Capita selecta
De ziektelast van diabetes mellitus type 2 in Nederland: incidentie, prevalentie en sterfte c.a.baan en e.j.m.feskens Om de ziektelast van diabetes goed te kunnen beschrijven en eventuele veranderingen in de tijd te kunnen waarnemen, is het van belang goede basisgegevens te hebben over het vóórkomen van en de sterfte aan de ziekte. Uit de literatuur blijkt echter dat schattingen van de prevalentie en de incidentie van diabetes in Nederland uiteenlopen,1 2 en op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is aangetoond dat diabetes als doodsoorzaak ondergeregistreerd wordt.3 Er is een aantal belangrijke redenen aan te wijzen voor de variatie in schattingen van de incidentie en de prevalentie van diabetes. Onderzoek heeft aangetoond dat ongeveer 50% van de diabetici ongediagnosticeerd is.4 Dit heeft invloed op de schattingen van de prevalentie en de incidentie van diabetes. Daarnaast zijn de diagnostische criteria in de tijd veranderd en kunnen methodologische verschillen tussen de onderzoeken, verschillen in de onderzoekspopulatie of te kleine onderzoekspopulaties leiden tot een variatie in de schattingen. Bij het schatten van de sterftecijfers van diabetes is iets anders aan de hand. Diabetes type 2 gaat gepaard met het optreden van complicaties, waarvan hart- en vaatziekten een belangrijke groep vormt. Na het overlijden van een diabetespatiënt wordt hierdoor vaak harten vaatziekten als primaire doodsoorzaak gecodeerd en diabetes eventueel als secundaire doodsoorzaak of helemaal niet.3 In dit artikel wordt een uniforme schatting gepresenteerd van de ziektelast van diabetes in Nederland. Hiertoe zijn de resultaten van diverse onderzoeken en demografische data met elkaar gecombineerd. In een ziektemodel zijn de prevalentie, sterftecijfers en incidentie van diabetes vanaf 30 jaar en ouder geschat en in een consistent geheel bijeengebracht. In de beschikbare onderzoeken is geen onderscheid gemaakt tussen type1- en type-2-diabetes mellitus, maar aangezien de schattingen bij personen met een leeftijd vanaf 30 jaar worden gepresenteerd, betreft het vooral type-2-diabetes.
Erasmus Universiteit, Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg, Rotterdam. Mw.dr.C.A.Baan, epidemioloog (thans: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Centrum voor Zorgonderzoek, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven). RIVM, Centrum voor Chronische Ziekten Epidemiologie, Bilthoven. Mw.dr.ir.E.J.M.Feskens, epidemioloog. Correspondentieadres: mw.dr.C.A.Baan (
[email protected]).
Zie ook het artikel op bl. 1677. samenvatting – De prevalentie, sterfte en incidentie van diabetes mellitus type 2 in Nederland werd geschat met statistische en modelmatige technieken, die gegevens uit verschillende bronnen combineren. – De prevalentie van diabetes in Nederland in de leeftijdgroep 30-74 jaar bedraagt 2,7-3,2%. Per leeftijdsjaar neemt de prevalentie toe met 7% voor mannen en bijna 8% voor vrouwen. Deze stijging in prevalentie met de leeftijd resulteert in een toename van de diabetesprevalentie met 36% tussen 1993 en 2010. – Van de totale sterfte onder diabetespatiënten vindt 12% plaats bij mannen en 18% bij vrouwen; in respectievelijk 2,5 en 5% van de gevallen is diabetes de doodsoorzaak. Indien de oversterfte van diabetes zou worden geëlimineerd, zou de levensverwachting van mannen met diabetes op de leeftijd van 45 jaar toenemen met 4,7 jaar en van vrouwen met 6,3 jaar. – De diabetesincidentie neemt toe met de leeftijd: van 8 per 10.000 mannen per jaar (7 voor vrouwen) in de leeftijd 40-44 jaar tot 80 per 10.000 mannen per jaar (86 voor vrouwen) in de leeftijd 75-79 jaar.
