Verslag van de vergadering van de statencommissie II Economie & Mobiliteit op woensdag 29 oktober 2003 van 9.00 uur tot 12.00 uur in de Blauwe Zaal (kamer C319) van het Provinciehuis in Groningen. Aanwezige leden: dhr. W. Haasken (voorzitter, VVD), dhr. J.L.H. Köller (PvdA), dhr. J.J. Dijkstra (PvdA), dhr. R.D. Rijploeg (PvdA), dhr. H. Nijboer (PvdA), dhr. M.J. Jager (CDA), dhr. F.J. van der Span (CDA), dhr. J. Roggema (ChristenUnie), H. Staghouwer (ChristenUnie), mw. I.S. Bulk (SP), dhr. H.C. Moll (GroenLinks), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), mw. D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), dhr. T.J. Zanen (PvhN) Afwezig: dhr T.A. Musschenga (gedeputeerde), dhr. C. Swagerman (SP), dhr. A. Engelsman (VVD), mw. M.J. Edzes-Posthumus (D66), mw. F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66) Voorts aanwezig: dhr. J. C. Gerritsen (gedeputeerde), mw. R. Hut (secretaris), dhr. D. Bresser (ambtelijke bijstand), dhr. J. Ebels (ambtelijke bijstand); dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag dhr. E.J.R. ter Veldhuis) 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom. Hij merkt op dat de commissieleden de brief van de Fietsersbond hebben ontvangen met de vraag of behoefte bestaat aan een presentatie en polst of de commissieleden blijk geven van een dergelijke behoefte. De voorzitter geeft aan dat presentaties goed moeten overwogen, aangezien de agenda van de commissie Economie & Mobiliteit altijd tamelijk vol is. Dhr. Moll (GroenLinks) deelt mee voorstander te zijn van een presentatie van de Fietsersbond. De voorzitter constateert dat de commissieleden positief staan tegenover een presentatie. Voorts maakt de voorzitter gewag van een bericht van verhindering van dhr. Engelsman (VVD). Gedeputeerde Musschenga is wegens ziekte verhinderd. De voorzitter wenst de gedeputeerde beterschap toe. 2.
Regeling van werkzaamheden - voorstellen vreemd aan de orde van de dag;
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat tijdens de behandeling in de Staten van het verslag van het Presidium en het toewijzen van stukken voor deze vergadering ook een stuk stond geagendeerd over de versnelde aanleg van breedbandinternet. Dit stuk hebben de commissieleden niet van het College ontvangen. Dhr. Jager verzoekt de gedeputeerde bij de mededelingen uitleg te geven over de besluiten in SNN-verband op dit terrein. - vaststelling van de agenda. De agenda wordt als voorliggend vastgesteld.
1
3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-Statenleden (m.b.t. de geagendeerde onderwerpen)
Er hebben zich geen insprekers aangemeld. 4.
Vaststelling verslag van de Commissie Economie & Mobiliteit van 17 september 2003
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt met betrekking tot blz. 5 naar de follow-up van het initiatief van de FNV, dat binnen het SNN zou worden besproken als mogelijk gezamenlijk initiatief in de richting van het kabinet en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; op blz.10 staat het jaartal 1991, dit moet volgens dhr. Van der Ploeg worden veranderd in 1999. Op blz. 45 staat CEAM, waar SEAN geschreven had moeten worden. Blz. 48 is een enigszins vrije interpretatie van de woorden van dhr. Van der Ploeg. Er staat dat dhr. Van der Ploeg op een negental punten geen antwoord van het College heeft gehad, maar dhr. Van der Ploeg geeft aan dat hij deze punten niet heeft kunnen inbrengen vanwege tijdgebrek. De voorzitter merkt op dat dhr. Van der Ploeg een vraag stelt over de follow-up met betrekking tot het initiatief van de FNV naar aanleiding van het verslag van de vergadering. Hij vraagt of de gedeputeerde hier nu antwoord op kan geven, want in wezen wordt de gedeputeerde aangesproken. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt mee dat, in het overleg met het kabinet, met de staatssecretaris is afgesproken om het gezamenlijke initiatief verder uit te werken. Hier wordt momenteel hard aan gewerkt op ambtelijk niveau van het SNN en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De afspraak was om de uitwerking gereed te hebben voor 1 november 2003. Er zal een soort ‘ontwikkelclub’ of ‘vliegende brigade’ worden ingesteld onder de vlag van het SNN, maar met gezamenlijke aansturing om ESF-gelden te besteden voor zowel scholing van werkenden als werkzoekenden. De voorzitter dankt de gedeputeerde voor zijn toelichting. 5.
Toezeggingenlijst
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) roept in herinnering dat tijdens de vorige vergadering uitvoerig is gediscussieerd over BOA (Bureau Ontwikkeling Arbeidsmarktprojecten). Het is hem niet duidelijk wanneer dit onderwerp weer in de commissie zal worden behandeld, maar hij spreekt zijn voorkeur uit om de kwestie BOA te agenderen voor de volgende vergadering. De vraag is echter of het onderzoek dan al voldoende is gevorderd. De voorzitter vraagt of de opmerking van dhr. Van der Ploeg in relatie staat tot een toezegging. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat zijn opmerking verband houdt met toezegging 5. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat de toezegging duidelijk is. Het College voert deze toezegging uit. De gedeputeerde kan niet aangeven of het stuk voor de volgende vergadering beschikbaar is. De voorzitter vraagt of de gedeputeerde of hij een termijn kan aangeven. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) geeft aan dat het dit najaar tot een afronding zal moeten komen. De voorzitter concludeert dat er dit jaar nog over gesproken zal worden. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) werpt tegen dat deze conclusie geheel aan de voorzitter is. De gedeputeerde geeft slechts aan dat het onderzoek dit najaar afgerond zal zijn.
2
De voorzitter oppert dat het onderzoek in januari dan in de commissie kan worden behandeld. 6.
Mededelingen gedeputeerde(n)
Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) gewaagt van het feit dat het College de commissie de toezegging heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te berichten over de evaluatie van het NOM/KPN-voorstel (NOM: Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij; KPN: Koninklijke PTT Nederland NV). Het College heeft aanleiding gezien om het voorstel ten aanzien van ICT/breedband grondig te onderzoeken, aangezien het plan volgens een specifieke manier wordt opgesteld. Het College heeft signalen bereikt dat dit voorstel op juridische problemen zou kunnen stuiten. Het College heeft het voorstel ter toetsing voorgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken op een tweetal punten, te weten de staatssteun en onafhankelijke openbare aanbesteding. De commissie zal hierover een brief van het College ontvangen. Het Ministerie stelt ten aanzien van de staatssteun dat de provincie zich hier een eigen oordeel over moet vormen. Op een gegeven moment zal dit ter toetsing in Brussel voorliggen. Het Ministerie geeft aan dat daar waar de markt functioneert geen subsidie mag worden verleend. Het voorstel van de NOM/KPN was voor het totale gebied centrales geschikt te maken voor ADSL (Asymmetric Digital Subscriber Line), inclusief daar waar de marktwerking al van kracht is. Aan deze voorwaarde wordt derhalve niet voldaan. Voorts acht men de procedure voor openbare aanbesteding niet zorgvuldig, omdat een aantal stappen is overgeslagen en er op het laatste moment nog een restrict call heeft plaatsgevonden. Voor het College is dit aanleiding geweest om niet verder te gaan met het voorstel van NOM/KPN. Dit is inmiddels ook aan NOM/KPN bekendgemaakt. Het College laat nu een financieel-juridisch haalbaarheidsonderzoek doen om te onderzoeken hoe het SNN tot een openbare aanbesteding kan komen met gebruikmaking van subsidie door Kompasmiddelen. Het doel is hetzelfde, te weten een breedbanddekking van honderd procent in Noord-Nederland. De subsidiemiddelen van Kompas zullen eerder in kernzones kunnen worden gebruikt. Het College hoopt aan het eind van dit najaar helderheid te hebben. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt de gedeputeerde of het SNN de handelende partij in dezen is. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat het initiatief van NOM/KPN bij het SNN is ingediend. De gedeputeerde verduidelijkt dat zijn mededeling betrekking heeft op de bestuurscommissie Economische Zaken van het SNN. De mededeling werd gedaan omdat in de statencommissie over deze kwestie werd gediscussieerd. Dhr. Jager (CDA) vraagt de gedeputeerde te bevestigen dat hij sprak van een dekking van honderd procent met betrekking tot de beschikbaarheid van ADSL. In het NOM/KPN voorstel werd gerept over een lagere dekkingsgraad. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) bevestigt dat de ambitie van het SNN een dekking van honderd procent is. 7.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) a. Brief van GS van 19 september 2003, nr. 2003-15.834/38A. 13, EZ, betreffende glastuinbouw Eemsmond b. Brief van GS van 23 september 2003, nr. 2003-15.539/38/A.20, VV, betreffende mobiliteitsmanagement Noord-Nederland c. Brief van 3 oktober 2003, nr. 2003-16.677/40/A.24, WE, betreffende voortgangsrapportage infrastructurele werken per 1 september 2003 d. Brief van GS van 29 augustus 2003, nr. 2003-13.991/35/A.28/EZ, betreffende brief aan het RAP Groningen inzake besluit ID-banen
