Landgoed Bruggenbosch
Deze standaard is gebaseerd op de SVBP 2012 (18 april 2012)
Landgoed Bruggenbosch
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Doel 1.3 Het plangebied 1.4 Vigerend bestemmingsplan
5 5 5 5 6
Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied 2.1 Inleiding 2.2 Het landschap 2.3 Geschiedenis Bruggenbosch 2.4 Analyse huidige situatie 2.5 Huidige bebouwing
7 7 7 8 13 15
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1 Inleiding 3.2 Rijksbeleid 3.3 Provinciaal beleid 3.4 Regionaal beleid 3.5 Gemeentelijk beleid
16 16 16 16 23 24
Hoofdstuk 4 Planopzet 4.1 Het Ontwikkelingsplan Bruggenbosch 4.2 Toelichting bij terreinontwerp rond de nieuwbouw van het landhuis 4.3 Nieuwbouw landhuis en oranjeriewoning
26 26 27 30
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 5.1 Inleiding 5.2 Milieu-onderzoeken 5.3 Waterparagraaf 5.4 Boringsvrije zone 5.5 Flora en Fauna 5.6 Archeologie 5.7 Economische uitvoerbaarheid
34 34 34 39 40 41 48 49
Hoofdstuk 6 Juridische planopzet 6.1 Inleiding 6.2 Planregels 6.3 Bestemmingen 6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
50 50 50 51 55
Hoofdstuk 7 Overleg 7.1 Overleg provincie over Ontwikkelingsplan
58 58
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
69 70 111 139 156
Bodemonderzoek Quickscan flora en fauna Worst-case scenario vleermuis en huismus Archeologisch onderzoek
Regels
211
Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen
212 212
2
Landgoed Bruggenbosch
Artikel 2 Wijze van meten
218
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap Artikel 4 Bos Artikel 5 Groen-Park Artikel 6 Tuin Artikel 7 Wonen-1 Artikel 8 Wonen-2 Artikel 9 Wonen - Landhuis Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3 Artikel 11 Waarde - Archeologie - 5 Artikel 12 Waarde - Archeologie - 6 Artikel 13 Waarde - Ecologie - EHS Artikel 14 Waarde - Landgoed
219 219 221 222 223 224 226 228 230 232 234 236 237
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 15 Antidubbeltelregel Artikel 16 Algemene bouwregels Artikel 17 Algemene gebruiksregels Artikel 18 Algemene aanduidingsregels Artikel 19 Algemene afwijkingsregels Artikel 20 Algemene wijzigingsregels Artikel 21 Overige regels
238 238 239 240 241 242 243 244
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 22 Overgangsrecht Artikel 23 Slotregel
245 245 246
Bijlagen
247
Bijlage 1 Ontwikkelingsplan Bruggenbosch d.d. 6 februari 2013
248
Bijlage 2 Maatregelen 2014-2016
295
Bijlage 3 Toelichting bij terreininrichting rond de nieuwbouw d.d. 12 maart 2015
301
Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten
314
Bijlage 5 Staat van Horeca-activiteiten
338
3
Landgoed Bruggenbosch
4
Landgoed Bruggenbosch
T oelichting Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding De buitenplaats Den Bruggenbosch, of kortweg Bruggenbosch ligt ten noordwesten van Twello in een gebied waar vanouds veel buitenplaatsen zijn. Het betreft één van de grotere buitenplaatsen van Twello (23 ha) en heeft een geschiedenis die teruggaat tot in de 17de eeuw. In de jaren 50 van de vorige eeuw is het toen honderd jaar oude hoofdhuis, het middelpunt van de buitenplaats, gesloopt. De dienstwoningen, waaronder een boerderij en koetshuis, bleven behouden. De boerderij is in slechte staat en economisch en bouwtechnisch aan vervanging toe. Volgens het geldende bestemmingsplan mag het gebouw gebruikt worden voor dubbele bewoning (2 aaneengebouwde woningen). Het vervangen van het gebouw door nieuwe 2 onder 1 kapwoningen binnen het aangewezen bouwvlak zal tot een ongewenst beeld leiden. De woningen worden dan ook vrijstaand teruggebouwd waarbij het idee is om aan te sluiten bij de opzet van een hoofdhuis en een dienstwoning. Dit past niet in het bestemmingsplan, waardoor dit nieuwe bestemmingsplan noodzakelijk is.
1.2 Doel Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen op Landgoed Bruggenbosch kunnen worden uitgevoerd.
1.3 Het plangebied Landgoed Bruggenbosch ligt ten noordwesten van Twello. Aan de noordzijde wordt het landgoed begrensd door de Blikkenweg. Aan de Westzijde ligt de grens tegen de Quabbenburgerweg. De zuidzijde en een groot deel van de oostzijde worden begrensd door agrarische percelen. Aan de oostzijde ligt ook deels de Blikkenweg. Op onderstaande afbeelding is het plangebied zwart omkaderd.
f iguur 1.1: plangebied Landgoed Brugenbosch
5
Landgoed Bruggenbosch
1.4 Vigerend bestemmingsplan Het volledige plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 28 januari 2013). Op basis van dit bestemmingsplan, komen er de volgende enkelbestemmingen voor: 'Agrarisch', 'Bos' en 'Wonen'. Met deze specifieke bestemmingen is het feitelijk gebruik van de de verschillende gronden vastgelegd. Daarnaast ligt over het gehele landgoed de dubbelbestemming. 'Waarde-landgoed'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en samenhangend beheer van landgoederen en het behoud van de cultuurhistorische waarden van de landgoederen. Ook is de onderlinge uitwisselingen van functies binnen de bestemming Waarde - Landgoed mogelijk gemaakt. De geprojecteerde herontwikkeling van het landgoed past niet binnen dit bestemmingsplan.
6
Landgoed Bruggenbosch
Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden diverse aspecten van het plangebied vanuit historisch perspectief beschreven. Aan bod komen onderwerpen als bodemopbouw, landschapstype en bebouwingsgeschiedenis. De tekst in dit hoofdstuk komt grotendeels uit het Ontwikkelingsplan Bruggenbosch van 6 februari 2013 dat als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.
2.2 Het landschap De buitenplaats Bruggenbosch ligt in een karakteristiek landschap met veel afwisseling tussen Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Deze afwisseling wordt in belangrijke mate bepaald door verschillen in de ondergrond. Op de bodemkaart (figuur 2.1) is goed te zien dat er een groot aantal pleistocene zandopduikingen ligt in het verder vrij vlakke land, het zijn de amoebe-achtige licht- en donkerbruine vlekken in de groene ondergrond (onderstaande kaart). Deze zandopduikingen waren iets hogere, droge plekken in de overstromingsvlakte van de IJssel, ze werden daardoor als eerste bewoond. Op de zandopduikingen is vanaf ca. 1000 na Chr. landbouw bedreven. Door bemesting zijn de hoogteverschillen vergroot. Zo ontstonden relatief kleine enken, essen of kampen, in het zogenoemde kampenlandschap. De laagtes tussen de zandkoppen waren natter, de beken hadden er een grillig verloop. De perceelsgrenzen in dit gebied hebben al even grillige vormen en zijn soms beplant. Er is op kleine schaal een grote afwisseling van weilanden, akkers en bossen.
f iguur 2.1: bodemkaart
In dit gevarieerde landschap vonden gegoede burgers van Deventer en Zutphen aantrekkelijke plekken om buitenverblijven te stichten, niet ver van hun werk in de stad. Vaak werd een buitenplaats gesticht op een plek waar eerst een boerderij stond. Zo ontstond vanaf de 17e eeuw een krans van buitenplaatsen rond Twello en Voorst. Eén van de grootste daarvan is Bruggenbosch, een buitenplaats waarvan de bebouwing en de tuinen precies op een zandopduiking liggen.
7
Landgoed Bruggenbosch
2.3 Geschiedenis Bruggenbosch Over de geschiedenis van Bruggenbosch is ook na goed zoeken niet heel veel te vinden. Een belangrijke bron is een handgeschreven notitie van mr. M. van Doorninck (1775-1837), burgemeester van Deventer, die in 1835 eigenaar werd van de buitenplaats. Daarnaast geven oude kaarten en foto's inzicht in hoe de buitenplaats was ingericht. Verder is er een opgeschreven herinnering van de koetsier/beheerder die van het begin van de vorige eeuw tot 1921 op Bruggenbosch woonde en werkte. Van Doorninck vindt een eerste vermelding over Bruggenbosch in 1625; het goed is dan eigendom van de familie ten Bruggen die het verpacht en later verkoopt aan voorouders van van Doorninck. De naam Bruggenbosch komt van "bosch van ten Bruggen". Uit de beschrijving blijkt dat Bruggenbosch in die tijd een boerenbedrijf is. De pachters zijn naast geld jaarlijks ook goederen als een lam, een gans, hoenders en een eenjarig pachtvarken verschuldigd aan de eigenaren. Bij het boerenbedrijf zal ook bos hebben gestaan, in 1777 is er sprake van beplanting, het planten van beuken en iepen bij het huis en een "Sterrenbosch". Op de kaart van de IJssellinie uit 1783 (figuur 2.2) zien we echter geen bos, alleen een boerenerf op de plek van Bruggenbosch. Het kan zijn dat de kaart niet accuraat is, dat kwam wel meer voor bij dit soort kaarten.
Figuur 2.2 kaart IJsellinie 1783
Volgens de notities van van Doorninck heeft de architect I. van Duren (?) in 1802 de tuin en een sterrenbosch aangelegd. Op de kaart van De Man is dat niet te zien (figuur 2.3.) A. van Leusen geeft in 1819 de vijver een andere vorm; die verandering blijkt ook bij vergelijking van de kaarten uit 1812 en 1832 (figuur 2.4.). In 1835 wordt van Leusen weer genoemd bij een aantal verbouwingen en de aanleg van een pad. De tuinarchitect Albertus van Leusen is bekend uit de literatuur. Hij heeft gewerkt aan meer buitenplaatsen in deze omgeving, en maakte onder andere ook het ontwerp voor stadspark De Worp bij Deventer. Hij werd "Slingerbertus" genoemd door zijn romantische ontwerpen met slingerpaden. Ontwerptekeningen van Bruggenbosch uit die tijd en ook van later jaren zijn helaas niet aangetroffen.
8
Landgoed Bruggenbosch
f iguur 2.3. kaart De Man (1812)
f iguur 2.4 Kadastrale Minuut 1832
In 1850 wordt Den Bruggenbosch publiek verkocht, door de erven van mr. M. van Doorninck. De koper was Bentinck. De situatie waarin het park zich dan bevindt, is te zien op de topografische militaire kaart van 1850 (figuur 2.5). De kaart toont een bosrijk park met slingerende paden. Naast het hoofdgebouw zijn er 3 gebouwen, blijkens de kadastrale kaart van de verkoop destijds.
9
Landgoed Bruggenbosch
f iguur 2.5: uitsnede topograf ische militaire kaart 1850
In de 2e helft van de 19e eeuw wordt op Bruggenbosch een relatief eenvoudig vierkant landhuis gebouwd met een inhoud van ruim 3000 m3 (onderstaande foto).
f iguur 2.6: f oto landhuis Bruggenbosch
De topografische kaart van 1911 toont een romantische parkaanleg net als in 1850, maar er zijn meer open ruimten. Op onderstaande foto uit 1902 (figuur 2.8) is de parkaanleg met slingerpaden en een gazon met solitairen te zien. 10
Landgoed Bruggenbosch
f iguur 2.7: uitsnede topograf ische kaart 1911
f iguur 2.8
De koetsier/beheerder beschrijft het leven op het landgoed tussen ca 1900 en 1921. Hij geeft o.a. aan: "de tuinarchitect Sprenger werd, op bestel van mijnheer ontboden en wees mij heel wat bomen aan die voor het aanzien van het buiten moesten verwijderd worden. Dat was een mooi en leerzaam werk".• Het zou best kunnen dat hier de bekende tuinarchitect/dendroloog L. Springer bedoeld is, maar in zijn 11
Landgoed Bruggenbosch
archief is niets over Bruggenbosch te vinden. De luchtfoto's van de RAF genomen in 1944 en 1945 tonen een landgoedpark met kenmerken van Springer: goed vormgegeven slingerpaden en mooie zichtlijnen. Ook is er een moestuin te zien in een open ruimte ten westen van het huis en een boomgaard aan de oostkant van het huis (zie onderstaande foto).
f iguur 2.9
In 1921 wordt Bruggenbosch opnieuw publiek verkocht, koper is dan de DAVO van de familie Birnie. Het hoofdgebouw van Bruggenbosch is in 1955 gesloopt, het gebouw was uitgewoond. De plek waar het huis stond is nu nog steeds leeg. Rond deze plek zijn nog wel een tweetal van de vroegere bijgebouwen aanwezig (de voormalige boerderij en de koetsierswoning). Twee andere bouwwerken, die op de kadastrale kaart van 1921 (zie blz. 18) te zien zijn, zijn gesloopt. Van één ervan, een stal, is bekend dat die in 1968 werd gesloopt. Een ander bijgebouw is vaag te zien op de foto uit 1902 en op de RAF foto uit 1945, iets ten noorden van het huis. De functie van dit gebouwtje is niet bekend. Het is er niet meer.
12
Landgoed Bruggenbosch
f iguur 2.10: Kadastrale kaart 1921
Naast de bebouwing zijn er ook sporen uit het verleden herkenbaar aan het verloop van de wegen en paden. Heel opvallend in de structuur van Bruggenbosch is het zogenaamde Kerkepad (zie figuur 2.10), een kaarsrechte laan die diagonaal het landgoed doorsnijdt, en direct gericht was op het (afgebroken) landhuis. Naar alle waarschijnlijkheid is deze laan na de bouw van het landhuis in 1850 de voorname toegang tot het toen nieuwe huis geworden. Het is bijna zeker dat in de periode vóór 1850 de ontsluiting aan de Blikkenweg lag (zie ook figuur 2.1, 2.2 en 2.3). Toen het landhuis na 1912 nauwelijks permanent bewoond werd, is de lange oprit met allure langzaam maar zeker verdwenen. De ontsluiting van Bruggenbosch is dus een aantal keren gewisseld. De hardstenen entreepaaltjes die nu aan de Blikkenweg staan stonden oorspronkelijk aan de rijksstraatweg aan het begin van de lange oprit. De laatste definitieve afwaardering van deze toegangsweg kwam met de ruilverkaveling in 1990 toen de oprit ook aan het landgoed werd onttrokken. Daarmee ging -om begrijpelijke redenen- een stuk historie verloren. Het Kerkepad is alleen nog als voetpad in gebruik, maar blijft als structuurelement herkenbaar. Het is een belangrijk historisch gegeven.
2.4 Analyse huidige situatie Op dit moment is Bruggenbosch één van de grotere buitenplaatsen in de landgoederenzone rond Twello. Het park van 23 ha is voor het grootste deel opengesteld, één van de NS-wandeltochten voert over het Kerkepad, dat op het landgoed nog steeds een monumentale laan is. Ook het slingerende pad rondom, langs de buitenrand is als laan vormgegeven. Het deel langs de zuidrand is in de afgelopen jaren verjongd met eiken en wilde kersen. Bruggenbosch ligt aan de weg die de buitenplaatsen De Dijkhof, Hunderen, Kruisvoorde, De Parckelaer, Oude Wezenveld en het Nieuwe Wezeveld verbindt. Opmerkelijk is dat met uitzondering van de Dijkhof alle hoofdhuizen duidelijk van de weg af te zien zijn of waren. Bruggenbosch is hierop een uitzondering. Het gesloopte hoofdhuis was nauwelijks vanaf de weg zichtbaar. De argeloze voorbijganger krijgt eerder de indruk van een bosperceel dan van een buitenplaats. Je moet eerst 40 meter van de weg af naar binnen gaan om de open parkstructuur te beleven. Karakteristiek voor Bruggenbosch is het rechte pad - het Kerkepad- dat naar de rijksstraatweg in Twello loopt en een verre zichtlijn biedt. Ook het wandelpad rondom dat net binnen de omgrenzing ligt, biedt telkens uitzichten op de open omgeving. Heel mooi is de afwisseling van bos en open ruimten met de oude lanen die zo kenmerkend zijn voor landgoederen en buitenplaatsen. Maar het park mist een hoofdmoment, de plek waar het hoofdhuis 13
Landgoed Bruggenbosch
stond is leeg. Ook ontbreken er bijzondere ingrediënten die buitenplaatsen over het algemeen kenmerken: tuinelementen, waterpartijen, opvallende bomen, bijzondere bouwwerken e.d. Het koetsiershuis is in erfpacht uitgegeven; het wordt goed onderhouden. De boerderij verkeert echter in zeer slechte bouwkundige staat en er is asbest aanwezig. Het erf bij de boerderij is in hoge mate ongestructureerd. Bij een nadere beschouwing van het park is er nog een aantal relicten van het vroeger veel intensiever onderhouden terrein terug te vinden. Een decennia geleden doorgeschoten beukenhaag om het noordelijk weiland duidt erop dat hier vroeger een moestuin met boomgaard is geweest (zie figuur 2.9). Hier en daar op de buitenplaats treffen we bijzondere bomen aan, zoals een groep tamme kastanjes, rode beuken en ceders. In het centrale bosvak staan oude bomen met lage vertakkingen wat erop duidt dat ze als solitair zijn opgegroeid. Op de foto uit 1902 (figuur 2.8) is te zien dat wat nu bos is, toen een gazon met solitairen was. Het terreinonderhoud is nu te extensief voor een buitenplaats als deze. Sporen van de parkaanleg zullen daardoor geleidelijk verder vervagen. De beek die dwars door het park meandert (zie figuur 2.11) staat door de diepe ontwatering van het omringende landbouwgebied vrijwel het gehele jaar droog en bruggetjes zijn verdwenen. Ook is een vroegere meander in het bos rechtgetrokken. De enige plek waar het water wel zichtbaar is, is niet voor publiek toegankelijk. Er zijn recent twee poelen gegraven in de weilanden aan de zuidkant. Ook daar kan het water moeilijk op peil gehouden worden. Het onderhoud van de paden laat enigzins te wensen over, sommige paden hebben natte plekken, er zijn sluippaadjes ontstaan om de plassen te omzeilen, bosvakken staan vol bramen en doorzichten zijn dichtgegroeid. De natuurwaarden van Bruggenbosch zijn hoog door de variatie in de ondergrond, de begroeiing en vooral het monumentale bomenbestand. De buitenplaats wordt o.a. bewoond door reeën, hazen, dassen, vossen, vleermuizen en veel vogels. In de vogeltelling van 2011 zijn op Bruggenbosch 41 soorten gesignaleerd waaronder de ijsvogel en diverse bosvogels als de fitis, tjiftjaf, holenduif, bosuil en groene specht. Een "vlinderplan" voor de zuidrand is inmiddels uitgevoerd. Verder zijn er zijn bij een buitenplaats passende bijzondere bomen en stinzenplanten. De (cultuurhistorische) waarde van Bruggenbosch zit vooral in de ligging in het landschap met zijn kloeke contouren en het feit dat het een relatief grote buitenplaats is in het ensemble van buitenplaatsen rond Twello. Ook de sporen van de oude romantische parkaanleg maken Bruggenbosch tot een buitenplaats die gekoesterd moet worden en die een nieuwe impuls goed kan gebruiken.
14
Landgoed Bruggenbosch
f iguur 2.11
2.5 Huidige bebouwing Het oorspronkelijke landhuis was inmiddels verdwenen toen in 1972, naar een ontwerp van architect Hein Salomonson, een nieuwe hoofdwoning werd gebouwd. Dit nieuwe gebouw is a-centraal op de Buitenplaats gesitueerd, met een nieuwe zichtlijn naar het zuiden. De hoofdvorm werd getypeerd als "schuur". Het huis is ontworpen als een liggend volume, geopend naar het zuidwesten, en is opgetrokken in een lichtgrijze betonsteen op een zwarte plint. De houten kozijnen zijn donker, het dak is in een rode toon gedekt. Het volume van het huis wordt krachtig geaccentueerd door een omlopende houten donkere daklijst. De goothoogte is ca. 5,5 meter boven maaiveld, de nokhoogte ca. 7 meter. Centraal in de plattegrond van het huis ligt een grote ruimte met trap die dubbele hoogte krijgt door een vide. Twintig jaar later werd een serre aangebouwd aan de zuidwest zijde (Bron: website NAi). Het koetshuis dateert uit de 19e eeuw en is in de jaren '90 van de 20ste eeuw geheel gerenoveerd en in erfpacht uitgegeven. Het is gebouwd met een rode baksteen op een donkere plint. Het dak is bedekt met een rode pan die onder de bomen stevig vervuilt waardoor het dak grijzer oogt. De goothoogte is 3,75 meter, de nokhoogte 7,5 meter, de dakhelling ca. 45º. De houten kozijnen zijn donker met witte ramen en deuren, met op de begane grond bovendien donkere luiken. Een kopgevel is boven goothoogte bedekt met donker geteerde houten delen. De boerderij is zowel technisch als economisch aan zijn einde.Het gebouw is zwaar vervuild met asbest. Het is een niet geklasseerd gebouw.
15
Landgoed Bruggenbosch
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie, regio en gemeente aan de orde.
3.2 Rijksbeleid 3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt: vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; verbeteren van de bereikbaarheid; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in één van de aangewezen nationale landschappen. In Nederland zijn 20 'nationale landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. Binnen een nationaal landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk. Voor specifieke gebieden in een nationaal landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten. Landgoed Bruggenbosch valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit nationaal landschap heeft de volgende kernkwaliteiten: schaalcontrast van zeer open naar besloten; actieve stuifzanden; de grootte en aaneengeslotenheid van het bos. De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de nationale landschappen. Het herontwikkelingsplan voor Bruggenbosch past binnen de doelstelling van het Nationaal Landschap Veluwe.
3.3 Provinciaal beleid 3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland Omgevingsvisie Gelderland De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur 16
Landgoed Bruggenbosch
en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn: een duurzame economische structuur; het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied: past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja: hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied? Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is uitgewerkt in paragraaf 3.2.2 Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan op dit onderdeel niet strijdig is met de Omgevingsvisie.
17
Landgoed Bruggenbosch
18
Landgoed Bruggenbosch
19
Landgoed Bruggenbosch
Af beelding 3.2 uitsnede Omgev ingsv isie Gelderland
Het plangebied Het plangebied ligt in meerdere gebieden waar de omgevingsvisie beleidsuitgangspunten voor beschreven heeft. Het gaat hierbij om de gebieden: Glastuinbouw in overige gebieden Windenergie Regio Stedendriehoek Natuur (Gelders Natuur Netwerk en Groene Ontwikkelingszone) Nationaal landschappen Water (als verbinder en intrekgebied) De gebieden Glastuinbouw en Windenergie zijn voor dit plan niet relevant omdat op dit gebied geen ontwikkelingen of veranderingen worden voorgesteld.Hieronder zal wel ingegaan worden op de gebieden Regio Stedendriehoek, natuur (Gelders Natuur Netwerk en Groene Ontwikkelingszone), nationaal landschappen en water (als verbinder en intrekgebied). Regio Stedendriehoek Het plangebied ligt in de regio Stedendriehoek. Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot. Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag: innovatie krachtig maken; sociaal kapitaal beter benutten; blijven werken aan bereikbaarheid; 20
Landgoed Bruggenbosch
de leefomgeving met kwaliteit versterken. Uit deze speerpunten komt naar voren dat "landschappen en cultuurhistorische identiteit beter ontsluiten en beleven" een belangrijk uitgangspunt is. Het voorliggende plan voorziet in het verbeteren en versterken van het huidige landgoed, waardoor voldaan wordt aan dit uitgangspunt. Natuur (Gelders Natuur Netwerk en Groene Ontwikk elingszone) De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland. De opgaven die de provincie hierbij ziet, zijn: het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur; het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland; het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap. De volgende uitgangspunten staan aan de basis van het provinciale beleid voor natuur en landschap: de provincie gaat zorgvuldig om met natuur en landschap; de provincie vergroot de maatschappelijke betrokkenheid en het eigenaarschap; de provincie houdt ontwikkeling en beheer van natuur en landschap haalbaar en betaalbaar; de provincie biedt ruimte voor ontwikkelingen die verenigbaar zijn met natuur- en landschapsdoelen. Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur. Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000-gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De bossen op Bruggenbosch maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk. Een ander gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone (zie afbeelding 3.2). De nieuwe bouwplannen vallen binnen deze zone. Voor de Groene Ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende doelstellingen geformuleerd: de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het Gelders Natuurnetwerk versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren; ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie; kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie; beschermen van bos; specifieke weidevogel- en ganzenfoerageergebieden beschermen. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de Groene Ontwikkelingszone (GO) initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast. In een eerst ambtelijk vooroverleg tussen gemeente en provincie hebben provinciale ambtenaren 21
Landgoed Bruggenbosch
gewezen op het belang dat zij hechten aan een goede argumentatie voor het meewerken aan nieuwe ontwikkelingen binnen de GO. In hoofdstuk 7 (Overleg) is deze argumentatie op een rijtje gezet.
Omgevingsverordening Gelderland Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels beschreven, welke er voor moeten zorgen dat de ruimtelijke visie als beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk uitgevoerd wordt.De Omgevingsverordening is dan ook het juridische toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan. De omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld regels. Al eerder is geconcludeerd dat het plangebied gelegen is binnen het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone en dat de nieuwe bouwplannen binnen de Groene Ontwikkelingszone vallen.
Af beelding 3.3 uitsnede kaart behorende bij de Omgev ingsv erordening
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde. Het gaat hierbij om de volgende kernkwaliteiten: Overgangsgebied tussen de Veluwe en de IJsselvallei met alle gradiënten en kwelzones die daarbij horen, overwegend het lage deel onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe ecologische verbinding Oost-Veluwe - IJssel langs de weteringen en het Apeldoorns Kanaal ecologische verbinding Fliert: Woudhuis - IJssel de ecologische verbindingen brengen samanhang in de verspreide natuurelementen, kleine en grote landgoederen en ondersteunen de Groene Mal 22
Landgoed Bruggenbosch
Parel Noordijk: landgoedbos op relatief rijke bodem op de overgang van zand naar klei ook op andere landgoederen en buitenplaatsen rijke, vochtige bossen leefgebied das leefgebied kamsalamander groene wiggen in de stad en Groene Mal cultuurhistorische waarden van o.m. nederzettingen, oude ontginningen (enken) en boerderijen landgoederen, o.m. Woudhuis, met natte bosjes kleinschalig landschap met veel opgaande landschapselementen en kleinere natuurontwikkelings-gebieden (bijv. Kraaigraaf) abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir ecosysteemdiensten: recreatie, drinkwater alle door de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied Voor de argumentatie om mee te werken aan de nieuwe ontwikkelingen binnen de GO wordt verwezen naar hoofdstuk 7.
3.4 Regionaal beleid 3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van een Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van de beleidskaart van de visie is af te leiden dat Bruggenbosch in de landgoederenzone ligt met bestaande bossen. Het beleid is gericht op natuurontwikkeling. Dit houdt bijvoorbeeld in dat gecombineerde landschapsontwikkeling met vormen van landelijk wonen hier in principe tot de mogelijkheden behoort. 3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan "Van Veluwe tot IJssel" De gemeenten Voorst, Heerde en Epe hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). Doel van het LOP is het sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang bij de autonome ontwikkeling van het landschap. Daarbij wordt ontstening gestimuleerd en is de wens de karakteristieke kenmerken van het landschap te ontwikkelen. Met het LOP wordt het landschapsbelang ingebracht in alle ruimtelijke veranderingsprojecten in het gebied. Om een zo goed mogelijk landschap te maken, is gekozen het op regionaal niveau op te pakken. Het LOP richt zich op instrumenten, partijen en een aanpak voor de uitvoering van het landschapsbeleid. Het Ontwikkelingsplan en toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie. Landgoed Bruggenbosch ligt in het kampenlandschap (kampenontginningen). De kampenontginningen bestaan uit een afwisselend patroon van hoge zandopduikingen en de ertussen gelegen lage delen. De hoge delen van deze eenheid bestaan uit ‘kampen’ die liggen op kleine zandopduikingen te midden van het relatief vlakke landschap van de IJsselvallei. Vaak waren de opduikingen te laag om vroeg in gebruik te zijn. De lage zandopduikingen waren, doordat ze net iets hoger liggen dan de omgeving, relatief geschikt voor de bouw van één of enkele boerderijen en de gronden waren vaak net bruikbaar voor akkerbouw. In combinatie met erfbeplanting en beplanting langs percelen en wegen ontstonden groene ‘eilanden’ te midden van de lager gelegen graslanden. Op de zandopduikingen zijn drie typerende bebouwingspatronen ontstaan. De eerste bestaat uit een patroon van bebouwing langs de weg, maar wel geclusterd en niet gelijkmatig verspreid. Een tweede patroon bestaat uit boerderijen in het veld, meestal in een groepje, met eigen aansluitingen op de weg. 23
Landgoed Bruggenbosch
Een derde bijzonder patroon betreft de landgoederen ten noorden van Twello, waarbij de buitenplaatsen op een kleine opduiking staan, direct omringd door lage gronden. Vanuit de hogere, en dus eerder in gebruik genomen (bewoonde) kampen werden de lager gelegen broekgronden tussen de kampen in gebruik genomen. Vaak ging dit lukraak en zijn perceelsgrenzen ‘toevallig’ ontstaan waardoor nu veelal een beeld heerst van onregelmatige perceelsbegrenzingen. Bijzonder aan deze broekontginningen is de samenhang met de buitenplaatsen op de hoge delen. De buitenplaats staat op de zandopduikingen, In de visie staan de volgende punten voor het landgoed beschreven voor behoud en ontwikkeling van dit landschap: De uit zandopduikingen bestaande kampen worden beter herkenbaar gemaakt, door ze te verdichten met weg-, erf- en randbeplantingen. De lage delen van het kampenlandschap moeten in contrast met de kampen zoveel mogelijk hun openheid behouden. Uitzondering zijn de lage delen bij nieuwe landgoederen, waar bossen in de lage delen kunnen worden aangelegd. Het voorliggende plan betreft het herontwikkelen van een bestaand landgoed. De daarvoor opgestelde plannen zijn afgestemd op het beleid beschreven in dit landschapsontwikkelingsplan.
