Ruimte – april 2007
DENKEND HART
Interview Tjeu van den Berk “Want het gaat erom, herinneringen in u op te wekken, die niet de uwe zijn, die ouder zijn dan u. Verhoudingen moeten worden hersteld, en samenhangen vernieuwd, die van ver voor uw tijd zijn “ Deze dichtregels van R.M. Rilke sieren de kaft van het boek het Numineuze van Tjeu van den Berk. Hij was te gast in Driebergen en bij de landelijke vereniging om zijn gehoor in te wijden in het begrip het numineuze. Dit begrip is ontwikkeld door de twintigste eeuwse theoloog Rudolf Otto. Otto wees gedurende de tussenoorlogse jaren op de onderbelichting van de numineuze elementen in het kerkelijke veld. Met numineuze elementen bedoelde hij ervaringen die ons zintuiglijk, irrationeel en onverwacht overvallen. Tijdens zulke ervaringen wordt een mens overvallen door het gevoel opgenomen te zijn in een groter geheel, hierdoor te worden aangegrepen en overmeesterd. Het is een fascinerende (fascinosum) en onthutsende ervaring (tremendum). Het zijn vaak ervaringen die zich in de natuur afspelen, men is alleen, en op zichzelf teruggeworpen. Het is met nadruk geen zogenaamde ik-ervaring die ons er van doordringt dat wij als individu bestaan. Het gaat juist om de opname van dat „ik‟ in iets groters, dat de mens overmand. Bij Otto was dit grotere „das Heilige‟, het heilige, de gans andere werkelijkheid die ons soms bij de lurven pakt en ons grond onder de voeten geeft. In zijn lezing kiest Van den Berk niet voor een duiding van de herkomst van het numineuze gevoel, het is niet per se het heilige. Van den Berk focust in zijn lezing en in het gelijknamige boek helemaal op de innerlijke kant van de numineuze ervaring. Die omschrijft hij als extatisch en als een staat van vervoering waarin iemand raakt. Zijn verhaal is omkleed met vele voorbeelden van numineuze ervaringen van schrijvers als Godfried Bomans, Willem Jan Otten en Harry Mulisch. Duidelijk wordt dat het niet om heel spectaculaire, geschiedschrijvende ervaringen gaat, maar om kleinschalige individuele ervaringen. Een vogelgeluid kan de aanleiding zijn, of het zien van een mimosa, het opsnuiven van een geur, het horen van een melodie, het lopen door de sneeuw of het zien van een olifant in Amsterdam-Zuid. De ervaringen zijn cruciaal voor de levensweg van degene die ze ondergaat, omdat de ervaring op de bodem van de ziel wortel schiet en de mens onbewust aanstuurt tijdens zijn levensweg. In zijn boek maakt Van den Berk duidelijk dat Otto terugviel op het werk van Kant. Kant onthult in zijn derde „Kritiek‟ dat de verbeelding en het gevoel uiteindelijk ons kompas zijn, vooral bij morele oordelen. Dit kompas is tamelijk zintuiglijk van aard. Zo schetst Van den Berk in zijn boek op indrukwekkend wijze de herkomst van het begrip numineuze. Ook tijdens zijn lezing was de historische en filosofische kennis van dit specifieke begrippenapparaat bepaald overweldigend. Er werd ademloos geluisterd. Gaandeweg de avond gaf Van den Berk iets van zijn eigen boodschap aan het NPB-publiek prijs. Hij schetste hoe Otto in zijn tijd schreef tegen de context van een ongeïnspireerd institutioneel christendom. De numineuze ervaring zou voluit plek moeten krijgen in de taal van de kerk, was Otto‟s impliciete boodschap. Ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat Van den Berk dat ook aan de christelijke instituties van heden wilde zeggen. Hij zei zelfs: sloop het beton van de vloer van de kerk en haal de schatten van de traditie er onderuit! Want de gevestigde gemeenten en afdelingen raken zelden de numineuze laag van de ziel. In zijn meest recente boek „Op de bodem van de ziel‟ trekt Van den Berk deze lijn door. Hij wijst erop hoe snel het numineuze verwordt tot bodem voor fundamentalisme of zweverigheid, als ze niet gekanaliseerd wordt door een verlichte vorm van religie. Het geïnspireerde verhaal van Van den Berk prikkelt dus voor een levendige discussie over de toekomst van de religie en in het bijzonder de vrijzinnigheid. Aan mij de eer om in het kader van die discussie enkele vragen aan Van den Berk te stellen:
Ruimte – april 2007 Wilt u iets vertellen over uw eigen ervaringen, bent u zelf ooit gegrepen door een numineuze ervaring? De belangrijkste en meest uitgesproken persoonlijke ervaring staat beschreven in mijn boek in het hoofdstuk „Heilige huiver in een Brabantse wei‟. Van den Berk beschrijft hier zijn ervaring als jongen van 9 jaar die alleen loopt in een wei. Die wei is bedekt met een laaghangende mist tot aan zijn knieën. Vanuit de wei klimt hij omhoog naar huis. Op het moment dat hij het weiland verlaat kijkt hij nog een keer om. Pas jaren later beseft hij dat hij een numineuze ervaring had. Hij voelde zich opgenomen in een heel-al, werd een kind van hemel en aarde. Deze ervaring is voor hem van fundamenteel belang geweest. Andere, latere, zijn minder pregnant, maar spelen zich meestal af rond ervaringen met kunst en seksualiteit. Uw boek veronderstelt de numineuze ervaring als fundamentele ervaring. Je kunt zo‟n ervaring niet afdwingen of oproepen, het overkomt je simpelweg. Kan een religieuze gemeenschap daar op enige manier helpen bij het opdoen of kanaliseren van dergelijke ervaringen? Los van de voorbeelden die ik geef onder „de agogiek van de regressie‟ (onthaasten, stilte, „op vakantie gaan‟, meditatie enz.) denk ik dat bevoorrechte plekken van het numineuze in een religieuze gemeenschap de werkelijkheden van het symbolische en het mythische zijn, zoals die worden opgeroepen via de liturgie en de (bijbelse) narratieve taal. Daar waar in een gemeenschap een appèl wordt gedaan op de irrationele krachten, bestaat de kans dat men open staat voor een numineuze ervaring. Een verlichte, rationele aanpak helpt hier weinig. Bent u niet bang dat er een gemeenschap ontstaat van hen die „het„ hadden en hen die „het‟ niet hadden? Dat zie je aan de hele zware kant van de kerk ook gebeuren, in de roman “Knielen op een bed violen” draait het er uiteindelijk om dat een gelovige de godservaring gehad moet hebben…Daar hebben ook veel mensen onder geleden. Ik ben in het geheel niet bang voor een dergelijk effect. In de eerste plaats wordt men in dit type ervaring in genen dele als een uitverkoren „ik‟ aangesproken door een ander „Ik‟. Het gaat juist niet om „ikken‟. Men verliest juist zijn ik. Men staat er zich niet op voor. Verder is het geen ervaring die iets „aparts‟ met zich meebrengt, nee men ervaart juist het bestaan als „zo is het‟, „zo hoort het‟, „dit heeft zin‟, „dit is natuurlijk‟. Verder, en dat is misschien in dit kader nog wel de belangrijkste opmerking, een numineuze ervaring is geen „kerkelijke‟ of een „christelijke‟ ervaring, ze veronderstelt niet een gemeenschap, laat staan een hiërarchie, ze doorbreekt die juist. Maar instituties zoals een kerk vinden er wel hun voedingsbodem. Is er nog een transcendente werkelijkheid achter de verbeelding, achter de mythischreligieuze verhalen? Spreken over een transcendente werkelijkheid „achter‟ deze, als een