Deel I. Het belang en de situering van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht Hfdstk I. Situering, doelstellingen, krachtlijnen, kritiek en vooruitzichten Afdeling 1. Situering - Traditioneel juridische benadering: (art. 1370 BW) de eigenlijke civielrechtelijke misdrijven bestaan uit de vrijwillige of opzettelijke onrechtmatige daden, waarvan sprake is in art. 1382 BW, terwijl de oneigenlijke misdrijven de onvrijwillige of onopzettelijke onrechtmatige daden zijn, die zouden bedoeld worden in art. 1383 BW - Moderne juridische benadering: rechtsgebeurtenissen (omstandigheden die rechtsgevolgen in het leven roepen), kunnen worden ingedeeld in feiten en daden. Er zijn juridische daden (die verricht worden met het oog op de rechtsgevolgen) en materiële daden (die gesteld worden met het oog op juridische gevolgen maar deze wel teweegbrengen). De onrechtmatige gedragingen behoren tot de materiële daden. - Benadering vanuit rechtseconomische invalshoek: aansprakelijkheidsrecht wordt dan gezien als een instrument voor het bereiken van efficiëntie, nl het maximaliseren van economische welvaart via aansprakelijkheidsregels die mogelijke schadeverwekkers prikkels geven om de ongevalskosten te minimaliseren. - Ethische benadering: sommige auteurs zien het aansprakelijkheidsrecht als een geheel van ethische principes over persoonlijke verantwoordelijkheid en vrijheid die aangeven hoe burgers zich behoren te gedragen in hun relatie tot een ander. - Maatschappelijke benadering: in een rechtsorde waar het principe van niet-inmenging in de private rechtssfeer geldt, is het logisch dat in beginsel de schadelijder zelf voor zijn schade moet instaan, eerder dan dat een ander rechtssubject daarvoor wordt aangeduid (the loss lies where it falls) • Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht is het geheel van rechtsregels dat een antwoord biedt op de vraag of de schade ontstaan uit een materieel feit zelf moet worden gedragen dan wel op een ander kan worden verhaald. Het betreft aldus een systeem van allocatie van schade.
Afdeling 2. Doelstellingen van het aansprakelijkheidsrecht
§1. Vergoeding van slachtoffers Als principe geldt dat de schade integraal wordt vergoed. 2 belangen staan hier tegenover elkaar, nl de vrijheid van elke persoon en de behoefte aan zekerheid vd mens. Tendens van socialisering van het aansprakelijkheidsrecht in 20e en 21e eeuw, niet enkel belang voor individuele vrijheid. Vergoedende functie meer op voorgrond door toename v aansprakelijkheidsverzekeringen. Slechts omdat de schadeverwekkers tegen hun fouten verzekerd waren, konden de benadeelden daadwerkelijk aanspraak maken op een schadevergoeding. - Beperking: idealiter zou het aansprakelijkheidsrecht het door de benadeelde geleden leed in natura moeten herstellen,. Vaak is dit niet mogelijk en kan het 'verlies' niet worden goedgemaakt. De benadeelde krijgt dus slechts een 'substituut' (geld) voor het leed dat hij heeft ondergaan. -
§2. Preventie - De dreiging aansprakelijk te worden gesteld zou de betrokkenen afschrikken zich aan schadeveroorzakend gedrag schuldig te maken. (strafrecht meer geschikt bij opzettelijkheid) - Repressieve functie: door de aansprakelijke te verplichten tot het betalen van een SV, zou het aansprakelijkheidsrecht beteugelend werken en meteen de betrokkene afschrikken zich in de toekomst opnieuw aan soortgelijk gedrag schuldig te maken. (strafrecht meer geschikt en dus gn basisfunctie vh aanspr recht) - Afzwakking van de preventieve functie door bepaalde factoren: • het bestaan van aansprakelijkheidsverzekeringen doorbreekt/zwakt de band af tussen de persoon die het schadegeval heeft veroorzaakt en de persoon die de schade moet vergoeden • 'integrale SV', de hoogte vd SV wordt gemeten aan de omvang vd geleden schade en niet aan het gedrag vd aangesprokene, dit belet de rechter (in theorie)om de SV aant te passen aan de zwaarte vd tekortkoming • burger kan onmogelijk alle normen kennen door toename van wetten en regels
§3. Schadespreiding - De schade moet dan niet door een individu gedragen worden, maar wordt over een 'collectiviteit' gespreid. - bv. aansprakelijkheidsverzekering: de geleden schade wordt verdeeld over het geheel vd verzekerden - Dit kan in conflict komen met de preventiefunctie, doordat een aansprakelijkheidsveroordeling minder afschrikwekkend wordt. Alexander Tanguy
2010-2011
1
§4. Reglementerende functie - Kan niet alleen de eerbiediging vd bestaande rechtsregels afdwingen, maar vormt ook een bron v nieuwe gedragsregels. (beoordeling in abstracto geeft de rechter veel vrijdheid) - De bevestiging, verfijning, vervollediging, wijziging of ontwikkeling v rechtsregels vormen dus een taak vh aansprakelijkheidsrecht. - Punitive damages: om deze functie kracht bij te zetten pleiten sommige auteurs ervoor om aan de rechter de bevoegdheid te geven zgn punitive damages aan de schadeverwekker op te leggen, deze moet dan aan de benadeelde een bijkomende SV betalen, bovenop de integrale SV, als een soort van private straf die wordt berekend in functie vd zwaarte vd fout - Het aansprakelijkheidsrecht lijkt te evolueren naar een schadevergoedingsrecht waar het beteugelen van een foutief gedrag op het achterplan verhuist, maar de nadruk van langsom meer wordt gelegd op schadeherstel. - Men aanvaardt steeds minder dat men de eigen schade moet dragen en tracht aldus bij een schadegeval zoveel mogelijk de schade af te wentelen op een ander persoon of op een gemeenschap of collectiviteit.
Hfdstk II. De verhouding buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en straf(proces)recht Afdeling 1. Verschilpunten tussen de buitencontractuele en de strafrechtelijke aansprakelijkheid
§1. Verschillende doelstellingen en de beoordeling in abstracto en in concreto - De strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt in concreto beoordeeld: • De strafrechter moet rekening kunnen houden met de ernst vh gevaar, de graad van schuld vd dader, de bescherming vd maatschappij en de gevolgen vd straf voor de dader. Het zou onbillijk zijn uniforme straffen op te leggen. • De strafrechter heeft arsenaal aan middelen om de straf zoveel mogelijk te individualiseren. (bv minimun- en maximumstraffen, gunst vd opschorting vd uitspraak vd veroordeling, het uitstel vd tenuitvoerlegging vd straf) - Bij de civielrechtelijke aansprakelijkheid staat de in abstracto beoordeling centraal: • Het gedrag van een normaal zorgvuldig en omzichtig persoon van dezelfde categorie, geplaatst in dezelfde omstandigheden.
§2. De evenredigheid van de straf aan het misdrijf en de integrale schadevergoeding - Strafrecht: de ernst en de duur vd straf moeten evenredig zijn met de ernst vh misdrijf. - Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht: • Schadeherstel betekent de benadeelde terugplaatsen in de toestand waarin de benadeelde zich zou hebben bevonden indien het schadegeval zich niet had voorgedaan. • De schade moet dus in concreto worden begroot en volledig, integraal worden vergoed. • Met de zwaarte vd fout of de vermogenstoestand vd partijen wordt in principe gn rekening gehouden.
§3. Het persoonlijk karakter van de straf en de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor andermans daad - Strafrecht: Straffen kunnen enkel worden opgelegd aan de dader zelf of aan een mededader/medeplichtige, maar niet aan een derde. - Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht: • In beginsel is het de schadeverwekker die de schade moet vergoeden. • Er wordt evenwel aan specifieke groepen schadeverwekkers immuniteit verleend op aansprakelijkheidsvlak. In plaats daarvan wordt de benadeelde een meer solvabele persoon als aanspreekbare partij voorgeschoteld.
§4. Het foutbegrip: een rijkere inhoud in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht - Strafrechtelijke fouten: • Zijn inbreuken op de strafwet (limitatieve opsomming). - Civielrechtelijke fouten: • Is elke inbreuk op een zorgvuldigheidsnorm die op een bepaald moment in het maatschappelijk verkeer geldt. • Voor elk verweten gedrag dat aan de rechter wordt voorgelegd, moet de rechter een zorgvuldigheidsnorm construeren.
§5. Verval van de burgerlijke vordering en de strafvordering - De burgerlijke- en strafvordering hebben verschillende wijzen van tenietgaan. Alexander Tanguy
2010-2011
2
- Zo kan een benadeelde afstand doen vd burgerlijke rechtsvordering, waarbij hij zowel afziet vd rechtspleging als vh recht zelf (art. 821 Ger.W.). Dit belet de uitoefening vd strafvordering niet, want die raakt de openbare orde. - Verschillende verjaringstermijnen.
Afdeling 2. Raakvlakken tussen het straf(proces)recht en het civielrechtelijk aansprakelijkheidsrecht
§1. Keuzerecht tussen burgerlijke rechter en strafrechter - Wnnr de burgerlijke rechtsvordering haar oorsprong vindt in een strafrechtelijk misdrijf, kan ze ook voor de strafrechter worden uitgeoefend. - Benadeelde heeft de keuze: burgerlijke vord instellen bij de burgerlijke rechter, ofwel samen met de strafvordering voor de strafrechter. (er zijn uitzonderingen waarbij er gn vrije keuze is) - Het beginsel van de vrije keuze houdt ook in dat de benadeelde zijn keuze kan herzien. - De benadeelde van een misdrijf kan zijn burgerlijke vordering ook splitsen. - De rechtsspreuk 'Electa una via non datur recursus ad alteram' waaruit vroeger werd afgeleid dat een eenmaal gemaakte keuze bindend was, vindt geen grond in en is strijdig met art. 4 V.T.Sv. en behoort aldus niet tot het positieve recht. - Vermits de burgerlijke vordering voortvloeit uit een strafrechtelijk misdrijf, kan de strafrechter slechts SV toekennen indien de schade haar oorsprong vindt in het bewezen misdrijf, of maw indien het misdrijf dat het voorwerp was vd strafvordering de oorzaak is vd schade.
§2. De schorsing van het burgerlijk proces - De strafvordering kan aanhangig zijn gemaakt voor of tijdens de burgerlijke procedure. In die hypothese is de burgerlijke vordering geschorst zolang niet definitief is beslist over de strafvordering (art. 4 V.T.Sv.): de verplichting tot schorsing geldt tot de einduitspraak vd strafrechter kracht van gewijsde heeft gekregen. - Dit vloeit ook voort uit het strafrechtelijk gezag van gewijsde dat de burgerlijke rechter verplicht in beginsel rekening te houden met wat de strafrechter zeker en noodzakelijk heeft beslist aangaande de punten die aan de strafvordering en de burgerlijke vordering gemeen zijn.
§3. Het gezag van het strafrechtelijk gewijsde A. Algemeen - Het gezag vh strafrechtelijk gewijsde houdt klassiek in dat de burgerlijke rechter die in een later burgerlijk proces uitspraak moet doen, gebonden is door wat de strafrechter zeker en noodzakelijk heeft beslist in zijn eindbeslissing ten gronde. - Dit principe wordt beschouwd als een algemeen rechtsbeginsel. - Klassiek stelde men dat het strafrechtelijk gezag van gewijsde gekenmerkt wordt door een absoluut karakter en dat het erga omnes geldt.
B. Voorwaarden - Opdat het strafrechtelijk gezag van gewijsde kan worden ingeroepen, moet het gaan om een onherroepelijke eindbeslissing. - De beslissing vd strafrechter over de burgerlijke vordering is niet bekleed met het gezag van strafrechtelijk gewijsde, maar heeft alleen gezag van gewijsde binnen de perken van art. 23 Ger.W. - Het slaat enkel op wat de strafrechter zeker en noodzakelijk heeft beslist. • zeker: het betreft de feitelijke draagwijdte vd beslissing (Bv. een strafrechtelijke vrijspraak, belet de burgerlijke rechter het bestaan van een fout te aanvaarden, maar civielrecht aanspr die gn inbreuk op de strafwet uitmaakt kan wel nog, zoals bv de foutloze aansprakelijkheid van 1384 BW) • noodzakelijk: dit is alles wat in rechte vereist is om de uitspraak wettelijk te motiveren
C. Einde van het erga omnes karakter 1. Het Stappersarrest - Onder invloed van art. 6, lid 1 EVRM heeft het Hof van Cassatie de erga omnes-rechtspraak moeten herzien. - Een niet in het strafproces betrokken partij wil in het burgerlijk proces een feit betwisten uit het strafproces. - Cass. weegt 2 beginselen af: enerzijds het internrechtelijk algemeen rechtsbeginsel vh gezag erga omnes vh strafrechtelijk gewijsde en anderzijds het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak ex art. 6, lid 1 EVRM dat als hiërarchisch hogere rechtsbron voorrang heeft. - Cass. besliste dus dat het recht op een eerlijke behandeling vd zaak inhoudt dat partijen in een burgerlijk Alexander Tanguy
2010-2011
3
geding gelijke kansen moeten hebben om bewijzen te weerleggen. - Cass. heeft in latere arresten besloten dat derden de mogelijkheid hebben om in een later burgerlijk proces gegevens te weerleggen en dat dit niet beperkt is tot feitelijke gegevens maar maar zich ook uitstrekt tot juridische punten. Partijen moeten dus ook over rechtsvragen gelijke kansen hebben om hun zaak te verdedigen. - In een eerste fase hielt Cass. nog vast aan het erga omnes karakter vh gezag vh strafrechtelijk gewijsde. Niet alleen in het Stappersarrest, maar ook in latere arresten. - Uiteindelijk heeft Cass. ingezien dat het erga omnes karakter door de Stappersrechtspraak was uitgehold door in latere arresten de verwijzing naar het erga omnes karakter vh gezag vh strafrechtelijk gewijsde achterwege te laten.
2. Evolutie na het Stappersarrest - Cass. heeft de grondslag vd nieuwe interpretatie vh gezag vh strafrechtelijk gewijsde elders gezocht in 3 fases: • 1: In het Stappersarrest en latere arresten, werd de grondslag gezocht in een normenconflict tussen een internrechtelijk beginsel en een verdragsbepaling met rechtstreekse werking (art. 6, lid 1 EVRM). Het erga omnes karakter moest slechts wijken indien het recht op verdediging voor de burgerlijke rechter werd opgeworpen. • 2: Een beperkte interpretatie van art. 4 V.T.Sv. dat gelezen moet worden in samenhang met het algemeen rechtsbeginsel vh recht op verdediging en het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak zoals gewaarborgd door art. 6, lid 1 EVRM. • 3: Verdere nuancering vd beperkte draagwijdte vh gezag vh strafrechtelijk gewijsde door elke verwijzing naar art. 6, lid 1 EVRM volledig weg te laten. De cassatierechtspraak vindt zijn grondslag in art. 4 V.T.Sv. zelf. - De regel dat wie geen partij was in het strafproces, de mogelijkheid moet krijgen om in een later burgerlijk proces uit het strafproces afgeleide elementen te betwisten geldt, volgens het hof van Cassatie, eveneens in materies waarop art. 6, lid 1 EVRM niet toepasselijk is. Het is een regel die rechtstreeks uit art. 4 V.T.Sv. kan worden afgeleid. - De regel blijft dus staande dat het gezag vh strafrechtelijk gewijsde niet belet dat een partij in een alter burgerlijk proces de gegevens afgeleid uit het strafproces kan betwisten, in zoverre zij gn partij was in het strafgeding of er niet vrij haar belangen kon laten gelden. - Het gezag vh strafrechtelijk gewijsde is beperkt tot de partijen in het strafproces en heeft dus gn erga omnes karakter meer.
3. Concrete gevolgen voor de partijen - De beklaagde zelf die op tegenspraak wordt veroordeeld, zal niet meer die veroordeling kunnen betwisten waarvoor hij in een burgerlijk proces tot SV wordt aangesproken. - De benadeelde die zich burgerlijke partij heeft gesteld voor de strafrechter heeft tijdens het strafproces het tegensprekelijk debat kunnen voeren. In een eventuele latere burgerlijke procedure is die partij gebonden door het gezag vh strafrechtelijk gewijsde, dis is door wat de strafrechter zeker en noodzakelijk heeft beslist. - De afstand vd burgerlijke partijstelling tijdens het strafproces neemt niet weg dat de benadeelde wel partij is geweest in het strafproces en aan het debat heeft kunnen deelnemen. - Wie niet betrokken was in het strafproces, als benadeelde of civielrechtelijk aansprakelijke partij, of er niet vrij haar belangen kon laten gelden, bv als verzekeraar, kan de gegevens afgeleid uit het strafproces voor de burgerlijke rechter betwisten. - De mogelijkheid voor een niet in het strafproces betrokken partij om in een later burgerlijk proces uit het strafproces afgeleide elementen te betwisten, vervalt niet indien de partij er doelbewust voor heeft gekozen niet tss te komen in het strafproces.
D. Regresvordering verzekeraar - Specifiek probleem: de regresvordering vd verzekeraar in geval van een dubbele strafrechtelijke veroordeling voor één en hetzelfde feit. - Wnnr een zelfde feit verscheidene misdrijven oplevert (eendaadse samenloop), wordt alleen de zwaarste straf uitgesproken (art. 65 Sw.). Sommige strafrechters leggen echter 2 straffen op. - Wnnr 2 straffen worden opgelegd (meerdaadse samenloop), betekent dit dat beide feiten los v elkaar staan. - Het gezag vh strafrechtelijk gewijsde belet niet dat de verzekeraar in een later burgerlijk proces zijn recht op verdediging en op een eerlijk proces kan uitoefenen en dus om uit het strafproces afgeleide elementen te betwisten. - Dit betekent dat een WAM-verzekeraar in een later burgerlijk proces het bewijs kan leveren van een causaal verband tss de dronkenschap en het schadegeval, zelfs indien de strafrechter voor de dronkenschap en de onopzettelijke slagen en verwondingen of doding afzonderlijke straffen heeft opgelegd. Alexander Tanguy
2010-2011
4
§4. De verjaring A. Algemene beginselen - Verjaringstermijnen weerspiegelen het beleid of de rechtspolitiek vd wetgever omtrent het recht om een proces in te stellen. - Aangezien de verjaringstermijnen dit recht in de tijd beperken, moeten daarvoor goede redenen bestaan. • Maatschappelijke bestaansreden: • de verjaring bevordert de rechtszekerheid en daarmee de maatschappelijke rust • het instellen vd strafvordering wordt gerechtvaardigd door de verstoring vd rechtsorde; dit moet dan wel binnen een redelijke termijn gebeuren opdat de strafvervolging en de strafuitvoering enig maatschappelijk nut zouden vertonen • Gerechtvaardigd ter bescherming van privébelangen: • het belang vd SA brengt met zich mee dat hij niet eeuwig in rechte kan worden aangesproken • voorkomt dat de SA voor onoverkomelijke bewijsproblemen komt te staan om zijn verweer te staven - De verjaring raakt de openbare orde. Het middel vd verjaring niet. • Eenmaal het recht op verjaring is ontstaan, is men niet verplicht v dit recht gebruik te maken. • Uitz.: wnnr de verjaring betrekking heeft op een materie die de openbare orde raakt, is afstand van verjaring uitgesloten. • Ingeval van een strafrechtelijke inbreuk, een materie die de openbare orde raakt, moet de strafrechter bijgevolg ambtshalve onderzoeken of de verjaring al dan niet is ingetreden.
B. De wet van 10 juni 1998 1. Aanleiding tot de wet - zie lente-arrest van 21 maart 1995 - Bij gebrek aan redelijk verband van evenredigheid tss het nagestreefde doel en de gevolgen ervan voor de slachtoffers van misdrijven, werd beslist dat art. 26 V.T.Sv. de artt. 10 en 11 GW schond. - Aldus konden de rechtbanken aansprakelijkheidsvorderingen, ongeacht of ze al dan niet uit een strafrechtelijk misdrijf voortvloeiden, aan de 30jarige verjaringstermijn onderwerpen. - De algemene verjaringstermijn van 30j voor alle burgerlijke vorderingen (oude art. 2262 BW) werd door de wetgever als te lang ervaren en diende dus aangepast te worden.
2. Algemene principes - Zakelijke rechtsvorderingen: • 30j (art. 2262 BW) - Persoonlijke vorderingen, andere dan de buitencontractuele vorderingen: • 10j (art. 2262bis, lid 1 BW) - Buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen zijn onderworpen aan een dubbele verjaringstermijn: • Relatieve verjaringstermijn: 5j vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen of vd verergering ervan en vd identiteit vd daarvoor aansprakelijke persoon • Absolute verjaringstermijn: deze vorderingen verjaren in ieder geval door verloop van 20j vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt zich heeft voorgedaan - Wnnr de BCA wordt geregeld in een bijzondere wet, geldt art. 2262bis BW slechts voor zover de bijzondere wet geen verjaringsregeling bevat. - De wetgever heeft, in de lijn vh lente-arrest, in art. 2262bis BW geopteerd voor de principiële gelijkschakeling qua verjaringstermijn vd burgerlijke vordering voortvloeiend uit een misdrijf en de burgerlijke vordering die daarvan losstaat. - Art. 26 V.T.Sv.: de burgerlijke vordering voortvloeiend uit een misdrijf kan niet verjaren voor de verjaring vd strafvordering. • De burgerlijke vordering die niet gegrond is op een strafrechtelijk misdrijf valt niet onder deze regel. (bv de foutloze aansprakelijkheidsbepalingen) De verjaringsregeling vd vordering gebaseerd op deze wetsbepalingen staat dan volledig onafhankelijk vd verjaring vd strafvordering.
3. De relatieve verjaringstermijn van 5 jaar a. Kennis van de schade - Het is de feitenrechter die deze kennisvoorwaarden in feite, rekening houdend met alle elementen, zal beoordelen. Het is niet de bedoeling dat louter wordt afgegaan op de subjectieve verklaring vd benadeelde. - De benadeelde mag ook niet passief afwachten; hij moet te goeder trouw en alert zijn voor dadelijk handelen. Alexander Tanguy
2010-2011
5
- Aan het begrip 'kennis van de schade' moet een geobjectiveerde en normatieve betekenis worden toegekend. - Het referentiepunt is dus een zorgvuldig persoon geplaatst in dezelfde omstandigheden (goede huisvader): • Wanneer een normaal zorgvuldig benadeelde, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze op de hoogte was geweest van de schade, kan dit maw ook vd benadeelde in een specifieke zaak worden verwacht. • In het algemeen kan worden aanvaard dat een nrml zorvuldige persoon eerst bewijsmateriaal wil verzamelen en advies wil inwinnen om zeker te zijn dat de schade is toe te schrijven aan een bepaald schadegeval en een bepaald persoon. • Het is echter niet noodzakelijk dat de benadeelde kennis heeft van alle details om zijn zaak te bewijzen alvorens de verjaringstermijn een aanvang zou nemen. Het volstaat dat een redelijk persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden, tot het besluit zou komen dat een vordering kan worden ingesteld opdat de verjaringstermijn zou beginnen lopen. • Het gaat niet op kennis toe te rekenen aan de benadeelde te goeder trouw indien gn doorslaggevende elementen op die kennis zouden wijzen. Maar in bepaalde omstandigheden is voor elke nrml zorgvuldige persoon het bestaan vd schade evenwel van meet af aan duidelijk of behoort dit duidelijk te zijn evenals de kennis vd identiteit vd aansprakelijke persoon en begint aldus de relatieve verjaringstermijn vanaf de dag nadien te lopen. • bv. een gevecht tussen 2 bekenden, waarbij de ene een gebroken neus oploopt • Er wordt rekening gehouden met specifieke bekwaamheden en vaardigheden. Van een benadeelde met een specifieke beroepskennis bv kan in omstandigheden sneller kennis vd schade worden verwacht, omdat een nrml zorgvuldige persoon met diezelfde beroepskennis eveneens de schade sneller zou hebben vastgesteld dan een leek. - Het volstaat dat het slachtoffer weet schade te hebben geleden, zonder dat de omvang van die schade moet vaststaan. - Ontstaat de volledige schade niet tegelijk, maar ontstaan er afzonderlijke schadeposten op verschillende ogenblikken, dan zal de verjaring van elke schadepost afzonderlijk beginnen lopen op het moment dat de benadeelde ervan kennis krijgt. b. Het causaal verband tussen gedrag en schade - Het begrip 'identiteit vd aansprakelijke persoon' impliceert dat de benadeelde niet alleen de schade kent, maar ook een (causaal) verband kan leggen tss de schade en het gedrag (een fout of een ander tot aansprakelijkheid aanleiding gevend rechtsfeit) van een rechtssubject. - Pas wnnr hij dit verband heeft gelegd, kan hij op zoek naar de identiteit van de aansprakelijke persoon. - De benadeelde kan een onderzoeksplicht worden opgelegd: hij dient actief op zoek te gaan naar de oorzaak van zijn schade (bv door deskundigen in te schakelen) - Het is niet vereist dat de benadeelde een absolute zekerheid heeft over het causaal verband tussen de gekende schade en het gedrag vd schadeverwekker alvorens de verjaringstermijn zou beginnen lopen. Die zekerheid bestaat niet en zal pas ontstaan nadat een rechter zich daarover heeft uitgesproken. - Het volstaat dat een nrml zorgvuldig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden als de benadeelde, het causaal verband als redelijk waarschijnlijk of voldoende zeker zou hebben beoordeeld. • bv. A werkt in chemisch bedrijf, krijgt ademproblemen, dokter zegt in 1981 dat dit wss komt door zijn werk, pas 3j later rapport van chemicus waarin dit officieel werd bevestigd, vertrekpunt vd verjaringstermijn is 1981 want toen wist hij dat dit de oorzaak kon zijn a. De kennis van de identiteit van de aansprakelijke persoon - De identiteit van de aansprakelijke persoon moet werkelijk gekend zijn: • Wnnr de benadeelde de verkeerde persoon dagvaardt en die persoon achteraf niet aansprakelijk blijkt te zijn, dan is de relatieve verjaringstermijn niet beginnen lopen. - Wiens kennis moet als vertrekpunt vd verjaringstermijn gelden bij wils- en handelingsonbekwamen? • Een deel vd rechtsleer meent dat de kennis vd vertegenwoordiger gelijk moet worden gesteld met die vd vertegenwoordigde, nu vanaf dat moment in rechte, via vertegenwoordiging, kan worden opgetreden. • Volgens de parlementaire stukken en een ander deel vd rechtsleer begint de verjaringstermijn pas te lopen vanaf de kennisname vd benadeelde zelf. (krijgt voorkeur) • want in principe loopt de verjaring niet tegen minderjarigen of onbekwaamverklaarden (art. 2252 BW) • en het stilzitten vd vertegenwoordiger kan moeilijk worden toegerekend aan de benadeelde zelf - Bij de absolute verjaringstermijn van 20j ligt het anders: • Deze loopt niet tegen minderjarigen en onbekwaamverklaarden (art. 2252 BW) • Maar zodra de minderjarige meerderjarig is geworden, begint de 20jarige verjaringstermijn te lopen, Alexander Tanguy
2010-2011
6
ongeacht of de benadeelde op de hoogte is vd schade of niet. • Tegen krankzinnigen loopt de absolute verjaringstermijn niet, zolang zijn onbekwaam verklaard blijven. - De verjaringstermijn vd vordering tot vergoeding vd schadeverzwaring loopt onafhankelijk vd verjaringstermijn vd vergoedingsvordering vd oorspronkelijke schade die eventueel al verstreken kan zijn. • Beide vorderingen zijn echter hoe dan ook in de tijd beperkt door de absolute verjaringstermijn van 20j te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit. • Verergering of verzwaring: hiermee wordt een onverwachte toename vd schade bedoeld die buiten de redelijk voorzienbare evolutie vd oorspronkelijke schade valt. • Wnnr de schade reeds duidelijk aanwezig was op het moment vh schadegeval en de benadeelde zich daarvan bewust had moeten zijn, is er geen sprake van een onvoorziene ontwikkeling.
4. De absolute verjaringstermijn van 20 jaar - Deze termijn bedraagt 20j vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt zich heeft voorgedaan. - De 'discovery rule' wordt dus begrensd door een maximum tijdsperiode waarbinnen de vordering voor de rechter moet worden gebracht. - Het is geen vervaltermijn: de burgerlijke schorsings- en stuitingsgronden zijn op deze verjaringstermijn v toepassing. - Wnnr toekomstige schade voldoende zeker is, kan de rechter een voorbehoud voor de toekomst verlenen. De eis die ertoe strekt een uitspraak te verkrijgen over het voorwerp van dat voorbehoud, ken een specifieke verjaringstermijn: die eis is ontvankelijk gedurende 20j na de uitspraak.
