Nieuwsbrief 34 / december 2012
Inhoud
1 Voorwoord 2 Groenblauwe diensten 2013 3 Asbestdaken en mos 4 Kansen met mest 6 Onteigening en vrijkomende bodembestanddelen 7 Krediet moet je tegenwoordig verdienen
8
Maatschappelijk risico steeds zwaarder wegend bij planschade verzoek 9 De plattelandswoning 10 Programmatische aanpak stikstof (PAS) 12 In gesprek met een trots lid van VarkensGilde Peel & Maas
Voorwoord
Groenblauwe diensten 2013
Inmiddels is het stof weer neergedwarreld in Den Haag. Het bed is flink opgeschud. De hervorming op de hypotheekmarkt wordt verder doorgezet. Dat klinkt nieuw, maar is een logisch vervolg op eerdere aanpassingen vanaf 2001. Er werd toen al een maximum termijn van 30 jaar waarin hypotheekrente in aftrek mag worden gebracht ingevoerd. In 2004 werd de bijleenregeling ingevoerd. Eerder dit jaar werd tot de verplichte aflossing op hypotheken besloten en nu dus een maximum tarief -welk lager ligt dan het toptarief voor de IB- waartegen de hypotheekrente in aftrek mag worden gebracht. Het lijkt een illusie dat deze laatste regeling bijdraagt aan ‘beweging’ op de woningmarkt. Om dat te bereiken lijkt stimuleren beter dan straffen!
Een aantal jaren terug is de trend reeds gezet: meer inzet van agrariërs en burgers voor het beheer van natuur en landschap buiten de grote bos- en natuurgebieden (Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Vanaf 1 februari 2013 kunnen er weer aanvragen ingediend worden om in aanmerking te komen voor de provinciale subsidieregeling GroenBlauwe Diensten Limburg (GBD).
De rol voor de agrarische sector wordt verder geminimaliseerd. Het nieuwe kabinet schaft het Ministerie van Landbouw en de Productschappen definitief af. Publieke taken die door de PBO’s worden uitgevoerd worden ondergebracht bij het Ministerie van EZ. Duidelijk is dat het Brussels beleid leidend is en dat we van Den Haag weinig steun meer te verwachten hebben. Dat betekent dat de agrarische sector het steeds meer uit de markt moet halen. Daar is niets mis mee, als er maar een gelijk speelveld tussen de lidstaten en regio’s geldt. Dat laatste is helaas zeker niet het geval. We zullen dus nog meer zelf de kansen moeten creëren en voordeel halen uit ondernemerschap, drive, inzet en kennis. Laat nu vooral deze criteria ook onze speerpunten zijn! We willen u in deze AelmanScoop bijpraten en van achtergrondinformatie voorzien op een aantal terreinen welke direct in de bedrijfsvoering grijpen. Mocht u behoefte hebben aan meer informatie schroomt u dan niet om contact op te nemen voor een vrijblijvend gesprek. Jo Aelmans
De subsidieregeling is relatief eenvoudig. Grondgebruikers krijgen een vergoeding voor de kosten voor het aanleggen en onderhouden van landschapselementen. Dat kan variëren van het aanleggen en onderhouden van een poel tot het aanplanten en beheren van knotbomen, hagen, singels of hoogstamboomgaarden. Ook is subsidie mogelijk voor de aanleg en onderhoud van kruidenrijke gras- en akkerranden of het natuurvriendelijk beheer van hele percelen. (Vervolg op blz. 2)
Groenblauwe diensten 2013 (Vervolg van pagina 1) Voor wat betreft inrichtingsaanvragen gelden de navolgende zaken: • •
• •
er dient een inrichtingsplan en begroting opgemaakt te worden; er dient minimaal een foto bijgevoegd te worden van de uitgangssituatie en de situatie na inrichting; er dient uitsluitend gebruik gemaakt te worden van autochtoon plantmateriaal!
Blijkt na aanplant dat niet aan deze voorwaarde wordt voldaan dan wordt de subsidieaanvraag ingetrokken. Bij alle GBD-beheerpakketten geldt verder de voorwaarde dat er ter plaatse geen bestrijdingsmiddelen en geen mest mag worden toegepast.
Waar mogelijk
Als uitzondering geldt het pakket hoogstam boomgaarden waar wel bemesting plaats mag vinden. Binnen de GBD geldt dat aanvragen worden ingedeeld per gemeente. Of er voor u überhaupt subsidie beschikbaar is, is vervolgens afhankelijk van de mate waarin uw gemeente met de regeling meedoet. Iedere euro die de gemeente voor de GBD reserveert, wordt door de provincie verdubbeld. Het aanvragen van subsidie kan vanaf 1 februari 2013 waarbij de ingangsdatum van de regeling dan 1 april 2013 of 1 oktober 2013 wordt (afhankelijk van moment van indienen van de aanvraag). Afgelopen aanvraagperiode heeft ons geleerd dat bij de meeste gemeentes veel geld te kort was; een enkele gemeente heeft budget dat
niet of nauwelijks wordt aangesproken. Het principe geldt “die het eerst komt, die het eerst maalt”. Het is daarom zaak om uw aanvraag voor te bereiden, zodat deze op de 1e dag van openstelling ingediend kan worden. Onze veldmakelaars Ettien Eijssen of Pierre Grooten (06 - 18385318) kunnen u adviseren over de mogelijkheden. Ook is veel informatie te vinden op de website www.groenblauwedienstenlimburg.nl Wij kunnen u ondersteunen bij alle vragen rondom natuuraanleg- en onderhoud, agrarisch natuurbeheer of landgoedontwikkeling. Neemt u gerust eens vrijblijvend contact op als u zich verder wilt oriënteren. Ettien Eijssen/Pierre Grooten
SNL
GBD
SKNL
Ecologische Hoofdstructuur
Buiten Ecologische Hoofdstructuur en
Ecologische hoofdstructuur, alleen op Cp
SNL
grond (=landbouwgrond om te vormen naar natuur)
Bestemming grond
Als het landbouw is, blijft het landbouw
Als het landbouw is, blijft het landbouw
Is landbouw, wordt natuur
(uitzondering: bij pakket extensief grasland is vrijwillige wijziging van landbouw naar natuur mogelijk) Looptijd
6 jaar
6 jaar
Eenmalig
Vergoeding
Vastgesteld per pakket
Vastgesteld per pakket
95% van de werkelijk gemaakte kosten (normprijzen)
Compensatie waardedaling grond
Nee
Nee (uitzondering: indien van toepassing
85% van ELI
pakket extensief grasland)
10% van Provincie Limburg Eigen bijdrage is dus 5% (uitzondering: bij herstel van landschap ontstaat geen waardedaling)
Aanvragen door
Mestplaatsingsruimte
Bij SNL-a en SNL Landschap in agrarisch
Eigenaar of gebruiker. Gronden in eigen-
gebied door beheerder, SNL Landschap en
dom bij gemeenten en waterschappen
Eigenaar
SNL-n door eigenaar
zijn uitgesloten.