feitelijke werkelijkheid, is ons mensen per definitie niet gegeven. We zijn geen baronnen van Münchhausen. En mensen die pretenderen dat wel te kunnen, simuleren of projecteren dat. Wat we wel kunnen, en wat we ook kunnen erváren, is, dat we transcendentaal zijn aangelegd, namelijk dat we ons voelen als open staand naar het ons te ene male overweldigende mysterie van de werkelijkheid. Je voelt huiver en fascinatie! Tot meer zijn we niet in staat, maar dit is al heel veel. Eigenlijk alles zeggen ons de mystici van alle tijden. De beslissende vraag: wat is de waarde van onze eigen christelijke traditie? Onze eigen christelijke traditie heeft, goed beschouwd, een geweldig arsenaal aan numinositeit. Bijna alle scharniermomenten in deze traditie gingen gepaard met numineuze ervaringen. Of het nu gaat om Paulus of om Luther, om Jesaja of om Jona, om Thomas van Aquino of om Luther King. Maar meestal is dat arsenaal zo ingepakt in dogmatische, rituele, ethische en morele categorieën, dat alle irrationaliteit en instinctiviteit eruit verdwenen is. Een numineuze ervaring is een natuurlijke irrationele ervaring, voor velen is geloven een bovennatuurlijke rationele ervaring. En dit wordt dan als een objectief feit gezien, niet als een projectie.
Ruimte – april 2007 Met dit laatste is overigens niets mis; we projecteren van de vroege ochtend tot de late avond. Voor velen is alleen al het woord, „projectie‟, voldoende om af te haken. Door het feit echter dát we projecteren, ervaren we ons als transcendentale wezens! De waarde van onze christelijke traditie bestaat er juist in dat we in die traditie tot grootse projecties in staat zijn geweest. Zij die met het woord „projectie‟ moeite blijven houden, kunnen het vervangen door „symbool‟. Want een mens die symboliseert, projecteert zijn onbewuste drijfveren. In een numineuze ervaring worden zo de meest alledaagse zaken tot symbool-dragers. Esther Kopmels Brutale vragen Wie de agenda aan het eind van Ruimte er op naslaat ziet het meteen: niet alleen voorgangers krijgen het woord in de NPB, maar ook naar mensen uit een andere spirituele stroming wordt graag geluisterd. Omdat Ruimte niet alleen aan de vrijzinnig christelijke maar juist ook aan die „andere‟ geluiden aandacht wil besteden, in deze rubriek steeds drie vragen aan twee verschillende mensen. Deze keer Katrijne Bezemer, voorganger van het Vrijzinnig Centrum De Hoeksteen en de Vrijzinnige Geloofsgemeenschap NPB Sassenheim/Lisse en Ton Lathouwers, hoogleraar Russische letterkunde en één van de meest liberale ch'an-zenleraren in het Nederlandse taalgebied. Katrijne Bezemer Als u God was, wat zou u dan anders gedaan hebben? Voor deze vraag stel ik me God voor als een van mij afgescheiden 'persoon' die inderdaad iets had kunnen doen m.b.t. het leven op aarde. Ik zou ten eerste de menselijke reproductie hebben gewijzigd, c.q. afgezwakt zodat er veel minder mensen zouden leven op aarde.Ten tweede had ik de gewone mens gevoeliger gemaakt voor de zogenaamd 'ongeziene wereld' zodat hij zich meer verbonden zou voelen met 'Al wat is' en ook het afscheid van geliefden door de dood niet zo pijnlijk zou zijn. Punt twee zou volgens mij ook leiden naar een groter mededogen met andere mensen en met dieren en planten. Als u een kerkelijk leider was, waarvoor zou u excuses aanbieden? Ik zou excuses aanbieden voor het feit dat de kerken hardhandig hebben meegewerkt en ten dele nog meewerken aan het verhinderen dat mensen zelfstandig gaan denken. Ik zou