5. Berekening van de termijn - De dag waarop het voor de verjaring beslissende feit plaatsvindt (dies a quo), is niet in de termijn inbegrepen. - De verjaring is voltrokken wnnr de laatste dag (dies ad quem) verlopen is. (art. 2261 BW) - Bij een strafvordering is de dag waarop het misdrijf gepleegd (dies a quo) wel in de termijn begrepen.
6. Overgangsbepalingen - De nieuwe termijnen van deze Verjaringswet zijn van toepassing op vorderingen die ontstaan zijn na de inwerkingtreding ervan. Dit is 10 dagen na publicatie in het BS of 27 juli 1998. - Wat met vorderingen waarvan de verjaringstermijn al loopt vóór de inwerkingtreding vd Verjaringswet? • Als algemene regel geldt dat de nieuwe wet met kortere verjaringstermijnen geen retroactieve werking heeft. • De nieuwe verkorte verjaringstermijnen gelden beginnen te lopen vanaf de inwerkingtreding maar de totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer dan dertig jaar bedragen. • De relatieve verjaringstermijn van 5j begint pas te lopen vanaf de inwerkingtreding vd Verjaringswet, ook al had de benadeelde voordien reeds kennis vd schade en de aansprakelijke persoon. • Wnnr een schadeverwekkend feit zich voordoet vóór de inwerkingtreding vd nieuwe Verjaringswet en de verzwaring vd schade nadien optreedt, loopt de relatieve 5jarige verjaringstermijn vanaf de kennis vd verzwaring en de absolute 20jarige verjaringstermijn vanaf de inwerkingtreding vd nieuwe Verjaringswet. (Art. 12 Verjaringswet) • De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer dan dertig jaar bedragen. Bv. Indien op het ogenblik vd inwerkingtreding vd nieuwe Verjaringswet de verjaring reeds 27j liep, zal de vordering na 30j, dus 3j na de inwerkingtreding vd nieuwe wet, verjaard zijn. • Wanneer de vordering bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing verjaard is verklaard vóór de inwerkingtreding vd nieuwe Verjaringswet, kan deze inwerkingtreding niet tot gevolg hebben dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen. (Art. 11 Verjaringswet) • De vorderingen waarvan de 5jarige verjaring ogv het oude art. 26 V.T.Sv. verworven was, zonder dat zij bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing verjaard zijn verklaard, kunnen herleven en ontvankelijk zijn als ze binnen de 30jarige verjaringstermijn vh oude art. 2262 BW worden ingesteld. • In geval de procedure reeds hangend was vóór de inwerkingtreding vd Verjaringswet zal de dagvaarding stuitend werken zowel tav de 30jarige termijn als vd verjaringstermijnen vd nieuwe Verjaringswet. • Wnnr de vordering pas wordt ingesteld na de inwerkingtreding vd Verjaringswet, en de benadeelde reeds voordien kennis had vd schade en de schadeverwekker, geldt de relatieve 5jarige termijn vanaf de datum van inwerkingtreding vd wet, gecombineerd met de oude 30jarige verjaringstermijn. Bv. De benadeelde, die op 20/11/2001 de dagvaarding laat betekenen, had in 1988 kennis van zijn schade voortvloeiend uit een strafrechtelijk misdrijf. Hiervoor geldt als verjaringstermijn de relatieve 5jarige termijn die in dit geval begint te lopen vanaf de inwerkingtreding vd Verjaringswet (27 juli 1998). De betekende dagvaarding valt dus binnen de termijn en de vordering is niet verjaard. Alexander Tanguy
2010-2011
7
Hfdstk III. De verhouding contractueel en buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht: samenloop en coëxistentie - Samenloop: de vraag is of het bestaan van een overeenkomst het instellen van een aquiliaanse vordering belet.
Afdeling 1. Afbakening tussen de contractuele en de buitencontractuele aansprakelijkheid - De contractuele aansprakelijkheid vereist een geldig gesloten overeenkomst waarvan de niet-nakoming schade heeft doen ontstaan bij een der contractspartijen. - Opdat het probleem vd samenloop tss contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid zou rijzen, moet er aldus sprake zijn: • §1 van een overeenkomst • §2 een geldige overeenkomst • §3 een overeenkomst tussen de aansprakelijke en benadeelde • §4 en de schade moet voortvloeien uit de niet-nakoming vd overeenkomst
Afdeling 2. De verschilpunten tussen de contractuele en de buitencontractuele aansprakelijkheid
§1. De bekwaamheid - Een minderjarige met onderscheidingsvermogen kan, bij foutief gedrag, een buitencontractuele aansprakelijkheid oplopen. - Op contractueel vlak is een minderjarige in beginsel onbekwaam om contracten te sluiten.
§2. De ingebrekestelling - Contractueel: Art. 1146 BW: SV pas na ingebrekestelling verschuldigd - Buitencontractueel: voor SV uit onrechtmatige daad is geen ingebrekestelling vereist
§3. De zwaarte van de fout - Contractueel: de culpa levis in abstracto (voor contracten ten bezwarende titel) of de culpa levis in concreto (voor contracten ten kosteloze titel) is vereist. - Buitencontractueel: de lichtste fout van de schadeverwekker volstaat.
§4. De bewijslast - Buitencontractueel: schade, causaal verband, fout (artt. 1382 -1383 BW) of bewijs van bepaalde toepssingsvoorwaarden (artt. 1384-1386bis BW) - Contractueel: in beginsel voldoende om de niet-uitvoering of de te late uitvoering te bewijzen (artt. 1147-1148 BW)
§5. Omvang van de schadevergoeding - Buitencontractueel: verplichting tot integrale SV - Contractueel: art. 1150 BW
§6. Hoofdelijkheid en in solidum aansprakelijkheid - Hoofdelijkheid bestaat zodra schade wordt veroorzaakt door een gemeenschappelijke fout van verschillende daders, ongeacht of het om een contractuele dan wel een buitencontractuele fout gaat. • Een gemeenschappelijke fout is de fout waarbij verschillende personen tot het ontstaan vh schadeverwekkend feit wetens hebben bijgedragen. - In solidum aansprakelijkheid bestaat zodra schade wordt veroorzaakt door samenlopende fouten van verschillende partijen, ongeacht of het om een contractuele dan wel een buitencontractuele fout gaat. • Van samenlopende fouten is sprake wnnr de verschillende fouten zonder bewuste samenwerking vd daders dezelfde schade hebben veroorzaakt.
§7. De aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een gebrekkige zaak - Buitencontractueel: bewijs van gebrek, schade en oorzakelijk verband (art. 1384, lid 1 BW) - Contractueel: bij een inspanningsverbintenis zal een fout moeten worden bewezen
§8. De aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door hulppersonen - Buitencontractueel: aansprakelijkheid vd aansteller voor fouten van hulppersonen is beperkt tot ondergeschikten, het volstaat dat de fout tijdens de duur vd bediening werd gepleegd en met deze bediening in verband staat. (art. 1384, lid 3 BW) Alexander Tanguy
2010-2011
8
- Contractueel: de aansprakelijkheid vd SA voor fouten van hulppersonen is algemeen en niet beperkt tot ondergeschikten, en hij is slechts gehouden voor fouten van hulppersonen wnnr deze fouten een inbreuk vormen op een van zijn contractuele verbintenissen.
§9. Verjaring - zie vorig deel over de verjaring
Afdeling 3. Samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid
§1. Korte historiek - Vroeger erkende het Hof van Cassatie de mogelijkheid om een buitencontractuele vordering in te stellen zelfs wnnr tussen de partijen een overeenkomst bestond. - Cass. 13 februari 1930: • Het uitgangspunt was dat de BCA de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid was die zich aan iedereen opdrong en dat aldus deze aansprakelijkheid niet zomaar verdween omdat er een contract bestond tussen de aansprakelijke persoon en benadeelde. - Dit werd in latere arresten bevestigd. (oa Cass. 7 november 1969 het rundertuberculosearrest)
§2. Het stuwadoorsarrest: begrip en interpretatie A. Begrip - Er is verandering gekomen in de rechtspraak vh Hof van Cassatie sinds: • Cass. 4 juni 1971 (het EBES-arrest) (13) en • Cass. 7 december 1973 (het stuwadoorsarrest) (14) - Stuwadoorsarrest: “Overwegende dat de aangestelde of de uitvoeringsagent, die optreedt om een contractuele verbintenis van een partij uit te voeren, extracontractueel enkel aansprakelijk kan gesteld worden indien de hem verweten fout de schending uitmaakt, niet van de contractueel aangegane verbintenis, doch van een iedereen opgelegde verplichting, en indien die fout een andere dan een louter uit de gebrekkige uitvoering vh contract ontstane schade heeft veroorzaakt”
B. Interpretatie - De verfijningstheorie: • De voorstanders vd samenloop gaan ervan uit dat de BCA de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid is. Zij geldt dus voor iedereen en in beginsel in alle omstandigheden en houdt niet op te bestaan door het loutere feit dat een contract aan de oorsprong ligt van de schade. (Cass. 13 februari 1930) • Volgens deze rechtsleer is het Hof van Cassatie een voorstander van een voorwaardelijke samenloopleer. • Samenloop tss contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid blijft mogelijk indien cumulatief aan 2 voorwaarden is voldaan: • Het bestaan van een niet louter contractuele fout, d.i. een fout die niet alleen de schending inhoudt van een contractuele verbintenis, maar ook, afgezien vd overeenkomst, de miskenning inhoudt van een algemene zorgvuldigheidspolicht die zich aan iedereen opdringt. • Het bestaan van niet louter contractuele schade, wat betekent dat de schade niet alleen mag bestaan in het verlies van een voordeel dat uitsluitend door de overeenkomst verschaft kan worden. Bv. Bij wegenwerken wordt een elektriciteitskabel geraakt waardoor een bedrijf gn elektriciteit meer ontvangt en bijgevolg wordt stilgelegd. De louter contractuele schade is de schade die uitsluitend bestaat in het verlies van een voordeel dat de benadeelde mocht verwachten vh contract. In casu is de louter contractuele schade het feit dat men gn elektriciteit kan verwerven. Maar voor andere schade bv. Het niet kunnen naleven van verbintenissen tov derden, is een buitencontractuele vordering mogelijk. - De verdwijningstheorie: • Een meerderheid in de rechtsleer en rechtspraak meent dat de cassatierechtspraak de mogelijkheid van samenloop tss beide aansprakelijkheidsregimes nagenoeg uitsluit. • Samenloop tss contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid is slechts mogelijk indien cumulatief aan 2 voorwaarden is voldaan: • Het bestaan van een fout die geen schending van een contractuele verplichting vormt, maar enkel een inbreuk is op de algemene zorgvuldigheidsverplichting. De fout moet maw geheel vreemd zijn aan de Alexander Tanguy
2010-2011
9
uitvoering vh contract. • Daarnaast moet ook de door die fout veroorzaakte schade geheel vreemd zijn aan de uitvoering vd overeenkomst. - De strikte samenloopleer vh stuwadoorsarrest geldt ook voor de toepassing van andere foutloze buitencontractuele aansprakelijkheidsregelingen tss contracten, zoals de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door gebrekkige zaken (art. 1384, lid 1 BW), aanstellers (art. 1384, lid 3 BW), dieren (art. 1385 BW) en ingestorte gebouwen (art. 1386 BW).
§3 De periode na het stuwadoorsarrest - Zowel in de rechtspraak als in de rechtsleer tekende zich een ruime meerderheid af die definitief voor de verdwijningstheorie opteerde. - Het Hof van Cassatie heeft zijn rechtspraak betreffende samenloop opnieuw gewijzigd in het zgn. Tiercé Franco Belge-arrest (Cass. 29 september 2006): • “Hij kan slechts quasi-delictueel aansprakelijk worden gesteld indien de hem ten laste gelegde fout een tekortkoming uitmaakt niet alleen aan de contractuele verbintenis maar ook aan de algemene zorgvuldigheidsplicht die op hem rust en indien deze fout andere dan aan de slechte uitvoering te wijten schade heeft veroorzaakt.” - De afwijking tav de stuwadoorsrechtspraak ligt enkel op het vlak vd fout, maar niet op het vlak vd schade. - Voor de toepassing vd samenloopleer is het niet langer vereist dat de fout vreemd is aan de overeenkomst. - Aan de schadevoorwaarde zal vaak niet voldaan zijn, aangezien de schade die voortvloeit uit de schending van een contractuele verbintenis contractuele schade zal zijn tov de medecontractant. - Interpretatie vd schadevoorwaarde in de samenloopleer: • Wordt het begrip 'contractuele schade' ruim geïnterpreteerd als alle schade die het gevolg is van een wanprestatie (art. 1149 BW), dan wordt het bijzonder moeilijk te bewijzen dat de schade vreemd is aan de overeenkomst en wordt de mogelijkheid tot samenloop eigenlijk niet verruimd. • Slechts wnnr het begrip 'contractuele schade' strikt wordt omschreven als de zuiver contractuele schade of het verlies vh contractueel te verwachten voordeel, is er ruimte voor andere schade die vreemd is aan de ov. - Twee maanden na het Tiercé Franco Belge-arrest velde de derde kamer vh Hof van Cassatie het andersluidende “Gaselwestarrest”: • Het Hof motiveert voor de eerste maal de grondslag vh samenloopverbod, namelijk de vermoede wil vd contractspartijen om, behoudend andersluidend beding, hun rechtsverhouding te onderwerpen aan de contractuele regels. • Dit arrest lijkt opnieuw aan te sluiten bij de vroegere stuwadoorsrechtspraak die uitging van een samenloopverbod. - Er is dus onenigheid tss de eerste (Tiercé Franco Belge-arrest) en de derde kamer (Gaselwestarrest) vh Hof van Cassatie.
§4 Samenloop en strafrechtelijk misdrijf - De heersende rechtspraak en rechtsleer aanvaarden dat een aquiliaanse vordering tegen een medecontractant mogelijk is, wanneer de contractuele fout tegelijkertijd een strafrechtelijke inbreuk maakt. - Het Hof van Cassatie heeft zich bij dit standpunt aangesloten. (zie “vakantieverblijfarrest”) - Cass.: “De omstandigheid dat een strafbaar feit wordt gepleegd bij de uitvoering van een overeenkomst, staat de toepassing vd strafwet of vd regels vd uit een misdrijf voortvloeiende burgerrechtelijke aansprakelijkheid in beginsel niet in de weg.” - De uitzondering op het samenloopverbod in geval van een strafrechtelijk misdrijf houdt in dat de benadeelde contractant een optierecht heeft tss de contractuele en de buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering. - Is deze uitzondering ook van toepassing wnnr er sprake is van samenloop tss een contractuele wanprestatie en een foutloze aansprakelijkheidsregeling? • Wel bij samenloop tss wanprestatie en de aanstellersaansprakelijkheid (art. 1384, lid 3 BW) • Bij de artt. 1384, lid 1; 1385 en 1386 BW kan het samenloopverbod niet worden opgeheven
Afdeling 4. Coëxistentie - Men spreekt van coëxistentie wnnr, in een relatie van minstens 3 personen, een zelfde schadeverwekkend feit aanleiding geeft tot buitencontractuele aansprakelijkheid tov derden en contractuele aansprakelijkheid tov de medecontractant. Alexander Tanguy
2010-2011
10
§1. Actieve coëxistentie - Bv. de situatie waarin een hoofschuldenaar voor de uitvoering vh geheel of een deel van zijn verbintenissen een beroep doet op een hulppersoon door wiens fout de overeenkomst niet behoorlijk wordt uitgevoerd. Kan de benadeelde contractant zijn contractant op contractuele basis en de hulppersoon op buitencontractuele grondslog aanspreken? - Cass. (stuwadoorsarrest): een aangestelde is tav de uitvoering vh contract en tov de medecontractant vd hoofschuldenaar geen derde. - Cass. (Tiercé Franco Belge-arrest): “De aangestelde kan enkel buitencontractueel aansprakelijk worden gesteld indien de hem ten laste gelegde fout een tekortkoming uitmaakt niet alleen aan de contractuele verbintenis maar ook aan de algemene zorgvuldigheidsplicht die op hem rust en indien deze fout andere dan aan de slechte uitvoering te wijten schade heeft veroorzaakt.” - De hulppersoon blijft enkel een derde tav de totstandkoming vd overeenkomst tussen hoofschuldenaar en medecontractant(niet tav de uitvoering). • Het beginsel vd relativiteit vd overeenkomst (art. 1165 BW) sluit een contractueel vorderingsrecht vd medecontractant tegen de hulppersoon dus uit. - Op contractueel vlak kan de hulppersoon dus niet aansprakelijk worden gesteld en op buitencontractueel vlak kan dit enkel wnnr aan de strikte voorwaarden vd samenloopleer voldaan is. - Relativering quasi-aansprakelijkheidsimmuniteit: • De hulppersoon wiens fout samenvalt met een strafrechtelijke inbreuk, kan op buitencontractuele basis worden aangesproken. (zoals bij de samenloop)
§2. Passieve coëxistentie - De contractant wordt door verschillende personen aangesproken, door de medecontractant op contractuele grondslag en door de derde op buitencontractuele basis. - Algemene regel: de contractuele wanprestatie belet niet dat ook de algemene zorgvuldigheidsplicht wordt geschonden die bij schade aan derden een buitencontractuele aansprakelijkheid oplevert. - Situatie 1: De contractuele wanprestatie maakt onafhankelijk vh contract, tevens een onrechtmatige daad uit. De schade geleden door een derde vloeit dan voort, niet zozeer uit de schending van een contractuele verbintenis op zich, maar wel uit de schending vd algemene zorgvuldigheidsplicht. - Situatie 2: Het schadeverwekkend feit op zichzelf levert geen onrechtmatige daad op, maar bestaat enkel in een tekortkoming aan een contractuele verbintenis. • De uitvoering van een overeenkomst beperkt zich niet altijd tot enkel de contractanten. • Het wordt aanvaard dat het aangaan van een overeenkomst juist tot gevolg kan hebben dat de algemene zorgvuldigheidsplicht (artt. 1382-1383 BW) wordt uitgebreid. • Bv onderhoudsfirma van een lift, liftongeval, BCA door slachtoffer tegen onderhoudsfirma kan - Situatie 3: Dezelfde regels gelden wnnr de contractuele wanprestatie te wijten is aan een hulppersoon vd hoofschuldenaar. De BCA vd hulppersoon komt dan in het gedrang onder dezelfde voorwaarden als die vd hoofschuldenaar. • Hierbij geldt niet de quasi-immuniteit vd hulppersoon zoals die voortvloeit uit het stuwadoorsarrest, omdat deze enkel geldt in de relatie hulppersoon en medecontractant vd hoofschuldenaar. • Bv Cass. 25 oktober 1990 (stookoliearrest)
Alexander Tanguy
2010-2011
11
Deel II. Aansprakelijkheid voor eigen gedrag Hfdstk I. Het buitencontractuele foutbegrip Afdeling 1. De theorie van de relatieve onrechtmatigheid - In België geldt deze leer niet. Wel in Duitsland (Schutznormtheorie) en in Nederland (normbestemmingsleer). - De draagwijdte van deze theorie is dat rechtsnormen steeds een welbepaalde finaliteit hebben, zodat de aansprakelijkheidsvordering slechts ontvankelijk is wnnr de overtreden norm er specifiek toe strekte bescherming te bieden aan het slachtoffer vh schadegeval. - De schade moet dus veroorzaakt zijn aan een persoon die binnen het beschermingsbereik vd overtreden norm valt. - Bv. Brandstichtingsarrest in Nederland: • Brandstichting in het huis vd verzekerde, veroorzaakt door diens echtgenote. • Verzekeraar zegt niet tot vergoeding te zijn gehouden omdat de vrouw vd verzekerde tegen hem een onrechtmatige daad had gepleegd. • Hoge raad van NL: vrouw had weliswaar bepaalde normen overtreden, maar deze strekten tot bescherming van andere belangen dan die waarin de verzekeraar werd geschaad. • Verzekeraar had zich wel op de overtreding van deze normen kunnen beroepen om de uitkering van SV aan de verzekerde te weigerenindien de vrouw de brand had gesticht met de bedoeling aan de verzekeraar schade te berokkenen.
Afdeling 2. De buitencontractuele fout
§1. Het objectieve element A. Omschrijving - Onrechtmatig handelen omvat de schending vd algemene zorgvuldigheidsnorm (inspanningsverplichting) of van een bepaald gebod of verbod (resultaatsverplichting).
B. De schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm 1. Het criterium van de goede huisvader - Beoordeling in abstracto: Het feitelijk gedrag van een schadeverwekker zal worden getoetst aan het gedrag van een normaal zorgvuldig en vooruitziend persoon. (bonus pater familias) - Vooruitziend: houdt in dat men in alle redelijkheid tracht zich de nadelige gevolgen van zijn handelen of nalaten in te beelden. - Zorgvuldig: betekent dat men door het nemen vd gepaste voorzorgsmaatregelen tracht de nadelige gevolgen van zijn gedrag te voorkomen.
2. De concrete omstandigheden - Het foutbegrip wordt geconcretiseerd adhv de feitelijke omstandigheden. - Beoordelingscriterium is dus het gedrag van een normaal vooruitziend en zorgvuldig persoon, geplaatst in dezelfde feitelijke omstandigheden. - Hierbij komen alleen de externe omstandigheden in aanmerking zoals de plaats, tijdstip vd daad, de atmosferische toestand,... - Met interne kenmerken zoals de leeftijd, intelligentie, geslacht,... wordt in principe geen rekening gehouden. - Algemeen wordt aanvaard dat rekening mag worden gehouden met de beroepsbekwaamheid. - De interne/subjectieve factoren winnen aan belang bij de zorgvuldigheidstoetsing: • Wnnr de rechter de zorgvuldigheidstoetsing vastknoopt aan de beroepsbekwaamheid voor het beoordelen van een niet-professionele activiteit gaat het wel om een intern kenmerk. • De meeste feitenrechters aanvaarden dat het niet afstemmen vh gedrag aan een medische of fysieke toestand op onzorgvuldig gedrag wijst. • Uit het arrest van 5 juni 2003 blijkt dat ook Cass de toepassing van subjectieve factoren zoals de leeftijd en ook de ervaring vd schadeverwekker lijkt te dulden.
3. De voorzienbaarheid van schade a. Draagwijdte - Cass.: de schending vd algemene zorgvuldigheidsnorm levert slechts een buitencontractuele fout op, wnnr dat de schade voorzienbaar was. Alexander Tanguy
2010-2011
12
- Er moet dus worden getoetst of een normaal vooruitziend en zorgvuldig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden als de schadeverwekker, de schade zou hebben voorzien en de noodzakelijke maatregelen zou hebben genomen om de schade te voorkomen. - Het is voldoende dat de schadeverwekker het ontstaan van enige schade kon voorzien, zonder dat hij het bestaan en de omvang vd daadwerkelijk veroorzaakte schade kon voorzien. b. Voorkennis - Consideratieplicht: omvat de plicht om voorzienbare foutieve gedragingen van derden in te schatten. - bv. wegblokkade waardoor etenswaren in vrachtwagen bederven, opdrachtgever had koeling moeten vragen
C. De overtreding van een wetsbepaling - Wanneer een norm een bepaald gedrag gebiedt of verbiedt, is de loutere overtreding van die norm een buitencontractuele fout, op voorwaarde dat de schending wetens en willens gebeurde. - De toetsing aan de algemene zorgvuldigheidsnorm en of de schade voorzienbaar was zijn overbodig hierbij. - Omgedraaid betekent handelen in overeenstemming met de wet niet automatisch dat men gn fout begaat.
§2. Het subjectieve element A. Omschrijving - De dader vh foutieve gedrag moet op het moment vh schadegeval schuldbekwaam zijn en vervolgens moet de daad of het nalaten aan hem kunnen worden toegerekend. - Schuldbekwaamheid: betekent dat een dader op het moment vd feiten bekwaam was om zijn handelen te beheersen en zich tevens rekenschap kon geven vd gevolgen van zijn daden. (ontoerekeningsvatbaarheid) - Toerekenbaarheid: de schadeverwekker kan slechts aansprakelijk worden gesteld ingeval hij uit vrije en bewuste wil onrechtmatig heeft gehandeld. - Onderzoek in concreto: de rechter moet telkens rekening houden met zijn geestelijke capaciteiten (leeftijd/geestesstoornis) - De toerekeningsvatbaarheid vd schadeverwekker is vereist bij schending vd algemene zorgvuldigheidsnorm, en ook in geval van schending van een welbepaalde gebods- of verbodsbepaling.
B. De zgn. infantes - Cass. 30 mei 1969 (roltraparrest): een kind kan slechts persoonlijk aansprakelijk worden gesteld wnnr hij het oordeel des onderscheids bezit. - Een kind moet toerekeningsvatbaar zijn op het moment vd feiten om persoonlijk te worden aangesproken. - Het kind moet in staat zijn om de gevolgen van zijn daden in te schatten. - De beoordeling vd vrije wil vd minderjarige schadeverwekker zal steeds in concreto gebeuren. - Wnnr de rechter besluit dat de minderjarige dader niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld, kunnen de slachtoffers nog steeds de ouders aanspreken ogv art. 1384, lid 2 BW.
C. Geesteszieken 1. Artikel 1386bis BW - Schadeverwekkers die op het moment vd feiten niet in staat zijn de draagwijdte van hun handelen te beoordelen wegens een geestesstoornis, zijn schuldonbekwaam. Zij handelen niet vrij en bewust. - Om te vermijden dat slachtoffers in dit geval onvergoed zouden blijven is er art. 1386bis BW.
2. Het personele toepassingsgebied - Geestesziekte is een feitelijk begrip: de rechter moet in concreto nagaan of de schadeverwekker geschikt was om zijn daden te controleren. - De vrijspraak op strafrechtelijk vlak (bv schulduitsluitingsgrond art. 71 Sw.) impl enkel dat de schadeverwekker niet meer obv art. 1382 BW kan worden veroordeeld. Dit belet echter niet dat zijn aansprakelijkheid ogv art. 1386bis BW zou kunnen worden vastgesteld. - Het in een heldere tussenperiode berokkenen v schade kan wel leiden tot aanspr ogv art. 1382 BW. - Beperking tot personen wier ontoerekeningsvatbaarheid het gevolg is van hun geestelijke onbekwaamheid. - De schuldonbekwaamheid moet ontoerekenbaar, onvoorzienbaar en onoverkomelijk zijn: • Ontoerekenbaarheid: houdt in dat de schuldonbekwaamheid niet mag te wijten zijn aan de fout vd aangesprokene (bv geestesstoornis door overmatig alcoholgebruik) • Onvoorzienbaarheid: diegene die weet dat hij aan een bepalde geestesstoornis lijdt, moet ervoor zorgen dat hij niet terecht komt in een situatie waarin zijn toestand tot een schadegeval kan leiden. • Onoverkomelijkheid: de aangesprokene moet zich volgens de algemene zorgvuldigheidsnorm gedragen zodra Alexander Tanguy
2010-2011
13
zijn geestesstoornis hem daadwerkelijk parten speelt. (na tekenen toch nog achter het stuur kruipen) - Art. 1386bis BW kan niet worden toegepast op personen die, met uitzondering van 1 moment van bewustzijnsverlies, volkomen normaal zijn.
3. Het materiële toepassingsgebied - Enkel het objectieve element vd fout moet vervuld zijn. - Bij een BCA moet de feitenrechter dus nagaan of de aangesprokene onrechtmatig heeft gehandeld. - Bij de contractuele aansprakelijkheid moet de feitenrechter onderzoeken of een contractuele bepaling werd geschonden.
4. De schadevergoeding - De feitenrechter heeft de mogelijkheid maar niet de verplichting om de schadeverwekker een verplichting tot schadeloosstelling op te leggen. - Hij kan bv rekening houden met de vermogenstoestand vd partijen.
Hfdstk II. Risicoaanvaarding - De situatie waarbij een persoon zich bewust en vrijwillig in een gevaarlijke situatie begeeft en bijgevolg geacht wordt de risico's ervan te aanvaarden. Als hij schade lijdt, behoort hij de schade geheel of gedeeltelijk zelf te dragen. - Het concept vd risicoaanvaarding is overbodig. - De toepassing vh foutbegrip is voldoende om rekening te houden met het aanvaarden van risico's.