3
De voorzitter spreekt namens de VVD-fractie de wens uit om brief c. te agenderen voor de volgende commissievergadering. Dit zou de commissie de gelegenheid bieden invloed uit te oefenen op de voorbereiding van werkzaamheden. Dhr. Moll (GroenLinks) vraagt of het mogelijk is dat de commissieleden de brief toegestuurd zullen krijgen, aannemende dat de voorzitter geen brief wenst te bespreken die ter inzage wordt gelegd. De voorzitter zegt toe dat deze brief de commissieleden zal worden toegestuurd. Dhr. Bresser (ambtelijke bijstand) merkt op dat de huidige brief louter de voortgang weergeeft en vraagt zich derhalve af of naar aanleiding van deze brief invloed kan worden uitgeoefend op het voorbereiden van projecten. Deze brief zit niet aan het begin van een traject waarop GS een besluit nemen over het wel of niet uitvoeren van werken. De voorzitter las in de brief dat gerept wordt over werkzaamheden waarbij de voorbereiding wordt aangevangen. Er zit, naar opvatting van dhr. Haasken, een volgorde in. Hij uit de bereidheid om gezamenlijk de brief tegen het licht te houden. Indien de mogelijkheid van invloed op de voorbereiding van werkzaamheden niet aanwezig is, wenst de VVD-fractie de brief niet te agenderen. Dhr. Moll (GroenLinks) stelt, enigszins tegen het ambtelijk advies in, dat de brief inzicht geeft in de voortgang van projecten. Ook wanneer geen sprake is van het uitoefenen van invloed, is het agenderen van de brief zinvol in het kader van de controlerende rol van de commissie. Dhr. Köller (PvdA) stelt naar aanleiding van brief a. dat het hem goed lijkt om van de gedeputeerde van landbouw te vernemen hoe precies de stand van zaken is met betrekking tot de glastuinbouw. Naar aanleiding van deze brief zou hij dit onderwerp in de commissie aan de orde willen stellen. De voorzitter oppert dat de commissie alles op de agenda kan plaatsen, maar hij vraagt dhr. Köller om meer duidelijkheid te geven over het onderwerp en de aanleiding voor het onderwerp. Dhr. Köller (PvdA) verduidelijkt dat de provincie glastuinbouw op een tweetal plaatsen wenst te bevorderen. Op de ene plaats is glastuinbouw aanwezig, op de andere plaats komt glastuinbouw niet van de grond. De brief heeft eenzelfde strekking als voorgaande stukken, namelijk dat een discussiegroep en een coördinatiegroep in het leven worden geroepen. Dhr. Köller vraagt zich af of er iets concreets gebeurt. Er is een groep onder voorzitterschap van de voormalig gedeputeerde dhr. Boertjens met betrekking tot acquisitie in deze sector opgericht. De voorzitter acht het onderwerp te breed. Hij vraagt dhr. Köller of hij toelichting van de gedeputeerde van landbouw wenst ten aanzien van het vestigingsbeleid in Hoogezand of in de Eemshaven, of over het feit dat de glastuinbouw maar moeizaam van de grond komt of over acquisitie, planologie en energie. Dhr. Köller (PvdA) stelt dat zoals het bij breedband om breedband gaat en niet om 1 micron glasvezel, hij hier spreekt over de glastuinbouw. De voorzitter vraagt dhr. Köller naar aanleiding waarvan hij het onderwerp glastuinbouw wil agenderen. Verwacht hij een notitie of wenst hij zelf iets te berde brengen? Dhr. Köller (PvdA) antwoordt dat hij naar aanleiding van de brief in de commissie Economie & Mobiliteit in enigszins breder verband over de glastuinbouw wenst te discussiëren. De voorzitter preciseert zijn invalshoek door te stellen dat in principe alles op de agenda kan worden geplaatst… Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) interrumpeert door te stellen dat hij op zich wel voorstander is van een discussie over de glastuinbouw. De voorzitter heeft echter volkomen gelijk wanneer hij stelt dat de commissie naar aanleiding van iets concreets dient te ver-
4
gaderen. Het is wat veel gevraagd om dit van leden te vragen, maar als commissie kunnen de commissieleden wel vragen stellen aan het College om de problematiek beter aan te geven in een brief aan de commissie, zodat de commissie over de glastuinbouw kan discussiëren. De voorzitter acht het voorstel van dhr. Van der Ploeg op zich goed. Wel meent hij dat dan moet worden geformuleerd wat het doel van die discussie is. Een discussie is uiteraard interessant, maar de vraag rijst of er door deze discussie ook iets verandert. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat de commissie niet kan speculeren over de inhoud van de brief die het College aan de commissie zou moeten sturen. Hij neemt aan dat het beleidsuitgangspunten betreft, waardoor een politieke discussie kan worden geentameerd. Dhr. Jager (CDA) geeft aan dat de provincie al jaren mooie doelstellingen op het terrein van de glastuinbouw hanteert. In Emmen zijn er bepaalde ontwikkelingen. Groningen kent één gebied met glastuinbouw en in een ander gebied wordt getracht glastuinbouw tot ontwikkeling te brengen. Dhr. Jager is van mening dat het tijd wordt dat de commissie de problematiek serieus in ogenschouw neemt en bespreekt of de doelstellingen van de provincie nog steeds realistisch te noemen zijn en tevens hoe de doelstellingen beter kunnen worden uitgevoerd en in hoeverre de Staten er bepaalde accenten op kunnen leggen. Een discussie op basis van een inhoudelijk stuk van het College waarin wordt aangegeven waarom de provincie de doelstellingen niet wijzigt, heeft de voorkeur van dhr. Jager. De voorzitter begrijpt dat behoefte bestaat om over de glastuinbouw te discussiëren. Hij constateert dat het College verzocht wordt om een notitie over de glastuinbouw. De voorzitter kan zich voorstellen dat het College bezwaar zal maken tegen de gevraagde breedte van een dergelijke notitie. Dhr. Köller (PvdA) ontkent om een notitie te hebben gevraagd. De voorzitter beaamt dit, maar stelt dat dhr. Van der Ploeg in een notitie van het College de aanleiding vindt om over dit onderwerp te spreken. Dhr. Köller (PvdA) geeft aan dat dhr. Van der Ploeg en dhr. Jager zijn woorden bijvielen, namelijk de wens om over de glastuinbouw in de commissie met de gedeputeerde te discussiëren. Een discussie hoeft naar inzicht van dhr. Köller niet alleen maar naar aanleiding van een notitie plaats te vinden. Dhr. Jager heeft volkomen gelijk wanneer hij stelt dat de commissie al jaren over dit onderwerp spreekt en dat het daarom goed zou zijn dat de gedeputeerde desnoods een presentatie zou houden over het beleid van het College ten aanzien van de glastuinbouw. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt de voorzitter naar de conclusie van het debat. Hij erkent het spoor bijster te zijn. De voorzitter antwoordt dat het verzoek, gedaan door meerdere partijen, op een goed moment zal worden geagendeerd. De agendering zal, zo neemt de voorzitter aan, in overleg met het College plaatsvinden op het moment dat het College over dit onderwerp meer helderheid kan bieden en een moment kan vinden waarop bijvoorbeeld de nodige gegevens op tafel kunnen worden gelegd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) begrijpt uit de woorden van de voorzitter dat hij de taak op zich heeft genomen om met het College over dit onderwerp overleg te plegen. De voorzitter geeft te kennen dat hij dit in het Presidium aan de orde zal stellen. Dhr. Zanen (PvhN) neemt aan dat de voorzitter het voorstel positief zal inbrengen. De voorzitter gewaagt van een zeer positieve benadering.
5
Bespreekpunten 8.
Voordracht van GS van 26 augustus 2003, nr. 2003-14.255, WB, betreffende de overdracht van een wegvakje van 150 m van de provinciale weg N987 Siddeburen-Wagenborgen binnen de kom van Wagenborgen aan de gemeente Delfzijl (nummer 27/2003)
9.
Voordracht van GS van 26 augustus 2003, nr. 2003-13.725, WB, betreffende de overdracht van de N977 Hoogkerk-N355 aan de gemeente Groningen (nummer 28/2003)
10.
Voordracht van GS van 26 augustus 2003, nr. 2003-13.723, WB, betreffende de overdracht van de provinciale weg N996 binnen de bebouwde kom van Winsum aan de gemeente Winsum (nummer 29/2003)
11.
