Dhr. Luc Van de Velde Algemeen directeur Erasmushogeschool Brussel Op eigen kracht, dames en heren, zullen de Erasmushogeschool Brussel, de Vrije Universiteit Brussel en de Universitaire Associatie Brussel hun toekomst veilig moeten stellen. Hoewel er zich voor alle instellingen voor hoger onderwijs in Vlaanderen ‘boeiende’ tijden aandienen, is de uitdaging voor het Vlaams hoger onderwijs in Brussel en voor de instellingen van deze associatie op zijn minst ‘bijzonder’ te noemen. Een tweetal jaren geleden was de titel van de toespraak van rector Van Camp op de academische openingszitting “Bruxelles vaut bien une messe”, een goed én onderbouwd betoog voor méér Vlaamse inspanningen voor Brussel. Wanneer we nu kijken naar de (mogelijke) effecten van het ontwerp-financieringsdecreet, peilen naar de (eventuele) impact van de oefening betreffende rationalisatie en optimalisatie van het opleidingsaanbod… op de Erasmushogeschool Brussel en op de Vrije Universiteit Brussel kunnen we niets anders dan constateren dat hièr, op deze plek en voor dit publiek, via missen mirakels pogen af te smeken niet echt werkt… Toch mogen de uitdagingen en/of de moeilijkheden waarvoor we staan ons niet afschrikken. Ook op eigen kracht, met eigen inzichten en met voldoende creativiteit kunnen en zullen we er in slagen om – beter dan vandaag – ons duidelijker, sterker en groter op de Vlaamse onderwijskaart en -markt te positioneren. Morgen (of beter maandag 1 oktober) neem ik de fakkel als algemeen directeur van de Erasmushogeschool Brussel over van de heer Frank Roos. Rekening houdend met de uitdagingen waarvoor Brussel staat, wens ik het beleid van de hogeschool te continueren waar het goed zit en zal ik – waar nodig – het bijsturen en het veranderen. Hierbij wens ik zorgvuldig en niet overhaast te werk te gaan. Ik wil dit bovendien doen via een grote betrokkenheid van alle medewerkers en bestuursorganen. Het realiseren van deze actieve betrokkenheid zie ik als een kritische succesfactor in het beleid van de Erasmushogeschool Brussel. In de eerstkomende periode wens ik bijzondere aandacht en energie te investeren in volgende (vijf) actiepunten: 1. Financiering Het ontwerp van Financieringsdecreet zorgt er voor dat (ook) de Erasmushogeschool Brussel gedurende een aantal jaar zal kunnen ‘genieten’ van de zogenaamde ‘verevening’, hierdoor haar huidig budget gecontinueerd ziet en eigenlijk meer middelen ontvangt dan waarop zij bij toepassing van de nieuwe (ik zeg niet betere) spelregels of parameters van het decreet recht zou hebben. Toch zal ook morgen de strijd om de student – of beter het door de student te verwerven of liefst verworven studiepunt én diploma – (wat men er ook van zegt) ongemeen hard blijven. Het eerst rekruteren en vooral het begeleiden van studenten doorheen hun studietraject wordt omwille van de student én ook de financiering van ontzettend belang. Dit wordt een actiepunt voor de departementen en de Dienst Onderwijs van de Erasmushogeschool Brussel; in deze dient een strategie – in samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel – uitgestippeld te worden en moeten realistische, meetbare doelstellingen worden vooropgesteld.
Of dit op middellange termijn voor de Erasmushogeschool Brussel veel financieel soelaas zal brengen, is – gezien de blijvende concurrentie tussen alle instellingen – moeilijk te voorspellen. Daarom ook dienen de hogeschool en zijn departementen meer dan vandaag aandacht te besteden aan het verwerven van extra financiële middelen vanuit een tweede geldstroom. Ook in deze zullen acties en duidelijke objectieven uitgewerkt moeten worden. Toch – en u vergeeft het me – moet het me van het hart dat (ondanks de beleefdheid bij de hogescholen) het Financieringsdecreet niet aan onze verwachtingen tegemoet komt. Het feit dat een gemiddelde hogeschoolstudent, na introductie van dit decreet, nog steeds minder werkingsmiddelen genereert dan een leerling uit het secundair onderwijs zegt in deze genoeg.