Hfdstk III. Rechtsmisbruik - Rechtsmisbruik omvat de situatie waarbij een persoon, die houder is van een bepaald recht, dat recht misbruikt met schade aan een derde tot gevolg.
Afdeling 1. Verschillende criteria om rechtsmisbruik vast te stellen - Een recht uitoefenen met de enkele bedoeling een ander schade toe te brengen. - Wnnr de titularis van een recht geen redelijk en toereikend belang heeft bij de uitoefening van zijn recht. - Het is niet toegelaten om tussen verschillende wijzen van uitoefening van zijn recht met hetzelfde nut, die te kiezen welke voor een ander schadelijk is of welke het algemeen belang miskent. - Wnnr het rechten met een doelgebonden bevoegdheid betreft moet het worden aangewend voor het doel waarvoor ze werden gecreëerd. - Door de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat vd normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bezorgd persoon. • = het proportionaliteitscriterium: het gediende belang staat buiten verhouding tot het geschade belang • 'kennelijk' verwijst naar een marginale toetsing door de rechter • Dit is het algemeen criterium dat in alle situaties kan worden toegepast en overkoepelt de andere criteria.
Afdeling 2. Juridische grondslag - Art. 1382 BW - Want het buitencontractuele foutbegrip verplicht eenieder zich steeds te gedragen zoals het een normaal vooruitziend en zorgvuldig persoon betaamt. - Is er nog wel nood aan de criteria? Want de rechter zal immers het zorgvuldigheidsbeginsel moeten toepassen. • Deze vallen nog te gebruiken als richtsnoer voor de feitenrechters.
Afdeling 4. Toepassingsgebied - Contractuele relatie: Cass heeft het verbod op misbruik van contractuele rechten gekoppeld aan de verplichting om een overeenkomst te goeder trouw uit te voeren. (art. 1134, lid 3 BW) - Cass. 10 oktober 1972: het instellen van een aansprakelijkheidsvordering tegen een familielid maakt geen rechtsmisbruik uit.
Alexander Tanguy
2010-2011
14
Hfdstk V. Overheidsaansprakelijkheid - Cass. heeft stapsgewijs de overheidsaansprakelijkheid ogv art. 1382 BW aanvaard.
Afdeling 1. De aansprakelijkheid van de uitvoerende macht
§1. Het Flandria-arrest en latere cassatierechtspraak - Voor 1920 kon de overheid niet aansprakelijk worden gesteld voor de handelingen in haar hoedanigheid van publieke rechtspersoon. - Cass. 5 november 1920 (Flandria-arrest) heeft hier verandering in gebracht: • In dit arrest werd geoordeeld dat ieder burgerlijk recht aanspraak maakt op rechtsbescherming ongeacht of het door een particulier dan wel door een administratieve overheid wordt geschonden en dat het tot de exclusieve bevoegdheid vd gewone rechter behoort om SV toe te kennen voor de miskenning van dit burgerlijk recht door de administratieve overheid. - Maar rechter mocht nog steeds niet in de opportuniteit vd beslissing zelf treden, maar moest zich beperken tot een toetsing vd wijze waarop de beslissing ten uitvoer werd gelegd. - Cass. 7 maart 1963 (verkeerstekenarrest) heeft het onderscheid tss overheidsbeslissing en de uitvoering ervan definitief verlaten. - Cass. 26 april 1963 (koepokinentingsarrest) ging verder deze weg op: • Het toezicht vd burgerlijke rechter heeft ook betrekking op door de overheid uitgevaardigde verordeningen. • Het Hof voegde er aan toe dat die controle er niet toe mag leiden dat de rechter zich in de plaats zou stellen vd overheid wnnr die gebruik maakt van een haar bij wet toegekende beoordelingsbevoegdheid. • Zo heeft Cass aldus beklemtoond dat de toetsing vd wettigheid moet worden losgekoppeld vd opportuniteitsbeoordeling. - Cass. 23 april 1971 (postontvangersarrest): de toetsing vh handelen vd overheid heeft ook betrekking op de schending van politieke rechten. - Cass. 4 januari 1973 (militairpensioenarrest): Hof besloot tot de aansprakelijkheid vd overheid nadat een burger foutieve informatie had gekregen van een openbaar bestuur. - Cass. 7 november 1975: Hof herhaalt dat de soevereine beslissingsmacht van een administratie niet verhindert dat de wettelijkheid van haar beslissingen wordt getoetst door de rechter.
§2. Het foutief handelen van de uitvoerende macht A. Toepassing van het gemeenrechtelijk foutbegrip 1. De algemene zorgvuldigheidsnorm - Het foutieve gedrag vd overheid kan bestaan uit de schending vd algemene zorgvuldigheidsnorm. - Er wordt dan rekening gehouden met de concrete omstandigheden zodat het bijzondere karakter vh overheidsoptreden in rekening kan worden gebracht. - De overheid handelt ook onzorgvuldig wnnr ze nalaat haar rechtsonderhorigen op passende wijze te informeren. (zie militairpensioenarrest)
2. De schending van een regel die een gebod of verbod inhoudt - Cass. 13 mei 1982 (ontwateringsbelastingarrest): • Hof bevestigd de toepassing vd eenheidstheorie op de overheid. (betekent dat de schending van een regel die een bepaald gedrag gebiedt of verbiedt, normaliter automatisch tot een fout leidt, zonder dat een zorgvuldigheidstoetsing nodig is) - Op deze regel wordt enkel een uitzondering gemaakt in geval van onoverkomelijke dwaling of een andere rechtvaardigingsgrond.
3. Dwaling - Cass.: De dwaling in rechte kan wegens bepaalde omstandigheden door de rechter als onoverkomelijk worden beschouwd, op voorwaarde dat uit die omstandigheden kan worden afgeleid dat de bestuurlijke overheid gehandeld heeft zoals ieder redelijk en voorzichtig persoon zou hebben gedaan. - De beoordeling vh onoverkomelijk karakter vd dwaling is dus gekoppeld aan de algemene zorgvuldigheidsnorm.
Afdeling 2. De aansprakelijkheid van de rechterlijke macht - Cass. 19 december 1991 (Anca-arrest): Alexander Tanguy
2010-2011
15
• De Staat kan civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor fouten die rechters en magistraten vh openbaar ministerie begaan tijdens de uitoefening van hun ambt. • De staat kan aansprakelijk worden gesteld omdat de rechter kan worden beschouwd als een “orgaan” vd staat. Volgens het Hof is daartoe vereist dat de rechter optreedt binnen de perken van zijn wettelijke bevoegdheid of door ieder redelijk en voorzichtig persoon geacht moet worden binnen die perken te zijn opgetreden. • De eis tot SV kan worden ingewilligd als de aangevochten handeling ingetrokken, hervormd of vernietigd werd door een in kracht van gewijsde getreden beslissing wegens schending van een rechtsregel. - Cass. 8 december 1994 (2e Anca-arrest): • Een ambtsfout van een magistraat is een gedraging die: • ofwel niet voldoet aan het criterium vh handelen op de wijze vd normale zorgvuldige en omzichtige magistraat geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden • ofwel, onder het voorbehoud van een onoverkomelijke dwaling of van een andere rechtvaardigingsgrond, een schending inhoudt van een internrechtelijke norm of van een internationaal verdrag met rechtstreekse werking in de interne rechtsorde, die aan de magistraat oplegt iets niet te doen of op een welbepaalde manier te handelen • Er was in de Anca-zaak geen ambtsfout. Ten tijde vd ambtshalve faillietverklaring vd BVBA Anca bestond er immers zowel in de rechtspraak als in de rechtsleer een controverse over de normen die van toepassing zijn op zo'n procedure. • De door de rechtbank van koophandel gevolgde procedure week niet dusdanig af vd gevestigde normen dat een normaal voorzichtig en omzichtig magistraat had moeten nalaten die normen toe te passen. - Cass. 26 juni 1998: • De fout van een magistraat bij toepassing van een rechtsregel op het door hem te beslechten geschil kan enkel bestaan in een vergissing die een normaal, zorgvuldig en omzichtig magistraat niet zou hebben begaan. • Cass verlaat dus de eenheidstheorie ter beoordeling vd overheidsaansprakelijkheid vd rechterlijke macht.
Afdeling 3. De aansprakelijkheid van de wetgevende macht
§1. Aansprakelijkheid van de lidstaten wegens schending van het Europees Gemeenschapsrecht 1. Het Francovich-arrest van 19 november 1991 - Wanneer een lidstaat niet of niet-tijdig de nodige maatregelen neemt om het door de richtlijn voorgeschreven resultaat te bereiken, ontstaat er een recht op SV als er 3 voorwaarden zijn vervuld: • het door de richtlijn voorgeschreven resultaat moet de toekenning van rechten aan particulieren inhouden • de inhoud van deze rechten moet kunnen worden bepaald op grond van deze bepalingen vd richtlijn • er moet een causaal verband bestaan tss de vastgestelde schending vd op de lidstaat krachtens de richtlijn rustende verplichting om de richtlijn tijdig om te zetten en de door de benadeelde geleden schade - De draagwijdte van dit arrest is echter beperkt, nu het HvJ zich enkel uitsprak over de hypothese vh niet of niet tijdig omzetten van een richtlijn.
2. Het Brasserie du Pêcheur-arrest van 5 maart 1996 - Prejudiciële vraag betreffende de voorwaarden waaronder een lidstaat aansprakelijk kan worden gesteld voor schade berokkend aan lidstaten wegens de aan de lidstaat toe te rekenen schending vh Gemeenschapsrecht. - Hvj: herhaalt het principe dat lidstaten aansprakelijk zijn voor schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen vh Gemeenschapsrecht, die hem kunnen worden toegerekend. - Hvj: zegt dat dit ook geldt voor het geval dat de schadeveroorzakende schending vh Gemeenschapsrecht aan de wetgevende macht is toe te rekenen. - Hvj heeft dus de draagwijdte vh principe vooropgesteld in het Francovich-arrest verruimd. - Een lidstaat kan obv dit mijlpaalarrest aansprakelijk worden gesteld voor schade die wordt veroorzaakt wegens het uitvaardigen of handhaven van een wet die strijdig is met het Europees Gemeenschapsrecht of wegens het niet-omzetten van een richtlijn in nationale wetgeving. - Voorwaarden voor de aansprakelijkheid vd lidstaat (arrest paragraaf 51): • de geschonden regel kent rechten toe aan particulieren • er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending • een oorzakelijk verband tss de schending vd op de staat rustende verplichting en de door de benadeelde geleden schade
Alexander Tanguy
2010-2011
16
Hfdstk VI. De gekwalificeerde fouten Afdeling 1. De gekwalificeerde fouten in het aansprakelijkheidsrecht
§1. Het principe van de lichtste fout - Elke fout, hoe licht ook, is voldoende voor de toepassing van art. 1382 BW.
§2. De gewoonlijk voorkomend lichte fout - Deze fout is enkel relevant voor de werknemers, ambtenaren en vrijwilligers wier lichte fout in de door de wet bepaalde omstandigheden geen persoonlijke aansprakelijkheid kan impliceren. - Het gewoonlijk voorkomen van lichte fouten kan toch tot de aansprakelijkheid vd schadeverwekker leiden. - Kan worden gedefinieerd als de lichte fout die zich bij herhaling voordoet, zonder dat krachtens de wet elke fout op zichzelf tot de aansprakelijkheid vd werknemer, ambtenaar of vrijwilliger zou kunnen leiden. - Het is niet vereist dat het steeds om dezelfde fout zou gaan.
§3. De opzettelijke fout - Men kan zich niet exonereren voor zijn persoonlijke opzettelijke fout. - De regel vd aansprakelijkheidsverdeling bij een samenloop van aansprakelijkheden lijdt uitzondering ingeval één vd partijen een opzettelijke fout beging. - Rechtsleer: opzet omvat een intentioneel element, wat een subjectief criterium is.
§4. De zware fout - Volgens Cass is het toegestaan om zich in het gemene recht te bevrijden van aansprakelijkheid die het gevolg is van zijn persoonlijke zware fout alsook voor de zware fouten begaan door zijn aangestelden of uitvoeringsagenten. - Basiskenmerk vd zware fout is de ernst of de zwaarwichtigheid vh onzorgvuldige gedrag. - Terwijl opzet wordt gekenmerkt door een intentioneel element, is dit niet het geval bij de zware fout.
Afdeling 2. De gekwalificeerde fouten in het verzekeringsrecht
§1. De opzettelijke fout - De verzekeraar kan ogv art. 8 Wet Landverzekeringsovereenkomst niet worden verplicht om dekking te geven aan degene die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt. - Dit principe geldt zelfs ingeval van andersluidend beding. - Cass.: de verzekeraar moet ogv art. 1315, lid 2 BW opzet bewijzen. - Cass. 5 december 2000: • Een schadegeval is opzettelijk veroorzaakt wnnr de verzekerde wetens en willens een daad stelt of zich ervan onthoudt en zijn risicogedragende handelswijze een redelijkerwijze voorzienbare schade aan een derde veroorzaakt. • De omstandigheid dat de dader deze schade, de aard of de omvang ervan niet heeft gewild doet hieraan niet af, het volstaat dat de schade verwezenlijkt is. - Cass. 24 april 2009: • Oordeelt daarentegen dat een schadegeval opzettelijk is veroorzaakt als de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft toegebracht. (= enger opzetbegrip) • Het is dus niet meer voldoende dat de schade redelijkerwijze voorzienbaar was. - Voor dit laatste arrest vereiste Cass enkel dat de schadeveroorzakende daad wetens en willens werd begaan. Of de schade werd beoogd en of de schade wetens en willens werd veroorzaakt, speelde geen rol. - De onmogelijkheid om verzekeringsdekking te bieden in geval van opzet, geldt uitsluitend voor persoonlijk opzet. • De verzekeraar kan zich niet beroepen op art. 8 Wet Landverz wnnr de verzekerde burgerrechtelijk aansprakelijk is voor de opzettelijke fout van een andere persoon.
§2. De zware fout - Art. 8 Wet Landverz voorziet in de dekking vd schade die voortvloeit uit een zware fout. - Deze regel is niet van dwingend recht: een verzekeraar kan weigeren een zware fout te dekken op voorwaarde dat dit op beperkende en uitdrukkelijke wijze is bepaald in de verzekeringsovereenkomst.
§3. De vrijwillige fout - Slachtoffers van verkeersongevallen, met uitzondering vd bestuurders, genieten in het Belgische recht een Alexander Tanguy
2010-2011
17
ruime bescherming. - Art. 29bis WAM voorziet in een automatische vergoeding vd lichamelijke schade en kledijschade vh verkeersslachtoffer, zonder dat deze de fout van een andere deelnemer vh verkeer moet bewijzen en zonder dat zijn eigen fout in de regel schadeloosstelling verhindert. - Voor de schade die niet onder de regel vd automatische vergoeding valt, blijft een vord ogv het aansprakelijkheidsrecht mogelijk. - Art. 29bis, lid 6 WAM: Slachtoffers die ouder zijn dan 14j en het ongeval en zijn gevolgen hebben gewild, kunnen zich niet beroepen op de bepalingen vh eerste lid. - Met de voorwaarde dat gevolgen gewild moeten zijn, worden de effectieve gevolgen bedoeld. (voorzienbare schadelijke gevolgen)
Afdeling 3. De gekwalificeerde fouten in het systeem van de Sociale Zekerheid
§1. Krachtlijnen van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 - Geen keuzerecht: Wnnr een persoon het slachtoffer wordt van een arbeidsongeval, is hij verplicht zijn rechten te laten gelden krachtens de Arbeidsongevallenwet en kan hij enkel een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering instellen voor de schade die niet vergoedbaar is ogv de Arbeidsongevallenwet. - Art. 7, lid 1 AOW: “elk ongeval dat de werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt” - Elk ongeval dat is voorgevallen tijdens de uitvoering vd overeenkomst, wordt geacht door het feit vd arbeid te zijn veroorzaakt.
§2. Opzet van de werkgever - De werkgever, zijn lasthebbers en aangestelden genieten door de toepassing vd Arbeidsongevallenwet een verregaande immuniteit. - Het slachtoffer van een arbeidsongeval en zijn rechthebbenden kunnen in principe geen gemeenrechtelijke aansrpakelijkheidsvordering instellen tegen de persoon die aansprakelijk is voor het ongeval. • Uitz.: Art. 46 AOW: wel mogelijk bij opzet, schade aan goederen, arbeidswegongevallen en verkeersongevallen en bij bepaalde zwaarwichtige overtredingen vd welzijsreglementering - De werkgever begaat een opzettelijke fout wnnr hij het ongeval gewild heeft. Of hij de gevolgen daarvan wenste, is niet relevant.
§3. Opzet van de werknemer en/of zijn rechthebbenden - De fout vh slachtoffer beïnvloedt zijn recht op automatische vergoeding niet, zelfs wnnr het een zware fout betreft. - Uitzondering op dit principe bij de opzettelijke fout vh slachtoffer (art. 48 AOW) - Cass. 16 februari 1987: Een persoon begaat slechts een opzettelijke fout in de zin van art. 48 AOW wnnr diegene die door het ongeval is getroffen, het willens heeft teweeggebracht, ook al heeft hij de gevolgen ervan niet gewild.
Alexander Tanguy
2010-2011
18
Hfdstk VII. Rechtvaardigingsgronden Afdeling 1. Algemeen - Zodra de aangesprokene een bevrijdingsgrond bewijst, ontkomt hij, geheel of gedeeltelijk aan zijn aansprakelijkheid. - Op het vlak vd fout impliceert een bevrijdingsgrond dat het verweten gedrag geen fout inhoudt. - Op het vlak vh causaal verband impliceert een bevrijdingsgrond dat de aangesprokene op het eerste gezicht de schadeverwekker is, maar bij nader toezien, de schade haar oorsprong vindt niet of niet alleen bij de aangesprokene, maar in een oorzaak vreemd aan hem.
Afdeling 2. Juridische grondslag - Rechtvaardigingsgrond: een bevrijdingsgrond waarbij een bepaald schadeverwekkend gedrag gerechtvaardigd wordt door een ander feit of gedrag en aldus niet tot aansprakelijkheid aanleiding geeft. - Meerderheid in de rechtsleer situeert de rechtvaardigingsgronden in het BCA op het vlak vd toerekenbaarheid. Een rechtvaardigingsgrond betreft een externe, onvoorziene en onoverkomelijke omstandigheid die de vrije wil vd schadeverwekker uitschakelt. • Wettige verdediging, het bevel vd overheid, de noodtoestand, de dwang, de onoverkomelijke dwaling - Recenter heeft een aantal auteurs ervoor gepleit om in het aansprakelijkheidsrecht deze theorie te verlaten en aan te sluiten bij het uit het strafrecht gekende onderscheid tss rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. • Rechtvaardigingsgronden zijn omstandigheden die een strafbaar feit zijn onrechtmatig karakter doen verliezen. (objectieve element vd fout verdwijnt) • Schulduitsluitingsgronden heffen de schuld vd dader op. Het gedrag blijft ontoelaatbaar, maar dit gedrag kan hem niet worden verweten. (subjectieve element vd fout verdwijnt) - Besluit: • Noodtoestand, wettige verdediging, bevel vd wet of de overheid zijn gn eenduidige begrippen. • Naargelang de feitelijke omstandigheden zullen zij meer of minder op de vrije wil inspelen. • Rechtvaardigingsgronden oefenen steeds, maar weliswaar in verschillende mate, dwang uit op de wilsvrijheid.
Afdeling 3. Wettige verdediging - De toepassingsvoorwaarden v deze wettige verdediging en die in het strafrecht vallen niet volledig samen. - Veronderstelt een onwettige aanval op een persoon of op goederen, als gevolg waarvan een persoon zich verdedigt en daarbij schade berokkent en waarbij de verdediging in een redelijke verhouding moet staan tot de aanval. - Voorwaarden zijn dus: • Een aanval – een onwettige aanval – een noodzakelijke verdediging – een proportionele verdediging • Het criterium is de vraag of een normaal zorgvuldig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden, hetzelfde gedrag had vertoond. • De aanval moet reëel of dreigend zijn. Er kan gn beroep worden gedaan op de wettige verdediging wnnr het gevaar geweken of het kwaad geschied is. - Als gevolg van de dwang om zich te verdediging tegen de aanval werd de vrije wil uitgeschakeld waardoor de schadeverwekkende handeling de persoon niet toerekenbaar is. - In de hypothese waarbij de fout vd aanrander en de fout van wie zich onrechtmatig (bv disproportioneel) heeft verdedigd en daarbij schade heeft berokkend, zal dit leiden tot aansprakelijkheidsverdeling.
Afdeling 4. Noodtoestand - Noodtoestand ontstaat wnnr geconfronteerd met een waardeconflict, een belang of recht wordt opgeofferd om een belang of recht dat minstens gelijk is aan of hoger is dan het opgeofferde belang te vrijwaren van een dadelijk en ernstig gevaar. - Voorwaarden zijn dus: • Een dadelijk en ernstig gevaar (reëel of dreigend gevaar) • Een noodzakelijke handeling • Vrijwaring van een hoger belang - De vraag of de belangen correct tegen elkaar werden afgewogen, wordt getoetst aan het gedrag van een normaal zorgvuldig persoon geplaatst in dezelfde omstandigheden. - De noodtoestand sluit het bestaan van een vrije wil niet noodzakelijk uit. Het gedrag vd schadeverwekker om Alexander Tanguy
2010-2011
19
een lagere norm op te offeren voor een hogere kan het resultaat zijn van een beslissingsproces en dus vd vrije wil vd betrokkene. - De schadeverwekker die zich op noodtoestand beroept en foutief de noodtoestandsituatie in het leven heeft geroepen, kan tot SV worden aangesproken.
Afdeling 5. Bevel of toelating van de wet of van de overheid - Onder bevel vd wet valt ook wat uitdrukkelijk of impliciet door de wet wordt toegelaten. (bv medische handelingen) - Het bevel moet afkomstig zijn van een bevoegde overheid: • Vertrouwensleer: deze rechtvaardigingsgrond kan gelden wnnr de betrokkene er rechtmatig mocht op vertrouwen dat he bevel afkomstig was van een bevoegde overheid. • Zowel het bevel van een publieke overheid als van een private gezagsinstantie (bv werkgever) kan rechtvaardigend werken. - Het bevel mag niet kennelijk onwettig of immoreel zijn: • Op de schadeverwekker die zich op het bevel van een hiërarchisch meerdere beroept, rust een onderzoeksplicht of het bevel rechtmatig is. • Wnnr een normaal zorgvuldig persoon aan de rechtmatigheid vh bevel zou hebben getwijfeld, komt het bevel van een hiërarchisch meerdere niet in aanmerking als rechtvaardigingsgrond. • Vertrouwensleer: de schadeverwekker kan zich op de rechtvaardigingsgrond beroepen wnnr hij er redelijkerwijze mocht van uitgaan dat het bevel rechtmatig was. • 'niet kennelijk': dus enkel wnnr het bevel manifest (op 1e gezicht) onrechtmatig is vervalt de rechtvaardigingsgrond - Het bevel moet op een zorgvuldige wijze worden uitgevoerd: • Wie het bevel uitvoert blijft instaan voor de fouten die hij daarbij begaat.
Afdeling 6. Dwang - Dwang is een omstandigheid die de wilsvrijheid uitschakelt of ernstig aantast waardoor een bepaald schadeverwekkend gedrag de persoon niet toerekenbaar is. - Zowel de fysieke als de morele dwang kunnen ertoe leiden dat schade wordt veroorzaakt die echter niet toerekenbaar is wegens gebrek aan vrije wil. De persoon bevindt zich in de materiële onmogelijkheid (fysieke dwang) of de psychologische onmogelijkheid (morele dwang) om het schadeverwekkend gedrag te vermijden. - Voorwaarden: • Onweerstaanbare of onoverkomelijke dwang: De dwang moet de wil vd schadeverwekker teniet doen. • Afwezigheid van fout: Wie door zijn fout een dwangsituatie doet ontstaan, kan zich niet op dwang beroepen. (weten dat je niet kan rijden wegens epilepsie maar dit toch doen en een ongeval veroorzaken door een aanval)
Afdeling 7. Onoverkomelijke dwaling - Dwaling als verkeerde voorstelling vd werkelijkheid kan ertoe leiden dat schade wordt veroorzaakt. - Het is een algemeen rechtsbeginsel dat dwaling die onoverkomelijk is geldt als een rechtvaardigingsgrond. - Onoverkomelijk: de aangesprokene moet hebben gehandeld zoals elk redelijk en voorzichtig persoon, onder dezelfde omstandigheden, zou hebben gehandeld. - Bij rechtsdwaling is het klassieke rechtspraak vh Hof van Cassatie dat de loutere vaststelling slecht te zijn geadviseerd, zelfs door een geschikte persoon of door een bevoegde overheid, niet volstaat om de rechtsdwaling als onoverkomelijk te beschouwen. • Kritiek van auteur: het opvolgen van een juridisch advies uitgaande van een geschikte persoon zou moeten beschouwd worden als zorgvuldig gedrag en als onoverkomelijke rechtsdwaling wnnr dit advies achteraf toch verkeerd blijkt te zijn. Tenzij het advies kennelijk verkeerd was.
Alexander Tanguy
2010-2011
20
Deel III. Aansprakelijkheid voor andermans daad Hfdstk I. De aansprakelijkheid voor andermans gedrag - Art. 1384, lid 1 BW wordt beschouwd als een inleiding op de overige leden van dit artikel. - Cass. FR. 29 maart 1991: • Stelt dat 1384 BW tot dan toe te restrictief werd geïnterpreteerd. • De aansprakelijkheid voor andermans daad moet meer bepaald worden uitgebreid tot personen, instellingen, verenigingen en organisaties die belast zijn met de organisatie, de leiding en de controle vd activiteiten van hun leden. • De determinerende factor is dat de aangesprokene diegene is die toezicht uitoefent op de schade verwekker. - Cass. 19 juni 1997: • Is het niet eens met deze zienswijze. • Stelt dat de buitencontractuele aansprakelijkheid slechts bestaat binnen de perken vd bijzondere regelen die op limitatieve wijze zijn opgesomd in art. 1384 BW. • Er is dus geen algemeen beginsel van aansprakelijkheid voor andermans daad. - Toezichthouders kunnen nog worden aangesproken ogv de bestaande aansprakelijkheidsregels. (art. 1382 BW)
Hfdstk II. De aansprakelijkheid van de ouders (art. 1384, lid 2 BW) - Om 2 redenen wordt de minderjarige vaak niet persoonlijk aangespoken: • De kans op slagen is in vele gevallen gering, vanwege het ontbreken vh subjectieve element vd fout • De minderjarige dader is vaak insolvabel - Toepassingsvoorwaarden van art. 1384, lid 2 BW: • de aangesprokenen hebben de hoedanigheid van ouders vd dader • een minderjarige • een objectief onrechtmatige daad • de minderjarige heeft schade berokkend aan een derde - Juridische grondslag: in hoofdzaak vastgeknoopt aan de verplichting vd ouders om aan hun kinderen een passende opvoeding te geven en er toezicht op te houden.
Afdeling 1. De toepassingsvoorwaarden van art. 1384, lid 2 BW
§1. De ouders A. Cumulatieve aansprakelijkheid - In solidum aansprakelijkheid: de cumulatieve aansprakelijkheid van beide ouders geldt, waardoor in de regel zowel de vader als de moeder instaan voor de vergoeding vd door hun minderjarig kind op onzorgvuldige wijze berokkende schade. - Er moet een juridische afstammingsband zijn met het kind. (dus bv niet voor de meemoeder) - Het is in de praktijk mogelijk dat slechts 1 ouder er in slaagt het vereiste tegenbewijs te leveren, zodat in een dergelijk geval enkel de andere ouder de schade zal moeten vergoeden.
B. Geen uitbreiding naar andere personen - Art. 1384, lid 2 BW kan niet worden toegepast op andere personen dan de ouders, zelfs niet wnnr zij in feite belast zijn met het toezicht op en de opvoeding vh kind. - Andere personen dan de ouders kunnen wel steeds ogv art. 1382 BW worden aangesproken.
C. In geval van echtscheiding of feitelijke scheiding - In de regel kunnen beide ouders worden aangesproken. - Ook indien het kind bij gn van beide ouders verblijft, kan het slachtoffer een beroep doen op de regel vd ouderlijke aansprakelijkheid.
§2. Minderjarig kind A. Algemeen - De leeftijd vd schadeverwekker moet worden beoordeeld op het moment vd schadeverwekkende daad en niet op het ogenblik dat de rechter uitspraak doet over de zaak.
