STEUNPUNT ONDERNEMEN EN REGIONALE ECONOMIE NAAMSESTRAAT 61 – BUS 3550 BE-3000 LEUVEN TEL + 32 16 32 66 61 | FAX + 32 16 37 35 11
[email protected] www.steunpuntore.be
Beleidsrapport STORE-B-13-027
DE WEG NAAR BEDRIJFSCREATIE: EEN TOELICHTING VAN HET ONDERNEMERSCHAPSTRAJECT EN PROFIEL VAN JONGE ONDERNEMERS IN VLAANDEREN Jonas Debrullea & Johan Maesb a
IÉSEG School of Management (LEM-CNRS) & VIVES – KU Leuven b IÉSEG School of Management (LEM-CNRS) & KU Leuven
4 februari 2014
SAMENVATTING In dit artikel schetsen we het profiel van jong afgestudeerde ondernemers in Vlaanderen. Hierbij hebben vooral aandacht voor volgende twee onderzoeksvragen: (1) “Heeft het kortstondig opnemen van een job in dienstverband een invloed op het welslagen en de performantie van jonge ondernemers?” en (2) “Beschikken jonge (schoolverlatende) ondernemers over specifieke overlevingsmechanismen die hen toelaten om eventuele kennis- en ervaringslacunes te compenseren?” Dit onderzoek maakt gebruik van een gecombineerd databestand bestaande uit 2162 ondernemers, waaronder 110 jong afgestudeerden. Onze resultaten onderschrijven het atypisch profiel van jong afgestudeerde ondernemers wat betreft hun ervaring, strategische keuzes en managementpraktijken. Desalniettemin presteren hun vennootschappen op hetzelfde niveau als startende ondernemingen geleid door oudere ondernemers. Overigens stellen we vast dat het al dan niet opnemen van een tijdelijke job in dienstverband door jong afgestudeerden geen significant effect uitoefent op de performantie van hun start-ups. Waar we wel evidentie voor vinden zijn discrepanties inzake opleidingsniveau en -type tussen ex-ante werknemers en ex-ante schoolverlaters. Vooral technische geschoolde, lager opgeleide, jonge ondernemers lijken een tijdelijke job in dienstverband te verkiezen vooraleer een eigen onderneming op te starten. Economisch geschoolde, hoog opgeleide, jonge ondernemers zetten daarentegen vaker de stap naar ondernemerschap aansluitend op hun opleiding.
1
INLEIDING Ondernemerschapsintenties, zijnde het verlangen om een eigen bedrijf op te starten, zijn een populair thema binnen de ondernemerschapsliteratuur. Vooral onderzoek naar de intenties van jong afgestudeerden hebben recent aan belang gewonnen (Douglas, 2012; Gupta et al., 2009; Zellweger et al., 2011). Nochtans wordt vanuit verschillende hoeken kritiek geuit op deze onderzoekstak. Zo bestaat verwarring over de mate waarin intenties tot ondernemerschap zich vertalen in daadwerkelijk ondernemerschapsgedrag. Daarnaast blijkt het niet gemakkelijk om de invloed van ondernemerschapsintenties te isoleren van andere invloeden die de transitie tot ondernemerschap mede bepalen. Finaal vormt het correct meten van intenties geen gemakkelijke opgave. Voor meer informatie hieromtrent verwijzen we naar de bijdrage van Leroy en Meuleman (2008) in eerder steunpuntonderzoek.
Waar tot nog toe heel wat minder aandacht aan geschonken werd, is de mate waarin jong afgestudeerden (kortstondig) opteren voor een werknemersstatuut vooraleer ondernemer te worden. Het is niet onlogisch dat jongeren, ter compensatie van hun gebrek aan marktkennis, bedrijfservaring, professioneel inzicht en maturiteit, tijdelijk hun ondernemerschapssambities aan de kant schuiven ten voordele van een job in dienstverband. Dergelijke jobervaring biedt potentiële ondernemers immers de kans hun professionele vaardigheden aan te scherpen en zich te verdiepen in het identificeren en exploiteren van bedrijfsopportuniteiten. Echter, de vraag of en hoe dergelijke jobervaring bijdraagt tot het welvaren van de toekomstige onderneming is vooralsnog (grotendeels) onbeantwoord. Een eerste onderzoeksvraag die we in deze studie wensen aan te snijden focust dan ook op eventuele verschillen in bedrijfsperformantie (en managementpraktijken) tussen jonge ondernemers met loopbaanervaring en zij die na het verlaten van de schoolbanken onmiddellijk met de creatie van hun onderneming gestart zijn.
Een bijkomende thematiek die we in deze studie aankaarten, betreft een profielschets van jonge ondernemers in Vlaanderen. Zo bestaat er weinig eenduidigheid omtrent eventuele overlevingsmechanismen die jong afgestudeerde ondernemers toelaten om succesvol te concurreren met hun meer ervaren collega’s. Ook over de mate waarin leeftijd een invloed uitoefent op managementpraktijken bestaat onenigheid. Volgens sommigen beschikken jonge ondernemers over specifieke work-around oplossingen waarmee ze hun beperkte voorraad aan 2
financiële, materiële en immateriële middelen weten te compenseren. In het kader hiervan wensen we (onder andere) na te gaan of jongeren die de voorkeur geven aan een tijdelijke job in dienstverband er in slagen om eventuele ervaringslacunes dicht te fietsen. Dergelijke leeftijdsgebonden verschillen tussen jong afgestudeerden en oudere ondernemers vormen het bestek van de tweede onderzoeksvraag in deze studie.
