft de mensheid een onfeilbare maatstaf gegeven waardoor ieder mens voor zichzelf kan beslissen, of een profeet waar is of vals is. Ik vond deze maatstaf in het zevende hoofdstuk van Mattheus. In dit hoofdstuk waarschuwt Christus voor valse profeten en Hij geeft de maatstaf waarnaar ze beoordeelt kunnen worden. Ik had het gevoel, dat er noch voor mij noch voor enig ander volgeling van Christus een verontschuldiging bestond om de waarheid niet te kennen, want deze woorden komen uit Zijn beroemde bergrede: "Wacht u voor valse profeten", waarschuwt Hij, "die in schapevacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven. Aan hun vruchten zult gij hen kennen: Men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels? Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen. Daarom: Aan hun vruchten zult gij hen kennen." 5 Ik wilde daarom bij mijn beoordeling uitgaan van dit solide gegeven. Ik wilde de raad van Christus opvolgen en Bahá'u'lláh aan Zijn vruchten beoordelen. Ik wilde Bahá'u'lláh meten volgens de maatstaf die Christus Zelf gegeven had, in de wetenschap hiermee eens en voor altijd te bewijzen of Bahá'u'lláh met recht de Messias kon genoemd worden. Wanneer de vrucht goed is, is de boom goed en is de profeet een ware. Dit zou mijn kriterium zijn. Ik besloot dit tot de grondslag van mijn bewijsvoering te maken, want ik was ervan overtuigd, dat de oplossing van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' wellicht meer van dit ene bewijs zou afhangen dan van welk ander dan ook.
3. De Boom des Levens. Christus voorzegde, dat Hij in de Eindtijd in Zijn naam zou komen, de 'Geest der Waarheid' zou zijn: "...(die) u den weg wijzen (zal) tot de volle waarheid..." 1 Op een andere plaats zei Hij: "...die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb." 2 En nogmaals: "...want Hij zal uit het Mijne nemen en het u verkondigen."3
Ik was vast besloten om de innerlijke waarheid achter de uiterlijke symbolen in de woorden van Christus te zoeken, toen ik op een andere plaats geschreven vond: "...het woord, dat Ik heb gesproken, dat zal hem (de mens) oordelen ten jongste dage."4 Bahá'u'lláh had meer dan honderd boekdelen geschreven. Ik kan hier slecht enkele van Zijn Leringen vermelden en dan nog zo beknopt mogelijk. Het lijkt op een poging de oceaan in een drinkbeker over te gieten. De geleerde Charles Baudouin schrijft in zijn boek 'Contemporary Studies' over de Leer van Bahá'u'lláh: "Zijn ethiek wordt beheerst door de wet van Liefde, zoals ook Jezus en alle andere Profeten hebben onderwezen. In de ontelbare details van het dagelijks leven is deze wet aan allerlei uitlegingen onderworpen. Die van Bahá'u'lláh is zonder twijfel de meest omvattende en één van de verhevenste, één van de overtuigendste voor de moderne geest..."5 De vroegere president van het voormalig Tsjecho-Slovakije, Eduard Benesj, schreef over de Leringen van Bahá'u'lláh: "De Bahá'í Zaak is één van de grootste morele en sociale krachten van de tegenwoordige wereld."6 Bij een andere gelegenheid schreef hij: "De Bahá'í Leer is één van de geestelijke krachten die nu absoluut noodzakelijk zijn om vóór alles de geest in te zetten tegen de materialistische krachten. De Bahá'í Leer is één van de machtigste werktuigen voor de uiteindelijke overwinning op de geest van de mensheid."7 De geleerde dr. Glenn A. Shook, uitvinder van het kleurenorgels en voormalig bestuurslid van de natuurkundige fakulteit van het Wheaton College in Norton (Massachusetts), schreef over de Leringen van Bahá'u'lláh: "Hier vloeit een machtige stroom van kennis die zowel de leek als de wetenschapsmens aanspreekt. Bahá'u'lláh's Leringen hebben een open oog voor de vereisten van onze tijd en bieden gezonde en redelijke oplossingen. Voor mij als wetenschapsman betekenen ze een ontdekking van onschatbare waarde en als mens een rijkdom en troost."8 Koningin Marie van Roemenië schreef in de 'Daily Star' van Toronto in Canada op 4 mei 1926: "Als ooit de naam van Bahá'u'lláh of 'Abdu'l-Bahá, Zijn zoon, u onder ogen komt, leg hun Geschriften dan niet terzijde. Onderzoek hun Boeken en laat de heerlijke, vredebrengende en liefdevolle woorden en lessen in uw hart bezinken, zoals ze dat bij mij gedaan hebben... Lees ze aandachtig en word erdoor een gelukkig mens."9 Acht jaar later schreef zij: "...deze Boeken hebben mij bovenmatig gesterkt en thans ben ik iedere dag bereid hoopvol te sterven... De Bahá'í Leer brengt vrede aan de ziel en hoop in het hart. Voor hen die op zoek zijn naar zekerheid zijn de woorden van de Vader als een bron in de woestijn na een lange zwerftocht."10 De volgende woorden van Bahá'u'lláh, zo vond ik, weerspiegelen de geest van de gehele Leer: "O gij mensenkinderen! Het fundamentele doel dat het Geloof van God en Zijn Religie bezielt, is de belangen van de mensheid te beveiligen, de eenheid der mensheid te bevorderen en de geest van liefde en kameraadschap onder de mensen aan te kweken."11 Op dit punt begon ik de 'vruchten' van de 'boom van Bahá'u'lláh' te onderzoeken, zodat ze bij mij en bij ieder menselijk wezen het meest na aan het hart zouden liggen: 1. 2. 3. 4.
Gezin Vaderland Godsdienst Persoonlijkheid
De eerste 'vrucht' die ik wilde onderzoeken was de betrekking van de mensen tot het eigen gezin en hun familie.
4. De eerste 'vrucht': Het gezinsleven. Bahá'u'lláh verklaart, dat het gezinsleven heilig is. Dit kostbare bezit is van groot belang voor een nuttig en waardevol leven. Hij roept de gehele mensheid op de heiligheid van het huwelijk te eerbiedigen. Hij verbiedt Zijn volgelingen hun leven teruggetrokken in een klooster door te brengen. Volgens Bahá'u'lláh is het in deze tijd niet voldoende om in afzondering goed te zijn. Wij moeten in groepsverband goed zijn. Een gezond gezinsleven, verklaart Hij is de grondslag van de samenleving. Bahá'u'lláh zegt: "Treedt in het huwelijk, opdat er na u een ander in uw plaats moge opstaan. Wij hebben u trouweloze daden verboden en niet hetgeen uw trouw zal aantonen." 1 Dr. J.E. Esslemont schrijft in zijn overzicht van Bahá'u'lláh's Leringen: "Welke rechtvaardiging er voor het kloosterleven in de oude tijd en onder vroegere omstandigheden ook mag zijn geweest, Bahá'u'lláh verklaart dat een dergelijke rechtvaardiging niet meer geldt, en inderdaad moet het onttrekken van een groot aantal van de meest godvruchtige en godvrezende mensen aan het ouderschap uiteindelijk leiden tot de geestelijke verarming van het ras."2 De Leringen van het Bahá’í Geloof zeggen: "Het Bahá'í huwelijk is een verbintenis en een diepe genegenheid tussen beide betrokkenen. Zij moeten evenwel zeer zorgvuldig te werk gaan en elkanders karakter leren kennen. Deze eeuwige verbintenis moet worden vastgelegd door een krachtige overeenkomst en het oogmerk ervan moet zijn het aankweken van harmonie, kameraadschap en eenheid teneinde immerdurend leven te verkrijgen... In een waar Bahá'í huwelijk moeten de betrokkenen zowel geestelijk als lichamelijk volledig verenigd worden, zodat zij in alle werelden van God een eeuwige verbintenis zullen vormen en elkaars geestelijk leven zullen ontwikkelen. Dit is het Bahá'í huwelijk."3 Bahá'u'lláh raadt alle mannen en vrouwen aan te huwen opdat er kinderen mogen groeien die de naam van God eerbiedigen en de mensheid kunnen dienen. Hij geeft Zijn volgelingen de volgende raad over het gezin: "Maakt uw woning tot een haven van rust en vrede. Weest gastvrij en laat de deuren van uw huis geopend zijn voor vriend en vreemdeling. Verwelkom iedere gast blij van harte en laat een ieder zich bij u thuis voelen. Geen sterveling kan de verbintenis en de harmonie begrijpen die God voor man en vrouw heeft bestemd. Voedt voortdurend de boom van uw verbintenis met liefde en genegenheid, zodat deze alle seizoenen door steeds groen blijve... En wanneer God u lieve en dierbare kinderen schenkt, wijdt u aan hun ontwikkeling en leiding, opdat zij onvergankelijke bloemen worden van de goddelijke rozentuin en... dienaren van de wereld der mensen..." 4 De zoon van Bahá'u'lláh, 'Abdu'l-Bahá, sprak in Parijs op 6 november 1911 tot Zijn gehoor. Hij zei: "Dit is waarlijk een Bahá'í huis". Hij verklaarde de aanwezigen dat iedere keer wanneer zo'n tehuis tot stand komt binnen een gemeenschap, het bekend zou moeten staan om zijn 'geestelijke diepte en liefde' die het onder de mensen verspreidt. Hij zei: "O vrienden van God! Wanneer gij op Gods Woord vertrouwd en sterk zijt, wanneer gij de voorschriften van Bahá'u'lláh opvolgt de zieken te verzorgen, de ongelukkigen onderdak te verschaffen, de gevallenen op te richten, voor de armen en behoeftigen te zorgen, de onderdrukten en hulpelozen te beschermen, de bedroefden te troosten en de mensenwereld met geheel uw hart lief te hebben, dan, zeg ik u, zal deze plaats van samenkomst weldra een rijke oogst binnenhalen... U moet echter een hechte basis hebben en uw doelstellingen en streven moeten door ieder lid duidelijk worden begrepen. Dit streven dient als volgt te zijn: 1. 2. 3.
Aan de mensheid mededogen en goede wil te tonen. Diensten te bewijzen aan de mensheid. Hen die in duisternis leven trachten te leiden en te verlichten.
4. 5. 6.
Vriendelijk te zijn voor iedereen en iedere levende ziel genegenheid te schenken. Nederig te zijn in uw houding jegens God en voortdurend tot Hem te bidden, zodat u dagelijks dichter naar God toe groeit. Zó trouw en oprecht in al uw handelingen te zijn, dat ieder lid gekend moge worden als de belichaming van eerlijkheid, liefde, geloof, goedheid, onbaatzuchtigheid en moed. Onthecht te zijn aan alles buiten God..."5
Ieder huis en ieder gezin, dat voldoet aan deze voorwaarden, zo zei Hij, is getrouw aan de Leringen van Bahá'u'lláh. Dit is één van de vruchten van de boom van Bahá'u'lláh, waarnaar gij Hem kunt beoordelen.
5. De tweede 'vrucht': Het vaderland. De Leringen van Bahá'u'lláh zeggen nadrukkelijk, zo ontdekte ik,: "Ingevolge het rechtstreekse en heilige gebod van God is het ons verboden te lasteren, wordt ons bevolen vrede en vriendschap te tonen, en worden wij aangespoord rechtschapenheid en oprechtheid te betrachten en met al onze medemensen en volkeren der aarde in harmonie om te gaan." 1 Volgens deze Leringen is het verder de plicht van ieder van Zijn volgelingen aan zijn regering onvoorwaardelijke trouw te bewijzen.2 De volgelingen van Bahá'u'lláh moeten ontrouw tegen een rechtmatige regering zien als ontrouw jegens God Zelf. Het is de heilige plicht van alle Bahá'ís, zo luiden de Leringen van Bahá'u'lláh: "...op de meest effektieve wijze het welzijn van hun regering en hun volk te bevorderen."3 Volgens de Bahá'í Geschriften is het de oprechte wens van iedere ware en trouwe volgeling: "...op onzelfzuchtige, bescheiden en liefdevolle wijze de hoogste belangen van het land waartoe hij behoort te dienen."4 De Bahá'ís zijn bereid hun krachten, ja, zelfs hun leven, voor de rechtvaardige regering te geven, zolang deze niet van hen verlangt hun liefde jegens God en de geestelijke Leringen van Christus en Bahá'u'lláh ontrouw te zijn. Ofschoon hen tot het wezen van de Leringen van Bahá'u'lláh behoort de eenheid van alle natiën te verwezenlijken, veroordelen of wijzen Zijn woorden in geen geval een verstandige liefde voor het vaderland af; ook trachten ze niet, op geen enkele manier, de natuurlijke en warme liefde die men voor zijn geboorteland voelt weg te nemen. De Leringen van Bahá'u'lláh tonen in het bijzonder aan, dat Zijn Boodschap betreffende een wereldregering en wereldeenheid: "...niet tracht de aanhankelijkheid en trouw van wie dan ook zijn vaderland te ondermijnen, noch treden ze in konflikt met de rechtmatige idealen, rechten en plichten van welke staat of welk volk dan ook. Alles wat deze boodschap in zich draagt en verkondigd is de ontoereikendheid van vaderlandsliefde ten opzichte van de fundamentele veranderingen in het economische leven van de maatschappij en in de wederzijdse afhankelijkheid van de landen onderling, zelfs ten opzichte van omstandigheden die in de dagen van Jezus nóch bestonden nóch konden bestaan en pas ontstonden als gevolg van de, dooromwentelingen in de kommunikatiemogelijkheden veroorzaakte, ruimtelijke ineenschrompeling van de wereld... Hiervoor is een ruimer saamhorigheidsgevoel nodig dat niet in strijd zou mogen of kunnen zijn met vaderlandsliefde die van geringere omvang is. Dit alles boezemt een liefde in die in haar omvang de liefde voor het vaderland in zich sluit en niet uitsluit. Het legt door dit saamhorigheidsgevoel en geïnspireerde liefde de enige basis, waarop het begrip wereldburgerschap kan gedijen en het gebouw van de wereldeenheid rusten. Dit kan slechts bestaan door
een hogere plaats toe te kennen aan de noodzakelijke en hoogste aanspraken van de mensheid als geheel, dan aan nationale en particuliere belangen, omdat in een wereld van onderlinge afhankelijkheid van natiën en volkeren het voordeel van een deel ervan het best wordt gediend door het voordeel van allen."5 Bahá'u'lláh verlangt niet alleen van Zijn volgelingen hun regering trouw te zijn, doch het wordt hen ook uitdrukkelijk en ten strengste verboden aan de een of andere ondermijnende politieke of sociale beweging deel te nemen. Viscount Herbert Samuël, de Hoge Commissaris van Palestina tijdens de periode van het britse mandaat, schreef in augustus 1959, dat de Bahá'ís: "...in het algemeen als waardevolle elementen van de bevolking, als intelligent, ordentelijk, welopgevoed en voor alles als betrouwbaar werden beschouwd. In staatsdienst en op zakelijk gebied stonden zij als onkreukbaar bekend..., fatsoenlijk en hoffelijk tegenover anderen..." "Het Bahá'í Geloof", zei Samuël, "boezemt zijn omgeving achting en goede wil in."6 Dat een Bahá'í een eerlijk, nuttig en geliefd burger vormt in ieder land blijkt uit de volgende raadgevingen die Bahá'u'lláh geeft aan Zijn volgelingen: 1. 2. 3. 4.
In deze Dag is het de plicht van ieder mens zich te houden aan al hetgeen het belang van alle naties en rechtvaardige regeringen bevordert en hun staat verhoogt.7 Laat eerlijkheid en oprechtheid uw daden kenmerken. 8 Hij is waarlijk een mens die zich heden ten dage in dienst stelt van de gehele mensheid. 9 Siert uw spraak, o mensen, met waarheidsliefde en tooit uw ziel met het juweel van eerlijkheid. Hoedt u, o mensen, dat gij niemand verraderlijk bejegent. Weest gij de gevolmachtigden Gods onder Zijn schepselen. 10 Ook dit is een vrucht waarnaar men de boom van Bahá'u'lláh kan beoordelen.
6. De derde 'vrucht': Religie. Bahá'u'lláh schreef: "O, gij volk van de wereld! De religie Gods is er teneinde liefde en eenheid teweeg te brengen; maak haar niet tot de oorzaak van vijandschap en tweedracht... Deze enkele uitspraak zal de verschillende sekten en geloofsrichtingen het licht van ware eenheid doen bereiken." 1 Bahá'u'lláh leert, dat er, zoals er slechts één God is, er ook maar één Godsdienst is. Alle grote Openbaarders hebben deze ene Godsdienst onderwezen. Er bestaat, zoals Bahá'u'lláh ons zegt, geen eenzijdige verlossing voor de Hindoe, de Jood, de Zoroastriër, de Boeddhist, de Christen, de Moslim of de Bahá'í. Het Bahá'í Geloof is geen sekte maar een onafhankelijke Godsdienst. De beroemde historicus Arnold Toynbee werd gevraagd naar het Bahá'í Geloof. Hij antwoordde: "Volgens mij is, 1. het Bahá'í Geloof zonder twijfel een godsdienst; 2. het Bahá'í Geloof een onafhankelijke godsdienst van dezelfde rang als de Islam, het Christendom en de andere erkende wereldgodsdiensten. Het Bahá'í Geloof is geen sekte van de een of andere godsdienst; het is een afzonderlijke godsdienst en heeft dezelfde status als andere erkende godsdiensten. Deze mening is gebaseerd op zowel studie als op persoonlijke bekendheid met de Bahá'ís."2 Al deze heilige en zuivere godsdiensten zijn onderdeel van de ene Religie voor het tijdperk waarin zij verschijnt. Ze is de enige waarheid voor dát speciale tijdperk, hoewel ze niet de laatste is. Ze is slechts een onderdeel van de enige, grote, voortschrijdende, nimmer eindigende Religie van God welke geen begin kent en geen einde zal hebben.