prevalentie Er zijn uit 22 Nederlandse onderzoeken na 1970 schattingen van de prevalentie van diabetes mellitus gepubliceerd; een overzicht hiervan is in een eerdere publicatie gepresenteerd.1 Van deze onderzoeken gaven er 15 prevalentieschattingen voor mannen en vrouwen apart en voor verschillende leeftijdsgroepen. Deze onderzoeken zijn gebruikt in een logistische-regressiemodel met aanof afwezigheid van diabetes als afhankelijke variabele, en methodologie van het onderzoek en populatiekarakteristieken als onafhankelijke variabelen.1 De onderzoeken waren grofweg in te delen in twee groepen: één groep waarbij de prevalentie van diabetes was bepaald in huisartsenpraktijken en één groep waarbij deze was vastgesteld via zelfrapportage in een steekproef van de algemene bevolking. De prevalentie van diabetes in Nederland in de leeftijdsgroep van 30 jaar en ouder is op basis van de geïntegreerde analyse van de huisartsenonderzoeken 2,7% en op basis van de zelfrapportage 3,2%. Op basis van de analyse en de huidige demografische gegevens zouden er 233.500-283.600 diabetespatiënten in Nederland tussen de 30-85 jaar zijn op 1 januari 2000. Ned Tijdschr Geneeskd 2001 1 september;145(35)
1681
toenemende vergrijzing in Nederland, in een toename van de diabetesprevalentie met 36% (95%-BI: 19-41) tussen 1993 en 2010. Het verschil tussen de prevalentieschattingen van onderzoeken die uitgevoerd zijn in de huisartsenpraktijk en die uit de steekproef uit de algemene bevolking zou voor een deel veroorzaakt kunnen worden door het feit dat patiënten die volgens de criteria van vóór 1985 zijn gediagnosticeerd, bij de invoering van de nieuwe criteria in 1985 verwijderd zijn uit de huisartsenbestanden. De patiënt zelf heeft echter nog de beleving dat hij/zij diabetes heeft en zal dat bij een zelfrapportageonderzoek ook aangeven. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat een deel van de diabetespatiënten gemist wordt bij de huisartsenonderzoeken door de methode die daar gebruikt wordt. Deze onderzoeken registreerden de patiënten die in een bepaalde periode een consult hadden gevraagd. Beide schattingen kunnen echter voor verschillende doeleinden gebruikt worden: de schatting op basis van de huisartsenregistratie geeft inzicht in het gezondheidszorggebruik via huisartsen en de schattingen gebaseerd op de zelfrapportage geven inzicht in het totale gezondheidszorggebruik.
14
12
prevalentie (in %)
10
8
6
4
2
0 30
40
50
60
70
80 leeftijd (in jaren)
figuur 1. Prevalentie van diabetes in Nederland voor mannen (——) en vrouwen (------), geschat op basis van zelfrapportages in een steekproef van de algemene bevolking.1
In figuur 1 zijn de prevalentieschattingen naar leeftijd te zien voor mannen en vrouwen op basis van de zelfrapportage. De prevalentie stijgt sterk met de leeftijd: per leeftijdsjaar neemt de prevalentie relatief toe met 7% voor mannen en bijna 8% voor vrouwen. Deze stijging in prevalentie met de leeftijd resulteert, door de TABEL
sterfte Bij het CBS wordt diabetes bij 1,8% van de mannen en 3,4% van de vrouwen geregistreerd als doodsoorzaak.5 Het is echter bekend dat diabetes als doodsoorzaak wordt ondergeregistreerd. De epidemiologische cohortonderzoeken die sterfte van diabetes rapporteren, hebben te maken met kleine aantallen en een nog te korte follow-upperiode om goede schattingen van de sterfte te geven, uitgesplitst voor diverse leeftijdsgroepen.6 De sterfte aan diabetes in Nederland is daarom geschat door demografische gegevens te combineren met gegevens uit epidemiologische onderzoeken, waarbij gebruikgemaakt werd van sterftetafeltechnieken.7 De (meerdimensionale) sterftetafel bestaat uit twee delen: een diabetes- en een niet-diabetesdeel. Deze opsplitsing is verkregen met behulp van de leeftijdspecifieke prevalentie van diabetes, zoals eerder geschat, en relatieve risico’s voor sterfte door diabetes, afkomstig uit de literatuur.8 In tabel 1 wordt weergegeven hoe een dergelijke berekening tot stand komt. In tabel 2 is het aantal berekende sterfgevallen onder diabetespatiënten naar leeftijd weergegeven. De bere-
1. Voorbeeldberekening van het aantal mannelijke diabetessterfgevallen in Nederland in de periode 1990-1992*
leeftijd in jaren
populatie
M
diabetesprevalentie
relatief risico
M0
M1
totaal aantal diabetessterfgevallen
aantal sterfgevallen door diabetes
59 60
70 874 68 885
0,0115 0,0129
0,0328 0,0351
2,13 2,13
0,0110 0,0125
0,0236 0,0266
55 64
29 34
M = gemiddelde totale mortaliteitscijfer voor de Nederlandse populatie; in formule: M = pM1 + (1 – p)M0, met p = prevalentie van diabetes. M M0 = gemiddelde mortaliteitscijfer van niet-diabetici; in formule: M0 = ––––––––––– met R = relatieve risico voor sterfte door diabetes. pR + (1 – p) M1 = gemiddelde mortaliteitscijfer van diabetici; in formule: M1 = M0R. *De sterfte werd berekend per jaar, waarbij een gemiddelde werd genomen van de bevolking en van de sterftekans over de periode 1990-1992.