mijn excuses aanbieden voor de methode die ik daarvoor had gebruikt namelijk het bang maken van mensen en ze door angst onder de duim houden. De visie dat geloof van buitenaf komt in plaats van in elk individu opnieuw moet worden gevormd, heeft m.i. heel tragische gevolgen gehad. Als u ons land zou regeren, wat zou u tegen het Nederlandse volk willen zeggen? Als machtig regeringsleider (die bestaan volgens mij eigenlijk niet maar goed...) zou ik zeggen dat ik alle wetgeving die inbreuk maakt op de vrijheden van de burgers ga terugschroeven. Geen legitimatieplicht, geen camera's op straat, geen openbaring van het bankgeheim maar ook een vrijheid van meningsuiting zonder 'adviezen' van de overheid daarover. De bestaande wetgeving m.b.t. abortus en euthanasie zou ik laten zoals die nu is. Als overheid zou ik me verre houden van moraliserende en zogenaamd gedragsbeinvloedende maatregelen. Laat mensen met rust! Mensen moeten kunnen eten, drinken, leven en denken zoals zij dat willen, binnen de grenzen van de wet natuurlijk. Ton Lathouwers Als u God was, wat zou u dan anders gedaan hebben? Wat mij diep raakt in het boeddhisme, is het wel dat het deze vraag niet kent. Geen enkele uitspraak over de uiteindelijke werkelijkheid. Het „zwijgen van de Boeddha‟. En vooral: het
Ruimte – april 2007 verplaatsen van de vraag naar de mens, niet naar de mens in het algemeen, maar naar deze ene, unieke, levende mens: naar jou, naar mij: „Wat ga jij doen‟? Wat ga ik, jij doen, oog in oog met de onmogelijke vraag van het bestaan, met wat in de „eerste edele waarheid van de boeddha‟ wordt uitgedrukt in de woorden „leven is lijden”? Wat ga ik doen, wat ga jij doen? Met mijn, met jouw unieke mogelijkheden, in mijn of jouw unieke situatie? Dit wordt aangrijpend uitgedrukt in wat de Geloften van de bodhisatva genoemd wordt: ”hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze alle te bevrijden‟. En daarbij vooral bij de vraag te blijven: wie is ten diepste die „ik‟, die deze menselijkerwijs onmogelijke opgave op zich neemt? Als u een kerkelijk leider was, waarvoor zou u excuses aanbieden? Als kerkelijk leider (ik kan het me nauwelijks voorstellen, de zaak zou failliet gaan) zou ik excuses willen aanbieden voor de in de christelijke traditie diep gewortelde pretentie van exclusief bezit van een geopenbaarde waarheid, en voor de eeuwenlange intolerantie tegenover andere religieuze overtuigingen en gemeenschappen die daarvan het gevolg was. Maar ik zou evenzeer excuses willen aanbieden voor de eveneens eeuwenlange discriminatie van vrouwen, zowel in theologische verhandelingen als in de praktijk van de kerk, in de katholieke en orthodoxe kerk tot op de dag van vandaag, met alle gevolgen die dit had en heeft voor het dagelijks leven van vrouwen. Als u ons land zou regeren, wat zou u tegen het Nederlandse volk willen zeggen? Als iemand met regeringsbevoegdheid (ik kan het me nauwelijks voorstellen…etc) zou ik willen waarschuwen tegen de alom heersende overtuiging van de maakbaarheid van het geluk, tegen de gangbare toch behoorlijk banale invulling van dit begrip geluk, tegen de privatisering daarbij en het voorbijzien aan de diepe nood aan solidariteit. Ik zou verder iedereen willen vragen om te blijven luisteren naar ons diepste verlangen, al is dat nog zo ver weggestopt in een hoekje van onze ziel of al lijkt dat verlangen nog zo onbereikbaar. En ik zou willen oproepen tot vertrouwen in dit diepste verlangen, tegen alle muren van scepsis en cynisme in.