Ofschoon het Woord (de Heilige Geest) van God één licht is, zijn er vele Sprekers (Boodschappers) van dit Woord. Dit is hetzelfde licht dat in vele lampen schijnt. Deze gouden regel kan in alle grote wereldgodsdiensten worden gevonden: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Hindoeïsme: Jodendom: Zoroastrische godsdienst: Boeddhisme: Christendom: Islam: Bahá'í Geloof:
De gouden regel is, voor anderen datgene te doen, wat u voor uzelf zou doen. Wat u niet wilt, dat uw naaste u aandoet, doe dat hem ook niet. Zoals gij doet, zal u gedaan worden. Men moet voor anderen het geluk zoeken, dat men voor zichzelf wenst. "Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus; ..."3 Laat geen van u een broeder zo behandelen, zoals hij zelf niet behandeld wil worden. Wilt gij barmhartig zijn, kijk dan niet naar hetgeen uzelf ten voordeel strekt, maar behoudt u aan hetgeen uw medemens goed doet.4
In de Bahá'í Leer wordt godsdienst vergeleken met de groei van een plant. Dr. Esslemont die zich vele jaren met de Bahá'í Leringen bezig hield, verklaart hierover: "De religie van God is één en dezelfde religie die door alle Profeten is onderwezen. Zij is echter levend en groeiend, niet levenloos en onveranderlijk. In Mozes' Leer zien wij de knop; in die van Christus de bloem; in die van Bahá'u'lláh de vrucht. De bloem vernietigd de knop niet, evenmin vernietigd de vrucht de bloem. De religie vernietigd niet, maar brengt tot volle ontplooiïng. De kelkbladeren moeten zich openen, opdat de bloem zich kan ontplooien en de bloembladeren moeten vallen, opdat de vrucht kan groeien en rijpen. Waren de kelken bloembladeren dan verkeerd of nutteloos, dat zij verwijderd moesten worden? Neen, beiden waren op hun tijd nodig, want zonder hen hadden er geen vruchten kunnen zijn. Evenzo is het met de verschillende leringen van de Profeten, hun uiterlijke vormen veranderen in ieder tijdperk, maar iedere Openbaring is de vervulling van de voorgaande. Zij zijn niet van elkaar gescheiden, noch los van elkaar te zien. Zij vormen verschillende stadia in de levensgeschiedenis van de ene godsdienst, die achtereenvolgens als zaad, knop en bloem werd geopenbaard en die nu door de jongste Openbaring in het stadium van rijpheid komt."5 De ene fase is niet groter dan de andere. Geen fase is exclusief. Geen is de laatste. Zelfs niet de fase van de vrucht. De 'vrucht' is de vervulling van het 'zaad'. Het is het einde van een cyclus, maar vanuit deze 'vrucht' zal weer het 'zaad' voor een nieuwe grote cyclus komen. Gods Religie is voortschrijdend en oneindig en zal net als de regen nooit ophouden de mensheid van het water des levens te voorzien. Deze eenheid en fasegewijze ontvouwing van de geestelijke waarheid kan in de Bijbel worden gevonden. Mozes, wetend dat Zijn volgelingen niet al Zijn leringen zouden kunnen begrijpen, zei: "Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals Ik ben, zal de Here, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren."6 Hiermee voorzegde Hij de komst van Christus. Toen Christus kwam, herinnerde Hij het volk van Zijn tijd aan deze woorden van Mozes. Hij zei: "Want indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want Hij heeft van Mij geschreven."7 Toen berispte Christus hen omdat zij blind waren. Hij zei: "Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven?"8 Later sprak Christus bijna dezelfde woorden tot Zijn discipelen, die Mozes eens gesproken had. Christus wist, dat zij niet alles zouden kunnen begrijpen, wat Hij hen onderwezen had. Dikwijls was Hij ontgoocheld over hun onvermogen om Zijn gedachten te bevatten. Hij beloofde hun, dat er een ander zou komen die de mensheid deze verborgen waarheden zou verklaren. Hij zei: "Nog veel heb Ik u te vertellen, maar
gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der Waarheid, zal Hij u den weg wijzen tot de volle waarheid."9 Hiermee voorzegde Hij de komst van de Messias. Toen Bahá'u'lláh kwam, herinnerde Hij de mensen van Zijn tijd aan deze woorden van Christus. Hij zei: "Hebt gij de woorden van Jezus, de Geest Gods, niet gehoord... Hij zei: 'Wanneer Hij, de Geest der Waarheid komt, zal Hij u in alle waarheid leiden'." 10 Toen berispte Bahá'u'lláh hun wegens hun blindheid. Hij zei: "Waarom hebt gij dan gefaald... Hem nabij te komen? ... En... weigert gij Hem uw gelaat toe te keren?"11 Bahá'u'lláh richtte speciale brieven aan de leiders van de Christenheid. Deze brieven werden openbaar gemaakt en kunnen worden nagelezen. Hij drong er bij hen op aan, hun kudden naar de heilige kooi te leiden. Enkele van Zijn woorden zijn: "Komt, o gij mensen... Draalt niet, zelfs geen uur!"12 Bahá'u'lláh verkondigd: "Waarlijk, Ik zeg u al wat de verheven rang van godsdienst verlaagt, zal de achteloosheid in de kwaadwilligen doen toenemen..." 13 Bahá'u'lláh raadt ook de volkeren van alle godsdiensten aan, de geboden op te volgen, welke Christus in Zijn beroemde Bergrede geeft: "Volgt op hetgeen door de Spreker van de Berg (Jezus Christus) verkondigd is, en... weest rechtvaardig in alle dingen." 14 Bahá'u'lláh houdt de eenheid van godsdienst en de Profeten in al Zijn Geschriften hoog. Op één plaats zegt Hij: "... Weet voorzeker dat in wezen alle Profeten Gods één en dezelfde zijn. Hun eenheid is volkomen. God, de Schepper, zegt: Er is geen enkel onderscheid tussen de Dragers van Mijn Boodschap. Allen hebben zij slechts één doel; hun geheim is hetzelfde geheim. Eén van hen grotere eer te bewijzen of enkelen boven de andere te verheffen, is geenzins geoorloofd. Iedere ware Profeet beschouwde Zijn Boodschap als in wezen gelijk aan de Openbaring van iedere andere vóór Hem verschenen Profeet. Indien daarom enig mens faalt deze waarheid te begrijpen en zich dientengevolge ijdele en ongepaste taal veroorlooft, mag niemand wiens inzicht juist en wiens begrip verlicht is, ooit toelaten dat zulk ijdel gepraat hem in zijn geloof doet wankelen..." 15 Bahá'u'lláh richt Zich tot de volkeren van alle godsdiensten in de wereld en zegt: "Gezegend zijn zij die zich vasthouden aan het koord van mededogen en goedheid en bevrijd zijn van vijandschap en haat." 16 De grote tragedie van religie is, zo zegt Bahá'u'lláh, dat de mensen de Boodschapper gedenken en Zijn Boodschap vergeten. Sainte Beuve17 zei tot de mensen in Frankrijk dat zij hadden opgehouden Christen te zijn en leden van een sekte waren geworden, want zij schonken meer aandacht aan de uiterlijke lamp dan aan het Licht. Alle Openbaarders zijn spiegels waarin de zon van Gods waarheid schijnt. De spiegel zelf is niet de waarheid. Het Licht dat in de spiegel schijnt is de waarheid. Christus legde de nadruk op deze waarheid toen Hij zei, dat de mensen in God moesten geloven en niet in Hem, Jezus. Hij sprak: "Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem, die Mij gezonden heeft;..."18 Bahá'u'lláh spreekt liefdevol over de Grondleggers van alle wereldgodsdiensten. Hij raadt Zijn volgelingen aan de mensen van alle geloofsrichtingen stralend en vriendelijk tegemoet te treden. Hij herinnert hen: "Gij zijt allen de bladeren van één boom en de druppels van één zee."
In 'The Coming World Teacher' schrijft Pavri: "...temidden van de Bahá'ís is die geweldige beweging, deze broederschap der godsdiensten, een broederschap die slechts één Leraar mogelijk kan maken, die God en de mensen één maakt." Bahá'u'lláh roept Zijn volgelingen op hun leven te wijden aan het welzijn en het geluk van de volkeren van alle godsdiensten en nationaliteiten. Tot degenen die Hem willen volgen zegt Hij: "Legt u toe op de bevordering van het welzijn en de rust der mensenkinderen. Richt uw gedachten en uw wil op de opvoeding van de volkeren en geslachten der aarde, zodat door de macht van de Grootste Naam de tweedracht die hen verdeelt, uit hun midden moge verdwijnen en de gehele mensheid de handhavers van één Orde en de bewoners van één Stad zullen worden. Verlicht en heiligt uw hart; laat het niet worden ontwijd door de doornen van haat of de distels van kwaadwilligheid. Gij woont in één wereld en zijt geschapen door de werking van één Wil. Gezegend is hij die met alle mensen omgaat in een geest van uiterste welwillendheid en liefde."19 Dit is weer een 'vrucht' waarnaar de boom van Bahá'u'lláh beoordeeld en waaraan Zijn leven getoetst kan worden.
7. De vierde 'vrucht': Het persoonlijke leven. Bahá'u'lláh heeft uitgelegd dat het doel van Zijn eigen komst en van de komst van Jezus Christus evenals die van alle Openbaarders is: "...om in de hele aard van de mensheid een verandering tot stand te brengen, een verandering die zich uiterlijk en innerlijk kenbaar zal maken en die zowel het innerlijke leven als de uiterlijke omstandigheden zal beïnvloeden."1 De grondreden voor de komst van een Boodschapper van God, zo verklaart Bahá'u'lláh, is: "...de zielen van de mensen te ontwikkelen (en het ) karakter van ieder levend mens te veredelen."2 Bahá'u'lláh heeft herhaaldelijk gewezen op de absolute noodzaak van een zuiver en heilig persoonlijk leven: "Het is de belangrijkste plicht in deze dag, uw karakter te louteren, uw gewoonten en uw gedrag te verbeteren."3 De volgelingen van Zijn Geloof: "...moeten temidden van Zijn schepselen zo'n karakter en gedrag tonen dat de geur van hun heiligheid zich over de gehele wereld moge verspreiden en de (geestelijk) doden tot leven brengen." 4 Bahá'u'lláh schreef een boek over het thema van het persoonlijke leven van de Godsgelovigen, het heet: de 'Verborgen Woorden'. George Townshend, voormalig aartsdeken van Clonfert en domheer van de St. Patrick kathedraal in Dublin (Ierland), schreef over dit boek: "De Verborgen Woorden is geen gewoon samenvatting noch een geordende uiteenzetting. Het is een nieuwe schepping. Het is een extract van heilige Geuren. Het is een brandpunt waarin alle grote Lichten uit het verleden in één Licht worden verenigd en Gods gisteren heden wordt. Het wordt ons gegeven als één geestelijke kracht, die bezield is met de aanwezigheid van alle geestelijke Vorsten uit het verleden... Nooit eerder is er, of kon er, een boek aan de mensheid worden gegeven dat zo'n intens licht uitstraalt. Het omvat het geheel van alle Openbaringen, vernieuwd in kracht en tot volmaakte eenheid gebracht door de bekronende woorden van Bahá'u'lláh." 5 Bahá'u'lláh Zelf zegt over de 'Verborgen Woorden':
"Dit is hetgeen uit het rijk van heerlijkheid is neergedaald, door de tong van kracht en macht is geuit en aan alle Profeten vanouds geopenbaard. Wij hebben het diepste wezen ervan genomen en in het gewaad van beknoptheid gehuld als een teken van genade voor de rechtvaardigen, opdat zij trouw blijven aan het Verbond Gods, in hun leven Zijn vertrouwen niet beschamen en in het rijk van de geest het kleinnood van goddelijke deugd verwerven." Het boek begint: "O ZOON VAN GEEST! Het meest geliefde in Mijn ogen is rechtvaardigheid. Keer u niet van haar af indien gij Mij begeert, en veronachtzaam haar niet, zodat Ik u Mijn vertrouwen kan schenken. Met haar hulp zult gij met uw eigen ogen zien en niet door de ogen van anderen, uit eigen kennis weten en niet door de kennis van uw naaste. Overweeg in uw hart hoe het u betaamt te zijn. Waarlijk, rechtvaardigheid is Mijn gave aan u en het teken van Mijn goedertierenheid. Houd dit voor ogen." Deze geest van rechtvaardigheid en oprechtheid werd door de rechter van het Opperste Gerechtshof van de Verenigde Staten, William O. Douglas, in zijn boek 'West of the Indus' vermeld. Hij spreekt over zijn bezoek aan Iran, het geboorteland van Bahá'u'lláh, en van Zijn Geloof. Over de volgelingen van Bahá'u'lláh in dat land zegt Douglas: "Onder de Bahá'ís zijn veel kooplieden. Ze staan goed bekend. Dit komt doordat zij in al hun transakties een hoge ethische maatstaf aanleggen. De kooplui in de bazaars staan onmiddellijk klaar hun eigen voordeel te doen. Nooit de Bahá'ís. Zij zijn uiterst gewetensvol in hun transakties en daardoor neemt hun aanzien toe." De volgende verzen uit de 'Verborgen Woorden' brengen de geest van de woorden van Bahá'u'lláh over: O GIJ RIJKEN DER AARDE! De armen in uw midden heb Ik aan u toevertrouwd. Behoudt Mijn pand en tracht niet alleen naar uw eigen welzijn. O ZOON VAN BESTAAN! Hoe kunt gij uw eigen fouten vergeten en u met de fouten van anderen inlaten? Wie zo handelt wordt door mij vervloekt. O MENSENZOON! Gewaag niet van de zonden van anderen zolang gij zelf een zondaar zijt. Indien gij dat gebod schendt, zult gij verworpen worden, dit betuig Ik u. O MIJN DIENAAR! Bevrijd u van de ketenen van deze wereld en verlos uw ziel uit de gevangenis van het zelf. Grijp uw kans, want ze zal niet meer terugkomen. In al Zijn Geschriften drukt Bahá'u'lláh gedachten uit als deze: 1. 2.
"Het wezen van het geloof is: schaarste aan woorden en een overvloed aan daden."6 "Hoedt u... dat gij niet de wegen bewandelt van hen, wier woorden zich onderscheiden van hun daden."7
3. 4.
"Gij moet gave en heerlijke vruchten voortbrengen... Bomen die geen vruchten dragen, waren en zullen steeds voor het vuur bestemd zijn..." 8 "Laat uw daden een richtsnoer zijn voor de gehele mensheid... Door uw daden kunt gij u onderscheiden van anderen. Door uw daden kan de helderheid van uw licht over de gehele aarde worden uitgegoten."9 De Leringen van Bahá'u'lláh bieden voor het persoonlijk gedrag de volgende raadgevingen:
1. 2.
"Weest er niet tevreden mee door louter woorden vriendschap te tonen, laat uw hart liefdevol branden voor allen die uw weg kruisen."10 "Bewijst de zieken en lijdenden de grootste goedheid en mededogen. Dit heeft meer uitwerking dan het geneesmiddel zelf. U moet altijd deze liefde... en toenadering laten voelen wanneer u zieken en bedroefden bezoekt."11
Nadat Tolstoi, de beroemde schrijver van 'Oorlog en vrede', de Geschriften van het Bahá'í Geloof had onderzocht, gaf hij als kommentaar dat de Leringen van Bahá'u'lláh ons nu de hoogste en zuiverste vorm van religieuze leringen schenken. 12 Ieder die een volgeling van Bahá'u'lláh wordt, aanvaardt voor zijn persoonlijke en innerlijke leven de volgende woorden: "O gij geliefden des Heren! In deze heilige Beschikking zijn twist en strijd op geen enkele wijze geoorloofd. Iedere strijdlustige berooft zich van de genade Gods. Het betaamt een ieder de grootste liefde, openhartig gedrag, oprechtheid en eerlijke vriendschap te tonen jegens alle volkeren en geslachten der aarde, zowel vriend als vreemdeling. Zo sterk moet de geest van liefde en goedertierenheid zijn, dat de vreemdeling zich als vriend en de vijand zich als ware broeder voelt en dat er geen enkel twistpunt tussen hen zal bestaan. Want alomvattend is uit God en alle beperkingen aards... Op dezelfde wijze moeten genegenheid en goedertierenheid van de dienaren van de ene ware God aan de mensheid worden bewezen. Voorbehoud en beperkingen zijn in dit opzicht op geen enkele wijze geoorloofd. Daarom, o Mijn lieve vrienden, hebt omgang met alle volkeren, rassen en religies der aarde in grote waarheidsliefde, oprechtheid, trouw, goedheid, welwillendheid en vriendschap, zodat de gehele wereld... door het heilige vuur van genade van Bahá vervuld moge worden, en onwetendheid, vijandschap, haat en verbittering uit de wereld verdwijnen en het duister van vervreemding tussen de volkeren en de rassen der aarde moge wijken voor het licht van eenheid. Wanneer andere volkeren en naties trouweloos jegens u zijn, toont hen dan trouw; handelen zij onrechtvaardig jegens u, toont hen rechtvaardigheid; houden zij zich afzijdig van u, trek hen dan tot u; ... vergiftigen zij uw leven, verzacht hun ziel; verwonden zij u, weest dan een balsem voor hun leed. Dit zijn de eigenschappen van de oprechten. dit zijn de eigenschappen van de waarachtigen!" 13 De engelse geestelijke, J. Tyssul Davies, sprak in zijn boek 'A League of Religions' over het voorbeeld voor het persoonlijke leven dat Bahá'u'lláh heeft gegeven. Hij schrijft: "Het Bahá'í Geloof heeft zijn weg gevonden... omdat het tegemoet komt aan de noden van deze tijd. Het leent zich beter voor de ruimere kijk van onze tijd dan de streng exclusieve oudere godsdiensten. Van wezenlijk belang is de verrassende vrijzinnigheid en verdraagzaamheid ervan. Het aanvaardt alle grote godsdiensten als waar en hun geschriften als goddelijk geïnspireerd... Zijn ethisch ideaal staat zeer hoog en lijkt op hetgeen wij, westerlingen, 'christelijk' zouden noemen. 'Wat doet hij met zijn vijanden, dat het zijn vrienden worden?' werd met betrekking tot de overleden Behoeder Shoghi Effendi gevraagd. Wat de onderzoeker verbaast is niet te vinden in de ethiek of filosofie van deze beweging, maar de buitengewone weerklank die het ideaal ervan in zo'n groot aantal mensen heeft opgewekt en de machtige invloed die deze norm in feite uitoefent op het gedrag... 'Aan hun vruchten zult gij hen herkennen!' Wij kunnen deze jonge godsdienst ter verwelkoming slechts een Hoera toeroepen. Wij kunnen
niets anders dan in zijn werkzaamheid een nieuw bewijs zien van het levende getuigenis van de roerselen van de immer waakzame Geest Gods in de harten der mensen van onze tijd..."14 Bahá'u'lláh heeft voor het persoonlijke gedrag de volgende maatstaf gegeven die Zijn volgelingen in acht moeten nemen: "Weest vrijgevig in voorspoed en dankbaar in tegenspoed. Weest het vertrouwen van uw naaste waardig en beziet hem met een stralend en liefdevol gelaat. Weest een schat voor de arme, een vermaner voor de rijke. Beantwoordt de roep van de behoeftige, houdt u aan de heiligheid van uw belofte. ...Behandelt niemand onrechtvaardig... Weest gelijk een lamp voor hen die in duisternis wandelen, ...een bron voor de dorstigen, een haven voor hen die in nood verkeren, een steun en verdediger voor het slachtoffer van verdrukking. ...weest een tehuis voor de vreemdeling, een balsem voor de lijdende, een toevlucht voor de vluchteling. Weest het oog voor de blinde en een lichtbaken voor de dwalende. ...een levensadem voor het lichaam der mensheid..." 15 Dit is weer een 'vrucht' van de boom van Bahá'u'lláh. Christus zei: "Aan hun vruchten zult gij hen kennen." Dit is één van de vruchten waarnaar men kan beoordelen of Bahá'u'lláh een ware of een valse Profeet was.
8. Een onderzoekende blik. De ierse geleerde, George Townshend, voormalig domheer van de St. Patrick kathedraal in Dublin en aartsdeken van Clonfert, stelde vast dat de moderne denker wanneer ze over een wereldregering, sociale zekerheid, een internationale taal, wereldgerechtshoven en mensenrechten spreken, zij slechts met andere woorden hetzelfde zeggen over onderwerpen die Bahá'u'lláh bijna honderd jaar geleden in een eeuwige taal heeft vastgelegd. De volgende hoofdstukken geven slechts een kleine selektie weer van de 'andere vruchten' die ik verzameld heb van deze levende boom van Bahá'u'lláh in de wereld heeft geplant. "Een ieder moet geheel onafhankelijk de waarheid onderzoeken!" Wetenschappelijke methoden om onze problemen op te lossen keurt Bahá'u'lláh niet alleen goed, maar moedigt dit nadrukkelijk aan. Om dr. Esslemont te citeren: "Bahá'u'lláh eist van niemand Zijn beweringen en tekenen blindelings aan te nemen. Integendeel, Hij waarschuwt nadrukkelijk tegen een blind aannemen en Hij drong bij allen erop aan ogen en oren te openen en zelf onafhankelijk en onbevreesd te oordelen, teneinde de waarheid te leren kennen. Hij eiste het meest grondige onderzoek en hield zich nooit schuil, doch gaf als de hoogste bewijzen van Zijn rang van Profeet, Zijn woorden en werken en hun invloed op het leven en karakter der mensen." 1 "...alle dingen met scherpe blik ...bezien"2 Ieder mens afzonderlijk moet voor zichzelf de geestelijke waarheid onderzoeken. Zijn betrekking tot de Almachtige God is uitsluitend ieders persoonlijke verantwoording. Hij kan en moet van de ervaringen en wijsheid van anderen leren, maar moet hun uitspraken niet als de uiteindelijke waarheid voor zichzelf aannemen zonder een zorgvuldig persoonlijk onderzoek. Dat wij met dit onderzoek naar geestelijke waarheid ononderbroken bezig moeten zijn wordt ons in de Bijbel gezegd. In Deuterononium staat: "En dan zult gij daar den Here, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel."3
De profeet Jeremia beaamt dit en zegt: "...dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart. Dan zal Ik Mij door u laten vinden..." 4 In hetzelfde hoofdstuk waarin Christus waarschuwde voor valse profeten en zei: "Aan hun vruchten zult gij hen kennen", beval Hij Zijn volgelingen ernstig te zoeken: "...zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. ...en wie zoekt, vindt, en wie klopt, dien zal opengedaan worden."5 Bahá'u'lláh schreef: "Verheft u daarom en tracht met de volle geestdrift van uw hart, met al het verlangen van uw ziel, de volle ijver van uw wil en de op één doel gerichte inspanning van uw gehele wezen het paradijs van Zijn (Gods) nabijheid te bereiken."6 Net als Christus zei Bahá'u'lláh dat dit niet eenvoudig zou zijn, want 'vele zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren'. Hij zei: "Alleen wanneer de lamp van zoeken, van vurig streven, van hunkerend verlangen, van hartstochtelijke toewijding... in het hart van de zoeker is ontstoken..., zal het duister van dwaling worden verdreven, zullen de nevels van twijfels en argwaan optrekken en zal het licht van kennis en zekerheid zijn wezen omhullen." 7 Dit onderzoek naar de waarheid, zo leerde Bahá'u'lláh, is niet het totale doel van het leven. Wanneer de waarheid is gevonden mag zij niet terzijde worden gelegd. Ze moet wortel schieten in het hart van de zoeker en in zijn leven vrucht dragen anders zou het voor hem geen waarde hebben. Bahá'u'lláh beveelt de mensen: "Het vrij-zijn van de mens van bijgeloof en navolging, zodat hij de Manifestaties van God kan waarnemen met het oog van één-zijn en alle dingen met scherpe blik kan bezien."8 De Leringen van Bahá'u'lláh zeggen duidelijk: "De grootste gave van God aan de mens is zijn verstand." Hij moet dit volledig benutten om de waarheid te ontdekken. Dit is weer een 'vrucht' van de boom van Bahá'u'lláh.