1682
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 1 september;145(35)
TABEL 2. Het aantal berekende sterfgevallen onder diabetespatiënten* en het geregistreerde aantal sterfgevallen met diabetes mellitus als doodsoorzaak in Nederland in de periode 1990-1992 (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS))
leeftijd in jaren
mannen 45-54 55-64 65-74 75+
diabetesprevalentie
0,0177 0,0345 0,0662 0,1724
RR
2,33 2,13 1,50 1,13
totaal %‡ vrouwen 45-54 55-64 65-74 75+ totaal %‡
0,0153 0,0312 0,0628 0,1735
3,43 2,33 2,27 1,32
berekende aantal diabetessterfgevallen (95%-BI)
diabetes geregistreerd als doodsoorzaak
totaal
onderliggend
sterfte ten gevolge van diabetes
151 (96-226) 607 (503-728) 1 698 (1 487-1 925) 5 462 (892-6 029)
85 (36-162) 304 (196-429) 559 (334-804) 628 (0-1 309)
7 918 (2 978-8 908) 11,9 (4,5-13,4)
totaal†
72 194 321 607
110 398 385 1 116
1 576 (596-2 704) 2,4 (0,9-4,1)
1 194 1,8
2 009 3,0
110 (51-201) 351 (254-471) 1 381 (1 146-1 535) 9 638 (8 972-10 274)
76 (17-168) 203 (103-328) 710 (510-927) 22 336 (1 495-3 139)
41 157 417 1 553
67 321 782 2 070
11 433 (10 423-12 481) 18,1 (16,5-19,8)
23 325 (2 125-4 562) 5,3 (3,4-7,2)
2 168 3,4
3 240 5,1
RR = relatief risico op sterfte voor patiënten met diabetes mellitus. *Zie tabel 1 voor een voorbeeldberekening. †Alle doden geregistreerd met diabetes als onderliggende of secundaire doodsoorzaak. ‡Het percentage van het totaal aantal sterfgevallen in 1990-1992 in Nederland.
kende sterfte onder diabetici bedraagt 12% bij mannen en 18% bij vrouwen, waarbij respectievelijk 2,5 en 5% door diabetes zou zijn veroorzaakt. Als wij de totale oversterfte van diabetes zouden kunnen voorkomen, zou de levensverwachting van mannen met diabetes op de leeftijd van 45 jaar toenemen met 4,7 jaar en voor vrouwen op die leeftijd met 6,3 jaar. incidentie Wat betreft de incidentieschattingen zijn er slechts 4 Nederlandse onderzoeken bekend en de variatie in de schattingen is groot. Om toch een uitspraak te kunnen doen over het aantal nieuwe gevallen per jaar, zijn de geschatte prevalentie- en sterftecijfers geïntegreerd in een incidentie-prevalentiesterftemodel. Als wij aannemen dat de prevalentie en sterfte niet veranderen met de tijd, kan de incidentie worden uitgedrukt als een functie van leeftijd, prevalentie en sterfte. Het lijkt wellicht triviaal om met twee bekende variabelen een derde onbekende te schatten, maar de vaak geciteerde relatie ‘prevalentie = incidentie × ziekteduur’ is te simpel voor ziekten die een sterke leeftijdsafhankelijke component hebben.9 Met het stijgen van de leeftijd wordt de werkelijke duur van de ziekte korter, omdat de totale sterftekans toeneemt en dus de levensverwachting afneemt. Indien de ziekteduur wordt geschat door de leeftijdspecifieke prevalentie te delen door de incidentie, zal de ziekteduur juist stijgen met de leeftijd door accumulatie van prevalente gevallen. In een incidentie-prevalentiesterftemodel, waarin de incidentie van diabetes wordt geschat met een beschrijving van het ziekteproces als een continu Markov-proces, wordt hiermee rekening gehouden.2 In figuur 2 is de geschatte incidentie weergegeven
