juni 2012 / december 2012
AARDEWERK
Bestuur AWN Flevoland - afdeling 21 Voorzitter: Jan Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel.: 0527-699113, e-mail:
[email protected] Penningmeester: Jan Werschkull, Botter 34-28, 8243 KR Lelystad, tel.: 0320-256360, e-mail:
[email protected] Secretaris: vacant Bestuurslid Promotie en Educatie: vacant Bestuursleden algemeen: Wim Boxsem Cees Groothoff, Jansmalaan 5, 8302 BL Emmeloord, tel.: 0527-612882, e-mail:
[email protected]
Veldcoördinatoren Dick Velthuizen, Provinciaal Depot voor Bodemvondsten, Oostvaardersdijk 01-13, 8242 PA Lelystad, tel.: 0320-225939, mobiel: 06-13243987, e-mail:
[email protected] Ellen van Galen Last, Maanzaadpad 29, 1313 HV Almere, e-mail:
[email protected]
Ondersteunende leden ( geen bestuurslid): Dick Velthuizen, archeologisch medewerker Nieuw Land Erfgoed (NLE), Provinciaal Depot voor Bodemvondsten, Oostvaardersdijk 01-13, 8242 PA Lelystad, tel.: 0320-225939, mobiel: 06-13243987, e-mail:
[email protected] Bank: ING, rekeningnummer 4481928 t.n.v. AWN Flevoland, p/a Botter 34-28, Lelystad E-mailadres: AWN Flevoland – afdeling 21:
[email protected] Website: www.awnflevoland.nl Aardewerk Aardewerk is het verenigingsorgaan van AWN Flevoland - afdeling 21. Mits de bron wordt vermeld, is overname van artikelen toegestaan. Een exemplaar van het betreffende medium gelieve dan aan de redactie te worden gestuurd. Ruilabonnementen kunnen schriftelijk worden aangevraagd bij de redactie. Kopij, reacties e.d. te zenden aan Saskia Thijsse; bij voorkeur aanleveren via e-mail, per diskette of CD in Times New Roman 11. Sluitingsdatum kopij is 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november. Aardewerk wordt integraal gepubliceerd op de website www.awnflevoland.nl
Redactie Henk van den Berg, Koraal 32, 3893 EJ Zeewolde, tel.: 036-5222492, e-mail:
[email protected] Saskia Thijsse, Karveel 44-20, 8231 DW Lelystad, tel.: 0320-240120, e-mail:
[email protected]
___________________________________________________________________________ Regiocoördinator Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio Oost/Flevopolders Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel.: 038-4546192, 06-49094786, e-mail:
[email protected]
_____________________________________________________________________ Foto omslag: De in Almere Pampus gevonden kaponderdelen 1 Foto: RCE
© Copyright AWN Flevoland
ISSN: 1570-582X
AARDEWERK juni 2012 – december 2012
Inhoudsopgave Van de redactie -------------------------------------------------------------------------------------------1 Oproep------------------------------------------------------------------------------------------------------1 Jan Boes Veldverkenning van 10 maart 2012 op Kavel E170 en E171---------------------------------------2 Algemene Leden Vergadering en Lezing op 26 mei 2012----------------------------------------3 Saskia M.S.C. Thijsse Wetenswaardigheden------------------------------------------------------------------------------------5 Saskia M.S.C. Thijsse Wat zou de bestemming van de in Almere gevonden kerkkap met dakruiter geweest kunnen zijn? --------------------------------------------------- ------------------------------------------6 drs. J.F. van Voorst
ISSN: 1570-582X
AARDEWERK juni 2012 – december 2012
Van de redactie Dit nummer is een kleine afspiegeling van de vele doelen die onze vereniging nastreeft. Een artikel over een veldverkenning in het eerste kwartaal van dit jaar, een klein verslag van hetgeen er onder andere besproken werd op de jaarvergadering van 26 mei j.l.. en de rubriek wetenswaardigheden. Maar het artikel over een ‘kerk’?kap met dakruiter die in Zuidelijk Flevoland werden gevonden, beslaat het grootste deel van deze uitgave. Het opsplitsen van dit artikel in opeenvolgende nummers van Aardewerk zou inbreuk doen aan de inhoud. Daarom is besloten om dit artikel in zijn geheel in dit nummer van Aardewerk op te nemen. Veel leesplezier. Namens de redactie, Saskia Thijsse.
Oproep Jan Boes Een oproep voor alle leden waarvan bij AWN Flevoland nog geen email adres bekend is om dit email adres door te geven. Heeft u in de afgelopen maand(en) een nieuw email adres gekregen, geef dit dan ook door aan Jan Boes. Tel.: 0527-699113, e-mail:
[email protected] Belangrijke informatie kan hiermee zo snel mogelijk bij alle leden terecht komen.
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 1
Veldverkenning van 10 maart 2012 op Kavel E170 en E171 Er waren twee kavels te belopen, dus een groot oppervlak! Gelukkig hadden elf leden zich opgegeven om deze plek, die jaarlijks door de AWN Flevoland wordt gemonitoord, af te speuren. De oogst van de verkenning is enorm, 29 kilo vondstmateriaal is er door de elf deelnemers verzameld. Uiteraard niet allemaal prachtige archeologische vondsten maar een paar werktuigen vallen direct op. Drie vuursteen spitsen, een geretoucheerde kling en een schitterend fragment van een sikkel. De kling en het sikkel fragment worden onderzocht op gebruiksporen. Het gevonden houtskool is naar het Groninger centrum voor isotopen onderzoek gebracht voor een 14-C datering.
Foto’s : Kees C. Groothoff
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 2
Algemene Leden Vergadering en Lezing op 26 mei 2012. Saskia M.S.C. Thijsse Op 26 mei 2012 vond de Algemene Ledenvergadering plaats van AWN Flevoland - Afdeling 21. Zoals gebruikelijk was de locatie in het gebouw van Nieuw Land te Lelystad. De vergadering zelf verliep efficiënt en snel.
Bestuur in aktie. Van links naar rechts: penningmeester Jan Werschkull, voorzitter Jan Boes, algemeen bestuurslid/notulist Kees Groothoff. Foto: Saskia M.S.C. Thijsse De volgende punten kwamen onder andere ter sprake: - Ellen van Galen Last is geen bestuurslid meer, maar blijft wel aan als veldcoördinator - Wim Boxsem heeft zich aangemeld als nieuw bestuurslid - twee bestuursleden volgden een cursus Veiligheid in de Archeologie. - enige leden volgden een cursus scheepswrakhout tekenen.als voorbereiding op de IFMAFopgraving - AWN Flevoland was aanwezig met een stand op de Zuiderzeedag en op de Archeologiedag in Almere. - kennisvermeerdering van onze leden werd bereikt door een bezoek aan het depot van pleistocene vondsten (vooral botmateriaal) van Albert Hoekman op Urk - AWN Flevoland leden verleenden assistentie bij het maandelijkse archeologische spreekuur van Dick Velthuizen. - van de DVD-promotiefilm De weerspiegeling van een ver verleden die door de AWN Flevoland werd gereproduceerd en uitgegeven, werden veertig exemplaren.verkocht aan het AWNhoofdbestuur - de website werd bijgehouden en aangevuld.
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 3
- voor de deelnemers aan de veldcursus 2012 met de IFMAF is een werkschema opgesteld. Een voorbereidings- instructiemiddag vond op 11 mei 2012 plaats bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) te Lelystad ten behoeve van de opgraving OE34 -Er is sprake van een evenement op 23 september 2012 in het Nieuw Land Erfgoedcentrum (NLE). Het Maritiem Archeologisch Weekend zal in samenwerking met ADC, RCE, NLE vele activiteiten waaronder een expositie, lezingen, jeugdactiviteiten bevatten. AWN Flevoland kan bijdragen leveren, bijvoorbeeld oud scheepshout uit zand laten ‘opgraven’. Saskia Thijsse oppert ‘Bataviakleding’, kantklospresentatie, het maken van tekeningen, Hugo Tjeerds wil met metaaldetectoren spijkers laten zoeken in een scheepswrakzandhoop (met certificaat!). Kees Groothoff wijst op de belangrijke prehistorische maritieme vondsten van de boomstamkano en het nog oudere peddelblad. - Dick Velthuizen oppert om het logo van AWN Flevoland iets te veranderen, zodat de pot waarop de kaart van Flevoland is getekend, de vorm van een Swifterbantpot zou hebben. Het bestuur zal zich hierover beraden. Na de koffie/thee pauze volgde een lezing, gegeven door Jan Boes, over zijn zoektocht naar fossielen in rivieren van Amerika. Een boeiend verhaal, gelardeerd met fraaie foto’s en anecdotes. Wat kleine geultjes en grote auto’s al niet teweeg kunnen brengen. Om over enthousiaste vissers en boten maar niet te spreken! Naderhand konden we ons buigen over de vondsten.