Voordracht van GS van 26 augustus 2003, nr. 2003-13.724, WB, betreffende de overdracht van de provinciale wegen N986 en N961 aan de gemeente Slochteren (nummer 30/2003)
Dhr. Roggema (ChristenUnie) heeft in zijn algemeenheid een tweetal opmerkingen over de bespreekpunten. De berekeningen zullen ongetwijfeld gebaseerd zijn op bepaalde grafieken en regelingen. De term ‘eeuwigdurend’ is voor de ChristenUnie zeer belangrijk. Dhr. Roggema vraagt hoe het College deze term benadert. Voorts vraagt dhr. Roggema hoe de gang van zaken is wanneer een gemeente nog niet heeft ingestemd met de voorgenomen plannen. Als voorbeeld noemt dhr. Roggema voordracht 28. Mw. Bulk (SP) heeft een opmerking ten aanzien van bespreekpunt 10. Bij toeval was mw. Bulk recentelijk in het gebied. Er is een brug in Pietstil die nu al niet door transport zwaarder dan vijf ton mag worden gepasseerd. In de voordracht wordt op dezelfde brug opgemerkt dat deze een restlevensduur van minimaal tien jaar heeft en dat de provincie tot 2008 garant staat voor schade aan de brug als gevolg van normaal gebruik. Mw. Bulk vraagt het College wat wordt verstaan onder ‘normaal gebruik’. Indien de provincie nu op het standpunt gaat staan dat een maximale belasting van drie ton voor de brug zal worden ingevoerd, wie zal dan voor de schade opdraaien wanneer de gemeente Winsum van mening is dat een dergelijk maximum niet hoeft te gelden? Bovendien, het verkeer dat niet over de brug mag, zal een andere route kiezen en zo elders schade veroorzaken. Staat de provincie ook garant voor deze schade? De voorzitter vermoedt dat op de vragen een technisch antwoord kan worden geformuleerd. Mw. Bulk (SP) werpt tegen dat er mogelijke financiële gevolgen zijn. Dhr. Ebels (ambtelijke bijstand) gaat allereerst in op de opvatting van de provincie met betrekking tot de term ‘eeuwigdurend’. Hij geeft aan dat er een afkoopsom wordt berekend. Op basis van de provinciale onderhoudsnormen wordt berekend wat er jaarlijks aan een kilometer weg wordt uitgegeven. Vervolgens wordt gekeken hoe de weg er uitziet. Een en ander wordt gekapitaliseerd en vermenigvuldigd met een factor 22,22. De provincie gaat er dan van uit dat de gemeente voor de rest van de tijd de weg zal gaan onderhouden. De operatie is voor de provincie in principe budgettair neutraal, want de provincie krijgt voor het onderhoud als wegbeheer voor de weg vanaf dat moment geen geld meer. Het geld wordt naar de gemeente gesluisd. Ten aanzien van het punt van de instemming van de gemeente legt dhr. Ebels uit, dat er één project is waarmee het College van B&W van een gemeente nog niet heeft ingestemd. In dit geval bestaat er wel ambtelijke overeenstemming. Er is contact geweest met het gemeentebestuur en de wethouder. De projecten die nu voor overdracht in aanmerking komen hebben allemaal de instemming van de gemeente.
6
Dhr. Ebels verklaart dat de brug in Winsum een andere brug is dan de brug in Pietstil. De brug Pietstil is de brug die men passeert bij het binnenrijden van Onderdendam vanuit Winsum. Het is een brug met een houten brugdek op stalen liggers. De stalen liggers zijn behoorlijk verroest en kunnen problemen opleveren als zware vrachtauto’s over de brug rijden. De brug is opgenomen in de ontwikkeling van de planvorming voor de reconstructie Winsum-Onderdendam. De brug in Winsum die in de overdracht zit, is een andere brug, namelijk de brug die direct na de spoorwegovergang in Winsum ligt. Deze brug is gebouwd door de spoorwegen en het dek is ooit door de spoorwegen vervangen. Met deze brug is in constructief opzicht niets aan de hand. De gemeente Winsum was er echter niet volledig van overtuigd en heeft er onderzoek naar laten doen. Aangezien de provincie de overtuiging is toegedaan dat er de eerstkomende jaren niets met de brug zal gebeuren en al het verkeer de brug kan passeren, heeft de provincie met de gemeente afgesproken dat de provincie tot de overdracht garant staat voor de brug bij normaal gebruik. ‘Normaal gebruik’ houdt in dat het maximaal toegestane gewicht voor voertuigen op de brug vijftig ton bedraagt, met een maximum aslast van 11,5 ton. De voorzitter stelt voor om de bespreekpunten 8, 9, 10 en 11 tot B-stuk voor de Staten te verklaren. 12.
Brief van GS van 11 juli 2003, nr. 2003-11.193/27/A.26, MB, betreffende potentieelstudie Energie
13.
Brief van GS van 29 september 2003, nr. 2003-16.225/39/A.13, MB, betreffende discussienota toekomstig energiebeleid (koppelen aan agendapunt 12)
Dhr. Van der Span (CDA) oppert dat de commissie is verblijd met een aantal rapporten, waarbij het laatste rapport een vertaalslag is van de Kyoto-norm voor Nederland… De voorzitter onderbreekt dhr. Van der Span en stelt voor om agendapunt 13 te combineren met agendapunt 12. Hij constateert dat iedereen zich hierin kan vinden en geeft het woord terug aan dhr. Van der Span. Dhr. Van der Span (CDA) geeft te kennen naar aanleiding van beide rapportages van de gedeputeerde te willen vernemen wat het vervolgtraject is. De rapporten dienen ergens toe te leiden. Voorts informeert de CDA-fractie in hoeverre het vervolgtraject vergezeld gaat van werkgelegenheidsaspecten in het kader van uitvoering, etc. Daarnaast vraagt dhr. Van der Span of de bestaande platformen in de provincie zullen blijven bestaan, zoals het Energiekompas, of opgenomen zullen worden in Energieplatform. Dhr. Zanen (PvhN) noemt de notities die voor de zomer zijn verschenen interessant. De huidige stukken vormen hier het vervolg op. De rol van de provincie op alle subterreinen wordt geschetst. Het valt dhr. Zanen op dat nauwelijks sprake is van een actieve rol van de provincie, het blijft bij stimuleren en begeleiden. Desalniettemin acht de fractie van de PvhN het een goed stuk werk dat goed en helder inzicht verschaft. Op basis hiervan dient stimulerend werken mogelijk te zijn. De vraag rijst of er plekken en momenten zijn waar de provincie zich wel actief zou kunnen opstellen. Op bladzijde 26 van de potentieelstudie Energie wordt aangegeven hoe een actievere rol van de provincie mogelijk is: er zouden convenanten afgesloten kunnen worden met partijen die wel activiteiten verrichten. Op een ander moment heeft dhr. Zanen dit geopperd in relatie tot de Blauwe Stad. De provincie verkeert hierbij door toevallige omstandigheden in de positie van eigenaar van de grond. Op een gegeven moment zal de overdracht van de grond aan projectontwikkelaars plaatsvinden. Dat zijn de momenten dat de provincie in het algemeen zou kunnen wensen dat de grondeigenaar maatregelen neemt om de projecten onder de voorwaarde van zuinige omgang met energie te realiseren. De PvhN-fractie vraagt het College of er
7
niet een plek is waar de provincie een actievere rol zou kunnen aannemen. Dhr. Zanen lijkt dit wenselijk, mede als voorbeeldgedrag. Daarnaast leeft er bij de PvhN een vraag over windenergie. Ergens is een staat aan te treffen waar de stand van zaken bij de realisering van beleidsdoelen op het gebied van duurzame energie wordt weergegeven. Dhr. Zanen vraagt hoe de stand van zaken is met betrekking tot de windenergie. Hoeveel opgaven die de provincie zichzelf heeft gesteld in de BLOW (Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie) zullen worden gerealiseerd? Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) merkt op dat beide stukken een zeer technische verhandeling vormen. Dit maakt de interpretatie er niet gemakkelijker op. De stukken lezende krijgt men een moment het gevoel dat de provincie ‘alleen bezig is in deze grote wereld’. Soms lijkt het erop dat de twaalf provincies bezig zijn met twaalf wielen. Bij nadere bestudering blijkt dat de discussie beperkt blijft tot alleen Groningen. Met betrekking tot de selectie van projecten voor het uitvoeringsprogramma acht de ChristenUnie het volgende van belang: het inzetten op meest effectieve en efficiënte besteding van provinciaal geld ten aanzien van besparingsmogelijkheden; bij het maken van keuzes altijd werkgelegenheid en economie laten meewegen; wel als provincie het goede voorbeeld geven, maar geen projecten uitvoeren die alleen maar pr-waarde hebben. De rol van de provincie bij de uitvoering van het klimaatbeleid dient volgens de fractie van de ChristenUnie stimulerend en faciliterend te zijn. Deze rol kan in de volgende zaken vormgegeven worden: het ondersteunen van de gemeenten, het stimuleren van duurzame energie en het stimuleren van duurzame energie en energiebesparing in grote projecten. Het is een prima zaak, want dan staat men met weinig kosten aan de basis van duurzame ontwikkelingen en ook bij burgers en bedrijfsleven zal dan weinig weerstand zijn bij de invoering van energiebesparende maatregelen. Er wordt de commissie een aantal vragen gesteld, die dhr. Staghouwer in tweede termijn wenst te bespreken. Het gaat om vragen als het beschikbaar stellen van extra formatie, etc. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan verheugd te zijn dat dit onderwerp in de vorige vergadering is doorgeschoven, want met de laatste rapportage en de discussienotitie ligt er een heel andere problematiek voor. Alleen middels de potentieelstudie kon dhr. Van der Ploeg niet de vertaalslag maken naar het beleid. Met de laatste twee rapportages heeft het apparaat en het bureau op een kundige wijze getracht een goede vertaalslag te maken, aldus dhr. Van der Ploeg. Luisterend naar de voorgaande sprekers bekruipt dhr. Van der Ploeg echter het gevoel dat de commissie zich nog niet geheel bewust is van de enorme impact die een en ander kan hebben. Wanneer de Staten stellen dat de doelstelling van de provincie is om 2,4 megaton CO² te gaan besparen, dan heeft dit tamelijk grote gevolgen ten aanzien van het beleid aangaande een aantal onderwerpen, zoals dit in de discussienota wordt aangegeven. Er wordt het evenredigheidsprincipe van zes procent in de Kyoto-bijdrage gehanteerd. Dit is het uitgangspunt dat in het POP wordt genoemd en de vertaling hiervan zou, naar aanleiding van de potentieelstudie, tot uitspraken moeten leiden. Hier is sprake van een getalsmatige vertaling, waar op zich niets mis mee is. Aan de andere kant, gekeken vanuit het landsbelang, zou men evenredigheid ook kunnen vertalen in grotere provinciale inspanning ten aanzien van windenergie van Groningen, omdat in Groningen meer wind is dan bijvoorbeeld de provincie Limburg, die zich zou kunnen toespitsen op ‘witte’ energie. Zo zou op een andere wijze een principe van evenredigheid kunnen worden geformuleerd. De vertaling in het stuk is naar het inzicht van dhr. Van der Ploeg echter wel praktisch en geeft concrete aanleiding tot invulling van beleid. Ten aanzien van de kaderstelling kan worden gesteld dat het aannemen van het initiatiefvoorstel en preadvies door de Staten de ambitieniveaus op een negental terreinen in feite al min of meer zijn vastgesteld. Nu gaat het slechts om de invulling. Dhr. Van der Ploeg is het met dhr. Staghouwer eens dat de effectiviteit van het inzetten van middelen moet worden meegewogen, op basis van de doelstellingen. De vertaling van de doelstelling 2,4 miljoen ton naar de verschillende beleidsterreinen, bijvoorbeeld 800.000 ton CO² in de industrie, 100.000 ton CO² in de duurzame energie, geeft aan dat het een behoorlijke opgave zal zijn. De doelstelling bij duurzame energie betekent al een verdubbeling van de huidige doelstelling van het beleid. Het realiseren