Bij SNL-a en SNL Landschap in agrarisch
Nee
N.v.t.
Ja (behalve SNL Landschap, alleen bij
Alleen mogelijk bij bloemrijke akkerrand
N.v.t.
hoogstam)
of hoogstam
SNL regeling Limburg
Website groenblauwedienstenlimburg
gebied door beheerder, SNL Landschap en SNL-n door eigenaar Verzilvering toeslagrechten
Meer informatie (links naar websites)
Digitale kaartviewer SNL
2
SNL regeling Limburg Digitale kaartviewer SNL
Asbestdaken en mos Dat ons kantoor adviseert en onderzoek doet naar asbest in grond en gebouwen mag ik bekend veronderstellen. Hoewel asbest al vele jaren zeer verdienstelijk wordt gebruikt zijn er nog tal van misverstanden over asbest. Ik wil het daarom met u hebben over mos op asbestdaken en wat u vooral NIET moet doen.
Een dak van asbestcementproducten wordt in ons klimaat blootgesteld aan allerlei weersomstandigheden. De jarenlange blootstelling aan regen, zon, vorst en andere invloeden, zoals (zure) regen, industriële vervuiling is de oorzaak van sterke en ernstige degeneratie van de aanvankelijk stabiele cementmatrix. Juist deze cementmatrix houdt de asbestvezels vast in het product. De eerste fase in het proces van verwering is de afzetting van stofdeeltjes op het dakmateriaal. Doordat het verweerde oppervlakte niet meer waterdicht is, blijft het dak vochtig doordat in de talloze kleine holtes water achterblijft. Deze vochtige omstandigheden vormen een goede groeibodem voor korstmossen . De korstmossen groeien en dringen met hun haarfijne zwamdraden in het dakmateriaal. Deze eerste biologische laag maakt het dak vervolgens ontvankelijk voor andere mossen en algen. De groei van korstmossen Veel korstmossen groeien zeer traag (soms niet meer dan 0,1 mm per jaar) en groeien daarom vooral daar waar ze niet door zaadplanten kunnen worden verdrongen. Men vindt ze bijvoorbeeld vaak op kale rotsen, grafstenen en muren, waar ze in tegenstelling tot echte planten op kunnen leven en vaak langzaam in door kunnen dringen.
3
Ze vragen niet veel voedingsstoffen en kunnen die vaak halen uit het stof in de lucht. Ook kunnen ze in geval van uitdroging lange tijd, vaak jarenlang, in een rustfase blijven en na toevoeging van water weer tot leven komen. Deze op zich zeer onschadelijke begroeiing wordt door de meeste mensen als nietesthetisch en lelijk ervaren en vormt dan ook de reden om ze te verwijderen. Het is door deze ontmossing dat er meestal zeer ernstige asbestbesmettingen kunnen voorkomen. Terwijl het juist deze natuurlijke korstmossen zijn welke de reeds verweerde dakbedekking uit asbestcement (leien hetzij golfplaten) behoeden voor nog verdere verwering, omdat ze door hun begroeiing een hitte en koudeschild vormen tussen de verweerde asbestcement en de voor de asbestcement agressieve omgeving. Een dak zal des te langer meegaan naargelang deze korstmossen onaangeroerd blijven. Korstmossen zijn feitelijk mooie, natuurlijke en totaal onschadelijke plantaardige levensvormen, die uw dak beschermen! Hoe anders wordt dit door de praktijk ervaren…
korstmossen bevinden zich namelijk behoorlijk veel asbestvezels. Uit eigen ervaring bleek dat plukjes mos afkomstig van een met een hogedrukreiniger schoongemaakt dak 22,5% chrysotiel (witte asbest) bevatte terwijl de golfplaat zelf 12,5% chrysotiel bevatte. Als men ondanks vorenstaande voornemens is om toch het mos te verwijderen, wordt met het oog op het voorkomen van stofvorming het gebruik van een hogedrukreiniger ten stelligste afgeraden. Men dient gebruik te maken van een chemische ontmosser waarna de asbestcementplaten het beste behandeld kunnen worden met een zogenaamde ‘asbestsealer’. Dat is een product dat na verneveling over de golfplaten of leien een afdeklaag vormt, die het asbestcement beschermt tegen verdere verwering. Door de asbestcementproducten te verven kunnen eventuele beschadigingen of verweringsverschijnselen ook worden tegengehouden en kan de levensduur van het materiaal worden verhoogd. Dit verven gaat natuurlijk ten koste van de herkenbaarheid van de producten. Silvie Pasmans
Korstmossen welke van het dak “afvallen” of “loskomen” dienen als asbestafval beschouwd te worden. Tussen de wortels van deze
Kansen met mest Weinig onderwerpen zullen in de Nederlandse veehouderij de laatste jaren meer besproken zijn dan mest. Mest is een beladen onderwerp, terwijl het gewoon een mineralenmengsel of plantvoeding is. De beeldvorming rondom mest is negatief. Voor veehouders vormt mest over het algemeen een belangrijke kostenpost. De kosten van mestafzet kunnen van grote invloed zijn op de winstgevendheid van de individuele veehouder en daarmee op de concurrentiepositie van de Nederlandse veehouderij. Oorsprong Europees en landelijk hebben we te maken met steeds verdere beperking van de plaatsingsruimte. Daarnaast zien we dat de hoeveelheid geproduceerde mest in de Nederlandse veehouderij redelijk constant blijft. Er wordt door de lagere plaatsingsruimte echter nog steeds meer mest geproduceerd dan we op onze eigen grond mogen aanwenden. Met wet- en regelgeving probeert de overheid hier sturing aan te geven. Dit gebeurt via 3 sporen: 1) Er moet een duurzaam evenwicht komen tussen mestproductie en mestafzet; 2) Via het voerspoor worden onnodig hoge gehaltes fosfor en stikstof teruggebracht; 3) Mineralenconcentraten worden onder kunstmestvervanger geschaard. Dit artikel gaat verder in op het eerste van de drie genoemde sporen. Het te creëren duurzaam evenwicht moet resulteren in een afzetmarkt voor het product ‘mest’. In die markt zijn veel spelers actief. De veehouderijsector heeft behoefte aan mensen die het mestprobleem écht willen oplossen. De vraag is of die gevonden worden in de commerciële wereld die rondom mest is ontstaan.
Actueel Jarenlang is er door de sector zelf gezocht naar oplossingen. Kleine initiatieven van enkele veehouders tot grote samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld Promest. Tot op de dag van vandaag allemaal weinig succesvol. Eén grote uitzondering is de verwerkingsinstallatie voor pluimveemest in Moerdijk. Hierdoor lijkt de pluimveehouderij een fikse voorsprong te hebben ten opzichte van de andere sectoren. Vast staat dat de overheid de veehouders een verplichting tot mest verwerken gaat opleggen, aanvankelijk was beoogd het nieuwe stelsel per 1 januari 2013 in te voeren.