3.5 Gemeentelijk beleid 3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke koers van de gemeente Voorst tot 2030 weer. Eén van de doelen van de ruimtelijke toekomstvisie is het bieden van een kader voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de bestaande ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen. Op basis van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst worden deelgebieden onderscheiden, met elk hun eigen ontwikkelingsvisie. Het plangebied is gelegen in het deelgebied Groene Carré. Gezien de ligging van het deelgebied, centraal in de gemeente, en de grote ruimtelijke druk wordt hier gezocht naar het mengen van ‘rode’, ‘groene’ en ‘blauwe’ functies. Het Groene Carré als landschapspark biedt hiervoor ruimte waar grondgebonden landbouw, recreatie, landschap en water nevengeschikt aan elkaar zijn. Het voorliggende plan, dat voorziet in het herontwikkelen en behouden van het huidige landgoed, dat naast verbetering van landschap ook voorziet in een recreatieve functie en een opwaardering van de waterhuishoudkundige functie past binnen deze visie. 3.5.2 Landgoederen In de notitie "Landgoederen" (januari 2006) heeft de gemeente beleid uiteengezet voor de oprichting van nieuwe landgoedereren en de herontwikkeling van bestaande landgoederen. Landgoederen kunnen een bijdrage leveren aan versterking van landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en recreatieve waarden van een gebied. Voor het herontwikkelen van een bestaand landgoed heeft de gemeente in de notitie uitgangspunten opgenomen die voor een initiatiefnemer als leidraad dienen voor het opstellen van een landgoedplan. De gemeente hecht veel belang aan de cultuurhistorische inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen, waarbij alleen plannen voor medewerking in aanmerking komen als die tevens een concrete bijdrage leveren aan de groene, blauwe en gele beleidsdoelstellingen. Bij het opstellen van het Ontwikkelingsplan voor het landgoed is met deze uitgangspunten rekening gehouden.
24
Landgoed Bruggenbosch
3.5.3 Erfgoedverordening 2010 Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst de Erfgoedverordening 2010 vastgesteld. Deze erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheidt twee hoofdcategorieën: Archeologisch Waardevolle Gebieden en Archeologische Verwachtingszones. De hoofdcategorie Archeologisch Waardevolle Gebieden (AWG) is onderverdeeld in de volgende subcategorieën: AWG-categorie 1: wettelijk beschermd archeologisch rijksmonument of gemeentelijk monument met rondom een bufferzone van 50 m; AWG-categorie 2: terrein van (hoge, zeer hoge) archeologische waarde met rondom een bufferzone van 50 m; AWG-categorie 3: bekende archeologische vindplaats met rondom een bufferzone van 25 m (landweer), 50 m (vindplaats) of 200 m (historisch erf); AWG-categorie 4: historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaatsen. De hoofdcategorie Archeologische Verwachtingszone is onderverdeeld in de volgende subcategorieën: AV-categorie 5: zone met hoge archeologische verwachting; AV-categorie 6: zone met een middelmatige archeologische verwachting; AV-categorie 7: zone met een lage archeologische verwachting; AV-categorie 8: zone met een lage archeologische verwachting, verhoogde kans op (mogelijk goed geconserveerde) archeologische off-site resten; AV-categorie 9: diep vergraven gebieden en diep ingegraven waterpartijen; AV-categorie 10: onbekende archeologische verwachting. Per categorie is in de erfgoedverordening beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moeten worden om de archeologische resten te beschermen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft ter plaatse van de locatie van Bruggenbosch de AWG-categorieën 5 en 6. Op grond hiervan zijn diverse archeologische dubbelbestemmingen opgenomen (zie hoofdstuk 5.5 van deze toelichting). Archeologische waardevolle gebieden zijn binnen het plangebied niet aanwezig.
25
Landgoed Bruggenbosch
Hoofdstuk 4 Planopzet In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkeling binnen het landgoed Bruggenbosch. Allereerst is in februari 2013 een Ontwikkelingsplan opgesteld voor het totale landgoed. Dit Ontwikkelingsplan is daarna verder uitgewerkt in een terreinonontwerp rond de geplande nieuwbouw. Deze toelichting bij het terreinontwerp rond de nieuwbouw dateert uit maart 2015. Hieronder worden allereerstde de nieuwe ontwikkelingen voor het totale landgoed beschreven, daarna wordt kort ingegaan op het terreinontwerp rond de nieuwbouw van het landhuis en vervolgens komen de tekeningen voor de gebouwen zelf aan de orde.
4.1 Het Ontwikkelingsplan Bruggenbosch Zoals eerder verwoord, zijn de sporen uit het verleden op het landgoed in de loop van de jaren vervaagd. De belangrijkste opgave is dan ook om er voor te zorgen dat naar aanleiding van de vervanging van de verouderde gebouwen, Bruggenbosch weer meer als buitenplaats herkend kan worden, zowel voor de wandelaar op de buitenplaats als voor passanten in de omgeving. De buitenplaats dient zich naar buiten beter onderscheiden van de gewone productiebossen en de agrarische bedrijven die rondom in het landschap liggen. Verder worden de elementen die Bruggenbosch als buitenplaats herkenbaar maken zoveel mogelijk hersteld en aangevuld met nieuwe accenten die het karakter van de buitenplaats versterken. Dat gebeurt door weer een duidelijk hoofdmoment te maken - een landhuis - en door andere bijna verdwenen sporen uit de geschiedenis: paden, waterlopen en zichtlijnen te herstellen en door delen van het landgoed intensiever te beheren zoals het park, de tuinen en de boomgaard/moestuin. Hoofdlijnen ontwikkelingsplan Het Ontwikkelingsplan bevat in hoofdlijn drie voorstellen die in nauwe samenhang met elkaar gestalte krijgen: 1. Bruggenbosch krijgt een herkenbare uitstraling aan de Blikkenweg. In de laatste honderd jaar is de orientatie van het landgoed van het zuiden naar het noorden gedraaid. Het hoofdhuis met lange oprit is verdwenen en de ontsluiting en ingang zijn aan de noordkant aan de Blikkenweg komen te liggen zonder dat er een echte entree naar een buitenplaats is ontstaan. In het Ontwikkelingsplan wordt de ligging aan de Blikkenweg ruimtelijk geexpliciteerd: door het opnieuw introduceren van het eivormige grasperk als "verdeelgebied" naar de huizen, door het formaliseren van de entree van de buitenplaats en door het beter zichtbaar maken van de bebouwing vanaf de Blikkenweg. 2. Er komt nieuwbouw die het karakter van de buitenplaats onderstreept, namelijk een nieuw hoofdhuis en een kleiner huis, duidelijk herkenbaar als bijgebouw. De bestaande boerderij wordt gesloopt. In het gepresenteerde voorstel komt op de vroegere locatie van het landhuis een nieuw voornaam huis. In de voormalige moestuin komt een woning met als ontwerptypologie "oranjerie" die qua volume, materiaalgebruik en ligging duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdhuis. 3. Op de gehele buitenplaats worden niet-bouwkundige ingredienten hersteld en toegevoegd die Bruggenbosch als buitenplaats herkenbaar en aantrekkelijk maken. Concreet betreft dit: a. Herstel van het vroegere parklandschap door het opschonen van de dichtgegroeide boomgroepen en bossen. b. Het tot leven brengen van de oude moestuin. Dit wordt de tuin bij de nieuwe oranjeriewoning, met de verplichting tot het aanplanten van een boomgaard. c. De rudimentair aanwezige waterlopen verbreden en uitdiepen, zodat er weer zichtbaar water is. Door de aanleg van een nieuw pad langs de hoofdwaterloop is dit straks ook goed beleefbaar.
26
Landgoed Bruggenbosch
4.1 inrichtingsschets landgoed
Voor het gehele Ontwikkelingsplan wordt verwezen naar bijlage 1 van de regels.
4.2 Toelichting bij terreinontwerp rond de nieuwbouw van het landhuis In 2013 werd het Ontwikkelingsplan voor Bruggenbosch opgesteld. Inmiddels zijn de bouwtekeningen voor het nieuwe landhuis met garage in een vergevorderd stadium en is er een meer gedetailleerd inrichtingsplan gemaakt voor de directe omgeving van het landhuis. Dit document is als bijlage 3 bij de regels opgenomen. De hoofdopzet van de terreininrichting wijkt op een aantal punten af van de inrichting als opgenomen in het Ontwikkelingsplan als gevolg van de woonwensen van de toekomstige bewoners van het landhuis en de wensen van de bewoners van het voormalige koetshuis ten aanzien van privacy. Onderstaand de definitieve tekening van de terreininrichting.
27
Landgoed Bruggenbosch
4.2 terreininrichting rondom landhuis
Hoofdtoegang en ontsluiting van de woningen Het nieuwe hoofdhuis komt in het zicht zodra men de poort van Bruggenbosch inrijdt. Op die manier is het huis duidelijk "geadresseerd" aan de Blikkenweg. De hoofdtoegang vanaf de Blikkenweg wordt verruimd en geaccentueerd door bredere bermen. De oprijlaan zal geflankeerd worden door een rij forse rhododendrons. Er is afgezien van het planten van een nieuwe laan, omdat daartoe te veel gekapt zou moeten worden in het bestaande bos. Langs de oprijlaan staan al fraaie rhododendrons, daarom ligt het voor de hand om die rijen aan te vullen tot een toegang van allure. De twee grote linden blijven behouden. Voor het huis is het ovaal uit het verleden weer geintroduceerd, symmetrisch voor het huis en uitgevoerd in gebakken klinkerverharding met gras in het midden. Het ovaal is zorgvuldig ingepast tussen de bestaande monumentale bomen. Het ovaal onderscheid zich van de overige paden rond het hoofdhuis door een ander legverband. De overige huizen op het landgoed worden ontsloten via een aftakking van de toegangslaan. De toegangslaan en de overige ontsluitingswegen zijn uitgevoerd in halfverharding (grauwacke), die nu daar ook aanwezig is.
28
Landgoed Bruggenbosch
Terreinafbakening Het nieuwe huis is onderdeel van het geheel van de buitenplaats, het past dan ook niet om publieke en prive-gedeelten te scheiden door hekken. Tegelijk moet de privacy van de bewoners gewaarborgd zijn en duidelijk zijn waar de bezoekers van het landgoed wel en waar niet mogen wandelen. Door een zorgvuldig geplaatste groep rhododendrons en door een bijzondere haag van ca 1,20m hoog worden de publieke en privé-gedeelten gescheiden. De haag heeft sculpturale vormen, het sortiment is nader te bepalen bijvoorbeeld beuk of haagbeuk. In het gras wordt het prive-gedeelte in zekere zin afgebakend. De afscheiding richting de koetsierswoning moet dicht zijn, de buren maken zich zorgen over hun privacy. Door hoge hagen, dichte struwelen en door het zorgvuldig positioneren van het bijgebouw is die privacy aan weerszijden van de afscheiding gewaarborgd.
Bijgebouw Er komt een fors bijgebouw. Het is vanuit het programma nodig en past ook bij de omvang van het huis. 29
Landgoed Bruggenbosch
Het moet ruimte bieden aan 4 auto's, aan de apparatuur t.b.v. het terreinonderhoud en er moet ruimte zijn voor de opslag van terrasmeubilair e.d. Het bijgebouw zal vanaf de ovaal worden ontsloten, over een klinkerpad langs het huis naar achteren. Door het in een L-vorm te bouwen kan de verharde manouvreerruimte die er voor ligt beperkt blijven.
Zichtbaarheid vanaf de Blikkenweg Vanaf de Blikkenweg is het nieuwe huis op twee plaatsen te zien: over de oprijlaan en via een te maken opening in het bos, gericht op de zijgevel. De opening is groot genoeg om het nieuwe huis te zien. Er zal daarbij wel wat ondergroei worden opgeschoond. De zijgevel krijgt een representatieve uitstraling net als de voorgevel en de zuidgevel die in het zicht liggen vanuit het landgoed.
Tuininrichting Het nieuwe huis krijgt een klassiek, formele uitstraling. De tuin rondom het huis heeft daarom een formele opzet, waarvan de plantvakken en padenstructuur nog nader uitgewerkt zal worden. Het mag een kleurrijke tuin zijn, zoals de huidige tuin van de nieuwe bewoners. Aan weerszijden gaat de tuin over in een landschappelijke aanleg met gazons en bomen, als overgang naar de rest van het landgoed. In het programma van de nieuwe bewoners is ook een bescheiden zwembad vermeld, vooral voor de kinderen. Het bad moet in het zicht van het huis liggen vanwege het toezicht, maar ook niet te dichtbij. Een positie terzijde van het bijgebouw past het beste. Er is uit praktische, financiele en esthetische overwegingen niet gekozen voor een landschappelijke vorm van het zwembad, maar voor een rechthoekig bad met een terughoudende kleurstelling. Sculpturaal gesnoeide hagen zorgen voor rugdekking. Het zicht naar de bestaande vijver wordt vanuit het huis enigzins vrijgemaakt
Sortimentskeuze van de bomen Het beplantingsplan van de borders e.d. wordt in een later stadium gemaakt. De exacte uitvoering van de privetuin is een prive-aangelegenheid. Het sortiment van de nieuw te planten bomen die goed in het zicht zijn vanuit de rest van het landgoed heeft wel een algemeen belang. Het bestaat uit soorten met een mooie bloei en/of herfstkleur. Bijvoorbeeld: linde, moeraseik, bruine beuk, prunus, liquidambar e.d.
4.3 Nieuwbouw landhuis en oranjeriewoning Landhuis Voor het landhuis zijn inmiddels gedetailleerde tekeningen gemaakt. Voor de oranjerie is dit nog niet gebeurd omdat voor deze woning nog geen koper is. Voor de nieuwbouw zijn in het Ontwikkelingsplan en het uitwerkingsplan voor de terreininrichting richtlijnen opgnomen. Daarvoor wordt verwezen naar de plannen in bijlagen 1 en 3 van de regels. Op basis van de richtlijnen is onderstaand landhuis ontworpen. Deze tekeningen zijn nog niet de definitieve tekeningen in de aanvraag omgevingsvergunning. Daarvoor zal nog een paar 'puntjes op de i' gezet moeten worden.
30
Landgoed Bruggenbosch
4.3 tekeningen landhuis en garage
oranjerie-woning De verschijningsvorm is die van een "dienstgebouw" sober en ambachtelijk met een eigentijdse vormgeving. Het moet een specifiek gebouw op deze specifieke plek worden, een lang smal volume, dat zich voegt naar de vorm van de met een haag omheinde tuin. Het stelt zich bescheiden op in deze open ruimte. Door het gebouw laag te houden, als een paviljoen, wordt het ondergeschikt aan het landhuis. De begane grondvloer ligt op maaiveldniveau. Gevelopeningen lopen tot op de grond aan de zuidelijke tuinzijde (typologie van een oranjerie) voor een vloeiende overgang tussen binnen en buiten. De lange 31
Landgoed Bruggenbosch
gevel langs de noordzijde zal vrij gesloten zijn. De bijgebouwen staan in het verlengde van de woning. De oranjerie-woning krijgt een langwerpige tuinkavel. Het weiland in het bos is daartoe in tweeën gedeeld, min of meer zoals dat in 1944 het geval was. De woning staat in de noordoost hoek van de open ruimte, goed op de zon georienteerd. Het zuidelijk deel blijft weiland en krijgt een agrarische bestemming. Dat geldt ook voor de boomgaard om te voorkomen dat hier een tuin aangelegd wordt. De woning is duidelijk kleiner dan het hoofdgebouw, maar is ook goed zichtbaar vanaf de hoofdtoegang. Een bescheiden deel van de tuin wordt weer boomgaard. De ruimte blijft zoveel mogelijk een open geheel. In een erfpachtcontract zullen afspraken over het beheer op de lange termijn worden vastgelegd. Het uit te geven perceel omvat ca. 6000 m2.
gev el noordzijde
gev el zuidzijde
westgev el
32
oostgev el
Landgoed Bruggenbosch
terreininrichting met ligging woning en bijgebouwen
Dit betreffen principe-ontwerpen die verdere uitwerking behoeven. Daarbij is het volgende van toepassing: - er geldt een hoog ambitieniveau; - de woning gaat een duidelijke relatie aan met de (voormalige) moestuin. Het is een lang en smal volume, langs en gericht op de tuin. Dat komt verder tot uiting in de geslotenheid van de noordgevel en de zeer grote openheid van de zuidgevel. Deze gerichtheid wordt ondersteund door de kapvorm: lessenaarsdak die als het ware 'licht vangt' aan de tuinzijde. In de verdere uitwerking is een aangepaste kapvorm denkbaar, waarbij de gerichtheid op de open ruimte van de tuin uitgangspunt moet zijn; - de zuidgevel is een expressie van ritme en openheid. Zonweringen (zonfiltering) is integraal onderdeel van het ontwerp; - in de architectonische uitwerking zullen ritmiek, openheid en detaillering elkaar op een krachtige wijze versterken; - uitgangspunt is een eenduidige, heldere en niet samengestelde hoofdvorm. Mogelijk kunnen berging en kas onder hetzelfde dak worden ondergebracht, waardoor de lengte van het volume groter wordt en een interessante veranda kan ontstaan tussen de bijgebouwen en de woonkamer; - deze woning richt zich primair op de tuin, waarbij wel aandacht is voor het beeld vanaf de centrale route over het landgoed; - de uitwerking en detaillering hoeft niet aan te sluiten op de stijl van het landhuis. Om toch voldoende relatie daarmee te houden wordt dezelfde steen toegepast en worden kleuren afgestemd; - de inrichting van het bijbehorende terrein – voor wat de structuurbepalende elementen betreft – zal voorafgaande aan de vergunningverlening voor woning en bijgebouwen aan de gemeente worden voorgelegd.
33
Landgoed Bruggenbosch
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 5.1 Inleiding Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie en economische uitvoerbaarheid
5.2 Milieu-onderzoeken 5.2.1 Bedrijven en milieuzonering Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone. Aan de Quabbenburgerweg 4 is een agrarisch loonwerkersbedrijf aanwezig. Op basis van de VNG brochure moet de afstand van een dergelijk bedrijf ten opzichte van gevoelige objecten minimaal 50 meter bedragen. De afstand van dit bedrijf tot aan de woningen is meer dan 50 meter. Hierdoor bestaan er tegen dit plan, op het gebied van de milieuzonering geen bezwaren. 5.2.2 Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai Artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van: 1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied; 2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km per uur. Uit een verkennend onderzoek blijkt dat vanwege de lage verkeersintensiteit van de Blikkenweg (circa 800 motorvoertuigen per etmaal) de 48 dB contour op ongeveer 20 meter vanaf de weg is gelegen. De nieuwe bebouwing komt op een grotere afstand te staan, waardoor verder akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. Luchtvaartlawaai Het landgoed is deels gelegen binnen de invloedssfeer van luchthaven Teuge. Voor het vliegveld geldt het Besluit burgerluchthavens dat is opgesteld in het kader van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). Dit Besluit vervangt het oude Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL) dat als dosismaat voor geluid de BKL-waarde hanteert. In dat kader zijn twee zones van belang, te weten de 47- en de 57- BKL-zone: 47-BKL is de voorkeursgrenswaarde*. Binnen de 47- BKL-zone kan alleen onder voorwaarden 34
Landgoed Bruggenbosch
worden gebouwd; 57-BKL is de uiterste grenswaarde. Binnen deze zone is geen woningbouw mogelijk (tenzij sprake is van vervangende woningbouw). * Bij deze waarde liggen de hinderpercentages dicht in de buurt van de hinderpercentages die in Nederland voor railverkeer en industrielawaai toelaatbaar worden geacht. Per 1 januari 2011 is de Omzettingsregeling luchthaven Teuge van kracht, die gebaseerd is op de RBML. De provincie Gelderland moet nog een nieuw Luchthavenbesluit nemen gebaseerd op de RBML en de Wet Luchtvaart. De termijn van orde (1 november 2014) voor het nemen van dat besluit is inmiddels verstreken. Ook in de Omzettingsregeling is het beperkingengebied in de twee genoemde zones (BKL) weergegeven. In de nieuwe, nog vast te stellen regeling zal vanuit de EU een andere (meer uniforme) dosismaat: Lden worden gehanteerd. Hierbij wordt uitgegaan van de geluidscontouren van 48, 56 en 70 dB: binnen de 48 dB geldt geen specifiek ruimtelijk regime; binnen de 56 dB is alleen onder voorwaarden nieuwbouw van woningen mogelijk; binnen de 70 dB is geen woningbouw mogelijk. Onderzoeksbureau Adecs heeft vooruitlopend op het nieuwe Luchthavenbesluit een 'berekeningsrapport 'geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit Teuge' uitgevoerd om alvast een doorkijk te geven naar de toekomst. Het concepteindrapport geeft een overzicht van de ligging van de 48, 56 en 70 dB Lden contouren. Uit onderstaande kaart uit het rapport blijkt dat een gedeelte van het landgoed Bruggenbosch is gelegen binnen de 48 dB Lden contour. Gelet op de toekomstige regelgeving levert ligging binnen deze contour echter geen belemmeringen op ten aanzien van woningbouw.
Omdat er nog geen nieuw Luchthavenbesluit van kracht is, geldt momenteel nog steeds de zone-indeling van het BGKL. Volgens deze indeling ligt het plangebied binnen de 47- BKL-zone. Het BGKL stelt voorwaarden waaronder bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten zoals woningen mogelijk is. Het gaat in dit bestemmingsplan uitsluitend om vervanging van bestaande woningen; het aantal woningen wordt niet groter. Het BGKL stelt ten aanzien van vervangende woningbouw geen randvoorwaarden. Op grond van de geldende regelgeving moeten in bestemmingsplannen de zones vanuit het BGKL op de 35
Landgoed Bruggenbosch
verbeelding en in de regels worden opgenomen. In onderhavig bestemmingsplan geldt dat uitsluitend voor de 47- BKL-zone die als 'Luchtvaartverkeerszone-2' is aangegeven. Geconcludeerd kan worden dat zowel de huidige als de toekomstige geluidscontouren geen problemen opleveren voor vervangende woningbouw op deze locatie. 5.2.3 Bodemonderzoek Voor het bouwen van het landhuis met bijbehorende bijgebouwen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijk gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik. De bodem op de onderzoekslocatie bestaat uit zand. Het zand is matig fijn, zwak tot uiterst siltig en plaatselijk zwak humeus. De kleri van het zand is tot 1,0 m -mv overwegend bruin en daaronder grijsbruin of lichtgrijs. Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 1,05m -mv. In de bodem is op zintuigelijke wijze geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Opgemerkt dient te worden dat er geen verkennend asbestonderzoek conform NEN-5707 "Monsterneming en analyse van asbest in bodem" of NEN-5897 "Monsterneming en analyse van asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat" heeft plaatsgevonden.
Verkennend onderzoek Uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat: In het mengmonster van de puinhoudende bovengrond (BG01) licht verhoogde gehalten aan cadmium, kwik, lood, zink en zijn aangetood; in het ondergrondmengmonster (OG01) geen van de onderzochte stoffen in verhoogde mate is aangetoond; het grondwater uit peilbuis 1 (1,8 - 2,8m -mv) licht verontreinigd is met xylenen en naftlaleen. Of deze lichte verhoogde concentraties aan xylenen en naftaleen veroorzaakt is door de voormalige ondergrondse voor HBO, is niet bekend. Op basis van het aantreffen van licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater, dient de hypothese "locatie is onverdacht" formeel verworpen te worden. De aangetroffen gehalten zijn van dien aard, dat de onderzoeksinspanning niet hoeft te worden herzien. De bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Industrie, de ondergronde aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geeft ons inziens geen belemmering voor de nieuwbouwplannen op de locatie. Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. 5.2.4 Luchtkwaliteit De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekent als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, stikstofoxiden worden voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan 36
Landgoed Bruggenbosch
hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat: 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden; 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen. Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is daarnaast niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit of fijnstof worden overschreden. Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren. Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling. 5.2.5 Externe veiligheid Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: 1. 2. 3. 4.
bedrijven waar opslag en/ of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zoals een lpg station; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water; vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen; propaantanks bij particulieren.
Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven. ad 1 en 4. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden.
37
Landgoed Bruggenbosch
5.1 risicokaart prov incie Gelderland
Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen propaantanks op het terrein van een particulier. Ook is er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water of via buisleidingen.
Een ander aspect dat hier speelt, is de ligging nabij Luchthaven Teuge. Ten behoeve van het nog te nemen Luchthavenbesluit is door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium luchthaven een risicoanalyse uitgevoerd volgens de in de Regeling Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens vastgelegde methodiek. De berekende risico’s zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de verkeersgegevens zoals recent zijn toegepast in het Omzettingsbesluit van de luchthaven. De risico’s worden gepresenteerd in de vorm van plaatsgebonden risicocontouren met de waarden die in de RBML vastgelegd zijn als basis voor de beleidsmatige analyse van de externe veiligheid rondom de luchthaven. De risicocontouren zijn gepresenteerd in onderstaande figuur. Hierin zijn eveneens de grenzen van het luchtvaartterrein Teuge aangegeven.
38
Landgoed Bruggenbosch
Uit deze figuur blijkt dat het plangebied buiten de risicocontouren lgt. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat op het gebied van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen de herontwikkeling van Bruggenbosch.
5.3 Waterparagraaf Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Er zijn geen bijzondere aandachtspunten van toepassing. Wel geldt een aantal algemene aandachtspunten. Algemene aandachtspunten Vasthouden - bergen - afvoeren Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Grondwaterneutraal bouwen Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende 39
Landgoed Bruggenbosch
grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar. Schoon houden - scheiden - schoon maken Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De ontwikkelaar wordt geadviseerd de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
5.4 Boringsvrije zone De nieuwe bebouwing is gesitueerd binnen de boringsvrije zone om het waterwingebied ten noordwesten van het landgoed. Zie figuur 5.2.
Figuur 5.2: ligging waterwingebied en boringsv rije zone.
Uit het tweede lid van artikel 3.3.4.5 van de provinciale Omgevingsverordening volgen de mogelijkheden voor grondwerkzaamheden binnen een boringsvrije zone. Belangrijk is dat er geen beschermende kleilaag of andere slechtdoorlatende laag wordt doorboord. Uit het Gebiedsdossiers Gelderland, Winning Twello van de provincie Gelderland (17 februari 2014) blijkt dat er een slecht doorlatende laag is tussen -6 en -8 NAP. 40
Landgoed Bruggenbosch
Belangrijk is dat bij bouw- en andere werkzaamheden deze slechtdoorlatende laag niet wordt doorboord of doorgraafd. Dit zal bij de aanvraag om omgevingsvergunning worden getoetst.
Figuur 5.3 Schematische weergav e v an de ondergrond ter plaatse v an de drinkwaterwining Twello
5.5 Flora en Fauna Quickscan Flora en fauna Het voorliggende verzoek voorziet in de sloop van een boerderij en enkele lage stalletjes en een gefaseerde bouw van twee nieuwe huizen. Tevens een gedeeltelijke parkachtige, natuurrijke herinrichting van de directe omgeving van de bebouwing. In het kader van deze plannen heeft Bureau Loo Plan B.V. een quickscan uitgevoerd om de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in te schatten (kenmerk 2014-604-08236, datum 10 december 2014, zie ook bijlage 5). Op basis van een veldbezoek door een ecoloog is de (kans op) aanwezigheid van wettelijk beschermde soorten onderzocht. Tevens is een algemene inschatting gemaakt of de aangrenzende terreinen geschikt zijn als leefgebied voor beschermde soorten. Beschermde soorten zijn in de wet ingedeeld in drie tabellen. Voor soorten van de zogenoemde tabel I geldt een vrijstelling van de verboden bij ruimtelijke ontwikkeling, mits de zorgplicht in acht genomen wordt. Deze soorten worden daarom niet verder behandeld. De quickscan spitst zich toe op de beschermde soorten van tabel II en tabel III en op broedvogels. Op basis van één veldbezoek wordt de (kans op) aanwezigheid van wettelijk beschermde soorten onderzocht. Dit gebeurt aan de hand van de terreingesteldheid, een brede ecologische kennis en bekende gegevens over de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Tevens wordt een algemene inschatting gemaakt of de aangrenzende terreinen geschikt zijn als leefgebied voor beschermde soorten. Immers, bepaalde werkzaamheden kunnen uitstralingseffecten hebben op aanliggende terreinen. Bovendien kunnen de dieren die in omliggende terreinen aanwezig zijn ook het 41
Landgoed Bruggenbosch
onderzoeksgebied benutten
Beoordeling biotoop De te slopen boerderij heeft een grote, weinig gebruikte zolder. De dakpannen zijn flink bemost en liggen deels scheef. Tussen dakgoot en dakpannen bevindt zich geen vogelschroot. Aan de binnenkant is de zolder afgedekt met eternieten platen. De boerderij biedt potentieel geschikte verblijfplaatsen aan de beschermde soorten huismus en vleermuizen. De omgeving is parkachtig. De te verwijderen beplanting is tijdens het veldbezoek ook beschouwd. De bomen die op de nominatie staan om te verdwijnen zijn relatief jong en bevatten geen holten. Hier zijn geen beschermde soorten waargenomen en worden ook niet verwacht. Ten westen van de boerderij is in een volgende fase nieuwbouw gepland op een deel wat nu nog grasland is. Deze nieuwbouw komt langs de bosrand waar mogelijk in deze tweede fase ook kap van enkele bomen noodzakelijk is. Hier zijn oudere bomen aanwezig die deels in verval zijn. Tijdens de quickscan zijn hier geen holten of andere mogelijke verblijfplaatsen van beschermde soorten in waargenomen. Langs de oprijlaan is nog wel een oude beuk met een holte gezien (coördinaten 202.849-473.485).