8
van de doelstellingen op het gebied van biomassa en windenergie, de terreinen waar het meeste resultaat van is te verwachten, betekent volgens de fractie van GroenLinks in concreto dat er meer zoekgebieden voor windenergie moeten komen, omdat de doelstelling anders in 2010 niet kan worden gehaald. Dhr. Van der Ploeg ziet op meer terreinen een politieke discussie opdoemen die uitermate interessant is. Dhr. Zanen noemde de bouw. Inderdaad is er op dat terrein veel te realiseren, maar dan moet er op worden ingezet. De mogelijkheden van de provincie zijn weliswaar beperkt, maar toch liggen er wel degelijk mogelijkheden. Het College geeft in het maatregelenpakket aan voornemens te zijn in het ontwikkelingstraject van grote wijken, zoals Meerstad, energie als concreet element mee te laten wegen. Er dient daarom te worden ingezet op CO²-neutrale wijken, CO²-neutrale Zuiderzeelijnen, etc. Het is de consequentie van de doelstelling. ‘Neutraal’ betekent in dit verband dat er wel energie wordt gebruikt, maar dat dit wordt gecompenseerd door opwekking van duurzame energie. In het traject zal halverwege 2004 een uitvoeringsprogramma moeten verschijnen. Dat is ook het moment van de termijn van het indienen van subsidieaanvraag bij NOVEM (Nederlandse Organisatie Voor Energie en Milieu) voor subsidie voor ambtelijke ondersteuning. Het betekent wel dat de provincie vervolgens slechts vijf jaar heeft om de doelstelling te realiseren. In de begrotingsdiscussies moeten gelden worden gereserveerd van investeringen, CESI-fondsen (CESI: Cofinanciering Sociale en Economische Infrastructuur) en andere fondsen om met resultaat tot de projecten te komen. De vraag die het College aan de Staten stelt is het kader aan te geven. Dhr. Van der Ploeg stelt dat het kader met het initiatiefvoorstel deels al door de Staten is vastgesteld. Ten aanzien van de effectiviteit van de maatregelen kan dhr. Van der Ploeg op basis van de voorliggende stukken niet goed inschatten wat mogelijk is en wat niet. Het praktische energiebesparingspotentieel van de industrie dient zich volgens de stukken terug te verdienen over de hele levensduur van de investering. Het lijkt dhr. Van der Ploeg niet dat de industrie hier warm voor zal lopen. Het gemakkelijke investeringspotentieel is in de industrie in de afgelopen decennia al gehaald. Derhalve zal het met name in de industrie moeilijk worden om de CO²-besparing te realiseren. Misschien dient de conclusie te zijn dat er toch nog meer investeringen in duurzame energie moeten worden gedaan en meer in de bouw dan in het verkeer. De Staten hebben de vraag echter voorgelegd gekregen om de richting aan te geven. Dhr. Van der Ploeg stelt voor af te wegen of er een moment mogelijk is waarbij de Staten een second opinion zouden kunnen krijgen van mensen uit de industrie en anderen uit het veld. De effectiviteit van het pakket aan maatregelen voor de komende vijf jaar zou hierdoor kunnen worden vergroot. De GroenLinks-fractie is ook bereid om op basis van de huidige stukken in de Statenvergadering op 12 november 2003 te discussiëren, maar voor de Staten zou informatie uit het veld interessant zijn om een vollediger beeld te krijgen. Mw. Bulk (SP) merkt op dat mw. Siljee dit onderwerp zou behandelen, maar zij is ziek De SP-fractie schaart zich achter het voorstel van dhr. Van der Ploeg een second opinion in te winnen, want goede uitspraken over effectiviteit vereisen aanvullende informatie. Mw. Bulk vraagt zich af wat er dient te gebeuren als de periode van vijf jaar is voltooid. Dan zal moeten worden bespaard op energieverbruik in minder effectieve gebieden, hetgeen gepaard gaat met onkosten. Een aantal provincies heeft een fonds of is hier mee bezig. De SP-fractie informeert bij de gedeputeerde of ook de provincie Groningen de aanstelling van een fonds overweegt. De aanzienlijke doelstelling conflicteert op een aantal punten met de inzet op economische groei en de vraag is welke kant moet worden gekozen. De SP kiest voor de besparende kant. De pr-waarde van de doelstelling is naar inzicht van mw. Bulk belangrijker dan op het eerste gezicht lijkt. Goed voorbeeld doet goed volgen. In het stuk wordt geopperd dat het te veel eisen stellen aan het bouwen van woningen niet goed is, omdat bouwen dan te duur dreigt te worden. In een andere commissie heeft de SP-fractie al aan de orde gebracht dat de waterproblematiek ‘nog niet tussen de oren zit’, en dit zou ook gesteld kunnen worden voor het belang van duurzame energie met betrekking tot het bouwen van woningen. In het stuk wordt niet gerept over de doelstelling van energiebesparing door de energiebedrijven. De SP-fractie verzoekt de gedeputeerde om uitleg.
9
Dhr. Rijploeg (PvdA) geeft te kennen een optimistische benadering te verkiezen. Energiebesparing kost geld, maar ze levert ook geld op. In Schiedam is in de jaren 1980 sociale woningbouw neergezet waar 400 m³ werd gestookt. Dit is nu ongeveer de norm, terwijl dit toen kon voor sociale woningbouw. Technieken als HR-ketels en HR-glas waren toen nog in het geheel niet beschikbaar. Dit geeft aan dat het wel kan. Er dient alleen veel moeite te worden gedaan om alles goed te plannen. De stedenbouwkundige dient niet als eerste aan de slag te gaan. Eerst dient te worden vastgesteld wat de doelstellingen zijn, de stedenbouwkundige moet zijn planologie hierop aanpassen. Vriend en vijand zijn het er over eens dat in 2020 of 2030 energie zeer aanzienlijk in prijs zal stijgen, niet omdat er dan te weinig olie is, maar omdat het winnen van de olie steeds kostbaarder wordt. Vooral in verband met de te verwachten prijsstijging dient er nu te worden bespaard, zodat later de kosten niet hoeven te worden gemaakt, met name in de woningbouw, maar ook in de dienstensector. De optimistische kant van de problematiek, aldus dhr. Rijploeg, is dat veel werk kan worden gecreëerd door toepassing van deze technieken. Groningen is een voorbeeld doordat Nederland in de jaren 1970 op waterzuiveringstechniek enorme vorderingen heeft gemaakt. Dankzij de scherpe milieueisen heeft Nederland een vooraanstaande positie in de wereld op het gebied van deze techniek. Groningen heeft hier enorme vruchten van geplukt, want de stank in Oost-Groningen was niet te harden. Dhr. Rijploeg concludeert dat het stellen van eisen dus ook veel positieve kanten heeft. De eisen dienen net hoog genoeg te zijn, niet zo hoog dat de industrie en bedrijven aan deze eisen ten ondergaan. In het Provinciehuis wordt warmte-koudeopslag toegepast. Dit is bij vrijwel niemand bekend. Misschien heeft de provincie te weinig aan pr gedaan, want allereerst dient het enthousiasme bij de mensen te worden gewekt. Industrieterrein Zuid-Groningen heeft een nationale onderscheiding gewonnen als meest duurzame industrieterrein van Nederland. Dhr. Rijploeg vraagt zich af waarom niemand dit bekend is. Waarom is het geen hot issue dat ESD vijftien procent gaat besparen op het energieverbruik? De resultaten moeten bekend worden gemaakt om anderen te prikkelen. Bij Energy Valley wordt hard gewerkt aan allerlei nieuwe technieken. De provincie tracht hiermee werk te creëren. De nieuwe generatie CV-ketels zijn aanzienlijk zuiniger dan de gangbare; sommige modellen wekken elektriciteit op voor kleine gebouwen. Indien dergelijke technieken op grote schaal worden toegepast, dan wordt er veel bespaard. Dhr. Rijploeg wenst dat de provincie Groningen toonaangevend wordt in de toepassing van dergelijke energiebesparende technieken. De PvdA-fractie is de mening toegedaan dat de provincie veel zou kunnen bereiken. Ten aanzien van de woningbouw zou de provincie zich vooral moeten richten op woningen voor mensen met lage inkomens tot modaal. Het is niet nodig subsidie uit te trekken voor de hogere inkomensgroepen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan de opstelling van de PvdA-fractie te begrijpen als het gaat om het ondersteunen van lagere inkomens tot modaal, maar bijvoorbeeld Meerstad heeft niet louter betrekking op die doelgroepen. Hij veronderstelt dat dhr. Rijploeg ook voorstander is van een energievriendelijk Meerstad. Dhr. Rijploeg (PvdA) bevestigt dat hij graag een energievriendelijk Meerstad zou willen. Hij acht het van belang dat in de stedenbouwkundige opzet moet worden afgewogen hoe de woningen worden geplaatst. Het beschikbaar stellen van middelen moet worden gericht op de groepen die de steun het hardste nodig hebben. Dit is integraal beleid gericht op alle woningen, maar in het bijzonder op de woningen aan de onderkant. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of dhr. Rijploeg doelt op de categorie bestaande bouw. Dhr. Rijploeg (PvdA) antwoordt dat hij ook doelt op de bestaande bouw, maar ook de sociale woningbouw in de nieuwbouw. De minder bedeelden mogen zich niet ‘te pletter stoken’. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) heeft een vraag aan de PvdA. Dhr. Rijploeg heeft duurzame energie niet besproken. Met name de richting die de PvdA op wil ten aanzien van windenergie interesseert dhr. Van der Ploeg in hoge mate.
