ARAD 06 Deel III Voorkomingsbeleid Titel II Bijzondere aspecten Hoofdstuk VII Voorkoming van bepaalde infecties bij de NMBS
1. OVER WELKE BESMETTINGEN GAAT HET? 380
1.1 AIDS 1.1.1 WAAROVER GAAT HET?
AIDS is een virusinfectie (HIV: human immune deficiency virus)die nog in omvang toeneemt, aangezien het aantal besmette personen blijft groeien ondanks een wereldwijde voorlichtingscampagne die zich vooral tot de jongeren richt. “Seropositief” is elke persoon die antistoffen (seroconversie) heeft ontwikkeld als reactie op zijn besmetting door een van de Aids-virussen, wat inhoudt dat hij een potentiële zieke is geworden. We moeten evenwel opmerken dat de ziekte zich maar manifesteert na een min of meer lange termijn, maar dan treden er zeer ernstige complicaties op die uiteindelijk de dood tot gevolg hebben. 1.1.2 WAT BETEKENT HET WOORD “AIDS”?
AIDS is de afkorting van “Acquired Immuno Deficiency Syndrome”. Het is dus een Engelse afkorting die in de meeste talen wordt gebruikt. “Syndrome” betekent in de geneeskunde een geheel van symptomen die kenmerkend zijn voor een aantal ziekten die nochtans verschillend zijn. “Immuno Deficiency” wil zeggen dat het virus door de geleidelijke verzwakking van natuurlijke afweermechanismen in het lichaam, leidt tot zeer ernstige complicaties die uiteindelijk de dood tot gevolg hebben. “Acquired” betekent dat de ziekte tijdens het leven door besmetting wordt opgelopen en dus niet erfelijk is.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II - Hoofdstuk VII Blad 2. ______________________________________________________________________ 1.1.3 HOE WORDT AIDS OVERGEDRAGEN?
De AIDS-virussen zijn bijzonder verscheiden, maar zeer gevoelig voor de gewone ontsmettingsmiddelen. Ze worden meestal overgedragen tijdens seksuele omgang, maar ze kunnen ook in de bloedbaan binnendringen, ofwel rechtstreeks, ofwel onrechtstreeks via een huidwonde die besmet is door een lichaamsvocht zoals het bloed en zijn derivaten en zelfs seksuele secreties. Dat verklaart dus waarom AIDS een ziekte is die in de eerste plaats via seksueel contact wordt overgedragen, ingevolge niet beschermde relaties met een besmette partner. De ziekte kan echter ook bijvoorbeeld worden opgelopen tijdens een transfusie met besmet bloed en zelfs door een toevallige prik van een besmette injectienaald of een beet van een seropositieve persoon waardoor de AIDS-virussen onrechtstreeks met de bloedstroom in contact komen. Het is aan dat laatste risico dat bepaalde personeelscategorieën van de NMBS per ongeluk kunnen worden blootgesteld. Toch geldt dit veeleer voor drugsspuiters die niet-steriel materiaal (injectienaalden) gebruiken en ook voor hemofiliepatiënten (patiënten met een slechte bloedstolling die daarvoor van anderen onrechtstreeks de ontbrekende bloedfactor(en) moeten krijgen). Er werden drastische maatregelen getroffen om de risico’s bij elke transfusie, bijvoorbeeld van bloed, tot een minimum te beperken. Er is evenwel nooit vastgesteld dat iemand AIDS kan oplopen door gewoon menselijk contact. Er werd ook nooit een besmetting aangetoond bij aangepaste verzorging van seropositieven, behalve door een prikwonde, noch bij regelmatig verblijf van die patiënten in een gezin, op het werk of op school, wanneer ze hoesten, niezen, spuwen of dezelfde toiletten gebruiken, met uitzondering evenwel van het gemeenschappelijk gebruik (wat daarom moet worden verboden) van dezelfde tandenborstel waarbij het tandvlees kan gaan bloeden, van hetzelfde mechanische scheerapparaat met verwisselbare mesjes die de huid kunnen verwonden en van te harde borstels of scherpe nagelknippers. Infectie treedt dus alleen op wanneer het virus binnendringt in de bloedbaan waar zich zijn doelwit bevindt, nl. een bepaalde soort van witte bloedlichaampjes die behoren tot het verdedigingssysteem, het immuunstelsel van het menselijk lichaam.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II -Hoofdstuk VII Blad 3 ______________________________________________________________________ 1.1.4 HOE ZICH TE BESCHERMEN?