9. De vogel met twee vleugels. Over de gehele wereld behoren man en vrouw gelijke rechten, voorrechten, opvoeding en mogelijkheden te hebben. Bahá'u'lláh hecht grote waarde aan dit beginsel. Zijn Leringen leggen de nadruk op dat het de moeder is die het kind gedurende zijn vroege en meest ontvankelijke jaren de eerste opvoeding geeft; daarom is het van uitermate groot belang, dat de moeder zelf een goede opvoeding moet krijgen. De algemene opvoeding die Bahá'u'lláh voor de gehele wereld voorstaat, moet aan jongens en meisjes gelijke kansen bieden. De Bahá'í Leringen vertellen dat het evenwicht en de gezondheid op sociaal gebied beduidend zullen verbeteren in de gehele wereld wanneer de plaats van de vrouw wordt verhoogd, totdat zij overal ter wereld aan de man gelijkwaardig is. De Leringen van Bahá'u'lláh zeggen ook:
"Wanneer de moeder ontwikkeld is, zullen haar kinderen goed worden onderricht. Wanneer de moeder wijs is, zullen de kinderen geleid worden op het pad van wijsheid. Is de moeder religieus, dan zal zij haar kinderen tonen, hoe zij God moeten liefhebben. Heeft de moeder een sterk gevoel voor rechtvaardigheid, dan zal zij ook haar kleintjes leiding geven op de weg van rechtschapenheid."1 Deze verheffing van de status van de vrouw is één van de grondbeginselen van Bahá'u'lláh. In Zijn Leer staat geschreven: "De mensheid gelijkt een vogel met twee vleugelen - de éne is mannelijk, de andere vrouwelijk. Mits beide vleugelen sterk zijn en door één kracht worden bewogen, kan de vogel niet hemelwaarts vliegen. Naar de geest van dit tijdperk moet de vrouw zich ontwikkelen, op alle levensgebieden haar roeping vervullen en de gelijkwaardige van de man worden. Zij moet op gelijke hoogte met de man staan en gelijke rechten genieten."2 Deze Leringen van Bahá'u'lláh werden gegeven in een tijd waarin de vrouw in alle delen van de wereld een lage status had, terwijl in sommige gebieden haar plaats werd gezien als slechts weinig meer dan die van een dier. Een van de grootste vroege onderrichters van dit Geloof was een vrouw. Haar naam was Táhirih, hetgeen betekent de 'zuivere'. Zij onderging de marteldood voor haar Geloof. Tot aan haar dood had zij zich geheel voor het Geloof en de emancipatie van de vrouw ingezet. Zij werd de eerste martelares voor het vrouwenkiesrecht genoemd. Moedig en dapper riep zij vlak voor haar dood tot haar bewakers: "U kunt mij doden zodra u wilt, maar u kunt de emancipatie van de vrouw niet tegenhouden."3 Prof. E.G. Browne zei dat wanneer dit Geloof geen andere aanspraak maakte op grootheid, het reeds voldoende zou zijn dat het een heldin als Táhirih had voortgebracht. Sir Valentine Chirol schreef: "Geen herinnering wordt dieper vereerd of wekt groter enthousiasme op dan die aan haar gewijd is, en de invloed die zij tijdens haar leven uitoefende komt nog steeds haar sexegenoten ten goede."4 Dit is weer een 'vrucht' van de boom van Bahá'u'lláh.
10. De ware rijkdom. Opvoeding moet voor allen beschikbaar zijn. Opvoeding is de ware rijkdom der mensheid, zegt Bahá'u'lláh, en de leraar is de machtige faktor in de beschaving. Zijn of haar werk is het belangrijkste waarnaar de mens kan streven. Opvoeding - het onderwijzen en leiden van de mensen en het ontwikkelen en oefenen van hun aangeboren vermogens - is het hoogste doel geweest van alle heilige Profeten sinds het begin van de wereld en in de Bahá'í Leer worden het fundamentele belang en de onbegrensde mogelijkheden ervan in de duidelijkste bewoording verkondigd. Wanneer een juiste opvoeding een algemeen goed wordt zal de mensheid veranderen en de wereld een paradijs op aarde worden. Bahá'u'lláh schrijft over 'Kunst, Wetenschap en Ambacht': "Kennis vormt de vleugelen van het wezen (van de mens) en is gelijk een ladder waarlangs men omhoog stijgt. Allen zijn verplicht kennis te vergaren, maar slechts van díe wetenschappen die de mensen op aarde ten goede komen en niet van die eigenschappen, die beginnen met woorden en eindigen met woorden. De geleerden en de kunstenaars nemen een
vooraanstaande plaats in onder de mensen. Waarlijk, de ware schat van de mens is zijn kennis. Kennis is het middel tot eer, voorspoed, vreugde, blijdschap, geluk en vervoering." 1 Het is niet voldoende uitsluitend kennis te verwerven. Het is net zo belangrijk te weten hoe men de juiste beslissingen neemt. Daarom zijn opvoeding en ontwikkeling van het karakter van wezenlijk belang. Kennis alleen garandeert nog geen wijsheid. Het geheugen volstampen met kennis van grammatica, aardrijkskunde, talen, rekenen enz..., heeft verhoudingsgewijs weinig invloed op het vormen van een edel en nuttig mens, wanneer niet gelijktijdig zijn karakter wordt gevormd. Dr. Esslemont schrijft over de Leringen van Bahá'u'lláh: "Tegenwoordig is een werkelijk goed opgevoed mens een zeer zeldzaam verschijnsel, want bijna iedereen heeft domme vooroordelen, verkeerde idealen, onjuiste opvattingen en slechte gewoonten, die hem van zijn geboorte af zijn bijgebracht. Hoe weinig leren van hun prilste jeugd af met heel hun hart God lief te hebben en hun leven aan Hem te wijden, het dienen van de mensheid te zien als het hoogste doel van het leven en hun krachten te ontwikkelen tot heil van het algemene welzijn! Toch zijn dit zeer zeker de essentiële beginselen van een goede opvoeding." 2 Bijna honderd jaar geleden verklaarde Bahá'u'lláh dat verplicht onderwijs voor alle kinderen ter wereld aan absolute noodzaak is. Wanneer de ouders niet in staat zijn deze verantwoordelijkheid op zich te nemen dan, zei Hij, moet de gemeenschap dit doen. Kinderen zijn als jonge tere twijgen en wanneer de eerste opvoeding juist is, zullen zij sterk en krachtig opgroeien. Wanneer deze verkeerd is, zullen de kinderen zich verkeerd en krachteloos ontwikkelen. Hun gehele verdere leven zullen zij worden beïnvloed door de opvoeding die ze gedurende hun vroegste en belangrijkste jaren hebben genoten. Bahá'u'lláh schrijft allen voor: "...kinderen te onderrichten en op te voeden... Wie zijn zoon of de kinderen van anderen opvoedt, heeft één van Mijn kinderen opgevoed."3 Dit is opnieuw een 'vrucht' waaraan u de boom van Bahá'u'lláh kunt toetsen.
11. Niemand is een vreemdeling. Een internationale (hulp)taal moet in de gehele wereld, naast de moedertaal van ieder volk, worden onderwezen. Bahá'u'lláh heeft bevolen dat er een wereldtaal uit de bestaande talen moet worden gekozen, of dat er een nieuwe taal moet worden gevormd. Dit zal een grote hulp zijn bij het oplossen van misverstanden die er bestaan tussen natiën en volkeren, en het handelsverkeer over de gehele wereld bevorderen. Deze wereldtaal zal een hulptaal zijn. Iedere bewoner van een land zal de schoonheid en charme van zijn eigen moedertaal bewaren, maar bovendien een wereldhulptaal leren. Bahá'u'lláh wees erop dat deze wereldtaal wezenlijk zal bijdragen tot de vestiging van een blijvende wereldvrede. Ook dit is een volgende stap om de volkeren der aarde in de Laatste Dag in harmonie en samenwerking tot elkaar te brengen. Deze wereldtaal was ook voorzegd in de Schrift voor de 'grote en verschrikkelijke Dag des Heren', wanneer de natiën verzameld zullen zijn. Het Oude Testament profeteert: "...Ik zal opstaan ...want mijn vonnis is, volken te vergaderen... Maar dan zal Ik den volken (een) andere, reine lippen (taal) geven, opdat zij allen den naam des Heren aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparigen schouder."1
Bahá'u'lláh's Leer zegt: "Deze (de hulptaal) zal de gehele wereld tot één tehuis maken en de krachtigste stoot geven tot de vooruitgang van de mensheid. Hierdoor zal het vaandel van de eenheid van de mensheid worden geheven. Deze zal de aarde tot één wereldgemenebest maken." 2 De naam 'Bahá'u'lláh' is nooit vertaald in een andere dan deze vorm. Mozes werd menigmaal 'Moise' genoemd; Jezus staat bekend als 'Jesu' of 'Jeshua', maar Bahá'u'lláh wordt altijd als Bahá'u'lláh geschreven en uitgesproken. Zo werd de betekenis achter de woorden van de profeet Zacharias vervuld: "En de Here zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de Here de enige zijn, en zijn naam de enige."3 Bahá'u'lláh vaardigde een gebod uit aan de nationale leiders die het welzijn van de wereld in hun hand hebben: "...óf één der bestaande talen te kiezen óf een nieuwe samen te stellen en op dezelfde wijze een gemeenschappelijk schrift aan te nemen en beide aan de kinderen op alle scholen ter wereld te leren, zodat de wereld gelijk één land en één tehuis zal worden."4 Wanneer dit ene grondbeginsel van Bahá'u'lláh door alle volkeren der aarde zou worden aanvaard, dan zou de verscheidenheid van talen en de misverstanden die hieruit voortvloeien, in één generatie verdwijnen. Bahá'u'lláh schreef 'voor de eenheid en harmonie onder de mensheid': "Is dit het beste middel, dat de volkeren zich vertrouwd maken met elkaars schrift en spraak... De heerlijkste vrucht aan de boom van kennis is dit verheven woord: 'Gij zijt allen de vruchten van één boom en de bladeren van één tak'"5 Dit is nog een 'vrucht' van de boom van Bahá'u'lláh waarnaar wij Hem kunnen beoordelen.
12. Gelijkwaardige deelnemers aan de vooruitgang. Godsdienst moet overeenstemmen met wetenschap en rede, anders is het louter bijgeloof. De Leringen van Bahá'u'lláh zeggen duidelijk: "Wat niet door het menselijk verstand begrepen kan worden, mag ook niet door de godsdienst worden aangenomen. Godsdienst en wetenschap gaan hand in hand en iedere godsdienst welke de wetenschap tegenspreekt, is niet de waarheid."1 Om opnieuw de weergave van de Leringen van Bahá'u'lláh door dr. Esslemont te citeren: "Een van de grondbeginselen van de Leer van Bahá'u'lláh is, dat ware wetenschap en ware godsdienst steeds in harmonie moeten zijn. De waarheid is één en wanneer ooit strijd ontstaat, is deze niet het gevolg van de waarheid, doch van dwaling. Tussen zogenaamde wetenschap en zogenaamde godsdienst zijn er door alle eeuwen heen hevige konflikten geweest, maar terugblikkend op deze konflikten in het licht van meer waarheid kunnen wij hun oorsprong steeds vinden in onwetendheid, vooroordeel, ijdelheid, hebzucht, bekrompenheid, onverdraagzaamheid, hardnekkigheid of iets anders van dien aard - iets dat vreemd is aan de ware geest van wetenschap en godsdienst, want de geest van beide is één."
Zo zegt Huxley: "De grote daden van filosofen zijn niet zozeer de vruchten van hun verstand geweest dan wel het gericht worden van dat verstand door een buitengewoon religieus gevoel. De waarheid liet zich eerder veroveren door hun geduld, hun liefde, hun oprechtheid en zelfverloochening dan door hun logische scherpzinnigheid. 2 Boole, de mathematicus, verzekert ons, dat "mathematische inductie is in wezen een wijze van bidden is - een beroep dat het eindige verstand op het Oneindige doet om licht in eindige dingen." 2 De Bahá'í Leer zegt over de Dag van 'de éne kudde en de éne Herder' die in alle heilige Boeken uit het verleden werd voorzegd; "In een dergelijke wereldgemenebest zullen wetenschap en godsdienst, beide de meest machtige krachten in het menselijk leven, zijn verzoend; ze zullen samenwerken en zich harmonisch ontwikkelen."3 Het woord 'wetenschap' komt van het werkwoord 'scire', 'weten'. Vooroordeel en voorrecht kunnen niet samengaan met ware wetenschap. De mens moet zijn vooringenomenheid opgeven als hij naar waarheid zoekt, hetzij materieel hetzij geestelijk. De harmonie tussen wetenschap en godsdienst is overal in de Leringen van Bahá'u'lláh duidelijk zichtbaar. De wijze waarop Zijn volgelingen worden geleerd de waarheid te zoeken maakt dit beginsel glashelder: "Om de waarheid te vinden moeten wij onze vooroordelen, onze eigen kleinzielige, alledaagse ideeën opgeven; een open, ontvankelijke geest is noodzakelijk. Wanneer onze kelk gevuld is met ons eigen 'ik' dan is daar geen plaats meer voor het water des levens. Het feit dat wij ons inbeelden gelijk te hebben en alle anderen ongelijk, is de grootste hindernis van alle op de weg naar eenheid en eenheid is noodzakelijk wanneer wij tot de Waarheid willen komen, want de Waarheid is één... Geen enkele waarheid kan een ander waarheid tegenspreken. Het Licht is goed, in welke lamp het ook brandt, een roos is mooi, in welke tuin deze ook bloeit... Wanneer wij ons losmaken van al deze boeien en met een bevrijde geest zoeken, zullen wij in staat zijn ons doel te bereiken.” 4 Volkomen harmonie tussen godsdienst en wetenschap is van wezenlijk belang voor een gelukkig en vreedzaam maatschappelijk leven. Wanneer godsdienst over wetenschap heerst vervalt de wereld aan bijgeloof en fanatisme. Wanneer wetenschap over godsdienst heerst vervallen wij tot buitensporig materialisme en verdorvenheid. Wij hebben een hoge morele standaard nodig in ons religieuze leven om de kracht der wetenschap op de juiste weg te leiden, zodat deze ongelooflijke kracht voor het welzijn van de mensheid gebruikt kan worden en niet voor haar vernietiging. De Leringen van Bahá'u'lláh zeggen: "Wanneer godsdienst, bevrijd van bijgeloof, overleveringen en onbegrijpelijke dogma's, in overeenstemming komt met wetenschap, zal er een grote éénmakende en zuiverende kracht in de wereld zijn die alle oorlogen, geschillen, wanklanken en tegenstrijdigheden zal wegvagen en dan zal de mensheid verenigd zijn in de macht van Gods Liefde."5 Dit is weer een 'vrucht' aan de boom van de Leringen van Bahá'u'lláh.
13. De schoonheid van de regenboog. Alle mensen zijn kinderen van één Vader, God, en broeders en zusters van één familie. Aan de volgelingen van het Geloof van Bahá'u'lláh zijn de volgende geboden gegeven:
"Gij zult de dienaren van God zijn die in Zijn nabijheid verblijven, Zijn goddelijke helpers in dienstbetoon aan de gehele mensheid. De gehele mensheid! Ieder menselijk wezen! Vergeet dit nooit!"1 Bahá'u'lláh schrijft: "Gezegend is hij, die zijn broeder verkiest boven zichzelf..."2 Hoe machtig een veroveraar ook mag zijn, tenslotte wordt hij toch bezitloos begraven. Slechts een klein stukje grond rest hem voor zijn gebeente. Niet anders vergaat het iedere krijger. De aarde, zegt Bahá'u'lláh, behoort aan God en de mens bewoont haar slechts een korte spanne tijds. Zijn belangrijkste bezit, naast de liefde Gods, is de liefde tot zijn medemens. Bahá'u'lláh legt er de nadruk op, dat toewijding aan God een leven inhoudt dat gewijd is aan dienstbetoon jegens onze medemensen. Wij kunnen God niet dienen wanneer wij niet de mensheid dienen. Wanneer wij onze medemens de rug toekeren, keren wij God de rug toe. Christus zei: "...in zoverre gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook Mij niet gedaan." 3 In de Leer van Bahá'u'lláh kunnen wij de echo horen van de woorden van Christus die over Hem, die ná Hem zou komen, zei: "...want Hij zal uit het mijne nemen en het u verkondigen." 4 Bahá'u'lláh zegt ons, dat de oplossing voor het rassenvraagstuk wordt gevonden in het verdwijnen van het rassenbewustzijn. Wij moeten onze medemensen zien als geel, rood, bruin, zwart of blank, maar als kinderen van onze gezamelijke Vader, God. De verscheidenheid in kleur van de menselijke wezens is feitelijk een bewijs van haar veelzijdigheid. Wij moeten dit zien als de verschillende kleuren in een bloementuin waarvan de verscheidenheid bijdraagt tot de schoonheid van het geheel. Het probleem van broederschap verschilt van streek tot streek. In enkele is er een klasseprobleem, in sommige het kastenstelsel, in andere verschillen in godsdienst en in weer andere het rassenprobleem. De roest van deze vooroordelen heeft zich in de struktuur van de maatschappij ingevreten. Het is niet voldoende om deze dingen alleen maar voor verkeerd te houden en op het standpunt te staan dat ze nadrukkelijk fout zijn. Wanneer wij weten dat ze verkeerd zijn, moeten wij ook in deze geest handelen en ze veranderen. De Bahá'í Leer zegt eenduidig: "Het discrimineren van enig ras omdat het op sociaal of op politiek gebied nog onvolwassen is, of getalsmatig een minderheidspositie inneemt, is een flagrante schending van de geest die het Geloof van Bahá'u'lláh bezielt. Het besef van enige splitsing of afscheiding binnen zijn gelederen staat lijnrecht tegenover zijn eigenlijke doel, zijn leringen en zijn idealen... Ieder onderscheid in klasse, geloofsrichting of huidskleur moet ...opgeheven worden en mag zich nimmer weer doen gelden, onder geen enkele beding, ondanks de druk van omstandigheden, hoe groot ook, of de publieke opinie. Anders dan de natiën en volkeren der aarde, uit het oosten of uit het westen, democraties of dictatoriaal, communistisch of kapitalistisch, behorend tot de Oude of de Nieuwe wereld, die minderheden binnen hun rechtsgebied op grond van hun ras, godsdienst of politieke overtuiging vernederen, onderdrukken of uitroeien, moet iedere gemeenschap die verenigd is onder het vaandel van Bahá'u'lláh het als zijn eerste en onontkoombare plicht zien iedere minderheid zonder onderscheid van geloof, ras, klasse of natie, te ondersteunen, aan te moedigen en te beschermen." 5 Wanneer in een land de liefde Gods en de liefde voor de medemens uitsterven dan slaat het uur voor de aanhangers van vooroordeel en haat. Zij onttronen God uit het mensenhart en verheerlijken goden van eigen makelij. Deze valse goden zijn: de superioriteit van één natie, ras, klasse of geloofsrichting. Dit zijn ongezonde en vernietiging brengende ideeën. Zij willen dat één natie alle andere overheerst; zij willen de veelkleurige volkeren der wereld onderwerpen aan één huidskleur; zij willen discrimineren tussen zwarten en blanken, gelen en bruinen, blanken en gelen, enz... Zij willen de overheersing van één bevoorrechte klasse over alle andere; zij willen zich mengen in het recht van de mensen naar eigen verkiezing te geloven. Dit zijn de
duistere, boze en valse leringen. De mens, het volk en de natie die hieraan geloven en ernaar handelen zullen zich vroeg of laat de toorn en tuchtiging van God op de hals halen." 6 Bahá'u'lláh heeft geschreven: "Deze handvol stof, de aarde, is één tehuis; laat er eenheid zijn." Het doen verdwijnen van elke vorm van rassenvooroordeel zal het wachtwoord voor de huidige samenleving moeten zijn. Het opgeven van vooroordelen is één van de grondbeginselen van het Geloof van Bahá'u'lláh. "God maakt geen onderscheid tussen blank en zwart. Wanneer het hart zuiver is, zijn beiden voor Hem aanvaardbaar. God kijkt niet naar huidskleur of ras... Alle mensen zijn gelijk. Er bestaat geen onderscheid tussen of bevoorrechting van enig mens... De huidskleur is niet belangrijk: het hart is van het hoogste belang." 7 "De vrienden der mensheid zijn de hoogstaanden, ongeacht hun nationaliteit, geloofsbelijdenis of huidskleur..." 8 Ook dit is een 'vrucht' van de boom van Bahá'u'lláh waarnaar men kan beoordelen of Hij een ware of een valse Profeet is.