10
Dhr. Rijploeg (PvdA) is niet van mening dat windenergie op land de oplossing bij uitstek is. Wel heel belangrijk zou windenergie op zee kunnen zijn. Voor het land zijn de eisen in het POP geformuleerd en dhr. Rijploeg verwacht niet dat hier van zal worden afgeweken. Wellicht dat windenergie op kleine schaal een bijdrage kan leveren, maar uit de cijfers blijkt dat deze bijdrage minimaal is. De andere technieken zijn echter wel goed mogelijk. Windenergie heeft een groot nadeel: er moet altijd een reservecapaciteit aanwezig zijn, zodat dubbele systemen moeten worden aangehouden. Het kan zijn dat wanneer op enigszins langere termijn ontwikkelingen als waterstofeconomie doorzetten, windenergie geschikt gebruikt zou kunnen worden om op te slaan in de vorm van waterstof die bijvoorbeeld in auto’s kan worden toegepast. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat deze notitie aangeeft dat er extra input nodig is voor duurzame energie en windenergie wordt expliciet genoemd. Dit vraagt om een concreet antwoord op dit punt voor de besluitvorming. Dhr. Van der Ploeg heeft wel begrip voor de analyse van dhr. Rijploeg ten aanzien van windenergie in brede zin, alleen is de vraag die de commissie wordt voorgelegd, een andere. Dhr. Rijploeg (PvdA) verduidelijkt dat de PvdA-fractie zich houdt aan de plannen die op het gebied van windenergie bestaan. Dhr. Moll (GroenLinks) vraagt of de PvdA-fractie dit standpunt aanhoudt, ook wanneer dit niet effectief en efficiënt is. De voorzitter geeft aan dat dhr. Rijploeg de vraag heeft beantwoord. Mw. Bulk (SP) merkt op dat dhr. Rijploeg en passant melding maakte van windenergie op kleinere schaal. Zij vraagt dhr. Rijploeg of hij ‘op elke boerderij een windmolen’ bedoelt. Dhr. Rijploeg (PvdA) legt uit dat hij doelde op de kleine windmolens die verticale assen hebben en zelfs in de stad gebruikt zouden kunnen worden. De PvdA pleit niet voor een windmolen bij elke boerderij. De voorzitter maakt namens VVD-fractie een aantal opmerkingen. De opgaven met betrekking tot het terugdrinken van de CO²-uitstoot zijn aanzienlijk. Een aantal aanbevelingen is kansrijk: biomassa, warmte-koudeopslag, windenergie. De provincie speelt hierin wel degelijk een rol, hetgeen zijn weerslag heeft gekregen in het POP. Bij meerdere gelegenheden heeft de VVD-fractie te kennen gegeven voorstander te zijn van enige verruiming, zowel met betrekking tot windenergie als met betrekking tot biomassa. Dhr. Haasken is van mening dat op dit terrein kansen voor de provincie Groningen liggen. Het POP is hier echter beperkend in geweest, hetgeen reden is voor dhr. Haasken om te vrezen voor de verdere ontwikkeling van duurzame energie. Er wordt geen rekening gehouden met het toenemende belang van waterstof als brandstof. De onderzoeken naar deze energiebron zijn vrij ver gevorderd. De toekomst voor waterstof lijkt veelbelovend. De VVD-fractie wenst van het College te vernemen of de provincie hier ook een stimulerende rol in wenst te spelen. Dhr. Rijploeg (PvdA) reageert op de opmerking omtrent waterstof van dhr. Haasken door te stellen dat waterstof moet worden geproduceerd met zonne-, wind-, of conventionele energie. Het maken van waterstof kost energie. Waterstof heeft weliswaar geweldige potenties, maar men dient ervoor te waken waterstof te beschouwen als een wondermiddel dat alle problemen oplost. De voorzitter stelt dat de VVD-fractie waterstof niet heilig wenst te verklaren. Het is echter een feit dat waterstof een potentiële bron van energie zou kunnen zijn. Dit soort onderwerpen heeft vaak allergische Pavlov-reacties tot gevolg. Om deze reden vraagt dhr. Haasken de gedeputeerde of het College waterstof als potentiële energiebron meeneemt in zijn overwegingen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) oppert dat de discussie destijds in de Staten is gestart door GroenLinks en D66. Dit heeft uitgemond in afspraken die het College op zich heeft genomen om zich te oriënteren en met een nader programma te komen. Het College
11
heeft zich laten informeren door deskundigen over de bestaande mogelijkheden. De gedeputeerde is het eens met de meer optimistische benadering van dhr. Rijploeg. Er is veel in gang gezet en de ontwikkelingen gaan steeds sneller, dit geldt zeker voor de duurzame energie. Het College dicht duurzame energie een belangrijke rol toe in Energy Valley. De drie noordelijke provincies zijn akkoord met het project. De waterzuivering is een inspirerend voorbeeld om de provincie Groningen tot een koploper te maken ten aanzien van duurzame energie. Dit is reden voor het College geweest om de mogelijkheden van allerlei vormen van energie en energiebesparing grondig te laten onderzoeken. De gedeputeerde schaart zich achter de opvatting dat men zich dient te beperken tot effectieve maatregelen en dat niet allerlei zaken worden ondernomen voor de Bühne. Pas sinds twee maanden is het ook de gedeputeerde bekend dat het Provinciehuis aan koude-warmteopslag doet. Dit toont aan dat energiebesparing functioneert, mogelijk is en dichtbij is. Het College is genoodzaakt om effectieve maatregelen te nemen, want de opgave is fors. Veel zaken dienen in gang te worden gezet. Ook de gedeputeerde is tevreden over het feit dat de bespreking van de potentieelstudie en het discussiestuk tegelijkertijd plaatsvinden. In de discussienota wordt een aantal voorstellen gedaan op basis van datgene wat de potentieelstudie heeft aangereikt. In de potentieelstudie is allereerst onderzocht wat technisch allemaal mogelijk is. Een ‘weiland vol zonnepanelen’ zou allerlei ruimteordenende en technische bezwaren oproepen. Iets soortgelijks geldt voor zoekgebieden voor windenergie, hoe wenselijk en effectief windenergie ook moge zijn. Hierover zijn afspraken gemaakt en het College zal zich houden aan deze afspraken. Een andere belangrijke randvoorwaarde is werkgelegenheid. Het energiebeleid mag geen afbreuk doen aan werkgelegenheid. In deze zin kiest de gedeputeerde een andere positie dan de SP. Werkgelegenheid zal onverkort een hoge doelstelling zijn. Er dient te worden gezocht naar mogelijkheden om al deze voorwaarden te integreren en wellicht ook werk te creëren. Investering in bepaalde vormen van energie kan een positief effect hebben op de werkgelegenheid, zoals het geval is bij Energy Valley. Mw. Bulk (SP) interrumpeert en geeft aan dat ook de SP grote waarde hecht aan werkgelegenheid. De SP is echter de mening toegedaan dat de huidige opgaven aanleiding zouden kunnen geven voor een conflict tussen economische groei en duurzame energie. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) erkent dat er een spanningsveld bestaat. In dit spanningsveld kiest het College voor een opstelling dat het energiebeleid niet ten koste mag gaan van de werkgelegenheid in de provincie. Een ander punt betreft de randvoorwaarde van het wonen. Er zal in de randvoorwaarden een aantal zaken moeten worden geregeld voordat alles in gang wordt gezet. Het in gang zetten van grote projecten biedt kansen voor duurzame energie. Dergelijke kansen dienen naar opvatting van de gedeputeerde te worden verzilverd. Voor een groot project als Meerstad kan het College door tijdig zijn invloed te doen gelden voor alle woningen… Dhr. Moll (GroenLinks) interrumpeert, erkennende dat het van belang is dat een duurzame aanpak inderdaad tijdig bij grote projecten naar voren moet worden gebracht. Dit zou echter ook dienen te gelden bij maatregelen die het bedrijfsleven betreffen. De gedeputeerde stelt dat duurzame energie niet ten koste mag gaan van de werkgelegenheid, een argument dat ook vaak door ondernemers wordt gebruikt. Het mag niet zo zijn dat een directeur van een woningbouwvereniging of een directeur van een bedrijf duurzame energie kan tegenhouden omdat hij of zij tegen een maatregel van de provincie is die energetisch effectief is en in economisch zin geen onaanvaardbare schade aanricht en op langere termijn mogelijk zelf positief werkt. De stelling in het stuk dat duurzame energie niet ten koste mag gaan van werkgelegenheid is naar inzicht van GroenLinks te beperkend. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) hervat zijn betoog en oppert dat het vanzelfsprekend is dat zaken vroegtijdig in gang worden gezet en dat energiebeleid discussie vereist. Uitgangspunt van het College is echter dat energiebeleid niet ten koste mag gaan van werkgelegenheid. In een vroeg stadium kan de provincie een aantal problemen voorkomen en wegnemen. De bijlage van het discussiestuk geeft een aantal richtingen aan. Het College is voornemens, indien de Staten dit ook vinden, om het discussiestuk verder uit