Aangezien er tot op heden nog geen enkel vaccin werd gevonden om zich tegen AIDS te beschermen, moet men zeker de adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie, in België vertegenwoordigd door het Ministerie van Volkgezondheid, strikt naleven. In het bijzonder wat de risico’s verbonden aan de NMBS-activiteiten betreft, moeten de preventiemaatregelen strikt worden toegepast die beschreven zijn in randnummer 393 voor de verschillende ziekten die hierna beschreven zijn: 381
1.2 Virale Hepatitis B en C (VHB en VHC) 1.2.1 WAAROVER GAAT HET?
Het zijn leverontstekingen, vaak zonder geelzucht, waavoor verschillende virussen verantwoordelijk kunnen zijn. Ze worden A, B, C, D en E genoemd. Enkel de variëteiten B en C komen hier aan bod. 1.2.2HOE WORDEN VIRALE HEPATITIS B EN C OVERGEDRAGEN?
In tegenstelling tot de AIDS-virussen zijn de hepatitisvirussen zeer goed bestand tegen de gewone ontsmettingsmiddelen en zelfs tegen hitte. Aangetaste personen zijn besmettelijk nog vóór hun leverziekte zich manifesteert, maar ook tijdens die ziekte via hun urine, ontlasting, bloed, speeksel en zelfs seksuele secreties. Het B-virus kan vooral worden overgedragen tijdens seksueel verkeer en bij menselijke contacten. Maar ook iedereen die zich toevallig prikt of een injectie krijgt met niet-steriel materiaal kan besmet worden. Sommige dragers van het B-virus vertonen geen enkel symptoom, maar zijn daarom niet minder besmettelijk voor anderen. Hepatitis B kan soms een sluimerend chronisch verloop kennen, waarbij verharding optreedt van het leverweefsel, levercirrose genoemd. Dat kan leiden tot het ontstaan van een speciaal levergezwel, het hepatoom. Het C-virus daarentegen verspreidt zich vooral door bloedtransfusies. Het veroorzaakt ook een groot aantal chronische aandoeningen die op termijn kwaadaardig kunnen worden. 1.2.3 HOE ZICH TE BESCHERMEN?
Er bestaat een vaccin om zich tegen het B-virus te beschermen, maar het is alleen geschikt voor personen bij wie is aangetoond dat ze onvoldoende antistoffen bezitten om dat zelf te doen.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II - Hoofdstuk VII Blad 4. ______________________________________________________________________ 382
1.3 Tetanus 1.3.1 WAAROVER GAAT HET?
Tetanus is een acute ziekte van het zenuwstelsel, te wijten aan een giftig product dat in het lichaam is binnengedrongen langs een meestal kleine, maar diepe wonde die dus maar weinig of niet gebloed heeft. Ze wordt vaak veroorzaakt door een besmet voorwerp (doorn, distel, spijker, naald, landbouw- of keukengereedschap, krab van een vuile nagel). De symptomen duiken op na een periode die varieert van 2 tot 60 dagen en bestaan uit pijnlijke spiersamentrekkingen. In dit stadium kan de ziekte de dood tot gevolg hebben. 1.3.2 HOE WORDT TETANUS OVERGEDRAGEN?
De microbe is normaal aanwezig in de ingewanden van vele grasetende dieren, vooral paarden en schapen. Soms komt die microbe ook voor in de ingewanden van de mens. De ingekapselde en sterke kiemvorm, kiemcel genoemd, komt in de ontlasting terecht. Op de grond en in stof, beschut tegen de zon en in gunstige omstandigheden kan ze jaren overleven. 1.3.3 HOE ZICH TE BESCHERMEN?