Uitleg over de vondsten door Jan Boes. Foto: Saskia M.S.C. Thijsse
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 4
De vondsten van Jan Boes. Foto: Saskia M.S.C. Thijsse
Wetenswaardigheden Saskia M.S.C. Thijsse Online hulpmiddel bij archiefonderzoek scheepswrakken Op 22 augustus 2012 werd de Wrakkenwijzer gepresenteerd en online gezet. De Wrakkenwijzer is een hulpmiddel bij het doen van archiefonderzoek naar scheepswrakken van VOC, WIC en de Admiraliteit in de collectie van het Nationaal Archief. In deze archieven zijn gegevens opgeslagen over onder andere de uitreding van schepen, over de lading en de bemanning. Vlaams wetenschappelijk archeologisch tijdschrift te downloaden.
Op de website van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) is het negende deel van het wetenschappelijk tijdschrift Relicta te downloaden. Hierin kom je meer te weten over grafheuvels uit de midden-bronstijd in Weelde, een twaalfde-eeuwse ivoren kromstaf uit de St. Salvatorabdijkerk van Ename en het onderzoek van het begraven wrak van de Nederlandse Oost-Indiëvaarder ’t Vliegent Hert. Daarnaast is er ook aandacht voor de studie van de relicten in de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde in het kader van het Sigmaplan, een achtiende-eeuws muntdepot uit Moorsel, de kerken van scheutist Alphonse De Moerloose in China en het intern protocol van het agentschap voor archeologisch skeletonderzoek. Visfuiken van meer dan 7500 jaar oud gevonden (J97 in Rusland?) Via de link http://www.nu.nl/wetenschap/2724148/visfuiken-van-meer-dan-7500-jaar-oud-gevondenin-rusland.html is meer over bovenstaand onderwerp te vinden. Deze tip komt van Ellen van Galen Last.
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 5
Wat zou de bestemming van de in Almere gevonden kerkkap met dakruiter geweest kunnen zijn? drs. J.F. van Voorst Eén van de landbouwpercelen in Almere Pampus, bekend onder de kavelnaam AZ87, is bijzonder rijk aan archeologische vondsten. Het perceel ligt ten oosten van de Oostvaardersdijk en ten zuiden van het Brikpad. Niet alleen zijn hier drie scheepswrakken aangetroffen, maar ook de dragende delen van een middeleeuwse houten kap en torentje, waarschijnlijk van een kerk of kapel. Waarschijnlijk, want niemand weet het precies. De vondst kwam in 1983 bij het diepploegen aan het licht.
Afb. 1: De in Almere Pampus gevonden kaponderdelen. Foto: RCE In juni 1984 zijn de balken opgegraven, onderzocht en ter plekke herbegraven. Volgens Archis2 betreft het vijftig à zestig onderdelen.1 Uit een telling op de foto’s blijkt echter dat het gaat om tenminste 88 onderdelen (maximaal zeven spanten). De vondst bestond uit geprefabriceerde balken. Prefabricatie was al bekend uit middeleeuwse schriftelijke bronnen, bijvoorbeeld stadsrekeningen. Maar nu werd dit door een echte vondst bevestigd, die bovendien duidelijk maakte dat de balken niet geheel afgewerkt, maar als halffabrikaat werden aangeleverd. Dat was ook nieuw voor bouwhistoricus Janse, die namens de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg de vondst heeft onderzocht2. Als men de balken aan elkaar legt, zodat een spant ontstaat, is dit circa 9,4 meter breed. De spanten tezamen zouden een houten tongewelf van circa 22 meter lengte kunnen vormen3. Dit type houten gewelf komt veel voor in gebieden waar de bodem geen grote belasting van een zwaar stenen gewelf kan verdragen. Te denken valt aan de veengebieden in Noord-Holland en Friesland. Bekende kerken met een houten tongewelf zijn de Oude Kerk en de voormalige Nieuwezijds Kapel (Heilige Stede) in Amsterdam, de Grote Kerk in Naarden en de Sint Laurenskerk in Alkmaar. Verder zijn voorbewerkte onderdelen van een tafelment van een torentje of dakruiter gevonden. Een tafelment is een constructie waarop iets rust. In dit geval is het een houten raamwerk waar de spits van het torentje op rust.
1
Archis2, Archismonumentnummer 15651. Brief Janse (RdMz) aan Vlierman (Museum voor Scheepsarcheologie) d.d. 20 december 1984, archief RCE Lelystad (vm. NISA) 3 Archis2, Archismonumentnummer 15651. Op basis van de lengte van de eveneens teruggevonden binnenmuurplaten heeft G. van Wezel de lengte van de kap kunnen reconstrueren. Een muurplaat is een zware houten plaat (balk) die overlangs op de binnen- of buitenmuur wordt gelegd, waarop de daksporen rusten. 2
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 6
Vanwege dit torentje denkt men wel dat het om een kerkkap zou gaan. Maar voor het zelfde geld zou het een kap van bijvoorbeeld een stadhuis kunnen zijn. Zo is bekend dat bijvoorbeeld het middeleeuwse stadhuis van Schoonhoven een dakruiter had (en heeft). Andere voorbeelden van stadhuizen met een dakruiter zijn die van Culemborg, Ameide of Vianen. Een meer steekhoudend argument ter ondersteuning van de stelling dat de kap voor een kerk of kapel bestemd was, is het feit dat het bovenaanzicht van de kap slechts één veelhoekige zijde vertoont. De tegenovergelegen zijde verloopt recht. Dit wijst erop dat daar aansluitend ruimte voor een kerktoren was. Indien het bovenaanzicht van de kap twee veelhoekige zijden zou hebben vertoond, dan zou dit wijzen op een tentdak, dat ook op bijvoorbeeld een stadhuis gezeten zou kunnen hebben. Uit schriftelijke bronnen4 was reeds bekend dat de hoofdbewerking aan de gevelde boomstammen (zijtakken afhakken, bast / schors afpellen, kantrechten van de boomstam en kloven of zagen van de stammen) veelal reeds plaatsvond op de locatie waar de boom gekapt werd. De vondst van de kerkkap in Almere bevestigt deze stelling. Dit prefabsysteem was mogelijk doordat op de balken unieke inkepingen (telmerken) gemaakt werden die de locatie van de verbindingen met andere balken vastlegde. Sommige onderdelen zijn in niet geheel afgewerkte vorm vervoerd en zouden eerst na de montage van definitieve profileringen voorzien worden5.
