1 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
E.L.M. Op de Coul1, J.S.A. Fennema2, J.A.R. van den Hoek2, M. Prins2, B. Thio3, I.G.M. van Valkengoed4, F. de Wolf4 en M.J.W. van de Laar1. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu: Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven 2 Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD) Amsterdam, Postbus 2200, 1000 CE Amsterdam 3 Erasmus MC, afdeling Dermatologie en Venereologie Rotterdam, Postbus 2040, 3000 CA Rotterdam 4 Stichting HIV Monitoring, HvA-gebouw A3 Tafelbergweg 51, 1105 BD Amsterdam Correspondentieadres: mw. dr. ir. E.L.M. Op de Coul (
[email protected]) 1
*Dit artikel is gebaseerd op het artikel ‘HIV en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2001 (Ned Tijdschr Geneeskd 2003;147(22):1071-6)1 en is, waar mogelijk, aangevuld met cijfers over 2002. De bovengenoemde auteurs hebben bijgedragen aan deze cijfers.
Samenvatting In dit artikel worden de resultaten beschreven uit HIV-surveillanceactiviteiten in Nederland in de periode 1987-2002. De gegevens werden verzameld uit de landelijke registratie van HIV-geïnfecteerden, de surveillance onder injecterende druggebruikers, de HIV-screening bij zwangere vrouwen, bloeddonoren en bezoekers van soa-poliklinieken, de laboratoriumsurveillance in de regio Arnhem, de soa-registratie en de Amsterdamse cohortstudies. De hoogste HIV-prevalentie in Nederland werd gevonden bij injecterende druggebruikers (1-26%) en homo- en biseksuele mannen (0-20%). Van deze hoogrisicopopulaties werd bij druggebruikers in Heerlen en homo- en biseksuele mannen die in Amsterdam en Rotterdam de soa-polikliniek bezochten, een stijging van de HIV-prevalentie over de
tijd waargenomen. Ook in de landelijke soa-registratie nam het aantal HIV-infecties bij deze laatste groep toe. De stijging in Amsterdam kwam vooral voor rekening van oudere homoseksuele mannen; bij deze groep nam ook de HIV-incidentie toe. De HIV-prevalentie onder heteroseksuelen in Nederland was lager (0-2%), maar in enkele regionale (sub)populaties was eveneens een toename van de prevalentie te zien. Zowel in Amsterdam als in Rotterdam was de HIV-prevalentie hoger bij personen die zich anoniem lieten testen dan bij degenen die zich op naam lieten testen op de soa-polikliniek. Wij concluderen dat de lokale stijgingen van HIV-infecties en andere soa in Nederland zich niet beperken tot één bepaalde risicogroep.
Inleiding In januari 2002 is, in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het HIV-surveillancesysteem in Nederland herzien. Het systeem werd uitgebreid met een landelijke HIV-registratie en HIV-surveillanceactiviteiten bij groepen die een ‘brug’ kunnen vormen naar de algemene bevolking, zoals prostituees, prostituanten, migranten uit gebieden met een gegeneraliseerde HIV-epidemie en injecterende druggebruikers.2 Voorheen bestond de HIV-surveillance in Nederland uit een aids-registratie en surveillanceactiviteiten bij hoogrisicogroepen.3-9 De landelijke registratie van HIV-geïnfecteerde patiënten wordt gecoördineerd door de Stichting HIV Monitoring (SHM) via de 22 HIV/aids-behandelcentra.10,11 Bij de SHM worden demografische, epidemiologische en klinische gegevens verzameld van alle HIV-positieve personen die een HIV-behandelcentrum consulteren, ongeacht behandeling en leeftijd. In deze registratie worden ook nieuwe gevallen van aids geregistreerd, waardoor een aparte aids-registratie overbodig is geworden. In juli 2003 is de aids-registratie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) formeel beëindigd. In dit artikel presenteren wij de belangrijkste resultaten uit surveillanceactiviteiten in Nederland in de periode 19872002: een overzicht van trends in HIV-infectie en aids bij verschillende risicopopulaties in Nederland.