BESCHRIJVING VAN DE DATASET Om een antwoord te bieden op bovenstaande onderzoeksvragen maken we gebruik van een gecombineerd
databestand
bestaande
uit
2162
respondenten,
waaronder
110
jong
afgestudeerden. Hierbij definiëren we jong afgestudeerde ondernemers als individuen jonger dan 25 die tussen 2001 en 2009 succesvol een eigen onderneming met minimum één en maximum 49 werknemers hebben opgericht. In het geval meerdere individuen samen een onderneming oprichtten, werd elk van hen apart in de dataset opgenomen. Onderstaande Tabel I biedt een overzicht van de ondernemers in onze dataset. Deze tabel toont aan dat het gros van de Vlaamse ondernemers ouder is dan 30 en jonger dan 50 (62%). De gemiddelde leeftijd bedraagt 42 jaar, waarbij de categorieën jonger dan 25 en ouder dan 60 het zwakst vertegenwoordigd zijn. Grafiek I illustreert de leeftijdsverdeling in onze dataset. De polynomiale curve in deze grafiek bevestigt de bijna normale verdeling van de leeftijdsvariabele. Tabel I: Leeftijdsverdeling ondernemers in Vlaanderen Leeftijd ondernemer
Aantal respondenten
Gemiddelde leeftijd
< 25
110
23
25-29
202
26
30-39
641
35
40-49
691
44
50-59
345
54
> 60
173
63
Total
2162
42
3
Grafiek I: Leeftijdsverdeling ondernemers in Vlaanderen 800 700 600 500 400 300 200 100 0 < 25
25-29
30-39
Leeftijdscategorie
40-49
50-59
> 60
Poly. (Leeftijdscategorie)
Grafiek II leert ons dat er een inverse relatie bestaat tussen het opstartmoment van de onderneming en de leeftijd van de ondernemer. Merk op dat ondernemingen opgericht door meerdere individuen die tot een verschillende leeftijdscategorie behoren (1) ofwel worden toegeschreven aan de “hoofdondernemer/oprichter” (= door de respondenten zelf aangeduid en bevestigd
op
basis
van
aantal
aandelen,
geïnvesteerd
kapitaal
en
individuele
beslissingsbevoegdheid), (2) ofwel uit de voorliggende analyse werden verwijderd om vertekening in de resultaten te voorkomen. We herhalen deze aanpak waar nodig in deze studie. Hoe recenter de onderneming hoe ouder de oprichter, zo blijkt. De periode 2007-2009, wanneer het leeuwendeel van de vennootschappen opgericht door senioren (> 60 jaar) ontstaat, geldt hierbij als extreem voorbeeld. Jonge ondernemers blijken het meest actief van 2001 tot 2003, waarna hun ondernemerschapsgraad stelselmatig afneemt tot een quasi verwaarloosbaar niveau tijdens de periode 2007-2009. Respectievelijk 48% (46%) van de ondernemingen geleid door jong afgestudeerden (25-29 jarigen) werd opgericht voor 2003, tegenover slechts 2% (6%) na 2007. Mogelijks speelt de (financiële) crisis hier een rol. Een daling in externe financieringsmogelijkheden beklemtoont immers het belang van eigen (financiële) middelen. 4
Doordat oudere ondernemers kunnen terugvallen op meer eigen middelen, zal een crisisgedreven tekort aan arbeidsmarktopportuniteiten bij hen de transitie naar ondernemerschap stimuleren (= gedwongen ondernemerschap), terwijl bij jongeren vooral de werkloosheidsgraad aanzwelt. Bijkomend onderzoek is noodzakelijk om deze redenering te bekrachtigen. Grafiek II: Aandeel ondernemingen opgericht per periode 60 50 40 30 20 10 0 2001-2003
2003-2005 < 25
25-29
30-39
2005-2007 40-49
2007-2009 50-59
> 60
RESULTATEN In wat volgt bieden we een bondig antwoord op bovenstaande onderzoeksvragen. We starten met de vraag of het vooraf opnemen van een tijdelijke job in dienstverband de bedrijfsperformantie van start-ups gemanaged door jong afgestudeerde ondernemers significant beïnvloedt. Tabel II biedt een overzicht van de beroepsactiviteit van jong afstudeerde ondernemers net voor de opstart van de huidige vennootschap. Merk hierbij op dat het percentage jong afgestudeerden dat voorafgaandelijk reeds als zelfstandige actief was (12,20%) sterk samenhangt met de vraag of de jongere uit een ondernemersfamilie afstamt (80%). Teneinde een vertekening in verdere analyses te vermijden, laten we deze categorie buiten beschouwing. Hetzelfde geldt voor ex-ante werklozen daar onze data niet toelaat te achterhalen of deze ondernemers voor hun werkloosheid een job in dienstverband uitoefenden dan wel als student actief waren. 5
Tabel II: Ex-ante arbeidsmarktpositie van jong afgestudeerde ondernemers Voormalige arbeidsmarktpositie
Percentage jong afgestudeerden
Zelfstandige
12,20%
Werknemer
39,02%
Student
43,90%
Werkloos
4,88%
Total
100%
Tabel III biedt een overzicht van het opleidingsniveau van ex-ante werkzame en schoolgaande jong afgestudeerde ondernemers. Tabel IV doet hetzelfde voor hun opleidingstype. We leren uit Tabel III dat jong afgestudeerde ondernemers die rechtstreeks van de schoolbanken komen gemiddeld hoger opgeleid zijn dan ondernemers die de voorkeur geven aan een kortstondige loopbaan in dienstverband. Dit wordt bevestigd wanneer we het gemiddeld opleidingsniveau van beide groepen aan een vergelijkende test onderwerpen (t-test; p = ,008). Hoger opgeleide individuen slagen er met andere woorden gemakkelijker in om hun ondernemerschapsintenties te verwezenlijken. Dit leunt aan bij voorgaand ondernemerschapsonderzoek waarin het belang van opleiding reeds werd onderschreven (Cooper et al., 1994).