Beoordeling soortgroep specifiek Bij de beoordeling naar de mogelijke effecten op soortgroepen wordt enkel gekeken naar soorten die strikt beschermd zijn (tabel II en tabel III). Vanwege de strikte bescherming van alle soorten vleermuizen, en het verschil in handelen tussen nesten en jaarrond beschermde nesten van vogels, zijn deze groepen apart onderscheiden. Soortgroep
Biotoop geschikt
Beschermde soorten aanwezig
Effect op soort
Planten
Ja
Nee
Nee
Vogels algemeen
Ja
Mogelijk
Nee, mits buiten broedtijd gewerkt wordt
Vogels jaarrond beschermde nesten
Ja
Mogelijk
Door sloop verdwijnen waarschijnlijk bestaande nesten van de huismus
Zoogdieren
Ja
Nee
Nee
Vleermuizen
Ja
Mogelijk
Door sloop verdwijnen mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen
vissen
Nee
Nee
Nee
Amfibieën
Nee
Nee
Nee
Reptielen
Nee
Nee
Nee
Overige soorten
Nee
Nee
Nee
Het plangebied is geen biotoop voor beschermde vissen, amfibieën en reptielen. Op de schoorstenen van de boerderij zouden beschermde muurgebonden varens als steenbreekvaren en tongvaren voor kunnen komen; deze zijn echter tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. Overige beschermde flora is niet te verwachten. Het plangebied ziet er eveneens geschikt uit voor de beschermde steenmarter. Tijdens de quickscan zijn echter geen sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van de steenmarter in het plangebied. 42
Landgoed Bruggenbosch
Het plangebied is bosrijk en structuurrijk. Dit staat meestal garant voor een relatief grote vogelrijkdom, wat ook hier het geval is. Tijdens het veldbezoek zijn ook veel vogels gehoord en foeragerend gezien. Ongetwijfeld nestelen dus vogels binnen het plangebied. De te verwijderen bomen en overige beplanting herbergen geen jaarrond beschermde nesten. De boerderij is wel geschikt als nestplaats voor de jaarrond beschermde huismus. De overgang van dak naar dakgoot is toegankelijk voor mussen. Ook liggen er dakpannen los en sluit het lood plaatselijk niet goed aan. Aan de binnenkant is op zolder ook een veer van een huismus aangetroffen en volgens de huidige eigenaar komen om de huizen veel huismussen voor. Dit alles maakt het waarschijnlijk dat zich jaarrond beschermde nesten van de huismus in de boerderij bevinden. De zolder lijkt ook zeer geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Er zijn voldoende openingen voor vleermuizen om binnen te kunnen komen. Verder is de zolder grotendeels onverwarmd en vrijwel ongebruikt. Tijdens de quickscan zijn ook losse vlindervleugeltjes op de zolder aangetroffen. Dit zouden prooiresten van een gewone grootoorvleermuis kunnen zijn. Verder is de parkachtige omgeving met diverse oude boomgroepen en lanen in trek bij meerdere soorten vleermuizen. Conclusie De te slopen boerderij herbergt mogelijk nestlocaties van huismussen en verblijfplaatsen van vleermuizen. Naar het voorkomen van deze soorten zal in 2015 nader onderzoek gedaan moeten worden om de aanwezigheid van deze beschermde soorten te kwalificeren en te kwantificeren. Uit dit nader onderzoek komt naar voren of voor de werkzaamheden een ontheffing aangevraagd moet worden in het kader van de Flora- en faunawet. Aanbevolen wordt om bij een eventueel nader onderzoek ook de aangetroffen boomholte te onderzoeken op de aanwezigheid van vleermuizen of holtebroeders. De quickscan is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Worstcase scenario Huismus en Vleermuis Landgoed Bruggenbosch BV Twello Uit bovenstaande quickscan komt naar voren dat het te slopen pand mogelijk gebruikt wordt door de huismus om er te broeden en dat vleermuizen mogelijk gebruikmaken van het pand als een vaste rusten verblijfplaats. Nader onderzoek is hierdoor noodzakelijk. Voor de plannen van Bruggenbosch BV is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te wijzigen. Dit betekent de wijziging pas kan worden ingediend op het moment dat duidelijk is dat de (vermoedelijke) aanwezige huismus en vleermuizen geen schade oplopen door de plannen. Gezien de tijdstippen van onderzoek die voor beide soorten zijn aangegeven zou het bestemmingsplan op zijn vroegst in het najaar 2015 (oktober) in procedure kunnen worden gebracht. Dit is een aanzienlijke vertraging van het proces temeer de woning vanaf maart 2015 niet meer bewoond wordt en de woning asbest bevat. Voor de wijzigingsprocedure van het bestemmingsplan is het slechts noodzakelijk dat wordt aangetoond dat de aanwezige soorten geen risico lopen. Door op voorhand uit te gaan van de aanwezigheid van deze beide soorten kan een worstcase scenario worden opgesteld. Dit scenario beschrijft het zorgvuldig handelen, de compensatie en mitigatiemaatregelen, voor, tijdens en na het realiseren van de plannen. Doel van de maatregelen is dat de aanwezige soorten geen risico lopen. Wordt dit scenario nauwgezet uitgevoerd dan kan de bestemmingsplanwijziging eerder worden ingediend. Immers de huismus en de vleermuis lopen geen risico een overtreding van de flora en faunawet is uitgesloten. Het scenario gaat uit van de slechts denkbare omstandigheden, te weten: 1. het volledige benutten van het dak door de huismus; 2. de aanwezigheid van vleermuizen in elke muur van de woning. Huismus Omvang Omdat het biotoop voor de huismus niet optimaal is zal niet het gehele dak worden bezet door de huismus. Uitgegaan wordt dat maximaal 50% lengte van het dak door de huismus wordt benut. 43
Landgoed Bruggenbosch
onderstaande afbeelding laat een schets zien met daarop aangegeven de lengte van het dak dat in potentie door de huismus wordt gebruikt.
5.2 maatv oering dak boerderij
In totaal is 37 meter dak ter beschikking. Nesten in een kolonie bevinden zich ongeveer 50 cm uit elkaar. Dit betekent maximaal 72 broedparen indien alles is benut. Vanwege de aftrek door het matige biotoop blijven hiervan nog 37 broedparen over. Waarschijnlijk is dit nog steeds aan de hoge kant. 5-10 broedparen komt eerder in de buurt. Omdat dit een worstcase scenario betreft moet worden uitgegaan van de 37 broedparen.
Functionaliteit van het habitat De functionaliteit van het habitat wordt niet aangetast. De woning wordt afgebroken en een nieuwe woning wordt gebouwd. Bij het afbreken zal enig groen verdwijnen maar rondom de nieuwe woning zal ook weer een tuin worden ingericht. Per saldo verdwijnt er niets. De grasvelden en watergangen blijven intact evenals de bosranden. Ook voor de op het landgoed aanwezige akker zijn geen plannen die de situatie wijzigen. De bestaande functionaliteit van het habitat wordt niet aangetast. Mitigatie en compensatie Vooraf gaande aan de sloop: 1. Per direct ophangen van 72 nestgelegenheden voor de huismus. Per verloren nest moeten 2 nesten worden teruggebracht. Uitgaande van zogenaamde mussenflats met 3 nesten zijn dit 24 kasten. 2. De kasten dienen minimaal onderling zo te worden opgehangen dat mussen elkaar niet kunnen zien bij het in en uitvliegen van de kast. 3. De kasten worden opgehangen in de buurt van voldoende dekking, tegen een rand met struiken aan een begroeide gevel etc. 4. De kasten blijven aanwezig zolang de permanente voorzieningen niet zijn gerealiseerd en worden gedurende deze tijd onderhouden. Sloop: 1. Voorkomen moet worden dat de huismus opnieuw onder de pannen gaat broeden. Dit kan eenvoudig worden uitgevoerd door de pannen tijdig van het dak te verwijderen. Het verwijderen van de pannen mag pas nadat de nestkasten zijn opgehangen. Pannen mogen verwijderd worden tot aan het moment dat de huismus eieren heeft gelegd, dit is ongeveer begin april. Bij voorkeur worden de pannen direct verwijderd nadat de bewoners zijn vertrokken. Is dit niet mogelijk dan moet voorkomen worden dat de huismus nog onder het dak kan kruipen. Dit kan doormiddel van het afzeilen van het dak. 2. Sloopwerkzaamheden moeten buiten het broedseizoen worden uitgevoerd indien het dak niet ontoegankelijk is gemaakt. Is het dak ontoegankelijk gemaakt dan vervalt deze aanwijzing. 44
Landgoed Bruggenbosch
3. Betreden van schuilgelegenheden / struikenranden/ nieuwe nestlocatie van mussen moet worden voorkomen door het plaatsen van een bouwhek en het compact bouwen. Definitieve nestgelegenheid: 1. In het nieuw te bouwen landhuis moet onder het dak nestgelegenheid voor de huismus worden aangebracht. Dit moet voor 37 broedparen voor de huismus gedaan worden. Dit betekent ook weer 72 nestgelegenheden Dit kan op twee wijzen. Het meest eenvoudige is om de vogelschroot te verplaatsen van de eerste pan naar de derde of de vierde pan. De mussen kunnen dan gewoon onder de eerste twee of drie pannen nestelen. Een lengte van 37 meter toegankelijk dak volstaat. Als alternatief kunnen onder de pannen vogelvides worden aangebracht. 2. De positie van de nestgelegenheden in het nieuwe dak moet overeenkomen met de bestaande situatie. Dus niet aan één zijde een toegang maken maar aan minimaal driezijden van het dak; 3. De tijdelijke nestkasten mogen pas 1 jaar nadat de definitieve nestgelegenheden zijn aangebracht worden verwijderd. Tot deze tijd worden de tijdelijke kasten in stand gehouden. Leefgebied: Geconstateerd is dat het functionele leefgebied van de huismus niet wezenlijk veranderd. Om het voortbestaan van de huismus te waarborgen worden toch enkele maatregelen noodzakelijk geacht. 1. Open houden van enkele kale plekken waar huismussen stofbaden kunnen nemen. Dit kunnen onbegroeide randen van heestergroepen zijn. 2. Aanplanten van heesters langs randen die als schuilgelegenheid kunnen dienen. Dit kan doormiddel van het herstellen van de rand tussen de te handhaven woning en de te slopen woning. Op het landgoed wordt op dit moment al een vogelvriendelijk terrein aangelegd dat ook als compensatie/mitigatie kan worden gezien voor de huismus. Algemeen: 1. Er moet een ecologisch werkprotocol opgesteld worden waarin alle ten behoeve van de huismus te nemen maatregelen worden vastgelegd. Dit ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig te zijn en onder alle betrokken partijen bekend zijn. Werkzaamheden moeten aantoonbaar conform dit protocol worden uitgevoerd. Dit document dient als basis van het protocol. Op het moment dat d wijze van sloop definitief bekend is wordt dit document hierop aangepast inclusief de tijdsplanning. 2. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de huismus. 3. Deze worstcase scenario moet onderdeel worden van de bouwvergunning en op de navolging hiervan moet worden getoetst. Conclusie huismus Als de werkzaamheden conform de hier opgeschreven maatregelen worden uitgevoerd dan zal de huismus geen schade ondervinden van de voorgenomen werkzaamheden en wordt de flora en faunawet niet overtreden.
Vleermuizen Omvang Het is niet bekend waar zich exact vleermuizen in het gebouw ophouden. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van een jaarrond benutting van het gebouw. Het gebouw biedt daarom maximaal ruimte aan vier vaste rust- en verblijfplaatsen in de muren. Aan elke zijde van de woning één plek. Het pannendak is voor de vleermuizen niet geschikt als vaste rust- en verblijfplaats. Het type pan ligt zeer los waardoor de wind tussen de pannen vrij spel heeft. Hierdoor tocht het in de ruimte tussen de pannen en de cementgebonden platen. Daarnaast kan in de zomer de temperatuur zo hoog oplopen dat 45
Landgoed Bruggenbosch
vleermuizen hier niet kunnen verblijven. Het dak heeft geen andere ruimten waarna de vleermuizen kunnen uitwijken. Bij de sloop gaan maximaal vier vaste rust- en verblijfplaats verloren. Dit betekent dat deze vier locaties moeten worden gecompenseerd met ieder vier verblijfplaatsen. Bomen worden er niet gekapt zodat eventuele verblijfplaatsen in bomen niet verloren gaan.
Functionaliteit De functionaliteit van de omgeving verandert niet door de sloop van de woning. Voor het nieuw bouwen van de woning worden geen bomen gekapt. Het landgoed blijft donker. Vliegroutes van en naar de locatie blijven intact. Bij de positie van de verlichting rondom het nieuwe te bouwen huis moet aandacht worden gegeven aan het niet onnodig verlichten van de omgeving. Uitstraling moet worden voorkomen. De zolder van de woning is mogelijk als foerageergebied in gebruik. Dit is een dusdanig klein deel van het foerageergebied van eventuele vleermuizen dat het verdwijnen van deze zolder niet van wezenlijke invloed is op de functionaliteit. Door de aanleg van een vogel- en vlinder strook zal de insectenrijkdom ter plaatse van de strook toenemen wat gunstig is voor de vleermuizen. Dit kan gezien worden als een kwalitatieve verbetering en compensatie voor het verlies van de zolder om te jagen. Rondom de nieuwe woning zal ook weer een tuin worden aangelegd. Deze tuin zal op termijn weer extra mogelijkheden bieden voor vleermuizen om er te jagen.
Mitigatie en compensatie Voorafgaande aan de sloop: 1. Per direct ophangen van 16 vleermuisverblijven waarvan 4 geschikt als winterverblijf; 2. De kasten moeten geclusterd worden opgehangen op een minimale hoogte van 3 meter; 3. De kasten moeten minimaal 1 maand aanwezig zijn vanaf het moment dat de vleermuizen actief zijn tot aan de sloop; 4. De aanvliegroute moet vrij zijn van obstakels; 5. De kasten mogen niet worden verlicht door lampen; 6. De kasten moeten binnen een cirkel van 200-300 meter worden aangebracht; 7. De kasten blijven aanwezig zolang de permanente voorzieningen niet zijn gerealiseerd en worden gedurende deze tijd onderhouden. Voorbereidende maatregelen voor sloop: 1. Vijf dagen voorafgaande aan de sloop wordt de woning ongeschikt gemaakt voor vleermuizen de nacht temperatuur moet minimaal 10 graden bedragen. 2. In de geïsoleerde binnenmuren worden handmatig gaten gemaakt aan zowel de boven als de onderzijde; 3. De spouwmuur aan de westzijde van de woning (achterhuis) wordt voorzien van gaten aan zowel de boven als de onderzijde; 4. Langs de kozijnen worden gaten gemaakt in de spouwmuur westzijde van de woning (achterhuis); 5. In aanwezige plafonds worden gaten gemaakt; 6. Geveldelen langs het dak worden handmatig verwijderd; 7. Luiken worden handmatig verwijderd; 8. Het pannendak wordt handmatig gesloopt. Slopen: 1. De sloop vindt plaats buiten de periode dat de vleermuizen jongen kunnen hebben dus ofwel tussen 1 april en 15 mei ofwel 15 september en 1 5 november; 46
Landgoed Bruggenbosch
2. 3. 4. 5. 6.
De geïsoleerde binnenmuren worden handmatig verwijderd; Plafonds worden handmatig verwijderd; Alle overige betimmeringen worden handmatig verwijderd; Sloop vindt plaats vanaf een richting waarbij de andere zijde als vluchtroute kan dienen; Als tijdens de werkzaamheden toch vleermuizen worden aangetroffen moeten de werkzaamheden onmiddellijk stopgezet worden en moet direct een vleermuisdeskundige ingeschakeld worden.
Bouwproces: Tijdens de bouw mag geen veiligheidsverlichting worden opgesteld die de omgeving verlicht. In het bijzonder de bosranden, de laanstructuren, de locatie van de tijdelijke verblijfplaatsen en de omgeving van de solitaire bomen moeten donker blijven.
Definitieve verblijven: 1. De definitieve verblijven liggen in de bebouwing; 2. In totaal worden 16 verblijfplaatsen gerealiseerd. Deze zijn voorzien in het nieuw te bouwen koetshuis. Het meest eenvoudig is dit te doen door aan alle zijden van het koetshuis vier kleine vleermuiskasten in te metselen of vier bredere stootvoegen aan te brengen die een doorgang verlenen naar de achtergelegen spouwmuur; 3. De verblijfplaatsen zijn aan alle zijden van het nieuw te bouwen koetshuis aangebracht; 4. De invliegopeningen worden niet verlicht; 5. De invliegopeningen liggen boven de drie meter hoogte; 6. De tijdelijke verblijven mogen pas 1 jaar nadat de definitieve verblijven zijn aangebracht worden verwijderd. Tot deze tijd worden de tijdelijke verblijven in stand gehouden. Leefgebied: Ten aanzien van het leefgebied is er een aanwijzing die noodzakelijk is. Dit betreft de terreinverlichting. 1. De terreinverlichting of de verlichting van de woning mag de omgeving niet onnodig met licht belasten. Tijdschakelaars of bewegingssensoren kunnen hierbij helpen evenals de keuze van armaturen; 2. De invliegopeningen in de muren mogen niet worden aangelicht; 3. Lanen en andere structuren die als vliegroute kunnen dienen mogen niet worden verlicht. Algemeen: 1. Er moet een ecologisch werkprotocol opgesteld worden waarin alle ten behoeve van de vleermuis te nemen maatregelen worden vastgelegd. Dit ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig te zijn en onder alle betrokken partijen bekend zijn. Werkzaamheden moeten aantoonbaar conform dit protocol worden uitgevoerd. Dit document dient als basis van het protocol. Op het moment dat d wijze van sloop definitief bekend is wordt dit document hierop aangepast inclusief de tijdsplanning; 2. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de vleermuis; 3. Deze worstcase scenario moet onderdeel worden van de bouwvergunning en op de navolging hiervan moet worden getoetst. Conclusie vleermuis Als de werkzaamheden conform de hier opgeschreven maatregelen worden uitgevoerd dan zal de vleermuis geen schade ondervinden van de voorgenomen werkzaamheden en wordt de flora en faunawet niet overtreden. Het rapport met het worstcase scenario is als bijlage 3 toegevoegd.
47
Landgoed Bruggenbosch
5.6 Archeologie Onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv heeft een archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd voor een drietal deelgebieden op het landgoed ‘Bruggenbosch’ aan de Blikkenweg 15 te Twello waar de nieuwe gebouwen zijn geprojecteerd.
5.3 ligging deelgebieden deelgebied A: locatie v an de oranjerie-woning deelgebied B: locatie v an het landhuis deelgebied C: locatie v an de garage
Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat de deelgebieden zich in een gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting bevinden. Uit het karterende booronderzoek blijkt echter dat de bodem ter plaatse van de deelgebieden A en B tot in de C-horizont is verstoord. Aangezien niet kan worden vastgesteld tot welke diepte de C-horizont is verstoord, kan op basis van de verstoring alleen niet worden uitgesloten dat zich ter plaatse nog diepe grondsporen bevinden. Ter plaatse van deelgebied A zijn echter in het geheel geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een vindplaats, ondanks het feit dat met een boordichtheid van 290 boringen/hectare is geboord. Een dergelijk boorgrid is, conform de gemeentelijke richtlijnen, ruim voldoende om een eventueel aanwezige (steentijd) vindplaats te kunnen prospecteren. De archeologische verwachting is derhalve op basis van het veldonderzoek voor deelgebied A naar beneden toe bijgesteld naar een lage verwachting. Vervolgonderzoek is ons inziens niet noodzakelijk. Ondanks dat de bodem ter plaatse van deelgebied B tot relatief grote diepte is verstoord, kan, gezien het vondstmateriaal en de wetenschap dat het 19de eeuwse landhuis op deze locatie heeft gestaan, niet worden uitgesloten dat zich hier nog resten van het 19de eeuwse landhuis in de ondergrond bevinden. Ter plaatse van deelgebied C zijn mogelijk resten van een 19de eeuws bijgebouw aangeboord. Ook voor dit deelgebied kan derhalve niet worden uitgesloten dat zich hier nog archeologische resten bevinden. Derhalve is voor de deelgebieden B en C een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een archeologische begeleiding (protocol opgraving). Dit houdt in dat een archeoloog aanwezig zal zijn bij de uitvoering van de geplande graafwerkzaamheden, zodat eventueel aanwezige archeologische resten gedocumenteerd kunnen worden. 48
Landgoed Bruggenbosch
Het archeologisch onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd aan deze toelichting.
5.7 Economische uitvoerbaarheid Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
49
Landgoed Bruggenbosch
Hoofdstuk 6 Juridische planopzet 6.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
6.2 Planregels Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in inleidende regels; bestemmingsregels; algemene regels; overgangs- en slotregels. 6.2.1 Inleidende regels In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen 6.2.2 Bestemmingsregels Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor: Agrarisch met waarden-Landschap; Bos; Groen-Park; Tuin; Wonen-1; Wonen-2; Wonen-Landhuis. Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor: Waarde – Archeologie-3; Waarde – Archeologie-5; Waarde – Archeologie-6; Waarde-Ecologie-EHS; Waarde-Landgoed. De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, 50
Landgoed Bruggenbosch
zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan. 6.2.3 Algemene regels De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels. Anti-dubbeltelbepaling De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen. Strijdig gebruik In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen. Algemene aanduidingsregels Binnen het bestemmingsplan is als algemene aanduidingsregel de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone-2' opgenomen voor de 47-BKL-contour van het vliegveld. Deze contouren geven de geluidsbelasting aan ten gevolge van het starten, landen en vliegen. Een andere gebiedsaanduiding die op een gedeelte van het landgoed ligt, is de 'boringsvrije zone'. Deze zonering is opgenomen om doorboring van de afsluitende kleilaag te voorkomen waardoor de kwaliteit van het grondwater aangetast zou kunnen worden. Gelet op de aanwezigheid van een waterwingebied ten noordwesten van het landgoed dient de kwaliteit van het grondwater beschermd te worden. 6.2.4 Overgangs- en slotregels Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3 Bestemmingen 6.3.1 Agrarisch met waarden-Landschap Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. De bestemmingsregeling is erop gericht om bestaande waarden te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming liggen geen bouwvlakken. Er zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan in de vorm van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 meter. Voor het beschermen van de landschappelijke waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in het artikel opgenomen.
51
Landgoed Bruggenbosch
6.3.2 Bos De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden. Een groot deel van het landgoed heeft deze bestemming gekregen. Bij het opstellen van de verbeelding is zowel gekeken naar de vigerende bestemmingsplannen als naar luchtfoto's en naar het uitvoeringsplan dat aan het landgoedplan is gekoppeld. Binnen de bestemming ´Bos' zijn alleen terreinafscheidingen, bruggetjes en bankjes met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen. 6.3.3 Groen-Park De bestemming 'Groen-Park' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, ontwikkeling en instandhouding van parkachtige groenvoorzieningen zoals bosranden, heestervlakken, grasvelden, boomgroepen, solitaire bomen en laanbeplanting. Binnen deze bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Om de cultuurhistorische waarde van het park te beschermen is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Binnen de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van groen-park-tennisbaan is een tennisbaan toegestaan waarbij de maatvoering van de huidige tennisbaan met hekwerken als maximum geldt. 6.3.4 Tuin Een deel van de gronden nabij het nieuwe landhuis heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan. 6.3.5 Wonen-1 Woningen die reeds aanwezig zijn in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen-1'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Aan huis verbonden beroep en - bedrijf Voor alle woningen geldt dat aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven zijn toegestaan welke zijn genoemd in categorie 1 van de in de regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: a. maximaal 100 m2 aan bebouwing hiervoor mag worden gebruikt; b. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; c. opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan; d. buitenopslag is niet toegestaan; e. de activiteit leidt niet tot belemmeringen voor omliggende functies; f. de activiteit heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer; g. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak. Bed & breakfast Uitsluitend de woningen mogen worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag 52
Landgoed Bruggenbosch
geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak. Bouwregels Er is gekozen voor een systematiek die overeenkomt met de planologische regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied, waarbij de woningen en bijbehorende bijgebouwen binnen de bestemmingsvlakken, tevens bouwvlakken dienen te worden gebouwd. Per bestemmingsvlak is 1 woning toegestaan. De inhoud van een woning bedraagt maximaal 750m3 waarbij geldt dat als de bestaande maatvoering meer bedraagt, deze als maximaal toelaatbaar geldt (artikel 15). Voor wat betreft de overige gebouwen geldt een maximale oppervlaktemaat van 100 m2 per bestemmingsvlak. 6.3.6 Wonen-2 De westelijk gelegen nieuwbouwlocatie binnen het landgoed heeft de bestemming 'Wonen-2' gekregen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Aan huis verbonden beroep en - bedrijf Voor ade woning geldt dat aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven zijn toegestaan welke zijn genoemd in categorie 1 van de in de regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: a. maximaal 100 m2 aan bebouwing hiervoor mag worden gebruikt; b. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; c. opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan; d. buitenopslag is niet toegestaan; e. de activiteit leidt niet tot belemmeringen voor omliggende functies; f. de activiteit heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer; g. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak. Bed & breakfast Uitsluitend de woning mag worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak. Bouwregels Voor de nieuwe oranjeriewoning is gekozen voor een systematiek waarbij alle bouwwerken (woning, overige gebouwen en andere bouwwerken) binnen het bestemmingsvlak, zijnde zowel het bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is 1 woning toegestaan. De maatvoering van de bouwwerken zijn in de regels genoemd. Voorwaardelijke verplichting Binnen de bestemming 'Wonen-2' is in de speficieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bouwmogelijkheid voor deze woning die door voorliggend bestemmingsplan ontstaat, is gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied en wel voor de gronden gelegen binnen de bestemming Wonen-2 als binnen het aangrenzende bestemmingsvlak Agrarisch met waarden-Landschap. Binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning bouwen voor deze woning dient voor genoemde gronden uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in de bijlage 1 van de regels opgenomen plan en het bij de omgevingsverguning behorend erfinrichtingsplan. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van bebouwing ter 53
Landgoed Bruggenbosch
plaatse van voorwaardelijke verplichting in strijd met de bestemming. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om in plaats van de maatregelen zoals deze zijn opgenomen in het plan van bijlage 1 en het bij de omgevingsvergunning behorend erfinrichtingsplan, andere maatregelen te treffen die bijdragen aan een hoger kwaliteitsniveau van landschappelijke en/ of cultuurhistorische waarden. Deze afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om enige flexibiliteit te creëren als bij de uitvoering blijkt dat bepaalde maatregelen om welke reden dan ook in de praktijk (gedeeltelijk) niet uitvoerbaar blijken te zijn. Ook is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van uitstel van termijnen waarbinnen deze verplichtingen gerealiseerd moeten worden. 6.3.7 Wonen-Landhuis De bestemming 'Wonen-Landhuis' wordt gebruikt voor aanzienlijke woningen of buitenverblijven met een parkachtige aanleg. In dit bestemmingsplan hebben de gronden ter plaatse van het nieuw te bouwen landhuis de bestemming 'Wonen-Landhuis' gekregen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, bed & breakfast, herstel en de bescherming van landschappelijke waarden alsmede voor groen, paden, water, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen. Aan huis verbonden beroep en - bedrijf Binnen de bestemming 'Wonen - Landhuis' is een beroep of bedrijf aan huis uit ten hoogste categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m2, onder de volgende voorwaarden: a. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom van de desbetreffende bijlage; b. opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan; c. de activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies; d. er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer; e. er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak te worden voorzien; f. buitenopslag is niet toegestaan. Bed & breakfast Uitsluitend de woning mag worden gebruikt voor bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Bovendien moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak. Bouwregels Voor het nieuwe landhuis is gekozen voor een systematiek waarbij alle gebouwen (woning en overige gebouwen) binnen een bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is 1 woning toegestaan mits anders is aangegeven op de verbeelding. Andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht. De maatvoering van de bouwwerken zijn in de regels genoemd. Voorwaardelijke verplichting Binnen de bestemming 'Wonen-Landhuis' is in de speficieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bouwmogelijkheid van een nieuw landhuis die door voorliggend bestemmingsplan ontstaat, is gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. Voor het nieuwe landhuis geldt dat binnen 3 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning bouwen uitvoering dient te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform de in de bijlagen 1, 2 en 3 opgenomen plannen. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van bebouwing ter plaatse van voorwaardelijke verplichting in strijd met de bestemming. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om in plaats van de maatregelen zoals deze zijn opgenomen in de betreffende bijgevoegde plannen, andere maatregelen te treffen die bijdragen aan een hoger kwaliteitsniveau van landschappelijke en/ of cultuurhistorische waarden. Deze afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om enige flexibiliteit te creëren als bij de uitvoering 54
Landgoed Bruggenbosch
blijkt dat bepaalde maatregelen om welke reden dan ook in de praktijk (gedeeltelijk) niet uitvoerbaar blijken te zijn. Ook is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van uitstel van termijnen waarbinnen deze verplichtingen gerealiseerd moeten worden. 6.3.8 Waarde - Archeologie (3, 5 en 6) Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de bestemming 'Waarde Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 5' en 'Waarde - Archeologie - 6' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud en die passen binnen het 'Ontwikkelingsplan Bruggenbosch d.d. 6 februari 2013' inclusief het overzicht van de 'Maatregelen 2014-2016' en de 'Toelichting bij het tereinontwerp rond de nieuwbouw d.d. 12 maart 2015' zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels. 6.3.9 Waarde - Ecologie - EHS Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die in de provinciale Omgevingsvisie zijn aangewezen zijn als 'Gelders Natuurnetwerk' of 'Gelderse Groene Ontwikkelingszones' (in het Streekplan Gelderland bekend als Ecologische Hoofdstructuur - EHS). Om te voorkomen dat ontwikkelingen het Gelders Natuurnetwerk of de Gelderse Groene Ontwikkelingszones in de weg staan, dient bij alle ontwikkelingen getoetst te worden aan de aanwezige waarden binnen gebieden met de bestemming 'Waarde - Ecologie - EHS'. Binnen deze dubbelbestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming onder voorwaarden te wijzigen in de bestemming Natuur. 6.3.10 Waarde - Landgoed Voor het gehele landgoed is de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed' opgenomen. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en samenhangend beheer van landgoederen. Daarnaast biedt deze dubbelbestemming een wijzigingsbevoegdheid om de op het landgoed voorkomende bestemmingen onder voorwaarden onderling te wijzigen.