Afb. 2: Reconstructietekening van de in Almere gevonden kap, gemaakt in het veld. Foto RCE
Afb. 3: Latere reconstructieschets. De maatvoering hierin wijkt af van die in afb. 2. Foto: RCE
4
Janse 1965, blz. 105: De houten kap van de Sint Catharijnekerk te Brielle was in Brussel geprefabriceerd. Dit blijkt uit een stuk uit 1476 in het Algemeen Rijksarchief te Brussel dat handelt over een rechtzaak waarin het voor Brielle bestemde timmerwerk een rol speelt. 5 Brief Janse (RdMz) aan Vlierman (Museum voor Scheepsarcheologie) d.d. 20 december 1984, archief RCE Lelystad (vm. NISA)
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 7
Afb. 4: De twee latere reconstructietekeningen van de in Almere gevonden kap en de dakruiter zijn door de auteur tot een geheel samengevoegd. De trekbalken met sleutelstukken zijn optioneel. Foto: RCE Opvallend is dat de trekbalken en sleutelstukken ontbreken. Bouwhistoricus Herman Janse vermoedde dat de trekbalken als deklading werden vervoerd op een vrachtschip en mogelijk elders al in het water zijn gevallen6. Ze zijn in elk geval (nog) niet teruggevonden. De wel gevonden houten onderdelen zouden dan in het ruim van een vrachtschip gelegen hebben. Een verband met de elders op kavel AZ87 gevonden vrachtschepen is (helaas nog) niet aangetoond. Maar hoe is het dan te verklaren dat de balken wel bij elkaar gevonden zijn, maar zonder schip? Het lijkt daarom veel aannemelijker dat de deklading uit de gevonden balken bestond en dat het schip is doorgevaren7. Op grond van de houtmaten en het merktype stelde bouwhistoricus Herman Janse van de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat de balken zouden dateren van rond 1408. Na het onderzoek zijn de balken helaas zonder dat er verder onderzoek op uitgevoerd is, ter plaatse onder grondwater begraven. Met dendrochronologisch onderzoek had men de eerdere hypothese inzake de datering al dan niet kunnen falsificeren. Janse besluit zijn onderzoek met de mededeling dat “omtrent de plaats van vervaardiging en de bestemming niets met zekerheid is te zeggen.” 9 6
Verslag bij brief Janse (RdMz) aan Vlierman (Museum voor Scheepsarcheologie) d.d. 20 december 1984, archief RCE Lelystad (vm. NISA) 7 En toch is het vreemd dat de balken bij elkaar gevonden zijn. Immers, een “normaal” scenario voor een partij losse balken die in het water valt, is dat zij blijven drijven (ze zijn immers van hout) en verspreid raken, waarna een deel aanspoelt op de kust. Het deel dat in het water blijft drijven, wordt aangevreten door paalworm, schimmels en bacteriën. Een balk moet wel heel erg lang in het water liggen, wil hij zo verzadigd zijn met water dat hij zinkt. Het feit dat de balken bij elkaar gevonden zijn, duidt erop dat zij op de een of andere manier, zij het met banden, zij het met touwen, aaneen gesjord gezeten moeten hebben, zodat ze ook lang nadat ze reeds in het water lagen, bijeen gebleven zijn. Een mogelijk scenario voor het zinken van de bundel houten onderdelen bij elkaar, is dat tijdens extreem laag water (bijv. een combinatie van eb en een harde zuidwestenwind) de plek waar de balken verbleven, droog is gevallen en de balken in de modder zijn weggezakt, waarna ze er niet meer uitgekomen zijn. 8 Verslag bij brief Janse (RdMz) aan Vlierman (Museum voor Scheepsarcheologie) d.d. 20 december 1984, archief RCE Lelystad (vm. NISA) 9 Verslag bij brief Janse (RdMz) aan Vlierman (Museum voor Scheepsarcheologie) d.d. 20 december 1984, archief RCE Lelystad (vm. NISA)
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 8
In 1985 maakte een medewerker van de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Gerard van Wezel, in samenwerking met G. Berends een reconstructietekening van de kap. Zie afbeelding 3. Janse merkte hierover op dat “Hoewel geen onderdelen van schaargebinten zijn aangetroffen, menen we toch, mede gezien de maat van de overspanning, een schaargebint op de spitsbooggebinten te moeten reconstrueren.” 10 Dit schaargebint11 is zichtbaar in afbeelding 3. In de veldtekening (afbeelding 2) is dit (nog) niet ingetekend. Opvallend is dat de veldtekening andere hoofdmaten aangeeft dan de uiteindelijke reconstructietekening. Zo is de totale breedte van de kap in de veldtekening 8,52 meter, terwijl deze in de uiteindelijke reconstructietekening ca. 9,40 meter is. Dat is bijna een meter verschil! Hierdoor heeft het dak op de veldtekening een veel scherpere punt (50°) dan op de uiteindelijke reconstructietekening (ca. 62°). De veldtekening bevat tenminste één fout: bij de hoek van het puntdak staat 60° aangegeven, maar nameting levert op dat het dak een hoek van 50° heeft. Dit is echter ook onjuist. Als men een gelijkbenige driehoek tekent waarvan de basis 8,52 meter is en de benen 8,84 meter, dan verkrijgt men een top met een hoek van iets minder dan 60°! Van Wezel en Berends hebben in feite een kap met spitsbooggebint met daarop een schaargebint gereconstrueerd. In zo’n kap kan een houten tongewelf gemaakt worden. In 1989 schreef Janse een proefschrift over houten kapconstructies in Nederland.12 Hierin is een (klein) hoofdstukje aan kappen met spitsbooggebinten met daarop een schaargebint gewijd. Hij onderscheidt dergelijke kappen zonder en met trekbalken. Zonder trekbalken komt dit type ten minste zeven keer voor in kappen uit de veertiende tot de zestiende eeuw13. Mèt trekbalken komt dit type tenminste 38 maal in Nederland voor in de veertiende tot en met de zestiende eeuw14. In de inventarislijst behorend bij dit type kap valt op dat het vooral om plaatsen gaat die niet in Noord-Holland of Gooi-en Vechtstreek liggen. Ook Amsterdam ontbreekt in het lijstje. Er zijn wel enkele plaatsen aan de Vecht: Abcoude (koor Hervormde Kerk, eerste helft vijftiende eeuw), Maarsen (koor Hervormde Kerk, laatste kwart vijftiende eeuw, schip eerste kwart zestiende eeuw). De vraag of de Almeerse kerkkap aan een van deze kerken gerelateerd kan worden, zal ik later in dit artikel beantwoorden. In 1993 merkte een toevallige treinreiziger, mevrouw Brand, op dat uit de zandvlakte van Almere Poort (ter hoogte van het huidige Klokhuis / Kindercasla aan het Dettifospad) houten delen staken. Medewerkers van het Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie (NISA) hebben de kavel vervolgens geschouwd en vastgesteld dat het om twee houten balken ging van het zelfde type dat in 1983 in Pampus gevonden was15. Archeoloog H. Halbertsma (1920-1998) van de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek beweerde in 1985 dat de vondsten uit Almere Pampus verband zouden kunnen houden met een voorval dat plaatsvond in het jaar 1419 tijdens de strijd tussen de Schieringers en de Vetkopers.16 In dat jaar namen Groningers (Vetkopers) op het Kamper Diep twee Friese (Schieringse) schepen geladen met hout in beslag. Deze schepen waren in Kampen geladen met hout voor de bouw van de kerk van Franeker. De rovers van het hout zouden de kerkkap vervolgens richting Muiden/ Amsterdam gevaren moeten hebben, waarbij zij hun lading ter hoogte van Almere Pampus verloren zouden moeten hebben.
10
Janse 1986 Een schaargebint is volgens Berends 1999, blz. 41: een schaarspant met spantbalk. Het kenmerkende van een schaarspant is dat de twee benen van het schaarspant in de nok over elkaar heen gekeept zijn. 12 Janse 1989 13 Janse 1989, blz. 165 en 362: Dit betreft de volgende kerken: de kapel van het Sint-Agathaklooster te Delft (ca. 1540), het koor van de Hervormde Kerk te Geertruidenberg (1439), de Hervormde Kerk te Hillegersberg (15e eeuw), het koor en dwarsschip van de Hervormde Kerk te Koudekerk aan de Rijn (2e helft 15 eeuw), het koor van de Hervormde Kerk te Naaldwijk (15e eeuw), het dwarsschip van de Grote Kerk te Naarden (laatste kwart 15 eeuw), het koor van de Hervormde Kerk te Ouderkerk aan de IJssel (tweede helft 15e eeuw) en de Hervormde Kerk te ’t Woudt (eerste helft 16e eeuw). 14 Janse 1989, blz. 165 15 Navraag bij de onderzoeker wat er met de gevonden balken gebeurd is, heeft helaas nog geen antwoord opgeleverd. 16 Brief Halbertsma (ROB) aan R. Reinders (RIJP) d.d. 10 januari 1985, archief RCE Lelystad (vm. NISA) 11