Tabel III doet vermoeden dat het (hoger) onderwijs in Vlaanderen studenten adequaat voorbereid op een carrière als ondernemer. We dienen hierbij wel op te merken dat bovenstaand resultaat geen automatische bevestiging betekent van de inhoud van de gevolgde opleiding. Immers, Cooper et al. (1994) stellen dat niet zozeer de opgedane (en grotendeels codificeerbare) kennis maar wel de aangescherpte attitudes (bv. maturiteit, doorzettingsvermogen, zelfstandigheid) de sleutel tot ondernemerschapssucces inhouden. Dit impliceert dat de toegevoegde waarde van attitudeaccumulatie deze van kennistoename tijdens de opleiding overstijgt. Tot op heden bestaat echter geen empirische evidentie noch ontkrachting voor deze stelling.
6
Tabel III: Opleidingsniveau van jong afgestudeerde ondernemers Opleidingsniveau
Ex-ante werknemers
Ex-ante studenten
Lager of lager secundair onderwijs
28,6%
0%
Hoger secundair onderwijs
57,1%
43,8%
Hoger onderwijs korte type
7,1%
18,8%
Universitair onderwijs
7,1%
37,5%
Total
100%
100%
Tabel IV werpt licht op het dominante opleidingstype van jong afgestudeerde ondernemers. Hieruit blijkt dat ongeveer drie op vier ex-ante werkende jong afgestudeerde ondernemers een technische opleiding achter de rug hebben, tegenover slechts één op vier schoolverlaters. De meerderheid van de ex-ante studenten heeft er een economische opleiding opzitten. Deze resultaten sluiten aan bij die van Tabel III, waarin het belang van hoger en universitair onderwijs voor ondernemerschapsgezinde ex-ante studenten bevestigd wordt. Dit is niet zo verwonderlijk aangezien economisch getinte opleidingen traditioneel meer curriculaire ruimte voorzien voor ondernemerschapsthema’s. Deze bevinding onderschrijft evenwel het belang van de inhoud van de opleiding, in tegenstelling tot bovengenoemd werk van Cooper et al. (1994). Gegeven de onafgebroken zoektocht naar de ware succesfactoren van ondernemerschapsgerichte opleidingen lijkt het ons aangeraden om (vooralsnog) zowel de toename in expliciete kennis als de aangroei in attitudes als essentieel te beschouwen. Tabel IV: Opleidingstype van jong afgestudeerde ondernemers Opleidingstype
Ex-ante werknemers
Ex-ante studenten
Technische opleiding
71,4%
25%
Economische opleiding
14,3%
43,8%
14,3%
31,3%
100%
100%
Noch technische, noch economische opleiding Total
7
Nu vaststaat dat binnen de groep jong afgestudeerde ondernemers er significante verschillen bestaan betreffende het opleidingsniveau –en type van ex-ante werknemers en ex-ante studenten, wensen we na te gaan of zich dit weerspiegelt in de performantie van hun start-ups. Tabel V werpt licht op enkele boekhoudkundige performantiestandaarden (cf. Bel-first) (bv. rentabiliteit van het totaal vermogen (ROA), solvabiliteit, nettorentabiliteit van het eigen vermogen). Uit de inferentiële statistieken onderaan Tabel V blijkt dat er geen significante verschillen bestaan wat betreft de performantie van startende vennootschappen geleid door schoolverlaters of door voormalig werkende jong afgestudeerde ondernemers. Kortom, noch de hogere scholingsgraad van ex-ante studenten noch de werkervaring van ex-ante kortstondige werknemers vertaalt zich in betere organisatieprestaties. We komen tot eenzelfde conclusie op basis van de start-up competitiviteitsindex die aanduidt of een nieuwe onderneming consequent beter presteert dan haar directe concurrenten. Tabel V: Organisatieperformantie van jong afgestudeerde ondernemers Voormalige
Rentabiliteit totaal
Solvabiliteit
Nettorentabiliteit
Competitief
arbeidsmarktpositie
vermogen (gem)
(gem)
(gem)
voordeel (gem)
Werknemer
5,17
27,20
21,91
1,60
Student
,30
20,45
21,64
2,43
t-test (p-waarde)
,251
,471
,982
,276
Terugkomend op onderzoeksvraag I of het al dan niet opnemen van een tijdelijke job in dienstverband de bedrijfsperformantie van jong afgestudeerde ondernemers significant beïnvloedt, kunnen we besluiten dat dit niet het geval is. Vandaar dat een verdere zoektocht naar specifieke
managementpraktijken
die
eventuele
performantieverschillen
tussen
beide
(sub)groepen verklaren weinig aan de orde is. We wensen dan ook voor het vervolg van deze studie de klemtoon te verleggen van bovenstaande intragroep verschillen naar intergroep verschillen (cf. de leeftijdscategorieën opgelijst in Tabel I). Concreet willen we nagaan of en in welke mate er verschillen bestaan tussen (vennootschappen geleid door) jong afgestudeerde ondernemers en hun oudere collega’s (= onderzoeksvraag II). Aansluitend op Tabel V analyseren we eerst of er objectieve performantieverschillen bestaan tussen de start-ups van jong afgestudeerden en die van oudere ondernemers. 8
Tabel VI: Organisatieperformantie per leeftijdscategorie van de ondernemer Rentabiliteit totaal
Solvabiliteit
Nettorentabiliteit
Competitief
vermogen (gem)
(gem)
(gem)
voordeel (gem)
< 25
-1,17
22,81
10,80
2,20
25-29
2,79
20,84
11,05
2,78
30-39
1,38
20,85
11,85
2,71
40-49
2,02
23,96
10,06
2,78
50-59
3,75
26,22
12,29
2,60
> 60
-2,78
19,56
14,67
2,57
Anova (p-waarde)
,587
,139
,991
,110
Leeftijd ondernemer
De ANOVA statistieken onderaan Tabel VI tonen aan dat er geen significante performantieverschillen optreden tussen de diverse vennootschappen in onze dataset. Niettegenstaande de mindere performantiecijfers van startende bedrijven geleid door ondernemers jonger dan 25, blijkt de afstand met de meest performante groepen niet significant. Met andere woorden, hoewel jong afgestudeerde ondernemers door hun gebrek aan marktkennis, bedrijfservaring, professioneel inzicht en (mogelijks) maturiteit traditioneel verondersteld worden minder sterk te presteren, uit zich dit vooralsnog niet in de resultaten van hun onderneming. Dit sterkt ons vermoeden dat jonge ondernemers over specifieke work-around oplossingen beschikken waarmee ze hun beperkte voorraad aan financiële, materiële en immateriële middelen weten te compenseren. In wat volgt gaan we dan ook op zoek naar typische karakteristieken en managementpraktijken die jong afgestudeerde ondernemers doen afwijken van hun oudere, meer ervaren collega’s.