Er bestaat een uitstekend tetanusvaccin dat bescherming biedt gedurende 10 jaar. Bij de minste twijfel moet het dus systematisch worden toegediend. Voor personen die al tegen tetanus ingeënt zijn, bijvoorbeeld bij het vervullen van de militaire dienstplicht, volstaat een eenvoudige herhalingsinenting. Vooral als de werknemer niet door een gepast vaccin beschermd wordt, moet hij elke verdachte wonde (wonde met huidletsel, bevriezing, beet, steek) eerst goed laten bloeden en daarna zorgvuldig schoonmaken, want de tetanusmicrobe komt immers pas goed tot ontwikkeling in een zuurstofarm, dus slecht verlucht milieu (daarom kunnen een korst die niet droog is of een te strakke pleister die te lang rond een vinger zit en de huid kwetst vaak schadelijk zijn). 383
1.4 Gangreen 1.4.1 WAAROVER GAAT HET?
Gangreen is de infectie van een wonde door bepaalde kiemen die zich in een zuurstofarm of zuurstofloos milieu vermenigvuldigen en toxines vormen die de weefsels vernietigen, wat gepaard gaat met zwellingen, weerzinwekkende stank en soms zelfs met onderhuidse gasontwikkeling.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II -Hoofdstuk VII Blad 5 ______________________________________________________________________ Als gangreen te laat wordt behandeld, kan het leiden tot amputatie van het aangetaste lidmaat en zelfs de dood tot gevolg hebben. 1.4.2 HOE BEGINT GANGREEN?
De besmetting begint meestal in een diepe, ingescheurde wonde die bevuild wordt met aarde, uitwerpselen of andere rottende stoffen (bijvoorbeeld dode dieren zoals muizen, ratten, vogels of menselijke resten). Het personeel van de baan en van het onderhoud van het materieel is hier betrokken. 1.4.3 HOE ZICH TE BESCHERMEN?
Elke verdachte wonde moet altijd en zo vlug mogelijk goed gereinigd worden nadat de dode of afstervende delen zijn weggenomen. Er bestaat geen enkel vaccin of serum. 2. WELKE ZIJN DE RISICOBEROEPEN BIJ DE NMBS 384
2.1 Agemeen Algemeen geldt dat elke werknemer met een oppervlakkige wonde die in contact komt met een gewonde of met het stoffelijk overschot van een mens of dier, het risico loopt besmet te worden door een hepatitisvirus, maar vooral door gangreen- of tetanusbacteriën. Werknemers die regelmatig in de sporen werken, kunnen ook blootgesteld worden, want ze lopen het gevaar zich te prikken of te verwonden aan scherpe of snijdende voorwerpen die her en der op de grond liggen en die wonde kan besmet raken door bevuiling met de ontlasting en urine uit reizigerstreinen. 2.2 Meer bepaald
385
2.2.1 HET PERSONEEL DAT STATIONS EN RIJTUIGEN SCHOONMAAKT
Het personeel van deze categorie kan zich bij het schoonmaken prikken aan vuile naalden die drugsgebruikers soms in vuilnisbakken, afvalbakken, asbakken of bijvoorbeeld tussen kussens achterlaten. 386
2.2.2 HET PERSONEEL DAT ROLLEND MATERIEEL SCHOONMAAKT
De personeelsleden van die categorie kunnen een infectie oplopen bij het schoonmaken van treinstellen nadat die betrokken waren bij een spoorwegongeval waarbij mensen of dieren gedood of gewond werden. De betrokken werknemers lopen evenwel maar gevaar als ze zelf een huidwonde hebben.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II - Hoofdstuk VII Blad 6. ______________________________________________________________________ 387
2.2.3 HET MEDISCH EN PARAMEDISCH PERSONEEL EN ELKE WERKNEMER DIE EERSTEHULPVERLENING MOET VERSTREKKEN