B. Ontvoogde minderjarigen - Volgens auteur sluit de ontvoogding meteen ook de mogelijkheid om de ouders aan te spreken uit. Alexander Tanguy
2010-2011
21
• De ouders verliezen nagenoeg al hun bevoegdheden en zijn er onder meer niet meer toe gehouden hun kind op te voeden of in te staan voor zijn bewaring. • De opvoedings- en toezichtsverplichting vervallen dus, terwijl net deze plichten de grondslag vormen vd ouderlijke aansprakelijkheid.
C. Verlengde minderjarigheid - Volgens auteur is de toepassing van art. 1384, lid 2 BW uitgesloten in geval van verlengde minderjarigheid van een persoon boven de 18j. • Want art. 1384, lid 2 BW biedt bescherming aan derden wnnr zij schade lijden door de daden van minderjarigen. • De wetgever heeft met de invoering vh statuut vd verlengde minderjarigheid geenszins de bescherming van derden beoogd, maar wel de bescherming vd persoon vd verlengd minderjarige en diens goederen.
§3. De objectief onrechtmatige daad A. Het objectieve element - De schending van een bepaling die een bepaald gedrag gebiedt of verbiedt, of een een onzorgvuldig gedrag. - Bij de beoordeling in abstracto of de minderj onzorgvuldig handelde speelt de leeftijd geen rol. • Sommige rechters beoordelen toch op een meer subjectieve wijze het gedrag vd minderjarige, door de leeftijd vd schadeverwekker in aanmerking te nemen. - De lichtste fout vd minderjarige is voldoende. (naar analogie met het foutbegrip v art. 1382 BW) - De ouders kunnen niet worden aangesproken wnnr hun kind zich niet op onzorgvuldige wijze heeft gedragen.
B. Geen subjectief element - Cass. 7 maart 1957: De objectief onrechtmatige daad is een daad waardoor een minderjarige aan een ander schade berokkende, welke hij niet het recht had om te stellen. Het gebrek aan onderscheidingsvermogen is daarbij niet relevant.
C. Andere oorzaken van ontoerekeningsvatbaarheid - Naast de jeugdige leeftijd kunnen ook andere oorzaken aan de basis liggen vd schuldonbekwaamheid. (bv geestesstoornis) - Ook in dergelijk geval kunnen de ouders echter ogv art. 1384, lid 2 BW worden aangesproken. - Een geesteszieke minderjarige kan ook persoonlijk worden aangesproken ogv art. 1386bis BW.
§4. Schade aan een derde - Het aansprakelijkheidsvermoeden van art. 1384, lid 2 BW bestaat enkel in het voordeel van derden. - De regel vd aansprakelijkheid vd ouders kan niet worden ingeroepen door 1 of beide ouders en ook niet door de minderjarige.
Afdeling 2. Tegenbewijs
§1. Aansprakelijkheidsvermoeden - Cass.: de aansprakelijkheid van art. 1384, lid 2 BW vloeit voort uit het vermoeden dat de ouders een fout hebben begaan bij de opvoeding van hun kind of bij de uitoefening van toezicht op hun kind. - Het gaat om een weerlegbaar vermoeden. (art. 1384, lid 5 BW) - Het dubbele foutvermoeden dat op de ouders rust, leidt ertoe dat de ouders een dubbel tegenbewijs zullen moeten leveren om aan hun aansprakelijkheid te ontsnappen.
§2. Tegenbewijs van voldoende toezicht - De verplichting tot toezicht vd ouders is geen resultaatsverbintenis, er moet steeds in concreto worden onderzocht of de ouders al dan niet zijn tekort geschoten aan deze plicht. - Van de ouders mag in geen geval een absoluut en voortdurend toezicht worden verwacht. - Elementen die een rol kunnen spelen zijn oa: leeftijd vd minderjarige, zijn karakter, zijn achtergrond, milieu - Het loutere feit dat de ouders geen toezicht uitoefenden op het moment vd feiten, bewijst niet dat ze niet tekort zijn gekomen aan die verplichting. - De situatie is uiteraard anders wnnr het voor de ouders materieel of juridisch onmogelijk was om toezicht uit te oefenen op het kind. (bv op school) • De ouders kunnen in dat geval nog steeds worden aangesproken ogv art. 1384, lid 2 BW. • De ouderlijke aansprakelijkheid steunt immers op een dubbel foutvermoeden, waarbij het tegenbewijs van voldoende toezicht niet met zich meebrengt dat ook het tegenbewijs van goede opvoeding is geleverd. Alexander Tanguy
2010-2011
22
- Toezicht kan ook occasioneel door derden worden uitgeoefend. In dat geval stelt de rechtspraak zich vaak strenger op en bevrijdt ze de ouders niet snel van hun toezichtsverplichting. • Er bestaat ook de mogelijkheid dat diegene die tijdelijk toezicht uitoefende op de minderjarige zelf een fout heeft begaan in de uitoefening van zijn toezichtstaak.
§3. Tegenbewijs van goede opvoeding - Een welopgevoed kind handelt steeds zoals het een normaal vooruitziend en zorgvuldig persoon past. - De rechtspraak stelt als uitgangspunt voorop dat de verplichting tot goede opvoeding geen resultaatsverbintenis inhoudt. De opvoeding moet daarentegen op een menselijke en een redelijke wijze worden beoordeeld. - Een deel vd rechtspraak stelt zich zeer streng op en overweegt vaak zelfs dat de onrechtmatige daad op zichzelf het bewijs levert van een slechte opvoeding. • Dergelijke uitspraken lijken vnl te steunen op de idee dat de aard en de ernst van een door de minderjarige begane onrechtmatige daad in bepaalde gevallen noodzakelijkerwijze moet leiden tot de aansprakelijkheid vd ouders. - Een ander deel vd rechtspraak gaat in ieder concreet geval na of de ouders er al dan niet in slagen het vereiste tegenbewijs te leveren. • Bv het feit dat de ouders beroep hebben gedaan op gespecialiseerde hulp, karakterstoornissen • Auteur hangt deze leer aan: De ernst vd feiten mag niet automatisch tot een ouderlijke aansprakelijkheid leiden. Zolang de aanspr vd ouders blijft steunen op een aansprakelijkheidsvermoeden, moeten de ouders de mogelijkheid hebben om desgevallend het tegenbewijs te leveren. - Er wordt vaak terecht rekening gehouden met de vaststelling dat het schadeverwekkend feit een alleenstaand geval is. - Er wordt doorgaans geen rekening gehouden met het sociale en culturele milieu waarin de minderjarige opgroeit. (bv bij eremoord verwijzen naar Turkse achtergrond)
Afdeling 3. De vreemde oorzaak - Zelfs wnnr de ouders er niet in slagen het dubbele tegenbewijs te leveren, kunnen zij trachten gedeeltelijk aan aansprakelijkheid te ontsnappen door het bewijs van een vreemde oorzaak. - Meestal zal het een fout vh slachtoffer betreffen. - In overeenstemming met de algemeen geldende principes inzake de fout vh slachtoffer, zal in een dergelijk geval een aansprakelijkheidsverdeling worden uitgesproken door de feitenrechter. - Ook een fout van een derde kan leiden tot de toepassing vd regel vd aansprakelijkheidsverdeling, op voorwaarde dat de aansprakelijkheid vd ouders vaststaat. • Enkel het foutieve gedrag van een derde kan een aansprakelijkheidsverdeling rechtvaardigen. - Door het bewijs van overmacht kunnen de ouders volledig van aansprakelijkheid worden bevrijd. • Het gaat over een onvoorzienbare en onweerstaanbare gebeurtenis, die niet toerekenbaar is.
Afdeling 4. De samenloop met andere aansprakelijkheden - Het slachtoffer dat de ouders aanspreekt ogv art. 1384, lid 2 BW kan hen eveneens aanspreken ogv art. 1382 BW. - Het inroepen van art. 1382 BW onderstelt wel dat het slachtoffer de fout vd ouders, de schade en het causaal verband tss beide kan aantonen. - Samenloop aansprakelijkheid ouders en geesteszieke: • Het slachtoffer hoeft zich in de regel niet te bekommeren over de toerekeningsvatbaarheid vd ouders, nu hij het bewijs moet leveren vd objectief onrechtmatige daad vd minderjarige. (Hij hoeft gn fout vd ouders aan te tonen) • Als het slachtoffer in zijn bewijslast slaagt, treedt art. 1384, lid 5 BW in werking. • De ouders moeten het vereiste tegenbewijs leveren en daarbij kan een eventuele geestesstoornis wel relevant zijn. • Art. 1386bis BW is van toepassing niet alleen op schadegevallen door eigen daad, maar op alle in de artt. 1382 tnm 1386 BW bedoelde gevallen waarin een geesteszieke betrokken is. • Indien een ouder geestesziek is, zal aldus art. 1386bis BW moeten worden toegepast. - Op het moment vh schadegeval heeft de ouder ook een andere hoedanigheid (bv werknemer, onderwijzer): • Hierbij geldt de regel dat ouders in geen geval ontsnappen aan de aansprakelijkheid in de zin van art. 1384, lid 2 BW door een aansprakelijkheidsbeperking aan te voeren die geen verband houdt met de opvoeding van hun kind en het toezicht erop. - Op het moment vh schadegeval stond de minderjarige onder het toezicht van een onderwijzer of aansteller: • Een horizontale cumul van aansprakelijkheden is toegelaten. Alexander Tanguy
2010-2011
23
• Het feit dat een aansteller of een onderwijzer een fout beging, neemt niet weg dat ook de ouders kunnen worden aangesproken ogv art. 1384, lid 2 BW.
Hfdstk III. De aansprakelijkheid van de onderwijzer (art. 1384, lid 4 BW) - Art. 1384, lid 4 BW: De onderwijzers en de ambachtslieden, zijn aansprakelijk voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan.
Afdeling 1. De aansprakelijkheid op grond van art. 1384, lid 4 BW
§1. De toepassingsvoorwaarden van art. 1384, lid 4 BW A. Onderwijzer 1. Definitie - 2 cumulatieve voorwaarden: De onderwijzer is diegene die enerzijds onderwijs verstrekt en anderzijds toezicht uitoefent op de leerlingen. - Cass geeft een ruime interpretatie aan 'het verstrekken van onderwijs': Onderwijs omvat niet enkel de overdracht van technische of intellectuele kennis in lesverband. Het omvat ook iedere andere vorm van onderricht, zowel van wetenschappelijke, artistieke, professionele als van zedelijke of maatschappelijke aard. - De feitenrechter moet telkens vaststellen of dat de betrokkene daadwerkelijk onderricht verstrekt. De invulling vh begrip onderwijzer vereist dus een beoordeling in concreto. - Deze beoordelingswijze impl dat personen behorend tot eenzelfde categorie nu eens wel dan weer niet als onderwijzer kunnen worden aangesproken.
2. De onderwijsinstelling - Cass.: Art. 1384, lid 4 BW geldt enkel voor de onderwijzers. Een onderwijsinstelling organiseert weliswaar het verstrekken van onderricht, maar staat zelf niet in voor het geven van onderwijs.
B. De fout of minstens objectief onrechtmatige daad van de leerling - Het slachtoffer moet bewijzen dat de leerling een objectief onrechtmatige daad heeft begaan, dus een onzorgvuldig gedrag. Het is niet vereist dat de leerling toerekeningsvatbaar is (subjectief element).
C. Schade aan derden - De onderwijzer is enkel aansprakelijk wnnr een derde schade lijdt door de minstens objectief onrechtmatige daad van een leerling. - Deze derde kan een medeleerling zijn, maar art. 1384, lid 3 BW wordt niet toegepast wnnr de leerling of de onderwijzer schade lijdt.
D. Tijdens het toezicht - De onderwijzer staat enkel in voor schadegevallen die werden veroorzaakt op het moment dat de leerling onder zijn toezicht staat. - Beoordeling in concreto of de onderwijzer al dan niet een verplichting tot toezicht had op het moment vh schadeverwekkende feit.
§2. Het tegenbewijs A. Het aansprakelijkheidsvermoeden - Wnnr het slachtoffer heeft bewezen dat de aangesprokene de hoedanigheid van onderwijzer bezit, alsook dat hij schade heeft geleden door de objectief onrechtmatige daad van een leerling op het moment dat deze onder toezicht stond vd onderwijzer, geldt er een aansprakelijkheidsvermoeden tegen de onderwijzer.
B. Het tegenbewijs - Het gaat om een weerlegbaar vermoeden: De aansprakelijkheid vd onderwijzer vervalt wnnr hij bewijst dat hij de daad die tot aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet heeft kunnen beletten. (Art. 1384, lid 5 BW) - De onderwijzer kan het aansprakelijkheidsvermoeden weerleggen door het bewijs van een goed toezicht. • Het gaat om een inspanningsverbintenis die in concreto en in alle redelijkheid moet worden beoordeeld. - De rechtspraak blijkt belang te hechten aan een aantal feitelijke omstandigheden: • Leeftijd vd leerlingen: hoe ouder de leerlingen, hoe minder toezicht vereist is • Het aantal leerlingen of de grootte vd groep waarop de onderwijzer toezicht moet uitoefenen Alexander Tanguy
2010-2011
24
• De aard vh schadeverwekkende feit: een onderwijzer moet bijzonder gevaarlijke activiteiten verbieden of minstens bijzonder toezicht uitoefenen (bv wnnr leerlingen gebruik maken van gevaarlijk materiaal) • Discussie of de afwezigheid vd onderwijzer een beoordelingsfactor uitmaakt: • Sommige stellen dat er dan geen toezicht is en dus geen aansprakelijkheid • Het kan echter zijn dat de onderwijzer normaliter toezicht moest uitoefenen, maar door 1 of andere reden dat niet deed. Dan zijn de toepassingsvoorwaarden vervuld. • Eventueel kan de onderwijzer dan trachten aan te tonen dat zijn afwezigheid geen bewijs levert van onvoldoende toezicht. (bv op moment van leswisseling) • Het al dan niet voorzienbaar gedrag vd leerling: wnnr de onderwijzer kan aantonen dat het gedrag vd schadeverwekker zo onvoorzienbaar en plots was dat het zelfs bij zeer aandachtig toezicht niet kon worden verhinderd, weerlegt hij het aansprakelijkheidsvermoeden. • (Bv leerkracht is niet aansprakelijk wnnr een kleuter op de speelplaats met een rietje in het oog van een andere kleuter steekt omdat dit gedrag zo plotseling was dat het niet voorzienbaar was)
§2. De samenloop met andere aansprakelijkheden - Het slachtoffer kan zowel de onderwijzer aanspreken ogv art. 1384, lid 4 BW als de leerling ogv art. 1382 BW. - Het slachtoffer kan de onderwijzer aanspreken zowel ogv art. 1384, lid 4 BW als ogv art. 1382 BW. - Het feit dat een onderwijzer een fout beging, neemt niet weg dat ook de ouders kunnen worden aangesproken ogv art. 1384, lid 2 BW. (horizontale cumul) - Sinds Cass 28 oktober 1994 staat vast dat de aansprakelijkheid vd onderwijzers ook kan worden gecumuleerd met de aansprakelijkheid vd aanstellers.
Afdeling 2. De afzwakking van de persoonlijke aansprakelijkheid van sommige onderwijzers
§1. Achtergrond - Vroeger werd een onderscheid gemaakt tss het vrij en het gemeenschapsonderwijs. - Leerkrachten in het vrij onderwijs zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst en werken aldus in ondergeschikt verband. Ze zijn onderworpen aan de Arbeidsovereenkomstenwet. - Leerkrachten in het gemeenschapsonderwijs zijn geen werknemers want ze beschikken over een statuut en zijn dus niet onderworpen aan de Arbeidsovereenkomstenwet.
§2. Situatie vóór de Wet van 10 februari 2003 - Art. 18 AOW bepaalt dat een werknemer burgerrechtelijk slechts persoonlijk aansprakelijk is in geval van opzet, zware fout of gewoonlijk voorkomende lichte fout. - De vraag was hoe art. 18 AOW zich verhoudt tov art. 1384, lid 4 BW. - Cass. 25 januari 1993: • Het aansprakelijkheidsvermoeden van art. 1384, lid 4 BW blijft gelden, maar de onderwijzer-werknemer kan dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat hij geen opzettelijke fout, zware fout of gewoonlijk voorkomende lichte fout heeft begaan. (de bewijslast wordt dan omgedraaid) - Maar voor leerkrachten vh gemeenschapsonderwijs bleef art. 1384, lid 4 BW onverkort gelden, zodat enkel het tegenbewijs van voldoende toezicht kon leiden tot een weerlegging vh aansprakelijkheidsvermoeden. - Deze verschillende behandeling werd door het Arbitragehof strijdig bevonden met het gelijkheidsbeginsel.
§3. Na de wet van 10 februari 2003 - Wet 10 februari betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen. - In art. 2 zijn de bewoordingen van art. 18 AOW letterlijk overgenomen - Zowel Leerkrachten vh vrij- als vh gemeenschapsonderwijs kunnen nu dus het aansprakelijkheidsvermoeden van art. 1384, lid 4 BW weerleggen door te bewijzen dat zij geen bedrog, zware fout of gewoonlijk voorkomende lichte fout hebben begaan.
Afdeling 3. De aansprakelijkheid van de onderwijsinstelling - Sinds de Wet van 10 februari 2003 (art. 3) worden openbare rechtspersonen op dezelfde wijze aansprakelijk gesteld, voor de schade aan derden veroorzaakt door de fout van hun ondergeschikte personeelsleden tijdens de uitoefening van hun dienst, als aanstellers ogv art. 1384, lid 3 BW. - Men kan de onderwijsinstelling aanspreken obv art. 1384, lid 3 BW (aanstellersaansprakelijkheid) indien aan de voorwaarden hiervoor is voldaan.
Alexander Tanguy
2010-2011
25
Hfdstk IV. Aansprakelijkheid van aanstellers en meesters voor schade veroorzaakt door aangestelden en dienstboden (art. 1384, lid 3 BW) Afdeling 1. Aansprakelijkheidsvoorwaarden
§1. De aangesprokene bezit de hoedanigheid van aansteller A. Algemene principes - Er moet een band van ondergeschiktheid bestaan met de dader vh schadeverwekkend feit. - Een band van ondergeschiktheid bestaat wnnr een persoon de juridische of de feitelijke mogelijkheid heeft gezag en toezicht op het gedrag van een ander uit te oefenen. - De band van ondergeschiktheid en dus ook de aanstelling moeten steeds in concreto worden beoordeeld. - Het is niet vereist dat er effectief gezag wordt uitgeoefend: Een persoon moet enkel rechtens bevoegd zijn of de feitelijke mogelijkheid bezitten om gezag uit te oefenen. • Hieruit volgt dat het evenmin vereist is dat de aansteller de nodige technische of wetenschappelijke kennis moet bezitten om onderrichtingen te kunnen geven. - Voor verschillende beoefenaars van een vrij beroep is hun professionele onafhankelijkheid wettelijk en/of deontologisch gewaarborgd. • Het ondergeschikt verband kan echter worden beoordeeld tav het geheel vd activiteiten vd beroepsbeoefenaar. • Een geheel van feitelijke elementen kunnen wijzen op een ondergeschikt verband. (bv arbeidsvoorwaarden, opleggen van werkschema, vakantieregeling,...) • Het is dus mogelijk dat een persoon in ondergeschikt verband werkt, niettegenstaande hij voor bepaalde gespecialiseerde aspecten vh werk een vrijheid van handelen behoudt. • Zo wordt aanvaard, ogv de feitelijke omstandigheden, dat apothekers, artsen, advocaten,... in ondergeschikt verband werkzaam kunnen zijn. - Doorgaans wordt aangenomen dat de aansteller het gezag en toezicht in eigen naam en voor eigen rekening moet uitoefenen. (bv een ploegbaas die bevelen geeft is geen aansteller) - Het bestaan van een overeenkomst of de uitkering van een loon of een andere vergoeding is niet vereist om tot een band van ondergeschiktheid te kunnen besluiten. (de feitelijke mogelijkheid tot... volstaat) - De hoedanigheid van personen (bv familiebanden) verhinderen niet dat er een band van aanstelling kan ontstaan zodra er de feitelijke mogelijkheid is om gezag, leiding en toezicht uit te oefenen.
B. Gelegenheidsaanstelling - Het komt voor dat een werknemer door zijn werkgever aan een andere werkgever ter beschikking wordt gesteld. De vraag rijst dan wie als aansteller uiteindelijk voor een fout vd uitgeleende aangestelde moet opdraaien. - Er zijn 4 mogelijke oplossingen die alle met wisselend succes in de rechtspraak en rechtsleer voorkomen.
1. De exclusieve aansprakelijkheid van de normale werkgever - Want de werknemer is door zijn nrmle werkgever aangeworven, wordt door hem betaald en is hem tevens verantwoording verschuldigd, en treedt dus voor zijn rekening op. - Maar houdt gn rekening met de mogelijkheid tot gezagsuitoefening vd gelegenheidsaansteller.
2. De exclusieve aansprakelijkheid van de gelegenheidsaansteller - Deze opvatting is correct wnnr de aangestelde in feite onder het uitsluitend gezag werkt vd gelegenheidsaansteller. - Obv het criterium vd effectieve gezagsuitoefening zal doorgaans de gelegenheidsaansteller als aansteller moeten worden beschouwd. (lijkt voorkeur te krijgen van Cassatie) - Uit Cass 31 oktober 1980 blijkt dat het aanstellingscriterium bij gelegenheidsaanstelling niet meer de gezagsmogelijkheid is, maar wel de vraag wie daadwerkelijk het gezag of wie het onmiddellijk gezag uitoefent.
3. De verdeling van gezag en aansprakelijkheid - Voor sommige aspecten werkt de aangestelde onder het gezag vd ene en voor andere aspecten handelt hij onder leiding vd andere aansteller. - De aard vd begane fout zal uitmaken wie van beide aanstellers het gezag uitoefende en dus aansprakelijk is. - Cass 31 oktober 1980 verwierp deze hypothese door te beslissen dat de werknemer die werkzaamheden voor een derde verricht diens aangestelde is, wnnr hij handelt onder het feitelijk gezag vd derde, ongeacht de wijze waarop hij zijn taak volbrengt en ongeacht de aard vd fout die hij in de uitoefening van zijn opdracht begaat. Alexander Tanguy
2010-2011
26
4. De cumulatieve aansprakelijkheid - Cumulatieve aansprakelijkheid v beide aanstellers biedt voor de benadeelde de meeste waarborgen. - De toepassing vh algemene aanstellingscriterium, nl de mogelijkheid tot gezagsuitoefening zal vaak leiden tot de cumulatieve aansprakelijkheid van beide aanstellers.
§2. De aangestelde begaat een fout die schade aan een derde veroorzaakt - In beginsel vereist de aansprakelijkheid vd aansteller het bewijs van een fout vd aangestelde. - De objectief onrechtmatige daad vd aangestelde volstaat om te kunnen besluiten tot de aansprakelijkheid vd aansteller. - Het volstaat dat de benadeelde aantoont dat het zeker 1 vd aangestelden was die het schadeverwekkende feit heeft gepleegd, opdat de aansteller een aansprakelijkheid zou oplopen. De precieze identiteit vd aangestelde moet dus niet worden vastgesteld. - Art. 1384, lid 3 BW is enkel inroepbaar door derden. (dus niet de aansteller of de aangestelde zelf) - Art. 1384, lid 3 BW kan in beginsel niet worden ingeroepen tss contractanten, tenzij er sprake zou zijn van een strafrechtelijke inbreuk die het samenloopverbod doorbreekt. (zie oa stuwadoorsarrest) - De benadeelde moet bewijzen dat het schadeverwekkend feit vd aangestelde in causaal verband staat met de schade. • De aansteller kan dit bewijs weerleggen door een vreemde oorzaak aan te tonen.
§3. Het schadeverwekkend feit is gebeurd in de bediening van de aangestelde - Cass.: de schade wordt in de bediening vd aangestelde veroorzaakt, wnnr de onrechtmatige en schadeverwekkende daad tijdens de bediening vd aangestelde werd verricht en met deze bediening minstens onrechtstreeks en occasioneel verband houdt.
A. Een onrechtmatige daad of schadeverwekkend feit tijdens de bediening - Tijdens de bediening: wnnr de aangestelde handelde tijdens de uitoefening van zijn functie. - Cass. 27 maart 1944: • Opdat geen verantwoordelijkheid kan worden gelegd op de meesters en aanstellers, moet de onrechtmatige handeling werkelijk gebeurd zijn buiten de bediening, zonder enig verband in tijd en plaats hiermee. • Dus een bediende die zonder rijbewijs tijdens de middagpauze op de binnenplaats vh bedrijf een auto start en derden verwondt, wordt geacht een fout te hebben begaan gedurende de tijd en op de plaats van zijn bediening. - De opdracht kan zich ook uitbreiden tot na de normale diensturen en de normale arbeidsplaats. - In beginsel leidt het door de aangestelde veroorzaakte schadegeval op de weg naar en vh werk niet tot de aansprakelijkheid vd aansteller. (wel wnnr dit integraal deel uitmaakt vd taken vd aangestelde) - Het gedrag vd aangestelde buiten de eigenlijke duur vd bediening, valt niet meer binnen het toepassingsgebied van art. 1384, lid 3 BW. (bv schade aan derden tijdens vakantieperiode)
B. De band tussen het schadeverwekkend feit en de bediening 1. Een rechtstreeks verband met de bediening - Dit zal het geval zijn wnnr de aangestelde zijn opdracht slecht uitvoert. - De door de aansteller gegeven opdracht kan op zichzelf onrechtmatig zijn.
2. Een onrechtstreeks en occasioneel verband met de bediening - In beginsel is de aansteller ook aansprakelijk voor de schade die foutief door de aangestelde met misbruik van zijn functie wordt veroorzaakt. - Misbruik van functie: veronderstelt dat de aangestelde zijn functie of zijn daartoe ter beschikking gestelde middelen gebruikt om persoonlijke doelstellingen na te streven die vreemd zijn aan de door de aansteller gegeven opdracht. - Er kwam kritiek op deze ruime interpretatie van 'in de bediening'. Cassatie heeft slechts in zeer beperkte met deze kritiek rekening gehouden. - Cass. 26 oktober 1989 (het Generale bank-arrest): • Herhaalt het principe dat een onrechtmatige daad tot de bediening vd aangestelde behoort, zodra zij wordt verricht tijdens de bediening en, ook al is het onrechtstreeks en occasioneel, ermee verband houdt. • Wnnr de handeling voortvloeit uit een misbruik van bediening door de aangestelde, wordt de aansteller alleen dan van aansprakelijkheid vrijgesteld “als zijn aangestelde (1) buiten de bediening waarvoor hij was aangesteld, (2) zonder de toestemming en (3) voor een ander doel dan zijn eigen taak heeft gehandeld”. - Enkel wnnr cumulatief is voldaan aan deze 3 voorwaarden kan de aansteller niet aanspr worden gesteld bij Alexander Tanguy
2010-2011
27
misbruik van functie door een aangestelde: 1e voorwaarde: De aangestelde handelt buiten de bediening waarvoor hij was aangesteld - De aangestelde treedt buiten de bediening wnnr de onrechtmatige daad geen, dus zelfs geen onrechtstreeks en occasioneel, verband met de bediening vertoont. (=moeilijkst om te bewijzen) - De aangestelde handelt buiten de bediening wnnr het schadeverwekkend feit zich niet heeft voorgedaan tijdens de duur en/of de plaats en/of met de middelen vd aansteller. - Bv zo plaatst de aangestelde zich buiten de bediening wnnr hij, zelfs tijdens de duur vd bediening, het bedrijf even verlaat om het verderop gelegen huis van zijn ex-partner in brand te steken. 2e voorwaarde: De aangestelde handelt zonder toestemming - Het is de aansteller die moet bewijzen dat het gedrag van zijn aangestelde zonder zijn toestemming is gebeurd. 3e voorwaarde: De aangestelde handelt met een doelstelling vreemd aan zijn taken - Dit is het geval wnnr de aangestelde persoonlijke doelstellingen of doelstellingen van een derde nastreeft.