14. De werelden aan gene zijde. De ziel is het wezenlijke deel van ieder menselijk wezen. Bahá'u'lláh leert dat de ziel onsterfelijk is. Ze zal net zo lang bestaan als de heerschappij van God duurt en daarom is zij eeuwig. Bahá'u'lláh zegt: "Weet waarlijk dat de ziel na gescheiden te zijn van het lichaam zich verder ontwikkeld tot zij de tegenwoordigheid Gods bereikt, in een staat en toestand die noch het verloop van jaren en eeuwen noch de veranderingen en wisselvalligheden van deze wereld kunnen wijzigen. De ziel zal voortbestaan zolang het Koninkrijk van God ...duurt... De beweging van Mijn Pen stokt, wanneer zij tracht een passende beschrijving te geven van de verhevenheid en heerlijkheid van zulk een hoge staat..." 1 Het ware doel van de talloze tijdperken van ontwikkeling is een wezen voort te brengen en te ontwikkelen dat in staat is 'het beeld van God' te weerspiegelen. Het hoogste doel van de schepping bestond zeker niet uit de ontwikkeling van een lichamelijk volmaakt wezen met de mens als hoogtepunt. Het ware doel van de schepping is een kanaal voor de 'geest' te ontwikkelen. De mens vertegenwoordigt het eindpunt van een lichamelijke en het begin van een geestelijke ontwikkeling. Dit wordt uitvoeriger verklaard in het boekje 'The Wine of Astonishment'. Toen de mens, die lichamelijk volmaakte schepping, geleidelijk ontstond, was hij in staat een kanaal voor de 'geest' te zijn. Hij was het eerste wezen dat tegelijk zelfbewust en Godsbewust was. Over deze waarheid van ontwikkeling schreef Bahá'u'lláh: "Na de wereld en al hetgeen erin leeft en beweegt geschapen te hebben, verkoos Hij door de rechtstreekse werking van Zijn onbeperkte en soevereine Wil de mens te onderscheiden door hem het unieke vermogen te verlenen, Hem te kennen en lief te hebben -
een vermogen dat beschouwd moet worden als de bezielende kracht, het voornaamste doel en de grondslag van de gehele schepping..." 2 Het menselijk lichaam werd de tempel waarin de 'geest' of de ziel zich ontwikkelde. Het lichaam was de lamp en de ziel het licht in die lamp. In deze volmaaktste vorm van lichamelijke schepping, het menselijk lichaam, was de ziel van de mens in staat zich te ontwikkelen, maar deze vergaat niet met de dood van het lichaam, zoals ook de zon niet vergaat wanneer de spiegel, waarin deze wordt weerspiegeld, breekt. Deze werkzame levenskracht, de onsterfelijke ziel met haar 'vrij keuze', is de machtigste oorzaak van moraal en orde in de wereld. Ze is de basis van iedere moraal. In ieder mens leeft een sterk verlangen naar iets dat meer waarde heeft dan dit stoffelijk leven. Instinctief verlangt hij naar een leven waarin hij vrij is zijn eigen weg te kiezen. Deze innerlijke drang naar geestelijk leven was zo sterk, dat ze zich door alle eeuwen heen heeft gehandhaafd en iedere filosofie die trachtte de mensen dit fundamentele geloof te ontnemen ten val heeft gebracht. Leucippus en Democritus richtten de school van de 'Atomisten' op, een mechanische leer volgens welke alleen 'de atomen en het niets' werkelijkheid zijn. Maar Socrates en Plato gaven de griekse filosofie een nieuwe richting, waarin een tijd lang de 'geest' en niet het atoom tot middelpunt van de kosmos werd. In een latere periode kwam het mechanistisch determinisme op en opnieuw werd de 'vrije keuze' de mensen ontnomen. In opstand tegen de ontstellende orthodoxe leerstellingen van een 'blind' religieus leiderschap riep de wetenschap opnieuw een vorm van fatalisme in het leven welke geen ruimte bood voor een 'vrije keuze' van de ziel. Dit scheen de uiteindelijke nederlaag van de 'vrije wil' te zijn. Toen brak er plotseling omstreeks het midden van de vorige eeuw een nieuwe geest door in de wetenschappelijke wereld. De oude 'klassieke' natuurkunde van Newton had haar betekenis verloren en werd vervangen door de kernfysica. Inplaats van het determinisme kwam het indeterminisme dat de mens een vrije keus toestond. Experimentele onderzoekingen naar het gedrag van electronen leidden tot een nieuwe betekenis van 'indeterminisme'. Fatalisme en atheïsme werden verdrongen. Ze hebben, zoals een geleerde het uitdrukte, het 'spel' verloren. Het is een troost voor de oprechte zoeker naar de waarheid te weten dat ware wetenschap en ware godsdienst in deze tijd eindelijk hand in hand kunnen gaan en dat de hulpbronnen van onderzoek en wetenschap hem langzamerhand bij de verdediging van dat innerlijk verlangen naar God gaan steunen. Dean Inge heeft geschreven: "De wetenschap is een bondgenoot van de godsdienst geworden." Bahá'u'lláh heeft er bij Zijn volgelingen op aangedrongen nooit aan die innerlijke stem te twijfelen die de mens zegt, dat hij een onsterfelijke ziel heeft. Alle krachten van het leven, zowel geestelijk als materieel, zullen vroeg of laat deze onwrikbare waarheid bevestigen, zo verzekert Hij Zijn volgelingen. Vele grote wetenschapsmensen van onze tijd ondersteunen deze waarheid al door hun eigen onderzoekingen. Zij wijzen erop, dat de 'materie' zelf onvernietigbaar is. Deze 'sterft' nooit. Ze neemt slechts een andere vorm aan. Ze kent ook een soort onsterfelijkheid; hoe kan dan de 'geest' of de ziel, die niet samengesteld is, sterfelijk zijn? Het is de 'ongelovige', de twijfelaar, de atheïst, die in deze tijd van kernfysica ouderwets is. De stroom van waarheid en leven gaat voorbij aan de sceptici, sofisten en wereldwijzen. Ze zijn een 'dorre kust zonder haven of vuurtoren' geworden. De vooraanstaande bioloog, C.C. Hurst, schrijft: "Nieuwe genetische onderzoekingen voeren ons tot de onvermijdelijke konklusie dat in het algemeen de levende genen3 in zeker opzicht onsterfelijk zijn."4 A.H. Compton, nobelprijswinnaar voor natuurkunde, zegt: "...eerlijkheidshalve moet er ook op gewezen worden, dat de wetenschap geen dwingende reden heeft gevonden te veronderstellen dat hetgeen in de mens van betekenis is, in de aarde begraven kan worden."5 Dr. Compton zegt elders: "Biologisch gezien is het leven, of het nu een appelpit of een menselijk kiemcel betreft, in wezen onafgebroken en eeuwig... Kunnen we logisch gezien dan ook niet stellen dat het
voortleven van het bewustzijn en van de geest of de ziel vanuit de wezenlijke eeuwigheid van de kiemcel als zeker kan worden aangenomen?"6 Bahá'u'lláh schreef: "De Profeten en Boodschappers van God zijn neergezonden met het enige doel de mensheid te leiden naar het rechte Pad der Waarheid. Het doel dat aan hun Openbaring ten grondslag ligt, is alle mensen op te voeden, zodat zij in het stervensuur in de uiterste zuiverheid en heiligheid en volkomen onthechting op kunnen stijgen naar de troon van de Allerhoogste."7 Christus leerde Zijn volgelingen: "...Indien iemand achter Mij wil komen, die... neme zijn kruis op en volge Mij... Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden?"8 Jezus zei, dat het geloof in Hem voor de mensen de weg was om hun ziel te redden. Wanneer zij een zuiver hart hadden en trouw bleven zou Hij trots zijn op hen; maar waren zij ontrouw en schaamden zij zich over Zijn Leer, dan zou Hij, Christus, zich over hen schamen in de Dag, wanneer Hij 'in de Heerlijkheid Zijns Vaders' zou komen. (vlg. Lucas 9:26) Zijn discipelen vroegen Jezus: "Wie kan dan behouden worden?", Hij antwoordde hen: "Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon Zijner heerlijkheid zal zitten... het eeuwige leven erven."9 Hierna waarschuwt Christus hen met geestelijke ogen te zien, want velen die de leiding hebben en niet geloven zullen door deemoedige mensen die wél geloven vervangen worden. Hij waarschuwde: "Maar vele eersten zullen de laatste zijn, en vele laatsten de eersten."10 Bahá'u'lláh's Leer zegt, dat in de Boodschapper van God te geloven wanneer Hij komt, waarlijk leven betekent en niet geloven, dood te zijn. Alle dingen zijn levend, van de steen tot het menselijk wezen. De rijken van mineraal, plant, dier en mens zijn allen met leven begiftigd. In de atomen van het gesteente draaien de electronen razendsnel rond het centrale proton in een wonderbaarlijke levensvorm, maar in vergelijking met een menselijk wezen is de steen dood. Zo is er ook onderscheid tussen een gelovige en een ongelovige in de komende wereld. Ofschoon alle zielen onsterfelijk zijn en eeuwig leven, kan hun verschil in staat even groot zijn als het verschil tussen een steen en een menselijk wezen. De gelovige staat op de top van geestelijk leven en hij is levend. De ongelovige, ofschoon hij niet dood is, verkeert in een schijndode toestand, gelijk een steen. Over de ziel heeft Bahá'u'lláh geschreven: "De ziel is de eerste onder al het geschapene die de voortreffelijkheid van Zijn Schepper kenbaar maakt, de eerste die Zijn heerlijkheid erkent, Zijn waarheid aanhangt en zich voor Hem in aanbidding neerbuigt. Is ze trouw jegens God, dan zal ze Zijn licht weerspiegelen en uiteindelijk tot Hem wederkeren." 11 Ook dit is een 'vrucht' van de boom van Bahá'u'lláh.
15. Voedsel voor de ziel.
Gebed is zowel een zegen als een plicht. Volgens de Bahá'í Leringen brengt het gebed genezing aan de ziel. Het brengt vreugde en geluk en beschermt de mens tegen beproevingen en moeilijkheden. Het gebed is van wezenlijk belang voor het leven van de geest. Zoals het stoffelijk lichaam iedere dag voedsel nodig heeft, zo heeft ook de ziel een dagelijks voedsel nodig. Het gebed is het geestelijke voedsel van de ziel. Een stoffelijk lichaam dat niet regelmatig wordt gevoed, zal door ondervoeding uitteren. Het wordt ziek en sterft. Ditzelfde gebeurt met de ziel van de mens. Deze moet regelmatig en goed gevoed worden of hij zal ernstig verzwakken. Ook hij zal dan ziek worden. Hoewel de ziel nooit sterft wordt hij wel krachteloos. Dr. Alexis Carrel zegt, dat er in het gebed een genezende kracht schuilgaat die door de wetenschap niet verklaard kan worden, maar deze weet dat het bestaat en bij genezingen wonderen bewerkstelligt, die dr. Carrel zelf heeft bijgewoond, evenals menig andere geleerde. Wanneer een mens bijvoorbeeld zijn arm slap langs zijn lichaam laat hangen zonder ze ooit te gebruiken, zal de kracht deze arm te bewegen, snel verdwijnen. De arm wordt lam en onbruikbaar. Bahá'u'lláh heeft een rijkdom aan mooie en verheven gebeden nagelaten. Toch leert Hij de mensen te bedenken dat het gebed in geen geval beperkt is tot deze gebeden. Werk als zodanig, verklaart Bahá'u'lláh, is aanbidding. Hij zegt: "Wij hebben uw beroep gelijkgesteld met het aanbidden van God..."1 In Zijn Leringen staat op een andere plaats: "Kunsten, wetenschappen en alle ambachten worden gerekend tot aanbidding van God. De mens die gewetensvol en naar zijn beste vermogen een vel briefpapier vervaardigd en al zijn krachten concentreert ter vervolmaking ervan, verkondigd Gods lof. Kortom, alle moeite en inspanning die de mens zich getroost uit de volheid van zijn hart, is aanbidding van God wanneer het wordt ingegeven door de edelste motieven en de wil de mensheid te dienen." 2 Er staat ook geschreven: "Een arts, die vriendelijk en gevoelvol, vrij van vooroordelen en in geloof aan het saamhorigheidsgevoel van de mensheid een zieke behandelt, eert God."3 Het geloof van Bahá'u'lláh leert, dat het gehele leven van de mens een gebed moet zijn. Iedere gedachte, ieder woord en iedere handeling die hij aan het welzijn van zijn medemensen wijdt, is een gebed in de ware zin van het woord. Dit is ook een 'vrucht' van de boom van Bahá'u'lláh.
16. Iedere ziel is koning. Geen kind kan het geloof van zijn vader of moeder erven. Het moet zelf beslissen over zijn houding tot God. Bahá'u'lláh leert, dat niemand een geloof moet aannemen alleen omdat zijn ouders of zijn familie dit geloof hebben. Aan ieder menselijk wezen moet het recht worden gegeven zelfstandig te onderzoeken en te beslissen wat hij geloven wil. Om deze reden wordt geen enkel kind als Bahá'í geboren. De beslissing Bahá'í te worden kan het kind pas op vijftienjarige leeftijd nemen, door Bahá'u'lláh de leeftijd van 'geestelijke volwassenheid' genoemd. Het is de plicht van de ouders om het kind zowel een geestelijke als een stoffelijke opvoeding te geven. Kinderen moet de geschiedenis en de Leringen van alle grote en heilige Boodschappers van God verteld
worden. Daardoor wordt op reeds vroege leeftijd afgerekend met religieuze vooroordelen en heeft het kind een basis waarop het de toekomstige beslissing over zijn eigen geloof kan baseren. Ouders kunnen door het voorbeeld van hun eigen leven en door te leven naar de Leringen Gods hun kinderen naar hun eigen geloof 'leiden'. Er mag echter geen enkele dwang zijn. Het moet met liefde gebeuren. Ieder mens is vrij zijn eigen weg te kiezen en iedere ziel is koning over zijn eigen geestelijke bestemming. Dit is weer een 'vrucht' van de boom van Bahá'u'lláh.
17. Eén kudde en één herder. Een wereldgemenebest van alle landen op aarde moet de mensenrechten beschermen. Honderd jaar geleden richtte Bahá'u'lláh zich tot de heersers der wereld met de woorden: "Verenigt u, o koningen der aarde, want daardoor zal de storm van verdeeldheid onder u bedaren en zullen uw volkeren rust vinden, ..."1 Bij een andere gelegenheid beschreef Hij hoe wereldvrede en rust bereikt kunnen worden. Hij zei: "De tijd zal komen dat men algemeen de gebiedende noodzaak zal beseffen voor het houden van een grote en alle mensen omvattende vergadering. De koningen en heersers der aarde moeten deze bijwonen en, door deelneming aan de beraadslagingen, wegen en middelen beramen die de grondslag zullen leggen voor de grote Wereldvrede onder de mensen. Zulk een vrede eist dat de grote mogendheden, terwille van de rust onder de volkeren op aarde, besluiten tot volledige overeenstemming te komen."2 De gevolgen van hun falen acht te slaan op het welzijn van de kinderen Gods op aarde, zullen in het zesde deel van dit boek (de uitdaging) worden geschilderd. Overal in Zijn Geschriften heeft Bahá'u'lláh het fundament gelegd voor een verenigde wereld, zodat de profetieën van de Schrift werden vervuld en de mensheid zich kon verheugen over die vredige beloofde Dag van 'één kudde en één herder'. Bahá'u'lláh verklaart, dat de mensheid op vreedzame wijze moet trachten de grote Dag van eenheid te verkrijgen. Wanneer ze verzaakt, dan zal ze steeds opnieuw door de gebeurtenissen worden gedwongen, totdat ze besluit zich hiervoor in te zetten. Bahá'u'lláh heeft de mensen getoont hoe een dergelijke verenigde wereld tot stand kan komen; maar de verantwoording ter verwezenlijking ligt bij de mensheid. Bahá'u'lláh verkondigde de noodzaak van een groot wereldomvattend lichaam dat zich zou moeten wijden aan het verzekeren en bewaren van het welzijn van alle mensen op aarde. Het zou zowel de grote als de kleine natiën moeten beschermen en de rechten van ieder mens garanderen. Bahá'u'lláh richtte Zich tot te heersers en koningen van de wereld, met inbegrip van de presidenten van de Verenigde Staten en andere westerse republieken. Hij waarschuwde hen voor de verschrikkelijke gevolgen, wanneer een dergelijk lichaam niet werd opgericht. Zonder dit lichaam, zo zegt Hij hen, zal de ene ramp na de andere over de wereld komen. Deze wereldorganisatie, aangegeven door Bahá'u'lláh, zal een wereldparlement hebben dat door alle volkeren der aarde in vrijheid gekozen zal worden. Ze zal een wereldhoofdstad, een internationale politiemacht en een wereldgerechtshof omvatten. Dit wereldgemenebest van landen zal niet alleen zijn gebonden aan het Westen of het Oosten of de lichte boven de donkere kleur begunstigen. Het zal de rijke noch de arme voorrechten verlenen en geen verschil maken tussen gelovigen en ongelovigen. Dit wereldgemenebest van landen zal slechts één doel kennen: Het welzijn van de gehele mensheid en dienstbaarheid aan de mensenrechten.
Bahá'u'lláh voorzag niet alleen de noodzaak van een dergelijke universele instelling, maar Hij voorzag ook in de struktuur, wetten en beginselen, waarop deze gebouwd kon worden. Dit grote universele lichaam zou een algemeen systeem van maten, gewichten en een munteenheid moeten vaststellen. Het zal alle natuurlijke hulpbronnen benutten en ontwikkelen en alle markten op wereldschaal regulariseren, zodat de arme landen niet langer in nood behoeven te verkeren. Het zal de uitersten van armoede en rijkdom uit de wereld helpen, zonder het natuurlijke onderscheid te verstoren dat afhangt van talent en initiatief van de enkeling die hiervoor beloond wordt. Het zal kapitaal en arbeid met elkaar in harmonie brengen, en zowel de rechten van de arbeider als die van de ondernemer beschermen. Dit zal voor beiden voordelig zijn. Het zal een wereldhulptaal bevorderen. Kortom: Dit lichaam zal al het nodige ondernemen om een vredelievende, de vooruitgang dienende, welvarende, geestelijk gerichte mensenfamilie tot stand brengen. En deze mensenfamilie zal door Mozes, Christus en alle andere Profeten uit het verleden voorzegde familie van volkeren zijn, op de Dag van 'één kudde en één Herder'. Dit is de laatste 'vrucht' van de nog zwaarbeladen boom van Bahá'u'lláh waarnaar men Hem kan beoordelen. Christus zei: "Wacht u voor de valse profeten... Aan hun vruchten zult gij hen kennen... Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen... Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen." 3 Deze vruchten zijn slechts een handvol uit de grote oogst van het Geloof van Bahá'u'lláh, maar ze zullen voor u voldoende zijn om de geest van Zijn Leer te beoordelen. Bahá'u'lláh Zelf noemt deze Leringen (in Zijn grootste Boek dat Zijn wetten en fundamentele geboden bevat) 'de vruchten van Zijn boom'.4 Aan deze vruchten kunt u volgens de door Christus gegeven maatstaf oordelen of Bahá'u'lláh een ware of een valse Profeet is. Dus had ik nu na lange jaren zoeken en speuren de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' tot een goed einde gebracht. De uiteindelijke bewijzen zijn naar voren gebracht en kunnen aan het publiek ter beoordeling worden gegeven. Mijn werk was klaar. Toen ik later het Geloof van Bahá'u'lláh aannam, kwam ik tot de ontdekking dat op profetieën veel minder nadruk werd gelegd dan op logica en verstand. Maar deze gebeurtenissen waren zo opmerkelijk en de onloochenbare vervulling ervan zo verbazingwekkend, dat ik het onrechtvaardig zou vinden wanneer deze zaken niet aan de openbaarheid zouden worden prijsgegeven. Het schijnt duidelijk te zijn, dat in deze Dag van de komst van 'één kudde en één Herder' er zowel een uiterlijke als een innerlijke vervulling van de profetische visioenen was. U zult voor uzelf moeten uitmaken of ik het honderd jaar oude mysterie heb opgelost. Dat laat ik aan u over. Ik moest alleen nog meer een persoonlijk probleem oplossen: De moeilijkste beslissing die een mens ooit tegenkomt. Eenmaal in het leven moet iedere man of vrouw het onder ogen zien. Ik noemde het: De uitdaging.
DEEL VI DE UITDAGING
1. En indien die dagen niet ingekort werden... Ik had de kwestie tot mijn volkomen tevredenheid opgelost. Kon ik deze nu terzijde leggen? Wat moest ik nu doen? Het vergeten? Tijdens mijn jaren van onderzoek en bestudering had ik een bittere waarheid geleerd: Godsdiensten gaan, zoals de mens, door elkaar opvolgende stadia van kinderjaren, pubertijd, volwassenheid en ouderdom heen en tenslotte sterven zij. Aangezien de levensduur van de grote godsdiensten naar duizenden jaren wordt gemeten, kan de periode van ouderdom dikwijls eeuwen duren. De dood komt zo langzaam,, dat hele generaties dit misschien niet eens opmerken. Als de woorden van Christus juist zijn, blijven godsdienstige instellingen bestaan, lang nadat de scheppende geest die hen in het leven riep is heengegaan. Mij schoten de drie stadia te binnen, waarin een godsdienst verkeren kan, waarover een filosoof had gesproken: Eerste stadium: God is werkelijkheid voor de mensen. Men is met Hem vertrouwd. Zijn Geest is aanwezig onder alle lagen van het volk. Het is een levend geloof Tweede stadium: De kultuur wordt nu belangrijker voor de mensen dan God. De theologie neemt de leiding van het Geloof in handen. Het is nu meer het verstand dat de waarheid accepteert, dan een diepe innerlijke overtuiging van de waarheid. De pelgrims en de heiligen worden vervangen door avonturiers en handwerkslieden die hun tijd meer doorbrengen met het zoeken naar romantiek en schoonheid dan naar geestelijke waarheid. Derde stadium: In dit laatste stadium worden materiële macht en lichamelijk genot de beslissende faktoren; noch God noch beschaving is meer belangrijk. Van de eens levende, werkzame godsdienst is alleen de uiterlijke vorm overgebleven. Het geloof en de leringen van de Godsgazant zijn verkalkt, zoals de bloedvaten van oude mensen. Daarmee loopt de godsdienst achter de gebeurtenissen aan. Ze kan noch begrijpen noch verklaren wat er in de wereld gebeurt. Ze leeft in het verleden en vindt daardoor alleen nog maar gehoor bij oude of verstarde mensen. De wegen waarover eens pelgrims en handwerkslieden gingen worden nú door toeristen bereisd die meestal de schoonheid noch zoeken noch overdenken, maar alleen genot en bevrediging van hun uiterlijke zintuigen zoeken. Zonder twijfel heeft onze westelijke beschaving deze derde fase bereikt en is er in ondergedompeld. Geen wonder dat de godsdienst wordt opgegeven. De meeste mensen gaan uit gewoonte naar hun kerk, synagoge, moskee of tempel, alsof het een gezelligheidsbijeenkomst betrof, maar met weinig geloof in hun hart. Onder alle andere omstandigheden zou ik dit deel van het verhaal van de 'Zaak van het ontbrekende Duizendjarige Rijk' alleen met mijn meest vertrouwde vrienden hebben besproken. Ik zou het niet openbaar gemaakt hebben. Ik weet wat de verteller van zo'n verhaal kan overkomen. En toch, om het gevaar dat langzaam maar zeker onze samenleving overspoelt, geloof ik, dat dit een verhaal is dat iedereen moet horen. Wat hij er dan mee doet, is zijn zaak. Het volgende is naar mijn mening niet iets wat nu kan worden gezegd, maar iets wat nu gezegd moet worden. Op zijn minst éénmaal in heldere, duidelijke bewoordingen. Wanneer iemand met een vriend over een bochtige weg in de bergen rijdt en hem aan het stuur ziet inslapen, heeft hij geen andere keus dan hem wakker te maken - terwille van hen beiden, de bestuurder en zichzelf. Wanneer een buurman slaapt terwijl zijn huis in brand staat, is het de plicht van degene die het vuur ziet, alles te doen wat in zijn macht ligt om het slachtoffer te wekken. Ik was een christen toen ik mijn onderzoek naar dit honderd jaar oude raadsel begon. Ik had geen idee waarheen het zou leiden. Nu het gereed is ben ik nog steeds een christen, maar in een vollere en diepere betekenis dan ik ooit had kunnen denken dat mogelijk kon zijn.