2 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
Methoden Landelijke registratiesystemen In de landelijke HIV-registratie melden HIV/aids-behandelaren vanaf begin 2002 alle HIV-geïnfecteerden, die in elk van de 22 HIV/aids-behandelcentra worden gevolgd, met epidemiologische en klinische gegevens aan de Stichting HIV Monitoring.10,11 Aids-patiënten worden eveneens gemeld via deze registratie. In de registratie van HIV-positieve kinderen worden sinds 1995 kinderen met een HIV-infectie geregistreerd met enkele achtergrondkenmerken via het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (NSCK).12 De gegevens uit de NSCK-registratie worden in de loop van 2003 in de landelijke HIV-registratie van de SHM opgenomen. Vanwege deze overgangssituatie is het aantal kinderen met een HIV-infectie in 2002 niet beschreven. In de soa-registratie van GGD-en en soa-poliklinieken worden vanaf 1984 gegevens verzameld over soa-consulten en HIV-testverzoeken. De hier gepresenteerde resultaten zijn exclusief de gegevens van de soa-polikliniek in Amsterdam.13 Vanaf 2003 vindt de landelijke soa-surveillance plaats via het soa-peilstation (SOAP) bestaande uit drempelvrije soa-poliklinieken en een aantal curatief werkende GGD-en in Nederland. Sterfgevallen ten gevolge van aids worden geregistreerd in de doodsoorzakenstatistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).14 Screening bezoekers soa-poliklinieken in Amsterdam en Rotterdam In het kader van de HIV-surveillance worden in Amsterdam en Rotterdam bezoekers van de soa-polikliniek getest op antistoffen tegen HIV. Dit kan anoniem (zonder testuitslag) of regulier (met testuitslag). In Amsterdam vindt de anonieme screening in twee onderzoeksperioden per jaar plaats (het ‘dwarsdoorsnedeonderzoek’).4,6,15 In Rotterdam is de screening het hele jaar door. Iedereen die in Rotterdam niet regulier met HIV-uitslag getest wil worden, wordt anoniem op basis van het ‘geen bezwaar’-principe getest.7,16 Daarnaast zijn er zogenoemde alternatieve testplaatsen door het hele land (onder andere bij de GG&GD in Amsterdam) waar mensen zich kunnen laten testen op HIV.5 HIV-surveillanceactiviteiten onder hoog- en laagrisicopopulaties De HIV-surveillance onder injecterende druggebruikers door het RIVM is een anoniem onderzoek op basis van speeksel en een vragenlijst naar risicogedrag. Deze HIV-surveys vin-
den om de twee tot drie jaar plaats in vier vaste en twee wisselende steden. Tussen 1992-2002 zijn er 16 metingen in negen steden/regio’s verricht.8 De HIV-surveillance onder zwangere vrouwen bij de GG&GD Amsterdam loopt vanaf 1988 en is in 1992 voortgezet in enkele peilstations: het Academisch Medisch Centrum (AMC), het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG), een verloskundige praktijk en een kliniek voor zwangerschapsonderbreking.5 In april 2001 is in Amsterdam de HIVscreening bij alle zwangere vrouwen gestart. In 2002 namen alle 21 verloskundige praktijken, een gezondheidscentrum en vijf Amsterdamse ziekenhuizen deel aan deze universele screening. In 2002 zijn op deze manier 9.289 zwangere vrouwen op HIV getest.17 Overige bronnen De Amsterdamse cohortstudies (ACS) onder homoseksuele mannen en druggebruikers door de GG&GD hebben tot doel het bestuderen van de HIV-incidentie, de risicofactoren, het klinisch beloop van de HIV-infectie en de effecten van interventie. Tot december 2002 zijn in totaal 1.443 druggebruikers gevolgd. In de ACS onder homoseksuele mannen worden vanaf juni 1995 vooral jonge homoseksuele mannen (<30 jaar) geïncludeerd. Eind 2002 waren er 437 in follow-up.18,19 In een andere studie onder jonge druggebruikers in Amsterdam (JODAM) zijn 94 druggebruikers in follow-up.19 In juni 2002 is in Amsterdam een nieuwe HIV-testfaciliteit geopend, waar bezoekers zich door middel van een sneltest op HIV kunnen laten testen (Checkpoint). In 2002 zijn bij het Checkpoint 433 HIV-sneltests verricht.20 In de Continue morbiditeitsregistratie in de huisartsenpraktijk (CMR-peilstations) van het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL) wordt in een representatieve groep huisartsenpraktijken het aantal consulten geregistreerd waarin een HIV-test is gedaan of het onderwerp aids ter sprake is gebracht.21 De Stichting Sanquin Bloedvoorziening Amsterdam rapporteert jaarlijks het aantal HIV-geïnfecteerden onder bloeddonoren in Nederland. Het totaal aantal geregistreerde bloeddonoren in 2002 was 532.700.22
Statistiek Voor het evalueren van verschillen in proporties en trends over de tijd werden de 2-toets, de exacte toets van Fisher en 2-toets voor trends toegepast. Dubbele meldingen werden binnen de surveillanceactiviteiten reeds zoveel mogelijk uitgefilterd op basis van persoonsgegevens.
3 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
Resultaten
was het sterkst onder homoseksuele mannen; het relatieve percentage daalde van 77% in 1988 tot 42% in 2002. Het aandeel heteroseksuelen met aids steeg van 6% in 1988 tot 41% in 2002 (figuur 1). Het aandeel injecterende druggebruikers met aids schommelt in de loop der jaren tussen 3-14%.3,23
HIV-infecties en aids Per 31 december 2002 waren circa 7.500 HIV-geïnfecteerden bij de SHM geregistreerd, waarvan 44% in Amsterdam.10,11,23 Het totaal aantal aangemelde aids-patiënten in Nederland in de periode 1987-2002 bedroeg 5.900. Het aantal nieuwe aids-diagnosen daalde na 1995 substantieel, mede door het beschikbaar komen van ‘highly active antiretroviral therapy’ (HAART). Na 1999 stabiliseerde het aantal nieuwe aids-patiënten zich rond de 200 per jaar. De daling van het aantal aids-patiënten
100%
homo/biseksueel
Tussen 1983 en 2002 zijn 3.978 personen overleden ten gevolge van aids.14 Tussen 1995 en 1998 is het aantal sterfgevallen sterk gedaald; daarna stabiliseert het aantal tot circa 100 per jaar (figuur 2).