Een eerste facet dat we nader toelichten betreft de sectorkeuze van de ondernemer. Tabel VII biedt een overzicht van de dominante sectoren van start-ups in Vlaanderen. Uit deze tabel leiden we af dat jong afgestudeerde ondernemers hoofdzakelijk de sectoren (groot- en) kleinhandel en horeca verkiezen. Sectoren die heel wat minder bijval kunnen rekenen zijn de industrie en de professionele en zakelijke dienstverlening. Deze percentages sluiten aan bij bovenstaande stelling dat jonge ondernemers over minder investeringsmiddelen beschikken. Immers, 9
kleinhandel en horeca zijn net die sectoren waarvoor de initiële investeringen relatief beperkt blijven. De kapitaalintensieve sectoren industrie en professionele en zakelijke dienstverlening genieten daarentegen de voorkeur van oudere ondernemers, terwijl zij het minst van alle leeftijdscategorieën neigen naar de sectoren groot- en kleinhandel en horeca. Tabel VII: Dominante sectoren van startende vennootschappen in Vlaanderen (%) Leeftijd ondernemer
1
2
3
4
5
6
7
8
9
< 25
9,2
6,1
28,6
19,4
15,3
5,1
5,1
5,1
6,1
25-29
8,1
9,9
28,6
9,9
8,1
7,5
4,3
8,7
14,9
30-39
5,4
14,7
28,1
11,2
4,2
8,0
7,4
5,5
15,6
40-49
5,8
14,7
22,6
12,7
3,7
6,3
8,9
6,3
18,9
50-59
4,5
15,2
26,1
9,7
2,6
6,8
11,6
5,5
18,1
> 60
8,3
21,3
28,4
7,1
1,2
6,5
5,9
5,9
15,4
Anova (p-waarde)
6,0
14,5
26,1
11,4
4,4
6,9
8,1
6,0
16,5
Legende: 1 = Landbouw; 2 = Industrie; 3 = Bouw; 4 = Groot –en kleinhandel; 5 = Horeca; 6 = Transport; 7 = Bank en verzekeringen; 8 = Persoonlijke dienstverlening; 9 = Professionele en zakelijke dienstverlening.
Onderstaande tabel schets het belang van diverse types vennootschapsgroei in hoofde van de ondernemer (in termen van omzet, aantal werknemers, rentabiliteit van de vennootschap, marktaandeel). We maken hiervoor gebruik van volgende vijfpuntenschaal: 1 = totaal onbelangrijk; 2 = onbelangrijk; 3 = neutraal; 4 = belangrijk; 5 = uiterst belangrijk. Hoewel we vooraf verwachtten dat jong afgestudeerde ondernemers omwille van hun
hogere
risicobereidheid, lagere opportuniteitskosten en grotere (financiële) ambities meer belang zouden hechten aan omzetgroei en groei in marktaandeel (Douglas en Shepherd, 2002; Lévesque et al., 2002), vinden we hiervoor geen evidentie in Tabel VIII. Meer nog, op basis van inferentiële statistieken komen we tot de conclusie dat er geen significante verschillen bestaan wat betreft de groeipreferenties van de diverse leeftijdscategorieën aan ondernemers in onze dataset.