6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan 6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan. 6.4.2 Afwijking Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden. 55
Landgoed Bruggenbosch
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen: bestemmingen Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-Landhuis: ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan; bestemmingen Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-Landhuis: ten behoeve van aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1; bestemming Wonen-2: ten behoeve van flexibiliteit ten aanzien van situering, vormgeving en maatvoering van de (uitbreiding van de) gebouwen mits sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische invulling; bestemming Wonen-2: ten behoeve van de mogelijkheid om andere maatregelen te treffen die voorzien in een verhoging van het kwaliteitsniveau van de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden dan die in het 'Ontwikkelingsplan Bruggenbosch d.d. 6 februari 2013' voor de gronden binnen de genoemde bestemmingsvlakken en het van de omgevingsvergunning deel uitmakende erfinrichtingsplan zijn opgenomen; bestemming Wonen-2: ten behoeve van uitstel van de termijn waarbinnen uitvoering dient te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen; bestemming Wonen-Landhuis: ten behoeve van van flexibiliteit ten aanzien van situering, vormgeving en maatvoering van de (uitbreiding van de) gebouwen mits sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische invulling; bestemming Wonen-Landhuis: ten behoeve van de mogelijkheid om andere maatregelen te treffen die voorzien in een verhoging van het kwaliteitsniveau van de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden dan die in het 'Ontwikkelingsplan Bruggenbosch d.d. 6 februari 2013' inclusief het overzicht van de 'Maatregelen 2014-2016' en de 'Toelichting bij het tereinontwerp rond de nieuwbouw d.d. 12 maart 2015'; bestemming Wonen-Landhuis: ten behoeve van uitstel van de termijn waarbinnen uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen; een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving; een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt; een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd 6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen: bestemming Wonen-Landhuis: de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen ten behoeve van 56
Landgoed Bruggenbosch
sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, maatschappelijke functies, horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten ter behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de uiterlijke verschijningsvorm van het landhuis; bestemming Waarde-Landgoed: ten behoeve van het onderling wijzigen van de binnen deze dubbelbestemming voorkomende bestemmingen met dien verstande dat de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet wordt aangetast; een algemene wijzigingsbevoegdheid om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot; een algemene wijzigingsbevoegdheid om de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt; een algemene wijzigingsbevoegdheid om de luchtvaartverkeerszone zoals opgenomen door middel van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone-2' te wijzigen indien er een Luchthavenbesluit wordt genomen waarin nieuwe geluidscontouren worden vastgelegd.
57
Landgoed Bruggenbosch
Hoofdstuk 7 Overleg 7.1 Overleg provincie over Ontwikkelingsplan Conform de procedure voor herontwikkelingsplannen voor bestaande landgoederen als vastgelegd in het gemeentelijk beleidskader Landgoederen, heeft de gemeente Voorst het 'Ontwikkelingsplan Bruggenbosch d.d. 6 februari 2013', de 'Toelichting bij het tereinontwerp rond de nieuwbouw d.d. 12 maart 2015' en de concept bouwtekeningen van de nieuwe gebouwen voorgelegd aan de provincie. Daar is het plan onder meer besproken in het 'kwaliteitsteam overleg'. De provincie heeft de volgende vragen bij de gemeente neergelegd: Hoe past landgoed Bruggenbosch in de totale 'collectie' aan landgoederen in dit deel van de IJsselvallei? Waarom is gekozen voor sloop en niet voor renovatie of restauratie van de voormalige boerderij? Hoe is op dit moment het eigendom geregeld? Is er nu of in de toekomst sprake van exclaveren? Vragen naar eigenaarschap is weliswaar niet ruimtelijk relevant, maar geeft meer inzicht in motivaties en mogelijkheden, die op hun beurt wel weer ruimtelijke implicaties kunnen hebben Op welke wijze speelt de NSW-status van het landgoed een rol bij de doorontwikkeling van Bruggenbosch? Neemt de toegankelijkheid van het landgoed, met name voor extensieve recreatie voor bewoners en bezoekers, met de nieuwe plannen toe of af of blijft deze gelijk en waar blijkt dat uit? Welke motivatie zit er achter het 'vierde woonerf': zijnde de nieuw te bouwen 'oranjeriewoning'? Waarom is bij de oranjeriewoning gekozen voor een specifieke inkadering? Hoe verliep het 'keuzeproces' ten aanzien van met name de architectuur van het nieuw te bouwen landhuis en hoe waren de reacties van o.a. het Gelders Genootschap? Hoe verhoudt de boomgaard zich tot de veel meer ecologisch ingestoken beleidscategorie Groene Ontwikkelingszone? Daarnaast zijn vanuit de medewerkers 'ecologie' van de provincie nog de volgende opmerkingen gemaakt: is er aandacht besteedt aan het versterken van het gebied als onderdeel van de verbindingszone, in het bijzonder door het aanleggen van een stapsteen kamsalamander? is er een duidelijke balans te maken van de effecten op de kernkwaliteiten van het GNN en GO? komt de versterking van de natuurwaarden terug in het inrichtings- en beheerplan en is die gekoppeld aan het bestemmingsplan? In onderstaande paragrafen wordt vanuit de gemeente de zorgvuldige totstandkoming van het plan, de inhoud van de herontwikkeling, de eigendomssituatie en de gevolgen van geplande bouw in de Groene Ontwikkelzone (nogmaals) beschreven en verbeeld. De gemeente is van mening dat hiermee de vragen van de provincie worden beantwoord. Met de provincie is afgesproken dat het concept van het ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg aan de provincie zal worden voorgelegd waarna de provincie binnen enkele weken haar reactie aan de gemeente zal doen toekomen. 7.1.1 Totstandkoming landgoedplan De eigenaar van het landgoed Bruggenbosch, de heer G.F. Boreel, heeft in 2011 een eerste visie laten opstellen voor de herontwikkeling van zijn landgoed. De aanleiding was de slechte staat van de op het landgoed staande 'boerderij'. Herstel van de boerderij is financieel onhaalbaar. Het gebouw is erg slecht en er zit veel asbest in. Volgens het geldende bestemmingsplan mag ter plaatse een dubbele woning (2 aaneen gebouwde zelfstandige woningen) aanwezig zijn. Vervanging van het gebouw door nieuwe 2 onder 1 kapwoningen met elk een inhoud van maximaal 750m3 en elk een bijgebouw van 100 m2 binnen het aangewezen bouwvlak is planologisch mogelijk. De eigenaar, zijn landschapsarchitect en architect opteren echter voor een hiërarchie in de volumes van de twee vervangende wooneenheden. Het idee is om aan te sluiten bij het beeld van een hoofdhuis en een dienstwoning. Deze gedachtegang wordt door de 58
Landgoed Bruggenbosch
gemeente ondersteund. Het gevolg daarvan is dat een nieuw bestemmingsplan nodig is. Dit geeft echter wel de vrijheid om geheel onbevangen de nieuwe inrichting van het gebied te onderzoeken. Als basis voor dit nieuwe bestemmingsplan is namens de eigenaar een herontwikkelingsplan (eerste versie augustus 2012; definitieve versie februari 2013) opgesteld.
Landgoed en gemeente hebben dus de insteek om het geldende bestemmingsplan los te laten en zijn van mening dat een ontwikkeling op basis van het gemeentelijk landgoederenbeleid de beste kansen geeft voor een kwaliteitsverbetering van het landgoed omdat dan integraal over de toekomst van het landgoed wordt nagedacht. In het herontwikkelingsplan worden zowel de kwaliteiten van het landgoed als de op te lossen knelpunten benoemd. De te koesteren kwaliteiten zijn: de afwisseling van bos en weiden passend bij een buitenplaats; het kerkepad als voorname kaarsrechte laan; de mooie slingerlanen en monumentale bomen in het bos; de ecologische waarde van het gebied, met variatie in nat-droog, hoog-laag en open-dicht. Als op te lossen knelpunten worden genoemd: het hoofdmoment ontbreekt; de rommelige bebouwing en rommelige tuin in het hart van het landgoed; de weinig voorname toegang; het water is onzichtbaar; 59
Landgoed Bruggenbosch
de dichtgegroeide zichtlijnen waardoor de oorspronkelijke parkaanleg is vervaagd; de buitenplaats is van buitenaf nagenoeg onzichtbaar en niet herkenbaar als buitenplaats; de buitenplaats is niet rijk bedeeld met bijzondere plekken en ingrediënten die je op buitenplaatsen verwacht; de instandhouding kan beter, relicten uit het verleden vervagen. Hoewel Bruggenbosch één van de grotere buitenplaatsen in Twello is en een geliefd wandelgebied, zijn de sporen uit het verleden in de loop van de jaren vervaagd. De belangrijksten opgave waar de eigenaar voor staat is dan ook om er voor te zorgen dat naar aanleiding van vervanging van de verouderde 'boerderij, Bruggenbosch weer meer als buitenplaats herkend kan worden, zowel voor de wandelaar op de buitenplaats als voor passanten in de omgeving.
Figuur 7.1.1. Ligging v an Bruggenbosch in de landgoederengordel om Twello
Het plan is tot stand gekomen rekening houdend met de uitgangspunten zoals aangegeven in de gemeentelijke nota "Landgoederen, beleid voor de oprichting van nieuwe landgoederen en de herontwikkeling van bestaande landgoederen". Bij een herontwikkeling van een bestaand landgoed dient de maatschappelijke meerwaarde daarvan op het gebied van landschap, natuur, recreatie, landbouw, milieu, cultuur en waterhuishouding te worden aangetoond. Voorwaarde is dat een landgoedplan zorgvuldig wordt opgesteld met inschakeling van een geregistreerde landschapsarchitect en een geregistreerd architect in samenwerking met gemeentelijke medewerkers van verschillende disciplines en mensen van het Gelders Genootschap.
7.1.2 Inhoud van de herontwikkeling op hoofdlijnen Er komt nieuwbouw dat het karakter van de buitenplaats onderstreept, namelijk een nieuw hoofdhuis en een kleiner huis ondergeschikt aan het hoofdhuis. Op de vroegere locatie van het landhuis komt een nieuw voornaam huis. De lege plaats in het hart vraagt om een groter volume dan de 750m3 die nu in het bestemmingsplan hiervoor aangegeven wordt. In de voormalige moestuin/boomgaard komt een kleiner huis type "oranjerie" dat duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdhuis. Op de gehele buitenplaats worden niet-bouwkundige ingrediënten hersteld en toegevoegd die Bruggenbosch als buitenplaats herkenbaar en aantrekkelijk maken. Concreet betreft dit: herstel van het vroegere parklandschap door het opschonen van de dichtgegroeide boomgroepen en bossen; het tot leven brengen van de oude moestuin. Dit wordt de tuin bij het nieuwe huis, de oranjerie, met 60
Landgoed Bruggenbosch
de verplichting tot het aanplanten van een boomgaard; de rudimentair aanwezige waterlopen verbreden en uitdiepen, zodat er weer zichtbaar water is. Gecombineerd met de aanleg van een nieuw pad langs de hoofdwaterloop. De natuurwaarden op het landgoed zijn hoog door de variatie in ondergrond, begroeiing en het monumentale bomenbestand. Nieuwe maatregelen om de ecologische waarden te versterken zijn het aanleggen van een vlinderwal, het herstellen en verbreden van waterlopen en het verrijken van de bosranden. 7.1.2.1 Nieuwbouw Op de situering van de nieuwe woningen is uitvoerig gestudeerd. De tussenresultaten zijn een aantal keren besproken met de gemeente en het Gelders Genootschap. Toen de luchtfoto's van de RAF uit WO II in beeld kwamen, boden die nieuwe inzichten in de compositie en samenhang van landhuis en dienstwoningen. Het eivormige grasperk als vroeger verdeelpunt in het landgoed kwam uit die foto's naar voren. Bovendien wierpen ze een nieuw licht op het voormalige gebruik van de huidige weilandenclave in het bos, als moestuin/ boomgaard en kwam het idee naar voren om de tweede woning als een oranjerie bij de moestuin te situeren. Bij de nieuwe oranjerie zal de vroegere moestuin weer tot leven worden gewekt. Zo ontstaat een evenwichtig ensemble van een hoofdgebouw en twee kleinere woningen (het bestaande koetshuis en de nieuwe oranjerie) terzijde daarvan. Zowel het nieuw te bouwen landhuis als de oranjeriewoning komen precies op de zandopduiking in de ondergrond te liggen en zijn dan ook historisch gezien logische bouwlocaties. Het landgoed heeft er voor gekozen de kavel voor het landhuis - onder erfpachtconstructie - te koop te zetten. De potentiële koper wil alleen een historiserend gebouw bouwen. Hoewel een historiserend gebouw in eerste instantie niet de voorkeur had van de gemeente en de adviseurs van het Gelders Genootschap, zijn er geen zwaarwegende argumenten tegen historiserend bouwen. Dit betekent wel dat alle detail moeten kloppen. Zo is lang gediscussieerd over de plaats en de hoogte van de toren. Moet die naast de woning staan of er meer onderdeel van uitmaken? Uiteindelijk ligt er nu een ontwerp dat op hoofdlijnen akkoord is. In het vervolgtraject moeten uitsluitend nog de puntjes op de i worden gezet. De commissie Monumenten & Cultuurhistorie (bestaande uit een voorzitter, 3 leden vanuit het Gelders Genootschap en gemeentelijke medewerkers) heeft op 10 oktober 2012 positief geadviseerd over de moestuinlocatie. Volgens de commissie is het plan van een oranjerie-achtig bouwwerk nabij de voormalige moestuin zeer goed denkbaar. Met betrekking tot de locatie van de moestuin vindt de commissie het belangrijk dat het terrein duidelijk herkenbaar blijft als één - min of meer open met opgaand groen omzoomde - ruimte. Cultuurhistorie is hierbij belangrijker dan ecologie want cultuurhistorie biedt het houvast voor de situering van de oranjeriewoning.
61
Landgoed Bruggenbosch
Figuur 7.1.2.1 Luchtf oto RAF
7.1.2.2 Niet bouwkundige maatregelen Een toegang met allure De nieuwe hoofdtoegang vanaf de Blikkenweg wordt verruimd en verduidelijkt door brede bermen en een bomenrij aan weerskanten. De entree van de buitenplaats krijgt zo meer allure. Herstel moestuin met boomgaard Met realisering van de moestuin in de weiland-enclave wordt een oude cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol element van het landgoed hersteld. Onderdeel van de moestuin wordt een boomgaard, tevens een eerder aanwezig element op het landgoed. De nieuw te bouwen oranjeriewoning vindt hier haar logische plek.
62
Landgoed Bruggenbosch
Figuur 7.1.2.2 Niet bouwkundige en ecologische maatregelen
Herstel van zichtlijnen (1) Om de buitenplaats als eenheid te kunnen ervaren en een nadrukkelijker parksfeer tot stand te brengen, is het van belang de monumentale bomen in het bosvak tussen het hoofdhuis en de zuidwestelijk gelegen weide meer vrij te stellen zoals vroeger het geval was. Landschap en buitenplaats raken op die wijze inniger met elkaar verknoopt en het is ook historisch gezien de locatie waar verre zichtlijnen de ruimtelijke compositie bepalen. Ontsierende opslag is inmiddels verwijderd, een 8 tal lariksen is gekapt en nieuwe bomen zijn ingeplant om over enkele jaren de rol over te nemen van de oudere monumentale bomen. Inrichting plaats van vermaak (3) Het open gebied aangeduid met nr 3 is opgeschoond en verruimd. De tamme kastanjes zijn gesnoeid en er wordt een aantal notenbomen aangeplant. Er wordt een grote stam neergelegd om te klauteren en 2 houten banken geplaatst.
Zichtbaar water met natuurlijke oevers en nieuw wandelpad (4, 6.1 en 6.2) Een andere ingreep om de identiteit van Bruggenbosch weer zichtbaarder te maken, betreft de 63
Landgoed Bruggenbosch
waterloop en de vijver: water moet weer meer in het zicht komen en dit is tegelijk in ecologisch opzicht een verrijking. De beekloop wordt hersteld waarbij ook de oude loop in het bos wordt betrokken. De beekloop wordt tevens verbreed en iets verdiept. De zuidoever langs het weiland wordt flauw afgeschuind en zo ecologisch interessant. Aan de noordzijde, onder de bomen langs de beek, wordt een struinpad aangelegd, een aardig koppelstuk in het netwerk van wandelpaden. De bruggetjes worden opvallende accenten in de beekloop. Behoud en herstel van lanen (8) Het wandelpad langs de randen van Bruggenbosch met de monumentale eiken en beuken dient te worden gekoesterd. Vanuit de omgeving is de omranding met hoge bomen een teken van een landgoed. Het zorgt voor een heldere structuur op Bruggenbosch en zal in het niet toegankelijke deel ook weer zichtbaar en beloopbaar gemaakt worden. Ook de laanbeplanting langs het Kerkepad en langs het pad tussen beide weilanden in, is van structurele betekenis voor de ruimtelijke samenhang en zal waar nodig versterkt worden. De eiken worden onderhouden en indien nodig verjongd. 7.1.2.3 Ecologische maatregelen Realiseren vlinder- en vogelwal (2) Op de overgang tussen wei en bos is ingericht als een vlinderwal, met vlindervriendelijke soorten als inheemse kers, sleedoorn, vlier, hondsroos, kamperfoelie en vlinderstruik. Aanvullend wordt een vlindervriendelijk zaadmengels van wilde planten ingezaaid. Het bos achter de wal is ontdaan van populieren. Vanaf de wandelpaden (bestaande en nieuwe) zal de wal goed beleefbaar zijn.
Verbreding beekloop met flauwe oever (4) De sloot is zodanig verbreed dat het water zichtbaar wordt op de grens van park, weidegebied en bos. Eren wandeling wordt hiermee extra aantrekkelijk. Er worden nog 2 bruggetjes aangelegd.
Verrijken bosranden (7) Langs de bosrand is een mantelstrook met lijsterbes, inheemse kers, meidoorn, vlier en rhododendron 64
Landgoed Bruggenbosch
ingeplant voor een aantrekkelijke overgang tussen bos en park. 7.1.3 Eigendom Het landgoed is eigendom van Bruggenbosch BV. Er is sprake van een recht van erfpacht ter plaatse van de woonerven van de jaren 70 woning en het koetshuis. De gronden ter plaatse van het nieuwe landhuis en de oranjeriewoning zullen tevens in erfpacht worden uitgegeven. 7.1.4 Bouw in de Groene Ontwikkelingszone Beide nieuwe woningen komen te liggen in de Groene Ontwikkelingszone. In de provinciale Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen waaronder nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies binnen deze zone worden toegestaan. In onderhavig plan betreft het een uitbreiding van de bestaande woonfunctie. In de verordening is gemeld dat indien bestaande functies met meer dan 30 procent worden uitgebreid, in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en dat deze versterking is verankerd in het bestemmingsplan. Een beperkte uitbreiding (tot 30 %) van een bestaande functie kan in een bestemmingsplan worden toegestaan, indien is aangetoond en verzekerd dat de betreffende activiteit landschappelijk wordt ingepast en de kernkwaliteiten per saldo niet worden aangetast. Dat het niet zo eenvoudig is om de oppervlakte-rekensom uit te voeren, blijkt uit het volgende. Momenteel staat op het landgoed circa 813 m2 aan bebouwing. Het geldende bestemmingsplan staat echter 1375 m2 toe. In onderstaand figuur wordt een en ander per woning aangegeven, verdeeld in de huidige situatie en de planologisch maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing.
Vervolgens is berekend wat de oppervlakte in de toekomstige situatie (na uitvoering van de plannen) zal zijn: 1275 m2. Zie onderstaand overzicht.
65
Landgoed Bruggenbosch
Door in onderhavig bestemmingsplan (in tegenstelling tot het nu nog geldende bestemmingsplan Buitengebied) niet de maximaal toegestane inhoudsmaten van de nieuwe gebouwen op te nemen maar de maximaal toegestane oppervlakte, komt de planologisch maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing binnen het gehele landgoed op 1425 m2, dus 50 m2 meer dan de op basis van het geldende bestemmingsplan toegestane 1375 m2. Dit betekent een toename van de planologische ruimte van nog geen 4%. Hoewel het formeel niet nodig is, is toch gekeken wat de herontwikkeling betekent voor de kernkwaliteiten. Eigenlijk heeft toetsing aan de kernkwaliteiten al vanaf het begin van het project plaatsgevonden. Het gemeentelijk landgoederenbeleid is immers duidelijk: bij een herontwikkeling van een bestaand landgoed dient de maatschappelijke meerwaarde daarvan op het gebied van landschap, natuur, recreatie, landbouw, milieu, cultuur en waterhuishouding te worden aangetoond. Een zorgvuldig totstandkomingsproces met inschakeling van een geregistreerde landschapsarchitect en een geregistreerd architect en samenwerking met gemeentelijke medewerkers van verschillende disciplines en mensen van het Gelders Genootschap, is daar onvermijdelijk aan gekoppeld. Maar met de herbouw van het landhuis en de bouw van de oranjeriewoning in combinatie met de niet-bouwkundige ingrepen, is er sprake van een belangrijke versterking van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kernkwaliteiten. De herontwikkeling maakt het karakter van het landgoed weer 'leesbaar'. Hiermee wordt bijgedragen aan de rijke collectie landgoederen rondom Twello.
Met Bruggenbosch BV is een privaatrechtelijke overeenkomst, met kettingbeding, gesloten om het gehele project volgens de plannen uit te voeren. Het project bestaat uit de sloop van de boerderij, bouw 66
Landgoed Bruggenbosch
van een nieuw landhuis en een oranjeriewoning, verbetering van het landschap conform de bij de overeenkomst gevoegde bijlagen (Ontwikkelplan Bruggenbosch, Toelichting op het terreinontwerp rond de nieuwbouw, schetsontwerp landhuis, schetsontwerp oranjeriewoning met nadere beeldkwaliteitseisen). Uitvoering is hiermee privaatrechtelijk geborgd. Daarnaast is uitvoering en instandhouding publiekrechtelijk gewaarborgd door de in dit bestemmingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichtingen binnen de bestemmingen van de nieuw te bouwen woningen. Het gebruik van die woningen is uitsluitend toegestaan als de maatregelen uit het 'Ontwikkelingsplan Bruggenbosch d.d. 6 februari 2013' inclusief het overzicht van de 'Maatregelen 2014-2016' en de 'Toelichting bij het tereinontwerp rond de nieuwbouw d.d. 12 maart 2015' zijn uitgevoerd en daarna in stand worden gehouden. Hierbij is wel een overgangstermijn aangegeven.
67
Landgoed Bruggenbosch
68
Landgoed Bruggenbosch
Bijlagen
69
Landgoed Bruggenbosch
Bijlage 1 Bodemonderzoek
70
Landgoed Bruggenbosch
Bijlage 2 Quickscan flora en fauna
111
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET 2014
Landgoed Bruggenbosch Blikkenweg te Twello
COLOFON OPDRACHT
Quickscan in het kader van de Flora- en faunawet
OPDRACHTGEVER
OPDRACHTNEMER
De heer mr. G.F. Boreel Blikkenweg 15 7391 NA Twello
LOO PLAN, voor bos, natuur en landschap Diepesteeg 4 6994 CD De Steeg tel.: 026 – 351 41 74
[email protected] www.looplan.nl
Uw kenmerk
Ons kenmerk Datum
: 2014-604-08236 : 10 december 2014
Contactpersoon Medewerking van Vormgeving
: Marko Sinke : Kim Lotterman : Marianne Mooij
: mondelinge gunning d.d. 20-11-2014
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING
2 2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3
ONDERZOEKSRESULTATEN WERKWIJZE SCAN GEBIEDSBESCHERMING TERREINGESTELDHEID HUIDIGE SITUATIE BEOORDELING BIOTOOP BEOORDELING SOORTGROEP SPECIFIEK
4 4 4 9 9 10 11
3 3.1 3.2
CONCLUSIE EFFECTBEOORDELING ALGEMEEN PROJECTLOCATIE
13 13 13
BIJLAGEN 1
DETAILLERING PLANNEN
2
VERKLARENDE WOORDENLIJST
3
WETTELIJK KADER ALGEMEEN
4
RELEVANTE WETSARTIKELEN VAN DE FLORA- EN FAUNAWET
5
TOETSINGSCRITERIA QUICKSCAN
3
Opdrachtgever
De heer mr. G.F. Boreel
Adres Plaats Plannen Bijzonderheden
Blikkenweg 15 Twello Herinrichting landgoed Inclusief sloop boerderij en nieuwbouw
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
1
3
Inleiding
De heer Boreel is voornemens het landgoed Bruggenbosch aan de Blikkenweg te Twello her in te richten. De herinrichting bestaat uit de sloop van een boerderij en enkele lage stalletjes en een gefaseerde bouw van twee nieuwe huizen. Tevens een gedeeltelijke parkachtige, natuurrijke herinrichting van de directe omgeving van de bebouwing. Deze plannen behelzen een bestemmingsplanwijziging. In het kader van deze plannen heeft Bureau Loo Plan B.V. een quickscan uitgevoerd om de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in te schatten. Veel werkzaamheden zijn vergunningplichtig. Een van de aspecten is een toetsing aan de natuurwetgeving. Deze toetsing moet inzicht geven in de vraag of de geplande werkzaamheden uitvoerbaar zijn in het licht van de wetgeving, en heeft de vorm van een quickscan. In deze rapportage zijn de resultaten van de uitgevoerde quickscan in het kader van de Flora- en faunawet opgenomen. Op basis van een veldbezoek door een ervaren ecoloog is de (kans op) aanwezigheid van wettelijk beschermde soorten onderzocht. Tevens is een algemene inschatting gemaakt of de aangrenzende terreinen geschikt zijn als leefgebied voor beschermde soorten. De informatie is op een overzichtelijke wijze beknopt in tabelvorm weergegeven. Achtergronden en details zijn opgenomen in de bijlagen. Beschermde soorten zijn in de wet ingedeeld in drie tabellen (zie ook bijlage 3). Voor soorten van de zogenoemde tabel I geldt een vrijstelling van de verboden bij ruimtelijke ontwikkeling, mits de zorgplicht in acht genomen wordt. Deze soorten worden daarom niet verder behandeld. De quickscan spitst zich toe op de beschermde soorten van tabel II en tabel III en op broedvogels. Loo Plan is lid van het Netwerk Groene Bureaus. Quickscans worden uitgevoerd door ervaren ecologen en volgens de geldende soortprotocollen, waardoor wij garant staan voor de kwaliteit en de volledigheid gewaarborgd is. Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor de door hen verrichte werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het kwaliteitshandboek van Loo Plan. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Loo Plan is ISO 9001:2008 gecertificeerd. Datum quickscan
2 december 2014
Ecoloog
Drs. K.M. Lotterman
Opleiding
Natuurwetenschappelijke Milieukunde, Radboud Universiteit Nijmegen, specialisatie ecologie.
Ervaring
Gespecialiseerd in de Nederlandse flora, fauna- en natuurwetgeving en werkzaam als seniormedewerker flora en fauna en gebiedsbescherming. Specifieke kennis op gebied van flora.
Interne collegiale toetsing
9 december 2014
rapportage
Ing. C.A. Sinke, projectleider
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
4
2
Onderzoeksresultaten
2.1
Werkwijze
Op basis van één veldbezoek wordt de (kans op) aanwezigheid van wettelijk beschermde soorten onderzocht. Dit gebeurt aan de hand van de terreingesteldheid, een brede ecologische kennis en bekende gegevens over de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Tevens wordt een algemene inschatting gemaakt of de aangrenzende terreinen geschikt zijn als leefgebied voor beschermde soorten. Immers, bepaalde werkzaamheden kunnen uitstralingseffecten hebben op aanliggende terreinen. Bovendien kunnen de dieren die in omliggende terreinen aanwezig zijn ook het onderzoeksgebied benutten.
2.2
Scan gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden valt onder de Natuurbeschermingswet 1998. Via de Nota Ruimte is het toetsingskader voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geregeld. De ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van de Natura 2000gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur is in de figuur weergegeven. Op basis van een combinatie van de voorgenomen ingreep en de afstand tot de beschermde gebieden, wordt een inschatting gemaakt of het voorgenomen initiatief mogelijk een negatief effect op de beschermde natuurwaarden kan hebben. In de Natura 2000-gebieden wordt gekeken of er mogelijk significante effecten te verwachten zijn (voortoets). Voor de EHS wordt beoordeeld of de voorgenomen werkzaamheden invloed hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken. Alleen voor plannen binnen de begrenzing van de EHS dient het ‘nee, tenzij …’-toetsingskader doorlopen te worden. Voor kleinschalige ingrepen, zoals de sloop of bouw van enkele woningen of omvorming naar nieuwe natuur, wordt ervan uitgegaan dat geen verstoring optreedt als de afstand tot de beschermde gebieden > 250 meter bedraagt. Bij grootschalige ingrepen of ingrepen met een grote invloedsfeer (bijvoorbeeld intensieve veehouderij) wordt een minimale afstand van 7,5 kilometer aangehouden. Beschermde gebieden
Afstand
Effect
Vervolg
Natura 2000-gebied Rijntakken
2,9 km
Geen
Geen oriënterend onderzoek.
0m
Oppervlakte-
Toetsing noodzakelijk.
Uiterwaarden IJssel Ecologische Hoofdstructuur
vermindering
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
5
Het dichtbij zijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken ‘Uiterwaarden IJssel’. Dit Natura 2000-gebied ligt op bijna 3 kilometer afstand. De geplande werkzaamheden hebben vanwege de grote afstand geen invloed op dit Natura 2000-gebied. Het landgoed Bruggenbosch ligt binnen het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). De bossen en houtopstanden maken deel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de bebouwing en open graslanden zij onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone.