Ik ben ook een volgeling van Bahá'u'lláh, een Bahá'í, geworden; ik had geen keus. Ik moest Bahá'u'lláh erkennen óf Christus verloochenen. Er bestaan manieren om iets te bewijzen: 1. 2. 3. 4.
Door de rede (logica en experiment) Door de zintuigen (ervaring) Door traditie of profetie (vervulling van beloften) Door inspiratie of intuïtie (innerlijke overtuiging die uitstijgt boven de zintuigen of logica)
Ik had Bahá'u'lláh op alle vier manieren getest. Mijn zelfgevoel was langzamerhand ineengeschrompeld totdat ik tenslotte als een mier werd die tevoorschijn komt om naar de zon te kijken. Met de precisie van de sterren had Bahá'u'lláh alle vereiste profetieën vervuld. Hij had het redelijke verstand de hoge plaats toegekend die het toekwam en wetenschappelijke methoden en experimenten verlangd bij het onderzoek naar de waarheid. Zijn leven, dat in het boek 'The King of Glory' beschreven is, was van zo'n schoonheid en goddelijke inspiratie vervuld, dat een christelijke geestelijke en beroemde bijbelgeleerde verklaarde: "Wanneer er in de laatste jaren ooit een Profeet is geweest dan is het Bahá'u'lláh tot wie wij ons moeten wenden."1 Ik ontdekte de reden waarom de Bahá'ís zo'n grote liefde en verering hebben voor Mozes en Christus. Hen te verloochenen zou betekenen Bahá'u'lláh te verloochenen. Zij zijn één in de Heilige Geest die Zij brengen. God is als de zon, en Mozes, Christus, Bahá'u'lláh en de andere Openbaarders zijn als spiegels. Zij allen weerspiegelen dezelfde waarheid. Zij verschenen alleen in verschillende perioden van de geschiedenis. (Zie de illustratie op de volgende pagina) Ik kon mijzelf niet weigeren Bahá'u'lláh te accepteren of ik zou Christus en Mozes zelf verloochenen, omdat Zij in werkelijkheid één zijn. Hetzelfde Licht van God schijnt in iedere Spiegel. De naam Bahá'í werd mij vertrouwd en gemakkelijk te begrijpen en was vol warmte en liefde. De naam betekent, volgeling van Bahá'u'lláh, bijvoorbeeld: Christen Bahá'í
- van Christus - van Bahá
Christenen zijn volgelingen van Christus en Bahá'ís zijn volgelingen van Bahá'u'lláh. Nu ik een volgeling van Bahá'u'lláh ben geworden zou ik dit boek misschien anders schrijven. Ik heb het echter niet als Bahá'í geschreven, maar als Christen die ging zoeken naar de ontbrekende Messias. Ik weet alleen, dat mijn liefde voor Christus nu veel groter is dan ooit tevoren en oneindig veel dieper en waardevoller dan in de tijd dat ik alleen Christen was. Bahá'u'lláh heeft mij de schoonheid en majesteit van Christus geleerd. Om al deze redenen besloot ik tenslotte het gehele verhaal met u te delen. Het was voor mij onmogelijk te blijven zwijgen, toen ik deze verbazingwekkende dingen ontdekte. Hoe jammer dat de wereld er nog zo weinig van af weet. De verantwoordelijkheid voor de verspreiding van dit verhaal drukte net zo zwaar op mijn gemoed als het verhaal van Christus' komst, dit bij één van Zijn apostelen deed die zei: "Want wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig!"2 Sinds meer dan honderd jaar heeft de mensheid deze unieke mogelijkheid genegeerd. Van 1844 tot heden is de mens doof gebleven voor de smeekbeden van Bahá'u'lláh en Zijn volgelingen. Misschien is het daarom nu al te laat om de uiteindelijke botsing der volkeren die tot zelfvernietiging kan leiden te voorkomen. Wanneer zich niet vele mensen snel onder Zijn Vaandel scharen die een massale transfusie van de geest toedienen aan de mensheid, ziet de toekomst er onheilspellend uit. Iedere gelovige heeft nog de tijd om gehoor te geven aan de roep van de Boodschapper van God voor dit tijdperk. Ieder oor dat 'hoort' en ieder oog dat 'ziet' kan nog opstaan om de Almachtige God te dienen. Hij
kan tot de uitverkorenen gerekend worden, aan wie geestelijke leiding werd beloofd in de Laatste Dagen wanneer 'uit twee de één aangenomen wordt en de ander verworpen'. Christus zei: "En indien die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden; doch terwille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort."3 In het hoofdstuk waarin Jesaja voorspelt dat de knechten Gods bij een nieuwe naam genoemd zullen worden, belooft hij ook dat God in de Eindtijd Zijn uitverkorenen genadig zal zijn, want: "...zo zal Ik doen ter wille van mijn knechten, dat Ik niet allen verderve."4 Wanneer er geen God bestaat en de mens niets méér is dan een schepsel dat uit de aarde tevoorschijn komt om korte tijd in het zonlicht te leven, dán maakt het allemaal niets uit. Wanneer hij daarintegen, zoals genoegzaam bewezen is, een geestelijk wezen met een ziel is, dán is de verbondenheid van die ziel met God het belangrijkste en kostbaarste bezit dat hij in deze wereld heeft. De volgende hoofdstukken bieden de beide keuzemogelijkheden die - zoals ik na mijn onderzoek geloof - ieder mens in de zeer nabije toekomst onder ogen krijgt. De tijd is bijna om. De teerling is geworpen. De slagorde wordt opgesteld. Wie zal tot de uitverkorenen behoren?
2. Nucleaire reuzen en ethische dwergen. Men heeft ons een ras van 'nucleaire reuzen en ethische dwergen' genoemd. Wij zijn reuzen in materieel en dwergen in geestelijk opzicht. Wij kunnen kanker stoppen, tuberculose genezen, ziekten voorkomen, sneller vliegen dan het geluid, het atoom splitsen en de ruimte overwinnen - maar wij zijn niet in staat de emoties van de mens te beheersen. Wij staan hulpeloos tegenover de vooroordelen die onze nationale vlag, huidskleur, portemonnaie en gebed betreffen. Wij kunnen geen politiek penicilline maken om de koorts van haat en wantrouwen te verminderen. Er bestaat geen antibioticum tegen omkoping en ontaarding. Wij kunnen het virus van onverschilligheid niet isoleren. Wij kunnen ons tegen dit kwaad niet laten inenten. Wij kunnen het niet opereren. Dus wij zijn slachtoffers van onze geniale omgang met de materie en van onze blindheid in de omgang met onze medemensen. Wij zijn waarlijk 'nucleaire reuzen en ethische dwergen'. De technische ontwikkelingen hebben deze aardbol tot een knikker doen ineenschrompelen. Ieder stuk van onze planeet ligt nu binnen het bereik van een havik. Wanneer de schaduw van de vogel op een land valt, kan niemand zeggen of hij vriend of vijand is. De natie die men het ene jaar in het (bioscoop)journaal toejuicht, kan een jaar later de natie zijn die men uitfluit en beschimpt. In dit ineenkrimpende strijdtoneel der aarde bevindt zich een angstige mensheid: Zorgelijke en angstige blikken worden geworpen op de deuren van 's werelds konferentiekamers: Wie zal eruit komen - de engel of de duivel? Overal begint men zich af te vragen of men niet een te hoge prijs heeft betaald voor dit grote materiële gewin dat door een plotselinge gril van een wereldheerser kan worden weggeveegd. Waarheen kan men zich wenden? Waar is hoop? Bahá'u'lláh schreef, dat de mens een geestelijk schepsel is en geen dier. Wanneer zijn hart gekeerd is naar God en de dingen van de geest, zal hij beide zijn, een 'nucleaire en een ethische reus', slechts 'weinig minder dan een engel'. Wanneer hij zijn hart op zichzelf en zijn materiële geneugten richt, zal hij een 'ethische dwerg' worden die meer op een dier dan op een mens lijkt. Hij zal zo in beslag genomen zijn door zinnelijk genot dat hij niet eens zal weten dat hij een geest heeft. Hij zal dit veel meer als fanatiek en ouderwets afdoen en belachelijk maken, terwijl hijzelf in werkelijkheid dood is. Het enige wat niemand hem kan afnemen, is zijn geest, zijn ziel.
Bahá'u'lláh herhaalt de woorden die lang geleden door Christus werden gesproken: "...maar verzamelt u schatten in den hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn."1 De mens heeft zijn zinnen gezet op het vergankelijke. Slechts een vluchtige blik op onze samenleving zal ons deze bittere waarheid onthullen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Wij geven ieder jaar voor alkohol meer miljarden uit dan voor opvoeding. Wij geven ieder jaar voor cosmetica meer miljarden uit dan voor opvoeding. Wij geven ieder jaar voor ons amusement meer miljarden uit dan voor opvoeding. Wij geven ieder jaar voor de meest uiteenlopende vormen van genot meer miljarden uit dan voor opvoeding. Wij hebben gestroomlijnde auto's in bonte kleuren, die leeg op onze tweedehands autoterreinen staan, terwijl duizenden mensen geen behoorlijk dak boven hun hoofd hebben. Wij hebben een eindeloze keuze uit alkohol- en koolzuurhoudende dranken, waarvoor wij enorme bedragen neertellen, terwijl veel gezinnen niet genoeg melk voor hun kinderen hebben.
Zelfmoorden worden niet meer uitgedrukt in gevallen per dag of per uur, maar 'per minuut'. Deze sterfgevallen door zelfvernietiging vindt men niet onder de ouden, de zwakken of de hulpbehoevenden. Het zijn de jonge mensen die hun leven nog voor zich hebben. Zij zien geen toekomst en geen uitweg meer. Zij zijn ontgoocheld door 'dat, wat vergaat'. In mei 1959 zag ik in Detroit een televisieprogramma dat liet zien, dat de psychiatrische inrichtingen voller waren dan ooit tevoren in de geschiedenis. Al die instellingen waren overvol. Er was geen plaats meer voor nieuwe patiënten die hulp nodig hadden. Men moest patiënten ontslaan, voordat ze genezen waren. Men moest hen die nog ziek waren, opnieuw een wereld insturen die hun het leven onmogelijk maakte. Een ander bericht zegt, dat er nu in de gewone ziekenhuizen meer psychisch gestoorden zijn dan alle andere zieken samen. Een ander bericht meldt, dat alkoholisme de psychische ziekten overtroffen heeft. En deze ziekte is zo toegenomen, dat er meer mensen voor alkoholisme behandeld moeten worden dan voor alle psychische ziekten samen. Het zijn er zoveel, dat het niet mogelijk is allen de nodige verpleging te geven. Zij moeten onbehandeld worden weggestuurd. We zijn een 'genot-zoekend' volk geworden, geen 'waarheid-zoekend' volk. Wij moeten beiden zijn. Wij moeten evenwichtige, volwassen mensen zijn die het wonderbaarlijke, het vreugdevolle en eerbiedinboezemende uit het leven halen en een vol, rijk en nuttig leven van geluk leven, omgeven door de verwarmende liefde van ons gezin. We zijn meer een 'winstmakende' dan een 'welzijnbrengende' samenleving. Wij moeten beiden zijn. Wij hebben God onze rug toegekeerd en daarmee ook onze medemensen. In het westen zijn wij stervende door verslaving aan het materialisme en wij steken ook de rest van de wereld aan. Wij kunnen er niet genoeg van krijgen. Wij zijn afgestompt voor de door God gegeven eenvoudige genoegens en vreugden: tehuis, gezin en de liefdevolle vriendschap van onze naasten.
3. Langs de wegen razen de wagens. Wij zijn de mensen en dit is de tijd die voor de verschrikkelijke Eindtijd werd bedoeld. Dit is het Uur waarover het Nieuwe Testament op zo'n indringende wijze werd gezegd:
"Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, ...met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht hiervan verloochend hebben..."1 Er is ook geprofeteert dat wij 'onbetrouwbaar' en 'verradelijk' zullen zijn. Wij doden en verwonden meer mensen op onze wegen dan in oorlogen. We hebben meer meldingen van dodelijke verkeersongevallen dan van oorlogsverliezen aan het front. Ook dit werd in de Schrift voor de Laatste Dagen voorspeld. Er zal een dag komen, zo wordt ons gezegd, waarin de mensheid in de tegenwoordigheid van de Messias zal leven en zich van Zijn genezende woorden in doofheid spottend zal afwenden. Er werd geprofeteerd: "...in den vuurglans van het staal staan de wagens op den dag van zijn toerusting... Langs de wegen razen de wagens... hun aanblik is als fakkelen, als bliksemschichten schieten zij voort... zij struikelen in hun vaart..." 2 Een ieder die op de avond van een nationale feestdag geprobeerd heeft met de auto naar huis terug te rijden, heeft dit beleefd: Wij laten dikwijls genoeg verongelukte mensen onder de lichtfakkel van onze voortrazende wagen op de verkeerswegen liggen en slaan er geen acht op dat de Dag van Zijn toerusting al voorbij is en de Dag van 'één kudde en één Herder' werkelijkheid zou worden, maar de Heer is niet meer de Herder der mensheid. De schapen kunnen Zijn Stem niet meer horen. Hun oren zijn op een andere melodie afgestemd. Bahá'u'lláh schreef: "In ieder land sterft de levenskracht van 's mensen geloof in God uit. Alleen Zijn heilzaam geneesmiddel kan deze ooit herstellen. De voortwoekerende goddeloosheid vreet in het essentiële van de menselijke samenleving. Kan iets anders dan het Elixer van Zijn machtige Openbaring haar zuiveren en hernieuwen?"3 Christus sprak tot het persoonlijke geweten om de mensheid op de Grote Dag van Zijn terugkeer voor te bereiden. Hij zei: "... Komt achter Mij en Ik zal maken, dat gij vissers van mensen wordt."4 Bahá'u'lláh sprak tot de gehele mensheid en zei: "Komt achter Mij, opdat wij u tot bezielers der mensheid kunnen maken."5 Christus sprak, met betrekking tot de persoonlijke relatie van de ene mens tot de andere, tot het persoonlijke geweten. Hij zei: "...wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe..."6 Bahá'u'lláh sprak tot het geweten van allen, toen Hij zich tot de heersers en koningen richtte: "Verenigt u, o koningen der aarde, want daardoor zal de storm van verdeeldheid onder u bedaren en zullen uw volkeren rust vinden, indien gij behoort tot hen die begrijpen. Mocht één uwer de wapenen tegen een ander opnemen, staat dan allen tegen hem op, want dit is niet anders dan onmiskenbare gerechtigheid."7 Christus sprak tot het persoonlijke geweten in de Bergrede en zei: "Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen."8 Hij voorzegde, dat op de Eindtijd in de Laatste Dagen hetzelfde geestelijk Koninkrijk, dat Hij in de harten van de enkeling legde, in de gehele wereld onder alle mensen zou worden opgericht. Hij gaf deze lering in Zijn 'Onze Vader', dat niet alleen een gebed, maar ook een profetie is: "...uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde."9
Bahá’u’lláh schreef: "Gij volgelingen van het Evangelie, ziet, de poorten des hemels staan wijd open. Hij, die ernaar was opgestegen, is nu gekomen. Hoort naar Zijn stem, die luide klinkt over land en zee en de gehele mensheid de Boodschap van deze Openbaring verkondigt: 'Ziet, de Heilige Gelofte is vervuld, want Hij, de Beloofde, is gekomen!'"10 Op een andere plaats waarschuwt Bahá'u'lláh de mensheid dat niets anders dan een nieuwe uitstorting van de goddelijke liefde, zoals Christus die gaf op de Olijfberg, ooit de mensheid tot nieuw leven kan brengen en hen terugvoeren van de materiële dingen naar de geestelijke. De samenleving staat voor dezelfde uitdaging als in de dagen van de profeet Jonah. God, de Almachtige, zond Jonah naar de Goddeloze stad Ninevé om luide te protesteren; een stad van wereldse genoegens en genot, verstoken van de geest en de liefde Gods, zoals in het Westen door zijn materialisme tot een modern Ninevé werd. De woorden die God Jonah in de mond legde, zouden tegenwoordig zeker tot ons allen gericht kunnen zijn: "Maakt u op, ga naar Ninevé, de grote stad, en predik tegen haar, want haar boosheid is opgestegen voor mijn aangezicht." 11 Jonah riep uit: "Doet boete of wordt vernietigd!", Ninevé deed boete voor zijn verleden, keerde zich tot God en werd gespaard voor vernietiging. Wij zijn het Ninevé van vandaag. Wij moeten óf boete doen voor ons slechte leven, óf ons door de krachten die wij zelf opgeroepen hebben laten vernietigen. Bahá'u'lláh heeft ons deze waarschuwing toegeroepen. Er is geen plaats om ons te verbergen. Bahá'u'lláh heeft de mensheid herhaaldelijk gewaarschuwd, dat niets haar van zelfvernietiging zou kunnen redden, behalve de eenwording van alle volkeren der aarde. Het moet een eenwording zijn, zegt Hij, die op wederzijdse liefde is gebaseerd en niet op angst. Deze eenheid zou niet door menselijk toedoen kunnen worden bereikt. Deze kan alleen tot stand komen, wanneer de mensheid zich zou keren tot de Boodschapper Gods die speciaal gezonden is om de mensheid naar eenheid te leiden. Alle andere middelen zijn plaatselijk en tijdelijk. Zij zullen, zegt Bahá'u'lláh, verdere versplintering en oorlog brengen. Hij schreef: "Het betaamt alle mensen in deze Dag..., de eenheid van de gehele mensheid te vestigen. Er bestaat geen plaats waarheen zij kunnen vluchten, geen toevlucht die zij kunnen vinden, buiten Hem."12 En opnieuw: "Wat de Heer heeft voorgeschreven als de voortreffelijkste redemie en het machtigste werktuig tot genezing van de gehele wereld is de vereniging van alle volkeren in één universele Zaak, één gemeenschappelijk Geloof."13 Er is slechts één God, zo verkondigt Hij, en daarom slechts één godsdienst. Er bestaat geen exklusieve verlossing voor de Jood, de Christen, de Moslim, de Hindoe, de Boeddhist, de Bahá'í of voor de volkeren van welke grote godsdienst ter wereld dan ook. God is geen mededinger in Zichzelf. Zijn godsdienst is één. Hij is de Vader van allen en wij allen zijn kinderen van deze éne mensenfamilie. Dat Hij, God, zich op verschillende
straathoeken van grote steden moet beijveren om de zielen van Zijn kinderen te verwerven, is een menselijke vinding. Sektarische geloofsrichtingen hebben geen waarde in een tijdperk waarin eenheid absoluut noodzakelijk is voor onze enige overlevingsmogelijkheid. Deze eenheid, zo zegt Bahá'u'lláh, kan alleen tot stand komen door de middeling van een goddelijke Boodschapper. Dit is de grootste onderdanentrouw waaraan al onze kleinere plichten jegens natie, ras, klasse en geloof ondergeschikt zijn. Bahá'u'lláh schreef: De eenwording van de mensheid "kan op geen andere wijze worden bereikt dan door de kracht van een kundig; een Almachtig en Bezield Geneesheer."14 Bahá'u'lláh richtte Zijn Boodschap aan alle volkeren der aarde en legde speciaal de nadruk op de verantwoordelijkheid van de westerse volkeren die juist voor deze Dag door Jezus Christus werden voorbereid. De Christenen, zegt Hij, staan nu voor de grote, door Christus beloofde Dag, de Dag des 'Oordeels' waarin zij zich voor of tegen de Boodschapper Gods moeten uitspreken. Bahá'u'lláh vroeg hun aandacht voor de woorden van Christus: "De Trooster, Wiens komst alle Geschriften beloofd hebben, is nu verschenen, opdat Hij u alle kennis en alle wijsheid moge onthullen. Zoekt Hem over het gehele aardoppervlak..." 15 Op een andere plaats richtte Bahá'u'lláh zich tot de gehele christenheid en herinnert hen aan de Zoon des mensen Wiens komst door Daniël, Jesaja en Christus Zelf was beloofd op de Laatste Dag. Deze Dag was eindelijk aangebroken, verzekert Bahá'u'lláh hen, en de tijd van 'wachten' is voorbij. De door Jezus voorzegde Vader is verschenen. De hoop voor de mensheid ligt hierin dat zij zich tot Hem moeten wenden. Hij verklaart: "De stem van de Zoon des mensen roept luide vanuit de heilige vallei: 'Hier ben Ik, hier ben Ik.' ...de Vader is gekomen. Alles wat u werd beloofd in het Koninkrijk Gods, is vervuld."16
4. Verschrikkingen aan de hemel. Wat zal het lot zijn van de mensheid wanneer ze weigert 'boete te doen' en tot God terug te keren? Bahá'u'lláh schreef: "Weet, dat de wereld en haar ijdelheden en verfraaiïngen zullen verdwijnen. Niets zal blijven bestaan, behalve Gods Koninkrijk dat toebehoort aan Hem alleen, de souvereine Heer van allen, ... De dagen uws leven zullen voorbijglijden, en alle dingen waarmee gij u bezighoudt en waarop gij u beroemt zullen vergaan, en gij zult voorzeker worden opgeroepen... op de plek waar de ledematen van de gehele schepping zullen beven en iedere onderdrukker zal sidderen. Gij... zult beloond worden voor uw daden. Dit is de dag die u onvermijdelijk zal overvallen, het uur dat niemand terug kan zetten."1 De wereld moet zich verenigen of ten gronde gaan, zegt Bahá'u'lláh. In de geest is ze al verenigd, ofschoon ze voor deze waarheid blind is. Ze moet zowel innerlijk als uiterlijk verenigd zijn. Ze moet een wereldgeweten ontwikkelen en hier naar leven. De ontdekkingen in de medische en andere wetenschappen werden door mannen en vrouwen van allerlei rassen gedaan en komen ten goede aan alle leden van de mensheid. Vanaf het ogenblik van onze
geboorte tot aan het uur van onze dood zijn wij omgeven door de geestelijk vruchten van mensen die nooit dachten in termen van nationalisme, grenzen, aparte gebedenboeken of huidskleur. Nimmer dienden deze mensen een geringere heer dan het welzijn van de mensheid. De Bahá'í Leringen vermelden: "Wat één van de kinderen der mensen raakt, raakt allen. Wat er in één deel van de wereld gebeurt, heeft grote gevolgen voor de aangelegenheden van de mensen in een ander deel van de wereld, want zij behoren allen tot één grote mensenfamilie." Bijna honderd jaar geleden schreef Bahá'u'lláh: "Legt u toe op de bevordering van het welzijn en de rust der mensenkinderen. Richt uw gedachten en wil op de opvoeding van de volkeren en geslachten der aarde, zodat door de macht van de Grootste Naam de tweedracht die hen verdeelt, uit hun midden moge verdwijnen... Gij woont in één wereld en zijt geschapen door de werking van één Wil. Gezegend is hij die met alle mensen omgaat in een geest van uiterste welwillendheid en liefde."2 Geen enkel plan dat de Almachtige God verloochent heeft een toekomst, hoe indrukwekkend zo'n plan op het moment ook mag schijnen. Ieder plan dat geen plaats biedt aan alle volkeren, rassen, klassen en geloofsbeschouwingen faalt al bij het begin. Dezelfde nacht brengt duisternis en koelte aan alle mensen en dezelfde zon licht en warmte in hun leven. Zelfs de enorme vernietigingskracht, zo lang gevangen in het atoom en nu vrij gekomen, deze door de wereld zo gevreesde kracht, werd niet ontdekt door de inspanning van slechts een enkele groep. Ze was niet het resultaat van de arbeid van een enkel land, ras, godsdienst of klasse. De volgende mensen werkten bijvoorbeeld aan haar ontdekking mee: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Mendelejew, een Rus, ontdekte de periodieke wet van de elementen. Thomson, een Engelsman, ontwikkelde de theorie van de electronen. De relativiteitstheorie kwam van een Duitser, Einstein. De radio-aktiviteit van radium werd door madame Curie, een Poolse ontdekt. Een Nieuw-Zeelander, Rutherford, experimenteerde met radium en ontdekte daarbij de atoomkern. Fermi, een Italiaan, bracht de eerste transmutatie van uranium tot stand. De mesotrontheorie werd het eerst door Yukawa, een Japanner, ontwikkeld. Barium werd door Hahn, een Duitser, voor het eerst uit uranium gewonnen. De struktuur van het atoom werd het eerst door Niels Bohr, een Deen, geanalyseerd. Anderson uit de Verenigde Staten, ontdekte het positron. Chadwick, uit Groot-Brittannië ontdekte het neutron. Lise Meitner uit Oostenrijk gelukte het, het atoom te splitsen.