Van het mestoverschot moet een bepaald percentage worden verwerkt. Voor het restant van het overschot zullen mestplaatsingsovereenkomsten moeten worden afgesloten. Oplossing De oplossing voor de mestproblematiek is afhankelijk van de mate waarin voldoende mestverwerkingscapaciteit gerealiseerd gaat worden. De oplossingsrichting voor het vergroten van de mestverwerkingscapaciteit is afhankelijk van de keuze die er gemaakt wordt wat betreft mestverwerkingsplicht. Er zijn een drietal mogelijkheden: 1.
In het nieuwe stelsel worden bepaalde mestverwerkingspercentages verplicht gesteld. Zoals het er nu voorstaat moet in het gebied Zuid, in 2015 50% van de overproductie verwerkt worden. Het gaat dus om verwerken van mest; scheiden is stap 1 en het verwerken is stap 2. Mestverwerken wil zeggen dat het product mest een bewerking ondergaat, zodat dit buiten de Nederlandse landbouw kan worden afgezet. Het eindproduct van de verwerkte dierlijke mest mag geen dierlijke mest meer zijn. Mest exporteren wordt ook gezien als mestverwerken. Volgens cijfers van het CBS betekent deze verplichting dat 24.000 bedrijven in Nederland verplicht worden om mest te gaan verwerken, dit geldt dus voor alle diersoorten en soorten mest. De hoeveelheid mest die verwerkt moet worden is afhankelijk van het mestoverschot. Het mestoverschot wordt berekend door de totale mestproductie te verminderen met de plaatsingsruimte. De mestplaatsingsruimte wordt per bedrijf berekend volgens de gebruiksnormenberekening.
2.
3.
Een ondernemer moet zelf aan zijn mestverwerkingsplicht voldoen, waarbij de mestverwerkingsplicht niet overdraagbaar is; De mestverwerkingsplicht is wel overdraagbaar, maar niet tussen de pluimveesector en de andere sectoren; De mestverwerkingsplicht is wel overdraagbaar tussen alle sectoren.
Essentieel is het ‘schot’ dat er al dan niet komt tussen de pluimveesector en de overige sectoren. Bij de huidige voorgestelde mestverwerkingspercentages, is de capaciteit van te verwerken pluimveemest voor de gehele Nederlandse veehouderij toereikend om te kunnen voldoen. Essentieel is het ‘schot’ dat er al dan niet komt tussen de pluimveesector en de overige sectoren. Bij de huidige voorgestelde mestverwerkingspercentages, is de capaciteit van te verwerken pluimveemest voor de gehele Nederlandse veehouderij toereikend om te kunnen voldoen. Op het moment van schrijven van dit artikel is er op dit punt nog geen duidelijkheid.
Rekenvoorbeeld: Fosfaat
4
Mestproductie
10.000 kg
Mestplaatsingsruimte
2.000 kg
Mestoverschot
8.000 kg
Uitgaande van de 1e optie is het zo dat er ondertussen diverse mogelijkheden voor mestverwerking op bedrijfsniveau mogelijk zijn. Een installatie moet beoordeeld worden op de techniek en de kosten per te verwerken kuub mest. Of het verwerken van mest
interessant is op bedrijfsniveau is afhankelijk van de omvang van de installatie en de prijs van af te voeren drijfmest. En juist bij dat laatste zit de bottle-neck.
waterschap, worden geloosd op het oppervlaktewater. De overgebleven dikke fractie moet verder worden verwerkt of worden afgevoerd.
Het lijkt interessant om af te wachten wat de markt gaat doen wanneer er veel initiatieven tot stand gaan komen. Pioniers en mensen die durven te investeren, worden daardoor afwachtend.Indien de mestverwerkingsplicht kan worden overgedragen (mogelijkheid 2 en 3) betekentdit dat een veehouder zijn verwerkingsplicht door middel van een schriftelijke overeenkomst overdraagt aan een
Voor mestscheiding kan reeds gebruik worden gemaakt van een mobiele mestscheider. Een andere mogelijkheid is het investeren in mestsilo’s waardoor mestscheiding op een natuurlijke manier plaats kan vinden. Op die manier wordt er enerzijds meer opslagruimte gecreëerd en anderzijds wordt de mest op een natuurlijke manier gescheiden waardoor 2 producten ontstaan. De grootste uitdaging
andere veehouder. De ondernemer aan wie de verwerkingsplicht wordt overgedragen, draagt er zorg voor dat de hoeveelheid dierlijke mest waarop de overeenkomst tussen beide ondernemers betrekking heeft, daadwerkelijk wordt verwerkt. Daarbij is de vraag of de verwerkingsplicht al dan niet overdraagbaar is tussen de diverse sectoren. Hierover komt op korte termijn duidelijkheid vanuit de overheid.
voor de veehouders is het op de juiste manier vermarkten van de dikke fractie. Alleen als er een structurele afzet is gevonden voor de dikke fractie, komt een echte oplossingsrichting in beeld. De eindoplossing voor de afzet van mest ligt in het ombuigen van de afzetkosten naar opbrengsten voor het uit mest geproduceerde eindproduct. Bij voldoende omvang is verwerken op locatie een mogelijkheid. Indien daartoe besloten wordt, is het belangrijk om tijdig te starten met de procedure voor vergunningverlening. Conflicterende wet- en regelgeving komt vaak voor. Zo wordt de mestverwerkingsverplichting vanuit het Rijk opgelegd terwijl lokale overheden zeer terughoudend zijn met het verlenen van vergunningen voor mest verwerken op bedrijfsniveau. In bijgevoegd kader vindt u een aantal tips waar u bij het aanvragen van vergunningen rekening mee kunt houden.
Kansen Een eerste oplossingsrichting voor de individuele veehouder is het scheiden van mest op bedrijfsniveau. Meer dan 90% van mest is simpelweg water. Door scheiding van mest ontstaat een dikke en een dunne fractie. Het is zaak om de dunne, stikstofrijke fractie af te zetten op eigen of nabij gelegen landbouwgrond. Ook kan de dunne fractie verder verwerkt worden, waardoor loosbaar water en een mineralenconcentraat ontstaat. Het water kan dan, met vergunning van het 5
Conclusie Hoewel 2013 snel dichterbij komt, zijn er op dit moment nog een groot aantal
onduidelijkheden. Met name op het gebied van de verwerkingsplicht zal er duidelijkheid moeten komen. De vraag is of de wijziging van de Meststoffenwetop 1 januari 2013 daadwerkelijk in werking treedt. Vast staat dat de verplichting tot het sluiten van mestplaatsingsovereenkomsten voorlopig wordt uitgesteld en nog niet wordt ingevoerd bij de start van het nieuwe stelsel. Dat de wijziging van de meststoffenwet na invoering vergaande gevolgen heeft voor de Nederlandse veehouderij is duidelijk. De Aelmans Adviesgroep houdt de wet- en regelgeving scherp in de gaten en via onze website zullen wij hierover
communiceren. Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen zodat we in uw specifieke bedrijfssituatie kunnen kijken naar de mogelijkheden. Rudy Tegels
Tips bij aanvraag omgevingsvergunning mestverwerken: •
Wanneer de mest verwerkt wordt op het eigen bedrijf, blijft het een agrarische activiteit. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een andere niet-agrarische locatie is er sprake van een bedrijfsactiviteit. Dit heeft gevolgen voor de toetsingscriteria.
