Ruimte – juli 2007
DENKEND HART
DEBAT 23 MEI Een warme zomeravond in het prachtige nieuwe kerkgebouw van Lunteren. Vrolijke vroomheid in warm hout, en op de muur de vrijzinnige vlam, als decorum van het vrijzinnig debat. Drie sprekers voeren vanavond het woord, ieder betrokken leden van onze vereniging. Over ‘Onvrijzinnig vrijzinnig’ Als eerste komt Jouke Krediet aan het woord, actief in de afdeling Zeist. Hij reageert op het essay „onvrijzinnig vrijzinnig‟ van Heine Siebrand. Siebrand introduceerde onder andere het perspectief van de filosofe Carolien van Bergen, dat de wachtruimte van een vliegveld, waar men bagage aflegt en opnieuw richting zoekt, metafoor is voor de religieuze ervaring. Krediet heeft weinig affiniteit met het beeld van de transitoruimte. Hij vindt het een onaantrekkelijke en onesthetische metafoor voor de religieuze ervaring. Deze metafoor is voor Marjan Hengeveld uit Varsseveld juist heel bruikbaar. Zij vertelt dat jongeren die het cultcafé van de NPB in Varsseveld bezoeken, vaak in zo‟n transitofase in hun leven zitten. Zij bekijken welk deel van hun bagage ze achterlaten, en wat ze meenemen op hun verdere reis. Het pleidooi voor de religieuze ervaring wordt meer herkend door Krediet. Een religieuze ervaring heeft zelfs lichamelijke consequenties, zo leren vele historische voorbeelden, meent Krediet. „(Boeiend genoeg vinden we dit ook uitgewerkt in het nieuwe boek van Tjeu van den Berk „Op de bodem van de ziel‟, waarin hij het numineuze met het lichamelijk verbindt! - EK). Tegelijk moet deze ervaring er dan toe leiden dat men een „reiziger wordt en betekenishorizonten aftast‟. Daarin vinden Krediet en Siebrand elkaar weer. Over ‘Vrijplaatsen voor ervaring’ De tweede spreker is Sigrid Ackerman lid van de afdeling Ede. Zij reageert op het pleidooi van Harm Knoop voor „Vrijplaatsen van ervaring‟. De titel heeft al duidelijk gemaakt dat ook in dit essay de religieuze ervaring een belangrijke rol inneemt. Ackerman voelt zich daardoor aangesproken. Ze is met name geraakt door de beschrijving van de fundamentele ervaring van Otto, waarin verwondering en verbijstering ontstaat over wat een mens overkomt. “Die ervaringen zijn te groot om binnen in een mens te blijven. Door naar buiten te komen worden indrukken van deze ervaringen als het ware hanteerbaar. De beelden die de indrukwekkende ervaringen oproepen rijgen zich aaneen tot mythen en riten waardoor religie, „god‟, ontstaat, aldus de mytholoog Joseph Campbell”. In deze gedachtenlijn van Knoop kan Van der Werf zich vinden. Zij wijst op de inzichten van de wetenschappelijke pedagogie. Deze bevestigen dat kinderen eerst ervaringen opdoen en die dan pas omvormen tot beelden en concepten. Daarbij wil van der Werf de religieuze ervaringen niet-godsdienstig inkleuren, met de criteria die hij in zijn boek voorstelt. In de zaal roept de opmerking van Ackerman veel reacties op. De heer Roessingh vertelt hoe een brede spirituele opvoeding zijn kinderen ontvankelijk hebben gemaakt voor religieuze zaken. Dit brengt Ivo de Jong op het idee om te vertellen over zijn kinderen. Zijn ene zoon heeft een sterke spirituele antenne en geeft zijn vader wel eens feedback op een viering. Het mooiste onderdeel van de viering vindt hij het stille gebit, want dan praat je met God. Op de vraag van papa of hij God dan heeft gehoord, antwoord
Ruimte – juli 2007 zoonlief: „Als God praat hoor je hem niet‟. Een mooie illustratie van de primaire religieuze ervaring.