Relevante passages uit de Gelderse Omgevingsvisie: De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.
De huidige plannen voor landgoed Bruggenbosch (zie bijlage 1) laten zien dat de functie van het gebied voor de natuur behouden blijft. De plannen voor herinrichting laten eenzelfde type landschap zien als momenteel aanwezig. De aard van het landgoed (bos met parkachtige open stukken) blijft gehandhaafd. De geplande bebouwing beslaat echter wel een grotere oppervlakte dan de huidige bebouwing. Dit houdt in dat voor de effecten op het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone, en hoe deze eventueel gemitigeerd en gecompenseerd moet worden, een toetsing en daarmee een nader onderzoek noodzakelijk is. Hierbij is een groter ruimtebeslag van de bebouwing in de EHS niet onmogelijk, maar dan dient dit ruimtebeslag wel met een versterking van de functie natuur gepaard te gaan (het ‘nee, tenzij….’-principe).
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
Foto 1 Te slopen boerderij
Foto 2 Te slopen bijgebouwtjes
Foto 3 Parkachtige omgeving
Foto 4 Bosrand bouwlocatie 2
6
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
Foto 5 Te verdwijnen beplanting met jonge bomen
Foto 6 Detail dak van de boerderij
Foto 7 Detail dakgoot
Foto 8 Detail dak van de boerderij
7
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
Foto 9 Detail zolder
Foto 10 Vlindervleugels op zoldervloer
Foto 11 Detail zolder
Foto 12 Boom met holte
8
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
2.3
9
Terreingesteldheid
De mogelijkheden voor beschermde soorten lopen per locatie en per aanwezig biotoop sterk uiteen. Specifieke kennis van de beschermde soorten en hun habitateisen is daarom essentieel. Tijdens een quickscan wordt de geschiktheid van een terrein zowel vanuit de biotoop als vanuit de beschermde soort beoordeeld. Gebouwen worden zowel aan de buitenzijde als van binnen beoordeeld op hun geschiktheid. Omgang met artikelen 8 en 11 van de verbodsbepalingen van de Floraen faunawet wordt tijdens een quickscan inzichtelijk gemaakt. Het gaat hierbij om: 1. Specifieke groeiplaatsen van beschermde plantensoorten. Artikel 8. 2. Voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren. Artikel 11. In bijlage 5 zijn de belangrijkste toetsingscriteria opgenomen waarop de geschiktheid van het terrein wordt beoordeeld. In het veld wordt ook gekeken naar de samenhang van het project met de omgeving. Zo wordt bepaald of de betreffende locatie onderdeel van een groter (landschappelijk) geheel is, of dat het geïsoleerd ligt, bijvoorbeeld een klein bosje in een intensief agrarische omgeving. Dit kan van betekenis zijn voor de waardetoekenning van het onderzoeksgebied voor eventueel aanwezige beschermde soorten. Binnen de opdracht wordt niet onderzocht of er andere initiatieven in de omgeving spelen en wordt niet getoetst op cumulatie van effecten.
2.3.1
Huidige situatie
Algemeen
Landgoed met oude woonboerderij, enkele bijgebouwtjes en parkachtige beplanting.
Voorgenomen activiteit
Herinrichting met sloop van de boerderij.
Omgeving
Bosrijke omgeving met enkele open graslanden.
Bijzonderheden
Geen.
Landgoed Bruggenbosch bestaat momenteel uit een parkachtig landschap met enkele oude boskernen. Er staan enkele woonhuizen met wat bijgebouwtjes en omringende graslanden die merendeel een gazonkarakter hebben. Direct om de bebouwing is erfbeplanting aanwezig en zijn wat kleine weitjes voor ‘landbouwhuisdieren’ zoals geiten. Centraal in het landgoed staat een oude boerderij die in het kader van de herinrichting van het gebied gesloopt gaat worden om plaats te maken voor nieuwe huizen.
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
2.3.2
10
Beoordeling biotoop
Biotoop
Aanwezig
Detail
Gebouwen
Ja
Oude boerderij en enkele stalletjes.
Water
Nee
-
Beplanting houtachtig
Ja
Enkele relatief jonge bomen, ouder bos in de omgeving.
Tuin/erf
Ja
Om de boerderij.
Agrarisch gebied
Ja
O.a. akkers en graslanden om het projectgebied.
Foto 1,6,7,8 3,4,5,12 3,5 -
De te slopen boerderij heeft een grote, weinig gebruikte zolder. De dakpannen zijn flink bemost en liggen deels scheef. Tussen dakgoot en dakpannen bevindt zich geen vogelschroot. Aan de binnenkant is de zolder afgedekt met eternieten platen. De boerderij biedt potentieel geschikte verblijfplaatsen aan de beschermde soorten huismus en vleermuizen. De omgeving is parkachtig. De te verwijderen beplanting is tijdens het veldbezoek ook beschouwd. De bomen die op de nominatie staan om te verdwijnen zijn relatief jong en bevatten geen holten. Hier zijn geen beschermde soorten waargenomen en worden ook niet verwacht. Ten westen van de boerderij is in een volgende fase nieuwbouw gepland op een deel wat nu nog grasland is. Deze nieuwbouw komt langs de bosrand waar mogelijk in deze tweede fase ook kap van enkele bomen noodzakelijk is. Hier zijn oudere bomen aanwezig die deels in verval zijn. Tijdens de quickscan zijn hier geen holten of andere mogelijke verblijfplaatsen van beschermde soorten in waargenomen. Langs de oprijlaan is nog wel een oude beuk met een holte gezien (coördinaten 202.849-473.485).
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
2.3.3
11
Beoordeling soortgroep specifiek
Bij de beoordeling naar de mogelijke effecten op soortgroepen wordt enkel gekeken naar soorten die strikt beschermd zijn (tabel II en tabel III). Vanwege de strikte bescherming van alle soorten vleermuizen, en het verschil in handelen tussen nesten en jaarrond beschermde nesten van vogels, zijn deze groepen apart onderscheiden.
Soortgroep
Biotoop geschikt
Beschermde
Effect op soort
soort aanwezig Planten
Ja
Nee
Nee
Vogels - algemeen
Ja
Mogelijk
Nee, mits buiten broedtijd gewerkt wordt.
Vogels - jaarrond beschermde
Ja
Mogelijk
Door sloop verdwijnen waarschijnlijk bestaande
Zoogdieren
Ja
Nee
Nee
Vleermuizen
Ja
Mogelijk
Door sloop verdwijnen mogelijk verblijfplaatsen
Vissen
Nee
Nee
Nee
Amfibieën
Nee
Nee
Nee
Reptielen
Nee
Nee
Nee
Overige soorten
Nee
Nee
Nee
nesten
nesten van de huismus.
van vleermuizen.
Het plangebied is geen biotoop voor beschermde vissen, amfibieën en reptielen. Op de schoorstenen van de boerderij zouden beschermde muurgebonden varens als steenbreekvaren en tongvaren voor kunnen komen; deze zijn echter tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. Overige beschermde flora is niet te verwachten. Het plangebied ziet er eveneens geschikt uit voor de beschermde steenmarter. Tijdens de quickscan zijn echter geen sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van de steenmarter in het plangebied. Het plangebied is bosrijk en structuurrijk. Dit staat meestal garant voor een relatief grote vogelrijkdom, wat ook hier het geval is. Tijdens het veldbezoek zijn ook veel vogels gehoord en foeragerend gezien. Ongetwijfeld nestelen dus vogels binnen het plangebied. De te verwijderen bomen en overige beplanting herbergen geen jaarrond beschermde nesten. De boerderij is wel geschikt als nestplaats voor de jaarrond beschermde huismus. De overgang van dak naar dakgoot is toegankelijk voor mussen. Ook liggen er dakpannen los en sluit het lood plaatselijk niet goed aan. Aan de binnenkant is op zolder ook een veer van een huismus aangetroffen en volgens de huidige eigenaar komen om de huizen veel huismussen voor (mondelinge mededeling de heer Boreel). Dit alles maakt het waarschijnlijk dat zich jaarrond beschermde nesten van de huismus in de boerderij bevinden.
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
12
De zolder lijkt ook zeer geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Er zijn voldoende openingen voor vleermuizen om binnen te kunnen komen. Verder is de zolder grotendeels onverwarmd en vrijwel ongebruikt. Tijdens de quickscan zijn ook losse vlindervleugeltjes (van een kleine vos, zie foto 10) op de zolder aangetroffen. Dit zouden prooiresten van een gewone grootoorvleermuis kunnen zijn. Verder is de parkachtige omgeving met diverse oude boomgroepen en lanen in trek bij meerdere soorten vleermuizen.
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
3
Conclusie effectbeoordeling
3.1
Algemeen
13
Aan de hand van de resultaten van het veldbezoek is getoetst welke effecten de geplande werkzaamheden op de beschermde soorten kunnen hebben. De aard van de werkzaamheden (en kennis hiervan) is hierbij essentieel. Mogelijke effecten die op kunnen treden zijn: · Verstoring door aanwezigheid van mensen en (groot) materieel. · Verstoring door geluid, licht en trillingen. · Tijdelijk ongeschikt worden van leefgebied (door aanleg werkstroken, materiaalopslag e.d.). · Doden of verwonden van individuen van een populatie. · Verdwijnen van nestgelegenheid. · Verlies van leefgebied (verblijfplaatsen, foerageergebied en essentiële verbindingszones) door verandering van grondgebruik. Wanneer er geen beschermde soorten aanwezig zijn (of verwacht worden) kan het project zonder aanvullende maatregelen doorgang vinden. Als het op basis van de quickscan aannemelijk is dat er beschermde soorten (kunnen) voorkomen én dat de voorgenomen plannen deze zouden kunnen beïnvloeden, zijn er vervolgstappen nodig.
3.2 Onderdeel Gebiedsbescherming
Beschermde soorten
Voorwaarden
Projectlocatie
Conclusie De voorgenomen werkzaamheden hebben invloed op gebiedsbescherming. Het gebied ligt binnen het Gelders Natuurnetwerk (voormalige EHS). De ingreep heeft een extra ruimtebeslag binnen het Gelders Natuurnetwerk. Dit heeft een nadelig effect op de oppervlakte beschermde natuur. Nader onderzoek naar compensatie en mitigatie van deze effecten is noodzakelijk In het projectgebied komen waarschijnlijk (verblijfplaatsen van) huismussen en vleermuizen voor. Deze verblijfplaatsen komen mogelijk door de werkzaamheden in gevaar. Voor uitvoering van de werkzaamheden is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van de huismus en van vleermuizen in de boerderij. Indien deze soorten aanwezig zijn, is een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk. Afhankelijk van het tijdstip waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, dient rekening gehouden te worden met broedende vogels. Vogels die broeden mogen nimmer verstoord worden.
QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
14
De nieuwbouw (inclusief het huis op locatie 2) beslaat een grotere oppervlakte dan de te slopen boerderij. Derhalve wordt het ruimtebeslag van de bebouwing binnen de Groene Ontwikkelingszone groter. Voor bepaling van de effecten van dit extra ruimtebeslag en hoe deze eventueel gemitigeerd of gecompenseerd kunnen worden, is een vervolgonderzoek noodzakelijk. Aanbevolen wordt om in dit onderzoek ook het ruimtebeslag van locatie 2 en eventuele verdere bouwplannen op het landgoed mee te nemen. De te slopen boerderij herbergt mogelijk nestlocaties van huismussen en verblijfplaatsen van vleermuizen. Naar het voorkomen van deze soorten zal in 2015 nader onderzoek gedaan moeten worden om de aanwezigheid van deze beschermde soorten te kwalificeren en te kwantificeren. Uit dit nader onderzoek komt naar voren of voor de werkzaamheden een ontheffing aangevraagd moet worden in het kader van de Flora- en faunawet. Aanbevolen wordt om bij een eventueel nader onderzoek ook de aangetroffen boomholte te onderzoeken op de aanwezigheid van vleermuizen of holtebroeders.
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
BIJLAGEN
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
1
Detaillering plannen
Luchtfoto van het projectterrein (bron: Google Earth). De rechter rode cirkel laat de huidige te slopen boerderij zien en is ook de locatie van de nieuwe woning. De linker rode cirkel is de plaats waar in een volgende fase nieuwbouw is gepland.
Inrichtingsplan nieuwe situatie.
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
Detailoverzicht plannen.
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
2 ZORGPLICHT
Verklarende woordenlijst
De zorgplicht houdt in dat de in het wild levende dieren en planten en hun omgeving zo min mogelijk verstoord mogen worden. En dat te allen tijde schade zo veel mogelijk voorkomen wordt. Enkele voorbeelden van zorgplicht: · Voorafgaand aan de werkzaamheden in een rietveld wordt gecontroleerd op broedgevallen en vogelnesten. · Kikkers en padden die tijdens baggerwerkzaamheden gevonden worden, worden direct overgezet in een deel van de sloot die niet gebaggerd wordt. De dieren worden uitgezet in de modder waarin ze gevonden zijn, zodat ze niet meteen opgegeten worden door reigers. · Voorafgaand aan graafwerkzaamheden worden takkenhopen met bladeren doorzocht op de aanwezigheid van overwinterende egels. Bij het aantreffen van een egel wordt deze in een zelfde soort takkenhoop met bladeren buiten het te vergraven gebied teruggeplaatst. · Bij nieuwbouw aan de bosrand in een gebied met veel vleermuizen wordt geen buitenverlichting aangebracht. Dit om de lichtvervuiling tot een minimum te beperken.
ZORGVULDIG HANDELEN
Zorgvuldig handelen houdt in dat compenserende of mitigerende maatregelen aangetoond moeten werken, voordat de ingreep uitgevoerd wordt. Pas als de maatregelen geaccepteerd zijn door de betreffende beschermde soorten, mag de originele habitat aangetast worden.
GUNSTIGE STAAT VAN
De gunstige staat van instandhouding is werkzaam op lokale populaties en hun leefomgeving. Bijvoorbeeld: In een poel in het weiland van een boer bevindt zich een populatie poelkikkers. De gunstige staat van instandhouding is niet aangetast zolang de populatie poelkikkers in deze poel kan voortbestaan. Dit betekent dat de poel in een goede staat moet blijven verkeren. Raakt de poel vervuild, verdroogd of als hij in zijn geheel verdwijnt, dan zal ook de populatie poelkikkers verdwijnen.
INSTANDHOUDING
Bij de gunstige staat van instandhouding gaat het niet om het voortbestaan van alle poelkikkers in Nederland of in Europa; het betreft een lokale situatie.
PASSENDE GEDRAGSCODE
Een gedragscode is een generieke ontheffing voor de beschreven maatregelen in de beschreven situaties voor de in de gedragscode genoemde beschermde soorten. De gedragscode geeft invulling aan de zorgplicht en het zorgvuldig handelen. Sommige gedragscodes zijn enkel geldig voor bestendig beheer en onderhoud. En niet alle gedragscodes zijn geldig voor tabel III-soorten.
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
GOEDGEKEURDE GEDRAGSCODE
Een gedragscode mag pas als generieke ontheffing gebruikt worden wanneer deze is goedgekeurd door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen Ministerie van LNV). De gedragscodes zijn vijf jaar geldig en dienen daarna opnieuw door de Minister beoordeeld en goedgekeurd worden. De Minister kan in het goedkeuringsbesluit beperkingen stellen voor het gebruik van de gedragscode. De goedgekeurde gedragscodes en hun goedkeuringsbesluiten zijn in te zien op de website van het DR-Loket (voorheen LNV-Loket) (www.hetlnvloket.nl).
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
3
Wettelijk kader algemeen
De bescherming van inheemse (van nature in Nederland voorkomende) in het wild levende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. De wet in zijn huidige vorm is in werking getreden op 1 april 2002. Doelstelling van de Flora- en faunawet is de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten en dieren te waarborgen. De wet gaat uit van het ‘nee, tenzij …’-principe. Beschermen staat voorop en ingrijpen is een uitzondering. De Flora- en faunawet kent drie beschermingscategorieën: · Soorten in tabel 1 zijn vrij algemeen en zijn beschermd. · Soorten in tabel II zijn een stuk zeldzamer of planten zich moeilijker voort en zijn daardoor zwaarder beschermd. · Soorten in tabel III zijn zeldzaam en zeer kritisch in hun habitateisen; deze soorten zijn strikt beschermd. Voor alle soorten in Nederland geldt de zorgplicht. Toetsing van projecten bij ruimtelijke ingrepen vindt plaats volgens het stroomschema op de volgende pagina. Voor de soorten in tabel 1 geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen mits de zorgplicht in acht genomen wordt. Voor soorten in tabel II geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht mits gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Gedragscodes zijn geldig voor bestendig beheer en onderhoudswerkzaamheden die geen wezenlijke invloed hebben op beschermde soorten. In het geval van ruimtelijke ingrepen kan voor soorten van tabel II, indien de werkzaamheden niet conform een goedgekeurde gedragscode worden uitgevoerd, een ontheffing aangevraagd worden als de activiteit de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort niet in gevaar brengt. De activiteit dient een redelijk doel te dienen. Voor soorten van tabel III geldt bij bestendig beheer en onderhoud een beperkte vrijstelling van ontheffingsplicht, wanneer aantoonbaar een goedgekeurde gedragscode wordt gevolgd. Voor ruimtelijke ingrepen wordt geen vrijstelling verleend. Onder strikte voorwaarden kan in sommige gevallen wel een ontheffing verleend worden. Er dient dan sprake te zijn van een in de wet genoemd belang, zorgvuldig handelen en er is geen alternatief mogelijk.
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
4
Relevante wetsartikelen van de Flora- en faunawet
Artikel 2: Zorgplicht
1. 2.
Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Artikel 8: Verbodsbepaling planten
Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9: Verbodsbepaling vangen - bemachtigen - opsporen en doden - verwonden
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10: Verbodsbepaling opzettelijk verontrusten
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11: Verbodsbepaling voortplantingsplaatsen en vaste rust- of verblijfplaatsen
Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rustof verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12: Verbodsbepaling ten aanzien van eieren
Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
Artikel 13: Verbodsbepaling ten aanzien van vervoeren, onder zich hebben
Het is verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben. Artikel 14: Verbodsbepaling ten aanzien van het uitzetten van dieren en uitzaaien van planten
1. 2.
Het is verboden dieren of eieren van dieren in de vrije natuur uit te zetten. Het is verboden planten, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten, in de vrije natuur te planten of uit te zaaien.
BIJLAGEN QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET
5
Toetsingscriteria quickscan
Zowel voor beschermde planten als voor beschermde dieren zijn hieronder de belangrijkste toetsingscriteria opgenomen waarop de geschiktheid van het terrein (biotoop) wordt beoordeeld. De lijst is niet uitputtend; dit betekent dat de waarnemer te allen tijde kritisch blijft kijken naar de potenties, omgeving en mogelijkheden van de locatie. 1. Groeiplaatsen van beschermde plantensoorten
· · · ·
Voedselrijkdom Bijzonder biotoop aanwezig (bijvoorbeeld heide, vennen) Landgebruik (intensief, erf, tuin, bos) Mogelijk dat soort is aangeplant
2. Voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten
· · · · · · · · · ·
Nesten Soort biotoop Aanwezigheid water Voedselrijkdom biotoop Landgebruik (extensief, verwaarloosd, erf, tuin) Holten, spleten, scheuren in bomen Sporen, zowel wissels als uitwerpselen en prooiresten Specifieke indicatiesoorten (bijvoorbeeld zoetwatermossel voor bittervoorn) Verstoringsbronnen in de omgeving (licht, geluid, barrières) Geschiktheid gebouwen o Gebruik (leegstaand, continue in gebruik, seizoensgebonden) o Type dakbedekking o Materiaal (isolatie, hout, metaal, vogelschroot) o Bouwwijze (spouwmuur, enkelsteens) o Onderhoudstoestand (nieuwbouw, verwaarloosd, gerenoveerd) o Afwerking/toegankelijkheid (o.a. scheuren/stootvoegen)
Ook andere delen van het leefgebied die onlosmakelijk met het functioneren van de nest-/verblijfplaats verbonden zijn: · Essentieel foerageergebied · Vliegroutes/verbindingszones · Landhabitat van amfibieën
Diepesteeg 4 6994 CD De Steeg
telefoon 026 3514174
[email protected]
www.looplan.nl
KvK 61001015
Landgoed Bruggenbosch
Bijlage 3 Worst-case scenario vleermuis en huismus
139
Worstcase scenario Huismus en Vleermuis Landgoed Bruggenbosch BV Twello
Worstcase scenario Huismus en Vleermuis Landgoed Bruggenbosch BV Twello
Opdrachtgever: Vertegenwoordigd door:
Bruggenbosch BV Blikkenweg 15 7391 NA Twello Bestuurder G.F. Boreel
Status: Datum:
Definitief
Uitvoering:
Foreest Groen Consult Van Pallandtlaan 10 6998 AW Laag-Keppel T 0314 642221 F 0314 380332 E-mail
[email protected] Http://www.foreestgroenconsult.nl
17 februari 2015
Inhoudsopgave 1
Inleiding ................................................................................................................................................ 4
2
Ligging landgoed................................................................................................................................. 5
3
Biotoop .................................................................................................................................................. 6
4
3.1
Huismus ........................................................................................................................................ 6
3.2
Vleermuis ...................................................................................................................................... 6
3.3
Gevolgen van de sloop ............................................................................................................... 6
Huismus ................................................................................................................................................. 7 4.1
Omvang......................................................................................................................................... 7
4.2
Functionaliteit van het habitat ................................................................................................. 7
4.3
Mitigatie en compensatie.......................................................................................................... 8
4.3.1
Vooraf gaande aan de sloop ............................................................................................. 8
4.3.2.
Sloop ..................................................................................................................................... 9
4.3.3
Definitieve nestgelegenheid ............................................................................................ 9
4.3.4
Leefgebied ........................................................................................................................ 10
4.3.5
Algemeen .......................................................................................................................... 11
4.4 5
Conclusie ................................................................................................................................... 11
Vleermuizen ...................................................................................................................................... 12 5.1
Omvang...................................................................................................................................... 12
5.2
Functionaliteit .......................................................................................................................... 12
5.3
Mitigatie en compensatie....................................................................................................... 13
5.3.1
Voorafgaande aan de sloop ........................................................................................... 13
5.3.2
Voorbereidende maatregelen voor sloop ................................................................... 14
5.3.3
Slopen ................................................................................................................................ 14
5.3.4
Bouwproces....................................................................................................................... 14
5.3.5
Definitieve verblijven ...................................................................................................... 15
5.3.6
Leefgebied ........................................................................................................................ 15
5.3.7
Algemeen .......................................................................................................................... 15
5.4
Conclusie ................................................................................................................................... 15
-3-
1
Inleiding
In opdracht van Bruggenbosch BV is door Foreest Groen Consult een worstcase scenario opgesteld voor de huismus en de vleermuis. De reden voor het opstellen van dit worstcase scenario is het feit dat Bruggenbosch BV van plan is om een woning op het landgoed, aan de Blikkenweg 9 te gaan slopen. Met het slopen van deze oude woning ontstaat ruimte voor de bouw van enkele nieuwe woningen. Om dit alles mogelijk te maken is een Quick-scan natuuronderzoek uitgevoerd, Looplan, Landgoed Bruggenbosch Blikkenweg te Twello, rapportnr. 2014-604-08236, datum 10 december 2014. Uit deze Quick-scan komt naar voren dat het te slopen pand mogelijk gebruikt wordt door de huismus om er te broeden en dat vleermuizen mogelijk gebruikmaken van het pand als een vaste rust- en verblijfplaats. Nader onderzoek is hierdoor noodzakelijk. Voor de plannen van Bruggenbosch BV het noodzakelijk is om het bestemmingsplan te wijzigen. Dit betekent de wijziging pas kan worden ingediend op het moment dat duidelijk is dat de (vermoedelijke) aanwezige huismus en vleermuizen geen schade oplopen door de plannen. Gezien de tijdstippen van onderzoek die voor beide soorten zijn aangegeven zou het bestemmingsplan op zijn vroegst in het najaar 2015 (oktober) kunnen worden ingediend. Dit is een aanzienlijke vertraging van het proces temeer de woning vanaf maart 2015 niet meer bewoond wordt en de woning asbest bevat. Voor de wijzigingsprocedure van het bestemmingsplan is het slechts noodzakelijk dat wordt aangetoond dat de aanwezige soorten geen risico lopen. Door op voorhand uit te gaan van de aanwezigheid van deze beide soorten kan een worstcase scenario worden opgesteld. Dit scenario beschrijft het zorgvuldig handelen, de compensatie en mitigatiemaatregelen, voor, tijdens en na het realiseren van de plannen. Doel van de maatregelen is dat de aanwezige soorten geen risico lopen. Wordt dit scenario nauwgezet uitgevoerd dan kan de bestemmingsplanwijziging eerder worden ingediend. Immers de huismus en de vleermuis lopen geen risico een overtreding van de flora en faunawet is uitgesloten. Het scenario gaat uit van de slechts denkbare omstandigheden, te weten: 1 het volledige benutten van het dak door de huismus; 2 de aanwezigheid van vleermuizen in elke muur van de woning. Door het opstellen van een worstcase scenario kunnen de effecten op de aanwezige soorten worden uitgesloten. Het worstcasescenario is opgesteld door ir. M.W.P. Ariëns, werkzaam bij Foreest Groen Consult.
-4-
2
Ligging landgoed
Het landgoed ligt in de GO en GNN zone. Afbeelding 1 geeft de ligging van het landgoed in de directe omgeving weer.
Afbeelding 1: ligging van het landgoed.
Het landgoed bestaat voornamelijk uit bossen, lanen, solitaire bomen en grasvelden. Dit alles wordt doorsneden door kleine waterlopen. Aan de zuidzijde van het landgoed is een akker aanwezig. Behalve de woning die nu gesloopt wordt zijn nog twee woningen op het landgoed aanwezig.
-5-
3
Biotoop
3.1 Huismus De huismus vindt onder het pannendak van de te slopen woning mogelijk onderdak. De Oudhollandse pannen zijn goed toegankelijk en een vogelschroot ontbreekt. Rondom de woning is veel opgaande beplanting aanwezig. Open zand voor het nemen van stofbaden, en water ontbreekt. Water is wel op enige afstand van de woning aanwezig en in bereik van de mus. Voedsel is beperkt aanwezig. In de grasvelden en langs de zomen langs de bosranden zullen de huismussen enig voedsel kunnen vinden. De meest belangrijke bron van voedsel zijn waarschijnlijk de bewoners van het landgoed die vrijwel allemaal pluimvee vrij over het erf hebben lopen. Behalve de te slopen woning zijn ook de twee overige woningen mogelijk geschikt voor de huismus om te broeden. Omdat het landgoed grotendeels uit bos bestaat is het habitat voor de huismus beperkt. De drie aanwezige huizen kunnen samen net een levensvatbare populatie van 20- 30 broedparen van de huismus herbergen.
3.2 Vleermuis Vleermuizen vinden overal op het landgoed ruimte voor vaste rust- en verblijfplaatsen. De te slopen woning is grotendeels uit een massieve steense muur opgetrokken. Alleen aan de westzijde van het achterhuis, is de muur ooit vervangen en is een spouwmuur aanwezig. De woning is wel aan de binnenzijde voorzien van een isolatiespouw. Deze is later aangebracht. Of er verbindingen zijn tussen deze na-geïsoleerde muur en de buitenruimte is onbekend. Het dak met de Oudhollandse pannen is voorzien van een cementgebonden dakbeschot. Dit dak is niet geschikt voor de vleermuis als vaste rust- en verblijfplaats. De pannen liggen zeer los ten opzichte van elkaar waardoor het tocht en de beperkte ruimte tussen de pan en het dakbeschot is klein en kan daardoor in de zomer snel opwarmen. Op de grote zolder van het achterhuis zijn vlindervleugels aangetroffen dat kan wijzen op een vaste rust- en verblijfplaats of foerageergebied van vleermuizen. Rondom de woning zijn vele mogelijkheden om te jagen. Het landgoed is donker. In het bosgebied zullen mogelijk predatoren als uilen aanwezig zijn. Beide andere woningen kunnen eveneens geschikt zijn voor vleermuizen om als vaste rust- en verblijfplaats te dienen. De woningen beschikken over gevelbetimmeringen en pannendaken. Bovendien zijn deze woningen voorzien van spouwmuren.
3.3 Gevolgen van de sloop Op het moment dat de woning gesloopt wordt verdwijnen mogelijk: 1 vaste rust- en verblijfplaatsen voor de huismus (pannen dak); 2 vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen ( zolder en of na-geïsoleerde binnen wanden/plafonds); 3 mogelijk een foerageergebied voor vleermuizen (zolder).
-6-
4
Huismus
4.1 Omvang Omdat het biotoop voor de huismus niet optimaal is zal niet het gehele dak worden bezet door de huismus. Uitgegaan wordt dat maximaal 50% lengte van het dak door de huismus wordt benut. Afbeelding 2 laat een schets zien met daarop aangegeven de lengte van het dak dat in potentie door de huismus wordt gebruikt.
Afbeelding 2: de lengte van het dak dat door de huismus benut kan worden
In totaal is 37 meter dak ter beschikking. Nesten in een kolonie bevinden zich ongeveer 50 cm uit elkaar. Dit betekent maximaal 72 broedparen indien alles is benut. Vanwege de aftrek door het matige biotoop blijven hiervan nog 37 broedparen over. Waarschijnlijk is dit nog steeds aan de hoge kant. 5-10 broedparen komt eerder in de buurt. Omdat dit een worstcase scenario betreft moet worden uitgegaan van de 37 broedparen.