•
Let bij de keuze van de locatie op omgevingsfactoren. Transportbewegingen en akoestische effecten zijn belangrijke toetsingscriteria.
Onteigening en vrijkomende bodembestanddelen De laatste jaren is er een flinke discussie op gang gekomen tussen taxateurs, onteigeningsdeskundigen en aankopers van overheden over vrijkomende bodembestanddelen. Met name bij uitvoering van werken zoals de Grensmaas, de Zandmaas, diverse ontgrondingen, afgraving van terreinen en aanleg van wegen speelt deze discussie. Ik wil hierna op deze problematiek in gaan. Algemeen Het gaat hier over bodembestanddelen die door de uitvoering van een werk vrijkomen. Meestal gaat het om zand, grind of klei. Zonder de uitvoering van dit werk zouden deze bodembestanddelen onwinbaar zijn gebleven omdat er geen ontgrondingvergunning voor zou worden verleend. In de literatuur wordt dit leerstuk omschreven als ‘onwinbare bodembestanddelen’. Het woord onwinbare slaat daarbij terug op ‘juridisch’ onwinbaar. Er zijn in het verleden diverse arresten gewezen, waaruit een ‘algemene regel’ kan worden afgeleid namelijk dat ‘het netto voordeel ten gevolge van de winning van deze bodembestanddelen 50/50 tussen grondeigenaar en uitvoerder van het werk dient te worden gedeeld. U zult begrijpen dat dit de nodige discussie oplevert. Wat is het netto voordeel; welke kosten dienen te worden meegenomen. Hoe dient de afbakening van het project te zijn: dienen de kosten van natuurontwikkeling bijvoorbeeld tot het project gerekend worden. Dient het project als één geheel te worden gezien? Er zijn percelen waar meer of beter grind zit, dieper wordt gegraven of meer kosten dienen te worden gemaakt. Kortom een bont palet van vragen die de nodige discussie en procedures opleveren. Rechtbank Roermond Op 23 mei 2012 heeft de rechtbank van Roermond een uitspraak gedaan over een dergelijk dossier. In deze onteigening wordt een hoogwatergeul aangelegd op de te onteigenen percelen. Het werk bestaat naast de aanleg van een hoogwatergeul uit de winning van vrijkomende bodembestanddelen. In het geding was uiteraard de waarde die toegekend dient te worden aan de vrijkomende bodembestanddelen. Waarderingsmethode De jurisprudentie laat de Rechtbank een grote mate van vrijheid ten aanzien van het kiezen van een (stelsel van) waarderingsmethode(n). De uiteindelijke keuze van de wijze van waardering is voorbehouden aan de Rechtbank. De vergelijkingsmethode, de top-down methode en de methode gebaseerd op intuï6
tie & ervaring zijn het meest gangbaar. In deze uitspraak is de Rechtbank uitgegaan van een waardering van de agrarische gebruikswaarde met een toeslag voor de aanwezige bodembestanddelen. Zowel de agrarische gebruikswaarde als de toeslag voor de aanwezige bodembestanddelen is gebaseerd op basis van vergelijkingstransacties. Veelal vindt bepaling daarvan plaats op basis van de residuele methode (berekening van de waarde van de vrijkomende delfstoffen uit de winningsexploitatie). Tot slot is de uitkomst vervolgens gecorrigeerd met de uitkomst van de residuele methode, en voorts op basis van hun kennis en ervaring berustende intuïtief inzicht. Al met al een brede mengelmoes van methoden dus. Motivatie De deskundigen hebben voor bovenstaande waarderingsmethode(n) gekozen omdat de vergelijkingstransacties een zeer verschillend beeld laten zien. Een verklaring hiervoor is dat verkopers doorgaans (te) weinig informatie hebben over de winningsexploitatie, waardoor geen of onvoldoende rekening kan worden gehouden met die informatie bij de transactie. Verder is er in ontgrondingszaken veelal sprake van monopolisme. Dit roept vragen op omtrent de betrouwbaarheid van vergelijkingstransacties. Door de monopolist kan er immers teveel, precies genoeg, maar ook te weinig zijn betaald. De waardebepaling uitsluitend op basis van de vergelijkingsmethode is in dit soort zaken ontoereikend. Om de door de deskundigen geconstateerde manco’s van de vergelijkingmethode te compenseren hebben de deskundigen de door de vergelijkingmethode bepaalde waarde van het onteigende getoetst aan de hand van de residuele methode. Doorgaans wordt via de vergelijkingsmethode en de residuele methode een ongeveer gelijke uitkomst van de waarde van de grond gevonden. In onder-
havig geval was dat niet zo. De deskundigen hebben de waarde op basis van kennis en ervaring bijgesteld tot het geadviseerde bedrag. De uitkomsten Op basis van de vergelijkingsmethode voor de agrarische waarde en de vergelijksmethode voor de toeslag van de aanwezige bodembestanddelen, waarbij de uitkomst vervolgens is gecorrigeerd met de uitkomst van de residuele methode, en voorts op basis van hun kennis en ervaring berustend intuïtief inzicht hebben de deskundigen de werkelijke waarde van het onteigende getaxeerd op € 10,00 per m², bestaande uit een bedrag van € 4,50 per m² voor de agrarische waarde in de huidige onverpachte toestand en € 5,50 per m² voor de waarde van de delfstoffen. De Rechtbank heeft dit advies overgenomen. Omtrent de reikwijdte van deze arresten is nog volop discussie. Eigenaren zien in de uitspraak hun opvatting bevestigd dat met name in het project Grensmaas fors te weinig door het consortium voor hun gronden wordt geboden. De ontgronders zien in deze uitspraken de bevestiging dat ieder project ‘maatwerk’ is en dat deze ene uitspraak zeker niet betekent dat deze algemeen toegepast kan worden, zeker nu de laatste jaren er steeds meer van ontgronders wordt gevraagd. Denk daarbij aan projectkosten, compensatiemaatregelen, inpassing en bijdragen aan kwaliteitsverbetering ed. Kortom er blijft volop ruimte voor discussie. Wij zijn bij tal van projecten betrokken en kunnen het palet op basis van ervaring en deskundigheid daarom goed doorzien en u dus ondersteunen bij de gesprekken of een procedure. Jo Aelmans
Krediet moet je tegenwoordig verdienen Na Basel I en II wordt de bankensector geconfronteerd met Basel III. Klinkt heel logisch zult u zeggen. Maar wat is Basel III eigenlijk? En vooral wat betekent dat nu voor mij als ondernemer? In Basel III worden simpel gezegd internationale afspraken gemaakt over nieuwe kapitaaleisen die aan banken gesteld worden. Basel III is in feite de ‘prijs’ die betaald wordt om weer een stabiele bankensector te krijgen. Een bank dient over voldoende en kwalitatief goed eigen vermogen te beschikken om in moeilijke tijden klappen op te kunnen vangen. Dit eigen vermogen kan bestaan uit aandelenkapitaal (beursgenoteerde banken), winstreserves, of bijvoorbeeld ledencertificaten (coöperatieve banken). De eigen vermogenspositie van een bank kan relatief ook versterkt worden door minder geld uit te lenen of klanten sneller af te laten lossen. Basel III zal bovendien de prijs van krediet – zeker bij bedrijven met minder goede kengetallen blijvend verhogen. En niet onbelangrijk is dat banken jaarlijks om een actuele taxatie van het onderpand kunnen vragen.