12
te werken in een concreet programma, waarbij alle randvoorwaarden meegewogen zullen worden. De intentie van het College is om de forse beleidsopgave te vervullen, overigens vanuit een global competition-regime. Aan de 2,4 megaton CO²-reductie zal het College vast blijven houden, met 2,5 megaton als potentieel. Er zullen derhalve maatregelen worden genomen op terreinen waar resultaat kan worden geboekt. De provincie is niet in staat om de wereld op dit punt naar de ‘hand van de provincie’ te zetten, aldus de gedeputeerde. Enig realisme ten aanzien van de rol van de provincie is gepast. De provincie kan stimulerend optreden, maar dit zal wel consequenties tot gevolg hebben. Ten aanzien van de vraag of het College ook de instelling van een fonds afweegt, stelt de gedeputeerde dat rekening wordt gehouden met de wijze waarop andere provincies invulling geven aan het beleid ten aanzien van duurzame energie. Het College heeft hier nog niet concreet richting aan gegeven, want de Staten dienen eerst te bepalen dat het ingeslagen pad dient te worden gecontinueerd. Een resultaatverplichting kan de provincie niet op zich nemen, tenzij het een eigen project betreft. De stimulerende rol zal echter serieus vormgegeven worden en dat vereist investeringen. Het College wenst actief invulling te geven aan het beleid op een wijze die de provincie past. De bijlage geeft concrete voorstellen. Er ligt een groot accent op energiebesparing, maar duurzame energie speelt ook een rol. Het College wenst te vernemen of de denkrichting van het College de goedkeuring van de Staten kan wegdragen en wijst erop dat deze denkrichting consequenties heeft in termen van menskracht en middelen. In antwoord op de vraag van de PvhN met betrekking tot het beleidsdoel 165 megawatt ten aanzien van windenergie stelt de gedeputeerde dat het College op koers ligt. Het beleidsdoel loopt tot 2010 en kan worden uitgevoerd binnen de huidige zoekgebieden. Er zou een nieuwe discussie ontstaan indien men van mening is dat er meer windenergie en betere vormen van windenergie dienen te komen. De provincie zal voorlopig de kaders van het POP echter aanhouden. Dit betekent dat wanneer de CO²-reductie niet door windenergie is op te lossen, andere mogelijkheden moeten worden onderzocht. Het College beschouwt met name energiebesparing als een goede aanvulling. Dhr. Jager (CDA) vraagt of de 58 megawatt die momenteel is gerealiseerd, aanleiding geeft om in 2010 een besparing van 165 megawatt te kunnen realiseren. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat het College op koers ligt met de realisering van het beleid ten aanzien van windenergie. Voorts deelt de gedeputeerde in reactie op een opmerking van de ChristenUnie mee dat de provincie niet louter om pr-redenen projecten aangaat, maar zich dient te profileren met projecten die effectief zijn. Dhr. Van der Ploeg toont een aantal vergezichten met betrekking tot de politieke discussie. De gedeputeerde heeft aangegeven dat het College uitgaat van de bestaande kaders. In antwoord op de vraag van de SP-fractie geeft de gedeputeerde aan dat de energiebedrijven zelf al veel maatregelen hebben toegepast met betrekking tot energiebesparing. Uiteraard is het goed om besparing van energiebedrijven mee te wegen, maar deze bedrijven werken al zeer efficiënt. Er is een energieconvenant met de gemeente Groningen, Gasunie, Shell en Nuon. Waterstof is hierbij een van de ontwikkelingsprojecten. In het convenant worden allerlei projecten ontwikkeld. Er is daarnaast een overlegstructuur met de milieufederaties, te weten het Energiekompas. Dit is een forum om ideeën te ontwikkelen en samenwerkingsverbanden te realiseren om allerlei nieuwe toepassingen gestalte te geven. Een voorbeeld hiervan is het waterzijdig inregelen, een goede manier om met warmte in een gebouw om te gaan. Hoe een platform, waarvan sprake is in het POP, kan worden opgericht is nog onderwerp van studie. In tweede termijn Dhr. Van der Span (CDA) roept in herinnering dat er zo-even het idee werd gelanceerd van een hoorzitting om een second opinion te krijgen. De CDA-fractie kan zich uitstekend
13
vinden in dit voorstel. Voorts is het CDA zeer verheugd met de toezegging van 165 megawatt aan windenergie in 2010. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) acht dit niet zozeer een toezegging, maar een beleidsdoelstelling en, naar het inzicht van de GroenLinks-fractie, een tamelijk minimale beleidsdoelstelling. Dhr. Van der Span (CDA) erkent dat hij in de war geraakte, mede door de negatieve reactie van dhr. Van der Ploeg toen het onderwerp ondernemers betrof. Dhr. Van der Span is ook ondernemer en hij verzekert dhr. Van der Ploeg dat ondernemers oog hebben voor duurzaamheid en energiebesparing en er bovendien terdege aan meewerken. Dhr. Moll (GroenLinks) stelt dat hij het ondernemerschap van dhr. Van der Span geheel niet ter discussie wenst te stellen. Hij ontmoet veel ondernemers en het komt voor dat ondernemers soms meer rekening houden met de korte termijn dan de lange termijn. Het is zinvol om deze discussie verder te voeren. Dhr. Van der Span (CDA) is verheugd over de nuancering van dhr. Moll. Dhr. Rijploeg (PvdA) voegt eraan toe dat in het bedrijfsleven vaak de vraag speelt of het mogelijk is om op een ander vlak een hogere rendabiliteit te verkrijgen. Een afschrijving van drie jaar is in het bedrijfsleven vaak normaal. Energiebesparing kan soms pas na tien jaar rendabel zijn. Dhr. Rijploeg vraagt dhr. Van der Span wat precies wordt bedoeld met een second opinion, aangezien de provincie al door een onafhankelijk bureau is geadviseerd. Dhr. Van der Span (CDA) stelt dat het, gezien de complexheid van de materie, goed is om een extra zitting aan het thema te wijden. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) erkent niet op dit voorstel te hebben gereageerd. Het College heeft studie laten doen en derhalve geen behoefte aan een second opinion. De commissie is uiteraard in de gelegenheid om nader advies in te winnen. De voorzitter merkt op dat dhr. Van der Ploeg niet zozeer het voorstel deed om een hoorzitting te organiseren, maar om de beleidsplannen kenbaar te maken in het bedrijfsleven en milieuorganisaties, teneinde reacties ‘uit het veld’ te mogen vernemen. De voorzitter vraagt dhr. Van der Ploeg of hij zijn voorstel zo goed heeft verwoord. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) wenst zijn voorstel iets scherper te verwoorden. De studies die zijn verricht, baseerden zich grotendeels theoretisch op meerjarenscenario’s, et cetera. Er is een vertaalslag voor de provincie Groningen gemaakt. Dhr. Van der Ploeg stelt geïnteresseerd te zijn in de effectiviteit op de verschillende deelterreinen en de mogelijkheden in de provincie. Dhr. Van der Ploeg zou een second opinion van het bedrijfsleven en de branches op prijs stellen. Een hoorzitting zou een goede formule zijn, maar een dergelijke second opinion zou ook kunnen worden ingewonnen door middel van gesprekken. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) geeft te kennen dat dergelijke raadplegingen al zullen plaatsvinden op het moment dat de uitvoering van het beleid actueel is. De provincie zal dan overleggen met bedrijven om het beleid concrete invulling te geven. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) werpt tegen dat er een duaal systeem bestaat. Het College vraagt de Staten om de kaders vast te stellen. Wanneer de Staten deze kaders vaststellen, acht dhr. Van der Ploeg het noodzakelijk dat de Staten een goed beeld van de kaders dienen te hebben. Dhr. Jager (CDA) oppert dat onder andere dhr. Rijploeg sprak over het ambitieniveau van ondernemers. Hij acht het van belang dat, op het moment dat de Staten de kaders vaststellen, de provincie ook een inspanningsverplichting heeft om het draagvlak te vergroten. Derhalve is het van belang om met ondernemers en betrokken organisaties overleg te voeren, om a) een reactie van hun kant te vragen en b) vast te stellen wat de provincie van het bedrijfsleven mag verwachten. Het kan niet zo zijn dat de provincie eenzijdig beleid oplegt: er zal draagvlak moeten zijn voor de uitvoering.