injecterend druggebruik
heteroseksueel
anders/onbekend
80% 60% 40% 20% 0% 1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999 2000* 2001* 2002*
Jaar
Figuur 1. Nieuwe patiënten met aids in Nederland, naar jaar van diagnose en risicogroep.
aids-cases, cumulatief
aids-doden, cumulatief
aids-patiënten in leven
7000 6000
aantal
5000 4000 3000 2000 1000 0 <1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 *2000*2001*2002 Jaar
Figuur 2. Aantallen patiënten met aids en overledenen aan aids in Nederland.
4 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
homoseksuele mannen (>30 jaar) neemt de HIV-prevalentie ook toe wanneer de bekend HIV-positieven worden uitgesloten (2001: 6%; 2002: 11%; na uitsluiting) Deze stijging was echter niet-significant (p=0,16, 2 voor trend).15 Bij homoseksuele mannen op de alternatieve testplaats in Amsterdam bleef het percentage HIV-infecties stabiel rond de 3,5% in 1998-2000, maar van 2000 op 2001 steeg de HIV-prevalentie tot 8% (7,2% in 2002, niet-significant).5 Bij het Checkpoint in Amsterdam hebben zich 210 homo- en biseksuele mannen laten testen, waarvan er 14 HIV-positief waren (6,7%). Dit percentage is vergelijkbaar met het percentage HIV-positieven onder de homoseksuele bezoekers van de alternatieve screening in Amsterdam. Onder bezoekers van de Amsterdamse soa-polikliniek is de HIVprevalentie beduidend hoger.20
HIV-prevalentie en -incidentie bij hoogrisicogroepen De HIV-prevalentie onder homo- en biseksuele mannen in Nederland werd onderzocht op de soa-poliklinieken in Amsterdam en Rotterdam en in de laboratoriumsurveillance in Arnhem (tabel). In Amsterdam werd de hoogste HIV-prevalentie waargenomen bij mannen die zich anoniem op de soa-polikliniek lieten testen. Van 2001 op 2002 nam de prevalentie toe van 14,6% naar 20,3% (p<0,01, 2 voor trend).15 Bij de mannen die in dezelfde periode een reguliere HIV-test deden, was de HIV-prevalentie lager: tussen 4% en 5%. De stijging van de prevalentie bij de anoniem geteste homoseksuele mannen kan voor een groot deel worden toegeschreven aan bekend HIV-positieve mannen die de soa-polikliniek bezoeken. Echter, bij de oudere
Tabel. HIV-prevalentie in Nederland naar seksuele voorkeur en geslacht, 1997-20021 Populatie
Jaar van meting 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2 voor trend
Homo- en biseksuele mannen Soa-polikliniek Amsterdam regulier anoniem
11/228 31/263
4,8 11,8
14/339 14/148
4,1 9,5
22/507 42/331
4.3 12.7
31/546 57/337
5,7 16,9
45/965 52/355
4,7 14,6
56/1.481 3,8 87/429 20,3
ns p=0,004
Alternatieve testplaats Amsterdam
10/106
9,4
4/104
3,8
3/85
3,5
4/109
3,7
7/87
8,0
5/69
7,2
ns
Soa-polikliniek Rotterdam regulier anoniem
5/116 4/70
4,3 5,7
7/158 0/66
4,4 0,0
6/141 8/111
4,3 7,2
2/219 19/175
1,6 10,8
6/208 28/233
2,9 12,0
16/264 29/216
6,1 13,4
ns p=0,02
Laboratoriumsurveillance Arnhem
4/142
2,8
10/153
6,5
9/134
6,7
7/165
4,2
gestopt
gestopt gestopt
Soa-registratie, landelijk (behalve Amsterdam)
5/259
1,9
15/415
3,6
19/498
3,8
20/531
3,8
31/902
3,4
71/1.322 5,4 ns
(p=0,07)
gestopt ns
Heteroseksuele risicogroepen Soa-polikliniek Amsterdam regulier, mannen anoniem, mannen regulier, vrouwen anoniem, vrouwen
4/851 7/755 5/1.076 10/944
0,5 0,9 0,5 1,1
4/1.032 2/736 4/1.252 10/903
0,4 0,3 0,3 1,1
3/1.649 2/745 10/1.883 6/907
0,2 0,3 0,5 0,7
6/1.930 7/797 5/2.271 5/821
0,3 0,9 0,2 0,6
15/2.465 3/761 9/2.887 3/852
0,6 0,4 0,3 0,3
14/2.924 3/777 12/3.403 6/777
0,5 0,4 0,4 0,8
ns ns ns ns
Alternatieve testplaats Amsterdam mannen vrouwen
2/358 2/288
0,6 0,7
2/196 0/168
1,0 0,0
2/256 1/175
0,8 0,6
1/258 1/187
0,4 0,5
0/224 1/161
0,0 0,6