4.2 Functionaliteit van het habitat De functionaliteit van het habitat wordt niet aangetast. De woning wordt afgebroken en een nieuwe woning wordt gebouwd. Bij het afbreken zal enig groen verdwijnen maar rondom de nieuwe woning zal ook weer een tuin worden ingericht. Per saldo verdwijnt er niets. De grasvelden en watergangen blijven intact evenals de bosranden. Ook voor de op het landgoed aanwezige akker zijn geen plannen die de situatie wijzigen. De bestaande functionaliteit van het habitat wordt niet aangetast.
-7-
4.3 Mitigatie en compensatie 4.3.1 Vooraf gaande aan de sloop 1. Per direct ophangen van 72 nestgelegenheden voor de huismus. Per verloren nest moeten 2 nesten worden teruggebracht. Uitgaande van zogenaamde mussenflats met 3 nesten zijn dit 24 kasten. 2. De kasten dienen minimaal onderling zo te worden opgehangen dat mussen elkaar niet kunnen zien bij het in en uitvliegen van de kast. 3. De kasten worden opgehangen in de buurt van voldoende dekking, tegen een rand met struiken aan een begroeide gevel etc. 4. De kasten blijven aanwezig zolang de permanente voorzieningen niet zijn gerealiseerd en worden gedurende deze tijd onderhouden.
Afbeelding 3: locatie van de op te hangen nestkasten. De kasten worden verdeeld over deze twee randen.
-8-
4.3.2. Sloop 1. Voorkomen moet worden dat de huismus opnieuw onder de pannen gaat broeden. Dit kan eenvoudig worden uitgevoerd door de pannen tijdig van het dak te verwijderen. Het verwijderen van de pannen mag pas nadat de nestkasten zijn opgehangen. Pannen mogen verwijderd worden tot aan het moment dat de huismus eieren heeft gelegd, dit is ongeveer begin april. Bij voorkeur worden de pannen direct verwijderd nadat de bewoners zijn vertrokken. Is dit niet mogelijk dan moet voorkomen worden dat de huismus nog onder het dak kan kruipen. Dit kan doormiddel van het afzeilen van het dak. 2. Sloopwerkzaamheden moeten buiten het broedseizoen worden uitgevoerd indien het dak niet ontoegankelijk is gemaakt. Is het dak ontoegankelijk gemaakt dan vervalt deze aanwijzing. 3. Betreden van schuilgelegenheden / struikenranden/ nieuwe nestlocatie van mussen moet worden voorkomen door het plaatsen van een bouwhek en het compact bouwen.
4.3.3 Definitieve nestgelegenheid 1. In het nieuw te bouwen koetshuis moet onder het dak nestgelegenheid voor de huismus worden aangebracht. Dit moet voor 37 broedparen voor de huismus gedaan worden. Dit betekent ook weer 72 nestgelegenheden Dit kan op twee wijzen. Het meest eenvoudige is om de vogelschroot te verplaatsen van de eerste pan naar de derde of de vierde pan. De mussen kunnen dan gewoon onder de eerste twee of drie pannen nestelen. Een lengte van 37 meter toegankelijk dak volstaat. Als alternatief kunnen onder de pannen vogelvides worden aangebracht. 2. De positie van de nestgelegenheden in het nieuwe dak moet overeenkomen met de bestaande situatie. Dus niet aan één zijde een toegang maken maar aan minimaal driezijden van het dak; 3. De tijdelijke nestkasten mogen pas 1 jaar nadat de definitieve nestgelegenheden zijn aangebracht worden verwijderd. Tot deze tijd worden de tijdelijke kasten in stand gehouden. Op de volgende pagina is de locatie van de vervangende nestgelegenheid in de ontwerptekening aangegeven. De positie is met een rode lijn aangegeven.
-9-
- 10 -
4.3.4 Leefgebied Geconstateerd is dat het functionele leefgebied van de huismus niet wezenlijk veranderd. Om het voortbestaan van de huismus te waarborgen worden toch enkele maatregelen noodzakelijk geacht. 1. Open houden van enkele kale plekken waar huismussen stofbaden kunnen nemen. Dit kunnen onbegroeide randen van heestergroepen zijn. 2. Aanplanten van heesters langs randen die als schuilgelegenheid kunnen dienen. Dit kan doormiddel van het herstellen van de rand tussen de te handhaven woning en de te slopen woning. Op het landgoed wordt op dit moment al een vogelvriendelijk terrein aangelegd dat ook als compensatie/mitigatie kan worden gezien voor de huismus.
4.3.5 Algemeen 1. Er moet een ecologisch werkprotocol opgesteld worden waarin alle ten behoeve van de huismus te nemen maatregelen worden vastgelegd. Dit ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig te zijn en onder alle betrokken partijen bekend zijn. Werkzaamheden moeten aantoonbaar conform dit protocol worden uitgevoerd. Dit document dient als basis van het protocol. Op het moment dat d wijze van sloop definitief bekend is wordt dit document hierop aangepast inclusief de tijdsplanning. 2. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de huismus. 3. Deze worstcase scenario moet onderdeel worden van de bouwvergunning en op de navolging hiervan moet worden getoetst.
4.4 Conclusie Als de werkzaamheden conform de hier opgeschreven maatregelen worden uitgevoerd dan zal de huismus geen schade ondervinden van de voorgenomen werkzaamheden en wordt de flora en faunawet niet overtreden.
- 11 -
5
Vleermuizen
5.1 Omvang Het is niet bekend waar zich exact vleermuizen in het gebouw ophouden. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van een jaarrond benutting van het gebouw. Het gebouw biedt daarom maximaal ruimte aan vier vaste rust- en verblijfplaatsen in de muren. Aan elke zijde van de woning één plek. Het pannendak is voor de vleermuizen niet geschikt als vaste rust- en verblijfplaats. Het type pan ligt zeer los waardoor de wind tussen de pannen vrij spel heeft. Hierdoor tocht het in de ruimte tussen de pannen en de cementgebonden platen. Daarnaast kan in de zomer de temperatuur zo hoog oplopen dat vleermuizen hier niet kunnen verblijven. Het dak heeft geen andere ruimten waarna de vleermuizen kunnen uitwijken. Bij de sloop gaan maximaal vier vaste rust- en verblijfplaats verloren. Dit betekent dat deze vier locaties moeten worden gecompenseerd met ieder vier verblijfplaatsen. Bomen worden er niet gekapt zodat eventuele verblijfplaatsen in bomen niet verloren gaan.
5.2 Functionaliteit De functionaliteit van de omgeving verandert niet door de sloop van de woning. Voor het nieuw bouwen van de woning worden geen bomen gekapt. Het landgoed blijft donker. Vliegroutes van en naar de locatie blijven intact. Bij de positie van de verlichting rondom het nieuwe te bouwen huis moet aandacht worden gegeven aan het niet onnodig verlichten van de omgeving. Uitstraling moet worden voorkomen. De zolder van de woning is mogelijk als foerageergebied in gebruik. Dit is een dusdanig klein deel van het foerageergebied van eventuele vleermuizen dat het verdwijnen van deze zolder niet van wezenlijke invloed is op de functionaliteit. Door de aanleg van een vogel- en vlinder strook zal de insectenrijkdom ter plaatse van de strook toenemen wat gunstig is voor de vleermuizen. Dit kan gezien worden als een kwalitatieve verbetering en compensatie voor het verlies van de zolder om te jagen. Rondom de nieuwe woning zal ook weer een tuin worden aangelegd. Deze tuin zal op termijn weer extra mogelijkheden bieden voor vleermuizen om er te jagen.
- 12 -
5.3 Mitigatie en compensatie 5.3.1 Voorafgaande aan de sloop 1. Per direct ophangen van 16 vleermuisverblijven waarvan 4 geschikt als winterverblijf; 2. De kasten moeten geclusterd worden opgehangen op een minimale hoogte van 3 meter; 3. De kasten moeten minimaal 1 maand aanwezig zijn vanaf het moment dat de vleermuizen actief zijn tot aan de sloop; 4. De aanvliegroute moet vrij zijn van obstakels; 5. De kasten mogen niet worden verlicht door lampen; 6. De kasten moeten binnen een cirkel van 200-300 meter worden aangebracht; 7. De kasten blijven aanwezig zolang de permanente voorzieningen niet zijn gerealiseerd en worden gedurende deze tijd onderhouden.
Afbeelding 4: locatie van de tijdelijke vleermuis verblijven. Op elk van de vier locaties worden 4 kasten opgehangen.
- 13 -
5.3.2 Voorbereidende maatregelen voor sloop Vijf dagen voorafgaande aan de sloop wordt de woning ongeschikt gemaakt voor vleermuizen de nacht temperatuur moet minimaal 10 graden bedragen. 1. In de geïsoleerde binnenmuren worden handmatig gaten gemaakt aan zowel de boven als de onderzijde; 2. De spouwmuur aan de westzijde van de woning (achterhuis) wordt voorzien van gaten aan zowel de boven als de onderzijde; 3. Langs de kozijnen worden gaten gemaakt in de spouwmuur westzijde van de woning (achterhuis); 4. In aanwezige plafonds worden gaten gemaakt; 5. Geveldelen langs het dak worden handmatig verwijderd; 6. Luiken worden handmatig verwijderd; 7. Het pannendak wordt handmatig gesloopt.
5.3.3 Slopen 1. De sloop vindt plaats buiten de periode dat de vleermuizen jongen kunnen hebben dus ofwel tussen 1 april en 15 mei ofwel 15 september en 1 5 november; 2. De geïsoleerde binnenmuren worden handmatig verwijderd; 3. Plafonds worden handmatig verwijderd; 4. Alle overige betimmeringen worden handmatig verwijderd; 5. Sloop vindt plaats vanaf een richting waarbij de andere zijde als vluchtroute kan dienen; 6. Als tijdens de werkzaamheden toch vleermuizen worden aangetroffen moeten de werkzaamheden onmiddellijk stopgezet worden en moet direct een vleermuisdeskundige ingeschakeld worden.
5.3.4 Bouwproces 1 Tijdens de bouw mag geen veiligheidsverlichting worden opgesteld die de omgeving verlicht. In het bijzonder de bosranden, de laanstructuren, de locatie van de tijdelijke verblijfplaatsen en de omgeving van de solitaire bomen moeten donker blijven.
- 14 -
5.3.5 Definitieve verblijven 1. De definitieve verblijven liggen in de bebouwing; 2. In totaal worden 16 verblijfplaatsen gerealiseerd. Deze zijn voorzien in het nieuw te bouwen koetshuis. Het meest eenvoudig is dit te doen door aan alle zijden van het koetshuis vier kleine vleermuiskasten in te metselen of vier bredere stootvoegen aan te brengen die een doorgang verlenen naar de achtergelegen spouwmuur; 3. De verblijfplaatsen zijn aan alle zijden van het nieuw te bouwen koetshuis aangebracht; 4. De invliegopeningen worden niet verlicht; 5. De invliegopeningen liggen boven de drie meter hoogte; 6. De tijdelijke verblijven mogen pas 1 jaar nadat de definitieve verblijven zijn aangebracht worden verwijderd. Tot deze tijd worden de tijdelijke verblijven in stand gehouden. Op de volgende pagina zijn de toegangslocaties tot de spouw met rode markeringen bij benadering aangegeven. Deze bevinden zich direct onder de dakrand van het koetshuis op ca. 4 m1 hoogte.
5.3.6 Leefgebied Ten aanzien van het leefgebied is er een aanwijzing die noodzakelijk is. Dit betreft de terreinverlichting. 1. De terreinverlichting of de verlichting van de woning mag de omgeving niet onnodig met licht belasten. Tijdschakelaars of bewegingssensoren kunnen hierbij helpen evenals de keuze van armaturen; 2. De invliegopeningen in de muren mogen niet worden aangelicht; 3. Lanen en andere structuren die als vliegroute kunnen dienen mogen niet worden verlicht.
5.3.7 Algemeen 1. Er moet een ecologisch werkprotocol opgesteld worden waarin alle ten behoeve van de vleermuis te nemen maatregelen worden vastgelegd. Dit ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig te zijn en onder alle betrokken partijen bekend zijn. Werkzaamheden moeten aantoonbaar conform dit protocol worden uitgevoerd. Dit document dient als basis van het protocol. Op het moment dat d wijze van sloop definitief bekend is wordt dit document hierop aangepast inclusief de tijdsplanning; 2. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de vleermuis; 3. Deze worstcase scenario moet onderdeel worden van de bouwvergunning en op de navolging hiervan moet worden getoetst.
5.4 Conclusie Als de werkzaamheden conform de hier opgeschreven maatregelen worden uitgevoerd dan zal de vleermuis geen schade ondervinden van de voorgenomen werkzaamheden en wordt de flora en faunawet niet overtreden.
- 15 -
- 16 -
Landgoed Bruggenbosch
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
156
Gemeente Voorst Plangebied Bruggenbosch Blikkenweg 15 te Twello Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (karterende fase) BAAC Rapport V-15.0024
februari 2015
Auteur: drs. M.J. van Putten
Status: concept
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
2
Colofon
ISSN
1873-9350
Auteur(s)
drs. M.J. van Putten
Veldmedewerker Vondstdeterminatie:
drs. M.J. van Putten drs. R. van der Mark
Cartografie
drs. M.J. van Putten
Copyright
dhr. G. Boreel te Twello / BAAC bv te Deventer
Autorisatie (senior archeoloog)
drs. J.F. van der Weerden
6-02-2015
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van dhr. G. Boreel te Twello en/of BAAC bv.
BAAC bv Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie Graaf van Solmsweg 103 5222 BS ‘s-Hertogenbosch Tel.: (073) 61 36 219 Fax: (073) 61 49 877 E-mail:
[email protected]
3
Postbus 2015 7420 AA Deventer Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (0570) 61 84 30 E-mail:
[email protected]
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
4
Inhoud
Inhoud
5
Samenvatting
7
1
Inleiding 1.1 Onderzoekskader 1.2 Ligging van het gebied 1.3 Administratieve gegevens
9 9 10 11
2
Bureauonderzoek 2.2 Landschappelijke ontwikkeling 2.3 Bewoningsgeschiedenis 2.3.1 Inleiding 2.3.2 Archeologie 2.3.3 Historie 2.4 Archeologische verwachting
13 13 17 17 18 19 22
3
Inventariserend Veldonderzoek 3.1 Werkwijze 3.2 Veldwaarnemingen 3.3 Karterend booronderzoek 3.3.1 Lithologie en bodemopbouw 3.3.2 Bodemverstoringen 3.3.3 Archeologische indicatoren 3.4 Archeologische interpretatie
25 25 26 27 27 29 29 30
4
Conclusie en aanbevelingen 4.1 Conclusie 4.2 Aanbevelingen
33 33 34
5
Geraadpleegde bronnen 37 Bijlage 1 overzicht van geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2 Boorbeschrijvingen Bijlage 3 vondstenlijst
5
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
6
Samenvatting
Het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv heeft een archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd voor een drietal deelgebieden op het landgoed ‘Bruggenbosch’ aan de Blikkenweg 15 te Twello. Aanleiding voor het archeologische onderzoek is de geplande herinrichting van het landgoed waarbij op een drietal locaties nieuwbouw zal plaatsvinden. Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat de deelgebieden zich in een gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting bevinden. Uit het karterende booronderzoek blijkt echter dat de bodem ter plaatse van de deelgebieden A en B tot in de C-horizont is verstoord. Aangezien niet kan worden vastgesteld tot welke diepte de C-horizont is verstoord, kan op basis van de verstoring alleen niet worden uitgesloten dat zich ter plaatse nog diepe grondsporen bevinden. Ter plaatse van deelgebied A zijn echter in het geheel geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een vindplaats, ondanks het feit dat met een boordichtheid van 290 boringen/hectare is geboord. Een dergelijk boorgrid is, conform de gemeentelijke richtlijnen, ruim voldoende om een eventueel aanwezige (steentijd) vindplaats te kunnen prospecteren. De archeologische verwachting is derhalve op basis van het veldonderzoek voor deelgebied A naar beneden toe bijgesteld naar een lage verwachting. Vervolgonderzoek is ons inziens niet noodzakelijk. Ondanks dat de bodem ter plaatse van deelgebied B tot relatief grote diepte is de verstoord, kan, gezien het vondstmateriaal en de wetenschap dat het 19 eeuwse landhuis op deze locatie heeft gestaan, niet worden uitgesloten dat zich hier nog de resten van het 19 eeuwse landhuis in de ondergrond bevinden. Ter plaatse van de deelgebied C zijn mogelijk resten van een 19 eeuws bijgebouw aangeboord. Ook voor dit deelgebied kan derhalve niet worden uitgesloten dat zich hier nog archeologische resten bevinden. Derhalve is voor de deelgebieden B en C een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een archeologische begeleiding (protocol opgraving).
7
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
8
1
Inleiding
1.1 Onderzoekskader In opdracht van de heer G. Boreel heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (karterende fase) uitgevoerd ter plaatse van een drietal deelgebieden op het landgoed ‘Bruggenbosch’ aan de Blikkenweg 15 te Twello. Aanleiding voor het onderzoek is het plan om op het landgoed opnieuw in te richten. Hierbij zal onder andere op een drietal locaties nieuwbouw worden gepleegd. Het gaat hierbij om een landhuis en twee bijgebouwen. Het landhuis zal ongeveer op de locatie worden gebouwd waar tot 1953 het oude landhuis heeft gestaan. In dit kader dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. De plannen zijn momenteel nog niet volledig uitgewerkt. Het is vooralsnog dan ook niet bekend tot welke diepte de bodem zal worden verstoord als gevolg van de geplande bouwactiviteiten. De ervaring leert echter dat de bodemverstoring bij de realisatie van dergelijke plannen minimaal tot in de C-horizont van de bodem reikt. In dergelijke gevallen bestaat een gerede kans dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden. 1 In het voor dit onderzoek opgestelde Plan van Aanpak is uitgegaan van een verkennend booronderzoek. Gezien de geringe grootte van de deelgebieden is, in overleg met het bevoegd gezag, besloten om een karterend booronderzoek uit te voeren. Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van het verwachtingsmodel. Het inventariserend veldonderzoek gebeurt middels waarnemingen in het veld. Tevens worden grondboringen uitgevoerd om de intactheid en de opbouw van het bodemprofiel te beoordelen en (extra) informatie te verkrijgen over bekende dan wel nieuw te ontdekken archeologische waarden binnen het plangebied. Tijdens het onderzoek dienen de volgende onderzoeksvragen uit het Plan van 2 Aanpak te worden beantwoord: ▪
1 2
9
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?
Bergman 2015. Bergman 2015.
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied? Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied? Hoe is de bodemopbouw en is deze nog intact? Zijn in het plangebied archeologische resten aanwezig? Zo ja, wat is de aard en datering van de ze resten en wat is de verspreiding hiervan? In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm?
▪
▪ ▪ ▪ ▪
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse 4 3 Archeologie, versie 3.3, de gemeentelijke richtlijnen en het onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.
1.2 Ligging van het gebied Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Voorst, op circa 1 kilometer ten noordwesten oosten van het dorp Twello. Het plangebied maakt deel uit van het landgoed ‘Bruggenbosch’ en is opgedeeld in drie deelgebieden. Eén van de drie deelgebieden bevind zich in een weide op het landgoed. De twee andere deelgebieden bevinden zich op het erf/tuin van het landgoed. Het landgoed grenst in het westen aan de Quabbenburgerweg, in het noorden aan de Blikkenweg en in het oosten aan de Hondsgrift. De zuidgrens wordt gevormd door de perceelgrens met daar gelegen landbouwgrond. De totale 25 oppervlakte van de drie deelgebieden tezamen bedraagt circa 600 m . In figuur 1.1 is de ligging van de deelgebieden weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied.
3
CCvD 2013.
4 5
De Roode en Willemse 2009. Deelgebied A = 137 m2, deelgebied B = 278 m2, deelgebied C = 191 m2.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
10
1.3 Administratieve gegevens Provincie: Gemeente: Plaats: Toponiem: Datum opdracht: Datum veldwerk: Datum conceptrapportage: BAAC-projectnummer: Centrum-coördinaten: Deelgebied A Deelgebied B Deelgebied C Kaartblad: Oppervlakte: Deelgebied A Deelgebied B Deelgebied C Datering:
Onderzoeksmeldingsnummer: Onderzoeksnummer: AMK-terrein: Waarnemingnummer(s): Vondstmeldingsnummer(s): Type onderzoek: Opdrachtgever:
Bevoegde overheid: Beheer documentatie: Beheer vondstmateriaal:
Uitvoerder:
Projectleider:
11
Gelderland Voorst Twello Bruggenbosch 26 januari 2015 3 februari 2015 5 februari 2015 V-15.0024 202.820 / 473.479 202.916 / 473.447 202.953 / 473.450 33E 2
137 m 2 278 m 2 191 m Laat-paleolithicum tot heden, met de nadruk vindplaatsen vanaf de late middeleeuwen/nieuwe tijd 64991 52747 N.v.t. N.v.t 426273 426274 Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (karterende fase) Dhr. G. Boreel Blikkenweg 15 7391 NA Twello Gemeente Voorst Bibliotheek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en archief BAAC bv. Provinciaal Depot Bodemvondsten Gelderland Museum Kamstraat 45 6522 GB Nijmegen tel. 024-3608805 BAAC bv, vestiging Deventer Postbus 2015 7420 AA Deventer tel. 0570-670055 drs. M.J. van Putten
[email protected]
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
12
2
Bureauonderzoek 2.1 Werkwijze Tijdens het bureauonderzoek is aan de hand van bestaande bronnen een archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Bij de inventarisatie van de archeologische waarden is gebruik gemaakt van gegevens uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), evenals de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Hierbij is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) gebruikt. Daarnaast is de gemeentelijke archeologische 6 verwachtingskaart geraadpleegd. Er is contact opgenomen met amateur7 archeologen die bekend zijn met de omgeving. Er is gebruik gemaakt van het 8 Actueel Hoogtebestand Nederland. Daarnaast is gebruik gemaakt van relevante 9 websites als Watwaswaar en zijn de relevante historische atlassen ingezien. Op de deelgebieden is momenteel geen bebouwing aanwezig. Een bouwdossieronderzoek is derhalve niet uitgevoerd. Literatuur over de geologie, geomorfologie en de bodemopbouw van het onderzoeksgebied is eveneens bestudeerd om op basis van locatiekeuzetheorieën een uitspraak te doen over de kans op aanwezigheid van archeologische resten. In navolgende paragrafen worden de resultaten van het bureauonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een synthese in de vorm van een specifieke archeologische verwachting. Een opsomming van de geraadpleegde literatuur en gebruikte kaarten is terug te vinden in de literatuurlijst. Voor een tabel met een overzicht van geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2 Landschappelijke ontwikkeling Het plangebied is gelegen in het IJsseldal, op de grens van het invloedsgebied van de IJssel. Het dal van de Gelderse IJssel is gevormd gedurende de voorlaatste 10 ijstijd, het Saalien (200.000 – 130.000 jaar geleden). Het betrof toen geen rivierdal maar een gletsjerbekken. Het klimaat was gedurende het Saalien zeer koud en het noorden van Nederland werd bedekt door landijs. In de randzone van de ijskap ontstonden als gevolg van de zich uitbreidende ijslobben diepe bekkens (tongbekkens) en langgerekte heuvels (stuwwallen). Deze volgden min of meer de toenmalige rivierdalen en drukten de oudere sedimentpakketten opzij 11 en voor zich uit. Het huidige IJsseldal is derhalve in beginsel een door landijs 6
Willemse, De Roode en Smal 2008.
7
J. Lubberts, verbonden aan de Oudheidkundige Kring Voorst, de heer H. Lubberding, verbonden aan de AWN, afdeling 18 en de heer F. ten Bosch. 8 9
AHN, www.ahn.nl 2015. www.watwaswaar.nl.
10 11
13
Berendsen 2008a. Spek et al. 1996.
Plangebied Bruggenbosch te Twello
gevormde tongbekken. Aan het einde van het Saalien trokken de ijslobben zich terug. Tijdens de daaropvolgende perioden werd het IJsselbekken grotendeels opgevuld met door de Oer-Rijn afgezette zanden, grinden en kleien behorende 12 tot de Formatie van Kreftenheye.
Figuur 2.1 Schematische weergave van het geologisch profiel van het IJsseldal (naar Stiboka 1979). De pijl geeft de globale ligging van het onderzoeksgebied weer. Gedurende de laatste ijstijd (Weichselien, 115.000 - 10.000 jaar geleden) heerste in ons land een poolklimaat. Het landijs bereikte ons land echter niet. Ook gedurende een groot deel van deze periode stroomde de Oer-Rijn door het IJsseldal en heeft grote hoeveelheden zand en grind afgezet (Formatie van Kreftenheye). De rivier had een brede stroomgordel, die werd gekenmerkt door een grillig patroon van zich splitsende en weer samenkomende geulen (vlechtend rivierpatroon). Gedurende het Weichselien werd het klimaat droger, waardoor de af te voeren hoeveelheid water afnam zodat de rivier periodiek droog kwam te liggen. Vanaf circa 40.000 jaar BP hield de activiteit van de Oer-Rijn in het IJsseldal zelfs geheel op en bleef de fluviatiele activiteit binnen het IJsseldal beperkt tot
12
Stichting Bodemkartering 1979.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
14
13
kleine lokale beken. De grove zanden en grinden behorende tot de Formatie van Kreftenheye worden binnen het plangebied echter op grote diepte verwacht (dieper dan 2 m-mv). De temperatuur was gedurende het Weichselien dusdanig laag dat de ondergrond permanent bevroren was (permafrost). Alleen in de zomermaanden ontdooide de bodem tot geringe diepte. Hierdoor kon het sneeuwsmeltwater niet in de grond dringen. Het water stroomde oppervlakkig af van de hoger gelegen ‘oostelijke stuwwallen’ richting het lager gelegen IJsseldal en nam grote hoeveelheden grindrijk, grof- en fijnzandig materiaal mee. Dergelijke afzettingen worden fluvioperiglaciale afzettingen genoemd en zijn in een brede zone aan de 14 voet van de stuwwallen afgezet. In figuur 2.1 zijn deze afzettingen aangeduid als daluitspoelingsmateriaal. Het betreft relatief vlakke terreinen die hier en daar worden doorsneden door droge dalen. De droge dalen betreffen geulen waarlangs het sneeuwsmeltwater werd afgevoerd. In het Midden-Weichselien was de vegetatie vrijwel verdwenen, waardoor op grote schaal verstuiving van zand kon optreden. Dit door de wind afgezette zand wordt dekzand genoemd. Het dekzandpakket wordt gerekend tot de Formatie 15 van Boxtel en is op sommige plekken als ruggen en welvingen op de fluvioperiglaciale afzettingen afgezet. Het sediment bestaat in het algemeen uit 16 fijn zand (mediaan van 150 – 210 mm) met enkele grovere zand- of grindlaagjes. De ruggen zijn vaak duidelijk te zien en kunnen meer dan 1,5 meter boven hun omgeving uitsteken. De dekzandwelvingen zijn minder geaccidenteerd. Behalve deze reliëfrijke gebieden zijn er ook gebieden waar het dekzand in de vorm van vlakten is afgezet. Het plangebied bevindt zich op een dekzandrug, op de grens met een veel jongere rivieroverstromingsvlakte. Het dekzand is soms in een tweetal verschillende fasen onder te verdelen. Op de overgang tussen deze twee fases is op bepaalde plaatsen een dunne bodem gevormd. Deze laag staat bekend als de Laag van Usselo en vertegenwoordigt een oude begroeiinghorizont die zich ontwikkeld heeft op een voormalig 17 landoppervlak of als een veenlaag, daterend in het Allerød-interstadiaal. Veelal is de Laag van Usselo echter niet (herkenbaar) aanwezig. Vanaf het begin van het Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden tot heden) trad een blijvende klimaatsverbetering op. Aanvankelijk was het klimaat nog droog en bij de nog schaarse vegetatie ontstonden plaatselijk weer zandverstuivingen. Het betreft duinvormige dekzandafzettingen. Dergelijke afzettingen komen in de omgeving van het plangebied echter niet voor. Naarmate de klimaatsomstandigheden verbeterden raakten de dekzandgebieden begroeid, zodat er een einde kwam aan de verstuivingen. Het plangebied bevindt zich in een gebied waar de invloed van de IJssel (althans voor de bedijking) nog net wel of net niet merkbaar is. Over het tijdstip van het ontstaan van de Gelderse IJssel bestaat overigens enige discussie. Volleberg & 18 Stouthamer dateren het ontstaan van de Gelderse IJssel rond 350 AD, terwijl 19 Makaske et. al. het op circa 600 AD houden. Nader onderzoek zal hier in de toekomst mogelijk meer opheldering over geven. Men is het er echter over eens 13
Volleberg & Stouthamer 2008a,b. Stichting Bodemkartering 1979. 15 De Mulder et al. 2003 16 Stichting Bodemkartering 1979. 17 Berendsen 2008b. 18 Vollenberg en Stouthamer 2008a,b. 19 Makaske et al. 2008. 14
15
Plangebied Bruggenbosch te Twello
dat gedurende de periode van 40.000 jaar BP tot de vroege middeleeuwen in het IJsseldal geen grote rivier actief was. Het plangebied bevindt zich op circa 4 kilometer van de IJssel. Desalniettemin lag het plangebied voor de bedijking van de rivier mogelijk nog net binnen de invloedssfeer van de IJssel. Bij hoogwater trad de rivier buiten haar oevers, waarbij dicht bij de rivier, waar de stroomsnelheid het grootst was, het grofste materiaal werd afgezet in de vorm van oeverwallen. Verder van de rivier af, in de kommen, bezonk alleen het fijnste materiaal en werd klei (komklei) afgezet. De verwachting is dat ook binnen het plangebied (en dan met name binnen deelgebied C) mogelijk een dun pakket komklei aanwezig is.