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 9
Halbertsma beriep zich op een artikel van F.C. Berkenvelder in het Economisch-Historisch Jaarboek (1963), getiteld Frieslands handel in de late middeleeuwen. Deze schrijft: “Roven over en weer is dan trouwens weer aan de orde van de dag: in 1419 roven Groningers een lading hout, die Franeker schippers van Kampen af naar huis willen vervoeren met het vrome doel er een kerk mee te bouwen. Het vermag de Groningers niet te vermurwen.”17 Berkenvelder had deze passage gevonden in de Korte historie en beschrijving van Franeker beginnende met den jaare 1192 en eindigende in het jaar 1785 (uit 1785 van D.P. Zijlstra).18 Halbertsma meldt ten slotte dat hij de bron van Zijlstra’s verhaal niet heeft kunnen opsporen. 19 Om welke kerk in Franeker zou het kunnen gaan? Op de kaart van Franeker van Blaeu uit 1649 komen slechts twee kerken voor die in aanmerking kunnen komen als de kerk die in Zijlstra beschreven wordt, en dat zijn ten eerste de Martinikerk (nu: de Hervormde Kerk) aan de Breedeplaats 2 en ten tweede de kapel van het Kruisherenklooster aan de Academiestraat, die in 1585 is omgebouwd tot Nederland’s tweede universiteit, de Franeker Academie. Van der Aa (1851) noemt nog twee andere kerken in Franeker, de RK Kerk H. Franciscus en de Doopsgezinde Kerk. De RK Kerk H. Franciscus werd in circa 1750 vernieuwd, in 1851 geheel nieuw opgetrokken en in 1961 afgebroken. De kerk van vóór 1750 betreft vermoedelijk een schuilkerk, omdat Van der Aa vermeld dat deze boven de woning van de koster was gelegen. Ik laat deze kerk verder buiten de beschouwing. Volgens de website van de Franciscusparochie zou de parochie sinds 1637 bestaan. Daarom valt zij af als potentiële kandidaat voor de Almeerse kap. Ook de door Van der Aa genoemde Doopsgezinde Kerk te Franeker is van na de Middeleeuwen en valt af als verder te onderzoeken kandidaat. Dat geldt ten slotte ook voor de Gereformeerde Kerk uit 1893. Martinikerk Net als Berkenvelder en Halbertsma koppelt architect Herman van der Kloot Meijburg (1875-1961) de roof van een lading hout op het Kamperdiep aan de verbouwing van de Franeker Martinikerk. 20 Alleen spreekt Van der Kloot Meijburg in dit verband over 1421. Van der Kloot Meijburg noemt zijn bron verder niet, maar Zijlstra kan het niet geweest zijn, anders had hij wel 1419 vermeld als jaar waarin de roof plaatsvond. De Martini- of Sint Martinuskerk, ook wel Grote Kerk genaamd, was gewijd aan de H. Martinus van Tours. Van de bouwgeschiedenis van deze kerk is betrekkelijk weinig bekend. In elk geval staat vast dat de kerktoren in 1714 door bliksem werd getroffen en deels afbrandde en lager herbouwd is. Verder staat vast dat de kerk in 1876-1878 is gerestaureerd. In 1940-1943 en 1950-1955 restaureerde Van der Kloot Meijburg de kerk opnieuw en publiceerde hierover in 1955. Volgens hem zou de kerk voor het eerst zijn vermeld in 1085. Hij stelt “inderdaad kan het bestaande godshuis, naar zijn vormen te oordelen, in deze tijd- dus in het eerste kwart der vijftiende eeuw – zijn ontstaan, zij het door verbouwing van een ouder, waarvan de tufsteen ten dele in het nieuwe werk is hergebruikt.” 21Bij de restauratie van 1943 zijn gegevens gevonden die duiden op een vroegere toestand, maar bepaalde conclusies konden volgens hem hier niet uit getrokken worden. Verder vermeld Van der Kloot Meijburg “omdat de funderingen zeer ondiep waren aangelegd en dus gemakkelijk konden worden verwijderd, hebben de ontgravingen weinig positief resultaat opgeleverd. Wel werden hier en daar resten van oude funderingen gevonden, onder andere op de scheiding van het middenschip en het koor, maar bepaalde aanwijzingen omtrent de vroegere toestand konden deze niet verstrekken.”
17
Berkenvelder 1963, blz. 171 Zijlstra 1785, blz. 5 19 Brief Halbertsma (ROB) aan R. Reinders (RIJP) d.d. 29 januari 1985, archief RCE Lelystad (vm. NISA) 20 Van der Kloot Meijburg 1955, blz. 113 18
21
Ibidem
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 10
Deelconclusie Is het Kamper hout hetzelfde hout als in Almere Pampus is gevonden? Er zijn drie argumenten die daartegen pleiten: Ten eerste. Het is onlogisch dat een schip dat gekaapt wordt op de route van Kampen naar Franeker uiteindelijk op locatie van het huidige Almere belandt. Als de rovers inderdaad Groningers geweest zouden zijn, is het vervolgens onlogisch dat zij richting Amsterdam gevaren zijn. Het is dan aannemelijker dat zij de buit naar hun thuishaven in de provincie Groningen vervoerd zouden hebben. Het lijkt meer voor de hand te liggen om te veronderstellen dat – nu de scheepslading houten balken in Almere is aangetroffen - deze lading bestemd was voor een gebouw binnen de stad Amsterdam dan wel een plaats aan de Utrechtse Vecht (bijvoorbeeld Muiden of Utrecht). Over mogelijke bestemmingen later in dit artikel meer. Ten tweede. De Almeerse kap past niet op de Martinikerk. De Almeerse kap heeft een breedte van circa 9,45 meter.22 Op de pijlers van de Martinikerk past alleen een kap met een breedte van circa elf meter. Deze maat is af te leiden uit in 1900 gemaakte restauratietekeningen van de kerk. Het verschil (circa 1,60 meter) is te groot om toe te schrijven aan meet-, schaal- en afrondingsfouten. De Almeerse kap is eenvoudigweg te klein om te passen op de Franekerse kerk. N.B.: Hierbij wordt aangenomen dat bij de verbouwing in 1421 de breedte van de middenbeuk van de kerk gelijk is gebleven. Dit is in feite een onbekende, zoals Van der Kloot Meijburg al stelde. Voor zover bekend heeft binnen de kerk nog geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden, afgezien van de ontgravingen door Van der Kloot Meijburg in de jaren ’40 of ’50 van de twintigste eeuw, zodat eventuele oudere breedtematen van het schip onbekend zijn.
Afb. 5: Sint Martinuskerk te Franeker. Foto: Fotonr. 34011 via www.tresoar.nl Ten derde. Op de Martinikerk zit geen dakruiter en er zijn de schrijver van dit artikel geen afbeeldingen bekend waaruit blijkt dat er wel een dakruiter op gezeten heeft. Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat er nooit een dakruiter op gezeten heeft en dat deze ook nooit de bedoeling is geweest. Dat dit voor de hand ligt, bewijst overigens niet dat het in Almere gevonden torentje dus nooit bedoeld geweest is voor de Martinikerk23. De hypothese dat de gevonden kap niet voor de Franeker Martinikerk was bestemd zou verder onderzocht kunnen worden door bijvoorbeeld dendrochronologisch onderzoek aan de balken. Als een kapdatum van ná 1421 gevonden wordt, is daarmee bewezen dat de balken inderdaad niet voor de Martinikerk in Franeker geweest kunnen zijn. Wordt een kapdatum van ver vóór 1419 gevonden, dan ligt dat eveneens niet erg voor de hand. 22
Als we uitgaan van de breedtemaat op de veldtekening (8,52 meter), dan past de kap al evenmin op de Franeker kerk. Deze stelling is overigens tegengesproken door de bouwhistoricus J. Schiphof. Hij stelt dat de Martinikerk in 1580 nog over een dakruiter beschikte. Schiphof vermeldt er niet bij wanneer die dakruiter er op gebouwd is. Het kan dus best gaan om een dakruiter die pas (lang) na 1421 er op gezet is. Bron: mail J. Schiphof aan de auteur d.d. 19 juni 2012
23
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 11
Afb. 6: Dwarsdoorsnede van de Martinikerk te Franeker. Foto: RCE Mariakapel te Franeker Indien de roof van een voor een Franeker kerk bestemd hout op het Kamperdiep rond 1419 of 1421 toch aan de in Almere gevonden kaponderdelen zou moeten worden gerelateerd, dan is de Mariakapel in Franeker een betere potentiële bestemming. Het Kruisherenklooster Solsequium Maria (Maria’s Zonnebloem) is gesticht in 1464-1468 ter plaatse van een verouderd gasthuis. Aan dit gasthuis was een Mariakerk verbonden. Deze Mariakerk werd bij de stichting van het klooster omgebouwd dan wel heringericht tot kloosterkapel. In de literatuur komen behalve Mariakerk en kloosterkerk nog andere benamingen voor deze kapel voor: Gasthuiskerk (periode vóór 1468), Academiekerk / Academiekapel (periode 1585-negentiende eeuw).