Afdeling 2. De persoonlijke aansprakelijkheid van de aangestelde - De benadeelde kan vorderen tegen de aansteller of de aangestelde of tegen hen beide met het oog op een in solidum aansprakelijkheid. - Zowel tegen de aansteller als tegen de aangestelde kan de benadeelde zich beroepen op hun eigen fout (art. 1382 BW) - De aansteller die werd aangesproken ogv art. 1384, lid 3 BW en de benadeelde heeft vergoed, kan nadien de schade verhalen op de aangestelde die een fout heeft begaan. (art. 1382 BW)
Afdeling 3. De persoonlijke aansprakelijkheid van de werknemer - Voor een specifieke categorie van aangestelden, de werknemers, geldt een aparte aansprakelijkheidsregeling. - Art. 18 AOW beperkt de civielrechtelijke aansprakelijkheid vd werknemers die door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden voor de schade die zij in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst hebben veroorzaakt aan de werkgever of derden, tot bedrog, zware schuld en eerder gewoonlijk bij hem voorkomende lichte fout. - De werkgever die werd aangesproken ogv art. 1384, lid 3 BW en de benadeelde heeft vergoed, zal zich slechts op de werknemer kunnen verhalen mits hij het bewijs levert van een opzettelijke, een zware of een gewoonlijke voorkomende lichte fout vd werknemer. - Het is aan de benadeelde te bewijzen dat de werknemer een opzettelijke, zware of gewoonlijk voorkomende lichte fout heeft begaan die schade heeft berokkend.
Alexander Tanguy
2010-2011
28
Hfdstk V. De aansprakelijkheid van en voor vrijwilligers - Vrijwilligerswet 3 juli 2005 - Wetgever heeft een beperkte aansprakelijkheidsimmuniteit toegekend aan vrijwilligers door hen dezelfde bescherming te bieden als de werknemers. - Opdat de schade van benadeelden toch zou worden vergoed, wordt de vrijwilligersorganisatie foutloos aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door hun vrijwilligers, net zoals dit geldt voor aanstellers, zonder dat echter een band van ondergeschiktheid moet worden aangetoond. - Aan die foutloze aansprakelijkheid van organisaties wordt een verplichte aansprakelijkheidsverzekering gekoppeld. - Voorwaarden voor de aansprakelijkheid vd vrijwilligersorganisaties: • Het betreft enkel een door de wet bedoelde gestructureerde organisatie • De aansprakelijkheid vd organisatie vereist een fout of objectief onrechtmatige daad vd vrijwilliger • De aansprakelijkheid vd organisatie kan slechts door derden worden ingeroepen • De fout of objectief onrechtmatige daad moet zijn begaan bij het verrichten van vrijwilligerswerk • Dit is het geval wnnr de onrechtmatige en schadeverwekkende daad tijdens de activiteiten vd vrijwilliger werd verricht en met deze activiteiten verband houdt, ook al is het onrechtstreeks en occasioneel. • Ook bij misbruik geldt dezelfde regel als bij de aanstelling - Voor de organisaties die niet onder het toepassingsgebied vd vrijwilligerswet vallen, blijft de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid gelden.
Hfdstk VI. De aansprakelijkheid van en voor overheidspersoneel - Er was een verschillende behandeling tss de aansprakelijkheid van overheidsagenten naargelang zij werknemer dan wel organen of aangestelden waren. - Deze verschillende behandeling werd door het Arbitragehof strijdig bevonden met het gelijkheidsbeginsel. - Zo kwam er de Wet 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen. - De wet is van toepassing op personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen wier toestand statutair geregeld is en die bij de uitoefening van hun dienst schade berokkenen. • Op p. 444 een lijst met wat oa onder openbare rechtspersonen wordt verstaan. • De wet is niet van toepassing op de eigenlijke organen of zelfstandige vertegenwoordigers vd overheid: bv politieke mandatarissen zoals ministers... - De bewoordingen van art. 18 AOW letterlijk overgenomen • Statutaire overheidspersoneelsleden die bij de uitoefening van hun dienst schade berokkenen aan de openbare rechtspersoon of aan derden, zijn enkel aansprakelijk voor hun opzettelijke fout, zware fout en gewoonlijke voorkomende lichte fout. • Cass.: Een overheidsagent die tevens onderwijzer is kan aan het foutvermoeden dat op hem rust als onderwijzer (art. 1384, lid 4 BW) ontsnappen door te bewijzen dat hij gn opzettelijk, zware of gewoonlijk voorkomende lichte fout heeft begaan. - De aansprakelijkheid van openbare rechtspersonen voor de schade die hun personeelsleden aan derden berokkenen bij de uitoefening van hun dienst is nu gelijkgesteld aan de aanstellersaansprakelijkheid van art. 1384, lid 3 BW. - Zowel Leerkrachten vh vrij- als vh gemeenschapsonderwijs kunnen nu dus het aansprakelijkheidsvermoeden van art. 1384, lid 4 BW weerleggen door te bewijzen dat zij geen bedrog, zware fout of gewoonlijk voorkomende lichte fout hebben begaan.
Alexander Tanguy
2010-2011
29
Deel IV. Aansprakelijkheid voor zaken Hfdstk 1. Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door gebrekkige zaken (art. 1384, lid 1 BW) Afdeling 1. Aansprakelijkheidsvoorwaarden - Dit artikel was eigenlijk een overgangsbepaling, maar met de tijd heeft Cass. er een zelfstandige betekenis aan gegeven.
§1. Een zaak - Omvat elke lichamelijke zaak die vatbaar is voor bewaking door een menselijke persoon. - Omvat in beginsel zowel roerende als onroerende goederen. - De heersende RS en RL menen dat art. 1384, lid 1 BW van toepassing is op gebouwen, maar sluiten de toepassing v deze wetsbepaling uit wnnr de toepassingsvoorwaarden (nl schade door instorting vh gebouw) van art. 1386 BW vervuld zijn. (dus 1384, lid 1 kan als het gebouw niet is ingestord maar er wel schade is) - Art. 1384, lid 1 BW is niet van toepassing op de menselijke activiteit wnnr daartoe ook zaken worden gebruikt. • Cass 21 april 1972 (interneringscentrumarrest): Er is geen sprake van een zaak in de zin van art. 1384, lid 1 BW wnnr de schade niet is toe te schrijven aan een gebrek vd materiële elementen vh interneringscentrum, maar wel aan een gebrek van een samengesteld geheel dat niet alleen bestaat uit een aantal materiële roerende en onroerende elementen, maar dat ook de inrichting en het functioneren van diensten omvat met de menselijke tussenkomst die dit veronderstelt. • De menselijke tussenkomst mag dus geen constitutief element zijn vd zaak. - Omvat in principe ook afgezonderd lichaamsmateriaal door de mens afgestaan (bv bloed, organen). - Is enkel van toepassing op levenloze zaken (dus niet op dieren).
§2. Een gebrekkige zaak - Heersende RS en RL volgen de definitie v Van Ryn: Een gebrek is elk abnormaal kenmerk vd zaak dat van die aard is dat zij aan derden schade kan berokkenen. - Bij het abnormaliteitscriterium zal de zaak met een typezaak, een normale zaak worden vergeleken. Wijkt die zaak af van een normale zaak, dan wijst dit op een abnormaal kenmerk of een abnormale gesteldheid en dus op een gebrek vd zaak. - Er is een gebrek aan coherentie in de rechtspraak vh Hof van Cassatie en vd feitenrechters. (er zijn verschillende stromingen)
A. De brede stroming: zowel intrinsiek als extrinsiek gebrek - Deze stroming gaat ervan uit dat het gebrek vd zaak zowel intrinsiek als extrinsiek kan zijn. - Het extrinsiek gebrek als een gebrek vd zaak in de zin van art. 1384, lid 1 BW betekent dat ook de abnormale ligging of het abnormaal gedrag vd zaak als een gebrek van die zaak in aanmerking komt.
B. De strikte stroming: uitsluitend een intrinsiek gebrek - Een deel vd rechtsleer meent dat uitsluitend een intrinsiek gebrek in aanmerking komt als een gebrek in de zin van art. 1384, lid 1 BW. - Een abnormaal kenmerk vd zaak kan dan enkel slaan op een eigenschap vd zaak en moet dus met de zaak zelf verband houden. - Cass. 27 november 1969 (het boomstamarrest): de louter abnormale gedraging of plaats van een zaak bewijst nog niet dat de zaak een gebrek vertoont, zoals in casu een boomstam die op de openbare weg valt en aldus een voor het verkeer gevaarlijke plaats inneemt.
C. De tussenstroming: intrinsiek, maar extrinsiek via bewijslevering - Er bestaat een vrij grote unanimiteit in de RS en RL om het extrinsiek gebrek wel een rol te doen spelen via de bewijslevering vh gebrek vd zaak. - Het gebrek kan ook bewezen worden door een onrechtstreeks of negatief bewijs. Het gebrek vd zaak wordt dan afgeleid uit het feit dat alle andere mogelijke oorzaken (zoals daad v een derde of overmacht) vd schade uitgesloten zijn. - Zo kan uit het abnormale gedrag vd zaak het bestaan vh gebrek worden afgeleid op voorwaarde dat elke andere oorzaak vd schade ontbreekt.
D. Enkelvoudige en samengestelde zaken - Art. 1384, lid 1 BW is van toepassing zowel op enkelvoudige als op samengestelde zaken. Alexander Tanguy
2010-2011
30
- Dit onderscheid wordt steeds vaker gebruikt door de RL om de rechtspraak te verklaren waarin de aanwezigheid van een vreemd element of de abnormale plaats van een onderdeel als een gebrek vd zaak wordt beschouwd.
E. Aantasting van de structuur van de zaak - Cass heeft recent beslist dat het gebrek geen intrinsiek kenmerk vd zaak moet zijn, maar dat het volstaat dat de structuur vd zaak is aangetast. - Deze termen zijn echter synoniemen en wekken verwarring.
F. De radicale stroming: afschaffen of herformuleren van het gebreksvereiste G. Poging tot synthese - Het uitgangspunt moet een coherent en duidelijk gebrekbegrip zijn dat voldoende bescherming biedt aan de slachtoffers, en tegelijk ook duidelijk is afgebakend vh foutbegrip.
1. Een abnormaal kenmerk van de zaak - Het gebrek vd zaak valt te omschrijven als een abnormaal kenmerk vd zaak. - De betrokken zaak wordt vergeleken met een modelzaak. Als de zaak afwijkt vd modelzaak dan is er sprake van een abnormaal kenmerk en dus van een gebrek. - Bv: ijs op de vloer vd parfumerieafdeling van een grootwarenhuis - Is echter geen afwijking vd normale toestand en aldus geen gebrek vd zaak: groenteresten op de vloer vd groenteafdeling van een grootwarenhuis (cass. 6 maart 1981 het groeterestenarrest)
2. De oorsprong van het gebrek is irrelevant - Want het schadegeval blijft immers veroorzaakt door een gebrek vd zaak. - Het is dus niet vereist dat het gebrek bestaat of zich voordoet buiten elke tussenkomst vd mens.
3. De aard van het gebrek is irrelevant: zichtbaar of verborgen, intrinsiek of niet - Uit het feit dat de benadeelde het gebrek vd zaak kende of behoorde te kennen kan dus niet worden afgeleid dat de zaak geen gebrek vertoonde. - Het is beter (ipv onderscheid tss intrinsiek en extrinsiek) enkel nog 1 criterium te gebruiken, nl of de zaak al dan niet is aangetast door een abnormaal kenmerk. • De louter abnormale, gevaarlijke of ongewone plaats of gedraging van een zaak wijst dus niet op een gebrek. • Wel kan de abnormale plaats of de abnormale gedraging van een zaak een andere zaak gebrekkig maken: dit zal het geval zijn wnnr eerstgenoemde zaak een deel vd laatstgenoemde zaak wordt, waardoor de samengestelde zaak een abnormaal kenmerk vertoont en aldus gebrekkig wordt. • Bv Cass. 12 februari 1976 (het bevaarbarewaterlooparrest)
4. De duurtijd van het gebrek is irrelevant: zowel permanent als een voorbijgaand gebrek - Het gebrek kan zowel blijvend, permanent als voorbijgaand of verworven zijn. - Cass. 19 januari 1978 (het roomijsarrest): een gebrek is niet uitsluitend een blijvend element vd zaak.
5. De keuze van de zaak is van belang - Wnnr een enkelvoudige zaak, die op zichzelf niet gebrekkig is, deel is gaan uitmaken van een ruimer geheel, een samengestelde zaak, kan de aanwezigheid of de plaats vd enkelvoudige zaak de samengestelde zaak gebrekkig maken. - Het abnormaal of het vreemd element moet een deel vd (samengestelde) zaak uitmaken: • Doordat het vreemd element een geheel gaat vormen met de samengestelde zaak, kan die zaak daardoor afwijken van een typezaak en daardoor een abnormaal kenmerk en aldus een gebrek vertonen. - De feitenrechter heeft een beoordelingsvrijheid in feite over de vraag of wat toegevoegd wordt, deel uitmaakt vh geheel. • Dit verklaart het bestaan van tegenstrijdige beslissingen van feitenrechters die door het HvC als feitelijke vaststellingen ongemoeid worden gelaten. • De feitenrechter moet het gebrek vd zaak wel in concreto beoordelen en motiveren. - Volgens auteur zou het beter zijn om enkel het criterium vh abnormaal kenmerk vd zaak toe te passen. • De enige vraag zou dan zijn of de toevoeging of de aanwezigheid van een element een andere zaak abnormaal en dus gebrekkig maakt, zonder te moeten nagaan of dit vreemd voorwerp ook intrinsiek is aan of de structuur van een andere zaak aantast.
Alexander Tanguy
2010-2011
31
§3. Schade aan een derde - Art. 1384, lid 1 BW vereist dat de gebrekkige zaak schade aan een derde heeft veroorzaakt. - Enkel de derde-benadeelde mag dit artikel inroepen. - Een contractant kan dit artikel normaal niet of althans slechts onder de beperkte voorwaarden vh stuwadoorsarrest/Tiercé Franco Belge-arrest inroepen.
§4. Een causaal verband tussen de gebrekkige zaak en de schade - Zie hoofdstuk over het causaal verband
§5. De aangesprokene is bewaarden van de zaak A. Het begrip bewaring - Cass.: De bewaarder van een zaak is degene die voor eigen rekening een zaak gebruikt, ervan geniet of ze behoudt, met het recht of de macht om er toezicht, leiding en controle op uit te oefenen.
1. Het gebruik, het genot of het behouden - Aan deze voorwaarde wordt geen doorslaggevend belang gehecht.
2. De mogelijkheid of de macht tot leiding, toezicht en controle - Het is omdat men een zekere macht of bevoegdheid heeft over de zaak, dat men erop moet toezien en dat men bijgevolg aansprakelijk is wnnr zij, door een gebrek aangetast, schade veroorzaakt. - Enkel de vraag wie het feitelijke meesterschap over de zaak uitoefent is bepalend. Een juridische verhouding tss de aangesprokene en de zaak is niet vereist. - Het is niet vereist dat de bewaarder op het ogenblik vd schadeverwekkende gebeurtenis effectief de leiding, controle en het toezicht over de zaak uitoefende. Het volstaat dat hij daartoe de mogelijkheid had.
3. Aanwending van de zaak voor eigen rekening - Deze voorwaarde heeft tot doel het onderscheid te maken met het toezicht en de leiding over de zaak die men voor andermans rekening uitoefent.
B. Gezamenlijke bewaring - Het is niet uitgesloten dat verschillende personen tegelijk de bewaring van een zaak waarnemen. - Elke bewaarder is dan jegens het slachtoffer in solidum aansprakelijk met de mede-bewaarders.
C. Bewaring en koopovereenkomst - Slechts wnnr de verkoper het meesterschap over de zaak behoudt (bv wnnr de verkoper de zaak nog niet heeft geleverd) blijft hij bewaarder.
D. Bewaring en dienstverleningcontracten - Als de aannemer zaken gebruikt die hem door de opdrachtgever werden ter beschikking gesteld dan zal steeds in feite moeten worden nagegaan wie de macht heeft om leiding en toezicht uit te oefenen.
E. Bewaring en huurovereenkomst - Om te bepalen wie de bewaarder vd zaak is zal steeds in concreto moeten worden nagegaan hoe uitgestrekt of hoe beperkt het feitelijke meesterschap over de zaak is. - Hiertoe kan rekening worden gehouden met de beperktheid vh gebruik (in de tijd, finaliteit, in de ruimte), de evt aanwezigheid vd verhuurder, wie voor het onderhoud instaat.
F. Bewaring, bruiklening en diefstal - De lener wordt pas bewaarder wnnr hij werkelijk het meesterschap over de zaak verkrijgt. - Er kan worden gekeken naar dezelfde criteria als bij de huurovereenkomst. - Wie een zaak onrechtmatig gebruikt, zoals bij diefstal, of daarbuiten buiten medeweten en tegen de wil vd bewaarder wordt als bewaarder beschouwd.
G. Bewaring en bewaargeving - Het begrip 'bewaring' van art. 1915 ev BW verschilt vh begrip 'bewaring' van art. 1384, lid 1 BW. - Bij een bewaargevingsov gaat het om de louter materiële bewaring vd zaak. Terwijl bij art. 1384, lid 1 BW de bewaarder de zaak gebruikt of behoudt voor eigen rekening met de macht om er leiding, toezich en controle op uit te oefenen. - De bewaarnemer kan pas als bewaarder in de zin van art. 1384, lid 1 BW worden beschouwd wnnr hij e feitelijke beschikkingsmogelijkheid heeft over de zaak. Alexander Tanguy
2010-2011
32
H. Bewaring en aanstelling - Recente rechtsleer meent dat aangestelden bewaarder kunnen zijn van een zaak. - Gelet op de ruime bescherming die de wetgever aan werknemers heeft willen toekennen, moet artikel 18 AOW zowel gelden in geval van fouten, vermoede fouten als in geval van objectieve aansprakelijkheden. - Dus wnnr de aangestelde tevens werknemer is kan deze, zelfs in zijn hoedanigheid van bewaarder van een zaak, enkel aansprakelijk worden gesteld indien zijn opzettelijke fout, zijn zware fout of gewoonlijke voorkomende lichte fout wordt bewezen.
I. Bewaring, minderjarigen en geesteszieken - Een uniforme vergoedingsregeling voor schadegevallen door geesteszieken is wenselijk: de geesteszieke die door een gebrekkige zaak schade veroorzaakt moet enkel kunnen worden aangesproken ogv art. 1386bis BW. - Onmondige minderjarigen kunnen niet als bewaarder van een zaak worden beschouwd: als wilsonbekwamen ontbreekt bij hen in de regel het feitelijk meesterschap, het recht of de macht om voor eigen rekening leiding, controle en toezicht over de zaak uit te oefenen. - Minderjarigen met oordeelsvermogen komen wel in aanmerking als bewaarder van een gebrekkige zaak. - De benadeelde kan ook de ouders vd minderjarige bewaarder aanspreken ogv art. 1384, lid 2 BW.
Alexander Tanguy
2010-2011
33
Hfdstk II. Productaansprakelijkheid: De wet van 25 februari 1991 - De EG-richtlijn productenaansprakelijkheid evenals de invoeringswet laten de rechten die de schadelijder ontleent aan het recht inzake contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid onverlet. - Het slachtoffer van een gebrekkig product kan dus kiezen welke vordering hij zal instellen. (bv 1382 BW)
Afdeling 1. De aard van de aansprakelijkheid -
Art. 1: De producent is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product. Het aansprakelijkheidscriterium is dus het gebrek vh product, en niet het gedrag of de fout vd producent. De rechtsleer kwalificeert de aansprakelijkheid vd producent als een foutloze aansprakelijkheid. Elke benadeelde kan zich op deze wet beroepen, ongeacht of hij een contractant is of een derde.
Afdeling 2. De toepassingsvoorwaarden - Art. 1: De producent is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product. - Art. 7: Het bewijs vd schade, vh gebrek en vh oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade moet door de benadeelde worden geleverd.
§1. Een product A. Lichamelijke roerende goederen - Art. 2: Een product is elk lichamelijk roerend goed, ook indien het een bestanddeel vormt van een ander roerend of onroerend goed, of indien het door bestemming onroerend is geworden. Ook elektriciteit. - De wet heeft betrekking op alle (lichamelijke) roerende goederen, ongeacht de wijze waarop ze werden vervaardigd. (industrieel, ambachtelijk, artistiek, huishoudelijk,... dus bv ook zelfgestookte jenever) - Ook water en gas vallen onder het toepassingsgebied vd Wet Productenaansprakelijkheid. - Controverse of software ook een product is in de zin van deze wet: • Als product gebruikt in het raam van een dienstverlening valt software onder het toepassingsgebied vd wet. • Er wordt geargumenteerd dat software een onlichamelijk goed is. Maar software wordt vaak op een drager vastgelegd en wordt zo gematerialiseerd. Deze softwaredrager kan wel als een lichamelijk roerend goed en dus als een 'product' worden aangezien. - De Wet Productenaansprakelijkheid is eveneens van toepassing wnnr een lichamelijk roerend goed wordt gebruikt in het raam van een dienstverlening.
§2. Een gebrekkig product - Art. 5: Een product is gebrekkig wnnr het niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen, met name: de presentatie vh product, het normaal of redelijkerwijze voorzienbaar gebruikt vh product, het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht. Een product mag niet als gebrekkig worden beschouwd uitsluitend omdat er nadien een beter product in het verkeer is gebracht.
A. Het veiligheidscriterium - Bij wet productaansprakelijkheid gaat het niet om een abnormaliteitscriterium (zoals bij gebrek aan de zaak) maar om een veiligheidscriterium. - De maatstaf is de veiligheid die het grote publiek gerechtigd is te verwachten. Het gebrek aan veiligheid zal in abstracto worden beoordeeld adhv een normaal zorgvuldig persoon geplaatst in dezelfde omstandigheden. - Het is ook mogelijk dat niet het grote publiek in het algemeen, maar een duidelijk en objectief afgezonderde groep binnen het algemene publiek de maatstaf wordt. (de doelgroep vh product: bv kinderen, medische sector) - De rechter moet nagaan welke de 'legitieme' veiligheidsverwachtingen vh grote publiek waren en dus aan welke veiligheidsnormen het product behoorde te voldoen.
B. Beoordeling van omstandigheden - Om de legitieme veiligheidsverwachtingen vh grote publiek te bepalen moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden. In art. 5 staat bij wijze van voorbeeld 3 zulke omstandigheden.
1. De presentatie van het product - Door de presentatie kunnen de legitieme veiligheidsverwachtingen vh grote publiek worden beïnvloed. - Het gaat om de wijze waarop het product in het verkeer is gebracht, aan het publiek wordt aangeboden of voorgesteld. (bv vorm, verpakking, gebruiksaanwijzing, reclame, waarschuwingen,...) Alexander Tanguy
2010-2011
34
- Zo kan bv de ontstentenis van informatie, of onvolledige, onjuiste, onbegrijpelijke informatie een product gebrekkig maken.
2. Het normaal of redelijkerwijze voorzienbaar gebruik van het product - De rechter moet in elk concreet geval de grens trekken tussen voorzienbaar of redelijk misbruik en onredelijk misbruik. - Tot een bepaald punt is het de benadeelde toegestaan het product verkeerd te gebruiken, zolang dit gebruik redelijkerwijze voorzienbaar is. (redelijk misbruik) - Wnnr de benadeelde bij het gebruik vh product de meest elementaire voorzichtigheidsregels verwaarloost, zal hij zelf voor de schade moeten instaan. (onredelijk misbruik) - Het negeren van uitdrukkelijke, meervoudige waarschuwingen vd producent kan tot een onredelijk misbruik aanleiding geven. • Door voor dat gedrag te waarschuwen is dit gedrag natuurlijk wel voorzienbaar. • Maar omdat die waarschuwingen zo flagrant worden geschonden, is er sprake van onredelijk misbruik.
3. Het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht - De veiligheid vh product moet worden getoetst aan de veiligheidsnorm ten tijde vh in het verkeer brengen vh product, en niet aan de veiligheidsnorm die bestaat op het moment dat de schade wordt berokkend. - Met ontwikkelingen die zich voordoen nadat het product in het verkeer is gebracht, wordt gn rekening gehouden.
4. Andere omstandigheden - De rechter zal ook bv rekening kunnen houden met de aard en de prijs vh product, de ernst vh gevaar, de vraag of een veiliger product mogelijk was,...
§3. De schade A. De persoonsschade - Alle schade komt voor vergoeding in aanmerking wnnr het gebrekkig product dood of lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. Ook morele schade komt voor vergoeding in aanmerking. (art. 11, §1)
B. De zaakschade - De vergoeding van de zaakschade is aan strikte voorwaarden onderworpen. (art. 11, §1-2)
C. De Wet Productenaansprakelijkheid en sociale zekerheidsregelingen - Deze wet doet geen afbreuk aan de bestaande sociale zekerheidsregelingen. (zie art. 14) - Het slachtoffer van een arbeidsongeval veroorzaakt door een gebrekkig product zal dus voor de vergoeding vd lichamelijke schade eerst een beroep moeten doen op de Arbeidsongevallenwet. (hij kan niet kiezen)
§4. Het causaal verband - Zie hoofdstuk over het causaal verband
§5. De producent - De aangesprokene moet de hoedanigheid van producent bezitten. - Er zijn 4 categorieën van personen die als producent in aanmerking komen.
A. De werkelijke producent (art. 3, §1) - Hiermee worden alle deelnemers aan het productieproces bedoeld. (fabrikant van eindproduct, v onderdeel vh eindproduct, vd grondstof) - Art. 9: Indien verscheidene personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade is elk van hen hoofdelijk aansprakelijk. • Bv gebrek in de grondstof waarmee een autoband werd vervaardigd
B. De schijnbare producent (art. 3, §1) - Hiermee wordt eenieder bedoeld die zich als producent aandient door zijn naam, zijn merk of een ander herkenningsteken op het product aan te brengen. (bv Delhaize)
C. De EG-invoerder (art. 4, §1) - Hierdoor is de benadeelde niet verplicht de producent uit een niet-EG-land op te zoeken en te dagvaarden, maar kan hij zich rechtstreeks tot de importeur wenden. Alexander Tanguy
2010-2011
35
D. De leverancier (art. 4, §2) - Slechts in 2 gevallen wordt de leverancier vh gebrekkig product als producent beschouwd. (zie wet) • Productie in lidstaat en producent onbekend • Invoer van buiten EG en invoerder onbekend
Afdeling 3. Mogelijke verweermiddelen van de producent (art. 8)
§1. De producent heeft het product niet in het verkeer gebracht (art. 8,a) - Er zijn verschillende stromingen over wnnr het product in het verkeer is gebracht. - Hvj (Henning Veedfald-case 2001): Ook het gebruik van een afgewerkt product ten behoeve van derden, zonder dat het product in de distributieketen belandt, impliceert dat het product in het verkeer is gebracht. - HvJ (Declan O'Byrne-case 2006): Een product wordt beschouwd als in het verkeer gebracht wnnr het product het productieproces vd producent heeft verlaten en is opgenomen in een marketingsproces in een vorm waarin het aan het publiek wordt aangeboden voor gebruik of consumptie. - Art. 6: Het in het verkeer brengen van een product is de eerste daad waaruit de bedoeling vd producent blijkt om aan het product de bestemming te verlenen die hij aan dat product geeft door overdracht aan derden of door gebruik ten behoeve van laatstgenoemden. - De nadruk ligt dus op de wil vd producent om het product in de handel te brengen. • Het gebruik vh product tegen de wil in vd producent valt dus buiten het toepassingsgebied vd wet. • Die wil is ook niet aanwezig wnnr het productieproces nog niet is beëindigd (bv bij testen op veiligheid) • Het product is nog niet in verkeer gebracht wnnr het tijdens de productiefase schade aan de werknemers vh bedrijf berokkent. - Uit het feit dat verschillende personen aansprakelijk kunnen zijn als producent volgt dat een product verschillende keren in het verkeer kan worden gebracht. (bv van belang voor verjaring)
§2. Geen gebrek bij de invoering in het handelsverkeer (art. 8,b) - Het begrip 'aannemelijk' biedt de rechter een aanzienlijke beoordelingsbevoegdheid.
§3. Afwezigheid van economisch doel en beroepsuitoefening (art. 8,c) - Beide voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn. - Bv een persoon die een taart bakt en vrienden op visite vraagt, de donor die bloed, sperma, organen of weefsels afstaat.
§4. Overeenstemming met dwingende overheidsvoorschriften (art. 8,d) - 'Dwingend': De producent mag over geen beoordelingsvrijheid of afwijkingsmogelijkheid beschikken. - De producent ontkomt aan zijn aansprakelijkheid, omdat hij het bevel vd overheid als rechtvaardigingsgrond kan inroepen. - Bv De goedkeuring door de overheid van een bijsluiter van een geneesmiddel, is geen rechtvaardigingsgrond om te ontsnappen aan de zorgvuldigheidsnorm.