14
Dhr. Zanen (PvhN) roept in herinnering dat vroeger de term ‘brede maatschappelijke discussie’ bestond. Er is een hoorzitting geweest rondom het toeristisch promotiebeleid. Deze hoorzitting is positief bevallen, in die zin dat er veel direct betrokkenen op af zijn gekomen en hun inzicht hebben getoond ten aanzien van hun visie op de mogelijkheden. Iets dergelijks zou ook in dit geval van toepassing kunnen zijn. Zo krijgen de Staten een duidelijker beeld van de mogelijkheden, waardoor de kaders beter kunnen worden geformuleerd. In de bijlage heeft het College de drie terreinen geschetst en de rol van de provincie hierbij geformuleerd. Ten aanzien van het eerste pakket, de bebouwde omgeving, was de benadering van dhr. Zanen in eerste instantie dat gezocht zou moeten worden naar mogelijkheden om meer te doen dan alleen stimuleren. Op zichzelf is een stimulerende rol in grote projecten een goede benadering, maar wellicht zijn er momenten dat er nog iets meer kan worden gedaan. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) is van mening dat de provincie zich dient te beperken tot een stimulerende taak. Ten aanzien van de vragen die worden gesteld merkt dhr. Staghouwer op dat voor de fractie van de ChristenUnie de vereiste richting helder is. Er liggen zeer zeker opgaven. In dit kader is het maken van een voorstel prima, maar dan wel binnen de kaders die de Staten vaststellen. Het lijkt dhr. Staghouwer een goede zaak om belangengroeperingen als ondernemers te betrekken bij de uitwerking. De term ‘hoorzitting’ acht hij echter een te zwaar beladen woord. ‘Visievorming’ of ‘informatieronde’ dekt de intentie beter. De fractie van de ChristenUnie betwijfelt de noodzaak om extra formatie binnen het Provinciehuis beschikbaar te stellen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) refereert aan de opmerking van de gedeputeerde dat dhr. Van der Ploeg in eerste termijn sprak over politieke vergezichten. Hij verduidelijkt dat GroenLinks bereid is om aan de hand van deze stukken op 12 november 2003 in de Staten deze discussie te voeren. Wel lijkt het hem verstandig om dan eerst een ronde te organiseren om vast te stellen wat de mogelijkheden van de provincie zijn. Kennelijk bestaan er bij verschillende Statenleden vraagtekens op dit punt. In de vorige statenperiode heeft GroenLinks al een vrij gedetailleerd beeld kunnen neerleggen, waar de Staten destijds unaniem achter stonden. De politieke discussie betreft inderdaad de kaders. Is het kader het POP, en is dit in lengte van dagen vastgelegd, of gaan de Staten met het deel dat nog niet in het POP is vastgesteld, te weten, het beleid ten aanzien van duurzame energie en klimaat, de discussie over de kaders aan? GroenLinks is tot het laatste bereid. Het dilemma werkgelegenheid versus CO²-uitstoot vraagt soms om het maken van een politieke keuze. Meerdere fracties hebben aangegeven hierin te kiezen voor werkgelegenheid. Dhr. Van der Ploeg betwijfelt echter of vervuilende initiatieven hiermee werkelijk een kans zullen krijgen. Het lijkt hem interessant om de politieke discussie zelfs op korte termijn te voeren. Ervan uitgaande dat de Staten in de richting van het College de kaders aan moeten geven, rijst de vraag naar de termijn. Het College verzoekt het onderwerp op 12 november 2003 in de Staten te behandelen. Wanneer er een ‘tussenstap’ wordt gezet, vermoedt dhr. Van der Ploeg dat deze datum niet haalbaar zal zijn. Hij acht het echter ook niet noodzakelijk om de kaders al per 12 november 2003 vast te stellen, omdat de voorliggende stukken duidelijk zijn in die zin dat het College, zonder dat de Staten de kaders vaststellen, door kan gaan. Het is een termijn die doorloopt tot halverwege 2004. Dan moet het uitvoeringsprogramma er zijn. Dhr. Van der Ploeg ziet daarom geen problemen op het procedurele vlak ten aanzien van de besluitvorming over het maken van voornoemde ‘tussenstap’. De voorzitter vraagt op welke tussenstap dhr. Van der Ploeg precies doelt. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat hij doelt op de informatieronde. Hij geeft aan dat het verstandig zou zijn om met een aantal mensen uit de commissie te overleggen hoe deze informatieronde het beste gestalte kan worden gegeven. Dhr. Rijploeg (PvdA) geeft te kennen zich niet veel bij een informatieronde te kunnen voorstellen. De provincie dient initiërend te zijn en enthousiasme op te wekken, stimulerend te zijn en ervoor te zorgen dat zaken worden gerealiseerd. Dhr. Rijploeg vraagt het College of een inventarisatie voorhanden is of gemaakt kan worden van datgene wat er allemaal gebeurt en in hoeverre dit onderwerp meeweegt bij alle participanten waar de
15
provincie een subsidierelatie of andere relatie mee heeft. Hoe is het in de provincie gesteld met verzorgingstehuizen die uitgerust zijn met warmtekrachtkoppeling? Hoe is het gesteld met de welzijnsinstellingen en dorpshuizen op dit vlak? Kopen dergelijke instellingen gezamenlijk nieuwe apparatuur in en is het mogelijk om hier een plan voor te maken? Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat dhr. Rijploeg met zijn laatste vraag aangeeft waarom een informatieronde interessant zou kunnen zijn. Op dit punt zijn er wel degelijk gegevens en projecten gestart. De voorzitter maakt een aantal opmerkingen namens fractie van de VVD. Een tussenstap lijkt dhr. Haasken niet nodig, gezien de bescheiden rol van de provincie. Een hoorzitting, zoals deze heeft plaatsgevonden met betrekking tot toerisme en recreatie, is volgens de VVD niet vereist. Dhr. Haasken kan zich een bescheidener vorm van ‘ophoren’ van de meningen uit het veld voorstellen. Op basis van het voorliggende is de VVD geen voorstander van uitbreiding van de formatie. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) interrumpeert en geeft aan dat uit de stukken blijkt dat extra formatie voor een deel kan worden gefinancierd door derden, namelijk het Ministerie van VROM, via NOVEM. Dhr. Van der Ploeg vraagt de fracties die tegen extra formatie zijn of zij dit hebben meegewogen in hun oordeel. De voorzitter acht extra formatie in een tijd van bezuinigingen problematisch. Het College heeft in dit kader doelstellingen geformuleerd waarbij uiteindelijk gestreefd wordt naar minder personeel. Dat staat haaks op extra formatie. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of een externe financiering niet aanleiding geeft tot een andere afweging. De voorzitter erkent dat dit een andere afweging met zich mee kan brengen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) oppert dat het houden van een informatieronde en de invulling daarvan de verantwoordelijkheid van de Staten is. Dit hoeft, zo heeft de gedeputeerde begrepen, geen beletsel te zijn om het voorliggende plan verder uit te werken. Er bestaat een spanningsveld met werkgelegenheid. Het College zal zorgvuldig met dit spanningsveld omgaan. Het terugdringen van de CO²-uitstoot mag niet ten koste gaan van de werkgelegenheid. De voorzitter interrumpeert en constateert dat de gedeputeerde de verantwoordelijkheid voor de informatieronde bij de commissie legt. Hij vraagt de gedeputeerde op welk moment het College naar het veld zal gaan om informatie in te winnen: in de fase van het opstellen van het uitvoeringsprogramma of naar aanleiding van datgene wat nu voorligt. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat het overleg met sectoren en maatschappelijke organisaties een vereiste is om het uitvoeringsprogramma goed te kunnen opstellen. De voorzitter vraagt de gedeputeerde of het College met datgene wat nu voorligt overleg met ‘het veld’ zal worden gevoerd. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat dit afhangt van de conclusies van de commissie. Dhr. Van der Ploeg gaf aan dat de informatieronde geen beletsel voor het College vormt om verdere uitwerking van de plannen door te voeren. Indien de commissie dit uitdraagt, zal het College zijn werkzaamheden op dit terrein voortzetten. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat de discussies die de Staten met de organisaties zullen hebben en de discussies die het College met de organisatie zal hebben op twee verschillende niveaus plaatsvinden, in die zin dat de Staten de kaders vast dienen te stellen en daarover graag informatie wensen uit te wisselen, terwijl het College aan de hand van de kaders op het uitvoeringsniveau met de organisaties overleg zal voeren. Indien de commissie zou kiezen voor de optie van dhr. Van der Ploeg en de gedeputeerde een afspraak heeft met een bepaalde organisatie over uitvoering van een punt, de Staten wellicht tot
16
de conclusie zouden komen dat dit punt niet uitgevoerd hoeft te worden, omdat de Staten daar binnen het kader minder belang aan hechten. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) erkent dat een en ander zou kunnen interfereren. Het College wenst echter graag uitvoering te geven. De gedeputeerde heeft de indruk dat de Staten dit ook wensen. De Staten geven aan behoefte te hebben aan een informatieronde om draagvlak te creëren en te toetsen of dit het programma is waar de provincie op in dient te zetten. Op een gegeven moment krijgen de Staten van het College een uitvoeringsprogramma. De informatie waarover de Staten dan beschikken, kan dan worden ingebracht. De kwestie van de formatie is inderdaad lastig, maar als men dit beleid wil uitvoeren is er op een gegeven moment menskracht nodig om de zaken te realiseren. Het College zal wel eerst binnen de kaders zoeken of deze menskracht voorhanden is. Dhr. Van der Ploeg wijst terecht op het feit dat een dergelijke formatie subsidiemogelijkheden kent. In antwoord op dhr. Zanen, die een actievere rol dan alleen stimulerend in de bebouwde omgeving van de provincie wenst, stelt de gedeputeerde dat het College dit op zijn minst goed zal onderzoeken, maar de provincie moet wel de eigen rol juist inschatten, anders wordt beleid geformuleerd dat niet kan worden waargemaakt. De voorzitter concludeert dat het stuk niet in de Statenvergadering aan de orde hoeft te komen en dat de commissie, wellicht in kleiner verband, dient te overleggen hoe het proces naar het uitvoeringsprogramma vormgegeven kan worden. Hij stelt voor om na afloop van de vergadering de agenda’s te raadplegen om voor dit overleg een datum te bepalen. De voorzitter sluit agendapunt 12 en 13 af. 14.