1/185 1/122
0,5 0,8
ns ns
Soa-polikliniek Rotterdam regulier, mannen anoniem, mannen regulier, vrouwen anoniem, vrouwen
6/724 1/347 5/815 0/318
0,8 0,3 0,6 0,0
3/756 6/442 7/878 3/363
0,4 1,4 0,8 0,8
4/689 1/568 0/822 3/605
0,6 0,2 0,0 0,5
4/563 2/848 1/678 3/1.013
0,7 0,2 0,2 0,3
3/753 9/1.086 4/917 10/1.200
0,4 0,8 0,4 0,8
3/924 5/975 3/1.101 9/1.002
0,3 0,5 0,3 0,9
ns ns ns ns
Laboratoriumsurveillance Arnhem, mannen vrouwen
6/593 4/662
1,0 0,6
3/530 2/644
0,6 0,3
3/572 4/579
0,5 0,7
12/548 5/648
2,2 0,8
gestopt gestopt
gestopt gestopt gestopt gestopt
Soa-registratie, landelijk mannen vrouwen2
2/1.940 0,1 13/2.028 0,6
7/1.837 0,4 3/1.936 0,2
13/2.045 0,6 9/2.305 0,4
14/3.56 0,4 616/4.379 0,4
11/3.518 0,3 15/4.374 0,3
gestopt p=0,02 gestopt ns
22/4.490 0,5 35/6.017 0,6
ns ns
1: Weergegeven zijn aantallen positieven uitslagen/HIV-tests (%). De 2001 cijfers kunnen iets afwijken van de cijfers vermeld in referentie 1 (definitieve vs voorlopige cijfers), 2: inclusief prostituees.
5 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
In Rotterdam was de HIV-prevalentie bij de anoniem geteste homoseksuele mannen, net als in Amsterdam, aanmerkelijk hoger dan bij regulier geteste mannen (in 2002: 13,4% versus 6,1%).16,24 In beide groepen steeg de HIV-prevalentie ten opzichte van de voorgaande jaren. De stijging is echter alleen significant bij de anoniem getesten (p=0,02, 2 voor trend). De stijging van de prevalentie bij de anoniem geteste mannen in Rotterdam kwam, net als in Amsterdam, vooral voor rekening van de bekend HIV-positieve homoseksuele mannen. De toename was minder groot wanneer deze werden uitgesloten (1999: 4,5%, 2000: 3,2%, 2001: 3,3%, 2002: 6,2%). In de landelijke soa-registratie nam de HIV-prevalentie bij homoseksuele mannen toe van 3,4% in 2001 tot 5,4% in 2002 (p=0,07, 2 voor trend).13 In de metingen bij injecterende druggebruikers in Nederland (1992-heden) werd een HIV-prevalentie gevonden tussen 1% en 26%. Een relatief lage prevalentie deed zich voor in Arnhem (1/127; 1%), Groningen (1/196; 1%) en Den Haag (4/211; 2%). In andere regio’s was de prevalentie hoger: Utrecht (10/196; 5%), Noord-Brabant (6/130; 5%), Rotterdam (44/468; 9%), Heerlen/Maastricht (30/214; 14%) en Amsterdam (51/197; 26%).8 In de meeste steden met een herhaalde meting bleef de HIV-prevalentie bij injecterende druggebruikers stabiel of daalde enigszins, met uitzondering van Heerlen, waar het percentage HIV-geïnfecteerden verdubbelde van 11% in 1994 naar 22% in 1999.25 In een dwarsdoorsnedeonderzoek in Amsterdam in 1998 onder 293 jonge druggebruikers (<30 jaar) die harddrugs gebruikten, was de HIV-prevalentie 7,2%.26 In een follow-upstudie onder jonge druggebruikers in Amsterdam (JODAM) was 3,1% HIV-positief (bij intrede in de studie).18,19 Cijfers over de HIV-incidentie HIV-incidentie onder jonge homoseksuele mannen en druggebruikers werden verkregen uit de ACS.18,19 Bij de eerstgenoemde groep daalde de incidentie van 6,4 per 100 persoonsjaren (pj) in 1985 naar 0,4/100 pj in 2002. Bij oudere homoseksuele mannen (>35 jaar) in Amsterdam steeg de HIV-incidentie de laatste jaren.27 In Amsterdam werden samples van homoseksuele bezoekers van de soapolikliniek onderzocht met de ‘detuned ELISA’, een laboratoriumtechniek waarmee recente infecties aangetoond kunnen worden. De HIV-incidentie in deze groep en bij gebruik van deze techniek was 3,2/100 pj. Opvallend bij deze groep was dat in dezelfde periode ook een stijging van het aantal gonorroe- en syfilisdiagnosen werd waargenomen.27