§5. Het ontwikkelingsrisico (art. 8,e) - De onmogelijkheid het gebrek te kennen moet absoluut zijn. De maatstaf is de algemene onmogelijkheid. - Met de subjectieve wetenschappelijke of technische kennis of met concrete mogelijkheden (financiële beperkingen) vd aangesproken producent wordt geen rekening gehouden. - In de praktijk zal het dus maar zelden voorkomen dat niemand het bestaan vh gebrek had kunnen ontdekken.
§6. De onderdelenexceptie (art. 8,f) - Enkel de producent van een onderdeel of van een grondstof kunnen deze exceptie gebruiken. (2 mogelijkheden)
Afdeling 4. Contractuele aansprakelijkheidsregelingen - Art. 10: De producent kan zijn aansprakelijkheid tav het slachtoffer niet uitsluiten of beperken bij overeenkomst. - Exenoratiebedingen tussen de verschillende schakels in de productie- en distributieketen zijn wel geoorloofd.
Afdeling 5. Verjarings- en vervaltermijn - De benadeelde moet rekening houden met 2 termijnen binnen welke de rechtsvordering moet worden ingeleid, een verjarings- (art. 12,§2) en een vervaltermijn (art. 12,§1). Alexander Tanguy
2010-2011
36
- Art. 12,§2: De rechtsvordering verjaart door verloop van 3j. Deze termijn begint te lopen vanaf de dag waarop de eiser kennis kreeg of redelijkerwijze kennis had moeten krijgen vd schade, het gebrek en de identiteit vd producent. - Art. 12,§1: Het recht vh slachtoffer om, ogv deze wet, door de producent te worden vergoed vervalt na een termijn van 10j. Die termijn begint te lopen van de dag waarop de producent het product in het verkeer heeft gebracht, tenzij het slachtoffer gedurende die periode, ogv deze wet, een gerechtelijke procedure heeft ingesteld. • Relativering van deze termijn doordat het product verschillende keren in het verkeer kan worden gebracht.
Alexander Tanguy
2010-2011
37
Hfdstk III. De aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door dieren (art. 1385 BW) Afdeling 1. Aansprakelijkheidsvoorwaarden
§1. Een dier - Art. 1385 BW bevat geen beperkingen en slaat dus op alle dieren, zowel huisdieren, getemde en wilde dieren. - In heel wat gevallen zal art. 1385 BW niet kunnen worden toegepast omdat wild (bv everzwijnen) doorgaans als res nullius zal worden beschouwd. - De benadeelde kan wel een beroep doen op art. 1382 BW wnnr hij een aanspreekbare partij vindt. Doorgaans is het de titularis vh jachtrecht die instaat voor de door het wild veroorzaakte schade. - Er is geen actieve rol vh dier vereist. Het gedrag vh dier (bv paard slaapt op een weg) in causaal verband met het schadegeval volstaat om de bewaarder vh dier aansprakelijk te stellen.
§2. Schade aan een derde - De schade moet aan een derde zijn berokkend en enkel hij kan art. 1385 BW inroepen. - Een contractant kan art. 1385 BW enkel tegen een medecontractant inroepen onder de beperkte voorwaarden vh stuwadoorsarrest/Tiercé Franco Belge arrest. - Enkel een derde kan art. 1385 BW inroepen en niet de bewaarder zelf. • Dus de bewaarder die schade lijdt door he onder zijn bewaring staand dier heeft geen vordering tegen de eigenaar vh dier ogv art. 1385 BW. (wel ogv art. 1382 of contractuele vordering) - Alle schade moet worden vergoed, zowel de materiële als de morele schade (bv angstsyndroom na geblaf).
§3. Het causaal verband tussen het gedrag van het dier en de schade A. Beginselen - Equivalentietheorie: de benadeelde moet aantonen dat zonder het dier de schade zich niet zou hebben voorgedaan, zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan. - Het onrechtstreeks veroorzaken van schade door het dier volstaat om art. 1385 BW te kunnen toepassen. • Zo kan de bewaarder van een dier een aansprakelijkheid oplopen voor de schade veroorzaakt door de kar die door het paard wordt voortgetrokken. - Wnnr verschillende dieren het schadegeval hebben veroorzaakt, zijn de bewaarders in solidum aansprakelijk en kan elk voor het geheel vd schade worden aangesproken. - Een fysiek contact of mobiliteit vh dier is niet vereist.
B. De vreemde oorzaak 1. De vreemde oorzaak en de volledige bevrijding van de bewaarder van het dier a) Principes - De eigenaar of de bewaarder vh dier ka zijn aansprakelijkheid enkel ontlopen door te bewijzen dat de schade is ontstaan door een vreemde oorzaak: overmacht, fout van een derde of vd benadeelde zelf. - Het bewijs vd vreemde oorzaak kan op 2 zaken wijzen: • Dat er geen oorzakelijk verband bestaat tss het gedrag vh dier en de schade. De vreemde oorzaak is de enige oorzaak vd schade. De bewaarder is dan eigenlijk niet aansprakelijk wegens de niet-vervulling van een toepassingsvoorwaarde van art. 1385 BW. • Dat de schade niet alleen door de daad vh dier, maar ook door de vreemde oorzaak tot stand is gekomen. De bewaarder vh dier blijft dan normaal aansprakelijk ogv de equivalentieleer. b) Het slepende-twijgarrest - Niettegenstaande deze principes heeft Cass in dit arrest een criterium aanvaard waardoor, in geval van fout vh slachtoffer (of van een derde), en normaal en voorzienbaar gedrag vh dier, de eigenaar/bewaarder vh dier toch volledig bevrijd kan zijn. c) Juridische grondslag van de slepende-twijgrechtspraak d) Toepassingsvoorwaarden: fout van benadeelde en normaal gedrag dier - Het dier moet normaal en voorzienbaar hebben gehandeld én de fout vh slachtoffer of van een derde staat in causaal verband met de schade. - De eigenaar of de bewaarder vh dier kan aan zijn aansprakelijkheid ontsnappen wnnr beide voorwaarden cumulatief zijn vervuld. Alexander Tanguy
2010-2011
38
- De aangesproken eigenaar of bewaarder vh dier zal dus moeten aantonen dat het slachtoffer zich niet heeft gedragen zoals men van een normaal zorgvuldige persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden, mocht verwachten. - Het slachtoffer zal eveneens een volledige SV krijgen, wnnr niet kan worden bewezen dat hij het door het dier vertoonde gedrag heeft uitgelokt. - De rechter moet in concreto nagaan wat een normaal en voorzienbaar gedrag is van een dier vanuit de verwachtingen van een normaal voorzichtig persoon. e) Fout van derde - Wnnr het gedrag vh dier werd uitgelokt door de fout van een derde is de bewaarder vh dier niet aansprakelijk. De benadeelde dient zicht te richten tot de derde wiens fout het gedrag vh dier heeft veroorzaakt. - De bewaarder vh dier moet de fout van een derde bewijzen. f) Overmacht - Overmacht leidt tot de bevrijding vd bewaarder vh dier. (bv inslaan van bliksem nabij een dier) - Maar het onvoorzienbaar en onoverkomelijk karakter vd gebeurtenis wordt echter niet gemakkelijk aanvaard.
2. De vreemde oorzaak en de gedeeltelijke bevrijding van de bewaarder van het dier - Het bestaan van een vreemde oorzaak kan in 2 omstandigheden tot een gedeeltelijke bevrijding vd bewaarder vh dier aanleiding geven, waarbij de benadeelde of de derde zelf een deel vd schade blijft dragen als gevolg vd door hun begane fout. - De door Cassatie voor een volledige bevrijding vd bewaarder vooropgestelde voorwaarden kunnen niet vervuld zijn. • Zo kan het slachtoffer wel een fout hebben begaan, maar kan het dier abnormaal en onvoorzienbaar hebben gehandeld. - De rechtspraak die berust op een consequente toepassing vd equivalentieleer zodat er een gedeelde aansprakelijk is in geval van fout vh slachtoffer. • Alle oorzaken die hebben bijgedragen tot de schade zijn gelijkwaardig, equivalent. • Aangezien zowel de fout vh slachtoffer als het gedrag vh dier tot de schade hebben bijgedragen, moeten zowel het slachtoffer als de bewaarder vh dier voor het geheel vd schade instaan.
§4. De eigenaar of bewaarder van het dier A. Algemene principes - Het betreft een alternatieve aansprakelijkheid: ofwel is de eigenaar aansprakelijk, ofwel de bewaarder. - De alternatieve aanspr sluit nochtans een aansprakelijkheid in solidum v eigenaar en bewaarder niet uit op verschillende juridische grondslagen. - In beginsel moet de benadeelde bewijzen dat de aangesprokene op het moment vh schadegeval de bewaring over het dier had. Sommige RL stelt dat de eigenaar moet bewijzen dat iemand een derde de bewaring heeft. - Het volstaat dat men het feitelijk meesterschap heeft over het dier. (beoordeling in feite door rechter) - Het is niet vereist dat de bewaring over het dier tot eigen nut of voor eigen rekening wordt uitgeoefend. - Net zoals bij de bewaring over een zaak, is het niet vereist dat de bewaarder op het ogenblik vd schadeverwekkende gebeurtenis effectief het dier onder zijn toezicht en controle had. Het volstaat dat hij de mogelijkheid of de macht had om over het dier toezicht en leiding uit te oefenen. - Het feitelijk meesterschap over het dier vereist geen deskundigheid om controle over het dier te kunnen uitoefenen. - Recente Cass.: De bewaarder vh dier is hij die, op het moment vh schadeverwekkend feit, het meesterschap over het dier had, wat inhoudt dat hij de niet-ondergeschikte macht had om, zonder inmenging vd eigenaar, het dier te leiden en toezicht erover uit te oefenen.
B. Gezamenlijke bewaring - Verschillende rechtssubjecten kunnen gezamenlijk de bewaring over een dier uitoefenen. (bv wnnr bij medeeigendom verschillende mede-eigenaars het feitelijk meesterschap over een dier bezitten, in solidum aanspr)
C. Het begrip bewaring en het zich ontfermen over een dier - Wnnr er geen toezicht of controle en dus geen meesterschap over het dier wordt uitgeoefend, kan er ook gn sprake zijn van bewaring. - Wie dus een verloren gelopen dier voedt door etensresten in zijn tuin achter te laten, wordt daardoor niet de bewaarder vh dier, nu er geen macht is van toezicht en controle. - Hierbij aanleunend is de situatie waarin een persoon tijdelijk een dier verzorgt gedurende de tijd dat de Alexander Tanguy
2010-2011
39
eigenaar afwezig is. - Een criterium om uit te maken of de bewaarder vh dier het volledig meesterschap over het dier heeft, is de beperktheid vd leiding en het toezicht over het dier, zowel: • in de tijd: naarmate de duurtijd vh toezicht toeneemt, stijgt ook de mogelijkheid om daardwerkelijk leiding en meesterschap over het dier uit te oefenen • in de ruimte: er is eerder meesterschap over het dier wnnr de aangesprokene het dier thuis verzorgt en/of zelf kan kiezen waarnaar hij het dier meeneemt, dan wnnr het zich ontfermen zich beperkt tot de door de eigenaar aangewezen plaats • in de finaliteit vh toezicht: er is eerder meesterschap wnnr de aangesprokene zelf bepaalt hoe hij het toezicht invult dan wnnr de eigenaar strikte instructies heeft voorgeschreven
D. Het begrip bewaring en professionele dierenverzorgers - Dieren kunnen aan professionele dierenverzorgers worden overgelaten (bv pensionov met manegehouder). - Ook hier moet nagegaan worden wie het volledig meesterschap over het dier heeft. - De voorkeur bij de beoordeling hiervan gaat naar het criterium vd beperktheid vh gebruik of de beperkte leiding en controle over het dier. Ook de evt aanwezigheid vd eigenaar tijdens het schadegeval. - Aldus blijft de eigenaar aansprakelijk voor zijn dier, wnnr hij zijn paard enkel in een manege stalt, maar het zelf verzorgt en voedt.
E. Het begrip bewaring en de verhuur, bruikleen, vervoer en verkoop van het dier - Ook bij de verhuur, bruikleen en het vervoer van dieren kan rekening worden gehouden met de beperktheid vh gebruik in tijd en ruimte, de aanwezigheid vd verhuurder/de uitlener/eigenaar en de vraag wie instaat voor de verzorging vh dier. - Bij de verkoop aanvaarden RS en RL meestal dat de verkoper bewaarder blijft tot aan de levering vh dier.
F. Het begrip bewaring en aanstelling - Cass. 5 november 1981: De band van ondergeschiktheid en de bewaring van een dier zijn niet onverenigbaar. - Als principe stelt Cass voorop dat het bestaan van een gezagsverhouding niet onverenigbaar is met het feit dat een aangestelde bij het uitvoeren van het hem toevertrouwde werk een zekere vrijheid behoudt. - Het criterium om een aangestelde de hoedanigheid v bewaarder toe te kennen is de vaststelling dat de betrokkene een recht van leiding had over het dier zonder supervisie. - Opnieuw een feitelijke beoordeling dus adhv verschillende criteria zoals hierboven reeds vermeld. - Uit dit arrest kan ook afgeleid worden dat de bewaarder van een dier niet voor eigen rekening moet handelen. - Wat als de aangestelde tevens werknemer is: • Gelet op de ruime bescherming die de wetgever aan werknemers heeft willen toekennen, moet artikel 18 AOW zowel gelden in geval van fouten, vermoede fouten als in geval van objectieve aansprakelijkheden. • Dus wnnr de aangestelde tevens werknemer is kan deze, zelfs in zijn hoedanigheid van bewaarder van een dier, enkel aansprakelijk worden gesteld indien zijn opzettelijke fout, zijn zware fout of gewoonlijke voorkomende lichte fout wordt bewezen. - Aanstellersaansprakelijkheid (Cass.): De vaststelling dat de aangestelde bewaarder van een dier is, kan tot de aansprakelijkheid vd aansteller leiden ogv art. 1384, lid 3 BW.
G. Het begrip bewaring en minderjarigen/leerlingen - Bij wilsonbekwame minderjarigen/leerlingen ontbreekt in de regel het feitelijk meesterschap, het recht of de macht om leiding, controle en toezicht over het dier uit te oefenen. Het zullen dan eerder de ouders of de onderwijzer zijn die het feitelijke meesterschap over het dier uitoefenen. - Minderjarigen/leerlingen met oordeelsvermogen komen wel in aanmerking als bewaarder van een dier. - Samenloop met ouders/onderwijzersaansprakelijkheid kan: Naar analogie met de redenering van Cass. 5 november 1981 kunnen de ouders/onderwijzers ogv art. 1384, lid 2 en art. 1384, lid 4 BW aansprakelijk worden gesteld voor de door het dier veroorzaakte schade waarvan het minderjarige kind of de leerling de bewaring had.
H. Het begrip bewaring en geesteszieken - Een uniforme vergoedingsregeling voor schadegevallen door geesteszieken is wenselijk: Art. 1386bis BW is van toepassing op alle in de artt. 1382 tnm 1386 BW bedoelde gevallen waarin een geesteszieke betrokken is. Als een geesteszieke als eigenaar of bewaarder van een dier wordt beschouwd, zal dus art. 1386bis BW moeten worden toegepast.
I. Ontsnapte en verdwaalde dieren - Art. 1385 BW stelt de eigenaar of de bewaarder ook aansprakelijk zelfs indien het dier verdwaald of ontsnapt Alexander Tanguy
2010-2011
40
was. (reden hiervoor is de historisch oorspronkelijke grondslag vd aansprakelijkheid voor dieren: een vermoede fout in de bewaking) - Wie zich vrijwillig van een dier heeft ontdaan, kan niet meer als bewaarder worden aangezien, dus kan art. 1385 BW niet meer worden toegepast. (bij een foutief ontdoen zoals op snelweg kan wel art. 1382 BW worden toegepast)
Afdeling 2. De grondslag van de aansprakelijkheid voor dieren - De benadeelde moet geen fout vd bewaarder van een dier bewijzen en de bewaarder kan ook niet aan zijn aansprakelijkheid ontkomen door zijn foutloos gedrag aan te tonen. - Dit heeft tot gevolg dat de bewaarder van een dier nog tot schadevergoeding kan worden verplicht ogv art. 1385 BW niettegenstaande hij strafrechtelijk werd vrijgesproken omdat hij geen persoonlijke fout beging.
Alexander Tanguy
2010-2011
41
Hfdstk IV. Aansprakelijkheid voor gebouwen (art. 1386 BW) Afdeling 1. De toepassingsvoorwaarden van art. 1386 BW Art. 1386 BW: De eigenaar van een gebouw is aansprakelijk voor de schade door de instorting ervan veroorzaakt, wnnr deze te wijten is aan verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw.
§1. Een gebouw - Begrip 'gebouw' verwijst enkel naar onroerende goederen. - Het moet noodzakelijkerwijze gaan om een constructie die door de mens werd opgericht door de verbinding van diverse materialen en die op duurzame wijze met de grond verbonden is, zodat de zaak niet zonder aantasting van haar structuur kan worden verplaatst. (bv dus niet een huurpodium) - Het gaat ook over een gebouw wnnr slechts een deel vh gebouw instort. - Art. 1386 BW is ook van toepassing op gebouwen die nog niet zijn afgewerkt. - Een goed dat onroerend door bestemming is, is enkel economisch en niet materieel verbonden met het gebouw. - Een roerend goed dat door incorporatie onroerend wordt, wordt verbonden met het gebouw en niet met de grond. Maart toch kan art. 1386 BW hierop worden toegepast. - De feitenrechter beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid over het begrip 'gebouw'.
§2. Instorting - Art. 1386 BW stelt dat de schade moet zijn veroorzaakt door de instorting vh gebouw. - Cass.: Instorting omvat een val hetzij van een geheel hetzij van een gedeelte vd materialen die het gebouw vormen. - RS verkiest een ruime interpretatie en vereist dus niet dat de stevigheid vh gebouw wordt aangetast of dat het hele gebouw instort. Maar een loutere beschadiging is niet voldoende. De instorting moet een zeker belang hebben. - Als het causaal verband tss de schade en de instorting vh gebouw niet vaststaat, kan het slachtoffer wel trachten ogv een andere aansprakelijkheidsregel SV te vorderen. (bv art. 1384, lid 1 BW) - De feitenrechter beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid om te oordelen of de schade al dan niet werd veroorzaak door de instorting vh gebouw. Dit leidt tot verdeeldheid in de rechtspraak.
§3. Een verzuim van onderhoud of een gebrek in de bouw - Dit zijn feitelijke begrippen, dus opnieuw een ruime beoordelingsbevoegdheid voor de feitenrechter bij de invulling ervan. - Het gaat om objectief waarneembare toestanden, die al dan niet het gevolg zijn van een fout vd eigenaar. - De oorsprong vh onderhoudsverzuim of het bouwgebrek is dus niet relevant. Om de oorzaak vd instorting vast te stellen speelt het gedrag vd eigenaar geen enkele rol. - De eigenaar behoort immers in alle omstandigheden de veiligheid van zijn gebouw te waarborgen tegenover derden. - Het slachtoffer moet bewijzen dat zijn schade werd veroorzaakt door de instorting van een gebouw en ook dat die instorting het gevolg is van een onderhoudsverzuim of bouwgebrek. - De instorting van een gebouw impliceert niet noodzakelijk dat deze te wijten was aan een bouwgebrek of onderhoudsverzuim. - Het bewijs vh bouwgebrek of het onderhoudsverzuim kan ook op onrechtstreekse wijze worden geleverd door te bewijzen dat iedere andere oorzaak uitgesloten is. (negatief bewijs)
§4. Schade aan een derde - Art. 1386 BW is dus niet van toepassing in geval van een contractuele wanprestatie.
§5. De aangesprokene is de eigenaar van het gebouw A. De hoedanigheid van eigenaar - Het is irrelevant of de eigenaar enige feitelijke bevoegdheid heeft over het gebouw. - Dus de bewaarder of bezitter zonder eigendomsrecht kan niet ogv art. 1386 BW worden aangesproken.
B. Mede-eigendom - Wnnr een gebouw in mede-eigendom instort en schade berokkent aan derden, past de RS de regel vd aansprakelijkheid in solidum toe. - Iedere mede-eigenaar kan aldus door het slachtoffer voor het geheel worden aangesproken, maar bezit tevens een verhaal tegen de andere mede-eigenaars. Alexander Tanguy
2010-2011
42
C. Een gebouw in oprichting - De bouwheer wordt vermoed eigenaar te zijn vh gebouw zodra de materialen in de grond werden verwerkt.
D. Een derde als bewaarder van het onroerend goed - De eigenaar heeft de mogelijkheid om na de schadeloosstelling vh slachtoffer, regres uit te oefenen tegen de derde die een fout heeft begaan.
Afdeling 2. De juridische grondslag - Het gaat om een objectieve aansprakelijkheid, het gedrag vd obj aansprakelijke is niet van belang. - Hij wordt aangesproken omdat hij een bepaalde band heeft met de aansprakelijkheidsfactor. - Aangezien er geen fout vd eigenaar moet worden bewezen bij toepassing van art. 1386 BW verhindert een strafrechtelijke vrijspraak niet de toepassing van art. 1386 BW op burgerrechtelijk vlak.
Afdeling 3. De vreemde oorzaak - De eigenaar zal niet aan zijn aansprakelijkheid kunnen ontsnappen door te bewijzen dat hij zorgvuldig handelde. - De eigenaar kan bewijzen dat het gebouw ook ingestort zou zijn indien het goed onderhouden was of indien het gebouw geen gebreken had vertoond. Dus dat de schade werd veroorzaakt door een vreemde oorzaak. - Dit onderstelt dat de eigenaar aantoont dat de instorting werd veroorzaakt door overmacht, een fout vh slachtoffer of een fout van een derde.
§1. Overmacht - Overmacht onderstelt dat de eigenaar een onvoorzienbaar feit aanvoert dat de instorting heeft veroorzaakt. - Er is een strenge beoordeling in de RS over het onvoorzienbaar karakter vd aangevoerde omstandigheden. - De instorting vh gebouw moet veroorzaakt zijn door een onderhoudsverzuim of bouwgebrek, maar de oorzaak daarvan is niet van belang. - Dus wnnr overmacht niet de instorting veroorzaakte, maar wel de oorzaak vh onderhoudsverzuim of bouwgebrek uitmaakt, kan de eigenaar worden aangesproken op art. 1386 BW.
§2. Fout van het slachtoffer - Hiertoe is vereist dat he slachtoffer foutief handelde en dat deze fout in causaal verband staat met de schade. - Als de toepassingsvoorwaarden v art. 1386 BW zijn bewezen en de fout vh slachtoffer vaststaat, zal de rechter in de regel een aansprakelijkheidsverdeling uitspreken. - De instorting vh gebouw moet veroorzaakt zijn door een onderhoudsverzuim of bouwgebrek, maar de oorzaak daarvan is niet van belang. - Dus de eigenaar wordt niet van aansprakelijkheid bevrijd als hij aantoont dat de fout vh slachtoffer de oorzaak is vh onderhoudsverzuim of het bouwgebrek.
§3. Fout van een derde - De fout van een derde kan de eigenaar van een gebouw slechts volledig van aansprakelijkheid bevrijden als ze de enige oorzaak vd schade is. In dat geval staat echter vast dat niet alle voorwaarden van art. 1386 BW zijn vervuld. - De eigenaar heeft wel de mogelijkheid om regres uit te oefenen tegen de derde die een fout heeft begaan. - De eigenaar vh gebouw kan enkel een volledige regres uitoefenen tegen een derde, op voorwaarde dat de fout v die derde de oorzaak is vh onderhoudsverzuim of bouwgebrek. - Als de toepassingsvoorwaarden v art. 1386 BW zijn bewezen en de fout vd derde vaststaat, zal de rechter een aansprakelijkheidsverdeling uitspreken.
Afdeling 4. De noodzaak van art. 1386 BW? - Zodra het slachtoffer de toepassingsvoorwaarden van art. 1386 BW heeft bewezen, aanvaardt de RS niet dat art. 1384, lid 1 BW nog kan worden toegepast. Dus cumulverbod tss art. 1386 en 1384, lid 1 BW. - In de RL is er kritiek op dit cumulverbod. Een cumulatieve toepassing van beide aansprakelijkheidsregels moet mogelijk zijn indien de toepassingsvoorwaarden van beide bepalingen vervuld zijn. - Wnnr het slachtoffer niet slaagt in het bewijs vd voorwaarden v art. 1386 BW kan het nog steeds SV verkrijgen ogv art. 1384, lid 1 BW. Dus best tegelijk aanvoeren. - Het zou logischer zijn art. 1384, lid 1 BW ook toe te passen op onroerende goederen, dan zou art. 1386 BW overbodig zijn. (=in het voordeel vh slachtoffer want zou enkel gebrek in de bouw moeten aantonen en niet de oorsprong, nl dat de instorting te wijten is aan een bouwgebrek of onderhoudsverzuim.) Alexander Tanguy
2010-2011
43
Deel V. Schade en schadeloosstelling - Schade is een constitutief bestanddeel vh bestaan van aansprakelijkheid. (feitelijk begrip) - Schadeloosstelling verwijst naar het rechtsgevolg dat intreedt zodra het slachtoffer de toepassingsvoorwaarden vd aangevoerde aansprakelijkheidsregel heeft bewezen.
Hfdstk 1. Het schadebegrip Afdeling 1. Definitie - Schade is de negatieve uitkomst vd vergelijking tss 2 toestanden: • de actuele toestand waarin het slachtoffer zich bevindt na het schadegeval • en de toestand waarin het slachtoffer zou gebleven zijn wnnr het schadegeval niet had plaatsgevonden - Het slachtoffer heeft dus schade geleden zodra zijn toestand minder gunstig is na het schadegeval dan ervoor. - Cass.: Ook de kosten die een slachtoffer moet maken om zijn schade en de omvang ervan te laten vaststellen kunnen onder de vergoedingsplicht vd schade vallen. - Cass.: Ook het honorarium en de kosten van een advocaat of technisch raadsman kunnen vergoedbare elementen vd schade vormen. - Onder invloed hiervan heeft het begrip rechtsplegingsvergoeding in het Ger.W. (1017-1024 Ger.W.) een nieuwe inhoud gekregen en omvat voortaan ook de kosten en erelonen vd advocaat voor zijn intellectuele prestaties.
Afdeling 2. De ontvankelijkheidsvoorwaarden
§1. Krenking en verlies van recht - Vroeger gold de regel dat een slachtoffer slechts aanspraak kon maken op SV wnnr hij op het door hem verloren voordeel een subjectief recht kon laten gelden. - Verandering door Cass. 1939: Ook het verlies van een belang kan schade uitmaken. - Cass. 4 september 1972 (het Saint-Jean Baptiste-arrest) oordeelde in dezelfde zin. (zie arrest 130) - Cass. 21 juni 1990: Het verlies van een recht doet niet noodzakelijk schade ontstaan. De feitenrechter kan soeverein oordelen dat geen zekere schade wordt aangetoond. (zie arrest 134) • Rechtskrenking is dus geen noodzakelijke voorwaarde voor het lijden van schade (want ook verlies van belang kan schade uitmaken), maar evenmin een voldoende voorwaarde. • De feitenrechter zal steeds in concreto moeten oordelen of het verlies van een subjectief recht de titularis ervan in een minder gunstige positie brengt.
§2. Krenking van een rechtmatig belang - Schade veronderstelt de krenking van een rechtmatig belang, dus het verlies van een onrechtmatig goed kan niet vergoedbaar zijn. - Cass. 15 februari 1990: Het overspelige karakter vh samenwonen vd betrokkenen sluit niet uit dat het belang vd vrouw bij de SV rechtmatig is. (zie arrest 133)
Afdeling 3. De gegrondheidsvoorwaarden
§1. Zekere schade A. De schade moet vaststaan 1. Principes -
Opdat de door het slachtoffer geleden schade tot vergoeding kan leiden, moet het bestaan vd schade vaststaan. Er wordt geen absolute maar een gerechtelijke zekerheid vereist. Toekomstige schade kan zekere schade zijn, wnnr het bestaan ervan op voldoende wijze vaststaat. Onzekerheid over het bestaan vd schade mag niet verward worden met onzekerheid over de omvang ervan. • Het bepalen vd omvang vd schade heeft enkel betrekking op de schadeloosstelling.