Afb. 7: Kruisherenklooster te Franeker in gebruik als Academiegebouw (toestand zestiende eeuw). Foto: www.wikipedia.org
Afb. 8: Kadastrale minuut (1832) van het Academiegebouw te Franeker met de kerk in grijs getekend. (Foto: http://.watwaswaar.nl
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 12
Is de door Zijlstra aangehaalde kerk misschien de kapel van het Kruisherenklooster? Een aantal argumenten pleiten ten voordele van deze stelling: het gebouw beschikte over een dakruiter. Dit feit geeft een match met de in Almere gevonden torenonderdelen. Verder is de in Almere gevonden dakruiter zeshoekig. Op de inkttekening die Pieter Idserdts (Portier) in 1754 van de kapel maakte, is eveneens een zeshoekige dakruiter zichtbaar. Maar dit matcht dan weer niet met de mededeling van Karstkarel / Terpstra24 dat de spits (en dientengevolge ook de houtconstructie eronder) vierhoekig was. Deze mededeling baseren zij op een zestiende eeuwse tekening (zie afbeelding 7) in de Chronique van Winsemius. Hierop is inderdaad een vierhoekige dakruiter te zien. Maar waarschijnlijk is deze tekening niet helemaal betrouwbaar: zo is de klokgevel aan de voorzijde veel te gedrongen getekend. De exacte breedte van de kloosterkerk is niet helemaal duidelijk. Karstkarel / Terpstra spreken over een breedte van 10 meter en een inwendige breedte van 8,5 meter. Uit de onderlinge verhoudingen tussen Martinikerk en Mariakapel zoals deze beide zijn ingetekend op de kadastrale minuut van 1832 (zie ook afbeelding 9) is een breedte van circa 10,4 meter af te leiden. Als we uitgaan van een binnenbreedte van 8,5 meter en een maximale breedte aan de buitenzijde van 10,4 meter, dan zou een kerkkap met een breedte van 9,45 meter daar wel op kunnen passen25. In de Archisrapportage26 wordt vermeld dat de kap een lengte van tenminste 22 meter gehad zou moeten hebben. Op de reconstructietekening die RCE-medewerker Van Wezel maakte, is een projectie getekend waarbij de kerkkap een totale lengte van circa 21,7 meter gehad zou hebben (het vijfkantige koor meegerekend; zonder koor is de lengte circa 15,5 meter). Karstkarel / Terpstra geven voor de lengte van de Mariakerk verschillende maten op: zij noemen eerst een maat van 22,5 meter en later een maat van 21 meter over de middenas (17,5 meter voor het schip en 3,5 meter voor het koor). Uit de verhoudingen op de kadastrale minuut van 1832 is een lengte van circa 25 meter voor de kapel af te leiden.
Afb. 9: Verhoudingen tussen de Martinikerk en de Mariakapel http://.watwaswaar.nl
Afb. 10: Luchtfoto van de locatie van de Mariakapel geel omlijnd) tussen 1950 en 1980, de kapel zelf was toen al lang gesloopt.
Wat de exacte maat geweest is, is niet meer in situ na te gaan. Volgens Geijzendorffer / Metz (1977) werd de kapel in 1851 gesloopt, volgens Karstkarel / Terpstra (1985) in 1895. Volgens Schiphof 27 zouden de meeste resten van de kapel in 1929 verdwenen zijn. Hij vermoedt dat er nog een heel klein stukje kapelmuur in een bestaand pand aanwezig is. Hoe het ook zij: de kapel in zijn geheel bestaat al lang niet meer. 24
Karstkarel / Terpstra 1985, blz. 211 Als we uitgaan van de breedtemaat uit de veldtekening (8,52 meter), dan zou de kap ook net passen. 26 Archis2, Archismonumentnummer 15651 27 Mail J. Schiphof aan de auteur d.d. 19 juni 2012 25
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 13
Een eerste argument dat tegen de stelling pleit dat de Almeerse kap bestemd was voor de Franeker Mariakapel, is het feit dat de maten zoals deze uit de kadastrale minuut zijn af te leiden, de maten van 1832 weergeven en mogelijk niet die van 1421/1422. De door Karstkarel / Terpstra opgegeven maten hebben zij afgeleid uit de plattegrond zoals deze in W.B.S. Boeles’ Friesland’s Hogeschool en Rijks Academie te Franeker uit 1878-1889 is afgedrukt en uit de opmetingstekening uit 1812 (zie onderstaande tekening) van de voormalige academiegebouwen, in Rijksarchief in de provincie Friesland (Waterstaatsarchief). Zij geven de toestand van 1812 resp. eind negentiende eeuw weer. En niet de situatie van 1421/1422. Kortom: we hebben maten uit 1812, 1832 en eind negentiende eeuw, maar niet van 1421/1422. Mogen we ervan uitgaan dat de negentiende eeuwse maten dezelfde zijn als die van 1421/1422? Volgens Karstkarel / Terpstra niet, want zij schrijven: “Of gasthuiskapel, kloosterkerk en academiekerk onveranderd bleven, zoals tot nu toe is aangenomen, kan betwijfeld worden. De grootte van de kerk aan het einde van de zestiende eeuw (lengte 22,5 meter, breedte 10 meter) lijkt voor een gasthuiskerk buitengewoon.” 28 Volgens deze auteurs bezat het Franeker klooster voldoende middelen voor bouw of verbouw. Verder stellen zij “Bovendien zijn er aanwijzingen van aanzienlijke bouwactiviteiten in de eerste jaren van de zestiende eeuw. Uit de stukken weten we dat er in het klooster op zeker tijdstip een hoeveelheid bouwmaterialen – hout, balstenen [waarschijnlijk bedoelt men bakstenen – JFvV], sparren balken (drachholten) – klaar heeft gelegen, die wijst op plannen voor een groot en zwaar gebouw. Ook de asymmetrische ligging van de ingangspoort tot de kloosterhof en de put op deze hof zou kunnen wijzen op een zuidelijke uitbreiding van de kerk ten koste van een stuk van de hortus met galerijen, die aanvankelijk zo regelmatig mogelijk van aanleg zal zijn geweest. Tussen ongeveer 1500 en 1530 kan de kloosterkerk vernieuwd en dan waarschijnlijk juist vergroot zijn, maar de laatgotische kerk zou ook de nauwelijks veranderde gasthuiskapel nog kunnen zijn. In het laatste geval kan deze, gezien de bouworde van de kapel, nauwelijks voor de helft van de vijftiende eeuw tot stand gekomen zijn, wat opnieuw de vraag in herinnering brengt, waarom dit gasthuis in 1468 verlaten was.”29
Afb. 11: Plattegrond en doorsnede van de vm. kerk in 1812. 28 29
Karstkarel / Terpstra 1985, blz. 209 Karstkarel / Terpstra 1985, blz. 209-210
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 14
Met andere woorden: we weten niet of de gasthuiskerk / Mariakerk al in 1419/1421/1422 bestond dan wel in aanbouw was en zo ja of er toen bouwwerkzaamheden aan het dak werden uitgevoerd. En volgens Karstkarel / Terpstra is het onwaarschijnlijk dat de maten die de kerk in de negentiende eeuw bezat dezelfde waren als die in de eerste helft vijftiende eeuw. Dat maakt het toeschrijven van de Almeerse kap aan de kloosterkerk te Franeker tot een hachelijke zaak. In 1980 deed zich een unieke kans voor om nog eens achter de werkelijke maten van de fundering van de kapel te komen. Toen werd het uit 1930/1935 daterende gebouw dat op de plaats van het meest oostelijke deel van de voormalige kapel was gebouwd, afgebroken en door de bebouwing vervangen die recent ook al weer is afgebroken. Helaas is archeologisch onderzoek toen achterwege gebleven. De in 1980 dan wel in 1930/1935 aangelegde kelder(s) zullen al veel van de eventueel nog aanwezige funderingsresten van de kloosterkerk vernietigd hebben. In 2011 waren er opnieuw plannen om de huidige bebouwing te slopen en door nieuwbouw te vervangen. Er is toen door Oranjewoud karterend veldonderzoek30 uitgevoerd door middel van boringen met een Edelmanboor met een diameter van 10 cm. op de locaties die dieper zouden gaan dan de bestaande verstoringen. Zie afbeelding 12. Er zijn toen geen restanten gevonden van de kloosterkerk. Laat staan restanten die uitsluitsel geven over de maten van die kerk in 1421/1422. De vraag rijst of het feit dat men niets heeft gevonden komt doordat er niks meer aanwezig is, of dat men de verkeerde methode heeft gehanteerd. Voor het zoeken naar (restanten van) stenen funderingen is het zetten van een Edelmanboring immers niet de meest optimale methode. Bovendien lijkt het erop dat men net naast resp. ver naast de verdachte locatie voor oud muurwerk heeft geboord, wat het niet-aantreffen daarvan verklaart. Normaliter is het prikken met prikstokken of het uitvoeren van een weerstandsmeting en vervolgens het graven van een proefsleuf de geëigende methode om oude stenen fundamenten te vinden.