In 1986 was de HIV-incidentie onder injecterende druggebruikers 9/100 pj. Na 1990 stabiliseerde deze zich rond de 1-2/100 pj. De laatste vier jaar (1999-2002) schommelt de HIV-incidentie bij deze groep tussen de 0-0,2/100 pj.18,19 HIV-prevalentie bij midden- en laagrisicogroepen In Amsterdam was van de heteroseksuele mannen en vrouwen die zich in 2002 op HIV lieten testen op de alternatieve testplek respectievelijk 0,5 en 0,8% seropositief.5 Op de soa-polikliniek was de prevalentie onder heteroseksuele mannen en vrouwen vergelijkbaar (anonieme screening: respectievelijk 0,4 en 0,8%, reguliere screening: respectievelijk 0,5 en 0,4%).4,15 In Amsterdam was de HIV-prevalentie bij reguliere testen onder heteroseksuelen van Surinaams/Antilliaanse afkomst hoger dan onder personen van Nederlandse afkomst. In Amsterdam waren deze percentages voor mannen respectievelijk 0,8% (2/240) en 0,2% (3/1817); bij vrouwen 0,4% (1/227) en 0,04% (1/2248).15,16 In Rotterdam en in de landelijke soa-registratie was de HIV-prevalentie bij heteroseksuele mannen en vrouwen in 2002 0,3-0,9% (tabel).13,16 Van de vrouwen die werkzaam waren in de prostitutie was 0,6% HIV-positief in de soa-registratie. Dit percentage is niet veranderd ten opzichte van 2001. Bij het Checkpoint in Amsterdam was van de heteroseksuele mannen 0,7% HIV-positief (1/135); bij de vrouwen was dit percentage 1,1% (1/90).20 In Arnhem werd bij heteroseksuele mannen een toename van HIV-infecties geconstateerd van 0,5% in 1999 naar 2,2% in 2000 (exacte toets van Fisher; p<0,05). Opvallend was dat de toename overwegend voor rekening kwam van mannen van Nederlandse nationaliteit (1999: 0,3%, 2000: 1,8%, figuur 3). Recente cijfers voor Arnhem zijn niet beschikbaar aangezien de registratie in 2001 is gestopt.9 Bij de zwangere vrouwen in het Amsterdamse peilstation (twee ziekenhuizen en een verloskundige praktijk) werd een licht stijgende trend in het aantal HIV-infecties gezien over de gehele periode (p<0,01, 2 voor trend). De HIVprevalentie in deze groep steeg in 2002 voor het eerst tot boven de 1% (figuur 4).5,17 In de universele screening bij zwangeren in Amsterdam, waarbij de meesten werden gezien in de verloskundige praktijk (80%), was de HIVprevalentie lager: 0,3%. Het weigerpercentage was echter hoog (13,6%) waardoor mogelijk HIV-geïnfecteerde vrouwen zijn gemist. Het aantal HIV-geïnfecteerden onder zwangeren van Surinaams/Antilliaanse en
6 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
aantal HIV-testen
HIV-prevalentie 2
600 500
1,5 400 1
300 200
0,5 100 0
0 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Jaar
Figuur 3. Aantallen HIV-tests en prevalentie van HIV-infectie bij heteroseksuele mannen in de regio Arnhem, exclusief mannen uit een HIV-endemisch gebied.
stijging ten opzichte van 2001 (2002: 0,002/100 pj; 2001: 0,0005/100 pj).22
Afrikaanse afkomst was hoger in vergelijking met zwangeren van Nederlandse afkomst (2002: 0,5% (SA), 2,1% (AF) en 0,1% (NL)).17 De HIV-prevalentie onder nieuwe bloeddonoren is zeer laag en de laatste vijf jaar stabiel. In 2002 werden geen nieuwe bloeddonoren HIV-positief getest. De HIV-incidentie bij bekende donoren vertoonde in 2002 een lichte
aantal HIV-testen
In totaal werden tussen 1995-2001 174 kinderen met HIV/aids aan de NSCK gemeld.28,29 Het percentage HIVpositieve kinderen met één of beide ouders afkomstig uit een endemisch gebied nam toe van 39% (29/74) in de
HIV-prevalentie 1,6
2500
1,4 2000
1,2 1
1500
0,8 1000
0,6 0,4
500
0,2 0
0 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Jaar
Figuur 4. Aantallen HIV-tests en prevalentie van HIV-infectie onder zwangere vrouwen op drie peilstations in Amsterdam.