Over ‘Zielsverlichting’ Als derde spreker komt Hjalmar Rosing aan het woord. Hij reageert op het boekje Zielsverlichting van Esther Kopmels. Hij voelt zich thuis bij de uitgangspunten: -dat mensen hun leven actief van zin voorzien, (noot: hier citeert Rosing slechts de helft, want in het essay staat nadrukkelijk dat dit maar een kant van de zaak is, omdat zingeving ook een relatief begrip is, dat teveel suggereert dat mensen hier voortdurend actief mee bezig zijn. De andere kant van de medaille is dat veel de mens gewoon overkomt en dat hij daar dan maar een draai aan moet zien te geven!) - mensen moeten serieus genomen worden in hun behoefte het gewone leven vol te houden en daarin dagelijks geïnspireerd te worden - een geloofsgemeenschap zou zich tot taak moeten stellen om de reis van mensen door het leven te begeleiden. Rosing herkent zich in de behoefte om de vrijzinnige spiritualiteit te verkennen, vanuit de dagelijkse belevingswereld in zijn afdeling, Schiedam. Hij vult aan dat een geloofsgemeenschap nooit helemaal in balans kan zijn tussen de autonome ontwikkeling van mensen en het ontwikkelen van een activiteit. De macht die beelden over ons uitoefenen herkent Rosing en hij voegt daar bij het citaat toe van Ter Linden, dat geloven altijd is „geloven dat het anders kan‟. Over het thema verwondering wijst Rosing op de bijdrage van Tich Nath Hahn over de verwondering, de stille, kleine verwondering (Noot: dit is dezelfde verwondering die het essay bedoeld heeft!). Rosing herkent zich in de verwachting van God als horizon, maar merkt op dat niet iedereen in de NPB dat perspectief deelt. Hij pleit voor het putten uit andere tradities waarin weer andere woorden voor deze beelden worden gebruikt. Dit maakt de NPB tot breed vrijzinnig spirituele beweging. Hij bepleit een graven in niet alleen de eigen maar ook andere tradities om ons spiritueel te voeden. Jeanne Traas reageert vanuit de zaal met de aanvulling dat deze spiritualiteit ons mag voeden om de nietmaakbaarheid van het leven te verwerken. Omkijkend lopen er een aantal rode draden door deze prachtige debat avond. De wil om de religieuze ervaring een plek te geven en haar te onderzoeken is de meest pregnante conclusie. De mogelijkheid om als NPB de brede spirituele beweging te zijn waar voor elk wat wils is, vindt veel instemming. En de opdracht om spirituele ervaringen van kinderen uit te spreken, van (nieuwe) beelden te voorzien en te begeleiden, klinkt door in het debat. Zo gezien is het een debat van een vereniging met potentie en elan om een spirituele beweging van betekenis te zijn. Esther Kopmels REACTIE OP VRIJPLAATSEN VAN HARM KNOOP Tijdens de Ruimte-redactievergadering had ik heel enthousiast geroepen dat ik wel wilde reageren op het cahier van Harm Knoop, waarin hij reageert op de lezing van Heine Siebrand, waarop u in de vorige Ruimte een reactie van Aart van Lunteren kunt lezen. Als u de discussie gevolgd hebt (bijvoorbeeld ook in Lunteren op 23 mei), dan weet u waar ik het over heb. Zoniet, dan moet ik u denk ik even bijpraten: de genoemde teksten bespreken de positie waarin de vrijzinnigheid zich op dit moment bevindt. Nu ik ervoor ben gaan zitten, zie ik dat de hele kwestie diepgaander en moeilijker is dan ik gedacht had.
Ruimte – juli 2007 Een belangrijk deel van de lezing van Heine Siebrand gaat over de waarde van de intellectueel. - Ik herinner me hoe het me ontroerde dit te lezen: alsof het mensen waren waar ik wellicht ooit bij zou kunnen horen. Of, als dat niet zou kunnen, dan toch de hoop dat zo‟n groep intellectuelen zich ergens verscholen houdt in onze samenleving, als luizen in de pels van de macht. Het kriebelde aan me, die gedachte. Alsof me een prettig droombeeld voorgespiegeld werd. Het begin van een mogelijk wij-gevoel dat gebaseerd is op ons kritische denkvermogen? Of zou het een illusie zijn? Siebrand beschrijft met grote gevoeligheid de transitoruimte, het overgangsgebied waarin wij ons bevinden, waar „een