Onvrijzinnig vrijzinnig Medio januari werden onze leden door het Landelijk Bestuur uitgenodigd om een voordracht te beluisteren door Heine Siebrand, Remonstrants voorganger en studentenpredikant te Utrecht. In het intieme NPB kerkje van Driebergen gaf hij zijn visie op de toekomst van de vrijzinnigheid. Altijd centraal in de NPB staat de vraag van de afdelingen „Hoe stellen wij de toekomst van de geloofsgemeenschap veilig?‟ Dat is een vraag die gaat over beleid, maar misschien nog belangrijker is de vraag „Wie zijn we eigenlijk?‟ Op humorvolle wijze begon Siebrand met de ontstaansgeschiedenis van de vrijzinnigen te illustreren en ook zijn eigen recente rol daarin. Over de steeds bescheiden hoeveelheid vrijzinnigen haalde hij een gemeentelid aan, die ooit zei: „Ach, dominee, bij de juwelier is het ook nooit druk!‟. Siebrand‟s reden om theoloog te worden was en is de verwondering waarom mensen eigenlijk naar de kerk gaan en hij houdt daarbij zichzelf en zijn omgeving steeds een spiegel voor. De NPB de spiegel voorhoudend vraagt hij zich af waarom we een leugen in onze voortuin zetten met ons naambord van Vrijzinnige Geloofsgemeenschap. Want, juist de vrijzinnig gelovigen zijn het onderling niet eens als het gaat over wat geloven inhoudt. Volgens Siebrand moeten we zowel persoonlijk en ook als geloofgemeenschap - hij noemt het liever gemeenteplaats- op reis gaan, ons telkens herijken. Om jezelf te kunnen zijn moet je jezelf durven verlaten. We moeten het aandurven om ons en onze geloofsgemeenschap op het verkeerde been te zetten. Dat kan juist in de vrijzinnigheid goed omdat we geen muurtjes hebben waarachter we ons willen verschuilen. Dat kan als het binnen onze groep zo veilig voelt dat we ons met al onze gevoelens aan elkaar kunnen
Ruimte – april 2007 presenteren zonder daarop te worden ge- en be- oordeeld. Ook is er de oproep om telkens opnieuw te leren zien. Een omroep om je te openen voor werkelijk religieuze ervaringen. Ervaringen die er werkelijk toe doen. Dat gebeurt als je 1. innerlijk geraakt wordt, 2. daar altijd ook een praktische kant aan zit en 3. er een verwijzing is naar iets trancendents; bron, geborgenheid, licht, liefde. Beschouw de groep niet als afgezonderde eenheid, maar betrek je omgeving er ook bij, zowel kerkgenootschappen als andere maatschappelijk relevante instellingen. Sta met één been in de kerk en met één been in de wereld! Het advies houdt ook in dat we niet alleen over religie moeten discussiëren, maar er vooral ook iets praktisch aan doen. Misschien moeten we wel even het christendom overboord gooien om het straks weer (vernieuwd) te ontdekken. Christendom overboord is overigens iets anders dan het geloof overboord! Geloof juist met volle overgave, want dat is de kracht van werkelijk geloven. Introduceer heel bewust de gezamenlijke maaltijd, bijvoorbeeld. Blijf elkaar steeds bevragen; er zijn immers steeds nieuwe dingen te leren! Zoals betoogd, het wordt pas spannend (ook al wordt het misschien uiteindelijk niet waar je naar gestreefd hebt) als je op reis gaat. Gewoon ervoor gaan. Na afloop natuurlijk vragen, die hierna kort worden samengevat en nog meer betekenis geven aan wat voor de pauze naar voren kwam. # Praten -en daar zijn vrijzinnigen goed in- heeft de religieuze ervaring verdrongen. # Iedereen is gelovig op welke manier dan ook; je geloof kan ook verstopt