Afb. 12: Geel omcirkeld de globale ligging van de voormalige kloosterkerk. De rode stippen stellen de boorlocaties voor. Foto: Tolsma/La Feber
30
Tolsma / La Fèber 2011, blz. 17
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 15
Afb. 13: De ter plaatse van de voormalige kloosterkerk (geel omlijnd) geplande bebouwing. Foto: http://www.johansijtsma.nl/nl/nieuwsblog/954/bouw-verpleeghuis-binnenstad-franekerkan-los En er is een tweede argument dat tegen de stelling pleit dat de Almeerse kap bestemd was voor de Franeker Mariakapel. Er kan sprake van zijn dat de maten toevallig overeenkomen. In dat geval en indien de kap ook niet voor de Martinikerk bestemd was, weten wij eenvoudigweg niet waar deze dan wel voor bestemd was. Meer en diepgravender onderzoek nodig Het terrein bij het Almeerse Dettifospad waarop in 1993 twee balken zijn aangetroffen, is in het recente verleden weliswaar door middel van boringen onderzocht op de aanwezigheid van Steentijdvindplaatsen, maar niet op de aanwezigheid van nog meer houten balken in de ondergrond. Aangezien de vindplaats en de directe omgeving niet zijn overbouwd (met uitzondering van het Klokhuis) is onderzoek hiernaar altijd nog mogelijk. Wellicht is het een idee om die locatie eens met prikstokken en/of grondradar en/of weerstandsmeters te onderzoeken. Mochten zich daar nog meer kaponderdelen bevinden, dan kunnen die wellicht een nieuw of ander licht op de eerdere vondsten werpen. De vraag rijst voor welk gebouw de in Almere gevonden kap dan wel bedoeld was indien Franeker als bestemming afvalt. Hier ligt nog een schone taak voor een bouwhistoricus om maten van belangrijke middeleeuwse gebouwen van plaatsen rond de Zuiderzee (met name Noord-Holland en in het bijzonder Amsterdam) te verzamelen en deze te vergelijken met de maten van de Almeerse kap. Bij een match zullen de resultaten van dendrochronologisch onderzoek verder ter onderbouwing van de bestemming van de kap moeten worden ingezet. In het nu volgende geef ik alvast een eerste aanzet tot de vorming van alternatieve hypothesen. Vijf andere scenario’s Scenario 1: er was geen schip, slecht een houtvlot Er is een scenario denkbaar, dat een verklaring biedt voor het feit dat het bij de lading hout behorende schip tot op heden niet is terug gevonden en het feit dat de balken bij elkaar gevonden zijn. Dat scenario zou er uit kunnen bestaan, dat er geen schip was! De balken zouden bijvoorbeeld ook als houtvlot getransporteerd kunnen zijn. Het laatste transport van boomstammen in de vorm van een houtvlot vond in Nederland plaats in 1968.31 Niet alleen ruw hout (stammen), ook gezaagd hout (planken, balken en soms zelfs constructiedelen) konden met een vlot meegevoerd worden 32. Houtvlotten bestonden in alle vormen en maten. Van zeer groot (de zogenaamde Holländerfloße op de rivier de Rijn, die maximaal 500 x 80 x 3 m. groot waren33, tot klein. 31
http://www.heemkundeverenigingleeuwen.nl/werf%20Eltink.htm http://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/aanvullende_teksten/varen/teksten.php?tekst=vlotvaart 33 http://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/woord.php?woord=hem#hollander 32
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 16
De kleinste houtvlotten bestaan uit slechts een paar balken of stammen, die voor de kleine plaatselijke houtverwerkende bedrijven bedoeld zijn. De grotere vlotten zijn vaak bestemd voor de houtzagerijen en handelaren34 . Bij de Almeerse kerkkap zouden we met een klein vlot te maken gehad hebben35. Voeren houtvlotten ook over open water?
Afb. 14: Voorbeeld van vervoer van balken in de vorm van een houtvlot.Foto: http://www.anp-archief.nl/page /87901/nl Andere scenario’s denkbaar Er zijn nog andere scenario’s denkbaar. De afstand tussen de vondsten uit 1983/1984 op kavel AZ87 (Almere Pampus) en die van 1993 op kavel AZ114 (Almere Poort, nu Dettifospad) bedraagt ongeveer 2,3 kilometer. Als we de twee locaties door middel van een rechte lijn met elkaar verbinden, dan ontstaat een lijn die van noordnoordwest naar zuidzuidoost loopt. Als de twee vondsten inderdaad dezelfde oorsprong hebben, dan mag aangenomen worden dat het schip in een noordwesterstorm terecht is gekomen en verder in richting zuidoost geblazen/gevaren is, waarna het wellicht gezonken is. (Het ligt niet voor de hand te veronderstellen dat het schip richting noordwest is gevaren/geblazen, omdat deze windrichting weinig voorkomt in Nederland). Als we de lijn in vrijwel dezelfde richting doortrekken dan komen we drie scheepswrakken tegen: allereerst (in de directe omgeving van de balkvondst uit 1993) het wrak van een klein vrachtschip uit de eerste helft van de zeventiendee eeuw (rijksmonumentnummer 528008, genaamd De Slagzij), vervolgens het wrak van een vissers- of werkschuit uit de tweede helft van de nergentiende eeuw (naast de huidige spoorlijn) (rijksmonumentnummer 528009, genaamd De Werkschuit) en nog zuidoostelijker het wrak van een vrachtschip uit de eerste kwart van de zeventiende eeuw (rijksmonumentnummer 528003, genaamd Het Kalkschip). Zie afbeelding 15. Trekt men deze lijn nog verder door, dan komt men uit bij de Gooise kust ter hoogte van het verdronken Oud-Naarden. Allereerst zal ik nu (on)mogelijke relaties tussen de Almeerse kerkkap en Oud-Naarden bespreken (in de scenario’s 2 en 3) en daarna (on)mogelijke relaties tussen de Almeerse kerkkap en de drie scheepswrakken (in scenario 4). 34
http://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/woord.php?woord=hem#houtvlot
35
De vraag kan gesteld worden of het varen met vlotten op open water wel voorkwam in de late middeleeuwen. Mogelijk is dit wel het geval geweest. Uit de tweede helft van de 19e eeuw vermeldt een bron duidelijk dat dit wel voorkwam. Artikel 2 van de herziene Rijnvaartakte van 1868 vermeldt: “De tot de Rijnvaart behorende vaartuigen en de van de Rijn komende houtvlotten hebben het recht om bij de doorvaart door Nederland de weg te kiezen die hun goeddunkt, teneinde zich te begeven van de Rijn naar de open zee of naar Belgie en omgekeerd. “ (Bron: http://www.rbv-advies.nl/Docs/ROSR/Herziene%20Rijnvaartakte%201868.pdf ). Ook op de website http://devaarhobbyist.come2me.nl/in-de-schijnwerper/ wordt het melding gemaakt van het varen met houtvlotten op open zee (in dit geval de Oostzee) in de twintigste eeuw. Het betrof dan grote houtvlotten met een sleepboot ervoor. De website http://www.oosterleek.biz/FDP/Historie/Oosterleek3.pdf vermeldt zelfs dat er in de twintigste eeuw houtvlotten op de Zuiderzee voeren!
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 17
Scenario 2: de kap was voor Oud-Naarden bestemd Oud-Naarden, de voorloper van het huidige Naarden, heette toen Naruthi36. Over Oud-Naarden is al lang iets, maar weinig bekend. Al in de zestiende eeuw wordt er melding gemaakt van de vondst van het oude kerkhof dat na een zware storm blootspoelde. In de negentiende eeuw werden twee straten, met putten en aardewerk, gevonden. Vanaf 1916 deed de conservator van het Goois Museum allerlei laatmiddeleeuwse vondsten op het strand. De locatie van Oud-Naarden is zo'n 800 meter in het Gooimeer gelegen37. Het plaatsje kreeg rond 1300-1330 stadsrechten, nadat het al eerder marktrechten had ontvangen. Naruthi is kort na het begin van de Hoekse en Kabeljauwse twisten verwoest in 1350. Aangezien de locatie zeer bedreigd werd door de steeds wilder wordende Zuiderzee, had men besloten het niet op dezelfde locatie te herbouwen, maar een stuk zuidwestelijker38 . Het huidige Naarden is gesticht in 1350. Indien het schip met de kerkkap inderdaad op weg was naar Naruthi, dan moeten het schip en de kerkkap ouder zijn dan 1350. Dendrochronologisch onderzoek kan hierover duidelijkheid verschaffen. Al in de negende eeuw wordt gesproken over een kerk, niet in, maar bij Naruthi, en over kerklanderijen "fan Almeri te Tafalbergon”. Rond 'Tafalbergon', een hoogte dus, moeten zich meertjes en moerassen hebben bevonden. Vlakbij de zandhoogte liep vermoedelijk een nauwe kreek39. De resten van het eerste middeleeuwse stadje Naarden liggen in het huidige Gooimeer, iets voor de vaargeul, ongeveer ter hoogte van de watergrens tussen de gemeenten Naarden en Almere 40. Begin achtiende eeuw zijn restanten van Oud-Naarden nog zichtbaar geweest.41. Zou de in Almere Pampus gevonden kerkkap voor de herbouw van de verwoeste kerk van OudNaarden bestemd zijn?