stroom van betekenissen wacht en murmelt om geschiedenis te maken‟. Een situatie waarin het nodig is oude zekerheden los te laten om nieuwe vergezichten te kunnen ontdekken. Heine Siebrand stelt voor de „traditionele‟ vrijzinnige voorzichtigheid te laten varen, en nadrukkelijker op te komen voor onze religieuze noden. Religie mág, zogezegd. Harm Knoop verdedigt als notoir religieus humanist de stelling dat de keuze voor het christendom in deze periode van paradigmawisseling een niet-noodzakelijke is. Als je nou tóch bezig bent je pragmatische en theologische kaders los te laten, dan kun je beter teruggaan naar „waar mensen hún verhaal doen van hún ervaring met het mysterie dat het bestaan is‟. En die ervaringen zijn er. Een „niet-door-godsdienst-ingekaderde ervaring‟ lijkt Harm een „zuiverder vorm van ervaring‟. En dat is heel interessant, want waar komt zijn wantrouwen tegen de wél door godsdienst ingekaderde ervaring vandaan? En zou dat een terécht wantrouwen kunnen zijn? Kort samengevat: ervaring mag, maar religie liever niet. Helaas komt Harm vervolgens met ervaringsvoorbeelden tevoorschijn die nu wel weer érg dicht bij huis blijven: met een glas witte wijn in de zomer, de ervaring van diepe vriendschap, vertrouwen, vrijheid. Het zijn ervaringen die wij allemaal in meer of mindere mate kennen, en waarover wij relatief gemakkelijk met elkaar kunnen spreken. Ik denk niet dat dit de ervaringen zijn die het onderwerp van debat vormen; je moet wel onderscheid maken tussen een goed glas wijn en een goed glas wijn waarbij je een religieuze eenheidservaring hebt. Dat laatste is veel moeilijker bespreekbaar te maken, al is dit juist wat Heine Siebrand probeert. Waarvoor hij in mijn ogen alle lof verdient. De relaties tussen kerk en staat, geloof en wetenschap staan te schudden op hun grondvesten. God is dood (geweest of nog steeds, dat moet nog blijken), de menselijke ziel (waar de kennis van God bewaard wordt) niet wetenschappelijk aantoonbaar en na Auschwitz was er eigenlijk sowieso geen geloof meer mogelijk. We bevinden ons dus in een uitermate lastig parket. Moedig zijn de theologen en voorgangers die zich de kritiek op kerk en religie aantrekken en de twijfel door zich heen laten gaan zonder direct te weten waar we uit zullen komen. Moedig vind ik dus zowel Heine Siebrand als Harm Knoop, elk op hun eigen manier. En nu zou ook ik graag stelling nemen in dit debat. De positie die ik in zou willen nemen is onorthodox, maar wordt meestal door de vrijzinnige theologie nog minder ondersteund dan door de klassieke. Ze kan het beste beginnen bij een bepaald detail: de uitleg die Heine Siebrand geeft aan het verhaal van de hoveling en zijn zieke zoon in Joh. 4:43-54. Ik citeer: “De ogen van het publiek zijn gefocust op de sensatievolle genezing van de jongen die elders is, terwijl het hun volledig ontgaat dat het gesprek met Jezus, waar zij met hun neus bovenop staan, bij de hoveling een wonder teweeg brengt: deze legt namelijk eindelijk zijn hofstatus af en wordt voor zijn kind weer een vader.” Als je de tekst erbij pakt, wat ik gedaan heb, dan zie je dat je er wel iets bij moet verzinnen om te kunnen begrijpen op welk moment de hoveling zijn hofstatus aflegt. Ik gok op vers 49, maar daar staat niet dat hij op zijn knieën gaat. En luister: ik zeg niet dat het geen wonder is als een man voor een kind weer vader wordt. Want dat is het zeker. En, hoewel ik het twijfelachtig vind, ik vind het ook mooi gevonden om vers 49 op die manier te interpreteren. Toch is het dit detail waarover ik