Enzovoort, enzovoort tot aan Los Alamos, Hiroshima, Nagasaki, Bikini, Siberië, Spoetnik, Vanguard, Jupiter, maanraketten, raketten met een omloopbaan rond de zon, ... zonder einde. Geen enkele brein, geen enkel mens, geen enkele natie, geen enkel volk alleen bracht deze kracht binnen het bereik van de werkelijkheid. Maar ze is er. De wetenschap is als was geworden dat wij met onze vingers in iedere gewenste vorm kunnen kneden: Voor een uiting van schoonheid - of een instrument tot zelfvernietiging. Waarheen kunnen wij nog vluchten en een veilige plaats vinden? Of wij keren ons weer tot God en laten ons door geestelijke en zedelijke beweegredenen leiden en ons hart haalt ons verstand in - óf wij zullen
allen in een katastrofe worden gestort. Het is niet voldoende wanneer slechts een paar mensen deze waarheid, een totale ondergang, kennen; de grote massa moet reageren. Het was noch een geestelijke, noch een politicus, noch een pedagoog, maar de zegevierende generaal MacArthur die na de laatste oorlog op het dek van het slagschip Missouri over de radio de wereld waarschuwde: "Onze laatste kans hebben wij gehad. Het enige wat de mensheid nu nog kan redden is een geestelijke wederopstanding." Overal waar televisietoestellen, bioscoopschermen of radiotoestellen zijn konden de mensen het verschrikkelijke schouwspel zien en het geluid horen van wat een treffend beschrijvende pers noemde: De Paddestoel van Verschrikking. Er bestaat geen enkele plaats op aarde waar men in vrede kan leven zonder te moeten bedenken, dat niet plotseling - ja, ook nu op dit ogenblik, wanneer u dit leest - een geleid projectiel onderweg kan zijn en met een vurige explosie al uw hoop in rook doet opgaan. In het voorjaar van 1954 werd er een waterstofbom in Namu op het atol Bikini afgeworpen. Deze bom is nu al geheel verouderd. Kunt u zich voorstellen, dat de mens, een schepsel van God, nog niet tot bezinning komt wanneer hij deze statistiek van vernietiging ziet: 1. 2. 3. 4. 5.
Deze éne bom vertegenwoordigde het equivalent van 12 tot 14 miljoen (!) ton TNT. Eén van deze bommen heeft een vernietigingskracht die gelijk is aan alle bommen die door alle landen in de laatste oorlog (W.O. II) zijn afgeworpen. De explosie van deze bom rees tot een hoogte van ongeveer 31 kilometer! Haar gifwolken breidden zich uit tot een straal van ongeveer 320 kilometer. Zou deze op een strategisch doel worden afgeworpen, dan zou zij onmiddellijk 35 miljoen mensen doden; dat is het dubbele van alle mensen die in beide wereldoorlogen door alle wapens werden gedood.
Deze bom is nu verouderd. Spoedig kan misschien iets nog dodelijkers op weg zijn met lange-afstandbommenwerpers of op de vleugels van interkontinentale raketten met straalaandrijving. Niemand weet voor welke steden ze zijn bestemd, op wiens vaderland ze gericht staan of wie er per abuis of uit vrees de knop zal indrukken. Achteraf zal niemand dan tijd hebben om zich af te vragen: "Is dit niet in de Bijbel beloofde Dag waarover geschreven staat; dat Hij 'zal komen als een dief', en dat het 'vuur en zwavel van den hemel regenen zal'."3 Zelfs vóór het jaar 1844 schreef een dichter het volgende vers: "De dag breekt aan, waarop gij blikt omhoog, aanschouw de veldslag aan de verre hemelboog. Wijl grijze landslui diep verslagen de zwermen wonderbare vogels zagen." Deze 'vogels' zijn al eens eerder gekomen, als een verschrikking, met verduisterde steden, met het huilen van sirenes, wat de mensen als mieren onder de aarde dreef. Ditmaal is er geen veilige schuilplaats. Zover hebben de vliegende 'vogels' het nog niet eerder gebracht dat zij de door Christus en Zacharias voorspelde vernietiging uitvoerden, waarbij "twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, en een derde overblijft".4 Ongeveer honderd jaar geleden beweerde Albert Barnes, de beroemde joodse geleerde, dat de meest nauwkeurige en treffenste 'vertaling' van de profetie van Daniël over de verschrikkelijke Laatste Dagen zo zou luiden: "Iets wat gelijkt op de uitgespreide vleugels van een vogel stort op de manier van een storm verwoesting over de mensen uit."5
Zijn deze metalen 'eieren' de 'hagelstenen' welke in een ander Boek van de Heilige Schrift worden voorspeld? Zoeken de radarschermen van uw woonplaats de omgeving af naar naderende schaduwen van 'vogels'? Horen de afluisterapparaten al het geruis van hun 'vleugels'?6 De overleden Albert Einstein waarschuwde de wereld in 1950 in een televisie-interview met deze woorden: "De hysterische wedloop tussen de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie om het geheim te onthullen van de waterstofbom zou kunnen eindigen in de vernietiging van de wereld zoals wij deze kennen. Het zou de vergiftiging van de atmosfeer van de aarde tot gevolg hebben." Deze vermaning was slechts een echo van de waarschuwing die Bahá'u'lláh bijna honderd jaar geleden heeft uitgesproken: "Er bestaat een vreemde en wonderlijke kracht in de wereld. Deze is in staat om de atmosfeer te veranderen..., en haar gif brengt vernietiging." 7 'Abdu'l-Bahá, de zoon van Bahá'u'lláh, ondernam een reis naar het Westen om de wereld wakker te schudden voor de Boodschap van zijn Vader en te trachten de mensen tot bezinning te brengen. In 1912 verbleef hij in Parijs. Daar vertelde hij deze uitspraak van Bahá'u'lláh en verklaarde later, dat deze kracht niet in de grote oorlog van 1914 - 1918 zou worden gebruikt. Hij profeteerde ook dat deze eerste Wereldoorlog niet de laatste zou zijn, maar dat helaas een nog groter en nog verschrikkelijker strijd zou uitbreken. De mensheid, zo zei Hij, werd nog steeds door haat gedreven en niet door liefde. Ze heeft nog steeds geweigerd te luisteren naar de raadgevingen van Bahá'u'lláh, welke toch de enige redding zijn. Later herhaalde hij Bahá'u'lláh's woorden: "Er bestaat een machtige kracht in de aarde. Laten wij God bidden, dat deze verborgen moge blijven, totdat de mensheid haar geestelijke eigenschappen zo vervolmaakt heeft, dat deze kracht zal worden ingezet voor het welzijn van de mens en niet voor zijn vernietiging. Ze kan de atmosfeer van de aarde vergiftigen. Haar vuur zal steden verwoesten."8 Deze laatste woorden waren ook van Bahá'u'lláh Zelf die de mensheid in Zijn Geschriften had gewaarschuwd: "Tot het uiterste doorgevoerd zal beschaving een even grote bron van kwaad blijken te zijn als van geluk, wanneer ze binnen de grenzen van gematigheid wordt gehouden... De dag nadert dat de vlam ervan de steden zal verslinden..." 9 Was het de ironie van het lot of een waarschuwing van God, dat 'Abdu'l-Bahá deze woorden over de kracht 'die de atmosfeer zou kunnen vergiftigen' juist sprak tot Viscount Arawaka, een japanse ambassadeur, iemand uit het land waar de eerste atoombom zou exploderen in die 'grotere en verschrikkelijkere toekomstige oorlog'! De tweede Wereldoorlog is voorbij. Zal de mensheid zich nu 'en masse' tot God keren en een derde oorlog voorkomen? De grote topkonferenties vorderen slechts langzaam, terwijl de raketonderdelen razendsnel van de lopende band rollen. Op ieder raket die voor wetenschappelijk onderzoek in de ruimte wordt geschoten staan een dozijn raketten, voorlopig nog zonder atoomkoppen, gericht op een vast doel. Kan de betekenis van de woorden "Hij (Christus) zal komen als een dief in de nacht" nog langer worden misverstaan? Wordt er nog steeds niet geluisterd naar de woorden van Johannes de Doper "Doet boete, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij"? Bestaan er dan geen 'ogen die zien' en 'oren die horen'?
Jesaja profeteerde: "En te dien dage zal... de Here bezoeking... brengen over het heir der hoogte in den hoge en over de koningen der aarde op den aardbodem."10; "...plotseling op een ogenblik... worden alle handen slap en elk mensenhart versmelt."11 Dit slaat niet op een moment in de verre toekomst. Dit slaat op ons. In Jesaja staat geschreven: "Daarom zal Ik den hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken... en de grondvesten der aarde beven... de bewoners der aarde door een gloed verteerd worden en blijven er weinig stervelingen over... de aarde waggelt zeer als een beschonkene..."12 Dit is geen aantrekkelijk alternatief. De kernenergie kan zowel een stad verwarmen en verlichten als haar in vuur en rook doen opgaan. Het hangt af van ons zedelijk bewustzijn wat wij ermee doen.
5. Het uur is aangebroken. Reeds meer dan honderd jaar lang hebben de mensen zich niets aangetrokken van de Boodschap van Bahá'u'lláh. Zij hebben niet de moeite genomen Zijn Leringen te onderzoeken, ofschoon alle Heilige Geschriften vanaf het begin der tijden beloften over de dag van Zijn komst bevatten en Christus uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd: "Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Heer zal komen!" Bahá'u'lláh heeft tot alle heersers van Oost en West de volgende woorden gericht: "Onderzoekt Onze Zaak, informeert naar hetgeen Ons is overkomen, en oordeelt rechtvaardig tussen Ons en Onze vijanden... Uw volk is uw rijkdom. Waakt ervoor, dat uw bestuur de geboden van God niet schendt en gij uw beschermelingen niet overlevert aan de uitbuiter. Door hen regeert gij, van hun middelen bestaat gij, met hun hulp maakt gij veroveringen. Nochthans met welk een minachting beziet gij hen! Hoe vreemd, hoe zonderling!" 1 Toen Bahá'u'lláh in de 'Grootste Gevangenis' in 'Akká werd geworpen, schreef Hij aan de koning die dit oordeel had uitgesproken, dat zulke vervolgingen Hem nooit tot zwijgen konden brengen. Hij zou alleen die woorden uitspreken, welke God, de Almachtige, Hem bevolen had te verkondigen in de hoop dat misschien één monarch, één leidende politicus, één natie of één volk zou opstaan om het Woord Gods onder de mensen te verdedigen en te verspreiden, waardoor het lijden van de mensheid beëindigd zou kunnen worden. De brieven van Bahá'u'lláh aan de wereldheersers waren nadrukkelijk en duidelijk. Hij zei hen dat, wanneer de gevoelsbanden en de eenheid onder de mensen niet zouden verbeteren, wanneer de naties, verenigd en in vriendschappelijke samenwerking, zich beijveren de wereldvrede te brengen, wanneer niet de rechten van alle mensen, in het bijzonder de armen en de nederigen, beschermd en gewaarborgd zouden worden, wanneer niet alle mensen, speciaal de leiders, hun leven naar Gods welbehagen meer zouden inrichten dan naar dat van henzelf of anderen, Hij, de Heer van de Wijngaard (de Messias) hen hun koninkrijken, hun bezittingen, hun voorrechten en genietingen zou wegnemen en de wijnberg (de aarde) zou geven aan de achtenswaardige zielen onder de uitverkorenen die overblijven na de grote verschrikking die de mensheid over zichzelf heeft gebracht. "Het is niet Onze wens de hand te leggen op uw koninkrijk", sprak Bahá’u’lláh, "Het is Onze opdracht het hart der mensen te beroeren en er bezit van te nemen... Welk een gelukzaligheid zal de koning te wachten staan die zich verheft om Mijn Zaak en Mijn Koninkrijk te bevorderen..." 2
Bahá'u'lláh wachtte geduldig op een teken dat de wereld Zijn Stem had gehoord. Tenslotte verbrak Hij hen zwijgen: "Twintig jaren zijn verstreken, o koningen! ... Gij hebt niettemin gefaald de hand van de aanvaller tegen te houden. Want behoort het niet tot uw onmiskenbare plicht de tirannie van de onderdrukker te beteugelen en uw onderdanen onpartijdig te bejegenen, opdat uw hoog ontwikkelde rechtvaardigheidszin ten volle moge worden getoond aan de gehele mensheid?"3 Op een andere plaats waarschuwt Hij hen: "Trekt uw handen af van tirannie, want Ik heb gezworen niemands onrecht te vergeven."4 Opnieuw, door de korte tijd die nog rest, vermaant Hij de heersers: "Roept de volkeren tot God."5 De heerschappij over de aarde behoort aan God, zo zegt Bahá'u'lláh hen, en de koningen zijn slechts leenmannen. De harten der mensen zijn juwelen, sprak Hij. Weest getrouw aan het Pand van God en staat niet toe dat dieven en goddelozen het van de rechtmatige bezitter, God, zullen stelen. In Zijn grote liefde voor de onderdrukten heeft Bahá'u'lláh geprobeerd hun leiders te overtuigen van de noodzaak dat zij een voorbeeld moeten zijn en de weg moeten wijzen. Nu de heersers geweigerd hadden acht te slaan op Zijn oproep, wendde Bahá'u'lláh zich met hetzelfde grote medegevoel tot de eenvoudigen en de nederigen. Hij vertelde hen dat wanneer zij hun harten niet tot God zouden keren, ook zij steeds meer in de problemen en moeilijkheden zouden geraken. De door hen zo hoog geprezen beschaving zou zich tegen hen keren. Inplaats van hen tot een zegen te zijn zou deze hen tot een gesel worden. Zij zou oorlogstuig maken om de mensheid op de knieën te brengen. Dit zou hen echter opnieuw louteren, zodat hun hart ontvankelijker werd voor de Boodschap van God. Het is een God van liefde en niet van vrees die hen geboden heeft zo te spreken, verklaart Bahá'u'lláh hen. Het is niet God, de Almachtige, Die de mensheid dit onheil aandoet, maar de mens doet het zichzelf aan. De mens maakt het onvermijdelijk door zijn minachting voor Gods wetten. De mensheid kan de gemakkelijke of de moeilijke weg kiezen. De keuze ligt bij de mensen zelf. De komst van het Koninkrijk Gods op aarde kan verhaast of vertraagd worden door de reacties van de mensheid; maar zou nooit verhinderd kunnen worden. Vroeg of laat zal het tóch gevestigd worden, zo niet door de huidige volkeren der aarde, dan door hen die een door de mens bewerkstelligd verder onheil overleven. Bahá'u'lláh was zeer bedroefd toen de koningen en heersers verzuimden te reageren op Zijn Boodschap. Hij wist maar al te goed hoeveel leed dit over de wereld zou brengen. "Ziet", klaagde Hij, "hoe de wereld iedere dag door een nieuwe ramp wordt geteisterd. De ellende in de wereld neemt voortdurend toe. vanaf het ogenblik dat de Súriy-I-Ra'is (Tafel aan de Ra'is)6 werd geopenbaard tot de huidige dag kwam noch de wereld, noch het hart van haar volkeren tot rust. Nu eens door wedijver en geschillen beroerd, dan weer door oorlogen geschokt, is de wereld het slachtoffer geworden van ingewortelde ziekten. Haar ziekte nadert het stadium van volslagen hopeloosheid, aangezien het de ware Geneesheer belet wordt het geneesmiddel toe te dienen, terwijl kwakzalvers met eerbied worden bejegend en volle vrijheid van handelen krijgen... Het stof van oproer heeft het hart der mensen verduisterd en hun ogen verblind. Eerlang zullen zij de gevolgen ontwaren van hetgeen hun handen hebben aangericht in de dag Gods. Aldus waarschuwt Hij die de Albezielde is, in opdracht van Hem Die de Almogende is, de Almachtige."7 Tot op de huidige dag heeft de mensheid deze waarschuwing in de wind geslagen.
6. De Dag des Heren. Aangezien Bahá'u'lláh de mensen niet door liefde en goedheid wakker kon schudden wees Hij hen als een strenge en verantwoordelijk Vader op de gevolgen van 's-mensen voortdurende nalatigheid. Hij zei ook dat de mensheid zich plotseling 'in de schaduw van een zwarte rook' zou bevinden, wanneer ze haar vroegere manier van leven niet zou opgeven en een oprechte liefde voor God en de medemens zou tonen. Hierna volgen slechts enkele van de vele waarschuwingen van Bahá'u'lláh over de dingen die de mensen zichzelf zullen aandoen als zij God veronachtzamen: 1. 2.
3.
4.
5.