even werd geregeld ligt al lang achter ons.
Voor de realisatie van plannen is vaak vreemd vermogen nodig. Plannen kunnen bijvoorbeeld verband houden met overname, uitbreiding of verplaatsing. En niet alleen bij plannen, ook tegenvallende bedrijfsresultaten of externe tegenslagen kunnen de oorzaak zijn van (tijdelijke) behoefte aan extra krediet.
Onze ervaring leert dat hiervoor geen standaard aanpak of standaard bedrijfsplan bestaat. Afhankelijk van de persoonlijke plannen en omstandigheden zullen bepaalde aspecten uitgebreider belicht moeten worden. Het gaat om maatwerk. De vergelijking met een maatwerk kostuum is hier van toepassing. Belangrijk is dat het plan een goed gevoel geeft en past in uw situatie. Het moet uw plan worden, en uw eigen visie en inbreng is daarbij onontbeerlijk.
Recente ontwikkelingen in de financiële wereld hebben tot een behoorlijk schokeffect in de bankwereld geleid. Banken zijn al enige tijd druk doende om intern orde op zaken te stellen om (nog) beter te voldoen aan de eisen van de Europese Centrale Bank. Het ‘oppoetsen’ van de eigen bankbalans is één van de vele maatregelen. In dit kader is het voor ondernemers die krediet nodig hebben steeds belangrijker geworden om een financieringsaanvraag gedegen voor te bereiden. De tijd dat uw kredietvraag op een regenachtige namiddag op kantoor bij de lokale bankier
7
Uw bank vraagt tegenwoordig vrijwel altijd naar een gedegen bedrijfsplan. Realiseer daarbij echter dat een goed bedrijfsplan in eerste instantie vooral van belang is voor u als ondernemer zelf. Als het fout gaat, zijn het immers uw eigen euro’s die het eerst verloren gaan. Vooraf wilt u zelf zo goed mogelijk zicht krijgen op het toekomst-perspectief van uw bedrijf. Ondernemen betekent per definitie risico lopen. Een goede ondernemer wil vooraf de risico’s zo goed mogelijk in beeld hebben en, waar mogelijk, uitsluiten of beperken tot aanvaardbare proporties.
Uit recente onderzoeken is gebleken dat het aanvragen van kredieten de afgelopen jaren er niet gemakkelijker op geworden is. Hetzelfde geldt voor de dienstverlening op het gebied van kredietverlening die als slechter ervaren wordt. Een open deur zult u zeggen. Op grond van persoonlijke ervaringen zet ik daar graag een stelling tegenover: “Krediet moet je verdienen”. En zoals reeds toegelicht: een goed
bedrijfsplan is daarbij onmisbaar. Als gevolg van Basel III zullen banken een nog kritischer houding aannemen. Daarbij bestaat een reële kans dat uw bank streeft naar bijvoorbeeld beperking van de uitzettingen, kortere looptijden, het aanbieden van meer diensten en beperkingen op uw kredietfaciliteit. Van cruciaal belang is de wijze waarop u communiceert met uw bankrelatie. Het tijdig en correct aanleveren van informatie over uw bedrijfsvoering is daarbij van essentieel belang. Bedrijven die een sterk wisselende liquiditeitsbehoefte hebben kunnen in de toekomst voor zichzelf en de bank ‘geld verdienen’ met het aanleveren van een goede liquiditeitsprognose. Daarmee bouwt u niet alleen aan een goede relatie met uw bank. U kunt er ook uw eigen krediet mee verdienen. Wel zo handig voor moeilijke tijden. Adrie van Oerle
Maatschappelijk risico steeds zwaarder wegend bij planschade verzoek De vergoeding van planschade maakt al jaren deel uit van ons wettelijke systeem. Er is sprake van planschade als uw bezit in waarde daalt of als uw woongenot vermindert door verandering van bepaalde planologische maatregelen. Denk bijvoorbeeld aan een wijziging in of afwijking van het bestemmingsplan, waardoor een gebouw naast of vlakbij uw perceel kan worden gebouwd.
aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. De Raad van State neemt in bovenstaande casus de volgende omstandigheden in aanmerking: •
Om in aanmerking te komen voor planschade dient u binnen een termijn van 5 jaar na het onherroepelijk worden van de planologische maatregel een verzoek in te dienen voor vergoeding van planschade. Daarnaast moet er om in aanmerking te komen voor vergoeding van de schade nog aan een aantal andere voorwaarden voldaan zijn. Denk daarbij aan het niet-voorzienbaar zijn van de schade ten tijde van de aankoop van uw onroerende zaak. Ook dient de schade niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins al reeds vergoed te zijn. Normale maatschappelijke risico In art. 6.2 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat schade vallend binnen het normale maatschappelijke risico voor rekening van de aanvrager blijft. Iedereen die deel uitmaakt van de samenleving krijgt volgens de wetgever te maken met feitelijke of juridische veranderingen en draagt in beginsel het risico dat aan de verandering nadelige gevolgen zijn verbonden. Planschade niet voorzienbaar maar wel in de lijn der verwachtingen. In de volgende casus wordt duidelijk wat binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade valt. In 1985 had verzoeker tot planschade het eigendom verkregen van een tussenwoning. In 2008 had het college van burgemeesters en wethouders achter dat perceel de bouw van een vrijstaande woning met garage/berging mogelijk gemaakt door
8
vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan. De eigenaar van de tussenwoning heeft een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend als gevolg van bovengenoemde vrijstelling. Volgens aanvrager heeft de bouw van de woning geleid tot daling van de situeringwaarde en tot verlies van privacy, uitzicht en zonlichttoetreding. Van voorzienbaarheid was in dit geval geen sprake omdat ten tijde van de aankoop van de woning in 1985 er geen concrete, openbare beleidsvoornemens waren. De eigenaren van de nieuwe woning die de tegemoetkoming in planschade dienden te betalen, hadden betoogd dat de vrijstelling voor de oprichting van een vrijstaande woning diende te worden beschouwd als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Gelet op de structuur en het karakter van de omgeving was volgens hen sprake van een centrumgebied. Het feit dat er sprake was van een centrumgebied behoort uitzichtschade in een bestaande woonkern tot het normale maatschappelijke risico omdat inbreiding van woningen in een woonkern in de lijn der verwachtingen ligt. Uitspraak Raad van State Om te beoordelen of de schade als gevolg van een planologische ontwikkeling tot het normale maatschappelijke risico behoort, moeten alle van belang zijnde omstandigheden van het geval bestudeerd worden. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de
• • •
•
In de directe omgeving van de bouwlocatie is uitsluitend sprake van percelen met een woonbestemming; De locactie behoort tot het (centrum) dorpse woonmilieu; De ontwikkelingen sluiten aan op de plaatselijke situatie; Het bouwplan is in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van de gemeente; Inbreiding van woningen in een woonkern is een normale maatschappelijke ontwikkeling.
Op basis van de bovengenoemde omstandigheden concludeert de Raad van State dat de planologische wijziging in de lijn der verwachting lag en aanvrager niet voor vergoeding in aanmerking komt. Gevolgen uitspraak Raad van State Bovenstaande uitspraak zal wederom zorgen voor een beperkter bereik van te vergoeden planschade. In de uitspraak van de Raad van State wordt duidelijk dat een eigenaar van een woning aan de rand van een dorps- en/of stadskern rekening zal moeten houden met het feit dat er op enig moment sprake zal zijn van een inbreiding van dorps- en/of stadskern. Aanvragen voor tegemoetkoming in planschade waarvan de planologische wijzigingen in der lijn der verwachtingen liggen, zullen hierdoor niet voor vergoeding in aanmerking komen. Paul Soogelee
De plattelandswoning Op 10 juli 2012 is het wetvoorstel voor de plattelandswoning ook door de 1e kamer vastgesteld. De wet treedt, nadat deze in het Staatsblad is geplaatst, in werking op een nog nader te bepalen tijdstip. Dit is nog steeds niet gebeurd. Desondanks houdt de nieuwe wet de gemoederen flink bezig.
platteland gaan wonen, zonder dat de omliggende agrarische bedrijven daardoor worden belemmerd. In dat opzicht biedt de nieuwe wet een oplossing voor zowel het bedrijf alsook voor de burger die in een bedrijfswoning woont. De wet is alleen van toepassing op agrarische bedrijfswoningen.
Wonen op het platteland kent niet alleen voordelen. In het verleden zijn er een groot aantal (tweede) bedrijfswoningen overbodig geworden voor de agrarische bedrijfsvoering. Die woningen zijn vaak afgesplitst van het bedrijf en verkocht aan burgers. Voor burgerwoningen en agrarische bedrijfswoningen gelden echter verschillende milieunormen. Te denken valt aan stof, geluid en geur. Een woning waarin een burger woont geniet meer bescherming dan een agrarische bedrijfswoning.
Concreet regelt de wet dat bewoners van een plattelandswoning niet meer worden beschermd tegen milieuhinder. De bewoner van een plattelandswoning wordt gelijk gesteld met de agrariër die het bijbehorende bedrijf exploiteert. Ook die agrariër wordt niet beschermd tegen de milieuhinder van zijn eigen bedrijf.
Op het moment dat een burger in een bedrijfswoning woont betekent dit een belemmering voor het nabijgelegen agrarische bedrijf. Overigens kan een agrariër ook verzoeken om handhavend op te treden tegen de illegale bewoning van een bedrijfswoning. Een burger mag immers niet wonen in een agrarische bedrijfswoning. Die woningen zijn bestemd om te worden gebruikt door iemand die een bedrijf exploiteert. Een grote groep mensen leeft door die situatie al jaren in onzekerheid over de status van hun woning. Ze mogen er formeel niet wonen en kunnen die woning ook niet aan een andere burger verkopen omdat het een bedrijfswoning is. Vanwege stank- en/of geluidsoverlast van nabijgelegen agrarische bedrijven kan die woning ook planologisch niet worden omgezet in een burgerwoning. Met de introductie van de plattelandswoning kunnen burgers legaal in vrijkomende bedrijfswoningen op het
9
Met de aanduiding van een voormalige bedrijfswoning als plattelandswoning wordt het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer beperkt in zijn bedrijfsvoering. Vanuit milieuoptiek behoeft bij de bedrijfsvoering aldus geen rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van een plattelandswoning. Dit betekent dat er in een plattelandswoning sprake kan zijn van milieuhinder, zonder dat de bewoner daar iets tegen in kan brengen. Hij woont immers in een plattelandswoning en die woning geniet ten opzichte van het daarbij gelegen agrarische bedrijf geen bescherming meer. Met de plattelandswoning wordt een juridisch probleem opgelost maar de feitelijke problemen op het vlak van milieuhinder blijven bestaan. Anders gezegd: een burger die in het buitengebied wil wonen moet die milieuhinder op de koop toenemen als hij in een plattelandswoning wil/gaat wonen. Anderzijds roept de wet ook nieuwe vragen op. De bewoner van een plattelandswoning kan geen beroep doen op een aantal milieuwetten, maar dat is in strijd met andere wetgeving. Ook is onduidelijk of bij een gewenste