7 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
periode 1982-1994 tot 77% (33/43) in 1995-1997 en tot 86% (38/44) in 1998-2000. Na 1999 daalde het totale aantal gemelde kinderen met HIV. Reguliere en anonieme HIV-tests De laatste jaren is in Nederland het aantal reguliere HIVtests (op naam) op soa-poliklinieken en andere testplaatsen toegenomen. In Amsterdam nam bij heteroseksuele mannen en vrouwen in 2002 het aantal HIV-tests toe met respectievelijk 243 en 216% ten opzichte van 1997 (zie tabel).4,15 Bij homoseksuele mannen bedroeg deze toename zelfs 550%. In Rotterdam steeg het aantal HIV-tests met name bij heteroseksuelen. In de landelijke soa-registratie steeg het aantal tests bij alle groepen, maar vooral bij homoseksuele mannen (+410% ten opzichte van 1997). Uit de CMR-peilstations blijkt eveneens dat het aantal HIV-tests toenam in deze periode.5,16,21
Beschouwing Uit de resultaten van HIV-surveillanceactiviteiten in Nederland blijkt dat de HIV-prevalentie onder heteroseksuelen laag en stabiel blijft, met uitzondering van heteroseksuele mannen in Arnhem en zwangere vrouwen in het Amsterdamse peilstation.5,9,17 De hoogste HIV-prevalentie in Nederland wordt waargenomen bij homoseksuele mannen (0-20%) en injecterende druggebruikers (1-26%).4,5,15,16,24 Hiermee behoort Nederland, zoals de meeste Europese landen, tot de landen met een geconcentreerde HIV-epidemie. Op enkele locaties in Nederland stijgt de HIV-prevalentie onder hoogrisicogroepen. In Heerlen werd een stijging van de HIV-prevalentie bij injecterende druggebruikers waargenomen. Deze stijging is niet te verklaren uit het spuitgerelateerd of seksueel risicogedrag. Het aantal druggebruikers dat de laatste zes maanden spuiten/ naalden heeft (uit)geleend is in de loop der tijd onveranderd gebleven.24 Ook het seksuele risicogedrag van druggebruikers vertoont geen duidelijke toe- of afname over de tijd. Op verschillende testplaatsen in Nederland nam bij homo- en biseksuele mannen de HIV-prevalentie toe.13,16 In Amsterdam nam zowel de HIV-prevalentie als HIVincidentie toe bij de groep homo-en biseksuele mannen die de soa-polikliniek bezoeken, met name bij de oudere mannen (>30-35 jaar). 27,30,31 Verschillende factoren kunnen ten grondslag liggen aan de toename van de HIVprevalentie en -incidentie in deze groep. Ten eerste wordt de groep HIV-geïnfecteerden groter door de langere
levensverwachting dankzij HAART. Daarnaast lijkt het seksuele risicogedrag te zijn toegenomen door de gunstige berichten over de behandelmogelijkheden en de verminderde infectiekans door HAART.32 Het laatstgenoemde kan mogelijk ook verklaren waarom een toenemend aantal HIV-positieven nieuwe soa oplopen, zoals blijkt uit cijfers van de soa-poliklinieken in Amsterdam en Rotterdam en de soa-registratie.4,5,13 Deze stijging van de soa beperkt zich echter niet tot homoseksuele mannen. De afgelopen jaren zijn ook bij heteroseksuele mannen en vrouwen de soa toegenomen.33 Een dergelijke stijging wordt ook in andere West-Europese landen (Groot-Brittannië, België, Frankrijk en Italië) en de Verenigde Staten gezien.34-38 Inmiddels wordt in enkele West-Europese landen waaronder Groot-Brittannië, België, Duitsland, Ierland en Noorwegen, ook een toename van het aantal HIV-geïnfecteerden waargenomen.39-43 In Nederland blijkt in enkele heteroseksuele populaties de HIV-prevalentie te zijn toegenomen, waaronder de zwangere vrouwen in het peilstation in Amsterdam en de heteroseksuele mannen in de regio Arnhem. De stijging onder zwangere vrouwen in Amsterdam is te verklaren door een toename van het aantal gescreende vrouwen uit risicolanden en zwangerschappen onder bekend HIVpositieve vrouwen. De oorzaak voor de stijging van de HIV-prevalentie onder heteroseksuele mannen in de regio Arnhem is onbekend; deze is niet te verklaren door een toename van het aantal bekende HIV-positieven, aangezien alleen gegevens over nieuwe HIV-positieven in de analyses zijn meegenomen. Ook is onbekend of de stijgende trend bij heteroseksuele mannen in Arnhem doorzet, aangezien de studie eind 2000 is afgerond.9 De recente stijging van soa en HIV in Europa en de VS is een signaal dat er een toename van onveilig seksueel gedrag zou kunnen zijn, hoewel betrouwbare gedragsgegevens vaak ontbreken. Of ook in Nederland het totale aantal HIV-geïnfecteerden toeneemt, is vooralsnog onduidelijk, aangezien Nederland tot en met 2001 – in tegenstelling tot de meeste andere Europese landen – geen landelijke HIV-registratie had. De landelijke registratie, die in 2002 is gestart, geeft inzicht in het aantal nieuw gediagnosticeerde HIV-infecties per jaar en is geschikt om de samenstelling van de patiëntenpopulatie over de tijd te volgen. Deze informatie is van belang voor het sturen van preventiemaatregelen en het selecteren van groepen voor aanvullende HIV-surveys. Aanvullende HIV-surveillanceactiviteiten die momenteel in ontwikkeling zijn, zijn de HIV-surveys onder brugpopulaties en de universele screening bij zwangere vrouwen in Nederland volgens de ‘opting-out’-methode (geen bezwaarprincipe),