zitten in een gedicht dat je hebt gemaakt, een tekening, als je muziek maakt of aan de afwas bent. # De vrijzinnigheid is een vorm van naakt geloven omdat alles te bevragen is en je daarom kwetsbaar bent. Die naaktheid wordt overigens dikwijls verstopt achter decors van rituelen, iets waarbij in de vrijzinnigheid de onvrijzinnigheid kan binnensluipen. Maar hier zit iets dubbels in; vele kerken gebruiken juist rituelen om de gelovige te kans te bieden zich erachter te verschuilen en zich ermee te identificeren, zodat hij zich niet kwetsbaar hoeft op te stellen in wat hij ten diepste gelooft. # Een geloofsgemeenschap is iets voor je waard, zolang er iets te leren blijft. Daarom wordt voorgangers ook aangeraden om steeds te blijven studeren, ook al gaat dat bij kleine contracten soms ten koste van de pastorale bezoeken. Een inspirerende en confronterende lezing! De lezing wordt uitgegeven onder de titel Onvrijzinnig-vrijzinnig en is vanaf 21 april voor 2,50 te verkrijgen op het landelijk bureau in Zwolle. Hans Klokke
De NPB: een geloofsgemeenschap? Heine Siebrand hield een verhaal voor de NPB met, zoals je van hem kunt verwachten, een rijke inhoud. Ik versta Siebrands verhaal tegen de achtergrond van a) onze „multi‟ samenleving, waarin religie weer terug is én de nodige(?) spanningen geeft, b) een kerkelijk christendom dat slinkt, verrechtst en versimpelt (evangelicalen), en c) een NPB die zich in een „er-op-of-er-onder vitaliseringproces‟ bevindt. Een opmerking van Siebrand die mij treft is de volgende: „Het ideaal van Bonhoeffer1, dat de kerk er is voor de anderen, is in vrijzinnige gemeentes bereikt en wordt zelfs nog overtroffen. Zij zijn proselietenkerken aan het worden. Kerken, niet 1
Duits theoloog (1906-1945), wegens zijn betrokkenheid bij een aanslag op het leven van Hitler kort voor het einde van de Tweede Wereldoorlog opgehangen.
Ruimte – april 2007 voor maar van de anderen, dit ten gevolge van het feit dat de aanwas van binnenuit er vrijwel tot stilstand is gekomen.‟ De vrijzinnig protestantse theoloog prof. Lammert Leertouwer zei dit laatste kort en bondig zo: „Vrijzinnigen hebben geen kinderen‟. Het zijn doorgaans niet meer de piepjonge kinderen van andere ouders, die in toenemende mate de populatie van de NPB vormen. Het zijn veel meer instromers van zeer diverse pluimage, die niet zozeer afkomen op de traditionele vrijzinnig protestantse theologie, als wel op de vrijzinnigheid als een houding van vrijheid en verdraagzaamheid, van waaruit ruimte geboden wordt voor ieders persoonlijke geloofsbeleving, al dan niet van christelijke snit, en voor een vrijmoedig omgaan met inspirerende teksten, al dan niet uit de bijbel. Ik herken datzelfde ook bij de Opleiding voor Vrijzinnige Pastoraat (OVP). Kwamen de eerste lichtingen studenten voornamelijk uit de vrijzinnigheid, tegenwoordig hebben velen een meer orthodoxe achtergrond, of zijn ze (religieus) humanist, of geraakt door allerlei oude- en nieuwe spiritualiteit, of alleen maar vaag religieus en zoekend. Dit maakt dat wat ik de „neovrijzinnigheid‟ noem, ongeveer evenveel geloofsopvattingen kent als leden en begunstigers. Kun je dan nog spreken van geloofsgemeenschap? Siebrand vindt van niet, zo begrijp ik hem. Ik meen van wel, en wil dat toelichten. De Duitse filosoof Wilhelm Schmid (1953) heeft een aantal boeiende publicaties op zijn naam staan