naar leeftijd en ter vergelijking zijn de data van de 4 Nederlandse observatieonderzoeken ook vermeld. De berekende jaarlijkse incidentie stijgt van 8 per 10.000 mannen (7 voor vrouwen) in de leeftijd 40-44 jaar tot 80 per 10.000 mannen (86 voor vrouwen) in de leeftijd 7579 jaar. De schattingen op basis van het ziektemodel komen aardig overeen met de geobserveerde gegevens, met dien verstande dat de betrouwbaarheidsintervallen veel kleiner zijn bij de modelschattingen. Bij de oudste leeftijdsgroepen worden de verschillen tussen de feitelijke gegevens en de modelschattingen groter. Dit komt waarschijnlijk, omdat voor de berekening van de gemiddelde leeftijd in de oudste leeftijdsgroepen een levenstafel is gebruikt. Niet-zelfstandig wonende personen, die gemiddeld ouder zijn dan personen die dat wel doen, zijn wel geïncludeerd in de levenstafel, maar niet in de empirische onderzoeken. De berekende gemiddelde leeftijd zal daarom hoger zijn dan de actuele gemiddelde leeftijd in de onderzoeken, wat leidt tot een te ver naar rechts gesitueerd datapunt in de grafiek. beschouwing Gegeven het feit dat diabetes een belangrijk volksgezondheidsprobleem is en dit met de huidige vergrijzing alleen maar zal toenemen, is het opvallend dat de kennis over het vóórkomen van diabetes zo versnipperd is. De hier kort beschreven aanpak van het integreren van diverse epidemiologische gegevens en van het combineren van deze gegevens met demografische data levert een eerste aanzet op voor de onderbouwing van volksgezondheidsbeleid, met name door de leeftijdspecifieke schattingen en de onderlinge consistentie van de drie Ned Tijdschr Geneeskd 2001 1 september;145(35)
1683
75+
112
110
100
100 75+
incidentie per 10.000 vrouwen per jaar
incidentie per 10.000 mannen per jaar
65-74
65-79
50
65+
65-74
65+
50
65-79
45-64 75+ 45-64
65-74
65-74
75+ 55-64
55-64 45-54
45-54
25-44
25-44 35-44
35-44 20-44
0
0 30
a
40
50
60
70 80 leeftijd (in jaren)
20-44
30
b
40
50
60
70 80 leeftijd (in jaren)
figuur 2. Incidentie van diabetes in Nederland voor mannen (a) en vrouwen (b), zoals geschat in een ziektemodel op basis van data uit de 4 Nederlandse observatieonderzoeken:2 (): Continue Morbiditeitsregistratie Nijmegen 1992/’93; (): Peilstation 1990; (): Nationale Studie 1987/’88: (); Peilstation 1980/’83. De getallen in de figuur geven de leeftijdsgroepen weer en de stippellijnen de grenzen van het 95%-BI van de geschatte incidentie.