8 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
gezien het hoge weigeringspercentage bij zwangere vrouwen in Amsterdam. Extra onderzoek is nodig op het gebied van risicogedrag, zoals recent is voorgesteld door de landelijke soa/HIV-expert meeting.44 Wij concluderen dat de lokale stijgingen van HIV-infecties en andere soa in Nederland zich niet beperken tot één bepaalde risicogroep. Het is derhalve belangrijk om de primaire preventieprogramma’s (zoals voorlichting, het actief aanbieden van HIV-tests en het opsporen en behandelen van soa) bij verschillende groepen te intensiveren en te specificeren. Dit geldt in het bijzonder voor homoseksuele mannen, personen uit HIV-endemische gebieden, heteroseksuelen met wisselende contacten, HIV-positieve personen, personen met een HIV-positieve partner, druggebruikers en zwangere vrouwen. Vooral voorlichting en preventie gericht op HIV-positieve mannen – ter voorkoming van de verspreiding van HIV – dienen te worden versterkt. Organisaties als de Stichting soabestrijding, de Schorerstichting en de Stichting Aidsfonds werken momenteel, in samenwerking met de GGD-en en soa-poliklinieken aan een actiever HIV-testbeleid, meer soa-screening en nieuwe preventiestrategieën om verdere verspreiding van HIV in Nederland te stoppen.
Referenties
9.
Beuker RJ, Houweling H, Bosboom RW, Laar MJW van de. Trends in laboratory-based testing and HIV infections, 19902000. Oral presentation. International congress of sexually transmitted infections. Berlijn; 24-27 juni 2001.
10. Gras L, Sighem A van, Valkengoed I van, Wolf F de for the Dutch Collaborative HIV Treatment Centres. Monitoring of human immunodeficiency virus type 1 (HIV-1) in the Netherlands (november 2002). Amsterdam:Stichting HIV Monitoring; 2003. 11. Jaarverslag SHM 2002. Amsterdam: Stichting HIV Monitoring; 2003. 12. Kleer IM de, Uiterwaal CSPM, Nauta N, Hirasing RA, Prakken ABJ, Graeff-Meeder ER de. Toename van gemelde HIV-1 infectie bij kinderen in Nederland 1982-1997: meer verticale transmissie en groter aandeel van allochtone kinderen. Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:1696-700. 13. Laar MJW van de, Veen MG van, Coenen AJJ. Registratie van soa en HIV consulten bij GGD-en en soa-poliklinieken: Jaarverslag 2002. RIVM rapport nr: 441500015; 2003. 14. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Sterfte naar doodsoorzaak. Mndstat bevolking. 15. Fennema SJA. Ongepubliceerde data: SOA-polikliniek. Amsterdam: GG&GD; 2003. 16. Thio B. Ongepubliceerde data: Erasmus MC, afdeling Dermatologie en Venereologie. Rotterdam; 2003. 17. Bij AK van der, Mulder-Folkerts DKF, Hoek JAR van den, Boer K, Schutte MF, Coutinho RA. HIV-screening onder zwangere vrouwen in de regio Amsterdam in 2002. Ned Tijdschr Geneeskd 2003;147(25):1232-6. 18. The Amsterdam cohort studies on HIV infection and aids, a summary of the results. Amsterdam: GG&GD; 2001.
1.
Op de Coul ELM, Beuker RJ, Prins M, Fennema JSA, Meijden WI van der, Coutinho RA, et al. HIV-infectie en aids in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 2003;147(22):1071-6.
19. Overview of the Amsterdam cohort studies among homosexual men and drug users. www.amsterdamcohortstudies.org. Amsterdam: GG&GD; dec. 2002.
2.
Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) HIV-commissie. Advies ‘HIV-surveillance in Nederland’ – nota voor de minister van VWS. Den Haag: RGO; 2001.
20. Jaarverslag Checkpoint 2002. Amsterdam: HIV Vereniging Nederland; 2003.
3.
Op de Coul ELM, Valkengoed IGM van, Sighem AI van, Wolf F de, Laar MJW van de. HIV en AIDS in Nederland. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu/Stichting HIV Monitoring. Bilthoven: RIVM rapport nr: 441100017; 2002.
4.
Jaarverslag SOA polikliniek 2002, SOA-polikliniek. Amsterdam: GG&GD; 2003.
5.
Jaarverslag Infectieziekten 2002, Afdeling Infectieziekten. Amsterdam: GG&GD; 2003.
6.
Fennema JSA, Ameijden EJC van, Coutinho RA, Hoek JAR van den. HIV surveillance among sexually transmitted disease clinic attenders in Amsterdam. AIDS 1998;12:931-8.
7.
8.