Figuur 2.2 Uitsnede van het AHN voor de deelgebieden en omgeving.20 De deelgebieden zijn middels een rood kader weergegeven. De bruine en gele tinten betreffen de hoger gelegen delen. De groene en donkergroene tinten vertegenwoordigen de lager gelegen terreinen. 21
De geomorfologische kaart van Nederland geeft aan dat de deelgebieden A en B zich op een dekzandrug bevinden (code 3L5) terwijl deelgebied C zich op de grens tussen de dekzandrug en een rivieroverstromingsvlakte (code 2M25) bevindt. Dit komt goed overeen met het beeld dat uit het Actueel Hoogtebestand Nederland naar voren komt (relatief hooggelegen terrein, gele en bruine tinten, zie figuur 2.2). De hoogtes binnen de deelgebieden zijn vrij constant. Zo bevindt deelgebied A zich op een hoogte van 4,6 m + NAP. Deelgebied B ligt duidelijk hoger, op circa 5,5 m + NAP. Deelgebied C vertoont het meeste hoogteverschil en loopt in oostelijke richting af. De hoogste delen bevinden zich op circa 4,6 m + NAP. Het laagste deel (zuidoostelijke deel, boring 10) ligt op 4,1 m + NAP. Uit het AHN (figuur 2.2 ) valt af te leiden dat deelgebied A zich mogelijk in een gebied bevindt dat in het verleden is afgegraven. De grenzen met het omliggende terrein zijn onnatuurlijk scherp en impliceren een onnatuurlijke 20 21
www.ahn.nl 2015. www.archis.nl 2015.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
16
ontstaansgeschiedenis. Het terrein ligt circa 20 cm lager dan de directe omgeving. Overigens is bij de provincie Gelderland geen informatie bekend over een 22 eventuele ontgraving op deze locatie. Dit houdt in dat het al een oudere ontgraving is. De deelgebieden A en B bevinden zich in een gebied met grondwatertrap VI. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich tussen de 40 en 80 cm0 cm beneden maaiveld bevindt en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 120 cm beneden maaiveld. Deelgebied C bevindt zich in een gebied met grondwatertrap III. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich ondieper dan 40 cm beneden maaiveld bevindt en de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 80 en 120 cm beneden maaiveld. 23
De deelgebieden A en B zijn op de bodemkaart van Nederland gekarteerd als een gooreerdgrond (pZn23), gevormd op lemig fijn zand. Gooreerdgronden zijn kalkloze zandgronden met een dunne tot matig dikke humushoudende bovengrond (A-horizont van 15-50 cm). Deze donker gekleurde A-horizont is gelegen op een licht gekleurde ondergrond die nog weinig door bodemvorming is veranderd (C-horizont). De gooreerdgronden liggen relatief laag en worden veel gevonden langs de bovenlopen van beekdalen in de dekzandgebieden. Roest- en reductievlekken komen niet voor in de A-horizont, of beginnen dieper dan 35 cm onder maaiveld en/of zijn voor meer dan 30 cm onderbroken. De grondwaterstand is meestal hoog, zodat onder de A-horizont de ijzerhuidjes rondom de zandkorrels ontbreken. Deelgebied C bevindt zich in een gebied bestaande uit een kalkloze poldervaaggrond (Rn62Cp), gevormd op zavel en lichte klei. Het pleistocene (dek)zand zou zich binnen 40 tot 120 cm beneden maaiveld moeten bevinden. Poldervaaggronden zijn klei-, leem- of zavelgronden met een dunne humushoudende bovengrond (A-horizont tot 30 cm). Deze lichtbruin tot bruingrijs gekleurde A-horizont ligt direct op een licht gekleurde ondergrond die nog weinig door bodemvorming is veranderd (C-horizont). Roest en grijze vlekken komen voor binnen 50 cm onder maaiveld en beginnen dus soms al in de A-horizont. Deze lopen door tot in de permanent gereduceerde ondergrond. De grondwaterstand is meestal hoog, zodat de permanent gereduceerde ondergrond vaak binnen één meter kan worden verwacht. De gronden zijn stevig doordat ze al wel gerijpt zijn. De textuur kan sterk wisselen, al naar gelang de landschappelijke eenheid. Veen komt in deze gronden niet voor binnen 80 cm. De poldervaaggronden liggen meestal relatief laag en worden aangetroffen als grote oppervlakken in Nederland. Ze komen onder andere voor als komgronden in het rivierengebied.
2.3 Bewoningsgeschiedenis 2.3.1 Inleiding Het landschap was vroeger in veel grotere mate van invloed op het bewoningspatroon van de mens dan tegenwoordig. Het vormde een belangrijke factor in de keuze voor een vestigingsplaats. De ligging van archeologische vindplaatsen is dan ook in hoge mate bepaald door het landschap. Het gevarieerde landschap van de gemeente Voorst met droge en natte gebieden bood de bewoners in het verleden een breed scala aan bestaans- en vestigingsmogelijkheden. 22 23
17
Willemse, De Roode en Smal 2008. Stichting Bodemkartering 1979.
Plangebied Bruggenbosch te Twello
De oudste aanwijzingen voor menselijke activiteit in de gemeente Voorst dateren uit het mesolithicum. De vondsten uit de steentijd duiden vaak op een tijdelijk kamp dat seizoensmatig werd bewoond, afhankelijk van het voedselaanbod. Vanaf het neolithicum ging de mens zich steeds meer toeleggen op het verbouwen van voedsel en het houden van vee. Hoger gelegen gebieden kenden een toenemende bevolkingsdichtheid en zijn vaak voortdurend bewoond geweest tot in de Romeinse tijd. De bevolkingsdichtheid nam aan het einde van de Romeinse tijd sterk af, waarna deze vervolgens vanaf circa 800 na Chr. weer toenam. Door de toenemende bevolking in de middeleeuwen veranderde het landschap en werd het in cultuur gebracht. Bos werd gekapt en veen werd ontgonnen. Door begrazing met schapen kreeg het potentieel aan natuurlijke vegetatie geen groeikans meer en ontstonden heidevelden. De betere gronden werden gebruikt als landbouwgrond. Verspreid in het landschap werden kleine boerenbedrijven gevestigd op verhogingen in het landschap waarop landbouw werd bedreven. Bij uitputting van de bodem werd plaggenmest opgebracht en ontstonden de essen. In latere periodes vonden bij bevolkingsgroei buiten de essen nieuwe ontginningen plaats, de zogenaamde kampontginningen. Met de komst van de kunstmest zijn tegen het eind van de 19 eeuw veel heidevelden ontgonnen, waardoor oude escomplexen en kampen niet verder werden uitgebreid.
2.3.2
Archeologie
De onderverdeling van de indicatieve waarden zoals weergegeven op de 24 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden is in het gebied gebaseerd op de statistische relatie tussen het bodemtype en archeologische vindplaatsen. Alle deelgebieden zijn op de IKAW gekarteerd als een gebied met een “middelhoge trefkans op het aantreffen van archeologische waarden”. Dit waarschijnlijk vanwege de aanwezigheid van een gooreerdgrond binnen het plangebied.
Figuur 2.3 Uitsnede van de gemeentelijke beleidskaart met daarop aanvullende informatie vanuit ARCHIS. De archeologische beleidskaart van de gemeente Voorst (zie figuur 2.3) geeft echter veel meer detail. Op deze kaart is aan deelgebied A een “middelhoge trefkans op het aantreffen van archeologische waarden” toegekend. Deelgebied 24
IKAW, versie 3.0, RCE 2008.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
18
B heeft op deze kaart een “hoge trefkans op het aantreffen van archeologische waarden”. Dit is het gevolg van het feit dat deelgebied B zich op een relatief hooggelegen dekzandrug bevindt, te midden van lager gelegen gebied. Deelgebied C heeft een “lage trefkans op het aantreffen van archeologische waarden” toegekend gekregen. Dit vanwege het feit dat dit deelgebied zich in een lager gelegen terrein bevindt dat tot voor de bedijking onder invloed stond van de IJssel. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland wordt het landgoed ‘Bruggenbosch’ als een gebied waarbinnen ‘oude buitenplaatsen in het nat-droge zandgebied’ voorkomen. Geen van de bestaande gebouwen heeft op 25 de CHW een status. Op de Archeologische Monumentenkaart staan terreinen vermeld die door de provincie en de RCE zijn geselecteerd vanwege hun archeologische waarde. Een aantal van deze terreinen heeft eveneens de status van beschermd archeologisch monument. Binnen het plangebied bevinden zich echter geen AMK-terreinen. Binnen een straal van 500 meter bevindt zich wel een AMK-terrein. Het betreft een terrein van hoge archeologische waarde (monumentnr. 13192). Op dit terrein, gelegen op circa 300 meter ten oosten van deelgebied C, bevindt zich het kasteel ‘Parcelaer’. Dit kasteel/landgoed stamt uit de late middeleeuwen en is in de nieuwe tijd ingrijpend verbouwd. Uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) blijkt dat zich in het plangebied tot op heden geen waarnemingen bevinden. Ook op de gemeentelijke verwachtingskaart zijn geen bekende archeologische waarden weergegeven binnen plangebied. Wel is op deze kaart weergegeven dat op het landgoed Bruggenbosch een historische buitenplaats aanwezig is. Hier zal in paragraaf 2.3.3 nader op ingegaan worden. Bij de lokaal actieve amateurarcheologen zijn geen aanvullende waarnemingen bekend binnen het plangebied en de directe 26 omgeving. Ook binnen een straal van 500 m rond het plangebied zijn tot op heden (nog) geen waarnemingen bekend. Volgens de gegevens in ARCHIS zijn binnen een straal van 500 meter rond het landgoed Bruggenbosch tot op heden slechts twee archeologische onderzoeken 27 uitgevoerd. Het betreft een archeologisch bureauonderzoek ter plaatse van een transportleiding en een archeologische begeleiding op die locaties die uit het bureauonderzoek als relevant naar voren kwamen. De gegevens van de archeologische begeleiding zijn nog niet in ARCHIS verwerkt.
2.3.3 Historie De deelgebieden bevinden zich op het landgoed ‘Bruggenbosch’. De buitenplaats die op dit landgoed aanwezig is geweest, is ontstaan uit een boerderij. Deze de boerderij stond in het midden van de 17 eeuw bekend als ‘Bruggenbosch’ of ‘Vrou Haecxbergens Asse’. Dit laatste heeft betrekking op Eva Nilants. Zij was de weduwe van Hendrick van Haexberghen, de stadssecretaris van Deventer. De familie Haexberghen had meerdere bezittingen in het buitengebied rondom Deventer en de boerderij op het latere landgoed was hier één van. Mogelijk werd
25
www.gelderland.nl.
26
Dhr. J. Lubberts, verbonden aan de Oudheidkundige Kring Voorst en de heer H. Lubberding, verbonden aan de AWN, afdeling 18. 27
19
De Boer 2013.
Plangebied Bruggenbosch te Twello
28
de boerderij door de familie als jachthuis gebruikt. Zoals in figuur 2.4 zichtbaar 29 is, valt de boerderij nog net binnen de Hottinger atlas (1773-1794).
Figuur 2.4 Uitsnede van Hottinger atlas (1773-1794) voor het plangebied en omgeving.30 De deelgebieden zijn middels een rood kader binnen de blauwe cirkel weergegeven. Kasteel ‘Parcelaer’ is goed als zodanig herkenbaar. de
De boerderij bleef tot het midden van de 19 eeuw in bezit van invloedrijke families uit Deventer. In deze periode werd de boerderij verpacht. Een gedeelte was ingericht buitenverblijf voor de rijke familie uit Deventer. Leden van de familie trokken in de zomermaanden in deze zogenaamde landheerskamer. In 1850 werd de boerderij gekocht door de Haarlemse Baron Bentinck tot Nijenhuis. Hij liet een groot landhuis bouwen op de plek van de boerderij en heeft hier tot aan zijn dood in 1888 gewoond. In 1900 werd het landhuis verkocht aan een arts uit Deventer. In de periode 1900 tot 1922 is het huis verscheidene keren van eigenaar gewisseld. In 1910 werd een paardenstalling en het (nu nog bestaande) koetshuis gebouwd. In 1922 kwam het landhuis in bezit van de exploitatiemaatschappij Davo. Dit bedrijf gebruikte het landhuis voor partijen en als vergaderlocatie. Er werd niet meer gewoond. Gedurende de tweede Wereldoorlog en kort daarna hebben enkele zusters van Huize Sint Marie uit Apeldoorn in het landhuis gewoond, samen met enkele gezinnen. In 1953 was het gebouw zo uitgeleefd, dat besloten is het te slopen. Nu is men voornemens om de locatie van het voormalige landhuis een nieuw landhuis te bouwen. Op de eerste kadastrale kaart uit de periode 1820-1832 is zichtbaar dat de tuin rond de boerderij al voor het landhuis werd gebouwd deels als siertuin in gebruik 31 was (zie figuur 2.5). Zo was de siervijver al aanwezig op de locatie waar deze nu nog gelegen is. Deze moet tussen 1794 en 1820 zijn aangelegd. Voor het overige de lijkt het erop dat de situatie begin 19 eeuw niet erg veel verschilde van de 28 29 30 31
www.buitenplaatseninnederland.nl 2015. Versfelt 2003. Versfelt 2003. www.watwaswaar.nl 2015.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
20
de
situatie eind 18 eeuw. De oprijlaan lijkt op dezelfde locatie gelegen te zijn, evenals de boomgaard.
Figuur 2.5 Uitsnede van de eerste kadastrale kaart uit de periode 1820-1832 voor het plangebied en omgeving.32 De deelgebieden zijn middels een rood kader weergegeven.
Figuur 2.6 Uitsnede van de topografische kaart uit 1905 voor het plangebied en omgeving.33 De deelgebieden zijn middels een rood kader weergegeven. ste
Op kaartmateriaal uit het begin 20 eeuw is zichtbaar dat de inrichting van het landgoed destijds grotendeels vergelijkbaar is met de huidige inrichting (zie 32 33
21
www.watwaswaar.nl 2015. Uitgeverij Nieuwland 2005.
Plangebied Bruggenbosch te Twello
34
de
figuur 2.6). Vergeleken met de situatie uit begin 19 eeuw is er een aantal gebouwen bijgekomen, waaronder het inmiddels weer afgebroken landhuis. Er zijn geen aanwijzingen voor grootschalige ontgrondingen binnen het plangebied zichtbaar op het AHN, met uitzondering van het terrein waarbinnen deelgebied A zich bevindt. Hier hebben mogelijk graafwerkzaamheden plaatsgevonden, waarbij het terrein circa 20 cm is afgegraven. Ook ter plaatse van deelgebied B, de locatie waar het nieuwe landhuis zal komen te staan, kan de bodem verstoord zijn geraakt als gevolg van de bouw en de sloop van het voormalige landhuis. Het booronderzoek zal moeten uitwijzen tot welke diepte deze verstoring reikt.
2.4 Archeologische verwachting Het plangebied is gelegen in het IJsseldal, op de grens met het invloedsgebied van de IJssel. In de ondergrond bevinden zich dekzandafzettingen bestaande uit fijn zand. Geomorfologisch gezien bevinden de deelgebieden A en B zich op een relatief hooggelegen dekzandrug. Deelgebied C ligt op de flank van deze dekzandrug. De afzettingen die zich in de ondergrond bevinden, zijn gedurende het Weichselien afgezet. Wat betreft de ouderdom van de afzettingen kunnen op het terrein derhalve archeologische resten aanwezig zijn uit de perioden vanaf het laat-paleolithicum tot heden. De kans op de aanwezigheid van archeologische resten ter plaatse van het plangebied is relatief groot. Het hoog en droog gelegen terrein vormde gedurende de steentijd, maar ook gedurende latere perioden, namelijk een aantrekkelijk vestigingsgebied. Gezien de geschiedenis van het landgoed en de voormalige aanwezigheid van de de bebouwing uit in ieder geval de 17 en de 19 eeuw, is de verwachting op het aantreffen van een vindplaats uit de nieuwe tijd het grootst. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen die kunnen duiden op grootschalige bodemverstorende activiteiten zoals afgravingen, met uitzondering van de locatie deelgebied A. Hier is de bodem mogelijk tot circa 20 cm afgegraven. Wel bestaat de kans dat deelgebied B (deels) verstoord is geraakt bij sloop en bij werkzaamheden uit het verleden. Het is echter niet duidelijk in welke mate de bodem daarbij is verstoord en welk deel van deelgebied B hierbij betrokken is. Op basis van het bureauonderzoek geldt voor deelgebied A conform de gemeentelijke verwachtingskaart een middelhoge specifieke verwachting voor het aantreffen van vondsten en/of sporen vanaf de steentijd, met de nadruk op vindplaatsen vanaf de late middeleeuwen. Ook voor deelgebied B geldt een specifieke verwachting voor het aantreffen van vondsten en/of sporen vanaf de steentijd, met de nadruk op vindplaatsen uit de late middeleeuwen (boerderij) en de nieuwe tijd (landhuis). Het betreft een hoge verwachting, ondanks de verwachte verstoring binnen dit deelgebied als gevolg van sloop en bouwwerkzaamheden in het verleden. Het is niet bekend tot welke diepte de verstoring reikt. De aanwezigheid van diepere sporen kan op deze locatie zeker niet worden uitgesloten. Tot slot geldt voor deelgebied C eveneens een hoge verwachting, maar dan voornamelijk op sporen van bewoning uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd, welke zijn te relateren aan de bebouwing uit deze perioden ter plaatse van deelgebied B. Dit laatste wijkt af van de gemeentelijke verwachtingskaart.
34
Uitgeverij Nieuwland 2005.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
22
De verwachte vondsten kunnen vondsten en/of sporen betreffen uit de late middeleeuwen/nieuwe tijd). Hierbij gaat het naar verwachting om vondsten en/of sporen gerelateerd aan het erf van de boerderij ‘Vrou Haecxbergens Asse’ en het latere landhuis. Hierbij betreft het voornamelijk strooiing van fragmenten aardewerk en sporen van bewoning, zoals waterputten, afvalputten, paalsporen en mogelijk restanten van stenen funderingen. Ook de mogelijkheid van vondsten en/of sporen van kleine steentijd jachtkampementen 2 2 (basisnederzettingen en/of huisplaatsen met een omvang van 200 m tot 1000 m ) kan niet geheel worden uitgesloten, al wordt de kans hierop minder groot geacht. Bij dergelijke vindplaatsen wordt voornamelijk strooiing van overwegend (bewerkt) vuursteen verwacht. Indien op het terrein archeologische indicatoren en/of bewoningssporen aanwezig zijn, kunnen deze bij een (deels) intacte gooreerdgrond op of binnen 50 cm beneden maaiveld worden verwacht. Bewoningssporen kunnen worden verwacht vanaf de onderzijde van de Ah/Ap-horizont. Vanwege de hoge grondwaterstand is de kans op een goede conservering van grondsporen, organische resten en botmateriaal groter dan bij de hoger gelegen en drogere bodems. Indien op het terrein archeologische indicatoren en/of bewoningssporen aanwezig zijn, kunnen deze bij een intacte poldervaaggrond op of binnen 30 cm beneden maaiveld worden verwacht. Bewoningssporen kunnen worden verwacht vanaf de onderzijde van de Ah/Ap-horizont. De mogelijkheid bestaat echter dat het eventueel aanwezige kleidek binnen de verstoringsdiepte van 2 m ouder sediment (dekzand) afdekt. In dat geval is er sprake van een tweede archeologisch relevant niveau. Omdat de laaggelegen poldervaaggronden vaak in gebruik zijn als niet geploegd weiland, zullen eventuele vindplaatsen in of vlak onder de bouwvoor veelal nog intact zijn. Vanwege de hoge grondwaterstand en de afdekking met kleiig materiaal is de kans op een goede conservering van grondsporen, organische resten en botmateriaal hoger dan bij de hoger gelegen en drogere bodems.
23
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
24
3
Inventariserend Veldonderzoek
3.1 Werkwijze Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het bureauonderzoek. Hierbij is de tijdens het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting in het veld getoetst. Bij het inventariserend veldonderzoek (karterende fase) zijn de deelgebieden gekarteerd op archeologische indicatoren en onderzocht op de geomorfologische, geologische en bodemkundige karakteristieken. Ook geeft het booronderzoek informatie over het intact zijn van de bodem en daarmee informatie over de gaafheid van een eventuele archeologische vindplaats. Allereerst hebben per deelgebied waarnemingen in het veld plaatsgehad om de aanwezigheid van archeologische resten te kunnen beoordelen. Gezien het feit dat de deelgebieden zijn begroeid met gras, dan wel bedekt met een dikke laag bladeren, is de vondstzichtbaarheid ter plaatse zeer gering. Een oppervlaktekartering is derhalve niet uitgevoerd. Wel zijn aanwezige molshopen geïnspecteerd. Vanwege de middelhoge tot hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit alle perioden (maar met de nadruk op de middeleeuwen/nieuwe tijd), zou per deelgebied een karterend booronderzoek 35 moeten worden uitgevoerd volgens standaardmethode A3. Hierbij wordt er van uitgegaan dat eventuele archeologische vindplaatsen zich kenmerken door de strooiing van vuursteen en/of aardewerk. Deze methode wordt geschikt geacht om zowel een steentijd vindplaats als vindplaatsen uit latere perioden te kunnen prospecteren. Met deze methode worden gemiddeld 52 boringen per hectare verricht met een edelmanboor met diameter van 15 cm. In dit geval zou per deelgebied 1 boring geplaatst moeten worden. Baac bv hanteert echter een minimum van vier boringen per deelgebied. Voor deelgebieden A, B en C komt dit neer op een boordichtheid van respectievelijk 291, 143 en 209 boringen per hectare. De boringen zijn uitgevoerd tot een maximale diepte van 2 m beneden maaiveld. De boringen zijn vanwege de geringe grootte van het plangebied niet in een verspringend grid van 13x15 m geplaatst. Wel zijn de boringen zo gelijkmatig mogelijk over het plangebied verspreid. De locaties van de boringen zijn ingemeten met GPS, waarbij de afwijking maximaal 2 meter bedraagt. De hoogteligging ten opzichte van NAP is uit het Actueel Hoogtebestand Nederland 36 gehaald. De bodemmonsters zijn in het veld gezeefd over een zeef met maaswijdte van 4 mm. Het zeefresidu is met het oog gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Archeologische indicatoren (bv. aardewerk,
35
Boorgrid geschikt voor middelgrootte gebieden met een matig hoge verwachting, SIKB 2012. 36 www.ahn.nl 2015.
25
Plangebied Bruggenbosch te Twello
huttenleem, vuursteen, metaal, houtskool en al dan niet verbrand bot) kunnen een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse of in de nabijheid van de boring met indicator. De bodemlagen zijn 37 38 lithologisch en bodemkundig beschreven. Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. In navolgende paragrafen worden de resultaten van het veldonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een archeologische interpretatie. De locaties van de boringen staan weergegeven op de boorpuntenkaart (figuur 3.1). De boorbeschrijvingen bevinden zich in bijlage 2.
Figuur 3.1
Boorpuntenkaart voor de deelgebieden.
3.2 Veldwaarnemingen Door de aanwezige begroeiing (gras en bosschages) waren ter plaatse van alle deelgebieden maaiveld geen aanwijzingen zichtbaar die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem (figuur 3.2). Wel was ter plaatse van deelgebied C een laag muurtje aanwezig. Volgens de heer Boreel betreft dit de restant van een schuur die hier heeft gestaan. Deelgebied A betreft een weide in het bos dat op het landgoed is gelegen. Op het AHN zijn hier scherpe lijnen zichtbaar die zouden kunnen duiden op afgraving in het verleden. In het veld was dit niet zo duidelijk zichtbaar. Het betreft een vlak liggend terrein gelegen op een hoogte van circa 4,7 m + NAP. Deelgebied B betreft een terrein wat momenteel in gebruik is als tuin. Het betreft zowel een gazon, als bosschages als een grindverharding. Door het verschil in gebruik is het terrein iets geaccentueerder dan deelgebied A, met hoogtes variërend van 5,4 tot 5,7 m + NAP.
37 38
NEN 1989. De Bakker en Schelling 1989.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
26
Deelgebied C bestaat voor circa een derde uit gazon en twee derde uit bos/struikgewas. Het zuidoostelijke deel is in gebruik als opslag van tuinafval. Dit deel van het terrein bevindt zich ook zichtbaar lager dan het overige deel van het terrein (4.1 m + NAP t.o.v. 4,6 m + NAP).
Overzicht van de deellocaties A, B en C. De foto linksboven toont Figuur 3.2 een overzicht van deellocatie A (gefotografeerd in westelijke richting). De foto rechtsboven betreft deelgebied C, gefotografeerd in zuidoostelijke richting. Op de overgang van gazon naar bosschage is het restant van een muur zichtbaar. De foto linksonder betreft het deel van deelgebied B bestaande uit gazon (gefotografeerd in oostelijke richting). De foto rechtsonder toont de oostelijke helft van deelgebied B (gefotografeerd vanuit het noordoosten).
3.3 Karterend booronderzoek In deze paragraaf zal de bodemopbouw binnen de deelgebieden per deelgebied worden beschreven. Allereerst zal een algemene karakteristiek van de bodemopbouw en de lithologie worden gegeven, waarna vervolgens aandacht zal worden besteed aan de intacte bodems en de bodemverstoringen. Tot slot zal worden ingegaan op de aangetroffen archeologische indicatoren.
3.3.1 Lithologie en bodemopbouw Deelgebied A De bodemopbouw binnen deelgebied A is vrij uniform. Ter plaatse van het plangebied is een humeus dek aangetroffen met een dikte variërend van 45 tot 70 cm dik. Dit humeuze dek (Aa-horizont) bestaat overwegend uit zwak siltig, sterk humeus, overwegend donkerbruin, matig fijn zand (korrelgrootte 150-210 µm). Bodemkundig betreft het hier een grensgeval tussen een enkeerdgrond en een gooreerdgrond. Het humeuze dek is licht gevlekt, wat duidt op verstoring. Dat daadwerkelijk sprake is van verstoring blijkt uit het feit dat ter plaatse van alle vier boringen in deze deellocatie een duidelijk verstoorde bodemlaag onder het humeuze dek aanwezig is. Deze bodemlaag, die een sterk vlekkerig karakter heeft, bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand en heeft een gemiddelde dikte van
27
Plangebied Bruggenbosch te Twello
circa 20 cm. Het vlekkerige karakter uit zich in de aanwezigheid van brokken humeus materiaal uit de bovengelegen Aa-horizont een brokken uit de ondergelegen C-horizont. De overgangen naar zowel de boven gelegen bodemlaag als de ondergelegen bodemlaag zijn scherp. Onder de sterk verstoorde bodemlaag is de C-horizont aangetroffen. De Chorizont bestaat uit twee typen sediment. Direct onder de verstoorde bodemlaag is zwak siltig, matig fijn, geel zand aangetroffen. De sortering van dit zand is matig, er komen kleine grindjes in voor. Dit sediment is geïnterpreteerd als verspoeld dekzand. De oorspronkelijke dikte van deze laag is niet meer te achterhalen, aangezien de top hiervan zich in de verstoorde bodemlaag bevindt. De basis van deze bodemlaag bevindt zich op circa 3,8 m + NAP. Het sediment onder het verspoelde dekzand is slechter gesorteerd en heeft een grotere grindfractie (zwak siltig, matig fijn, zwak tot matig grindig, geelwit tot lichtgrijs zand). Dit sediment is geïnterpreteerd als fluvioperiglaciaal sediment (zie paragraaf 2.2). Deelgebied B De bodemopbouw ter plaatse van deelgebied B is als gevolg van de diepe verstoring hier slechts in beperkte mate te achterhalen. Zo is het bodemtype niet meer te achterhalen. De bodemverstoring uit zich hier in een zeer sterk vlekkerig karakter. In paragraaf 3.3.2 zal hier nader op worden ingegaan. Slechts ter plaatse van één van de vier boringen (boring 5) was de bodemverstoring dermate ‘gering’ (70 cm), dat überhaupt nog iets over de bodemopbouw kan worden geconcludeerd. In alle boringen reikt de verstoring tot in de C-horizont. Ter plaatse van de boringen 5 en 7 bestaat deze C-horizont uit zwak siltig, matig fijn, goed gesorteerd, geelgrijs zand. Dit zand is geïnterpreteerd als dekzand. Ter plaatse van boring 6, waar de verstoring dieper reikt, is het sediment van de C-horizont minder goed gesorteerd (bevat enkele grindjes). Hier is het geïnterpreteerd als verspoeld dekzand. Ter plaatse van boring 8 reikt de verstoring zo diep, dat hier geen (onverstoord) dekzand is aangetroffen. De onverstoorde C-horizont die hier op een diepte van 1,75 cm-mv is aangetroffen (3,95 m + NAP) bestaat uit zwak siltig, matig fijn, grijs zand. Dit zand bevat enkele leembandjes. Het betreft hier fluvioperiglaciale afzettingen. Wanneer de diepteligging van dit sediment wordt vergeleken met de diepteligging van de fluvioperiglaciale afzettingen ter plaatse van deelgebied A, dan blijkt dat deze goed met elkaar overeen komen. Deelgebied C Ook in deelgebied C is de bodem in meer of mindere mate verstoord. Desalniettemin is het voor deze deellocatie wel mogelijk gebleken een goed beeld van de bodemopbouw te achterhalen. Dit beeld is met name gebaseerd op boring 9. Hier is de bodem niet verstoord. Wel is hier een pakket van 50 cm puinhoudend humeus zand op de oorspronkelijke bodem opgebracht. Onder dit opgebrachte sediment is een 35 cm dikke kleilaag aangetroffen. Deze sterk siltige, zwak humeuze, kalkloze klei betreft komklei, afgezet voor de bedijking van de IJssel. Dit is conform de bodemkaart (kalkloze poldervaaggrond, zie paragraaf 2.2). Onder dit kleipakket is zwak siltig, matig fijn, matig gesorteerd, geel zand aangetroffen. Dit betreft verspoeld dekzand. Ter plaatse van boring 10 is redelijk vergelijkbaar beeld aangetroffen, met dien verstande dat het opgebrachte pakket hier slechts 30 cm dik is en dat op een diepte van 30 tot 40 cm een bodemlaag is aangetroffen met daarin zeer veel baksteen. Onder deze antropogene laag is een 15 cm dik klei pakket aangetroffen. Ook dit pakket sterk siltige klei is geïnterpreteerd als komafzettingen. Onder de kleilaag is matig siltig, matig grof zand aangetroffen. Het zand bevat enkele leemlagen en is geïnterpreteerd als fluvioperiglaciale afzettingen. Ook ter plaatse van boring 12 is
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
28
het fluvioperiglaciale sediment aangeboord. Ter plaatse van deze boring is de top 130 cm echter verstoord.