basisgegevens. Aangezien leeftijd bij chronische ziekten zoals diabetes een belangrijke risicofactor is voor het optreden van de ziekte, zijn gedetailleerde, leeftijdspecifieke data onontbeerlijk voor het schatten van de ziektelast en het doen van toekomstvoorspellingen. Er zijn echter wel lacunes aan te geven. Gegevens over het vóórkomen van diabetes bij ouderen ontbreken of zijn incompleet. Zo zijn er slechts sporadische gegevens over diabetesprevalentie of -incidentie binnen bejaarden- en verpleeg(te)huizen. Er is één onderzoek bekend waarin de prevalentie van diabetes is geschat onder niet-zelfstandig wonende ouderen. Hieruit bleek dat 13% van de mannen tussen de 75-79 jaar oud en 21% van de vrouwen van die leeftijd diabetes had.10 Onze schattingen voor zelfstandig wonende ouderen liggen rond de 5,7% voor mannen en 8,4% voor vrouwen van 75-79 jaar. Daarnaast ontbreken valide incidentie- en prevalentiecijfers voor de algemene bevolking op hogere leeftijd. Ook wat betreft sterftecijfers of relatieve risico’s op sterfte voor diabetici zijn er geen schattingen voor de hogere leeftijdsgroepen, hooguit voor open leeftijdsgroepen, zoals ‘75-plussers’. De schatting van de prevalentie van diabetes in dit ar1684
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 1 september;145(35)
tikel is gebaseerd op onderzoeken uit de periode 19701994. Door deze prevalentie te extrapoleren naar 2000, kunnen wij een schatting maken van het huidige aantal diabetespatiënten. Het is echter niet ondenkbaar dat de huidige prevalentie hoger ligt. Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat er een stijgende trend is in de prevalentie van overgewicht en obesitas.11 Dit zal zeker ook de prevalentie en incidentie van diabetes beïnvloeden, aangezien overgewicht één van de belangrijkste risicofactoren voor deze ziekte is. Gegevens over trends van prevalentie en incidentie in de tijd ontbreken. Er zijn twee onderzoeken die meerdere keren in de tijd de prevalentie hebben gemeten.12 13 De resultaten van deze twee onderzoeken verschillen: het Peilstation-project, dat in 10 jaar twee keer de prevalentie mat, rapporteerde een afname in de prevalentie. Dit zou te maken kunnen hebben met een opschoning van het huisartsenbestand in verband met de verandering in de WHO-criteria van 1980 en 1985. De Continue Morbiditeitsregistratie in Nijmegen signaleert een stijging van de prevalentie. Dit onderzoek is echter gebaseerd op kleine aantallen. Het gebrek aan gegevens over trends in de tijd werkt ook door in de schatting van de incidentie en sterfte van
diabetes. Indien de incidentie sterk is gestegen in de afgelopen periode of de overleving van diabetespatiënten sterk is veranderd, zal dit nog niet zijn weerslag vinden in de hier gebruikte prevalentieschattingen. Het zal in dat geval nog enkele jaren duren voordat de prevalentie een nieuw evenwicht heeft bereikt. De incidentieschattingen in dit onderzoek zijn gebaseerd op de prevalentie- en sterftecijfers van 1970-1994 en moeten daarom beschouwd worden als schattingen die het recente verleden reflecteren. Zoals in de inleiding al is aangegeven, zijn er veel diabetici niet gediagnosticeerd. Echter, de hier gepresenteerde schattingen van de incidentie, prevalentie en sterfte zijn gebaseerd op de reeds bekende en behandelde diabetici. Indien ook de ongediagnosticeerde diabetici zouden worden opgespoord en meegeteld, wordt de prevalentie ongeveer 2 keer zo hoog1 en zal ook het diabetessterftecijfer drastisch toenemen. Het is niet waarschijnlijk dat dit cijfer zal verdubbelen, omdat onderzoek op dit gebied aangeeft dat een ongediagnosticeerde diabeticus wel een verhoogde kans op sterfte heeft, maar dat deze kans lager is dan die van de gediagnosticeerde.14 In dit artikel is de ziektelast op basis van de huidige stand van zaken geschat. Het is van belang zich te realiseren dat de diverse ontwikkelingen (bijvoorbeeld de eventuele trends in diabetesincidentie en -prevalentie en wellicht overleving) en de eventuele opsporing van ongediagnosticeerde diabetici inhouden dat er in de toekomst bijstellingen nodig zijn in het incidentie-prevalentiesterftemodel, om de schattingen van de ziektelast actueel te houden en goed in te kunnen spelen op de zorgbehoefte.