Postema EJ, Willems PWJM, Ridder MAJ, Meijden WI van der. Comparison of patients refusing with patients accepting unlinked anonymous HIV testing in an outpatient STD department in the Netherlands. Int J STD AIDS 1997;8(6):368-72. Beuker RJ, Berns MPH, Rozendaal CM van, Snijders BM, Jansen M, Hoebe CJPA, et al. Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland; meting Heerlen/Maastricht 1998/1999. RIVM rapport nr: 441100014; 2001.
21. Bartelds AIM. Continue Morbiditeits Registratie Peilstations Nederland 2001. Utrecht: NIVEL; 2002. 22. Sanquin, Jaarverslag 2002. Amsterdam: Stichting Sanquin Bloedvoorziening; 2003. 23. http://www.rivm.nl/volksgezondheid/infectieziekten/HIV_AIDS/. 24. Snoek EM van der, Götz HM, Mulder PGH, Verkooyen RP, Meijden WI van der. Prevalence of STD and HIV infections among attenders of the Erasmus Medical Centre STD clinic, Rotterdam, The Netherlands, during the years 1996 to 2000. Int J STD Aids 2003;14:119-24. 25. Beuker RJ, Berns MPH, Hoebe CJPA, Jansen M, Laar MJW van de. HIV-prevalentie onder injecterende druggebruikers in Zuid-Limburg, 1994-1998/’99: stijgende trend in Heerlen, niet in Maastricht. Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:567-70. 26. Welp EAE, Lodder AC, Langendam MW, Coutinho RA, Ameijden EJC van. HIV prevalence and risk behaviour in young drug users in Amsterdam. AIDS 2002;16:1279-84. 27. Dukers HTM, Spaargaren J, Geskus RB, Beijnen J, Coutinho RA, Fennema JSA. HIV incidence on the increase among homosexual men attending an Amsterdam sexually transmitted disease clinic: using a novel approach for detecting recent infections. AIDS 2002;16:F19-24.
9 HIV-infecties en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2002*
28. Fraaij PLA. Schriftelijke mededeling. Rotterdam: Erasmus MCsophia; 2002.
36. Spenatto N, Viraben R. Substantial increase in gonorrhoea among homosexual men attending an STD centre in Toulouse, France. Sex Transm Infec 2001;77:371-2.
29. Rossum AMC van, Hirasing RA, Groot R de. Epidemiologische kenmerken van gemelde HIV-1 infectie bij kinderen in Nederland, 1998-2000: verticale transmissie door ouders uit gebieden met een gegeneraliseerde epidemie. Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:1282-5.
37. Syphilis transmission in homo/bisexual men: new outbreak in London, continuing outbreak in Dublin. Eurosurveillance weekly 2001;26.
30. Fennema JSA, Cairo I, Spaargaren J, Dukers NHTM, Coutinho RA. Syfilisepidemie en stijging van het aantal HIVinfecties onder homoseksuele mannen op de Amsterdamse soa-polikliniek. Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146(13):633-5.
39. Survey of diagnosed HIV infections shows prevalence is rising. CDR Weekly 1999;9(47):415.
31. Stoltes IG, Dukers NHTM, Wit JBF de, Fennema JSA, Coutinho RA. Increase in sexually transmitted infections among homosexual men in Amsterdam in relation to HAART. Sex Transm Inf 2001;77:184-6. 32. Dukers NH, Goudsmit J, Wit JB de, Prins M, Weverling GJ, Coutinho RA. Sexual risk behaviour relates to the virological and immunological improvements during highly active antiretroviral therapy in HIV-1 infection. AIDS 2001;15:369-78. 33. Evidence for increased transmission of syphilis among homosexual men and heterosexual men and women in Europe. Eurosurveillance weekly 2000;50. 34. Crawley-Boevey E, Simms I. Rise in heterosexually transmitted cases of syphilis in south London, England. Eurosurveillance weekly 2003;7 (31):31/07/2003. 35. Nicoll A, Hamers FF. Are trends in HIV, gonorrhoea, and syphilis worsening in Western Europe? BMJ 2002;324:1324-7.
38. Outbreak of syphilis among men who have sex with men – Southern California. MMWR 2001;50:117-20.
40. EuroHIV, European Centre for the Epidemiological Monitoring of AIDS, end-year report 2002 (no 668), France: Institut de Veille Sanitaire; 2003. 41. Sasse A, Kersschaever G van, Stroobant A. De epidemiologie van Aids en HIV-infectie in België. Toestand op 31 december 2000. Rapport nr: 2001-015. Brussel: Wetenschappelijk instituut Volksgezondheid; 2002. 42. Dougan S. Steady increase in HIV in the United Kingdom. Eurosurveillance weekly 2003;7 (20):15/05/2003. 43. Hamouda O, Marcus U. Current trends in the HIV/AIDS epidemic in Germany. Eurosurveillance weekly 2003;7 (17):24/04/2003. 44. Verbetering surveillance van groot belang. Expertmeeting Soa en HIV-surveillance, Infectieziekten Bulletin 2002;13:385-7.