Afbeelding 15: Mogelijke route die het schip heeft afgelegd. Wellicht was Oud-Naarden de bestemming van het schip. De wind is iets naar het oosten gedraaid. Foto’s: Google Map
36 37 38 39 40 41
Dekema, z.j. Archis2, waarnemingsnummer 37846 http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_Naarden http://www.naarden.nl/over-naarden/historie-naarden_41833/item/over-de-oorsprong-van-oud-naarden-en-almere_28753.html http://www.naarden.nl/over-naarden/historie-naarden_41833/item/naruthi-oud-naarden-nederzetting-uit-achtste-eeuw_28643.html http://nl.wikipedia.org/wiki/Lambert_Rijkszoon_Lustigh
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 18
Afb. 16: Ligging van Oud-Naarden volgens de gemeente Naarden
Afb. 17: Ligging Oud-Naarden volgens Archis2
Afb. 18: Oud-Naarden zichtbaar op een luchtfoto? Foto: http://www.emvereniging.nl/algen_in_gooimeer.jpg Scenario 3: de kap is bestemd geweest voor de Sint Vituskerk te Naarden. Dit scenario is een variant op het tweede scenario. Als men aanneemt dat het schip met de kerkkap daarin inderdaad op koers lag richting Gooimeerkust, dan komt ook het moderne Naarden al snel in beeld als bestemming voor de kerkkap. Een aantal argumenten ondersteunt die hypothese. In de eerste plaats matcht de datering door Janse van de kap (namelijk: circa 1400) met de bouwdatum van de Grote of Sint Vituskerk. De eerste stenen kerk werd gebouwd tussen 1380 en 144042. Vanaf 1455 werd de kerk vergroot tot laatgotische kruisbasiliek met kooromgang. In de tweede plaats heeft de Sint Vituskerk een zeshoekige dakruiter. Dat geeft een match met het in Almere gevonden zeshoekige tafelment van een dakruiter. Janse43 schrijft hierover: “Een zeshoekige dakruiter is geen ongebruikelijk verschijnsel. De Lutherse Kerk in Utrecht heeft er een en de Sint Vituskerk te Naarden had eveneens een dergelijk torentje, dat zich bij de restauratie uit resten in de kap liet reconstrueren.” In de derde plaats ligt Naarden op dezelfde route als die eerder bij scenario 3 werd geconstrueerd. Op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 is te zien waar de monding van de haven van Naarden lag. 42 43
http://www.grotekerknaarden.nl/new/grotekerkNaarden.html Janse, 1986, blz. 89
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 19
Afb. 19: Naarden en zijn havenmond in 1560.
Afb. 20: De lokatie van de middeleeuwse havenmonding van Naarden, heden Foto: Google Map
Afb. 21: De mogelijke route die het schip met de kerkkap heeft afgelegd en/of wilde afleggen. Foto: Google Map Uit afbeelding 21 blijkt dat het goed mogelijk is dat een schip dat eerst balken verloor ter hoogte van Almere Pampus en later ter hoogte van Almere Poort, uiteindelijk de havenmonding van Naarden in het vizier had, omdat de lading voor die stad bestemd was. Bovendien geeft de kap van de Sint Vituskerk in Naarden een match met de in Almere gevonden kap. Volgens Janse had het dwarsschip van de Sint Vitus een houten tongewelf met een trekbalkloos spitsbooggebint waarop een schaargebint is geplaatst44.
44
Janse, 1989, blz. 165 en 362
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 20
Er zijn echter drie argumenten waarom de Almeerse kap toch niet goed past bij de Sint Vitus. Allereerst de datering. Janse dateerde de Almeerse kap op circa 1400. Maar het dwarsschip van de Sint Vitus is van het laatste kwart van de vijftiende eeuw. Dit probleem kan echter opgelost worden door aan te nemen dat toen de kap van dat dwarsschip niet aankwam, men een nieuwe heeft moeten bestellen en dat daar flink wat tijd overheen is gegaan. Er zijn twee andere, meer doorslaggevende argumenten waarom de Almeerse kap niet past in Naarden. In de eerste plaats: de breedte van de middenbeuk van de Vituskerk is ca. 8 meter. Maar de kerkkap heeft een breedte van 9,40 meter. Dat is bijna anderhalve meter te groot om op de Vituskerk te passen. In de tweede plaats omdat de Almeerse kap een 5/8 koorsluiting heeft en zoiets niet past op een dwarsschip. Ook als we aannemen dat de kap op het koor gezeten heeft, matcht de 5/8 koorsluiting van de Almeerse kap niet met de 5/10 koorsluiting van de Vituskerk van Naarden. Scenario 4: de kap is niet veertiende, maar zeventiende eeuws en werd door een schip getransporteerd waarvan het wrak in Almere Poort is teruggevonden. Zoals gezegd liggen in het verlengde van de as kerkkap te Pampus en balkvondst te Poort drie scheepswrakken, een vissers- of werkschuit en twee vrachtschepen. Als we nagaan in hoeverre het aannemelijk zou kunnen zijn dat de vondsten van de kap aan een van de genoemde drie schepen gerelateerd kan worden, dan valt het wrak van de vissers- of werkschuit af. Er mag aangenomen worden dat vissers- of werkschuiten geen ladingen houten balken aan boord hadden. Resteren de twee wrakken van zeventiende eeuwse vrachtschepen. Met name het meest zuidoostelijk gelegen schip (het Kalkschip) is interessant, omdat in dit wrak bouwmateriaal is aangetroffen in de vorm van kalk. Wat verder opvalt is dat het laadruim ca. 9,50 meter lang was. De in Almere Pampus gevonden balken waren maximaal 9,40 meter lang. Deze passen precies in dit laadruim.
Afb. 22: Een deel van het zeventiende eeuwse vrachtschip met de kalk zichtbaar. Foto’s: http://www.verganeschepen.nl Het belangrijkste en ook doorslaggevende argument tegen de stelling dat de balken uit Poort en Pampus uit dit vrachtschip afkomstig waren, is de datering.
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 21
De balken worden door Janse op rond 1400 gedateerd45 op basis van de houtmaten en de telmerken, terwijl het vrachtschip met kalk in de eerste helft van de 17e eeuw gedateerd wordt46. De datering van het scheepswrak is gebaseerd op een in het schip gevonden tegeltje van een ruiter met paard47. Mocht er uit dendrochronologisch onderzoek op de houten balken van de kerkkap een datum rond 1600-1650 als datering komen, dan is daarmee de kans dat de lading houten balken door genoemd vrachtschip vervoerd is, een stuk groter geworden. In dat geval kunnen theorieën die inhouden dat zij voor Franeker bestemd waren, geheel terzijde geschoven worden. Het andere schip (De Slagzij) kan in theorie de balken vervoerd hebben. Maar ook hier speelt het probleem met de datering. Dit schip is van rond 160048. Bovendien zijn er hier (nog) geen aanwijzingen dat het schip een lading bouwmateriaal vervoerde. Mocht dit schip in de toekomst nog eens opgegraven worden en mocht er dan bouwmateriaal gevonden worden, dan maakt dit schip net zoveel kans als Het Kalkschip om de vervoerder van de kerkkap geweest te zijn. Scenario 5: de kap was voor een kapel in Amsterdam bestemd, bijvoorbeeld de Heilige Stede. Zoals gezegd is de kans dat de kaponderdelen bestemd waren voor een kerk of kapel in de stad Amsterdam niet onaanzienlijk. Eind veertiende eeuw worden de eerste kloosters in Amsterdam gesticht. Ten tijde van de Alteratie (1578) telt Amsterdam negentien kloosters, een begijnhof en zes gasthuizen. Daarnaast bevinden zich in 1578 twee parochiekerken en een aantal losse kapellen. In 1421 en 1452 vinden stadsbranden plaats, waarbij veertien kloosters in de as gelegd zouden zijn49. In het kader van dit artikel voert het te ver om de maten van alle Amsterdamse (klooster)kapellen, kerken en gasthuizen te vergelijken met de Almeerse kerkkap. Dat is stof voor een toekomstig artikel. Maar ik wil wel alvast één poging wagen. In 1946 publiceerde dr. J. van Breen50 een door hem gemaakte reconstructietekening van de zogenaamde Heilige Stede (vanaf 1578 Nieuwezijds Kapel genoemd), die de toestand van de kapel van vóór 1421 weergeeft. Zie afbeelding 2351. Deze kapel, die oorspronkelijk als verbouwing van een woonhuis in 1345 is ontstaan en in 1908 uiteindelijk is gesloopt, is tot stand gekomen door een aantal verbouwingen en vergrotingen in de Middeleeuwen. Breen vermeldt dat het middenschip van de kapel in de toestand van vóór de brand van 1421 een breedte had van 8,92 meter52. Uit de schets valt op te maken dat hij hiermee de binnenwerkse maat bedoelde. De muurdikte in de schematische tekening van Breen bedraagt circa 1 meter, zodat de buitenwerkse maat circa 11 meter bedraagt. Uit de schets is verder op te maken dat de binnenwerkse lengte circa 21 meter bedroeg, buitenwerks circa 23 meter (beide maten incl. koorsluiting). Op de reconstructietekening die RCE-medewerker Van Wezel maakte, is een projectie getekend waarbij de kerkkap een totale lengte van circa 21,7 meter gehad zou hebben. De in Almere gevonden kerkkap lijkt dus te passen op de plattegrond van de Heilige Stede van vóór 1421. Janse’s datering van de kap (namelijk: rond 1400-begin vijftiende eeuw) laat een werkelijke bouwdatum van vóór 1421 mijns inziens toe.