vergroting van het agrarisch bouwblok de grond van de plattelandwoning wordt meegerekend. Om van een voormalige agrarische bedrijfswoning een plattelandswoning te maken moet die woning een specifieke bestemming krijgen. Het blijft een voormalige agrarische bedrijfswoning doch krijgt de aanduiding ‘plattelandswoning’ of ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’ zodat duidelijk is dat die woning geen bescherming tegen milieuhinder geniet. Met de inwerkingtreding van de wet wordt de woning dus niet automatisch een plattelandswoning. Om dat te bewerkstelligen moet de bestemming van die woning nog worden gewijzigd. We kunnen vaststellen dat met deze nieuwe wet de agrarische bedrijven beter worden beschermd tegen burgers in voormalige bedrijfswoningen, die klagen over milieuhinder. Of alle gemeenten ook meewerken aan het omvormen van de voormalige bedrijfswoningen tot plattelandswoningen blijft de vraag. De meeste gemeenten zullen zelf beleid ontwikkelen en randvoorwaarden stellen aan het omvormen van woningen. In die situaties waar sprake is van onaanvaardbare hinder zal een gemeente naar verwachting niet meewerken aan de realisatie van een plattelandswoning. Zo kan een gemeente er voor kiezen om bijvoorbeeld in een Landbouw Ontwikkelingsgebied (LOG) geen plattelandswoning toe te staan. Daarmee zal deze wet niet in alle gevallen de gewenste oplossing bieden. Hub Steins
Breng uw plan in beeld
Programmatische aanpak stikstof (PAS) Stikstofdepositie (het verkrijgen van de daarmee verband houdende vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet) belemmert de bedrijfsontwikkeling rondom inmiddels te lang. Om de impasse te doorbreken wordt er beleid ontwikkeld om deze problematiek aan te pakken. Het probleem Op meerdere natuurgebieden is – gebaseerd op Europese wetgeving - de aanvoer (depositie) van stikstof te hoog. Gevolg daarvan is dat de bodem teveel verzuurt en er een verrijking (eutrofiëring) van deze bodem met mineralen ontstaat. Stikstof wordt daarmee gezien als een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van natuurgebieden en/of Natura 2000gebieden. Een groot gedeelte van de stikstof is afkomstig van landbouw, verkeer en industrie (ook Ruhrgebied). Cumulatie van de uitstoot van stikstof veroorzaakt de problemen voor natuurgebieden. Op grond van Europese richtlijnen dienen maatregelen genomen te worden waarmee de doelen van Natura 2000 gerealiseerd worden. De voorgestane maatregelen worden per gebied vastgelegd in een beheerplan waarin tevens een beheerplanperiode is opgenomen voor de uitvoering van de maatregelen. De overheid heeft als beleid aangenomen dat zolang het onduidelijk is of de invloed van stikstof op de Natura 2000-gebieden gestopt kan worden, en of op termijn de doelen voor Natura 2000-gebieden behaald gaan worden, het onzeker is of bestaande activiteiten door kunnen blijven gaan en nieuwe activiteiten kunnen worden gestart. 10
Doel van de programmatische aanpak stikstof De overheid wil de uitstoot van stikstof terug-dringen en hiermee de schadelijke gevolgen van de neerslag van stikstof op Natura 2000-gebieden beperken. Op de langere termijn wil de overheid de natuurdoelen, die Europees zijn vastgesteld voor die gebieden, bereiken. Anderzijds wil men economische ontwikkelingen mogelijk maken, ook al leiden die tot een toename van stikstofuitstoot. De programmatische aanpak bevat maatregelen om deze beide doelen (natuur en economie) gelijktijdig te bereiken. Inhoud van de programmatische aanpak stikstof De kern van de programmatische aanpak bestaat uit het maken van bindende afspraken om het stikstofprobleem aan te pakken op verschillende niveaus (landelijk, provinciaal en per Natura 2000-gebied) en vanuit verschillende sectoren (landbouw, industrie, verkeer en vervoer). Brongerichte maatregelen zoals schonere stallen, industrie en verkeer moeten blijvend leiden tot een daling van de stikstofneerslag. Gebiedsgerichte maatregelen, bijvoorbeeld voor het waterbeheer van natuurgebieden, moeten leiden tot een verbetering van de natuurkwaliteit van Natura 2000gebieden. Een deel van de verbetering die door bestaande en nieuwe brongerichte maatregelen kan worden bereikt, wordt
vervolgens benut voor nieuwe ontwikkelingen. Dit deel van de mogelijke afname van stikstof wordt ontwikkelingsruimte genoemd. Voorlichting van de Afdeling advisering De staatssecretaris heeft aan de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd hoe de systematiek van de concept programmatische aanpak die hij met de provincies heeft voorbereid, zich verhoudt tot de toepasselijke Nederlandse en Europese wetgeving. De Afdeling advisering heeft eerder in 2012 een zogenoemde voorlichting uitgebracht aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de PAS. In deze voorlichting komt de Afdeling advisering tot de conclusie dat de voorgestelde aanpak niet helemaal past binnen de Natuurbeschermingswet 1998. De voornaamste afwijking is de keuze om de minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd te maken zelf de ontwikkelingsruimte toe te wijzen aan nationale infrastructuurprojecten. Verder gaat het voorstel uit van een gefaseerde aanpak, terwijl de Nb-wet uitgaat van de vaststelling van een land dekkend en meteen toepasbaar programma. Wat de Europese wetgeving betreft, ziet de Afdeling advisering geen bezwaren tegen een programmatische aanpak als zodanig. Wel wijst zij erop, dat voor de gekozen aanpak uiteenlopende randvoorwaarden gelden, die moeten worden nageleefd. Zo moet gegarandeerd zijn, dat Nederland de natuurdoelen van Natura 2000 binnen een redelijke termijn zal bereiken. De tijd die Nederland daarvoor neemt, moet ecologisch verantwoord zijn. Doorslaggevend voor het slagen van de programmatische aanpak is dat de voorgestelde maatregelen op de afgesproken