10
Tabel VIII: Groeipreferenties van ondernemers in Vlaanderen Leeftijd ondernemer
Omzet
Werknemers
Rentabiliteit
Marktaandeel
< 25
4,07
3,25
3,93
2,96
25-29
4,18
3,20
4,20
3,35
30-39
4,01
3,16
4,17
3,34
40-49
3,92
2,99
4,12
3,21
50-59
3,80
2,84
4,06
3,13
> 60
3,77
2,91
4,16
3,29
Gemiddelde
3,93
3,03
4,14
3,24
Waar wel significante verschillen optreden tussen jong afgestudeerde ondernemers en hun oudere collega’s is inzake hun opgebouwde sector- en ondernemerschapservaring. Tabel IX biedt een overzicht van deze menselijk-kapitaal-indicatoren voor de verschillende leeftijdscategorieën. Opvallend is dat jong afgestudeerde ondernemers over meer sectorervaring beschikken dan beide daaropvolgende leeftijdscategorieën (25-29; 30-39). Dit correleert sterk met het gegeven dat twee derde van deze jong afgestudeerde zelfstandigen uit een ondernemersfamilie afkomstig is, tegenover slechts de helft van de ondernemers binnen de categorieën 25-29 en 30-39 jarigen. Ondernemers waarvan de vader en/of moeder eveneens als zelfstandige actief is/was, geven te kennen op een significante hoeveelheid sectorervaring terug te vallen. Het feit dat de onderneming van jonge afgestudeerde (technische opgeleide) ondernemers vaak een verderzetting betekent van de familieonderneming (niet zelden onder een ander statuut), waarbij deze ondernemers reeds vroeg het klappen van de zweep leren kennen, kan onderstaande afwijking in sectorervaring verklaren.
In tegenstelling tot sectorervaring volgt opstartervaring wel het verwachte patroon. Jongere ondernemers beschikken klaarblijkelijk over significant minder ervaring aangaande het opstarten van nieuwe ondernemingen. Merk hierbij op dat deze indicator niet weergeeft of voorgaande ondernemerschapservaring al dan niet succesvol was.
11
Tabel IX: Ervaringsindicatoren van ondernemers per leeftijdscategorie Leeftijd ondernemer
Sectorervaring (jaar)
Ondernemersfamilie (%)
Opstartervaring (%)
< 25
11,47
65%
31%
25-29
8,47
55%
34%
30-39
9,94
49%
51%
40-49
15,61
43%
59%
50-59
22,53
40%
71%
> 60
26,50
48%
81%
Aangezien jong afgestudeerde ondernemers vaak terugvallen op ondernemerschapskennis binnen hun familiekring (cf. Tabel IX), lijkt het ons interessant om ook het sociaal kapitaal van zelfstandigen te analyseren. Tabel X illustreert de mate waarin ondernemers in Vlaanderen gebruik maken van hun sociale contacten voor de ontwikkeling van de startende vennootschap. We hanteren hierbij een schaal van 0 tot 100 waarbij de waarde 0 het ontbreken van enige sociale invloed aanduidt, en de waarde 100 verwijst naar een allesbepalende beïnvloeding. Tabel X maakt een onderscheid tussen “overbruggend sociaal kapitaal” of zogenaamde losse contacten die weinig of niet op wederzijds vertrouwen gebaseerd zijn (bv. relaties met collega’s, vrienden van vrienden en verre kennissen), en “verbindend sociaal kapitaal” of persoonlijke dichte contacten (bv. relaties met vrienden en familie). Deze laatste blijken vooral nuttig voor ondernemers jonger dan 40 (< 25; 25-29; 30-39). In tegenstelling tot hun iets oudere collega’s halen jong afgestudeerde ondernemers echter minder voordeel uit hun losse contacten (overbruggend sociaal kapitaal). Ook wat de totale invloed van hun sociaal kapitaal betreft, worden aan jong afgestudeerde ondernemers minder oplossingen aangereikt dan aan hun dichtste leeftijdsgenoten (25-29 en 30-39). Het algemeen nut van het sociaal kapitaal van de jongste ondernemers sluit eerder aan bij dat van ondernemers ouder dan 40 (40-49; 50-59; > 60). Deze laatste kunnen echter terugvallen op significant meer eigen ervaring (cf. menselijk kapitaal in Tabel IX), wat voor hen eventuele lacunes in sociale contacten (mogelijks) opvangt.
12
Tabel X: Sociaal kapitaal van ondernemers per leeftijdscategorie Leeftijd ondernemer
Verbindend sociaal kapitaal
Overbruggend sociaal kapitaal
Algemeen
< 25
25,49
27,73
53,22
25-29
33,80
36,13
69,93
30-39
29,38
34,63
64,01
40-49
19,72
31,50
51,22
50-59
17,21
28,48
45,69
> 60
22,69
35,87
58,56
Daar jong afgestudeerde ondernemers niet kunnen bogen op eenzelfde hoeveelheid ervaring als hun oudere collega’s (> 40), stelt zich de vraag hoe zij eventuele tekortkomingen in hun sociaal kapitaal opvangen. Immers, Tabel VI toonde aan dat er geen significante performantieverschillen bestaan tussen de diverse leeftijdsgebonden ondernemerscategorieën in onze dataset. Vandaar onze veronderstelling dat deze jonge ondernemers eventuele gebreken in hun menselijk en/of sociaal kapitaal op één of andere manier weten te compenseren. Een voor de hand liggende mogelijkheid is dat jong afgestudeerde ondernemers op zoek gaan naar complementaire, meer ervaren werknemers. Deze piste wordt echter ontkracht door Tabel XI. Deze tabel geeft weer hoeveel werknemers gemiddeld worden aangeworven. Hieruit blijkt dat jong afgestudeerde ondernemers het kleinste aantal arbeidsplaatsen creëren, en dat door hen aangeworven werknemers over het laagste scholingsniveau beschikken. Tabel XI: Aantal aangeworven werknemers door startende vennootschappen Leeftijd ondernemer
Aantal hoger geschoolde werknemers
Totaal aantal werknemers
< 25
,26
3,59
25-29
1,06
4,48
30-39
1,25
4,72
40-49
1,46
5,44
50-59
2,02
7,19
> 60
3,59
6,11
13
Een andere compensatiemogelijkheid voor hun geringer individueel menselijk en sociaal kapitaal bestaat er in dat jong afgestudeerde ondernemers hun onderneming oprichten in eerder stabiele markten. Zo worden eventuele lacunes in individuele ervaring en/of sociale contacten van de bedrijfsleider weliswaar niet gecompenseerd, maar wordt de noodzaak aan (bedrijfsinterne) oplossingen voor deze lacunes (bv. aangeworven werknemers) gevoelig verminderd. Stabiele omgevingen
kennen
immers
weinig
vraagfluctuaties,
disruptieve
innovaties
en
markttoetredingen. Vennootschappen binnen deze omgevingen dienen dan ook weinig inspanningen te leveren om zich marktconform te (blijven) gedragen. Dynamische omgevingen, daarentegen, worden gekenmerkt door continue veranderingen in klantenbehoeften, concurrenten en productiemethodes. Deelnemende bedrijven ondervinden dan ook een veel hogere behoefte aan middelen om zich van hun concurrenten te onderscheiden (bv. budget, kennis, informatie, machines, FTEs). Binnen startende ondernemingen vertaalt zich dit traditioneel in equivalent hoge eisen aangaande het menselijk en sociaal kapitaal van de ondernemer, daar zijn/haar kapitaalreserves doorgaans die van de start-up weerspiegelen (Adler en Kwon, 2002; Arrègle et al., 2007; De Carolis et al., 2009; Thorpe et al., 2005).