'Het Uur' overvalt hen, terwijl zij zich verlustigen. Zij zijn bij hun voorlok gegrepen en toch weten zij het niet.1 Wat komen moest is plotseling gekomen; aanschouwt hoe zij hiervan wegvluchten! Het onvermijdelijke is geschiedt... Zeg: Bij God! De Klaroenstoot heeft weerklonken en ziet de mensheid bezwijmde ten aanschouwe van Ons.2 Dit is de Dag waarop alle ogen in paniek omhoog zullen staren, de Dag waarop het hart van alle bewoners der aarde zal beven, behalve zij wie het uw Heer, de Alwetende, de Alwijze behaagt te verlossen. 3 Hoe lang wilt gij nog slapen? ... Wilt gij het niet toegeven? Zeg: Wilt gij niet inzien dat de bergen als vlokken wol zijn geworden en hoe de mensen diep verontrust zijn over de ontzaggelijke majesteit van Gods Zaak? Getuigt hoe hun huizen ledige bouwvallen zijn en zij zelf een diep gezonken schare. 4 Rept u, opdat de korte tijd die de uwe is, niet verspild wordt en verloren gaat. Uw dagen zullen snel als een bliksemschicht voorbijgaan en uw lichaam zal ter ruste worden gelegd en met aarde worden bedekt. Wat kunt gij nog bereiken? Hoe kunt gij uw vroegere mislukking goedmaken?5
Deze eerbiedige en majestueuze woorden werden door dezelfde Pen geschreven waaruit bijna een halve eeuw lang zoveel liefde voor de mensheid was gestroomd. Bahá'u'lláh had Zijn familie, Zijn kinderen, het platteland, de groene velden, weiden, bergen, rivieren en alle levende schepselen lief; en toch was Hij bijna vijftig jaar lang onderworpen aan harde vervolging en gevangenschap. In die tijd stroomden er vele vergevende woorden uit Zijn Pen. Zijn Pen heeft ook geschreven: "Het is nu de tijd om de teneergeslagen te verblijden en te verkwikken met de bezielde bries van liefde en kameraadschap en met de levende wateren van vriendschap en menslievendheid."6 Dezelfde Pen die de hemelen schudde, heeft ook geschreven: "Zij die de geliefden Gods zijn, moeten in welke plaats zij ook samenkomen en wie zij ook ontmoeten, in hun houding jegens God en in de wijze waarop zij Zijn lof en heerlijkheid verkondigen, zulk een nederigheid en onderwerping aan de dag leggen dat ieder stofdeeltje onder hun voeten getuigt van de ernst van hun toewijding. De door deze heilige zielen gehouden gesprekken moeten met zulk een kracht zijn geladen, dat die stofdeeltjes door de inhoud ervan worden aangegrepen." 7 De waarschuwende Pen was eens een zachtmoedige Pen:
"Betoont elkander verdraagzaamheid, welwillendheid en liefde. Mocht iemand onder u niet bij machte zijn een bepaalde waarheid te vatten en zich inspannen om deze te begrijpen, legt dan in uw gesprek met hem een geest van uiterste vriendelijkheid en welwillendheid aan de dag. Helpt hem de waarheid te zien en te erkennen zonder uzelf in het minst superieur of in het bezit van grotere gaven te achten." 8 Het lied van de Nachtegaal veranderde pas in de schreeuw van de adelaar toen de mensheid haar genoegens bleef najagen en weigerde te luisteren naar Zijn welluidende muziek. Toen pas verwisselde Bahá'u'lláh ter bescherming van een gedachteloze mensheid, de luit voor de trompet. Hij blies het alarmsignaal om de geestelijk slapenden te wekken. Hij riep de mensen toe 'ogen te hebben die zouden zien' en 'oren die zouden horen'. Hij smeekte de Almachtige God te getuigen dat Hij Zijn Opdracht, de slapende mensheid te wekken, niet had verzaakt: "Zijn de verzen neergezonden?", vraagt Hij. "Zeg: Ja, bij Hem Die de Heer der hemelen is. Is het uur aangebroken? Neen, meer dan dat, het is al verstreken... Hij, de Ware, is verschenen met bewijzen en getuigenissen." 9 In Zijn laatste levensdagen schreef Bahá'u'lláh vanuit het Heilige Land Israël: "Wij zijn waarlijk niet tekort geschoten in Onze plicht de mensen te waarschuwen en hun datgene over te brengen wat van God, de Almachtige, de Algeprezene, Mij had opgedragen... Is er nog voor iemand enige verontschuldiging? ... Neen, bij God, de Heer van de machtige Troon! Mijn tekenen hebben de aarde omvat en Mijn macht heeft de gehele mensheid omsloten."10 Tot slot laat Hij deze gedachte achter: "De Heer is gekomen in Zijn grote Heerlijkheid. Hij is waarlijk Degene die u in de Boeken Gods werd beloofd... Toont nu uw inspanningen op het pad van onthechting." De verantwoordelijkheid rust daarom op de schouders van ieder mens afzonderlijk. Hij kan luisteren naar het Woord van God en boete doen - zoals de stad Ninevé deed na de uiteenzetting van Jona - en daardoor worden gered. Of hij kan het Woord van God laten voor wat het is, erover lachen en zich teweerstellen, zoals men al honderd jaar lang heeft gedaan en daardoor meer leed en beproevingen ter loutering naar zich toe trekken. Wanneer hij dit verkiest dan staat hem het meest verschrikkelijke van alle tijden nog te wachten, zoals in zowel het Oude als het Nieuwe Testament staat geschreven: "Ja, beven zullen voor Mij de vissen der zee, het gevogelte des hemels, het gedierte des velds en al het kruipend gedierte dat op den aardbodem kruipt, en alle mensen die op de aarde leven; de bergen zullen neerstorten, de bergwanden zullen vallen, elke muur zal ter aarde storten."11 Hetzelfde Boek en dezelfde profeet (Ezechiël) die voorspelde, dat de Heerlijkheid Gods in de Laatste Dagen vanuit het oosten naar Israël zou komen, profeteerde dat de vernietiging groot zou zijn: "Het huis Israëls zal hen begraven om het land te reinigen, zeven maanden lang; ja, het gehele volk des lands zal begraven, en dat zal hun tot roem strekken op den dag dat Ik zal verheerlijkt zijn, luidt het woord van den Here HERE."12
Het Boek Henoch verklaart: "En allen zullen bevreesd zijn en de wachters zullen sidderen, en grote vrees en schrik zullen zich meester van hen maken tot aan het einde der wereld."13 In het Nieuwe Testament staat geschreven: "Door deze (rampen) werd het derde deel van de mensen gedood..."14 "...regende vuur en zwavel van den hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op den dag, waarop de Zoon des mensen geopenbaard wordt. Wie op dien dag op het dak zal zijn, terwijl zijn huisraad in huis is, ga niet naar beneden om het te halen, en wie in het veld is, hij kere niet terug. ... Ik zeg u, in dien nacht zullen er twee in één bed zijn, de een zal aangenomen, de andere gelaten worden."15 En misschien de vreselijkste waarschuwing van allemaal: "Maar de dag des Heren zal komen als een dief in de nacht. Op dien dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden." 16 Was er ooit een meer aanschouwelijke beschrijving gegeven van het opstijgen van die vreselijke paddestoelachtige wolk bij een atoomexplosie dan in de woorden: "De hemelen zullen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan'?
7. De Dageraad van een Nieuwe Dag. Bestaat er een uitweg voor de verschrikkelijke dreiging van dit Armageddon? Moet de wereld opnieuw een dergelijk onheil ondergaan als de zondvloed? Of onze toekomst een tijd van 'vervulling' zal zijn of een terugval in een 'Genesis'-toestand hangt ervan af, hoe de mensheid reageert op de Boodschap van God die hen door Bahá'u'lláh werd gebracht en door Zijn volgelingen over de gehele wereld wordt verspreid. De mens kan zich niet verontschuldigen door te zeggen dat hij er niet van heeft gehoord. Alleen de geestelijk doven en blinden zijn er niet toe is staat. Deze woorden zijn niet van mijzelf, maar te vinden in de Leringen van Bahá'u'lláh. Hij heeft aan hen die gehoor geven aan Zijn oproep het volgende geschreven: "O Mijn dienaar die het welbehagen van God heeft gezocht en Zijn liefde trouw is gebleven in deze Dag toen allen behalve enkelen, die met inzicht waren begiftigd, zich van Hem hebben losgerukt! Moge God, door Zijn genade, het u vergelden met een overvloedige, onvergankelijke en eeuwigdurende beloning, aangezien zij Hem hebben gezocht in de Dag, toen de ogen verblind waren." 1 Bahá'u'lláh maant de geliefden Gods te ontkomen aan de gevaarlijke valstrik van het materialisme: "Hoedt u, o mensen, opdat gij niet in de verleiding komt Hem (de Messias) te verlaten in ruil voor het goud en zilver dat gij bezit. Laat Zijn liefde een schatkamer zijn voor uw ziel
op de Dag... waarop iedere zuil zal beven, wanneer de mensen van ontzetting zullen huiveren, wanneer alle ogen in vreze omhoog zullen staren." 2 De mensen, zo verklaart Bahá'u'lláh, zijn als zwart metaal; komen zij echter eenmaal in aanraking met het vuur van Gods liefde dan zullen zij gloeien van de warmte en kleur ervan. Zij zullen de kenmerken van dit vuur aannemen en worden door God tot een waardevol werktuig omgevormd. Hij zei tegen Zijn volgelingen: "Laat uw ziel gloeien met de vlam van dit onsterfelijk Vuur dat diep in het hart der wereld brandt, op zulk een wijze dat alle wateren van het heelal machteloos zullen zijn de gloed ervan af te koelen."3 Hij sprak verder: "Spoedig zal de huidige orde worden opgerold en een nieuwe in haar plaats worden uitgespreid."4 Zelfs al zou een mens levend zijn, zei Bahá'u'lláh, is hij gelijk een dode wanneer hij niets weet van de komst van de Messias. Zelfs wanneer hij rondloopt met zijn buren omgaat en voedsel tot zich neemt, is hij tóch gelijk een dode. Christus sprak: "Laat de doden hun doden begraven; maar ga gij heen en verkondig het Koninkrijk Gods."5 Hij voegde eraan toe: "Niemand, die den hand aan den ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods."6 De betekenis hiervan is duidelijk: Laten zij die voor de waarheid van de Messias geestelijk dood zijn, de lichamelijk doden begraven, maar zij die in Hem geloven, hun hand aan de ploeg slaan en nimmer omzien totdat de overwinning is behaald. Christus maande: "Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worden door roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud, en die dag niet plotseling over u kome, als een strik. Want hij zal komen over allen, die gezeten zijn aan het oppervlak der ganse aarde. Waakt te allen tijde, biddende dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van den Zoon des mensen."7 In 1867 wendde Bahá'u'lláh zich tot de Paus en de christenheid: "Hoedt u, opdat verheerlijking u niet afhoude van de Verheerlijkte... Aanschouwt de Heer... Kent gij het Evangelie en zijt gij toch onmachtig de Heer der Heerlijkheid te zien?"8 Morgen, bij het aanbreken van de dag, zal iedereen uit de slaap worden gewekt. Hij zal opstaan, zijn kleren aantrekken en aan het werk van een nieuwe dag beginnen. Allen, behalve zij die dood zijn. Op dezelfde manier zullen allen, nu de zon van de nieuwe Dag van Christus en Bahá'u'lláh is opgekomen, wakker worden, opstaan en hun werkkleding aantrekken om God en hun medemensen te dienen, en alles te doen wat in hun macht ligt om het dreigende onheil af te wenden. Allen, behalve zij die geestelijk dood zijn.
Of een mens tot de levenden behoort of tot de doden is een verborgen geheim tussen hemzelf en God. Mijn verantwoordelijkheid eindigt met het weergeven van deze geschiedenis. Ieder mens moet zijn eigen weg kiezen. De Boeken liggen open, de oren kunnen weer horen en de ogen zijn geopend. Laten wij eens in de toekomst kijken en denken aan de woorden van Paulus: "...hoe zullen wíj dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil..." 9
De legende luidt: "Er was eens een vader die met zijn zoontje naar een ver land reisde. Zij klommen op een bergtop, waar zij de nacht in een hut doorbrachten. Toen de ochtend schemerde, verdreef de zon het duister en kleurde de met sneeuw bedekte toppen fel oranje. Het zoontje werd wakker. Het zag de gloed aan de hemel en de felgekleurde bergtoppen. Het was nog maar een klein jongetje dat net door het bovenste deel van het venster naar buiten kon kijken. Hij begreep niets van dit felle kleurenspel dat hem bang maakte. Hij verlangde naar de geborgenheid van vroeger toen hij nog thuis was bij zijn moeder en hij wenste, dat hij nooit was meegegaan. Hij dacht echt dat dit felle en onverwachte licht alleen onheil en vuur zou brengen. De opkomende zon verwarmde de sneeuw, die al zo lang koud en bevroren op de berghelling had gelegen. Ze maakte de sneeuwmassa's los en zond ze als donderende lawines naar beneden, het dal in. Het zoontje werd nog banger van dat vreselijke lawaai dan van de felle en vlammende hemel. Hij rende naar zijn vader, schudde hem heen en weer, en maakte hem al huilend wakker: "Vader, vader! Word wakker! Het einde van de wereld is er!" De vader deed zijn ogen open. Híj kon alles duidelijk zien door het venster dat te hoog was voor de ogen van zijn zoontje. Hij zag de door de zon gekleurde bergtoppen in het morgenrood. Hij hoorde het gedonder van de lawines die door de verwarmende stralen van de lentezon waren losgemaakt. Hij wist dat de sneeuwmassa's spoedig vers water en nieuw leven aan het uitgedroogde land daar beneden zouden brengen. Hij begreep deze dingen. Hij pakte de hand van zijn zoontje om hem gerust te stellen. "Neen, mijn zoon", zei hij, "Het is niet het einde van de wereld. Het is de dageraad van een nieuwe dag.".
DIEF IN DE NACHT VERWIJZINGEN
Deel I 1 1) the Story of Prophecy, Henry James Forman, 1936, blz. 310-311 2) Behold the Cometh, Pankhurst, geciteerd in 'Star of the West Magazine', deel XIV, blz. 304 3) the story of Prophecy, Forman, blz. 310-311 4) Days of Delusion, Sears, 1924, blz. 259-260 5) The Present Crisis, J.R. Lovell 6) Vlg. Job 19:25 (eng. vertaling) 7) Vlg. Job 19:25 (eng. vertaling) 8) Numeri 23:23 (eng. vertaling)
2 1) Vlg. Bahá'í World, deel V, blz. 604 2) Our Day in the Light of Prophecy, W.A. Spicer, 1925, blz. 241 3) The penetralia, Davis, Boston, 1846 4) The Story of Prophecy, Forman, blz. 309-310 5) The Story of Prophecy, Forman, blz. 310 6) New York Tribune, 20 november 1878 7) New York Tribune, 20 november 1878
3 1) Mattheus 24:3 2) Mattheus 24:13,14 3) Year Book and Guide to East Africa. Heruitgave van Robert Hale Ltd. Londen, 1953, blz. 44 4) The Heritage of the Anglo-Saxen Race, Goyer, blz. 131 5) David Livingstone, 1813-1873, Engels Afika-onderzoeker 6) Deze landen waren over alle kontinenten verdeeld 7) Marcus 13:10 8) Marcus 13:33 9) Marcus 13:26 10) Mattheus 24:14
4 1) Lucas 21:7 2) Lucas 21:24,27 3) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi; met een inleiding van George Townshend, 1954, XIII
5 1) Mattheus 24:3
4) Daniël 8:13-14
2) Mattheus 24:15, en Daniël 9:27 tot 11:31
5) Bible Reading, Michigan, blz. 94
3) Mattheus 24:30; verder 24:15
6 1) Vlg. Openbaring 9:15
7 1) Dawnbreakers, Nabíl, 1932, blz. 49, vertaald door Shoghi Effendi. 2) Dawnbreakers, Nabíl, blz. 50. 3) Leviticus 26:28-33 4) Daniël 4:13,14,16
8 1) Lucas 21:28
9 1) Jesaja 62:2
6) Openbaring 3:5
2) Jesaja 65:15
7) Openbaring 3:5
3) Openbaring 2:17
8) Openbaring 3:7-8
4) Jesaja 62:12
9) Openbaring 3:6,13,22
5) Openbaring 3:12
10 1) Openbaring 3:2-3
5) Openbaring 16:15
2) Openbaring 2:2
6) Openbaring 3 en 2
3) Openbaring 2:2
7) Openbaring 3:12
4) Openbaring 16:15
11 1) Jesaja 35:2
7) Daniël 10:15
2) Jesaja 40:5
8) Mattheus 24:30, Lucas 21:27
3) Jesaja 42:18
9) Daniël 7:13
4) Openbaring 21:2,23
10) Daniël 7:25
5) Mattheus 16:27
11) Jesaja 58:8
6) Ezechiël 1:28
12) Daniël 7:25
12 1) Mattheus 24:42
9) Jesaja 29:11
2) Markus 13:33
10) Jesaja 29:11
3) Markus 13:35-36
11) 1. Korinthiërs 4:5
4) Lucas 12:39-40
12) 2. Petrus 1:19-20
5) Markus 13:37
13) 2. Petrus 1:21
6) Daniël 12:4
14) Johannes 16:25
7) Daniël 12:8
15) Johannes 14:26
8) Daniël 12:9
13 1) Daniël 12:4
6) Daniël 7:13
2) Jesaja 29:11
7) Openbaring 22:10
3) Jesaja 29:18,24
8) Openbaring 14:14
4) Daniël 12:9
9) Openbaring 19:13
5) Daniël 7:9,10
10) Openbaring 5:9
14 1) Mattheus 8:22
9) Mattheus 17:11-13
2) Jeremia 5:21
10) Mattheus 24:15, Daniël 9:27, Daniël 11:31
3) Mattheus 13:11,15,16
11) 1. Petrus 1:10,11
4) Mattheus 11:14
12) Testament of the Twelve, geciteerd door Harris
5) Mattheus 11:15
in 'Lessons on the Bahá'í Revelation', blz. 133
6) Johannes 1:21
13) The Dialogue with Tripho, Justin Martyr, Hfdst. 49
7) Lucas 1:15,17
14) Beyond the Gospels, (niet-Bijbelse uitspraken), Dunkerly
8) Mattheus 17:10
15) Mattheus 17:12
15 1) Johannes 14:18
8) Johannes 15:26
2) Johannes 14:28
9) Johannes 14:24
3) Johannes 16:16
10) Johannes 14:10
4) Johannes 14:3
11) Johannes 16:13
5) Johannes 16:7
12) Johannes 14:26
6) Johannes 16:7,8
13) Mattheus 23:39
7) Johannes 16:12,13
14) Johannes 4:24
17 1) Mattheus 24:14
13) Lucas 21:28
2) Mattheus 24:27
14) Lucas 21:31
3) Mattheus 24:30
15) Lucas 21:34
4) Mattheus 24:30
16) Lucas 21:36
5) Mattheus 24:33
17) Johannes 14:18
6) Mattheus 24:37
18) Johannes 14:28
7) Mattheus 24:39
19) Johannes 14:3
8) Mattheus 24:42
20) Mattheus 16:27
9) Mattheus 24:44
21) Openbaring 22:20
10) Mattheus 24:46
22) Jacobus 5:7
11) Mattheus 24:50
23) 2 Thessalonicenzen 2:1-3
12) Lucas 21:27
24) 2 Petrus 2:1-2
18 1) Micha 5:1
6) The Messianic Idea in Israël, J.G. Klausner, 1956, blz. 376
2) Micha 7:7,12 (vert. 1927)
7) Daniël 8:2
3) Ezechiël 43:2
8) Jeremia 49:38
4) Jesaja 41:2
9) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 49
5) Mattheus 24:27
19 1) 2. Petrus 3:10
7) Openbaring 6:15,17
2) Joël 2:31
8) Daniël 12:1
3) Mattheus 24:29-30
9) Daniël 12:1
4) Joël 2:2
10) The Book of the Secrets of Henoch, Charles, blz. 48
5) Mattheus 24:21,30
11) Daniël 10:13
6) Openbaring 6:12
12) Daniël 10:14
13) Daniël 10:21
20) Daniël 12:4
14) Daniël 10:21
21) Daniël 7:13
15) Daniël 10:15
22) Daniël 7:13
16) Daniël 12:1
23) Daniël 7:22
17) Daniël 10:14
24) Daniël 7:25
18) Daniël 8:17
25) Daniël 12:7
19) Daniël 12:9
20 1) Behold He Cometh, Pankhurst, geciteerd in Star of the West Magazine, Band XIV, jan. 1924, blz. 303 2) Mattheus 24:33
Deel II 1 1) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 512-513 2) La réligion de Báb, Clément Huart, 1889, blz. 3-4 3) La réligion de Báb, Clément Huart, 1889, blz. 3-4 4) Seyyéd Áli Mohammed dit le Báb, A.L.M. Nicolas, 1905, blz. 375 5) E.G. Browne, geciteerd in het voorwoord van The Chosen Highway, Blomfield, V-VI
2 1) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 92 2) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 93-94 3) Bahá'í World, Band XII, blz. 625
3 1) Deuterononium 23:23 (engelse vertaling) 2) Johannes 10:2 en 16 3) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 41 4) Zacharias 4:14 5) Maleachi 4:5 6) Daniël 7:13 7) Maleachi 3:1
4 1) Days of Delusion, Sears, XXIV 2) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 61-62 3) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 69 4) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 62-65 5) Geciteerd in 'God passes by', Shoghi Effendi, blz. 80 6) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 65 7) Seyyéd Ali Mohammed, dit le Báb, Nicolas, blz. 203 8) Seyyéd Ali Mohammed, dit le Báb, Nicolas, blz. 376 9) Journal of the Royal Asiatic Society, 1889, blz. 933 10) Geciteerd in 'God schrijdt voorbij', Shoghi Effendi, blz. IV/10
11) The Gleam, Younghusband, 1923, blz. 183-184 12) The Reconcilation of Races and Religions, T.K. Cheyne, 1914, blz. 70, 8 13) Mattheus 3:11 14) The Covenant of Bahá'u'lláh, Manchester, 1950, blz. 20 15) Epistle to the Son of the Wolf, Bahá'u'lláh, 1941, blz. 154 16) The Covenant of Bahá'u'lláh, Manchester, 1950, blz. 23 17) Epistle to the Son of the Wolf, Bahá'u'lláh, blz. 156-157
5 1) The Covenant of Bahá'u'lláh, blz. 21 2) Epistle to the Son of the Wolf, Bahá'u'lláh, blz. 141 3) Epistle to the Son of the Wolf, Bahá'u'lláh, blz. 141 4) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 86 5) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 96 6) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 521 7) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 50 8) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 35 9) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 35 10) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 36 11) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 54 12) Epistle to the Son of The Wolf, Bahá'u'lláh, blz. 142 12) Epistle to the Son of the Wolf, Bahá'u'lláh, blz. 142 13) Epistle to the Son of the Wolf, Bahá'u'lláh, blz. 160 14) Epistle to the Son of the Wolf, Bahá'u'lláh, blz. 152
6 1) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 104-106 2) Daniël 12:1 3) Star of the West Magazine, Band XIV, blz. 291 4) Reconciliation of Races and Religions, Cheyne, geciteerd in Appreciations of the Bahá'í Faith, 1947, blz. 18 5) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 607-608
Deel III 1 1) Star of the West Magazine, Band XIV, blz. 291 2) Citaat uit 'God schrijdt voorbij', Shoghi Effendi, blz. VI-10 3) The great Tribulation, Cumming, 1859, blz. 246 4) Henoch 56:5 5) Geciteerd in 'The Messianic Idea in Israël', blz. 376 6) Ezechiël 43:2 7) Ezechiël 43:4
2 1) Micha 4:9 2) Micha 4:10
3) Micha 4:1 4) Ezechiël 1:1 5) Ezechiël 1:28 6) Ezechiël 3:12,23 7) The Chosen Highway, Blomfeld, blz. 242
3 1) God schrijdt voorbij, Shoghi Effendi, blz. VII-9
9) Jesaja 48:17
2) God schrijdt voorbij, Shoghi Effendi, blz. VII-9
10) Jesaja 48:20
3) Jesaja 45:22
11) Jesaja 46:11,13
4) Jesaja 46:3-4
12) Zacharias 4:6
5) Jesaja 47:4
13) Zacharias 4:8-9
6) Jesaja 48:14
14) Zacharias 4:14
7) Jesaja 48:15
15) Zacharias 4:14
8) Jesaja 48:16
4 1) Micha 1:3
8) Micha 4:10
2) Bloemlezing uit de Geschriften Bahá'u'lláh, nr. XI
9) Micha 5:3
3) Micha 1:3
10) Micha 4:3
4) The Recontructionist, Band XXI, 20-04-1955
11) Our God Shall Come, aanwijzingen over de tweede komst
5) Micha 4:1
van de Heer Horatius Bonar, 1878
6) Micha 3:12
12) Micha 7:2-4
7) Micha 5:2
13) Micha 7:4
5 1) Micha 7:10
9) Micha 7:14 (eng. vert.)