2. De 'zekerheid' van de morele schade van geesteszieke en zeer jonge slachtoffers - Sommige auteurs zien terecht dat deze personen mogelijkerwijze moreel leed anders ervaren dan anderen. - Dat wil echter niet zeggen dat zij gn morele schade kunnen lijden, zodat het strijdig zou zijn met de regel vd integrale schadeloosstelling om hen SV te weigeren. - Cass. 4 april 1990: het recht op volledige SV is niet onderworpen aan de voorwaarde dat de getroffene in Alexander Tanguy
2010-2011
44
staat is te beseffen dat het toegekende bedrag dient ter vergoeding vd schade. (zie arrest 141) - Cass. 1999: De feitenrechter moet steeds in concreto oordelen of het geesteszieke of zeer jonge slachtoffer morele schade heeft geleden.
B. De verlies van een kans-leer 1. Draagwijdte en toepassingsvoorwaarden - Het betreft alle situaties waarin het slachtoffer niet aanvoert een welbepaalde schade te hebben geleden, maar daarentegen argumenteert dat hem de kans werd ontnomen om een bepaald voordeel te verwerven of nadeel te vermijden. - Het slachtoffer zal gn aanspraak kunnen maken op SV voor het verlies vh voordeel of voor het berokkende nadeel. - Hij zal wel SV kunnen vorderen voor het verlies vd kans. - Het moet vaststaan dat de kans definitief verloren is. - De verloren kans moet ernstig of reëel zijn, wat wil zeggen dat de kans moet bestaan. (1 op miljoen = ook kans) - Er moet een causaal verband zijn tss de fout en het verlies van een kans. - De ernst vd verloren kans zal wel een rol spelen bij de begroting vd schade: De vergoeding wordt immers bepaald in functie vd waarschijnlijkheid vd kans. - Wnnr de rechter die kans niet ogv een percentage kan berekenen, zal hij een raming maken naar billijkheid.
2. Het zwavelzuurarrest (Cass. 1 april 2004) Lees in handboek p. 644 Sommige auteurs beweren dat dit arrest deze leer afwijst. Een aantal auteurs beweren terecht dat dit arrest een bevestiging is van deze leer. Het slachtoffer en haar ouders hadden de verlies van een kans-leer niet aangevoerd maar hadden SV gevorderd voor de definitieve schade, in casu de aantasting van haar aangezicht. - Ambtshalve hebben de feitenrechters de verlies van een kans-leer toegepast, waarbij SV werd toegekend voor de gevorderde schade en niet voor het verlies vd kans dat de aanval uitbleef. - Eigenlijk hadden de feitenrechters de verlies van een kans-leer verkeerd toegepast en werden zij teruggefloten door het HvC. - De kritiek dat het causaliteitsvereiste wordt omzeild bij deze leer is niet terecht: • Er moet nl een causaal verband tussen de fout en het verlies vd kans bestaan. • De enige juiste oplossing is de proportionele benadering, op grond waarvan de SV wordt begroot obv de waarschijnlijkheid waarmee de fout vd schadeverwekker de schade heeft veroorzaakt. -
3. Bevestiging van de verlies van een kans-leer -
Uit latere arresten v Cass blijkt dat het idd niet de bedoeling was om de verlies van een kans-leer af te wijzen. Het Hof bevestigd dat het verlies van een kans een afzonderlijke schadepost uitmaakt die recht geeft op SV. Wie SV vordert voor de definitieve schade, zal het bewijs vh causaal verband met de fout moeten leveren. Een proportionele SV is slechts mogelijk wnnr vergoeding wordt gevorderd voor het verlies vd kans. Wnnr het causaal verband tss een fout en een verlies van een kans bewezen wordt, komt het verlies voor vergoeding in aanmerking.
§2. Persoonlijke schade A. Krenking van een eigen of persoonlijk belang - Het moet gaan om de krenking van een persoonlijk en rechtstreeks, dus eigen belang. - Dus enkel diegene die door het schadegeval schade heeft geleden kan SV vorderen. - Een schadegeval kan echter naast het rechtstreekse slachtoffer ook andere personen treffen zoals zijn partner, kinderen, ouders,... - Deze reflectieschade wordt aangeduid als schade bij weerslag of schade bij weerkaatsing. • Ook deze bij weerkaatsing geleden schade is persoonlijke en rechtstreekse schade. - Een juridische band tss het rechtstreekse slachtoffer en het slachtoffer dat schade leed bij weerkaatsing is niet vereist. Een genegenheidsband zal vaak al volstaan.
B. Rechtsopvolgers 1. Principes - Rechtsopvolgers kunnen in naam en plaats vh overleden slachtoffer een aansprakelijkheidsvordering instellen tegen de schadeverwekker voor zowel de materiële schade als de morele schade vh overleden slachtoffer. - Het betreft de vordering ex haerede of jure successionis die enkel in de hoedanigheid van rechtsopvolger kan Alexander Tanguy
2010-2011
45
worden ingesteld. - Deze vordering mag niet worden verward met de vordering vd rechtsopvolgers ter vergoeding vd schade die zij bij weerkaatsing leden (=de vordering iure proprio), want dit gaat over persoonlijk geleden schade. - Dus na het overlijden vh rechtstreekse slachtoffer kunnen zijn rechtsopvolgers in 2 hoedanigheden optreden: • Enerzijds kunnen zij de vordering ex haerede instellen tot vergoeding vd door het overleden slachtoffer geleden schade. • Anderzijds kunnen zij de vordering iure proprio instellen tot vergoeding van hun persoonlijke schade.
2. Het cassatiearrest van 19 december 1962 - De schade bij weerkaatsing is persoonlijke schade, zodat de regel vd integrale vergoeding v toepassing is. - Deze regel is onder druk gekomen door een noot bij een arrest door J. Dabin. - Hij wees erop dat de solidariteitsband tss het rechtstreekse slachtoffer en de nabestaanden de basis is vd schade bij weerkaatsing. - Het beantwoordt bijgevolg aan de billijkheid dat de omvang vd schade vd slachtoffers bij weerkaatsing bepaald wordt door het gedrag vh slachtoffer. - Dus wnnr het rechtstreekse slachtoffer een fout heeft begaan, moet deze toegerekend worden aan de nabestaanden. - Cass. 19 december 1962 heeft zijn stelling gevolgd. (arrest 142) - Kritiek: Het bestaan van een familieband is vreemd aan de toepassing van art. 1382 BW Zaak in media: Wronful-life - Bestaat eigenlijk uit 3 soorten vorderingen • wrongful pregnancy (eis tot SV wegens geboorte v ongewenst gezond kind) (wordt doorgaans toegekend) • wrongful birth (eis tot SV wegens geboorte v ongewenst gehandicapt kind) (wordt doorgaans toegekend) • wrongful life (is de vordering vh kind zelf dat gehandicapt ter wereld komt) (vaak betwist) • Hierbij zegt de arts vaak dat hij de schade niet heeft veroorzaakt, want genetisch. Maar belangrijkste argument tegen deze vordering is het schadebegrip (vergelijking tss 2 situaties), want zou hier dus een vergelijking zijn tss de huidige situatie en de situatie dat er geen kind was. Een gehandicapt leven kan je niet vergelijken met een niet-bestaan. En wie zegt dat ouders zeker abortus zouden hebben gepleegd bij tijdige mededeling vd handicap door de arts? Dus wordt vaak de kansleer toegepast. - Veel schadeposten • opvoedingskosten • inkomensverlies wegens tijd in opvoeding Nog een voorbeeld van zo'n zaak: - na test (op week 16) vreest men voor openrug-aandoening, gyneacoloog meldt dit aan de ouders pas na 30 weken - Gyne stuurt ouders naar ziekenhuis en na 33 weken bevestigen deze de aandoening - Ouders zeggen dat Gyne fout beging maar ook ziekenhuis want deze zouden moeten hebben gezegd na 33w dat ze het kind moesten aborteren
Afdeling 4. Soorten schade
§1. Personen- en zaakschade §2. Morele en materiële schade - Materiële schade: de aantasting vh vermogen vh slachtoffer. • Inkomensverlies • Huishoudelijke schade: huishoudelijke arbeid heeft een economische waarde zodat de onmogelijkheid om huishoudelijke taken uit te voeren schade oplevert • Hulp van derden • Postprofessionele schade: bv verlies v inkomsten uit toegelaten arbeid voor gepensioneerden - Morele schade: is extrapatrimoniale schade, waardoor het vermogen niet wordt aangetast. • Morele schade sensu stricto • Seksuele schade: bv de onmogelijkheid om nog seksueel genot te beleven • Esthetische schade: is schade die het gevolg is vd aantasting vd 'schoonheid', bv brandwonden • Genoegenschade: bv situatie waarin iemand sport beoefent en dit door de schade niet meer kan • Genegenheidsschade: de morele schade vh rechtstreekse slachtoffer kan ook schade berokkenen aan zijn naasten Alexander Tanguy
2010-2011
46
- De rechtsvordering tot vergoeding vd morele schade strekt er meer bepaald toe de pijn, de smart of enig ander moreel leed te lenigen en de schade in zoverre te herstellen. (=dus een ruim begrip) - Men heeft nu afspraken gemaakt over een gemiddelde qua bedrag voor morele schade = indicatieve tabel (zie p. 434 casebook) - Deze tabel draagt bij tot minnelijke regeling, rechtszekerheid
§3. Verleden en toekomstige schade - Actuele schade: Wnnr de schade reeds geleden is op het moment waarop de rechter zich over de vordering moet uitspreken. - Toekomstige schade: is schade die pas later ontstaat. - Zolang het bestaan vd schade zeker is, komen beide soorten schade voor vergoeding in aanmerking.
§4. Rechtstreekse schade en schade door weerkaatsing - Zie supra
§5. Buitengewone schade - Art. 11 R.v.St. Wet - Het betreft zowel morele als materiële schade, die buitengewoon zijn. - Daarmee wordt een abnormaal, uitzonderlijk nadeel bedoeld dat uit zijn aard of belang de hinder overtreft of de gewone opofferingen die het leven in de maatschappij en het vredelievend behoud vd maatschappij vergen. - R.v.St. 16 december 1992 (het Paasch-Jetzen-arrest): • RvSt oordeelt dat hij bevoegd is om uitspraak te doen over eisen tot toekenning van herstelvergoeding voor buitengewone schade in alle gevallen waarin elk ander rechtscollege de eis dient te verwerpen, ofwel omdat de eis niet tot haar bevoegdheid behoort ofwel omdat hij niet gegrond is. - De Raad van State is maw bevoegd wnnr een slachtoffer zich met zijn eis niet kan richten tot een ander rechtscollege.
Alexander Tanguy
2010-2011
47
Hfdstk II. Algemene regels mbt de schadeloosstelling Afdeling 1. Het beoordelingstijdstip voor de begroting van de schade - Er kan een grote tijdsspanne zijn tss het schadegeval en het uiteindelijke herstel vh slachtoffer, dus geldt de regel dat de rechter de schade moet begroten op het tijdstip dat het effectieve schade herstel het meest benadert. - Algemeen wordt aangenomen dat de toepassing van deze regel inhoudt dat de rechter zich plaatst op het ogenblik van zijn uitsprpaak, zelfs wnnr die uitspraak pas op een veel later tijdstip plaatsvindt. - Dus ook wnnr in hoger beroep moet worden geoordeeld over de omvang vd SV moet de berekening opnieuw gebeuren. - De peildatum is dus niet de datum vh ongeval maar wel de datum vd rechterlijke uitspraak.
Afdeling 2. De omvang van de schadevergoeding
§1. De regel van de integrale schadevergoeding - Een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering leidt steeds tot een integrale of volledige schadeloosstelling. - De schade vormt dus de enige maatstaf om de omvang vd SV te bepalen. §2. Intresten A. Compensatoire intresten B. Verwijlintresten §3. Muntontwaarding
§4. Voorbeschiktheid van het slachtoffer - Een bijzondere voorbeschiktheid of predispositie komt ten laste vd aangesprokene. - Wnnr dus een schadegeval meer schade veroorzaakt doordat het slachtoffer of de beschadigde zaak zich reeds voor de onrechtmatige daad in een minder goede situatie bevond en bijzonder vatbaar was voor schade, zal de schadeverwekker in de regel daarvan de gevolgen dragen. - De potentiële aanleg tot het opdoen van een grotere schade wordt dus toegerekend aan de schadeverwekker. - Cass. 13 oktober 1981 (het harlijdersarrest): Hof oordeelde dat wnnr een onrechtmatige daad schade veroorzaakt, de omstandigheid dat de predispositie vd getroffene bijgedragen heeft tot het ontstaan vd schade, de aansprakelijkheid vd auteur vd daad niet wegneemt. (arrest 161) - De voorbeschiktheid vh slachtoffer moet worden onderscheiden vd verhaasting van schade: • Daarmee wordt bedoeld dat een ongeval ingrijpt in de evolutie van een kwaal of handicap waaraan het slachtoffer reeds leed op het moment vh ongeval. • BV een ongeneeslijke zieke kankerpatiënt die door een medische fout vroeger overlijdt • De schadeverwekker moet enkel de vervroeging vd schade vergoeden. • De feitenrechter moet dus de omvang vd vervroegde verwezenlijking vd schade begroten. (=moelijk)
§5. De schadebeperkingsplicht A. De toepassing van art. 1382 BW - Cass. 14 mei 1992 (zie arrest 166): Is een principearrest over de juridische grondslag vd schadebeperkingsplicht. • Het slachtoffer is niet verplicht de schade zoveel mogelijk te beperken. • Maar het feit dat hij schade heeft geleden door een ongeval, bevrijdt hem niet vd algemene zorgvuldigheidsnorm. • De benadeelde heeft dus wel de plicht om alle redelijke maatregelen te nemen om die schade te beperken zoals je dat van een nrml zorgvuldig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden mag verwachten. • Wnnr hij nalaat redelijke schadebeperkende maatregelen te nemen, zal zijn gedrag worden gekwalificeerd als een buitencontractuele fout in de zin van art. 1382 BW. - De schadebeperkingsplicht is dus een toepassing vh leerstuk vd fout vh slachtoffer.
B.
De kostprijs van de schadebeperkende maatregelen
- Een slachtoffer kan slechts schadebeperkende maatregelen nemen, nadat hij schade heeft geleden. - De fout vd aangesprokene verplicht hem aldus tot het beperken vd schade. - Dit mag geen afbreuk doen aan het recht op integrale schadeloosstelling vh slachtoffer, zodat de kosten vd schadebeperking moeten worden gedragen door de schadeverwekker. Alexander Tanguy
2010-2011
48
C.
De sanctie bij de niet-naleving van de schadebeperkingsplicht
- Wnnr het slachtoffer nalaat om redelijke schadebeperkende maatregelen te nemen, begaat het een fout in de zin van art. 1382 BW.
§6. Voordeelstoerekening A. Probleemstelling - Een onrechtmatige daad kan zowel voor de schadeverwekker als het slachtoffer van een schadegeval voordelen opleveren. - In de rechtsleer werd onderzocht of deze voordelen moeten worden toegerekend op het bedrag vd SV (= leer vd voordeelstoerekening).
B. Voordelen door het optreden van het slachtoffer of een derde - Een slachtoffer kan na een onrechtmatige daad voordelen verkrijgen door zijn persoonlijke optreden of het optreden van derden. - Geen toerekening op de SV.
C. Voordelen ten gevolge van de onrechtmatige daad en schadeloosstelling - Een voordeel kan rechtstreeks he gevolg zijn vd onrechtmatige daad. • Bv de schatvinding in een vernield huis, of uitsparingen aan verwarmingskosten doordat het slachtoffer in het ziekenhuis verblijft. • Dit voordeel kan worden toegerekend op het bedrag vd SV wnnr het slachtoffer zonder de onrechtmatige daad niet had genoten v dit voordeel. - Een slachtoffer kan ook voordelen realiseren ten gevolge vd schadeloosstelling. • Bv een beschadigde wagen die wordt hersteld met nieuwe onderdelen • Een juist en passend herstel is gwn vaak onmogelijk zonder de verbetering van oud naar nieuw. • Toerekening hiervan op het bedrag vd SV is niet wenselijk.
D. Uitkeringen naar aanleiding van een schadegeval - Er kunnen voor een slachtoffer voordelen ontstaan doordat hij naast de SV ook een uitkering ontvangt. - Hij beschikt maw naast zijn aanspraak op SV over een aanspraak op een andere rechtsgrond, zodat hij in principe 2 vergoedingen kan cumuleren. - Vaak schrijven verzekerings- en sociale zekerheidswetten zelf cumulatiebepalingen voor. - Lange tijd hield het HvC rekening met de strekking en de rechtsgrond vd uitkering: • De uitkering mocht niet in mindering worden gebracht op de SV wnnr het recht op die uitkering zijn grondslag vond, niet in de onrechtmatige daad vd aansprakelijke, maar in een eigen rechtsgrond en wnnr zij niet beoogde de schade te vergoeden die voortvloeit uit de onrechtmatige daad en derhalve geen vergoedend karakter heeft. • Cass. 25 mei 1971: Het overlevingspensioen moet niet worden toegerekend op de door de schadeverwekker verschuldigde SV, omdat dit pensioen zijn oorsprong vindt in de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. Er is een verschillende rechtsgrond dus mag cumulatie. (arrest 170) - In recentere arresten heeft het HvC een ander criterium uitgewerkt om te bepalen of cumul mag: • De uitkeringen die derden aan het slachtoffer of zijn rechthebbenden betalen, mogen slechts aangerekend worden op de SV die de aansprakelijke verschuldigd is, wnnr zij de vergoeding beogen v dezelfde schade als die welke voortvloeit uit de fout vd aansprakelijke.
Hfdstk III. De schadeposten en hun vergoeding Afdeling 1. Personenschade
§1. Begripsafbakening - Invaliditeit is een medisch begrip. Het verwijst naar de aantasting v anatomische of functionele aard, ongeacht de gevolgen ervan op de lucratieve activiteiten vh slachtoffer. - Arbeidsongeschiktheid daarentegen is een medisch en economisch begrip. Het verwijst naar de aantasting vd lichamelijke geschiktheid om arbeid te verrichten. Het bepaalt dus de economische gevolgen vd invaliditeit. - De tijdelijke arbeidsongeschiktheid is de periode tss het intreden vd letsels en de genezing of het overlijden of de consolidatie. Alexander Tanguy
2010-2011
49
- Consolidatie is het tijdstip waarop de letsels niet meer zullen evolueren. De schade is geconsolideerd wnnr de lichamelijke letsels vh slachtoffer gestabiliseerd zijn, waarna desgevallend de periode van blijvende arbeidsongeschiktheid intreedt. - Wnnr twijfel bestaat over de toestand vh slachtoffer in de toekomst, kan een voorbehoud voor de toekomst worden geformuleerd. Dat geeft de mogelijkheid om later bijkomende SV te vorderen wnnr de schade vh slachtoffer zou verergeren.
§2. De tijdelijke arbeidsongeschiktheid (staat in indicatieve tabel) - De kapitalisatiemethode wordt niet toegepast voor de schade in de periode v tijdelijke arbeidsongeschiktheid. - De begroting van deze schade zal in concreto gebeuren.
§3. Blijvende arbeidsongeschiktheid (staat in indicatieve tabel) A. Vergoedingswijzen - De Indicatieve Tabel onderscheidt 3 mogelijke evaluatiemethodes die kunnen worden toegepast om de schade tijdens de periode van blijvende arbeidsongeschikt te berekenen.
1. kapitalisatie - Is een manier van berekenen van toekomstige schade. - Het is de omzetting in een kapitaal van al de (jaarlijks of maandelijks te vervallen) renten over de (vermoedelijke) periode waarover de vergoeding verschuldigd is. - Enkel de toekomstige schade komt in aanmerking voor kapitalisatie. Want voor verleden schade is een precieze berekening immers mogelijk. - Aldus zal een feitenrechter verplicht zijn de zgn splitsingsmethode toe te passen, wat betekent dat hij enkel de toekomstige schade mag kapitaliseren. - De kapitalisatie zal steeds steunen op 4 parameters: het loon, de kapitalisatierentevoet, de duur vd kapitalisatie en het percentage arbeidsongeschikt.
2. Geïndexeerde rente - Deze vorm van vergoeding houdt volgens de Indicatieve Tabel in dat het slachtoffer in de toekomst gedurende de volledige periode waarin de vergoedbare nood bestaat een herzienbare, evt geïndexeerd, bedrag ontvangt. - Voordeel is dat het slachtoffer geen financieel risico draagt omdat de aan hem toegekende vergoeding in de tijd wordt gespreid. (dus zekerheid zolang zijn nood bestaat, terwijl bij kapitaal risico bestaat dat dit op is vooraleer de nood voorbij is)
3. Vergoeding per punt - Er wordt een forfaitair bedrag toegekend per procent arbeidsongeschikt.
Alexander Tanguy
2010-2011
50
Deel VI. Het causaal verband Hfdstk I. Probleemstelling - Zonder het bestaan van een causaal verband is er in beginsel geen aansprakelijkheid. - Om het causaal verband vast te stellen tss een fout (of een andere aansprakelijkheidsgrond) en de schade wordt in de meeste Europese rechtsstelsels een onderscheid gemaakt tss de feitelijke en de juridische oorzaken van een schadegeval. - In een eerste stap wordt nagegaan welke de feitelijke oorzaken waren vh schadegeval. • Er wordt onderzocht of zonder dat bepaald feit of bepaald gedrag de schade zich ook zou hebben voorgedaan. (= de conditio sine qua non-test, nl de vraag of het feit of gedrag een noodzakelijke voorwaarde geweest is voor de schade) - Is het antwoord positief (di de noodzakelijkheid was er) dan volgt in de meeste landen, maar niet in België, een tweede fase, die vd juridische causaliteit. • Want in de meeste systemen worden niet alle feitelijke oorzaken als gelijkwaardig beschouwd. • Tss de feitelijke oorzaken wordt een selectie gemaakt.
Hfdstk II. De equivalentieleer Afdeling 1. Principe - In België heerst de equivalentietheorie. - Elke fout zonder dewelke de schade zich niet zou hebben voorgedaan, zoals ze zich in concreto heeft gerealiseerd, moet als oorzaak vd schade worden beschouwd. - Dit betekent dat elke fout die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, tot aansprakelijkheid leidt. - Alle fouten die (rechtstreeks of onrechtstreeks) een conditio sine qua non-verband met de schade vertonen zijn allemaal oorzaak, ze zijn gelijkwaardig of “equivalent”. - Feitelijke en juridische causaliteit vallen in feite dus samen in het Belgische recht. - Het is de meest ruime en slachtoffervriendelijke causaliteitstheorie: de benadeelde kan elke persoon voor de gehele schade aanspreken die (rechtstreeks of onrechtstreeks) een noodzakelijke bijdrage tot het schadegeval heeft geleverd. - Om de kritiek te omzeilen dat deze theorie leidt tot al te verregaande en in de tijd teruggaande aansprakelijkheiden met een eindeloos aantal verhaalsvorderingen, aanvaardt de Belgische rechtspraak uitzonderingen en temperingen op de equivalentietheorie.
Afdeling 2. Controle door het Hof van Cassatie - De feitenrechter beoordeelt soeverein de feiten waaruit hij al dan niet een causaal verband kan afleiden, maar het HvC toetst of de feitenrechter de beslissing wettig heeft kunnen gronden op zijn vaststellingen. - Het HvC oordeelt minder streng wnnr de equivalentietheorie tot te verregaande gevolgen zou leiden. (bv Poncinarrest, arrest 155)
Afdeling 3. De theorie van het rechtmatig alternatief - Volgens deze theorie moet het verhaal vh schadegeval worden gereconstrueerd waarbij de foutieve gedraging niet mag worden weggedacht, maar juist moet worden vervangen door een hypothetisch rechtmatig alternatief, in casu een zorgvuldig gedrag. - Indien schade zich ook zou hebben voorgedaan in de hypothese vh regelmatig alternatief, dan blijkt daaruit dat de fout niet in causaal verband staat met de schade. - Bv Dronken rijden → ongeval → als ongeval ook gebeurd zou zijn zonder dronkenschap dan is er geen causaal verband tss de fout vh dronken rijden en de schade vh ongeval - De reconstructie vh schadegeval moet gebeuren adhv dezelfde concrete feiten. - Zo kan de afwezigheid van een causaal verband tss een fout en de schade niet worden afgeleid uit de overweging dat die schade zich ook had kunnen voordoen in een hypothese die vreemd is aan de concrete omstandigheden. - Zie arrest 151 voor toepassing
Alexander Tanguy
2010-2011
51
Afdeling 4. Het Conditio sine qua non-verband tussen de concrete fout en de concrete schade - De equivalentietheorie schrijft voor dat elke fout zonder welke de schade zich niet zou hebben voorgedaan, zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan, als oorzaak vd schade moet worden beschouwd. - Deze regel kan worden onderverdeeld in 4 subregels:
§1. Het causaal verband tussen de fout en de schade, niet tussen de fouten onderling - Het causaal verband moet worden beoordeeld tss de fout en de schade en niet tss de fouten onderling. - Bij pluraliteit van oorzaken komt het vaak voor dat het oorzakelijk verband al dan niet wordt vastgesteld tss de fouten onderling, om zo een aangesproken partij al dan niet aansprakelijk te stellen. Dit mag niet. - Zie arrest 149 voor toepassing (het Pelsserarrest)
§2. Het causaal verband tussen elke fout en de schade - Voor elke fout afzonderlijk moet het conditio sine qua non-verband met de schade worden nagegaan. - Dit betekent om dat het gebrek aan causaal verband tss fout A en de schade niet kan worden afgeleid uit het enige feit dat de schade zich niet zou hebben voorgedaan zonder fout B. - Het schadegeval kan immers verschillende oorzaken hebben.
§3. Het causaal verband tussen de concrete fout en de schade - Het causaal verband moet worden nagegaan tss de concrete fout en de schade. (verdere uitwerking vd theorie vh rechtmatig alternatief) - Het is aldus de concrete fout die moet worden vervangen door een rechtmatig alternatief en niet het gehele gedrag dat als foutief kan overkomen.
§4. Het causaal verband tussen de fout en de concrete schade - Het causaal verband moet worden aangetoond tss de fout vd schadeverwekker en de concrete schade. - De feitenrechter moet vaststellen of de schade, zoals zij zich in concreto heeft voorgedaan, zich al dan niet zonder de fout zou hebben gerealiseerd.
A. De andere oorzaak is denkbeeldig - Er wordt geen rekening gehouden met de hypothese waarbij een denkbeeldige andere oorzaak de schade ook had kunnen doen ontstaan. - De cruciale vraag is of de fout zoals ze zich op dat moment en op die plaats voordeed, voor de schade een noodzakelijke voorwaarde was. Is dit het geval, dan is er causaliteit tss fout en schade.
B. De andere oorzaak is aanwezig: de hypothetische causaliteit of reserveoorzaak - Is de situatie waarin het CSQN-verband tss een fout en de schade vaststaat, maar het schadegeval zich ook had kunnen voordoen zonder die fout, als gevolg van een andere, latere oorzaak die echter in dit geval daadwerkelijk aanwezig is. - Bv A dient gif toe aan B, B wordt vooraleer gif uitwerking heeft doodgeschoten door C. - De toepassing vd equivalentietheorie op deze gevallen is problematisch: • Beide schade verwekkers zouden kunnen aanvoeren dat aan de CSQN-test niet is voldaan, omdat ook zonder hun fout het schadegeval zich zou hebben voorgedaan. - Bij deze problematiek dient echter voorrang te worden gegeven aan de regel dat de fout zich voorafgaand aan de schade moet voordoen. + Eenzelfde schade kan gn 2e keer worden geleden. - Opeenvolgende oorzaken waarbij onmiddellijke schade wordt veroorzaakt: • Hierbij wordt enkel rekening gehouden met de eerste oorzaak. • Men kan een vermoorde persoon geen 2e keer vermoorden. In voorbeeld supra zal dus enkel C aanspr zijn. - Opeenvolgende oorzaken waarbij de eerste fout duurschade of doorlopende schade veroorzaakt: • De oorspronkelijke schadeverwekker blijft aansprakelijk voor de door hem veroorzaakte schade wnnr nadien dezelfde schade door overmacht optreedt. • Als een derde aansprakelijk is voor de latere gebeurtenis , dan blijft de aansprakelijkheid voor de reeds veroorzaakte schade uitsluitend bij de 1e schadeverwekker. De 2e schadeverwekker kan wel nog worden aangesproken voor nieuwe schadeposten. • Een eigen fout of een eigen risico vd benadeelde vormt een 2e gebeurtenis die dezelfde schade met zich meebrengt: • De schadeverwekker zal enkel tot aan de 2e gebeurtenis de schade moeten vergoeden, vóór de vervroeging ervan. Alexander Tanguy
2010-2011
52
• Het slachtoffer zal zelf moeten instaan voor schade die zich na de 2e gebeurtenis voordoet.