45
Verslag bij brief Janse (RdMz) aan Vlierman (Museum voor Scheepsarcheologie) d.d. 20 december 1984 Brief RCE aan gemeente Almere d.d. 19 september 2011 47 Brief RCE aan gemeente Almere d.d. 19 september 2011 48 Archismonumentnummer 13271 49 Th. Bakker, z.j. 50 Van Breen 1946, blz. 76 51 Overigens tekende Van Breen 2 jaar eerder (in 1944) als reconstructie van de toestand van voor 1421 nog een andere plattegrond. Deze is (opnieuw) afgebeeld in het artikel ‘Ende men maecter een capel’. Een andere kijk op de architectuur- en bouwgeschiedenis van de Kapel ter Heilige Stede, van R. Glaudemans en J. Smit, in: Amstelodamum. Maandblad voor de kennis van Amsterdam, 2007, nr. 6. 52 Breen 1946, blz. 78 46
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 22
Afbeelding 23: Links: De reconstructietekening van de Heilige Stede vóór 1421. En rechts daarvan de reconstructietekening van de kerkkap uit Almere. Foto: J. Van Breen Conclusie De theorie dat de kerkkap voor de Martinikerk in Franeker bedoeld was, is in het voorgaande voldoende ontkracht. Dat hij voor de Franeker Mariakerk bedoeld was is nog een mogelijkheid, maar de kans is klein. Het ligt veel meer voor de hand aan te nemen dat de bestemming van de kerkkap ergens in de buurt van Almere gelegen heeft. Maar Oud-Naarden en (het moderne) Naarden vallen af. Resteert Amsterdam. Die stad is een goede kanshebber om als eindbestemming van de kerkkap gefungeerd te hebben. Uiteraard zullen we nooit met 100% zekerheid weten wat de bestemming van de Almeerse kerkkap was (ook niet met 50% zekerheid), maar als het de Heilige Stede in Amsterdam was (en zoals ik heb trachten aan te tonen kan men die mogelijkheid noch verwerpen op basis van de maten, noch op basis van de datering) dan straalt het aura dat deze kapel omgeeft, eveneens af op de Almeerse kerkkap! Moge dit artikel aan aanzet tot een meer systematische bestudering van de bestemming van de kerkkap zijn! De auteur studeerde planologie aan de Universiteit van Amsterdam, schreef zijn scriptie over de ruimtelijke ordening van het Romeinse Rijk, volgde een cursus monumentenzorg aan de Hogeschool Utrecht en is momenteel beleidsmedewerker archeologische monumentenzorg bij Bureau Archeologie en Monumentenzorg (DSO/Ruimte) van de gemeente Almere. Met dank aan Dick de Jager (gemeente Almere) en Gabri van Tussenbroek (gemeente Amsterdam). Reageren? Mail naar
[email protected] . Literatuur en links: Aa, A.J. van der, (1839-1851), Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, deel Franeker. Bakker, Th, (z.j.) Middeleeuwse kloosters, begijnhof en gasthuizen in Amsterdam (pdf, te downloaden als http://www.theobakker.net/pdf/kloostersadam.pdf) Berends, G. (1999), Historische houtconstructies in Nederland, Stichting Historisch BoerderijOnderzoek (SHBO), Arnhem Berkenvelder drs. F.C. (1963), Frieslands handel in de late middeleeuwen, in: Economisch-historisch jaarboek. Bijdragen tot de Economische geschiedenis van Nederland. Uitgegeven door de vereniging het Nederlands Economisch-Historisch Archief gevestigd te ’s-Gravenhage. Negenentwintigste deel, ’s-Gravenhage.
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 23
Breen, dr. J. van (1946), De Heilige Stede te Amsterdam, in: Het vierenswaardig wonder. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het zesde eeuwfeest van het H. Sacrament van Mirakel 1345-1945, Amsterdam 1946. Janse, H. (1965), De Sint-Catharijnekerk te Brielle, in: Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (K.N.O.B.), 1965, nr. 3 Janse, H. (1986), Monumentenberichten. Hout onder golven. Onderdelen van een kap met houten tongewelf op de bodem van de voormalige Zuiderzee, in: Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (K.N.O.B.), 1986, nr. 2 Janse, H. (1989), Houten kappen in Nederland 1000-1940. Bouwtechniek in Nederland 2., Delftse Universitaire Pers, Delft Karstkarel, P, Terpstra, R. (1985), Van Jerusalem tot het Friese Athene: het kruisherenklooster en de academiegebouwen te Franeker, in: Universiteit te Franeker 1585 -1811. Bijdragen tot de geschiedenis van de Friese hogeschool. Dekema, D. (z.j.), Naarden’s geschiedenis in kort bestek. (pdf, te dowloaden als http://www.naarden.nl/over-naarden/historie-naarden_41833/item/naardens-geschiedenis-inkort-bestek_32283.html) Kloot Meijburg, H. van der (1938), Beschrijving van den toestand en voorgenomen restauratie van het kerkgebouw der Ned. Herv. Gemeente te Franeker. Kloot Meijburg, H. van der, De Martinikerk te Franeker, in: Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB), 1955. Meyer, T.W, Kruisbroederklooster te Franeker, in: De Hoeksteen, nr. 2, 1977. Mulder, J. (1892), Aantekeningen betreffende de voornaamste gebouwen in Franeker. Schiphof, J., Velvis, C. (2009), Het Kruisherenklooster te Franeker : Blok 7. Deelontleding/ onderzoek los tongewelf boven de Academiebibliotheek Schiphof, J., Velvis, C. (2009), Het Kruisherenklooster te Franeker : Blok 6. bouwhistorische opname Tolsma, J, La Fèber, D. (2011), Archeologische rapporten Oranjewoud 2011/123. Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende fase) Vijverstraat 2 te Franeker Zijlstra D.P. (1785), Korte historie en beschrijving van Franeker. Beginnende met den jaare 1192 en eindigende in het jaar 1785. Behelzende: een Verhaal van deszelfs Geschiedenissen, Veldslagen, Oorlogen, Priviliegen, Voorrechten enz. Als meede: Verhaal van ’t tweede Eeuwfeest van Vrieslands hooge school te Franeker, plegtig gevierd op den 22 van Herfstmaand des jaars 1785. Mitsgaders: tegenwoordige Gesteldheid van Franeker, zoo van Regering, Gebouwen als anderzints. Uit oude en nieuwe Geschiedenissen en andere egte stukken zoo beknopt als mogelijk was, bij een verzameld door D.P.Z., Franeker. Websites: http://www.anp-archief.nl/page/87901/nl http://www.cultureelerfgoed.nl http://www.emvereniging.nl/algen_in_gooimeer.jpg http://www.flevolanderfgoed.nl/home/erfgoed/zuidelijk-flevoland-2/scheepswrakken3/middeleeuwse-kerkkap.html http://www.friesfotoarchief.nl http://www.johansijtsma.nl/nl/nieuwsblog/954/bouw-verpleeghuis-binnenstad-franeker-kan-los http://locatiealmere.nl/archeologie/kerkkap htpp://www.tresoar.nl http://www.verganeschepen.nl/schip.php?wrakid=83 http://watwaswaar.nl http://www.wikipedia.org Archis, Uitgebreide rapportage monumenten. Monumentnummer 15651. Archis, Uitgebreide rapportage waarnemingen. Waarnemingsnummers: 29015 en 29006 Dossier kerkkap (Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie (NISA), Lelystad)
AARDEWERK juni 2012 / december 2012 blz. 24