2) Micha 7:7
10) The Promised Day is Come, Shoghi Effendi, 1941, blz. 118
3) Micha 7:12 (eng. vert.)
11) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, nr. XI
4) Micha 7:12 (eng. vert.)
12) Micha 7:15
5) Micha 7:12 (eng. vert.)
13) Psalm 95:10
6) Micha 7:12 (eng. vert.)
14) The Great Tribulation, Cumming, blz. 246
7) Micha 7:13
15) Bahá'í World Faith, 1943, blz. 55
8) Geciteerd in 'God schrijdt voorbij', Shoghi Effendi, XI-5
6 1) Jesaja 58:8,12 (eng, vert.)
12) Openbaring 21:1,2,23
2) Jesaja 59:20
13) Johannes 4:20
3) Jesaja 59:21
14) Johannes 4:21
4) Jesaja 60:1
15) Openbaring 21:10-11
5) Jesaja 35:4,2
16) Henoch 69:26 (eng. vert.)
6) Jesaja 40:10-11
17) Henoch 69:14 (eng. vert.)
7) Jesaja 40:5
18) Henoch 69:15 (eng. vert)
8) Ezechiël 43:2
19) Bloemlezing uit de Geschr.v. Bahá'u'lláh, XI
9) Ezechiël 43:4
20) Habakuk 2:2-3
10) Johannes 10:2
21) Habakuk 2:2-3
11) Mattheus 16:27
22) Habakuk 1:5
7 1) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, VI-8
9) Jesaja 60:4
2) Ezechiël 38:13 (eng. vert.)
10) Jesaja 60:1
3) Ezechiël 38:22 (eng. vert.)
11) Jesaja 35:10
4) vlg. 2 Petrus 3:10 en Openbaring 3:3 en 16:15
12) Jesaja 35:2
5) Genesis 25:1-3
13) Jesaja 40:11
6) Ezechiël 38:8 (volg. besluit Synode Nat.)
14) Jesaja 40:5
7) Ezechiël 37:21,22
15) Ezechiël 37:27-28
8) Ezechiël 37:26
16) Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 60
8 1) vlg. Jesaja 11:12
10) Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 57
2) vlg. Jesaja 11:12
11) The Christian Century, 10-4-'57, Marcus Bach
3) vlg. Jesaja 11:1
12) Jesaja 18:3
4) Zacharias 3:8
13) Jesaja 30:18-20
5) Zacharias 1:16
14) Psalm 102: 17
6) Zacharias 8:3
15) Psalm 69:36
7) Genesis 15:4-7, 18
16) Jesaja 60:10
8) Genesis 15: 9
17) Jesaja 60:1
9) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XXII-41 *Spruit)
'de Spruit' is een door Zacharias gebruikte naam voor de Messias. Vergelijk ook Jeremia 23:5, 33:15, waar hij 'rechtvaardige Spruit' wordt genoemd.
9 1) Hosea 2:14 2) Hosea 2:22 3) Hosea 3:5 4) Jesaja 65:9-10 5) Jesaja 65:15 6) Jesaja 62:2 7) Jesaja 62:12 8) Ezechiël 48:35 9) Jozua 7:26 10) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-4 11) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-7 12) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-1 13) Psalmen 24:9-10 14) Jesaja 8:23 (eng. vert.) 15) Jesaja 9:5-6 16) Mattheus 22:21 17) Johannes 18:36 18) Marcus 10:1822) Lucas 12:51 19) Johannes 10:29 20) Johannes 5:19 21) Mattheus 10:34 22) Lucas 12:51
23) Lucas 12:52 24) A Travellers Narrative, Browne, blz. 37. (geciteerd in de Esslemont, 'Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk', 1978, blz. 49-50 25) Shoghi Effendi overleed in 1957 (noot van de uitgever) 26) Psalm 50:2-3 27) Psalm 48:2-3
10 1) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 2) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 3) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 (I Koningen 17:18-23) 4) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 (I Koningen 17:18-23) 5) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 (II Koningen 19:21) 6) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 (II Koningen 2:25) 7) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 (II Koningen 2:25) 8) Tacitus, Geschiedenis, II, 7 9) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 (I Koningen 18:19) 10) The Jewish Encyclopedia, Funk & Wagnalls, 1902, deel III, blz. 579 (I Koningen 18:38) 11) Midrasch = Hebreeuwse uitlegging van de Heilige Geschriften 12) A History of Messianic Speculation in Israël, A.H. Silver, 1927, blz. 42 13) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-2 14) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-2 15) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-3 16) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-3 17) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-3 18) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-3 19) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-3 20) A Travellers Narrative, Introduction, Browne 21) A Travellers Narrative, Introduction, Browne 22) Jesaja 53:3 23) Jesaja 53:3 24) Jesaja 53:4 25) The Promised Day is Come, Shoghi Effendi, pag. 42-43 26) Jesaja 53:5 (eng. Bijbel) 27) Jesaja 53:8 (eng. Bijbel) 28) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XI-11,12 29) Jesaja 53:9 30) Jesaja 53:10 (eng. vert) 31) Psalm 89:28-29 32) A Travellers Narrative, Browne, XXXVI 33) Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 18 34) Jesaja 53:10 35) Psalm 142:8 36) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XII-22
11 1) Jesaja 35:1 2) The Chosen Highway, Lady Blomfeld, blz. 96 3) Haïfa, or life in Modern Palestine, Oliphant, 1887, blz. 103-104 4) Haïfa, or life in Modern Palestine, Oliphant, 1887, blz. 104
5) Jesaja 35:8,10 6) Jesaja 11:10 7) Jesaja 60:1,13 8) Jesaja 41:18-20 9) Zionisme in Prophecy, F. Hudgings, 1936, blz. 55-56 10) Joël 2:23 11) Zacharias 8:3, 11-12 12) Jesaja 35:6-7 13) Haïfa, Oliphant, blz. 104
12 1) Verschenen in 1963 bij George Ronald, Londen
11) Psalm 76:13
2) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. VIII-17
12) Job 34:24 (eng. vert.)
3) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. VIII-16
13) Jesaja 14:5
4) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. VIII-16,17
14) Daniël 7:13
5) Henoch 46:2
15) Daniël 7:9
6) The Promised day is Come, Shoghi Effendi, blz. 26
16) Daniël 7:9
7) The Promised day is Come, Shoghi Effendi, blz. 20-21
17) Henoch 46:4-5
8) The Promised day is Come, Shoghi Effendi, blz. 22
18) Henoch 56:5
9) The Promised day is Come, Shoghi Effendi, blz. 24
19) The Promised Day is come, Shoghi Effendi, blz. 22
10) Appreciation of the Bahá'í Faith, blz. 12-13
20) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XIII-6
13 1) Johannes 16:14; 16:8-9; 16:14; 14:26
2) Bahá'í World Faith, blz. 60
3) Keuze uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1974, nr. 8
4) Bahá'í World Faith, blz. 14
5) Bahá'í World Faith, blz. 148
6) Bahá'í World Faith, blz. 235-236
7) Star of the West Magazine, deel XII, blz. 188 8) The Bahá'í Revelation, blz. 59 (over meerdere Openbaarders) 9) The Bahá'í Revelation, blz. 59 (over meerdere Openbaarders) 10) The Bahá'í Revelation, blz. 59 (over meerdere Openbaarders) 11) The Bahá'í Revelation, blz. 58 (over meerdere Openbaarders) 12) The Bahá'í Revelation, blz. 59 (over meerdere Openbaarders) 13) The Promulgation of Universal Peace, 'Abdu'l-Bahá, 1922, deel I
Deel IV 1 1) Openbaringen 6:12 2) Openbaringen 6:12 3) Openbaringen 6:13 4) Our Day in the Light of Prohecy, Spicer, blz. 77
2 1) Our Day in the Light of Prophecy, Spicer, blz. 80 2) The Life of Voltaire, S.G. Tallentyre, 1903, deel II, blz. 30 3) Mattheus 24:7,8,30
3 1) Daniël and the Revelation, Uriah Smith, 1904, blz. 445 2) J.G. Whittier, Abraham Davenport 3) Mattheus 24:29,30
4 1) American Journal of Science, Deel XXV, 1834, blz. 372 2) Mattheus 24:29,30
5 1) Days of Delusion, C.E. Sears, XXIV 2) Days of Delusion, C.E. Sears, XXIV, blz. 37 3) Days of Delusion, C.E. Sears, XXIV, blz. 68 4) Days of Delusion, C.E. Sears, XXIV, blz. (tegenover) 52 5) Days of Delusion, C.E. Sears, XXIV, blz. (tegenover) 56 6) Days of Delusion, C.E. Sears, XXIV, blz. (tegenover) 56 7) Encyclopedia Brittanica, 1962, deel XI, blz. 520; deel XXI, blz. 319 8) The Dawnbreakers, Nabíl, blz. 41-42 9) Encyclopedia Brittanica, Vol. XX, blz. 724
6 1) Through Space and Time, Sir James Jeans, 1934, blz. 154 2) Nova (lat. Stella Nova) = nieuwe ster, plotseling oplichtende ster. 3) Epistle to the Son of the Wolf, Bahá'u'lláh, blz. 141 4) Encyclopedia Brittanica, 1944, deel III, blz. 690 5) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. VI-20 6) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. VI-20 7) Through Space and Time, Sir James Jeans, 1934, blz. 154 8) Psalm 19:1 9) Mattheus 24:42
Deel V 1 1) Mattheus 24:4-5 2) Mattheus 24:23
8) Johannes 7:49 9) Deuterononium 21:23
3) Mattheus 24:24
10) Johannes 1:45-46
4) Johannes 7:12
11) Johannes 7:51
5) Johannes 7:46-47
12) Johannes 7:52
6) Johannes 7:43
13) Johannes 6:63
7) Johannes 7:48
14) Johannes 6:66
2 1) Mattheus 24:26 2) Mattheus 7:15 3) Johannes 10:2,4 4) Johannes 10:16-17
5) Mattheus 7:15-20
3 1) Johannes 16:13 2) Johannes 14:26 3) Johannes 16:14 4) Johannes 12:48 5) Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 25-2 6) Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 62 7) Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 62 8) Glenn A. Shook, Brief, juli 1946 9) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XXV-23 10) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XXV-25 11) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, nr. CX
4 1) Het kloosterleven - Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, blz. 174 2) Het kloosterleven - Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, blz. 175 3) Het kloosterleven - Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, blz. 176 4) Bahá'í Gebeden, 1970, blz. 82-83 (omschrijving) 5) Toespraken in Parijs, 'Abdu'l-Bahá, stencil 1968, blz. 6-7
5 1) The Bahá'í Relevation, blz. 308 2) The World Order of Bahá'u'lláh, 1938, blz. 64 3) The World Order of Bahá'u'lláh, 1938, blz. 65 4) The World Order of Bahá'u'lláh, 1938, blz. 65 5) The Promised Day is Come, Shoghi Effendi, blz. 127 6) Bahá'í Journal, British Isles, november 1959 7) Keuze uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1974, blz. 48 8) Keuze uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1974, blz. 32 9) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CXVII, blz. 148 10) The Bahá'í Revelation, blz. 89
6 1) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 124-125 2) Bahá'í Journal, november 1959 3) Mattheus 7:12 4) Göttliche Lebenskunst, Bahá'u'lláh - 'Abdu'l-Bahá, 1961, blz. 129 5) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 128 6) Deuterononium 18:15 7) Johannes 5:46 8) Johannes 5:47 9) Johannes 16:12,13 10) The Promised Day is Come, Shoghi Effendi, blz. 26-27 11) The Promised Day is Come, Shoghi Effendi, blz. 26-27 12) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 130 13) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 137
14) Bahá'í World Faith, blz. 168 15) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, XXXIV, blz. 51-52 16) Bahá'í World Faith, blz. 168 17) Sainte Beuve, Charles Augustin, franse dichter, 1804-1869 18) Johannes 12:44 19) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CLVI, blz. 196
7 1) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 129 2) The Advent of Divine Justice, Shoghi Effendi, 1939, blz. 22 3) The Advent of Divine Justice, Shoghi Effendi, 1939, blz. 21 4) The Advent of Divine Justice, Shoghi Effendi, 1939, blz. 21-22 5) Verborgen Woorden, Voorwoord door George Townshend. 6) Verborgen Woorden, Bahá'u'lláh 7) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CXXXIX, blz. 180 8) Vlg. Verborgen Woorden, perzisch, nr. 80; Mattheus 7:19 9) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CXXXIX, blz. 180 10) Toespraken in Parijs, 'Abdu'l-Bahá, nr. 1 11) The Promulgation of Universal Peace, blz. 199 12) Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 36 13) Bahá'í Administration, Shoghi Effendi, 1928, blz. 9-10 14) Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 33-34 15) Keuze uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1974, blz. 32
8 1) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 19-20 2) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 81 3) Deuterononium 4:29 4) Jeremia 29:13,14 5) Mattheus 7:7-8 6) Keuze uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1974, blz. 26-27 7) Keuze uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1974, blz. 30 8) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 81
9 1) Toespraken in Parijs, 'Abdu'l-Bahá 2) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 150 3) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. V-21 4) God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. V-23
10 1) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 155-156 2) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 153 3) Bahá'í World Faith, blz. 200
11 1) Zefanja 3:8-9 2) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 165
3) Zacharias 14:9 4) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 164 5) Bahá'í World Faith, blz. 149
12 1) Toespraken in Parijs, 'Abdu'l-Bahá 2) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 195 3) The World Order of Bahá'u'lláh, Shoghi Effendi, blz. 203-204 4) Toespraken in Parijs, 'Abdu'l-Bahá 5) Toespraken in Parijs, 'Abdu'l-Bahá
13 1) Toespraken in Parijs, 'Abdu'l-Bahá 2) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 83 3) Mattheus 25:45 4) Johannes 16:14 5) Advent of Divine Justice, Shoghi Effendi, blz. 29 6) Vlg. The Promised Day is Come, Shoghi Effendi, blz. 117-118 7) Advent of Divine Justice, Shoghi Effendi, blz. 29 8) Paris Talks, 'Abdu'l-Bahá, blz. 118
14 1) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, LXXXI, blz. 95-96 2) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, XXVII, blz. 44 3) Gen = de door de erfelijkheidsleer aangenomen erfelijke eenheid in de voortplantingscellen (erfelijkheidsfaktoren) 4) Heredity and the Ascent of Man, C.C. Hurst, 1935, blz. 131 5) The Freedom of Man, A.H. Compton, 1935, blz. 121 6) Washington Star, 12 april 1936 7) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, LXXXI 8) Marcus 8:34, 36; Lucas 9:23,25 9) Mattheus 19:25-29 10) Mattheus 19:30 11) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, LXXXII
15 1) Bahá'í World Faith, blz. 195 2) Paris Talks, 'Abdu'l-Bahá, Prayers as Service 3) Paris Talks, 'Abdu'l-Bahá, Prayers as Service
16 1) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CXIX, blz. 150 2) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CXVII, blz. 147, 148 3) Mattheus 7:15,16,18 en 20 4) Vlg. God schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi, blz. XII-31
Deel VI 1 1) Dr. T.K. Cheyne, geciteerd in Appreciations of the Bahá'í Faith, blz. 18 2) 1 Corinthiërs 9:16 3) Mattheus 9:16 4) Jesaja 65:8,9
2 1) Mattheus 6:20,21
3 1) 2 Timotheus 3:1-5 2) Nahum 2:3,5 3) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, XCIX, blz. 121 4) Marcus 1:17 5) Geciteerd in The Promised Day is Come, Shoghi Effendi, blz. 110 6) Mattheus 5:39 7) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CXIX, blz. 150 8) Mattheus 4:17 9) Mattheus 6:10 10) Geciteerd in The World Order of Bahá'u'lláh, Shoghi Effendi, blz. 104 11) Jona 1:2 12) Geciteerd in The World Order of Bahá'u'lláh, Shoghi Effendi, blz. 163 13) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CXX, blz. 151 14) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CXX, blz. 151 15) Geciteerd in The World Order of Bahá'u'lláh, Shoghi Effendi, blz. 104-105 16) Geciteerd in The World Order of Bahá'u'lláh, Shoghi Effendi, blz. 104
4 1) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, LXV, blz. 78 2) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 1979, CLVI, blz. 196 3) Vlg. 2 Petrus 3:10; Lucas 17:29,30 4) Vlg. Zacharias 13:8 5) Daniël 9:27 6) Vlg. Openbaring 8:7 7) Bahá'í World Faith, blz. 183 8) Vlg. The Chosen Highway, Blomfeld, blz. 184 en Bahá'u'lláh, Tablets, Stuttgart, 1921, blz. 34 9) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, CLXIII, blz. 201 10) Jesaja 24:21 11) Jesaja 13:7 (eng. vert.) 12) Jesaja 13:13; 24:6; 24:18,20
5 1) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, CXVIII/CXIX, blz. 149,150 2) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, CV, blz. 127 3) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, CXVI, blz. 146 4) Verborgen Woorden, Perzisch, nr. 64
5) Vlg. Brief aan de Tsaar, geciteerd in 'God schrijdt Voorbij', Shoghi Effendi, blz. XII-17 6) Brief aan 'Ali Páshá, Grootvizier van Turkije 7) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, XVI, blz. 27
6 1) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, XVIII, blz. 29 2) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, XVIII, blz. 29 3) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, XVIII, blz. 30 4) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, XVIII, blz. 30 5) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, CLI, blz. 189 6) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, V, blz. 9 7) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, V, blz. 9 8) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, V, blz. 10 9) Epistle to the Son of the Wolf, Shoghi Effendi, blz. 131 10) Geciteerd in 'God schrijdt Voorbij', Shoghi Effendi, blz. XII-35 11) Ezechiël 38:20 12) Ezechiël 39:12-13 13) Henoch 1:5 14) Openbaring 9:18 15) Lucas 17:29, 30, 31, 34, 35 16) 2 Petrus 3:10
7 1) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, XV, blz. 25-26 2) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, XV, blz. 26 3) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, XV, blz. 27 4) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, IV, blz. 9 5) Lucas 9:60 6) Lucas 9:62 7) Lucas 21:34-36 8) Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, Esslemont, 1978, blz. 130 9) Hebreeën 2:3