Afdeling 5. Rechtstreekse en onrechtstreekse oorzaken - Zowel fouten die in rechtstreeks als in onrechtstreeks verband staan met de schade, komen als oorzaak vd schade in aanmerking. - Zie arresten 147, 148, 153 - Cass. 2 september 1960: Wnnr een fout de onrechtstreekse oorzaak is vd schade, kan zij enkel tot aansprakelijkheid leiden wnnr het verband tussen de fout en de schade een noodzakelijk karakter vertoont. - Het lijkt dat Cass aan de feitenrechters een middel ter beschikking heeft willen stellen om bij verder afgelegen, onrechtstreekse oorzaken de causaliteitsketen te doorbreken en aldus extreme gevolgen vd toepassing vd equivalentie theorie te temperen. - De Page (hierin gevolgd door Cass): Het causaal verband vertoont een noodzakelijk karakter wnnr het zeker is dat de schade een onvermijdbaar gevolg is vd fout, dwz dat zonder de fout de schade zoals die zich in concreto heeft voorgedaan, zich niet had gerealiseerd. - Kritiek van auteur: Begrip 'noodzakelijk karakter' en het onderscheid tss rechtstreekse en onrechtstreekse oorzaken en tss rechtstreekse en onrechtstreekse schade bieden geen meerwaarde aan equivalentieleer.
Afdeling 6. Aanleiding en oorzaak - Een fout is de oorzaak van een schadegeval wnnr die een noodzakelijke voorwaarde is geweest in de totstandkoming vd schade. - Een fout is slechts de aanleiding wnnr het niet zeker is dat die factor tot de schade heeft bijgedragen. - Aanleiding verwijst eerder naar het tijdsmoment, de plaats of de wijze van ontstaan vh schadegeval. - Ten eerste kan het zijn dat een fout slechts een invloed uitoefent op het tijdsmoment van een andere fout en vh schadegeval, het is dan slechts de aanleiding v die andere fout en schadegeval. •
Bv de terrorist die door, slapende chauffeur A in file staat en een latere vlucht neemt. De fout van A is slechts de aanleiding vh schadegeval.
- Ten tweede kan de plaats waarop een factor zich bevindt aanleiding zijn voor een schadegeval. •
Bv auto A staat zichtbaar over volle lijn op de weg om af te slaan, B vertraagt, C komt na B en vlamt gwn door en rijdt A en B aan. De plaats waar voertuig A stond is dan slechts de aanleiding vh verkeersongeval.
- Ten derde kan een persoon de middelen verschaffen waarmee of de wijze beïnvloeden waarop een schadegeval ontstaat. •
Bv A graaft onrechtmatig een put in bos, B wilt C vermoorden, B duwt C tijdens wandeling in put. Het causaal verband tss de fout van A en de uiteindelijke schade is onvoldoende zeker.
- Het begrip 'aanleiding' kan dus worden gehanteerd om een duidelijk onderscheid te maken tss de werkelijke oorzaak van een schadegeval en een al te ver verwijderde factor waarvan het niet zeker is dat die heeft bijgedragen tot het schadegeval. - Een onderscheid tss de aanleiding en de oorzaak van een schadegeval is slechts aanvaardbaar wnnr de rechter vaststelt dat de schade zich ook zou hebben voorgedaan zonder wat nu slechts als aanleiding vd schade wordt beschouwd. - Cass. 26 februari 1981 (arrest 150): Het volstaat niet vast te stellen dat een fout slechts de aanleiding en niet de oorzaak is geweest vh ongeval, om het causaal verband uit te sluiten tss de fout en de schade, wnnr het arrest niet vaststelt dat zonder de fout de schade niettemin zou zijn ontstaan zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan.
Alexander Tanguy
2010-2011
53
Hfdstk III Bewijs vh causaal verband Afdeling 3. De niet-geidentificeerde schadeverwekker binnen een groep - De situatie kan zich voordoen waarbij een schadegeval wordt veroorzaakt door een lid van een groep personen, zonder dat de benadeelde de eigenlijke schadeverwekker binnen die groep kan identificeren. - Aansprakelijkheid van (of vergoeding door) een derde voor schade veroorzaakt door een nietgeïdentificeerde schadeverwekker: • Het probleem vd onbekendheid vd concrete schadeverwekker kan soms worden opgelost door een andere persoon aan te spreken die voor de groep moet instaan waarvan de schadeverwekker deel uitmaakt. • Bv aanstellersaansprakelijkheid, aansprakelijkheid vd ouders of vd onderwijzer, aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken en dieren • In andere gevallen heeft de wetgever ook vergoedingsfondsen opgericht om het gebrek aan een identificeerbare partij te compenseren. Bv het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds - Een organisatiefout: • Sommige RS gaat op zoek naar een fout voorafgaand aan de schadeverwekkende activiteit vh onbekend groepslid om de benadeelde te kunnen vergoeden. • Zo kan bv een organisatiefout aan de oorsprong liggen vh schadeverwekkende feit. - De collectieve fout: • Er is echter niet altijd een aanspreekbare persoon aanwezig die voor de onbekende schadeverwekker en groepslid moet instaan, en evenmin is er steeds een organisatiefout voorhanden. • Deze theorie beschouwt de activiteit die heeft geleid tot het schadegeval als een fout van ieder die aan die activiteit heeft deelgenomen. • Tss die gemeenschappelijke activiteit en het schadegeval bestaat dan wel een causaal verband, zodat ieder voor dit schadegeval kan worden aangesproken en zijn samen hiervoor aansprakelijk zijn. • Zie arrest 24 voor toepassing
Afdeling 4. De alternatieve veroorzaking - Een schadegeval kan het gevolg zijn van verschillende gebeurtenissen waarvoor verschillende personen aansprakelijk zijn, maar in werkelijkheid is het schadegeval door 1 (of ten minste 1) gebeurtenis veroorzaakt, ofwel door de ene gebeurtenis ofwel door de andere. - Aangezien men niet weet welke oorzaak het schadegeval heeft doen ontstaan, en het evengoed oorzaak A als oorzaak B kan zijn geweest, is de causaliteit alternatief. - Bv een gebrekkig geneesmiddel dat door verschillende producenten op de markt wordt gebracht, terwijl de benadeelde niet kan bewijzen van welke fabrikant het geneesmiddel afkomstig was. (Des-zaak: de dochters vanwelke de moeder het gebrekkig product had gekocht konden niet aantonen van welke producent ze het hadden gekocht, alle producenten werden hoofdelijk aansprakelijk gesteld) - In sommige staten vd VS wordt het principe vd 'marktaandeelaansprakelijkheid' toegepast. De producent is dan slechts aansprakelijk in verhouding tot zijn marktaandeel.
Alexander Tanguy
2010-2011
54
Hfdstk IV. De pluraliteit van oorzaken Afdeling 1. De fout van het slachtoffer - Wnnr een slachtoffer met succes een aansprakelijkheidsregel inroept tegen een derde, kan deze op zijn beurt trachten een 'fout vh slachtoffer' aan te voeren. - Wnnr hij daarin slaagt, zal de rechter in principe een aansprakelijkheidsverdeling uitspreken. - Of het slachtoffer al dan niet een fout heeft begaan, wordt beoordeeld ogv het buitencontractuele foutbegrip van art. 1382 BW. - De fout vh slachtoffer bestaat er vaak in dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn voorkennis. - Cass kiest voor het causale verdelingscriterium: dit omvat de verdeling vd schade ogv de bijdrage vd partijen in de schadelijke gevolgen vh schadegeval.
Afdeling 2. De fout van een derde - Wnnr naast de fout vd gedaagde ook een derde een fout heeft begaan die in oorzakelijk verband staat met de schade geldt de in solidum aansprakelijkheid. - Elke schadeverwekker kan door het slachtoffer worden aangesproken tot vergoeding vd gehele schade. - Het slachtoffer zal ten aanzien van elke persoon die hij aanspreekt, de fout in oorzakelijk verband met de schade moeten bewijzen. - Bv contactsleutelgevallen (het gelegenheid geven tot het berokkenen v schade) • sleutel nog op contact – dief steelt wagen – veroorzaakt ongeluk door achtervolging politie – slachtoffer v ongeval wilt eigenaar vd auto aanspreken • De fout vd eigenaar (niet wegnemen v sleutels) moet een CSQN zijn voor de diefstel • De diefstal moet een CSQN zijn voor he verkeersongeval
Afdeling 3. Overmacht - Cassatie aanvaard overmacht in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht als bevrijdingsgrond. - De gemene deler tss overmacht en de rechtvaardigingsgronden is dat zij ertoe leiden dat de aangesprokene niet aansprakelijk is. - Overmacht houdt in dat de aangesprokene niet aansprakelijk is wegens een onvoorzienbare en onweerstaanbare gebeurtenis, die hem niet kan worden toegerekend. - De onvoorzienbaarheid wordt in abstracto beoordeeld adhv het criterium vd goede huisvader. Er wordt nagegaan of een nrml vooruitziende en zorgvuldige persoon, in dezelfde omstandigheden geplaatst, de gebeurtenis had kunnen voorzien. - De onweerstaanbaarheidsvereiste verwijst naar he onvrij handelen vd schadeverwekker. De feitenrechter moet in alle redelijkheid beoordelen of hij anders kon handelen dan hij deed. - De niet-toerekenbaarheid houdt in dat hij deze gebeurtenis niet (mee) mag hebben veroorzaakt door zijn eigen fout.
Afdeling 4. De doorbreking vh causaal verband door een wettelijke of contractuele plicht
§1. Probleemstelling - Leer v De Page: Het causaal verband wordt verbroken wnnr tss de fout en de als schade gekwalificeerde uitgave of prestatie een eigen juridische oorzaak ingrijpt, zoals een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting die op zichzelf voldoende is om de uitgave of prestatie te verantwoorden.
§2. Het Walter Kay-arrest (Cass. 28 april 1978) - Feiten: - In de haven v Antwerpen gebeurde er door de fout vd kapitein vh schip 'Walter Kay' een aanvaring met het schip 'Adro' dat daardoor zonk. - Luidens een verordening op de politie vd haven v Antwerpen had de eigenaar vh gezonken schip de verplichting het wrak te bergen. - Wnnr de eigenaar naliet het schip te bergen, diende de stad Antwerpen daartoe over te gaan op risico en kosten vd eigenaar. - De stad Antwerpen voerde de bergingswerken uit, maar kon slechts een deel vd kosten verhalen op de eigenaar vh schip 'Adro', nu deze zich op een aansprakelijkheidsbeperking kon beroepen door enkel de afstandswaarde vh schip te betalen. Alexander Tanguy
2010-2011
55
- Het saldo vd bergingskosten werd dan teruggevorderd vd eigenaar vh schip 'Walter Kay'. - HvB: Kent de vordering toe en Antwerpen krijgt de kosten vergoed. - Cass. (laatste overwegende): • Wnnr de overheid kosten doet om een wettelijke verplichting na te leven dan lijdt de overheid geen schade die in oorzakelijk verband staat met een eventuele fout begaan door een derde. Er kan dus ook geen schadevergoeding worden toegekend. - Dit is de doorbreking vh causaal verband door een eigen juridische oorzaak. Er was felle kritiek vd RL.
§3. Het loondoorbetalingsarrest (15 maart 1985) - Feiten: - Een onderwijzeres wordt door een fout van een derde arbeidsongeschikt. De school (de Belgische staat) moet daarom een vervanger zoeken en lijdt daardoor extra kosten. Ze wil die kosten verhalen op de 3e . - Verweerder (derde) beroept zich op WK-arrest en stelt dat er een wettelijke verplichting is voor de staat. - Cass. (1e overwegende): • De vaststelling dat een uitgave of prestatie een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting als rechtsgrond heeft, is niet voldoende om het oorzakelijk verband tss een onrechtmatige daad van een derde en die uitgave of prestatie te ontkennen (Afwijking vh WK-arrest). • Maar het kan wel verhinderen dat schade in de zin van art. 1382 BW ontstaat. - Cassatie verplaatst de problematiek vd tussenkomende juridische oorzaak vh causaliteitsterrein naar het schadeniveau.
§4. Het schrootafvalarrest (13 april 1988) of het subsidiariteitscriterium - Feiten: - Een vrachtwagen van een afvalverwerkingsbedrijf verliest schroot op de openbare weg. - De gemeente Manage leeft haar wettelijke verplichting na om de rijbaan te ruimen en vordert vergoeding vh bedrijf voor de hiervoor gemaakte kosten. - Cass.: • Bevestigt opnieuw de klassieke opvatting uit het Walter Kay-arrest dat in de regel he oorzakelijk verband wordt verbroken wnnr tss de fout en de schade een eigen juridische oorzaak ingrijpt zoals een wettelijke of reglementaire verplichting, die op zichzelf voldoende is om de uitvoering te verantwoorden. • Maar aanvaardt een uitzondering op dit principe, nl wnnr de wettelijke of reglementaire verplichting secundair is tov de op de dader van een misdrijf of van een oneigenlijk misdrijf rustende verplichting om een door zijn toedoen ontstane toestand die niet mag blijven voortduren, te doen ophouden. - Dit is het subsidiariteitscriterium: in principe wordt het causaal verband verbroken door tsskomst van een eigen juridische oorzaak, maar dit is niet het geval wnnr de wettelijke verplichting ondergeschikt is aan de herstelplicht van een derde.
§5. Vervolg - In 5 arresten van 19 en 20 februari 2001 heeft het Hof opnieuw zijn standpunt gewijzigd. - De NL kamer heeft daar teruggegrepen naar de leer vh loondoorbetalingsarrest. Een wettelijke of contractuele plicht volstaat niet om het causale verband te doorbreken maar kan wel verhinderen dat er schade ontstaat. Het is dus een schade probleem. FR kamer volgt dit.
Hfdstk V. Uitzonderingen en temperingen op de equivalentieleer Afdeling 4. Een tussenkomende foutief veroorzaakte onregelmatige toestand die voorzienbaar is - Cass aanvaardt in specifieke omstandigheden dat het causaal verband tss een door een menselijke fout ontstane onregelmatige, maar voorzienbare toestand en het daaropvolgende schadegeval verbroken wordt wnnr er eveneens een andere fout in causaal verband staat met dit schadegeval. - Zie arrest 154 voor toepassing (tractorarrest)
Alexander Tanguy
2010-2011
56
Deel VII. Buitencontractuele aansprakelijkheidsregelingen Hfdstk I. Begrip en soorten aansprakelijkheidsregelingen - Duidelijk verschil met bedingen die de inhoud vd verbintenissen zelf bepalen, bij deze bedingen wordt de primaire prestatieplicht vd SA omschreven. - Aansprakelijkheidsbedingen zoals exoneratiebedingen, laten de primaire prestatieplicht onaangetast, maar bepreken of sluiten de (secundaire) verplichting tot SV uit die voortvloeit uit het niet nakomen vd primaire verbintenis.
Hfdstk II. Toepassingsgebied buitencontractuele regelingen - Bespreking v aansprakelijkheidsregelinen gebeurt doorgaans binnen een contractueel kader waarbij contractspartijen overeenkomen een bepaald aansprakelijkheidsaspct contractueel te regelen. - Nochtans kunnen in verschillende situaties aansprakelijkheidsregelingen spelen in een buitencontractueel kader. - In de eerste plaats is het denkbaar dat een mogelijk toekomstige schadeverwekker en een mogelijk toekomstige benadeelde elkaar kennen en vooraf afspreken hun eventuele toekomstige aansprakelijkheidsgeschillen aan een bepaalde regeling te onderwerpen. • Zo zijn contractspartijen tov elkaar gebonden voor wat betreft het voorwerp vh contract. Buiten het domein vh contract zijn zij derden tov elkaar. • Zij kunnen overeenkomen hun aansprakelijkheid te regelen voor wat niet door het contract wordt beheerst. - Op de tweede plaats zijn er feitelijke situaties waarin partijen elkaar doorgaans niet kennen, maar waarbij een partij door een eenzijdige wilsverklaring duidelijk maakt ofwel bepaalde (primaire) verbintenissen al dan niet op te nemen, ofwel bepaalde aansprakelijkheden te beperken dan wel uit te breiden. - De eenzijdige wilsuiting is een autonome bron van verbintenissen of verplichtingen, waaraan in voorkomend geval een exoneratiebeding kan worden gekoppeld, waarvan een derde kan kennis nemen en het kan aanvaarden. • Bv een bord met aansprakelijkheidsregeling aan een park - Ten derde is er de situatie waarin een rechtsverhouding wel kan lijken op een contractuele rechtsverhouding, maar waar het Belgische recht doorgaans aanvaardt dat er sprake is van een reglementaire en dus een buitencontractuele verhouding. • Zo worden de rechtsverhoudingen tss een burger en publiekrechtelijke rechtspersonen die een openbare dienst verlenen, vaak als reglementair beschouwd en dus buitencontractueel.
Hfdstk III. Geldigheidsvoorwaarden - Het aansprakelijkheidsbeding is onderworpen aan de algemene vereisten van overeenkomsten.
Afdeling 1. De kennisneming en de toestemming §1. De effectieve of mogelijke kennisneming - De partij tegen wie het beding wordt ingeroepen, moet kennis hebben gehad vh exoneratiebeding of minstens redelijkerwijze kennis hebben kunnen nemen voorafgaand aan de contractsluiting. - Op de bestemmeling vh beding rust dus een zorgvuldigheidsplicht. - Impl dus tijd, mogelijkheid, duidelijke plaats, begrijpelijke bewoordingen, verstaanbare taal voor de betrokkene - Bedingen die na de wilsovereenstemming opduiken, vallen niet onder het akkoord v partijen, tenzij men er stilzwijgend of uitdrukkelijk mee heeft ingestemd. - De bestemmeling moet tevens kennis kunnen nemen op de plaats en het moment waarop hij geacht wordt zijn akkoord te geven, zonder dat men kan eisen dat hij zich daarvoor moet verplaatsen. §2. Stilzwijgende of uitdrukkelijke aanvaarding - De partij tegen wie het exoneratiebeding wordt ingeroepen, moet het beding ook hebben aanvaard. - Volgens de heersende RS en RL mag de stilzw aanvaarding worden afgeleid uit de afwezigheid v protest tegen zo'n beding. (is echter fictie, bv ticket op massaevent met voorwaarden op achterkant) - Beter is dat een omstandig stilzwijgend wordt vereist, een stilzwijgen dat niet anders uitgelegd kan worden dan in de zin van een toestemming. §3. Kennis en aanvaarding van reglementen van publiekrechtelijke rechtspersonen §4. Exoneratiebedingen op borden en panelen - Gaat om eenzijdige wilsuitingen die exoneratie beogen. - Maar uit de loutere aanwezigheid van zo'n bord kan de aanvaarding niet worden afgeleid. Het bord moet Alexander Tanguy
2010-2011
57
opvallen. - Door ondanks de waarschuwing de plek toch te betreden, moet de betrokkene geacht worden de eenzijdige exoneratie impliciet te hebben aanvaard. §5. Waarschuwingen en instructies - Zullen in rekening worden gebracht bij de beoordeling vh gedrag vh slachtoffer. - Afhankelijk vd omstandigheden kan het negeren v waarschuwingen en instructies leiden tot een volledige exoneratie vd schadeverwekker. - Bv bord op werf: verboden toegang tot het publiek §6. Interpretatie - Als uitgangspunt moet gelden dat naar de gemeenschappelijke bedoeling vd partijen moet worden gekeken (art. 1156 BW).
Afdeling 2. De geoorloofdheid §1. Aansprakelijkheidsbeperkingen A. Principiële geoorloofdheid - In B worden exoneratiebedingen betreffende de buitencontractuele aansprakelijkheid geoorloofd genoemd. - De artt. 1382 ev BW worden niet geacht de openbare orde te raken, daar zij enkel privébelangen regelen, nl de schadeloosstelling vd benadeelde. - Zowel voor zaakschade als voor menselijke schade kan men zich rechtsgeldig exonereren. - De principiële geoorloofdheid van exoneratiebedingen, evenals de uitzonderingen hierop, wordt nog steeds beheerst door het principearrest vh Hof van Cassatie van 25 september 1959, het Garage-Majesticarrest: • Toegelaten: • Het beginsel van aansprakelijkheid vd SA wegens fouten van hulppersonen die een deel van zijn verbintenissen uitvoeren, raakt de openbare orde niet. • Contractspartijen kunnen dus geldig overeenkomen dat de SA niet zal instaan voor de zelfs opzettelijke fout van zijn hulppersonen. • Men kan zich ook vrijtekenen van zijn persoonlijke zware fout. • 3 uitzonderingen op de principiële geldigheid: • Het verbod van exoneratiebedingen door bijzondere wetten • het persoonlijk bedrog vd SA (dus de persoonlijk opzettelijke fout) • de bedingen die elke betekenis aan het contract ontnemen B. Verbod op exoneratie
1. Wettelijk exoneratieverbod - Bv Wet Productenaansprakelijkheid
2. Verbod op exoneratie voor persoonlijk opzet - Bedingen die de SA/schadeverwekker zouden vrijstellen van zijn persoonlijke opzettelijke fout, zijn strijdig met de openbare orde. - Opzettelijk is de fout die willens en wetens werd begaan met het oogmerk om een ander schade te berokkenen. - Partijen kunnen wel geldig overeenkomen dat de SA/schadeverwekker niet zal instaan voor de zelfs opzettelijke fout van zijn hulppersonen. • In het licht vd 'stuwadoorsrechtspraak' is dit een merkwaardige regel aangezien ook de hulppersoon in beginsel niet door de SE kan worden aangesproken. • Cassatie heeft beslist dat de stuwadoor geen contractant is dus niet aansprakelijk kan worden gesteld. Als de fabrikant een exoneratiebeding had gemaakt voor de fout van de aangestelde (stuwadoor), kan hij ook niet worden aangesproken! • Noch de hoofdSA noch de hulppersoon kunnen dan voor dit bedrog vd hulppersoon aansprakelijk worden gesteld. - Exoneratie voor de persoonlijke zware fout of voor de zware fout vd hulppersoon is wel geoorloofd. (behoudens wettelijk verbod, beding die betekenis aan verb ontneemt)
3. Bedingen die de verbintenis tenietdoen - Op contractueel vlak is een exoneratiebeding nietig wnnr de door de SA aangegane verbintenis te niet zou worden gedaan en de overeenkomst aldus iedere zin of betekenis verliest. - Het is voldoende dat de exoneratie slaat op een essentiële verbintenis vd overeenkomst. Alexander Tanguy
2010-2011
58
§2. Aansprakelijkheidsuitbreidingen -
Obv de wilsautonomie worden aansprakelijkheidsuitbreidingen in beginsel geoorloofd geacht. Bv overmachtsbedingen Er moet wel rekening worden gehouden met wettelijke uitzonderingen. Zo is de aansprakelijkheid v werknemers en vrijwilligers bij wet beperkt tot hun opzettelijke, zware, of gewoonlijk voorkomende lichte fout. Deze aansprakelijkheid kan men niet uitbreiden tot de lichtste fout.
§4. Vrijwaringsbedingen - Zijn bedingen waarbij een partij zich ertoe verbindt in te staan voor de financiële gevolgen vd aansprakelijkheid die de wederpartij tegenover derden zou kunnen oplopen. - De aansprakelijkheid blijft dus wel bestaan, maar enkel het financiële risico wordt overgedragen. - Obv de wilsautonomie worden vrijwaringsbedingen in beginsel geoorloofd geacht. - De geoorloofdheid v vrijwaringsbedingen volgt niet hetzelfde regime als dat vd exoneratiebedingen. • Er is geen wettelijke bepaling die vrijwaringsbedingen uitdrukkelijk verbiedt. • Want dit beding vergroot de kans op schadeloosstelling voor het slachtoffer. • Bedingen die strijdig zijn met de openbare orde, waaronder de opzettelijke fout, zijn niet toegelaten. • Zowel de vrijwaringsbedingen voor persoonlijke opzettelijke fouten als voor opzettelijke fouten v hulppersonen zijn nietig. • Terwijl exoneratiebedingen voor de opzettelijke fouten van hulppersonen in het gemene recht wel mogen. • Vrijwaringsbedingen voor een persoonlijke zware fout of een zware fout v hulppersonen vd gevrijwaarde partij zijn wel geldig.
Hfdstk IV. Derdenwerking van exoneratie- en vrijwaringsbedingen - Een exoneratiebeding of vrijwaringsbeding heeft slechts uitwerking tss contractspartijen en is niet tegenstelbaar aan derden. - Derden die schade hebben geleden door de fout van een contractspartij, kunnen obv art. 1382 BW SV eisen ongeacht het bestaan van zo'n beding tss de contractspartijen. - Maar bv nadien kan de partij die SV heeft gegeven zijn tegenpartij in vrijwaring roepen obv het beding.
Alexander Tanguy
2010-2011
59
Verzekeringsrecht: De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten (p. 455 Casebook) - Onderscheid tussen private en sociale verzekeringen (cursus sociaal zekerheidsrecht) e.a.: deze slaan niet op deze wet. - Onderscheid tussen verplichte en vrijwillige verzekering, bv. verzekering BA privéleven, WAM verzekering, arbeidsongevallenverzekering, wet 2005: vrijwilligersaansprakelijkheidsverzekering (familiale = vrijwillig). - Art. 86: Systeem van rechtstreekse vordering: benadeelde kan in een aansprakelijkheidszaak in plaats van de schadeverwekker te dagvaarden, de aansprakelijkheidsverzekeraar aanspreken. Dit is gunstig want schadelijder is dus zeker van een schadevergoeding. Uitzondering op de relativiteit van de overeenkomst. - Art. 87: Zijn bepaalde excepties dan tegenstelbaar? • Vb. Verzekerde heeft zware fout gegaan die in de polis staat. • Als het gaat om wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering, dan kan de verzekeraar die excepties NIET aan de benadeelde tegenwerpen. Hij zal het slachtoffer moeten vergoeden, maar heeft nadien een verhaal tegen de verzekerde. • Als het gaat om niet wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen, dan zijn die excepties wel toelaatbaar. Dekking in de tijd - Ingenieur maakt plannen voor een brug in 2010 en in 2025 stort de brug in. Hij had een polis die geldig was van 2010 tot 2020 - Fout en schade vallen niet altijd samen! - Wat als de schade zich voordoet tijdens de duur van de polis en de claim komt pas daarna? - Art. 78: landbouwverzekeringen baseren zich op het loss occurrence systeem - Loss occurrence systeem • = ex-verzekeraar betaalt de schadeclaim, als de schade zich voordoet tijdens de duur van de polis van de exverzekeraar • Verzekeraar moet de slachtoffers wel betalen • Uitlooprisico is voor een stuk gedekt, maar niet volledig. - Claims made systeem • = claim moet zich hebben voorgedaan tijdens de duur van de polis • Verzekeraar moet de slachtoffers niet betalen, hoewel deze al 5 jaar geen premies meer kreeg. • Dit is mogelijk in België, maar er moet dan verplicht een Sunset-clausule aan worden toegevoegd van 3 jaar. • Het inlooprisico is gedekt en het uitlooprisico maar beperkt (3 jaar) - Fact occurence systeem • = er is dekking op voorwaarde dat de fout zich heeft voorgedaan tijdens de duur van de polis. • Verzekerde is niet gedekt tegen het inlooprisico, maar wel gedekt tegen het uitlooprisico. Opletten als je verandert van verzekeraar: Als je dan verandert van systeem, kan je net tussen 2 stoelen vallen. De eerste verzekeraar zal je niet dekken omdat de schade buiten de polis viel. De tweede verzekeraar zal je niet verzekeren omdat de fout buiten de polis viel. Rechtsbijstandverzekering - = verzekering waarbij de verzekeraar alle kosten van de procedure op zich zal nemen - Vb. Advocatenkosten, procedurekosten, … - Verzekerde heeft vrije keuze van advocaat. Er kan wel conflict komen tussen verzekeraar en verzekerde als verzekerde geen enkele kans heeft om de schade te verhalen en het dus niet gaat dekken. - Art. 93: Als verzekeraar weigert tussen te komen terwijl verzekerde wel denkt dat hij een verhaal heeft en kan winnen, dan volstaat het dat de verzekerde een advocaat kiest die een gunstig advies heeft over de vordering van de verzekerde.
Alexander Tanguy
2010-2011
60