2. Academisering De problematiek van de correcte en/of voldoende financiering brengt me tot een tweede belangrijk actiepunt, met name de academisering van de tweecycliopleidingen van de hogescholen. Voor deze academisering, i.c. het proces van inbedding en verwevenheid van onderwijs en onderzoek, werken – onder de vleugels van de associatie – de Erasmushogeschool Brussel en de Vrije Universiteit Brussel intens samen. Gezien de traditie en de ervaring op het gebied van onderzoek staat de leidende en sturende rol van de universiteit in dit proces niet ter discussie. Tegen 2012-2013 moeten de tweecycli-opleidingen aan dezelfde niveauen kwaliteitsvereisten inzake accreditatie voldoen als de universitaire opleidingen. De inspanningen, de sturing en de leiding die door onder meer de vicerector Onderzoek aan dit proces worden gegeven, stemmen mij optimistisch over het afloop ervan. Toch is het – gezien de financieringscontext en de consequenties van de ontoereikende (academiserings)middelen – niet evident of eenvoudig om dit einddoel te bereiken. Nochtans kunnen noch de hogeschool, noch de associatie waartoe de hogeschool behoort (en dus ook de universiteit) het zich veroorloven om – naar uitstraling en prestige toe – niet met succes dit academiseringsproces te doorlopen. Vandaar ook dat vanuit de Erasmushogeschool Brussel de ondersteuning van dit academiseringsproces een bijzonder belangrijk actiepunt is en blijft. Graag maak ik met betrekking tot de problematiek van academisering nog twee korte opmerkingen: - tijdens dit proces (van ‘gelijkschakeling’ van de tweecyclihogeschoolopleidingen en universitaire opleidingen) moet er over gewaakt worden dat de eigenheid van de hogeschoolopleidingen gevrijwaard wordt en behouden blijft. Ik geef hierbij een voorbeeld: ‘het lijkt me ook na 2012-2013 zinvol en nodig – gezien de niet ter discussie staande maatschappelijke relevantie van deze opleidingen – dat bijvoorbeeld de industrieel ingenieurs een profiel behouden dat hen onderscheidt van de burgerlijk ingenieurs’; - aansluitend op deze eerste opmerking dient eenzelfde zorg uit te gaan naar het behoud van de eigenheid en het profiel van het hoger kunstonderwijs, dus voor wat ons betreft het RITS en het KCB. Naast de problematiek van het doctoraat in de kunsten – waarvoor het Platform of het ‘Brussels model’ (hoe kan het in deze ook anders) een creatieve oplossing biedt – dient er ook over gewaakt te worden dat de academisering van bijvoorbeeld het Conservatorium, het dit departement ook morgen nog toelaat om hun studenten verder tot een zeer hoog niveau op te leiden en hen dus verder in staat stelt om (zoals dit jaar Liebrecht Vanbeckevoort) laureaat te worden van de koningin Elisabethwedstrijd.