Tabel XII stelt ons in staat om bovenstaande piste empirisch te onderzoeken. Deze tabel biedt per ondernemer-leeftijdscategorie een indicatie van de stabiliteit van de omgeving waarbinnen de bijhorende startende vennootschap actief is. Opnieuw hanteren we een schaal van 0 tot 100, waarbij 0 refereert naar een uiterst stabiele omgeving zonder enige vorm van veranderingen, terwijl 100 verwijst naar een uiterst dynamische, voortdurend veranderende omgeving. Tabel XII: Omgevingsdynamiek van startende vennootschappen in Vlaanderen Leeftijd ondernemer
Omgevingsdynamiek
< 25
15,63
25-29
48,44
30-39
48,19
40-49
44,83
50-59
41,95
> 60
49,18
14
Tabel XII leert ons dat startende bedrijven geleid door jong afgestudeerde ondernemers over het algemeen actief zijn binnen zeer stabiele bedrijfsomgevingen. Hun oudere collega’s, daarentegen, verkiezen significant dynamischere omgevingen, waarbij de nood aan up-to-date bedrijfsmiddelen veel nadrukkelijker aanwezig is. Aangezien start-ups hoofdzakelijk bogen op de middelen aangeleverd door hun ondernemer (bv. ervaring, contacten en financiële middelen), veroorzaakt deze keuze hogere kapitaaleisen aan het adres van de ondernemer. Hierboven werd reeds beschreven hoe oudere ondernemers hieraan tegemoet kunnen komen (cf. meer geaccumuleerde ervaring in Tabel IX, groter sociaal netwerk in Tabel X, groter aantal aanwervingen in Tabel XI). Voor jong afgestudeerde ondernemers zijn deze vereisten, door hun keuze voor weinig dynamische markten, veel minder streng, wat mogelijks verklaard hoe zij er in slagen gelijkaardige bedrijfsresultaten voor te leggen (cf. Tabel VI).
Naast het aanwerven van nieuwe werknemers moeten ondernemers nog heel wat andere managementbeslissingen nemen. In wat volgt werpen we licht op enkele hiervan, en gaan daarbij opnieuw op zoek naar discrepanties tussen de verschillende leeftijdscategorieën. Tabel XIII biedt een overzicht van de voornaamste financieringsbronnen die startende vennootschappen in Vlaanderen aanboren. Uit deze tabel leiden we af dat jong afgestudeerde ondernemers het minst op eigen middelen bogen, wat in lijn ligt met onze verwachtingen. Opvallend is dat de oudste ondernemers eveneens weinig hun eigen financiën aanspreken. Terwijl het lager percentage bij jong afgestudeerden een logisch gevolg is van hun inferieure financiële reserves, gaat deze redenering niet op voor 60-plussers. Voor hen geldt een andere motivatie, mogelijks geïnspireerd door een toegenomen risicoaversie in het licht van hun naderende arbeidsmarktuittrede. Zo blijkt uit onderzoek van Douglas en Shepherd (2000) en Lévesque et al. (2002) dat het stellen van risicovol gedrag omgekeerd correleert met leeftijd, en dit vooral bij ondernemers ouder dan 55 jaar. Dit vertaalt zich, onder andere, in een beperkte bereidheidwilligheid om eigen financiële middelen te investeren in een risicovol project (bv. opstarten van een onderneming). Daarnaast toont Tabel XIII dat ondernemers jonger dan 30 het vaakst een (financieel) duwtje in de rug ontvangen vanwege vrienden en familie, niet in het minst vanwege hun ouders. De overige externe
bronnen,
waartoe
onder
andere
financiële
instellingen,
de
overheid
en
risicokapitaalverstrekkers behoren, vervullen voor alle leeftijdscategorieën een belangrijke (en vergelijkbare) rol in de bedrijfsfinanciering. 15
Tabel XIII: Financieringsbronnen van startende vennootschappen in Vlaanderen (%) Leeftijd ondernemer
Eigen middelen
Familie en vrienden
Externe bronnen
< 25
65,50%
5,82%
28,68%
25-29
66,31%
7,35%
26,34%
30-39
68,90%
4,15%
26,95%
40-49
70,17%
2,43%
27,40%
50-59
73,88%
2,51%
23,61%
> 60
66,50%
3,68%
29,82%
Wat het aantal klanten betreft, merken we weinig verschil tussen de diverse ondernemers (Tabel XIV). Het klantenbestand van startende ondernemingen in Vlaanderen telt gemiddeld genomen meer dan 10 klanten, onafhankelijk van de leeftijdscategorie waartoe de ondernemer behoort. Ook wat het omzetpercentage betreft dat de twee grootste klanten vertegenwoordigen, bestaat er weinig diversiteit (i.c. tussen 32% en 38% van de laatst behaalde bedrijfsomzet).