over de (filosofie van de) levenskunst.2 Hij wijst er op, dat het moderne individu (letterlijk: het ondeelbare) zich sinds de Verlichting heeft bevrijd van allerlei knellende banden, bevoogding en betutteling. Daar is op zich niks mis mee, maar het impliceert wel een eenzijdige vrijheid ván. In dit bevrijdingsproces is het individu doorgeslagen. Het wist van geen ophouden, het raakte los van alles en iedereen, en ontbeert nu samenhang in zijn leven. En waar de samenhang verloren gaat, zo betoogt Schmid, gaan ook betekenis en zin verloren. Dit individu is ook innerlijk verdeeld: opgesplitst in een groot aantal ikken, die het met elkaar aan de stok hebben, en die in dit „parlement van ikken‟ een goede voorzitter, een samenbindend ik, broodnodig hebben. Ik meen, dat juist de NPB een plaats kan zijn, waar mensen die op zoek zijn naar samenhang, betekenis en zin, elkaar vinden. Ook als dat het zoeken betreft naar een boven het leven uitstijgende, alles en allen omvattende samenhang. Schmid: "Dat er iets boven het leven uitstijgt, is voor mij duidelijk. Voor de een is dat de kosmos, voor de ander zijn dat de eigen kinderen of de natuur. Hoe je dat praktisch invult, is voor iedereen weer anders. De een gaat naar de kerk, terwijl een ander daar een puur persoonlijke invulling aan geeft." Die persoonlijke invulling met elkaar delen, het wij-zij-denken dat „de vreemde ander‟ uitsluit overstijgen, en je zo aan elkaar verrijken, en dan ook (nieuwe) samenhang verbeelden in (liturgische) vormen (inclusief rituelen), lijkt mij een mooie taak van de NPB. Zo ontstáát „gemeenschap‟, en hebben mensen schik in hun veelkleurigheid! Zo kan ook de weg gegaan worden van „vrijheid ván‟ via een nieuwe „vrijheid tót‟ naar een „vrijheid vóór‟: een vrijheid die gekleurd is door ontvankelijkheid, je open stellen, je instellen op ontvangen en geven. En die daarmee gericht is op anderen, op relatie en gemeenschap.3 Ik vermoed, dat velen in onze samenleving een dergelijke weg zoeken, en dat de NPB hun wat te bieden heeft. Wie de winterprogramma‟s van de afdelingen ziet, wordt getroffen door de aandacht voor spiritualiteit en mystiek. Zelf denk ik in dit verband aan vier bijeenkomsten die we in Renkum hielden over de volgende onderwerpen: a) wat is heilig voor jou?, b) wat geloof je eigenlijk?, c) wat betekent 2
o.a.: Filosofie van de levenskunst. Een inleiding in het mooie leven. Uitgeverij Ambo; en: Handboek voor de levenskunst. Uitgeverij Ambo 3 Martien Brinkman, „Het zelf en de vrijheid om lief te hebben‟, in: VolZin, Jg. 6 nr. 5 (9 maart 2007)
Ruimte – april 2007 de figuur van Jezus voor je?, d) het Onze Vader: bidden in de dienst? En zo ja: hoe en welke vertaling? De gesprekken hierover heb ik beleefd als tegelijk ervaring én opbouw van gemeenschap. We waren in gesprek met elkaar, onszelf, de (christelijke) traditie, én het ging over vormen en belevingen van oude en hedendaagse spiritualiteit. Wat daar verder uit zal komen weet ik niet. Wel dat het een uitdaging is op deze weg, grenzen verkennend en wellicht ook grenzen overschrijdend, verder te gaan. Omdat het een weg is die ons dichter bij onze identiteit als „neo-vrijzinnige‟ geloofsgemeenschap kan brengen. Siebrand gaf het in zijn lezing al aan: „Reizen draagt bij aan het vormen van een nieuwe identiteit‟. Is het dan niet boeiend om die reis mee te maken? Aart van Lunteren