tijd en wijze worden uitgevoerd. De Afdeling advisering benadrukt verder het belang van monitoring van de uitvoeringspraktijk en wijst erop dat de programmatische aanpak de laatste stand van de wetenschap en techniek moet weerspiegelen. Advies van de Commissie m.e.r. Het ministerie van EL&I heeft ook de Commissie voor de milieueffectrapportage (verder de Commissie) gevraagd te adviseren over de concept definitieve Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (verder de DPAS). Specifiek is gevraagd te beoordelen of de PAS een werkbare aanpak is om (milieu) gevolgen voor besluitvorming over plannen en projecten goed in beeld te brengen. Een werkbare aanpak interpreteert de Commissie als een aanpak waarbij economische ontwikkeling mogelijk is die momenteel stagneert specifiek vanwege de toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De Commissie is van oordeel dat een programmatische aanpak op hoofdlijnen in principe een juiste en werkbare aanpak is. Het hangt echter van de precieze invulling af of de doelen van de PAS daadwerkelijk kunnen worden gehaald. Het doel van de PAS is om economische ontwikkeling samen te laten gaan met het realiseren van de doelen voor Natura 2000. De Commissie concludeert dat voor een goed werkzame, in de praktijk haalbare PAS nog veel werk moet worden verzet. Daarbij verdient het de voorkeur om de PAS zodanig uit te werken dat een tijdpad wordt gegeven waarbinnen de instandhoudingdoelstellingen worden behaald. Nieuwe ontwikkelingsruimte wordt dan niet eerder uitgegeven dan nadat natuurherstel feitelijk is opgetreden. De Commissie concludeert dat de PAS zoals die nu 11
voorligt niet voldoet omdat er geen of onvoldoende randvoorwaarden worden gecreëerd voor het uitgeven van ontwikkelingsruimte, vooruitlopend op natuurherstel. Conclusie De PAS, zoals opgesteld door het ministerie van EL&I en die bescherming moet bieden aan de Natura 2000-gebieden waarbij tevens ontwikkelingsruimte voor bedrijven wordt geschapen, is zowel door de Raad van State als de Commissie m.e.r. getoetst. De toetsing van de Raad van State heeft hoofdzakelijk betrekking op de juridische houdbaarheid van de PAS waarbij toetsing aan nationale wetgeving (Nb-wet) en Europese wetgeving heeft plaatsgevonden. De Raad van State is van mening dat weliswaar met enige aanpassingen, de PAS toepasbaar is binnen de wettelijke kaders. De Commissie m.e.r. heeft een meer inhoudelijke toetsing van de PAS uitgevoerd en komt tot de conclusie dat de
PAS niet voldoet. Deze conclusie is gebaseerd op de mogelijke ontwikkelruimte die de PAS biedt zonder dat er een waarborg bestaat voor een verbetering van situatie voor de natuurgebieden. Uit het voorgaande komt naar voren dat het gebruik van de PAS zeker niet op korte termijn mogelijk zal zijn. Er wordt namelijk geen oplossing aangedragen voor de impasse die er bestaat tussen het toekennen van ontwikkelingsruimte voor bedrijven en de bestaande belasting van de natuurgebieden met stikstof. Met de beheerplannen – die opgesteld worden per Natura 2000-gebied - zal deze onduidelijkheid weggenomen worden. Hierdoor ontstaat er duidelijkheid voor de positie van de natuur en de bedrijfsontwikkeling rondom de Natura 2000-gebieden. Ton Crasborn
In gesprek met een trots lid van VarkensGilde Peel & Maas
Colofon 12
Overnemen met bronvermelding is toegestaan. Deze uitgave van AelmanScoop is met veel zorg samengesteld. De lezer dient er echter rekening mee te houden dat de regel- en wetgeving bijzonder gecompliceerd is. Bovendien is deze voortdurend aan verandering onderhevig. Wij kunnen dan ook geen enkele verantwoordelijkheid aanvaarden voor hetgeen men zonder deskundig advies naar aanleiding van de inhoud van deze publicatie onderneemt.
www.aelmans.com,
[email protected]
AelmanScoop is een periodieke uitgave voor relaties van Aelmans Kerkstraat 4, 6367 JE Voerendaal Tel (045) 575 32 55, Fax (045) 575 15 09 Kerkstraat 2, 6095 BE Baexem Tel (0475) 45 92 60, Fax (0475) 45 92 82 Lindestraat 48 5721 XP Asten Tel (0493) 690 944
Redactie M&O Guus Queisen Vof, Sittard Fotografie Pixelplus Interactieve Media, Voerendaal Twan Wiermans, Cadier en Keer Jac Beekers, Made Vormgeving Aelmans iMedia, Voerendaal Druk Drukkerij Kuypers, Weert
Aelmans Adviesgroep onderschrijft als sponsor van het VarkensGilde Peel & Maas de doelstelling van dit regionaal initiatief. Onze adviseurs leveren met hun kennis en betrokkenheid graag een bijdrage aan het profileren van de varkenshouderij in de regio. Het is een prima netwerk voor innovatie in samenwerking met het bedrijfsleven.
Voor deze bedrijfsrapportage schuiven we aan tafel bij Hennie Korten uit Heibloem. Zijn gespecialiseerd zeugenbedrijf ligt, keurig ingepast in de omgeving, aan de Staldijk in Heibloem. Hennie is een gedreven ondernemer en exploiteert zijn bedrijf als eenmanszaak. Het van oorsprong gemengde ouderlijk bedrijf met melkkoeien, vleesvarkens en fokzeugen heeft zich in rap tempo doorontwikkeld tot een goed geoutilleerd modern zeugenbedrijf met 1.000 fokzeugen, dat voldoet aan de huidige wet- en regelgeving. De overname uit de maatschap met zijn ouders, die uitgesteld moest worden vanwege de varkenspest in 1997, heeft plaatsgevonden in 2003. Sinds de overname heeft hij nog een keer verdubbeld naar de huidige omvang. De efficiënte bedrijfsopzet maakt het mogelijk om samen met 2 vaste medewerkers het bedrijf te runnen. Daarnaast doet echtgenote Ilse de administratie. Hennie heeft de afzet van zijn Piétrain biggen volledig in eigen hand. Hij heeft 5 Duitse vleesvarkenshouders als vaste afnemer. Daarmee heeft hij een stevige band opgebouwd, omdat hij het belangrijk vindt te weten waar het nog beter kan. Het investeren in deze vaste relaties is hem letterlijk en figuurlijk geld waard. Zowel de nieuwe wetgeving als zijn ambitie om verder door te ontwikkelen brengen ons bij een ander belangrijk thema: mest en mineralen. Met 16 ha eigen grond, direct aansluitend aan het bedrijf, heeft hij verhoudingsgewijs meer grond dan de gemiddelde varkenshouder. Deze grond en de relatie met een aantal akkerbouwers biedt kansen, maar lost niet het gehele probleem op. In het artikel over mest, elders in dit blad, leest u meer over deze uitdaging. Bij het bespreken van de thema’s bedrijfsontwikkeling en toekomstvisie loopt er een rode draad door het gesprek: Het belang van
maatschappelijk draagvlak voor de varkenssector. Sinds de oprichting in 2011 is Hennie lid van het VarkensGilde Peel & Maas. In totaal zijn er 32 vooruitstrevende varkenshouders uit de regio Peel & Maas lid van deze club. Zij voelen zich verbonden met de regio en hun omgeving, maar bovenal zijn ze trots op hun bedrijf en hun sector. Door de gemeenschap te betrekken bij hun bedrijvigheid willen de leden op transparante wijze laten zien wat er gebeurt binnen de 4 muren van hun bedrijf. Onlangs heeft Hennie, tijdens Het Weekend van het Varken, bij een collega varkenshouder in Panningen vele bezoekers te woord gestaan. Hennie is duidelijk als het gaat om de toekomst van het VarkensGilde: “Ik merk in de contacten met de burgers dat we met het VarkensGilde collectief goed werk leveren. We zijn op de goede weg. De kritische succesfactor in dit verband is ‘communiceren’. En ik ben er persoonlijk voorstander van dat we het werkgebied van ons Gilde nog wat groter maken”. In dit verband heb ik nog wel een wens voor ons gilde: Ik denk dat we gebaat zijn bij een sterk boegbeeld die het profiel van ons gilde verder mee uit kan dragen en er voor kan zorgen dat de doelstellingen bewaakt worden”. De afsluitende woorden van Hennie spreken voor zich: “Ik ben er trots op om varkenshouder te zijn en om lid te zijn van het VarkensGilde Peel & Maas. Aan dit collectief draag ik graag mijn steentje bij”. Adrie van Oerle