Er is besmettingsgevaar als die werknemers wonden moeten verbinden of een bloeding moeten stelpen en als ze bovendien zelf schrammen of wonden hebben of aan een huidziekte lijden. Preventieve maatregelen zijn eveneens noodzakelijk als bijvoorbeeld een hulpverlener die aan een lip bloedt, mond-op-mondbeademing uitvoert bij een bewusteloze persoon die ingevolge een wonde of een beet op de tong ook uit de mond bloedt waardoor “bloed- bloedcontact” mogelijk wordt. 3. WELKE VOORZORGSMAATREGELEN MOETEN WORDEN GETROFFEN? 388
3.1 Algemeen 3.1.1 EERSTEHULPVERLENING
De wet verplicht “het verlenen of verschaffen van hulp aan iemand die in groot gevaar verkeert, op voorwaarde dat dit mogelijk is zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen”. Een snelle tussenkomst kan in bepaalde gevallen evenwel levensnoodzakelijk zijn. Zelfs een toevallige hulpverlener loopt geen enkel risico als hij er maar goed op let dat er geen bloed in contact komt met een open wonde van hemzelf, en dat elke vlek zorgvuldig met water en zeep wordt afgewassen. Het moet een vast principe zijn om nooit met blote handen een wonde te verzorgen of een afgerukt lidmaat van mens of dier te recupereren en elk contact met bloed of sereus vocht van iemand anders te voorkomen. Na elke hulpverlening moeten de handen zeer zorgvuldig met water en zeep worden gewassen. 3.1.2 BEHANDELING VAN STOFFELIJKE OVERSCHOTTEN
Elke werknemer die het stoffelijk overschot van een verongelukte persoon of van een dood dier behandelt, moet zeker chirurgische wegwerphandschoenen (NN 011.05.703) dragen en hij mag nooit huidwonden onbedekt laten die met de verdachte, op te ruimen materie in contact kunnen komen. Om elk risico van infectie te beperken, dienen alle verdachte stoffen in plastic zakken te worden gestoken.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II -Hoofdstuk VII Blad 7 ______________________________________________________________________ De plaatsen waar enig lichaamsvocht (bloed, urine, ontlasting, seksuele secreties enz.) wordt aangetroffen, moeten grondig met een ontsmettingsmiddel worden schoongemaakt. Het product wordt op de verdachte plekken uitgegoten en moet gedurende minstens 15 minuten inwerken. Die werkwijze moet na het wegschrobben nogmaals worden herhaald. Als dat werk achter de rug is, moet de werknemer zijn handen en elk lichaamsdeel dat met afscheidingsstoffen in contact is gekomen, grondig wassen met zeep en water. 3.1.3 BEHANDELING VAN NAALDEN EN SCHERPE VOORWERPEN DIE IN DE SPOORWEGAANHORIGHEDEN WORDEN GEVONDEN
De in de spoorwegaanhorigheden gevonden naalden en scherpe voorwerpen moeten voorzichtig en met behulp van een geschikt middel worden opgeraapt. Ze moeten vervolgens in een gesloten en onvervormbaar recipiënt worden opgeborgen. Elke betrokken werknemer moet aan de veiligheid van zijn medemens denken en mag nooit blote naalden in plastic, laat staan papieren vuilniszakken gooien die kunnen openscheuren en zo het personeel van de vuilnisophaaldienst kunnen verwonden. Elk scherp of verdacht voorwerp moet dus in een gesloten en onvervormbare doos worden opgeborgen. De wijze waarop die dozen moeten worden opgehaald, moet met het GCBG worden overeengekomen. 3.2 Meer bepaald 389
3.2.1 HET PERSONEEL DAT STATIONS EN RIJTUIGEN SCHOONMAAKT