3. Positie en rol PBA Maar niet alleen de academiserende opleidingen zijn een punt van zorg en actie voor de Erasmushogeschool Brussel. Bij sommigen zou (verkeerdelijk) de indruk kunnen ontstaan dat het accent op en aandacht voor het onderzoek en de academisering van de tweecycli-opleidingen een impliciet negatief oordeel betekent voor de professioneel gerichte bacheloropleidingen. Niets is minder waar. De professioneel gerichte bachelors zijn sinds jaar en dag (en blijven dit ook morgen) een erg belangrijke en waardevolle opleidingsector voor de Vlaamse samenleving en economie. Ter illustratie hoeft men er maar de VDAB-statistieken op na te slaan: sneller dan wie ook in het hoger onderwijs vinden deze bachelors hun weg naar de arbeidsmarkt. Maar de Bolognaverklaring betekende ook voor de ‘ex-graduaten’ meer dan de naamsverandering naar ‘professioneel gerichte bachelors’. Minister Moerman stelt in haar ‘Beleidsbrief 2006-2007’ dat het de ambitie van Vlaanderen is om koploper te worden in de Europese kenniseconomie, dit door onder meer het kennispotentieel maximaal uit te bouwen en aan te wenden. De betrokkenheid van de academische opleidingen is ‘evident’; sommigen twijfelen echter aan de rol van de professioneel gerichte opleidingen in deze. Ik ben er daarentegen van overtuigd dat ook deze opleidingen een waardevolle rol kunnen spelen in de groei van het kennispotentieel. In de kennissamenleving van nu, maar vooral die van de toekomst, zijn diversiteit en netwerking sleutelwoorden: diversiteit aan actoren in het onderzoek en ontwikkeling, erkenning van het feit dat onderzoek geen monopolie meer is van een bepaald type van kennisinstelling en de erkenning van de meerwaarde van samenwerking tussen (verschillende) actoren. Het Finse voorbeeld toont aan dat de professioneel gerichte bachelors (wel en ook) een rol te spelen hebben in de kennissamenleving, een rol die niet enkel het ‘utilitaire’ dient maar tegelijk een belangrijke kwalitatieve meerwaarde genereert voor het onderwijs zelf. De Erasmushogeschool Brussel zou voor een (beperkt) aantal domeinen en/of opleidingen moeten kunnen fungeren als kenniscentrum voor en in de Brusselse regio. Bij het uittekenen van doelstellingen, acties en speerpunten is (ook hier) – rekening houdend met de financiële en personele context – realisme nodig. Een derde actiepunt dus.
4. Optimalisering en samenwerking Optimalisatie en rationalisatie van het hoger onderwijslandschap en onderwijsaanbod zullen – willens nillens – ook voor de Erasmushogeschool Brussel een volgend, vierde actiepunt worden. Toegegeven, de in Vlaanderen beschikbare financiële middelen zijn beperkt en dienen – ook om redenen van kwaliteit – verstandig besteed te worden. Daarnaast kan gesteld worden dat het Vlaams hogeronderwijsaanbod gevarieerd is, ruim, nogal eens overlappend of dubbel en misschien niet altijd even optimaal georganiseerd. En het klopt ook dat indien een Marsmannetje of -vrouwtje zou worden gevraagd om een optimaal en rationeel Vlaams hogeronderwijslandschap en -aanbod uit te tekenen dit er wellicht anders dan vandaag het geval is zou uitzien. Om te starten zou hij of zij zeker beginnen met de associaties anders te organiseren of samen te stellen alvorens de rest van de optimalisatieoefening aan te vatten.