Tabel XIV: Aantal klanten van startende vennootschappen in Vlaanderen (%) Leeftijd ondernemer
1 klant
2 of 3 klanten
4 à 10 klanten
> 10 klanten
< 25
3,1%
4,1%
8,2%
84,5%
25-29
3,2%
2,5%
6,3%
88,0%
30-39
3,1%
6,4%
10,8%
79,7%
40-49
3,9%
5,1%
8,8%
82,1%
50-59
4,6%
3,3%
12,6%
79,5%
> 60
3,7%
6,8%
9,9%
79,6%
Waar wel een significante hoeveelheid diversiteit optreedt, is inzake het type klanten dat de startende vennootschap aantrekt. Hierbij maken we een onderscheid tussen particuliere consumenten, zijnde het “grote publiek”, en ondernemingen (zowel private ondernemingen als non-profitbedrijven en overheidsorganisaties). Tabel XV schetst de omzetspreiding van start-ups in Vlaanderen per leeftijdscategorie van de ondernemer en het type klant. 16
Tabel XV: Omzetspreiding volgens het type klant van de startende vennootschap (%) Leeftijd ondernemer
Particuliere consumenten
Ondernemingen
< 25
55,97%
44,03%
25-29
48,31%
51,69%
30-39
43,14%
56,86%
40-49
41,56%
58,44%
50-59
41,49%
58,51%
> 60
36,10%
63,90%
Start-ups geleid door ondernemers jonger van 25 richten zich voornamelijk tot particuliere consumenten (55,97% in Tabel XV), terwijl hun oudere collega’s vooral B2B markten verkiezen. Hierbij vertegenwoordigen private ondernemingen met minder dan 50 werknemers het gros van het klantenbestand, en dit voor wat betreft alle leeftijdscategorieën. Non-profit organisaties en overheidsbedrijven generen het minste omzet voor startende vennootschappen, gaande van 2,31% voor ondernemingen geleid door jong afgestudeerden tot 6% voor start-ups gecreëerd door 60-plussers.
Gelijkaardige
verschillen
kenmerken
de
geografische
omzetspreiding
van
startende
vennootschappen in Vlaanderen. Hoewel alle ondernemers in onze dataset een duidelijke voorkeur vertonen voor klanten binnen het Belgische grondgebied, is deze keuze het meest uitgesproken bij jong afgestudeerde ondernemers. Vlaanderen kent, met andere woorden, weinig “born globals”, zijnde organisaties die meteen bij opstart of kort na opstart de landsgrenzen overschrijden. Nochtans sluit dit “born global”-fenomeen aan bij de internationalisatiestrategie die de Vlaamse Regering promoot, en vormen ze een aangepast vehikel aan de ligging en succesdeterminanten van de Vlaamse bedrijfseconomie. Tabel XV illustreert echter dat deze opstartmodus vooralsnog weinig meeval geniet.
17
Tabel XV: Geografische omzetspreiding van startende vennootschappen (%) Leeftijd ondernemer
België
Europa\België
Buiten Europa
< 25
94,47%
4,54%
,99%
25-29
92,92%
6,17%
,91%
30-39
90,90%
7,53%
1,57%
40-49
91,12%
7,33%
1,55%
50-59
88,41%
10,01%
1,58%
> 60
86,38%
12,19%
1,43%
Gemiddelde
90,69%
7,95%
1,36%
Als laatste slaan we een blik op de innovatieve activiteiten van de start-ups in onze dataset. Met behulp van Tabel VI analyseren we hoe de gerealiseerde omzet van startende vennootschappen verspreid is volgens drie types producten/diensten: traditionele producten/diensten waar sinds de oprichting niets aan veranderd werd, producten/diensten die reeds duidelijk aangepast/verbeterd werden en producten/diensten die sinds de oprichting van het bedrijf volledig nieuw ontwikkeld zijn. Opnieuw splitsen we de startende vennootschappen op volgens de leeftijd van hun ondernemer. Tabel XVI: Omzetspreiding volgens het aangeboden type product/dienst (%) Leeftijd ondernemer
Onveranderd
Aangepast
Nieuw
< 25
71,01%
22,44%
6,55%
25-29
64,75%
25,22%
10,03%
30-39
64,80%
25,17%
10,03%
40-49
65,98%
24,01%
10,01%
50-59
66,92%
24,32%
8,76%
> 60
63,61%
28,35%
8,04%
Gemiddelde
66,18%
24,92%
8,90%
18
Bovenstaande omzetspreiding per type product/dienst leert ons dat de startende vennootschappen van jong afgestudeerden weinig inspanningen tot innovatie aan de dag leggen. Niet alleen genereren ze het minst omzet uit aangepaste en/of duidelijk verbeterende producten/diensten, ook scoren ze het slechts met betrekking tot nieuw ontwikkelde producten/diensten. Dit sluit naadloos aan met de resultaten in Tabel XII die de stabiliteit van de omringende omgeving beschrijven. Herinner dat jong afgestudeerde ondernemers hoofdzakelijk stabiele markten verkiezen, waarbij de noodzaak tot veranderingen en aanpassingen aan de bedrijfsstructuur, strategie en het marktaanbod tot een minimum beperkt blijft. Het hoeft dan ook niet te verwonderen
dat
dergelijke
vennootschappen,
bij
afwezigheid
van
allerlei
externe
innovatiedeterminanten, weinig geneigd zijn tot het aanpassen, verbeteren en nieuw ontwikkelen van hun product- en dienstengamma.