Er wordt sterk afgeraden om slecht verlichte en moeilijk toegankelijke plaatsen op de tast en met blote handen te doorzoeken. Bij elke behandeling van vuilnisbakken is men verplicht de voor dat werk geschikte handschoenen te dragen. Voortaan mogen de bakjes onder elk tafeltje in de rijtuigafdelingen, de bagagerekken en de afvalbakken enkel nog worden leeggemaakt met behulp van een geschikte krabber met een steel van ten minste 15 cm, of met een tang, die moet dienen om snijdende metalen voorwerpen en zeker naalden te verwijderen. Het is ook verboden om met blote handen tampons, verbanden, maandverbanden, papier, condooms, injectiespuiten en verdachte voorwerpen op te rapen.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II - Hoofdstuk VII Blad 8. ______________________________________________________________________ Uitwerpselen, urine, bloed of om het even welk afscheidingsproduct van onbekende oorsprong moeten vóór het verwijderen met een ontsmettingsmiddel worden overgoten. Dat product moet minstens 15 minuten inwerken en die procedure moet na het wegschrobben nogmaals worden herhaald vooraleer tot de definitieve schoonmaak over te gaan. De met bloed of elk ander lichaamsvocht bevuilde toiletten (bijvoorbeeld door gewonde of zieke personen die zich erin hebben verzorgd), moeten door het begeleidings- of stationspersoneel worden gesloten tot ze worden ontsmet. Men moet het ontsmettingsmiddel ten minste 15 minuten laten inwerken en die werkwijze na het wegschrobben herhalen vooraleer tot de definitieve schoonmaak over te gaan. Na die ontsmetting moeten de handen zorgvuldig met water en zeep worden gewassen. Handschoenen die voor dergelijke afvalverwijdering schoonmaakverrichtingen werden gebruikt, moeten worden vervangen.
en
Elke handschoen die met een een verdachte lichaamssecretie (bijvoorbeeld bloed, sperma) bevlekt is, moet worden vervangen.
390
3.2.2 HET PERSONEEL DAT HET ROLLEND MATERIEEL SCHOONMAAKT
De onder 3.1.2 vermelde maatregelen gelden eveneens voor het personeel dat het rollend materieel onderhoudt en soms moet werken in of onder rijtuigen of krachtvoertuigen die betrokken waren bij een ongeval waarbij personen werden gewond of de dood vonden. Dat personeel moet evenwel de voor zijn werk geschikte handschoenen dragen. 391
3.2.3 HET MEDISCH EN PARAMEDISCH PERSONEEL EN ELKE WERKNEMER DIE EERSTEHULPVERLENING MOET VERSTREKKEN 3.2.3.1 EHBO
Het begeleidingspersoneel dat eerst hulp moet verstrekken aan reizigers, moet beschikken over een paar chirurgische wegwerphandschoenen (NN 011.05.703) net zoals de hulpverleners, verpleegsters en artsen. 3.2.3.2 Reanimatie door “mond-op-mondbeademing”
Het EHBO-kistje van het begeleidingspersoneel en de hulpverleners moet voortaan een masker met kort mondstuk voor eenmalig gebruik bevatten (NN 011.05.720) dat goed op de mond van de te reanimeren persoon moet worden gezet zodat de beademing via het mondstuk kan gebeuren.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II -Hoofdstuk VII Blad 9 ______________________________________________________________________ Als dat materiaal niet voorhanden is, wordt aanbevolen om een grote zakdoek over de mond van het slachtoffer te leggen. Het gebruik van voornoemd masker is verplicht als het slachtoffer recente schrammen of wonden of zelfs bloedende puistjes rond de mond heeft. We herinneren eraan dat er tot nu toe nog geen enkel besmetting met het AIDS-virus via speeksel of tranen is vastgesteld. 3.2.3.3 Bloedafname
Het medisch en paramedisch personeel wordt aanbevolen een Kocherklem te gebruiken om de naalden uit spuiten te halen, de te steriliseren instrumenten in een recipiënt met antiseptische vloeistof te leggen (30 minuten in glutaraldehyde van 2 % of 4 minuten in alcohol van 70 %) en bij de aderpunctie de prikwonde te bedekken met een geschikt verband. Elke bloedafname dient bij voorkeur te worden uitgevoerd met een systeem van het type “Vacutainer”. 3.2.3.4
Wat te doen met de naalden die worden gewestelijke geneeskundige centra van de NMBS?