3.3.2 Bodemverstoringen Zoals uit bovenstaande paragraaf valt op te maken is de bodem ter plaatse van alle deelgebieden grotendeels tot in de C-horizont verstoord. Ter plaatse van deelgebied A is de verstoring goed zichtbaar middels een zeer vlekkerige bodemhorizont van circa 20 cm dik direct onder het humeuze dek. Het vlekkerige karakter uit zich in de aanwezigheid van brokken humeus materiaal uit de bovengelegen Aa-horizont een brokken uit de ondergelegen C-horizont. Ook het humeuze dek zelf vertoond tekenen van verstoring (licht vlekkerig). Aangezien er geen referentie aanwezig is van een intacte bodem, kan niet worden vastgesteld tot hoe diep de verstoring in de C-horizont reikt. Wel is uit de AHN-studie gebleken dat het gebied zich circa 20 cm lager bevindt dan de directe omgeving. In het bureauonderzoek is al geconcludeerd dat hier mogelijk een afgraving heeft plaatsgevonden. Mogelijk heeft men hier (dek)zand gewonnen voor de bouw van het landhuis in 1850. De verstoring is ter plaatse van deelgebied B het meest evident. Naast het vlekkerige karakter (brokken humeus sediment naast brokken C-horizont) komt de verstoring ook tot uiting in de aanwezigheid van veel baksteen fragmenten. De diepte van de verstoring varieert van 70 cm ter plaatse van boring 5 tot 90 cm (boring 7), 110 cm (boring 6) en zelfs 175 cm-mv ter plaatse van boring 8. Aangezien hier een gooreerdgrond werd verwacht, kan worden geconcludeerd dat de verstoring ter plaats van deelgebied B minimaal tot 20 cm (boring 5) en maximaal tot 125 cm (boring 8) in de C-horizont reikt. Ook ter plaatse van deelgebied C is de bodem geroerd. Hier heeft naast verstoring echter ook ophoging plaats gevonden. De dikte van de opgebrachte bodemlaag bedraagt circa 50 cm. Ter plaatse van boring 12 is de bodem onder deze ophooglaag tot een diepte van 105 cm-mv verstoord. Ook hier komt de verstoring tot uiting in het sterk vlekkerige karakter.
3.3.3 Archeologische indicatoren Ter plaatse van de vier boringen in deelgebied A (boringen 1 t/m 4) zijn in het geheel geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ter plaatse van de deelgebieden B en C zijn wel indicatoren aangetroffen. Het betreft voornamelijk fragmenten baksteen. Het vondstmateriaal is meegenomen en gedetermineerd door een specialist. De aard van het vondstmateriaal is echter van dien aard dat slechts een brede datering kan worden gegeven (late middeleeuwen tot en met nieuwe tijd). De vondsten zijn opgenomen in de vondstenlijst (bijlage 3) en in 39 Archis aangemeld. De vondsten ter plaatse van deelgebied B zijn allen in de verstoorde bovengrond aangetroffen. Gezien de aanwezigheid van een landhuis op deze locatie in de periode 1850-1953, ligt het voor de hand dat het aangetroffen baksteen gerelateerd kan worden aan dit voormalige landhuis. Ook ter plaatse van deelgebied C is baksteen aangetroffen. In de boringen 10 en 11 is op een diepte van respectievelijk 30 en 50 cm een laag aangeboord welke volledig uit baksteen bestaat. Mogelijk is hier sprake van een vloer dan wel fundering. Volgens de opdrachtgever heeft hier in het verleden een schuur gestaan, waarvan nog een deel van de muur aanwezig is. Gezien de aanwezigheid van vensterglas (zie vondstenlijst in bijlage 3) betreft het hier de waarschijnlijk een schuur die is te relateren aan het 19 eeuwse landhuis. Ter
39
29
Vondstmeldingsnrs. 426273 en 426274
Plangebied Bruggenbosch te Twello
plaatse van boring 9 is ook baksteen aangetroffen in de opgebrachte laag. Dit materiaal betreft het echter geen aanwijzing voor bebouwing ter plaatse. De ophooglaag dateert waarschijnlijk van 1953 (sloopafval afkomstig van de sloop van het landhuis).
3.4 Archeologische interpretatie Op basis van het bureauonderzoek hebben de deelgebieden landschappelijk gezien een middelhoge tot hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden vanaf de steentijd, met de nadruk op de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Uit het booronderzoek is gebleken dat de geologische situatie ter plaatse deze verwachting ten dele onderbouwd. De deelgebieden A en B bevinden zich op hoger gelegen pleistoceen zand. Ter plaatse van deelgebied A en in mindere mate ook deelgebied B betreft dit zand verspoeld dekzand en flucioperiglaciale afzettingen, in tegenstelling tot de verwachte dekzandrug. Mogelijk dat de verspoeling van het dekzand het gevolg is van overstromingen van de IJssel vòòr de bedijking. Dit zou er op kunnen duiden dat beide deelgebieden in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen minder geschikt waren voor bewoning. Dit geldt in ieder geval voor deelgebied C. Hier is namelijk een dun pakket komkleien aangetroffen, wat betekent dat dit terrein tot aan de bedijking van de IJssel regelmatig overstroomde. Overigens is het niet zo dat de gebieden in de periode laat-paleolithicum-ijzertijd en late middeleeuwen-heden ook minder gunstig waren voor bewoning. In deze perioden zijn op basis van de geologische situatie ter plaatse geen argumenten tegen bewoning. Uit het booronderzoek is echter gebleken dat de deelgebieden A en B tot in de Chorizont zijn verstoord. Voor plangebied A geldt dat ondanks dat niet kan worden vastgesteld tot welke diepte de C-horizont is verstoord, ondiepe sporen op basis van de resultaten van het booronderzoek kunnen worden uitgesloten. Dit geldt echter niet voor eventueel aanwezige diepere sporen. Het betreft echter een karterend booronderzoek waarbij het boorgrid dermate is verdicht dat het plangebied met een boordichtheid van circa 290 boringen/ha is onderzocht. Een 40 dergelijk boordichtheid is conform de gemeentelijke richtlijnen ruim voldoende om een eventuele vindplaats te kunnen traceren. Er zijn ter plaatse van deelgebied A echter in het geheel geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Ook ter plaatse van deel gebied B is de bodem verstoord, en wel tot grote de diepte. Deze verstoringen zijn het gevolg van de bouw- en de sloop van het 19 eeuwse landhuis dat hier heeft gestaan. Eventueel aanwezige pre-middeleeuwse vindplaatsen zullen als gevolg van de verstoringen niet meer aanwezig zijn ter plaatse van deelgebied B. Gezien de diepte van de verstoring wordt de kans de de aanwezigheid van sporen van de 17 eeuwse boerderij die hier mogelijk heeft gestaan ook laag ingeschat. Het is echter wel goed mogelijk dat nog sporen van de het 19 eeuwse landhuis aanwezig zullen zijn. Hierbij moet worden gedacht aan funderingen en mogelijk de restanten van kelders. Ter plaatse van deelgebied C zijn mogelijk resten van een (stenen) vloer de aangeboord. Het betreft hier waarschijnlijk een bijgebouw (schuur) van het 19 eeuwse landhuis. Het kan op basis van het onderhavig onderzoek echter niet de worden uitgesloten dat zich ter plaatse nog resten van een 17 eeuws (bij)gebouw in de ondergrond bevinden. Op basis van het onderhavige onderzoek kan derhalve worden geconcludeerd dat de archeologische verwachting voor deelgebied A naar beneden toe moet 40
Dit geldt ook voor de landelijke richtlijnen.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
30
worden bijgesteld tot een lage archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Voor de deelgebieden B en C dient de hoge verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen gerelateerd aan de de 19 eeuwse bebouwing aldaar gehandhaafd te blijven.
31
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
32
4
Conclusie en aanbevelingen
4.1 Conclusie Hieronder volgt de beantwoording van de onderzoeksvragen zoals gesteld in het Plan van Aanpak:
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan? Er zijn binnen het plangebied tot op heden geen bekende archeologische waarden aanwezig. Wel is bekend dat ter plaatse van deelgebied B tot in 1953 een landhuis heeft gestaan. Dit landhuis is in 1850 gebouwd en heeft ruim een eeuw bestaan.
Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied? Binnen de plangebieden A en B wordt een gooreerdgrond verwacht. Binnen deelgebied C wordt een kalkloze poldervaaggrond verwacht. Uit de AHN-studie blijkt dat deelgebied A waarschijnlijk is afgegraven. Ook ter plaatse van deelgebied B wordt rekening gehouden met verstoringen als gevolg van zowel de bouw als de sloop van het landhuis.
Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied? Op basis van het bureauonderzoek geldt voor deelgebied A conform de gemeentelijke verwachtingskaart een middelhoge specifieke verwachting voor het aantreffen van vondsten en/of sporen vanaf de steentijd, met de nadruk op vindplaatsen vanaf de late middeleeuwen. Ook voor deelgebied B geldt een verwachting voor het aantreffen van vondsten en/of sporen vanaf de steentijd, met de nadruk op vindplaatsen uit de late middeleeuwen (boerderij) en de nieuwe tijd (landhuis). Het betreft een hoge verwachting, ondanks de verwachte verstoring binnen dit deelgebied als gevolg van sloop en bouwwerkzaamheden in het verleden. Tot slot geldt voor deelgebied C eveneens een hoge verwachting, maar dan voornamelijk op sporen van bewoning uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd, welke zijn te relateren aan de bebouwing uit deze perioden ter plaatse van deelgebied B.
Hoe is de bodemopbouw en is deze nog intact? Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodem alleen ter plaatse van deelgebied C nog (deels) intact is. Binnen de deelgebieden A en B is de bodem tot in de C-horizont verstoord, zonder dat kan worden vastgesteld tot welke diepte de C-horizont is verstoord. Eventueel diepere sporen zouden nog intact aanwezig kunnen zijn. Er kan niet meer worden vastgesteld welk bodemtype aanwezig is geweest, al lijkt de aanwezigheid van een gooreedgrond ter plaatse van deelgebied A niet onwaarschijnlijk. Ter plaatse van deelgebied C is de kalkloze poldervaaggrond nog deels intact aanwezig onder een recent opgebracht ophoogpakket.
33
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Zijn in het plangebied archeologische resten aanwezig? Zo ja, wat is de aard en datering van deze resten en wat is de verspreiding hiervan? Ondanks het feit dat ter plaatse van deelgebied A met een verdicht karterend boorgrid is geboord (290 boringen/ha), zijn hier in het geheel geen archeologische indicatoren aangetroffen. Er is derhalve geconcludeerd dat ter plaatse van deelgebied A geen archeologische vindplaats wordt verwacht. Dit geldt niet voor de deelgebieden B en C. Ter plaatse van deelgebied B zijn in de verstoorde bodemlaag veel fragmenten baksteen aangetroffen. Ondanks dat deze fragmenten niet nader gedateerd kunnen worden dan late middeleeuwennieuwe tijd, ligt het voor de hand dat dit materiaal afkomstig is van het landhuis wat hier in de periode 1850-1953 heeft gestaan. Ondanks dat de bodem hier lokaal tot vrij grote diepte is verstoord, kan niet worden uitgesloten dat zich nog sporen in de ondergrond bevinden gerelateerd aan het landhuis. Premiddeleeuwse vindplaatsen worden niet meer verwacht. Ook wordt, gezien de diepe verstoring, de kans op resten van oudere bebouwing klein geacht. Ter plaatse van deelgebied is mogelijk een stenen vloer aangeboord behorende de tot een bijgebouw van het 19 eeuwse landhuis.
In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm? Uit bovenstaande blijkt dat ter plaatse van deelgebied A geen archeologische vindplaats wordt verwacht die door de toekomstige bouwwerkzaamheden bedreigd zullen worden. Vervolgonderzoek is ons inziens op deze locatie niet noodzakelijk. de Ter plaatse van deelgebied B bevinden zich mogelijk nog resten van het 19 eeuwse landhuis in de ondergrond. Ter plaatse van deelgebied C bevinden zich de mogelijk nog resten van een 19 eeuws bijgebouw (schuur) in de ondergrond. Op deze twee locaties is vervolgonderzoek noodzakelijk. Gezien het geringe 2 oppervlakte van beide deellocaties (deelgebied B = 280 m , deelgebied C = 190 2 m ) wordt geadviseerd om het vervolgonderzoek uit een begeleiding van de graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de fundering voor beide geplande gebouwen te laten bestaan (begeleiding conform protocol opgraving).
4.2 Aanbevelingen Voor deelgebied A geldt op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek een lage archeologische verwachting op het aantreffen van vindplaatsen. Vervolgonderzoek is ons inziens niet noodzakelijk. Dit geldt niet voor de deelgebieden B en C. Hier kunnen nog resten in de ondergrond aanwezig zijn van de het 19 eeuwse landhuis (deelgebied B) of een bijgebouw (deelgebied C). Derhalve is op deze twee locaties vervolgonderzoek noodzakelijk. Conform de huidige standaard is een proefsleuvenonderzoek de meest gebruikelijke methode voor vervolgonderzoek in dergelijke situaties. Het doel van een dergelijk onderzoek zal zijn het vaststellen van de exacte omvang, datering, gaafheid en conserveringsgraad van de (eventueel aanwezige) vindplaats(en) op basis waarvan de archeologische waarde van het gebied definitief kan worden vastgesteld. Bovendien wordt met een proefsleuf informatie verkregen over het voorkomen van eventuele grondsporen die met een booronderzoek zelden zullen worden gevonden. In dit specifieke geval kan het vervolgonderzoek ons inziens gezien de geringe grootte van beide deelgebieden ook bestaan uit een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de fundering van beide te bouwen gebouwen. Op die wijze kan het te verstoren terrein met zo min mogelijk onderzoeksinspanning vlakdekkend in kaart worden gebracht. Dit houdt in dat een archeoloog aanwezig zal zijn bij de uitvoering van de geplande graafwerkzaamheden, zodat eventueel aanwezige
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
34
archeologische resten gedocumenteerd kunnen worden. Bij een dergelijke optie moet rekening worden gehouden met enig oponthoud voor de graafwerkzaamheden, aangezien de betreffende archeoloog de nodige tijd nodig heeft om eventuele sporen te kunnen documenteren. Bovenstaand advies dient beoordeeld te worden door de bevoegde overheid (gemeente Voorst) en leidt tot een selectiebesluit. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten. Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
35
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
36
5
Geraadpleegde bronnen Bakker, H. de & J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, Staring Centrum, Wageningen. Berendsen, H.J.A., 2008a. Landschappelijk Nederland. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., 2008b. De vorming van het land. Van Gorcum, Assen. Bergman, W., 2015. Onderzoeksvoorstel – plan van aanpak plangebied Blikkenweg 15 te Twello. BAAC bv, Deventer. Boer, E.A.M. de, 2013. Gemeente Voorst. Plangebied Trace Ringtransportleiding te Twello. Archeologisch bureauonderzoek. BAAC Rapport v_13.0093. BAAC bv, ’s Hertogenbosch. Buitenplaatsen in Nederland, 2015. Buitenplaats Bruggenbosch. Online geraadpleegd via www.buitenplaatseninnederland.nl. Centraal College van Deskundigen (CCvD), 2013. Kwaliteistnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Landbodems, versie 3.2. SIKB, Gouda. Makaske, B., Maas, G.J., Smeerdijk, van, D.G., 2008. The age and origin of the Gelderse IJssel, Netherlands Journal of Geosciences, Geologie en Mijnbouw, 87-4, pagina’s 323 – 337. Mulder,de. E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten. Nederlands Centrum van Normalisatie, 1989. Classificatie van onverharde grondmonsters. NEN 5104. Delft. Spek, T., F.D. Zeiler en E. Raap, 1996. Van de Hunnepe tot de zee. De geschiedenis van het Waterschap Salland. Meppel. Stichting voor Bodemkartering, 1979. Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000 Toelichting bij kaartbladen 33 West en 33 Oost Apeldoorn. Stiboka, Wageningen. Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB), 2012. Leidraad inventariserend veldonderzoek, versie 2.0. Deel karterend booronderzoek. SIKB, Gouda. Volleberg, K.P. & E. Stouthamer, 2008a. Geomorfologisch onderzoek Ruimte voor de Rivieren Deventer Bolwerksweide, Ossenwaarden en De Worp. Departement Fysische Geografie, Faculteit Geowetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht.
37
Plangebied Bruggenbosch te Twello
Volleberg, K.P. & E. Stouthamer, 2008b. Geomorfologisch onderzoek Ruimte voor de Rivieren Deventer Keizers- en Stobbenwaarden. Departement Fysische Geografie, Faculteit Geowetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht. Willemse, N.W., F. de Roode en D.E. Smal, 2008. Gemeente Voorst; een archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen. RAAP-rapport 1640, Weesp.
Geraadpleegde kaarten Alterra, 2015. Geomorfologische kaart van Nederland (1:50.000). Geraadpleegd via Archis. AHN, 2015. Actueel Hoogtebestand Nederland. Verkregen via www.ahn.nl. Provincie Gelderland, 2015. Cultuurhistorische Atlas provincie Gelderland. Online geraadpleegd. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2012. Archeologische Monumentenkaart (AMK) en Centraal Archeologisch Archief (CAA), geraadpleegd via Archis. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2008. De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, derde generatie. RAM rapportage 155, Amersfoort. Roode, F. de en N.W. Willemse, 2009. Startnota archeologische monumentenzorg in de gemeente Voorst. RAAP-rapport 1855, Weesp. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka), 1979. Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000; 33 Oost Apeldoorn. Wageningen. Uitgeverij Nieuwland, 2005. Grote Historische Atlas van Gelderland, 1:25 000. Tilburg. Versfelt, H.J., 2003. De Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland 1773-1794. Heveskes Uitgevers, Groningen.
WatWasWaar, 2015. Eerste Kadastrale kaart uit de periode 1827-1832. Online geraadpleegd via www.watwaswaar.nl
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
38
Bijlage 1 Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken
Bijlage 1: Geologische en archeologische tijdvakken MIS
1
11.650 12.850 LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
13.900 14.030
Laat
Laat
30.000
60.000
Weichselien (ijstijd)
14.640
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
75.000
Late Dryas (koud) Allerød (warm) Vroege Dryas (koud) Bølling (warm) LaatPleniglaciaal (zeer koud)
2
MiddenPleniglaciaal (koud)
3
VroegPleniglaciaal (zeer koud)
4
Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) Formatie van Kreftenheye (Rijn)
VroegWeichselien (gematigd koud)
Pleistoceen
117.000
Kwartair
5a 5b 5c 5d
Eemien (warme periode)
5e
Saalien (ijstijd)
6-10
Holsteinien (warme periode)
11
Elsterien (ijstijd)
12
Cromerien (warme periode)
1322
Pre-Cromerien
23104
Eem Formatie (marien, lagunair en lacustrien) Formatie van Drente (Glaciaal)
130.000
Midden
410.000
Midden
370.000
475.000
2.600.000
Vroeg
Vroeg
850.000
Formatie van Urk (Rijn)
Formatie van Peelo (Glaciaal) Formatie van Sterksel (Rijn)
Chrono-, zuurstofisotopen- en lithostratigrafie voor Noordwest-Europa naar De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Berendsen (2008) en Cohen et al. (2009). Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor Cultuurhistorisch Erfgoed (RCE). Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2008). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).
Formatie van Beegden (Maas)
Holoceen (warme periode)
Lithostratigrafie
Formatie van Boxtel (eolisch en lokaal terrestrisch)
Chronostratigrafie
Formatie van Stamproy (eolisch en lokaal terrestrisch)
Ouderdom (jr) 0 = 1950 n. Chr.
Ouderdom (kal. 1 jaren BP )
14 C jaren
Chronostratigrafie
Pollen zones
Vegetatie
Archeologische perioden (kal. jaren v/n. Chr.) nieuwe tijd (1500-heden)
450 Vb2 1150
1250
1962
Laat
1500
Subatlanticum (koeler Vochtiger)
Vb1
1950
Loofbos, waarbij eik en els overheersen; haagbeuk vanaf Vb1 (>1%); vanaf Vb2 veel cultuurplanten (rogge, boekweit, korenbloem)
middeleeuwen (450-1500 n. Chr.)
Romeinse tijd (12 v.Chr. – 450 n. Chr.) ijzertijd (800 – 12 v. Chr.)
Va 2750 2900 Holoceen
3950
5700
IVb Subboreaal (koeler Droger)
5000
7250
10.250
9000
10.750 11.650
III
Loofbos eik en els overheersen, relatief veel iep en linde. Het percentage den neemt af
Boreaal (warmer)
II
Den overheerst, daarnaast hazelaar, eik, iep, linde, es
Preboreaal (warmer)
I
Eerst berk en later overheerst de den
Late Dryas
LW III
Parklandschap (subarctisch)
Allerød
LW II
10.950
13.900
11.900
14.030
12.100
LaatWeichselien (Laat-Glaciaal)
Vroege Dryas
130.000
300.000 (v. Chr.)
1
14
117.000
Weichselien (ijstijd)
Laat-Pleistoceen
C-methode loopt tot 43.000 jaar BP
35.000 (v. Chr.)
MiddenPleistoceen
12.450
Bølling
Dennen- en berkenbossen Open parklandschap
LW I
75.000
bronstijd (2000 – 800 v. Chr.)
neolithicum (5300 – 2000 v. Chr.)
mesolithicum (8800 – 5300 v. Chr.)
10.150
12.850
14.640
Loofbos. Eik, els en hazelaar overheersen; beuk vanaf IVb >1% en grotere invloed landbouw (granen)
Atlanticum (warm Vochtig) 8000
Vroeg
8700
IVa
Midden
3050
Open vegetatie met kruiden (bijvoet) en berkenbomen
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
Perioden met een poolwoestijn en perioden met een toendra
VroegWeichselien (Vroeg-Glaciaal)
Perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap
Eemien (warme periode)
Loofbos
Saalien (ijstijd)
Maximale ijsuitbreiding Scandinavische ijskap tussen 200.000 en 130.000 jaar BP
BP = aantal werkelijke jaren voor 1950 AD.
laat-paleolithicum (35.000 – 8800 v. Chr.)
midden-paleolithicum (300.000 – 35.000 v. Chr.)
vroeg-paleolithicum (tot 300.000 v. Chr.)
Bijlage 2 Boorbeschrijvingen
boring: 15024-1 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.808, Y: 473.482, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 4,60, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 4,60 m +NAP Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Opmerking: licht vlekkerig
60 cm -Mv / 4,00 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord Opmerking: sterk gevlekt
70 cm -Mv / 3,90 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig grindig, geel, matig fijn, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen]) Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 100 cm -Mv / 3,60 m +NAP
boring: 15024-2 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.815, Y: 473.479, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 4,60, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 4,60 m +NAP Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Opmerking: licht vlekkerig
45 cm -Mv / 4,15 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn, kalkloos, interpretatie: verspoeld dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord Opmerking: sterk gevlekt
65 cm -Mv / 3,95 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geel, matig fijn, kalkloos, interpretatie: verspoeld dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken Opmerking: matige sortering, bevat wat grind
Einde boring op 100 cm -Mv / 3,60 m +NAP
boring: 15024-3 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.823, Y: 473.479, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 4,60, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 4,60 m +NAP Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Opmerking: licht vlekkerig
45 cm -Mv / 4,15 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn, kalkloos, interpretatie: verspoeld dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord Opmerking: sterk gevlekt
70 cm -Mv / 3,90 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geel, matig fijn, kalkloos, interpretatie: verspoeld dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken Opmerking: matige sortering, bevat wat grind
80 cm -Mv / 3,80 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig grindig, geelwit, matig fijn, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen]) Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 120 cm -Mv / 3,40 m +NAP
boring: 15024-4 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.832, Y: 473.476, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 4,70, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 4,70 m +NAP Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Opmerking: licht vlekkerig
70 cm -Mv / 4,00 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord Opmerking: sterk gevlekt
80 cm -Mv / 3,90 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geel, matig fijn, kalkloos, interpretatie: verspoeld dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
95 cm -Mv / 3,75 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, lichtgrijs, matig fijn, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen]) Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 120 cm -Mv / 3,50 m +NAP
boring: 15024-5 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.914, Y: 473.454, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 5,40, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 5,40 m +NAP Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, bruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin Opmerking: licht vlekkerig
30 cm -Mv / 5,10 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geelgrijs, matig fijn, kalkloos, interpretatie: dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin Opmerking: sterk gevlekt
70 cm -Mv / 4,70 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geelgrijs, matig fijn, kalkloos, interpretatie: dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken
Einde boring op 120 cm -Mv / 4,20 m +NAP
boring: 15024-6 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.920, Y: 473.450, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 5,40, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 5,40 m +NAP Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, bruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin Opmerking: licht vlekkerig
25 cm -Mv / 5,15 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geelgrijs, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord Archeologie: fragmenten bouwpuin Opmerking: sterk gevlekt
135 cm -Mv / 4,05 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geel, matig fijn, kalkloos, interpretatie: verspoeld dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken Opmerking: matige sortering
Einde boring op 160 cm -Mv / 3,80 m +NAP
boring: 15024-7 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.912, Y: 473.445, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 5,50, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 5,50 m +NAP Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, bruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment onverbrand bot, fragmenten bouwpuin Opmerking: sterk gevlekt
80 cm -Mv / 4,70 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geelgrijs, matig fijn, kalkloos, interpretatie: dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, interpretatie: verstoord Opmerking: licht gevlekt
90 cm -Mv / 4,60 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geelgrijs, matig fijn, kalkloos, interpretatie: dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken
Einde boring op 130 cm -Mv / 4,20 m +NAP
boring: 15024-8 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.920, Y: 473.439, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 5,70, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 5,70 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, bruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Opmerking: licht vlekkerig
50 cm -Mv / 5,20 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, bruingrijs, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord Opmerking: sterk gevlekt
85 cm -Mv / 4,85 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, grijs, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin Opmerking: sterk gevlekt
175 cm -Mv / 3,95 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geelgrijs, enkele leemlagen, matig fijn, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen]) Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken
Einde boring op 200 cm -Mv / 3,70 m +NAP
boring: 15024-9 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.949, Y: 473.449, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 4,60, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 4,60 m +NAP Lithologie: zand, matig siltig, matig humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: opgebrachte grond Archeologie: fragmenten bouwpuin
50 cm -Mv / 4,10 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: klei, sterk siltig, zwak humeus, donkergrijs, kalkloos, interpretatie: komafzettingen Bodemkundig: begraven natuurlijke (ongeploegde) A-horizont, enkele Fe-vlekken
85 cm -Mv / 3,75 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geel, matig fijn, kalkloos, interpretatie: verspoeld dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken Opmerking: matige sortering
Einde boring op 120 cm -Mv / 3,40 m +NAP
boring: 15024-10 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.956, Y: 473.444, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 4,10, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 4,10 m +NAP Lithologie: zand, matig siltig, matig humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: opgebrachte grond Archeologie: enkel fragment bouwpuin
30 cm -Mv / 3,80 m +NAP Lithologie: zand, matig siltig, rood, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: opgebrachte grond Archeologie: veel fragmenten bouwpuin Opmerking: fundering?
40 cm -Mv / 3,70 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: klei, sterk siltig, donkergrijs, kalkloos, interpretatie: komafzettingen Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken Archeologie: enkel fragment bouwpuin
55 cm -Mv / 3,55 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, matig siltig, grijs, enkele leemlagen, matig grof, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen]) Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken Opmerking: matige sortering
Einde boring op 100 cm -Mv / 3,10 m +NAP
boring: 15024-11 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.955, Y: 473.451, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 4,60, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 4,60 m +NAP Lithologie: zand, matig siltig, matig humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: opgebrachte grond Archeologie: enkel fragment bouwpuin
50 cm -Mv / 4,10 m +NAP Lithologie: zand, matig siltig, rood, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: opgebrachte grond Archeologie: ondoordringbaar bouwpuin Opmerking: fundering? boring gestaakt
Einde boring op 55 cm -Mv / 4,05 m +NAP
boring: 15024-12 beschrijver: MVP, datum: 3-2-2015, X: 202.959, Y: 473.456, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 33E, hoogte: 4,50, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: tuin, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Voorst, plaatsnaam: Twello, opdrachtgever: dhr. G. Boreel, uitvoerder: BAAC bv
0 cm -Mv / 4,50 m +NAP Lithologie: zand, matig siltig, matig humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: opgebrachte grond Archeologie: enkel fragment bouwpuin
50 cm -Mv / 4,00 m +NAP Lithologie: zand, sterk siltig, matig humeus, grijsbruin, kleibrokken, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord
105 cm -Mv / 3,45 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, matig siltig, grijs, enkele leemlagen, matig grof, spoor hout, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen]) Bodemkundig: C-horizont, volledig gereduceerd
Einde boring op 130 cm -Mv / 3,20 m +NAP
Bijlage 3 Vondstenlijst
Bijlage 3: Vondstenlijst Projectnummer: Gemeente: Plaats: Toponiem:
V-15-0024 Voorst Twello Plangebied Bruggenbosch
type
begin periode
vondstnummer
boring
diepte
Horizont
soort
aantal
fragment
1
6
30
xx
baksteen
4
ja
LME
2
7
30
xx
kies
1
ja
LME
3
7
40
xx
baksteen en mortel
4
ja
LME
4
8
135
xx
baksteen
1
ja
LME
5
8
145
xx
baksteen
1
ja
LME
6
9
30
op
baksteen
1
ja
LME
7
10
40
xx
baksteen
1
ja
LME
8
10
40
xx
gl;as
1
ja
vensterglas
NTC