Ruimte – juli 2007 struikel: het feit dat de jongen op afstand genéést, zij het door het gedrag van de vader of door een toverij van Jezus, of misschien wel door allebei, wordt in mijn ogen door Siebrand weggemoffeld. Volgens mij gaat het in de bewuste tekst om de vraag of je eerst wonderen moet zien voordat je kunt geloven, of andersom; moet je eerst geloven voordat je wonderen kunt zien? Ik meen gelezen te hebben dat Jezus soms wonderen doet, en dat het iets met geloof te maken heeft. Niet alleen in Johannes 4, maar ook elders in de evangeliën. En dit is mijn kritiek: het lijkt wel of in de vrijzinnigheid de wonderen niet mogen bestaan. Ze worden weggeredeneerd of met behulp van ons kritische denkvermogen zorgvuldig onschadelijk gemaakt. Het lijkt wel of vrijzinnig geloven betekent dat je een manier hebt gevonden om bepaalde wonderen niet te zien. Iemand op afstand genezen is blijkbaar volkomen ondenkbaar. En dat is het in mijn ervaring niet. Er zijn gebedsgenezers en aura-healers en mediums en er gebeurt van alles en nog wat op dit lucide terrein van de bijna-zintuigelijke waarneming. En ik vind dat deze mensen nu lang genoeg verketterd zijn. Ze krijgen er zowel uit wetenschappelijke hoek als van de brave gelovigen keihard van langs of ze worden straal genegeerd. Ik denk niet dat dat fair is. Samen met Harm Knoop denk ik dat het in deze tijd van paradigmawisselingen en materiele welvaart maar geestelijke verwarring, niet noodzakelijk is om je tot het christendom te wenden. Het heeft ons 2000 jaar trouwe dienst bewezen, en dat is een hele tijd. Het is nu klaar. De „basismetafoor‟ die door de volgelingen van Jezus in onze ziel gekerfd werd, zal zeker nog een aantal decennia op de achtergrond zichtbaar blijven - als de vage afdruk op het vloerkleed waar vroeger mijn ouwe bank stond. Maar er is teveel gebeurd, teveel vrouwonvriendelijks, teveel machtsmisbruik. Mijn ouwe bank had deuken die niet meer te herstellen waren, en mijn relatie met het christendom is nog veel ernstiger versleten. Soms moet je toegeven dat het genoeg is geweest, en ruimte maken voor iets anders. Als theoloog en ex-voorganger voel ik mij genoodzaakt afstand te doen van de christelijke traditie. Als vrouw en mens blijf ik echter gevoelig voor „een stroom van betekenissen‟ die „wacht en murmelt om geschiedenis te maken‟. En ik herinner me hoe ik geraakt werd door al die „gewone‟ mensen, zij die zichzelf géén intellectueel zouden noemen, en wat zij mij vertelden over hun geloof, hun twijfel en vooral over hun ervaringen. Ik hoorde verhalen van mensen die het gevoel hadden dat ze geholpen werden in hun leven, door krachten die ze niet konden benoemen. Ik hoorde verhalen van mensen die een Bijna Dood Ervaring hadden gehad, met zo‟n tunnel en een groot licht. En ik hoorde hoe aarzelend men sprak, schoorvoetend. En dat kon ik begrijpen. Want ook ik had op de universiteit geleerd dat er wetenschappelijk geen plaats was voor zulke ervaringen. Er is blijkbaar een kloof tussen wat „gewone mensen‟ ervaren en wat intellectuelen er van vinden. Ik denk dat het goed zou zijn als de vrijzinnigheid meer open zou staan voor de huidige wonderverhalen: aura‟s en mediums en de hele santekraam, en voor de moeilijkheden die we voelen door de ongerijmdheid ervan. Deze dingen hebben van oudsher in elke religie een plaats, en ook religieus humanisme zal niet zonder kunnen. Je kunt je ervaringen tenslotte niet blijvend wegredeneren, en mensen ervaren nu eenmaal wonderlijke dingen. Annemieke Romeijn
Ruimte – juli 2007
BRUTALE VRAGEN Deze keer komen in de rubriek Brutale Vragen wederom twee heel verschillende mensen aan het woord: Riekje Boswijk-Hummel werkte samen met haar man Jan Boswijk meer dan twintig jaar als psychotherapeute en opleider in het door hen opgerichte Centrum Boswijk (zie www.centrumboswijk.nl). Zij schreef haar ervaringen op in een achttal boeken, waaronder Revolutie binnen de relatie, Ruzie, Afscheid nemen en Troost. Ze verdiepte zich in diverse stromingen van de christelijke mystiek, het soefisme en het boeddhisme. De laatste jaren legt zij zich toe op het geven van lezingen en workshops, onder andere bij de NPB. Ds. Martin Roos is historicus, emeritus voorganger en erelid van de Vrijzinnige Geloofsgemeenschap NPB. Hij is bij velen van u bekend vanwege zijn erudiete uitspraken en pakkende preken. Of natuurlijk vanwege zijn vele bestuurswerkzaamheden.