gebruikt
in
de
Na gebruik worden blote naalden niet meer van een beschermdop voorzien, maar in een speciale doos voor recuperatie van dergelijk geneeskundig materiaal gegooid (speciale doos, NN 011.05.543 + dooshouder, NN 011.05.542). Ook hier geldt het principe dat nooit blote naalden in plastic vuilniszakken mogen worden gegooid (zie punt 3.1.3). 392
4. GEBRUIK VAN EEN ONTSMETTINGSMIDDEL Voor het ontsmetten wordt een chloorderivaat aanbevolen, gezien de uitstekende prijs-kwaliteitsverhouding. Voor het schoonmaken van oppervlakken moeten 2 tabletten (NN 011.05.710) in 10 liter water worden opgelost. Bij elke levering van die tabletten moet ter herinnering de gebruiksaanwijzing worden gevoegd, met de te treffen voorzorgsmaatregelen bij gebruik van de verkregen oplossing. Die aanwijzingen moeten strikt worden nageleefd.
23 e bijvoegsel maart 2001
ARAD 06 - Deel III - Titel II - Hoofdstuk VII Blad 10. ______________________________________________________________________ 393
5. WAT TE DOEN BIJ EEN PRIK OF WONDE DOOR EEN VOORWERP VAN ONBEKENDE OORSPRONG OF EEN MENSELIJKE BEET? Mocht een werknemer zich ondanks de opgesomde voorzorgsmaatregelen toch aan een naald prikken of aan een voorwerp van onbekende oorsprong verwonden, dan heeft hij er alle belang bij de wonde goed te laten bloeden en ze daarna gedurende 30 seconden met water te spoelen. Vervolgens de wonde betten met alcohol van 70 % of Aseptiderm (NN 011.02.818 voor het treinbegeleidingspersoneel), of langdurig wassen met Isobetadine (NN 011.02.720). Daarna gaat hij zo snel mogelijk naar het GCBG waarvan hij afhangt. Dezelfde procedure volgen bij een menselijke beet. Een dergelijk ongeval moet onverwijld aan de onmiddellijke chef worden gemeld en er moet een formulier P29 (ongevalsverslag) worden opgesteld met opgave van alle mogelijke bewijsmiddelen (benaming van het voorwerp dat de prik of wonde heeft veroorzaakt, getuigenverklaringen enz.). De betrokken werknemer moet in elk geval onder toezicht blijven van de geneesheer van de gekwetsen en van de arbeidsgeneesheer, om geïnformeerd of gerustgesteld te worden. Dat is trouwens in het belang van de gewonde werknemer zelf: zonder in de tijd gespreide speciale, biologische vergelijkende tests kan hij er te laat of helemaal niet over worden ingelicht dat hij besmet is of werd. Dat is niet alleen rechtstreeks van belang voor zijn seksuele partner, maar levert ook onrechtstreeks risico’s op omdat hij op zijn persoonlijke toiletartikelen (scheermes, tandenborstel, nagelknipper enz.) bloedvlekken kan achterlaten. Daarom moet elke werknemer die een prik van een naald oploopt, zich verwondt aan een onbekend voorwerp of door iemand wordt gebeten, zo snel mogelijk een bloedproef ondergaan op initiatief van de geneesheer van de gekwetsten waarvan hij afhangt. Op die wijze kan immers zijn serologische toestand van voor het ongeval worden bepaald. Daarna moet hij gedurende een jaar om de drie maanden dezelfde test laten uitvoeren om na te gaan of hij in goede gezondheid blijft. De geneesheer van de gekwetsten moet bij elk dergelijk ongeval een serum of gammaglobulines toedienen en de werknemer gelijktijdig vaccineren voor een actieve immunisatie of een herinneringsinenting, zowel tegen tetanus als virale hepatitis. Zo nodig kan eventueel een lokale of algemene antibioticabehandeling worden overwogen.
23 e bijvoegsel maart 2001