2
3 4 5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
Barendregt JJ, Baan CA, Bonneux L. An indirect estimate of the incidence of non-insulin-dependent diabetes mellitus. Epidemiology 2000;11:274-9. Mackenbach JP, Snels IAK, Friden-Kill LM. Diabetes mellitus als doodsoorzaak. Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:1492-6. Harris MI. Undiagnosed NIDDM: clinical and public health issues. Diabetes Care 1993;16:642-52. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Overledenen naar doodsoorzaak, leeftijd en geslacht in 1990, Serie A1. Voorburg: CBS; 1990. Vegt F de, Dekker JM, Ruhe HG, Stehouwer CDA, Nijpels G, Bouter LM, et al. Hyperglycaemia is associated with all-cause and cardiovascular mortality in the Hoorn population: the Hoorn Study. Diabetologia 1999;42:926-31. Baan CA, Nusselder WJ, Barendregt JJ, Ruwaard D, Bonneux L, Feskens EJM. The burden of mortality of diabetes mellitus in the Netherlands. Epidemiology 1999;10:184-7. Muggeo M, Verlato G, Bonora E, Bressan F, Girotto S, Corbellini M, et al. The Verona diabetes study: a population-based survey on known diabetes mellitus prevalence and 5-year all-cause mortality. Diabetologia 1995;38:318-25. Murray C, Lopez A. Global comparative assessments in the health sector. Disease burden, expenditures and intervention package. Geneve: WHO, 1994. Mheen PJ van de. Prevalentie van diabetes mellitus in verzorgingstehuizen. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne; 1989. Seidell JC. Lichaamsgewicht. In: Maas IAM, Gijsen R, Lobbezoo IE, Poos MJJC, redacteuren. Volksgezondheid toekomst verkenning 1997. I. De gezondheidstoestand: een actualisering. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997. Lisdonk EH van de, Bosch WJHM, Huygen FJA, Lagro-Jansen ALM, redacteuren. Ziekten in de huisartspraktijk. Utrecht: Bunge; 1990. Steering Committee on Future Health Scenarios. Chronische ziekten in het jaar 2005. Vol. 1. Scenario’s van diabetes mellitus 19902005. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers; 1991. DECODE Study Group. Glucose tolerance and cardiovascular mortality. Comparison of fasting and 2-hour diagnostic criteria. Arch Intern Med 2001;161:397-405. Aanvaard op 2 mei 2001
abstract The disease burden of diabetes mellitus type II in the Netherlands: incidence, prevalence and mortality – A consistent estimate of the prevalence, mortality and incidence of diabetes mellitus type II in the Netherlands was obtained by combining data from several sources using statistical and modelling techniques. – In the Netherlands, the prevalence of diabetes in the agegroup 30-74 years is 2.7-3.2%. The prevalence increases with age: for men by 7% per year of age and for women by almost 8% per year of age. This age-related increase will give rise to a 36% increase in the prevalence of diabetes in the period 19932010. – Diabetic patients account for 12% of the total mortality in men and 18% in women; in 2.5% and 5% of the cases respectively, diabetes is the cause of mortality. If this excess mortality could be eliminated then the life expectancy for men with diabetes would increase by 4.7 years at the age of 45 and for women the corresponding increase would be 6.3 years. – The estimated incidence per year increases from 8 per 10,000 men (7 for women) in the age group 40-44 years to 80 per 10,000 men (86 for women) in the age group 75-79 years.
1
literatuur Baan CA, Bonneux L, Ruwaard D, Feskens EJM. The prevalence of diabetes mellitus in the Netherlands: a quantitative review. Eur J Publ Health 1998;8:210-6.
Bladvulling Verbreiding van infectiekiemen door gebruiksvoorwerpen en hun ontsmetting Over dit onderwerp heeft von esmarch uitvoerige onderzoekingen ingesteld, welke hem tot de wel niet onverwachte conclusie leidden, dat onze gewone reinigingsmethoden met lauwwarm water van circa 50° C. niet voldoende zijn om eet- en drinkgereedschap enz. van daaraan klevende infectiekiemen te bevrijden. De minst bevredigende uitkomsten werden verkregen, wanneer men, zooals bijv. met bierglazen veelal geschiedt, het waschwater enkel laat afdruipen. Het zorgvuldig afdrogen en afwrijven met een drogen, zindelijken doek draagt zeer veel tot het verwijderen der ziektekiemen bij, maar volkomen gelukt zulks ook daardoor niet. Het gebruik van kokend water zou natuurlijk veel meer effect hebben, doch daartegen bestaan bezwaren van praktischen aard (branden der vingers, springen der glazen, losraken der heften van messen enz.). Een keuze uit de bekende desinfectie-vloeistoffen is uit den aard der zaak ook zeer beperkt. Het best voldeed een 2 pCt. soda-oplossing van 50° C. (Wetenschappelijke Mededeelingen. Ned Tijdschr Geneeskd 1901;45II:391.) Ned Tijdschr Geneeskd 2001 1 september;145(35)
1685