RESULTATEN Dit onderzoek biedt enerzijds een antwoord op de vraag of schoolverlaters met ondernemerschapsambities er baat bij hebben om kortstondig als werknemer actief te zijn vooraleer hun eigen onderneming op te starten. Anderzijds werpen we licht op de mate waarin jonge ondernemers in Vlaanderen succesvol weten te concurreren met hun meer ervaren collega’s. Hierbij hebben we vooral aandacht voor eventuele work-around technieken die jongeren toelaten om hun traditioneel verondersteld gebrek aan marktkennis, bedrijfservaring en professioneel inzicht te compenseren.
Uit
onze
resultaten
blijkt
dat
een
kortstondig
avontuur
in
dienstverband
de
ondernemerschapskansen van jonge ondernemers niet bevordert. Immers, start-ups geleid door schoolverlaters presteren even goed als startende vennootschappen geleid door jong afgestudeerde voormalige werknemers. Wat we wel kunnen besluiten is dat schoolverlaters die onmiddellijk en succesvol de transitie naar ondernemerschap wagen gemiddeld hoger opgeleid zijn dan hun collega’s die de voorkeur geven aan een kortstondige loopbaan in dienstverband. Daarnaast hebben drie op de vier jong afgestudeerde ex-ante werknemers een technische opleiding achter de rug, tegenover slechts één op de vier schoolverlaters (die hoofdzakelijk economisch geschoold zijn).
19
Hoewel jong afgestudeerde ondernemers over minder materiële en immateriële middelen beschikken dan hun meer ervaren collega’s, uit zich dit vooralsnog niet in de performantie van hun onderneming. Vandaar ons vermoeden dat jonge ondernemers over work-around oplossingen beschikken waardoor ze de concurrentie met andere ondernemers succesvol weten aan te gaan. Niettegenstaande jong afgestudeerde ondernemers in Vlaanderen gelijkaardige groeiambities koesteren als de modale ondernemer, zijn ze vooral actief binnen stabiele omgevingen waar de nood aan up-to-date bedrijfsmiddelen relatief beperkt blijft. Dit laat toe om eventuele tekortkomingen inzake individueel menselijk en/of sociaal kapitaal te maskeren. Deze keuze voor weinig dynamische sectoren weerspiegelt zich in een beperkt innovatief productgamma aangeboden door startende vennootschappen van jong afgestudeerden. Meer dan hun collega’s leggen jonge ondernemers de nadruk op het verkopen van traditionele producten en diensten die weinig verbeterd en/of aangepast (laat staan vernieuwend) zijn. Deze producten en diensten worden quasi uitsluitend binnen Belgische B2C markten verkocht. Jong afgestudeerde ondernemers in Vlaanderen voldoen bijgevolg niet aan de “born global” definitie, waarbij startende vennootschappen verondersteld worden vrijwel onmiddellijk de landsgrenzen te overschrijden.
REFERENTIES Adler, P.S. & Kwon, S.W. (2002). Social capital: Prospects for a new concept. Academy of Management Review, 27(1): 17-40. Arrègle, J.L., Hitt, M.A., Sirmon, D.G. & Very, P. (2007). The development of organizational social capital: Attributes of family firms. Journal of Management Studies, 44(1): 73-95. Cooper, A.C., Gimeno-Gascon, F.J. & Woo, C.Y. (1994). Initial human and financial capital as predictors of new venture performance. Journal of Business Venturing, 9(5): 371-395. De Carolis, D.M., Litzky, B.E. & Eddleston, K.A. (2009). Why networks enhance the progress of new venture creation: The influence of social capital and cognition. Entrepreneurship: Theory & Practice, 33(2): 527-545. Douglas, E.J. (2013). Reconstructing entrepreneurial intentions to identify predisposition for growth. Journal of Business Venturing, 28(4): 633-651.
20
Douglas, E.J. & Shepherd, D.A. (2002). Self-employment as a career choice: Attitudes, entrepreneurial intentions, and utility maximization. Entrepreneurship: Theory & Practice, 26(3): 81-90. Gupta, V.K., Turban, D.B., Wasti, S.A. & Sikdar, A. (2009). The role of gender stereotypes in perceptions of entrepreneurs and intentions to become an entrepreneur. Entrepreneurship: Theory & Practice, 33(2): 397-417. Leroy, H. & Meuleman, M. (2008). Willen is niet altijd kunnen: De brug tussen intentie en ondernemerschap. In: Sels, L., Debrulle, J. & Maes, J. (Eds.), Ondernemend Vlaanderen: Startende ondernemingen onder de loep. Roeselare (Belgium): Roularta Books, 85-101. Lévesque, M., Shepherd, D.A. & Douglas, E.J. (2002). Employment or self-employment: A dynamic utility-maximizing model. Journal of Business Venturing, 17(3): 189-210. Thorpe, R., Holt, R., Macpherson, A. & Pittaway, L. (2005). Using knowledge within small and medium-sized firms: A systematic review of the evidence. International Journal of Management Reviews, 7(4): 257-281. Zellweger, T., Sieger, P. & Halter, F. (2011). Should I stay or should I go? Career choice intentions of students with family business background. Journal of Business Venturing, 26(5): 521-536.
21