Wanneer het al niet de bedoeling is om via optimalisatie en rationalisatie op macroniveau besparingen door te voeren, zullen deze op microniveau – voor de individuele instellingen dus – wél (zoals de minister het beleefd uitdrukt) een ‘oefening zijn in financiële efficiëntie’. Rationalisatie en optimalisatie kunnen op twee manieren gebeuren: (1) door eenvoudigweg opleidingen op te doeken met alle gevolgen van dien voor de regio, de studenten, het personeel en de instelling zelf of (2) door samenwerkingsverbanden op te zoeken en aan te gaan met andere instellingen. De associatievorming in Brussel en Vlaanderen leert ons dat levensbeschouwlijke, filosofische of maatschappelijke inzichten bij een dergelijke oefening niet genegeerd (werden en dus) mogen worden. Indien mogelijk zal – zoals wellicht anderen – ook de Erasmushogeschool Brussel kiezen voor de tweede optie, samenwerking dus. In dit verband wens ik alle pistes te onderzoeken, zowel met hogescholen binnen én buiten de Brusselse regio. Een moeilijke maar wellicht onontkoombare opdracht. 5. Een instelling EhB - Vrije Universiteit Brussel (associatie) Ten slotte (en zeker niet omwille van het formalisme) wil ik wat zeggen over de samenwerking binnen de associatie en de relatie tussen de Erasmushogeschool Brussel en de Vrije Universiteit Brussel. De Bolognaverklaring en het streven naar de ‘éné Europese Hogeronderwijsruimte’ vertaalt zich in Vlaanderen in het feit dat de muur tussen hogescholen en universiteiten (alleszins decretaal) werd gesloopt en vervangen door een makkelijk en soms – bijvoorbeeld inzake academisering – zelfs verplicht te overschrijden grens. Op dit ogenblik laten decreten en besluiten van de Vlaamse Regering – denken we maar aan de nog grote verschillen betreffende personeelsstatuut en verloning, verschillen inzake de financiering van vooral het onderzoek… – niet toe om onmiddellijk een integratie of fusie tussen beide instellingen te realiseren. Anderzijds – hierbij gebruik makend van het credo ‘wat niet verboden is, is toegelaten’ – kunnen en moeten we binnen de context van de Universitaire Associatie Brussel, met de nodige creativiteit en goede wil, verder werken aan een totaal nieuw type van hogeronderwijsinstelling voor Brussel en Vlaanderen. De recente beleidsoptie om - het studiegebied Toegepaste Taalkunde (namelijk de opleidingen vertalers, tolken en journalistiek van de Erasmushogeschool Brussel) tegen de lente van volgend jaar naar deze campus over te brengen; wat zal resulteren in een versterking van het academiseringsproces en in het intensifiëren van de samenwerking met de faculteit Letteren & Wijsbegeerte; bijzonder intense coöperatie betreffende zowel onderzoek als - de onderwijsorganisatie tussen de burgerlijk en industrieel ingenieurs te realiseren; - alle IWT-bachelor- en masteropleidingen op één locatie aan te bieden… illustreren onze wil en ambitie om te evolueren naar een nieuwe onderwijsorganisatorische en bestuurlijke eenheid. Tot een kleinere associatie behoren is doorgaans geen groot voordeel… Maar laat ons nu van deze kleinschaligheid maximaal gebruik maken om sneller en beter dan de anderen een nieuw en (voor studenten en regio) aantrekkelijk type van hogeronderwijsinstelling op poten zetten, een nieuwe universiteit Brussel. In een dergelijk project willen de Erasmushogeschool Brussel en ik graag tijd en energie investeren.
Slot U merkt dat er – hoe kan het ook anders – heel wat werk op de plank ligt. Dit lijstje mag u echter niet doen besluiten dat er tot op vandaag door de Erasmushogeschool Brussel niet veel of onvoldoende gepresteerd is. Het tegendeel is waar. Hiervoor wens ik alle medewerkers en bestuursleden – maar in het bijzonder de afscheidnemende algemeen directeur, de heer Frank Roos – van harte te danken. Over de Erasmushogeschool Brussel worden er door buitenstaanders – wellicht om eigen onkunde en zwakte te maskeren – soms nogal eens cowboyverhalen verteld. In tegenstelling tot de meeste andere instellingen, ook hier in Brussel, heeft de hogeschool zelden of nooit cadeaus gekregen of kunnen genieten van een warme beleidsaandacht, integendeel. Toch is de Erasmushogeschool Brussel, zelfs gegeven deze moeilijke omstandigheden, zowat de enige hogeschool in Brussel die de voorbije tien à twaalf jaar haar studentenaantal (zij het licht) heeft zien stijgen. Dit was alleen mogelijk door de inzet van het bestuur, van de medewerkers en van de directie voor een kwaliteitsvol en aantrekkelijk onderwijs. Ik twijfel er niet aan dat we op deze weg en dat we op eigen kracht onze offensieve doelstellingen zullen kunnen bereiken. ----