Riekje Boswijk-Hummel Waarnaar verwijst u als u het woord „ik‟ gebruikt? Ik verwijs naar een patroon van denken en voelen dat is ontstaan in de jeugd. Dit patroon produceert een bepaald type gedrag dat ten grondslag ligt aan het gedrag dat men hier en nu vertoont. Mensen identificeren zich met dat patroon en ervaren houvast aan hun „ik‟. Hierdoor ontstaat een gevoel van identiteit. In relaties kan dat „ik‟ echter ook voor problemen zorgen, als mensen niet bereid zijn te veranderen of zich aan te passen aan omstandigheden. Dat is jammer, want het „ik‟ is in wezen een aangeleerd systeem. Mensen zijn in principe wél veranderbaar en vreugde en vrede in relaties, waar ieder mens in wezen naar verlangt, zijn wel bereikbaar. Wat betekent de term „spiritualiteit‟ voor u? Ik vind het een moeilijke, verwarrende, wazige term. Ik gebruik het woord spiritualiteit zelf meestal in samenspel met het woord religie. Alles wat niet materieel is, daaronder valt ook het denken en voelen, valt onder spiritualiteit. Maar wat niet materieel is bevat vele lagen. Woede is bijvoorbeeld een heel grofstoffelijke emotie om te voelen en sereniteit is een veel fijnzinniger laag. Je kunt een tafel voelen, maar je kunt ook een sfeer of een aura voelen. Dat laatste voelen vereist een fijner soort waarneming. Zo veelomvattend is het woord spiritualiteit. Religie verwijst wat mij betreft naar de mystieke ervaring van éénworden met de diepste vrede Ik beschouw mezelf als een mysticus, maar voel me het beste thuis binnen het zenboeddhisme. Ik vind dat de boeddhisten de weg naar deze eenwording buitengewoon nauwkeurig en bovendien zeer modern hebben beschreven. Wat komt er bij u op als het gaat om de aarde? Grote ecologische rampen die ons te wachten staan, waar ik me buitengewoon veel zorgen over maak. Belangrijk is dat de problemen niet meer binnen de grenzen blijven en dus ook niet meer beperkt blijven tot bepaalde landen: toen er indertijd in Rusland een kerncentrale ontplofte, was bijvoorbeeld de complete druivenoogst in Griekenland besmet en dus onverkoopbaar. We worden er op deze manier nadrukkelijk op gewezen dat alles met alles samenhangt en dat het tijd wordt dat we ophouden ons uitsluitend met ons 'ik' te identificeren en leren dat het om 'wij' gaat. We moeten ons consumptiepatroon en daarmee dus ons „ik‟ veranderen!
Ruimte – juli 2007
Tegelijk met deze angst voor milieurampen dringt meer dan ooit tot mij door op wat een prachtige aarde we leven. We leven en zijn het mysterie zelf. Ds. Martin Roos Waarnaar verwijst u als u het woord „ik‟ gebruikt? Los van de vraag of je het woord 'ik' vaak moet gebruiken, is er in het normale spraakgebruik sprake van een persoon die mensen kennen, of althans menen te kennen. Bij wat diepere betekenis, houd ik vooral rekening met een door eigen en andermans geschiedenis gevormd mens, die probeert zijn vaak tegengestelde eigenschappen en neigingen in evenwicht te houden. Deze 'ik' neemt de majeure beslissingen en is daar verantwoordelijk voor; daar speelt 'het geweten' een rol. Maar in hoeverre het geweten een door cultuur aangeleerd normbesef is, of een veel wezenlijker jezelf zijn, weet ik niet. Wat betekent de term „spiritualiteit‟ voor u? Het woord 'spiritualiteit' zou ik willen mijden als iets wat in lucht opgaat. Ik prefereer het woord geloof, als 'basic trust' dat de mensen en de wereld niet uit Gods hand kunnen vallen. Dat vertrouwen moet bij elke vormgeving daarvan (spiritualiteit?) op de achtergrond aanwezig zijn. Concreet ben ik mij van het spirituele dilemma bewust bij het (ambtelijk) geven van de zegen: gebeurt er dan iets met jou en de mensen of is het niet meer waard dan een plechtig uitgesproken: tot ziens. Uit reacties van gemeenteleden is mij gebleken dat de zegen een diep gevoelde spiritualiteit is en zo ervaar ik het zelf ook. Je doet meer dan je kunt en ontvangt meer dan je verdient. Wat komt er bij u op als het gaat om de aarde? De aarde heeft voor mij twee betekenissen: de planeet en 'allen die er op wonen'. Daarbij is zorgvuldig omgaan met schaarse dingen zoals grondstoffen, maar ook dieren, een ethisch goed op zich zelf, geheel los staand van het feit of er een 'ecologisch Armageddon' op handen is. Daarnaast is 'de aarde' in het religieuze taalgebruik natuurlijk het tegenovergestelde van 'de hemel'. Daar vertonen zich dan levensgrote valkuilen, immers hoeveel mensen menen niet op aarde de hemel te moeten realiseren, of te kunnen handelen op grond van 'wat God wil'. In zulke zaken ben ik tot op het beeldenstormachtige seculier: wat in de hemel behoort, kun je het beste daar laten. Immers, allen die in de geschiedenis gepoogd hebben het koninkrijk Gods, of politieke heilstaten op aarde te vestigen, hebben stromen bloed vergoten. Annemieke Romeijn