Brief van GS van 29 augustus 2003, nr. 2003-13.569/A.11, EZ, betreffende stand van zaken Groningen Airport Eelde
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan dat GroenLinks voor de behandeling van dit onderwerp heeft gekozen voor de commissievergadering, aangezien er nog een eindbesluit richting de Staten moet komen over het contract. De commissievergadering plaatst dhr. Van der Ploeg vooral in het kader van de informatievoorziening. Hij hoopt dat de vragen die er bij GroenLinks leven naar aanleiding van de brief, ondanks de afwezigheid van gedeputeerde Musschenga, kunnen worden beantwoord. Al langere tijd is over Airport Eelde onderhandeld. In 2001 is een contract getekend tussen Groningen Airport Eelde en de staat. Dit contract gaf implicaties die van belang waren voor de regionale overheden met betrekking tot de verliesbijdrage die voor tien jaar werd vastgelegd. Een concreet besluit is hier nooit over genomen. Later is in de commissievergadering over het onderwerp gesproken, waarbij het College erkende dat de procedure niet de schoonheidsprijs verdiende, maar dat tijdsgebrek het College noopte deze te aanvaarden. De oppositie kon er op dat moment niet veel aan doen, omdat het feitelijk een gelopen koers betrof. Dhr. Van der Ploeg is echter van mening dat de Staten met het komende vervolgcontract zich niet opnieuw de kaas van het brood moeten laten eten, ook gelet op de inhoud van de brief. In het contract lijkt een aantal zaken aan elkaar te zijn gekoppeld: de baanverlenging en de overdracht van aandelen. Concreet is aangegeven dat de risico’s van de baanverlening voor rekening komen van de regio. Het uitgangspunt was altijd dat het Rijk de kosten van de baanverlenging zou betalen. Tegelijkertijd blijkt dat nogmaals van de regio wordt geëist – het lijkt wel een soort van chantagemiddel – dat na 2015 een extra bijdrage wordt geleverd. Er ligt een maximale bijdrage voor. Dhr. Van der Ploeg vraagt het College of het juist is dat als onderdeel van de afspraken niet alleen de financiële bijdrage in relatie tot het verlies plaatsvindt, maar dat de maximale bijdrage sowieso moet worden gestort als onderdeel van het investeringsprogramma. Indien dit het geval is, dan zijn de afspraken rigoureus gewijzigd en gaat het om een zeer substantiële extra bijdrage van lokale overheden aan het vliegveld. Dhr. Van der Ploeg is van mening dat dan een hele andere politieke discussie gevoerd zou moeten worden, gelet op
17
wat er in 1998 of nog eerder in de Staten is besloten. GroenLinks heeft ten aanzien van deze kwestie een duidelijke visie: er gaat veel te veel geld naar het vliegveld. De bijdrage aan het vliegveld zou zo snel mogelijk moeten worden afgebouwd. De fractie van GroenLinks informeert bij het College in hoeverre de provincie met de regio al tot afspraken is gekomen ten aanzien van de aandelenoverdracht. Signalen die dhr. Van der Ploeg bereiken geven aan dat niet iedere aandeelhouder graag aandelen wil bezitten. Hij vraagt het College of dit betekent dat de provincie nog meer aandelen en risico’s moet dragen en wel meer dan GroenLinks wenselijk acht. Met betrekking tot het vervolg van de discussie, namelijk de overdracht van de aandelen zelf - wat met de aandelen te doen? hoe positie te bepalen? -, merkt dhr. Van der Ploeg op dat in een eerder businessplan van het vliegveld een opsplitsing van het bedrijf werd geschetst: een Airport-exploitatiemaatschappij en een Airport-infrastructuur. De exploitatiemaatschappij was mede bedoeld om derden toe te laten tot het vliegveld en in de exploitatie mee te laten draaien. Er kan over worden gespeculeerd wie deze derden zouden kunnen zijn. Dhr. Van der Ploeg is benieuwd welk vervolg die discussie heeft gehad en of deze discussie ook een rol heeft gespeeld in de contractbesprekingen met het Rijk. De GroenLinks-fractie pleit ervoor dat de provincie in financiële zin zo weinig mogelijk bijdraagt aan de exploitatie van het vliegveld. Dit zou als doelstelling moeten worden gehanteerd. Daarnaast is de GroenLinks-fractie voorstander van verkoop van de aandelen van Airport Eelde, kortom, van privatisering. Dhr. Köller (PvdA) stelt dat algemeen bekend is dat dit een langdurige discussie betreft. Momenteel zijn er twee punten die belangrijk zijn: 1. de afspraak met de regering over de aandelen, een zaak die naar inzicht van dhr. Köller goed geregeld dient te zijn; 2. de baanverlenging. Er is destijds afgesproken dat de kosten van de baanverlenging voor het Rijk zouden zijn. Dhr. Köller was enigszins verbaasd te lezen dat in geval van overschrijding deze voor rekening zal komen van de luchthaven en de aandeelhouders. Het College schrijft ‘in beginsel’. Voor dhr. Köller gaat het echter niet om een beginsel, maar om een harde afspraak die toentertijd is gemaakt. Hij vraagt het College derhalve om uitleg ten aanzien van het vermelde begrip ‘in beginsel’. Voorts informeert hij hoe verder met deze zaak zal worden omgegaan, want dhr. Köller is het met dhr. Van der Ploeg eens dat er formeel weliswaar geen contracten zijn afgesloten, maar dat in de Staten een discussie is geweest, waarbij de speelruimte is aangegeven van de provincie als aandeelhouder. Aan de geldigheid van toenmalige besluiten dient niet worden getornd. Dhr. Jager (CDA) oppert dat er soms brieven zijn die ter informatie worden toegezonden, maar meer vragen oproepen dan antwoorden geven. Voor de CDA-fractie is voorliggende brief hier een goed voorbeeld van, al is het zeer interessant om te lezen dat de onderhandelingen voor een niet onaanzienlijk deel te danken zijn aan de niet aflatende inzet van de Commissaris van de Koningin, dhr. Alders. Zowel dhr. Van der Ploeg als dhr. Köller brengen een duidelijk punt naar voren. De brief en ook de begeleidende brief van de regering lezende, krijgt dhr. Jager de indruk dat het gaat om een soort onderhandelingsbrief. Er wordt in de richting van de provincie een aantal eisen gesteld. Dhr. Jager vraagt zich af in hoeverre deze eisen keihard zijn en of er zonder deze eisen geen overdracht van aandelen plaats zou vinden. Hij krijgt de indruk dat vanuit het kabinet wordt getracht om er ‘nog wat extra’s uit te halen’ en bepaalde risico’s te mijden. Naar het inzicht van dhr. Jager is het in elk geval van belang dat de vragen die dhr. Van der Ploeg stelde, goed worden beantwoord, voordat de Staten tot de vaststelling van een contract of een besluit kunnen overgaan. Dit ondanks het feit dat de CDA-fractie ten opzichte van Airport Eelde een andere opstelling heeft dan de fractie van GroenLinks. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt zich af of de wil om een behoorlijk functionerend regionaal vliegveld te hebben wel voldoende aanwezig is. Dit geldt niet alleen voor het Rijk, maar ook voor de partners in het noorden. De PvhN vraagt het College waarom deze zaak in de onderhandelingen met de rijksoverheid niet scherper is ingezet rondom de discussie over het regionale beleid. In het stuk wordt feitelijk aangegeven dat de zaak geheel open is totdat het noorden ‘gebogen’ heeft voor Den Haag en geaccepteerd wordt dat eventuele toekomstige verliezen of tegenvallers door de regio zelf zullen worden betaald. Dhr. Zanen is van mening dat hier in het noorden een echt actiepunt van moet worden ge-
18
maakt om te komen tot betere afspraken in de geest van de afspraken die in het verleden overeen zijn gekomen. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) geeft te kennen dat de fractie van de ChristenUnie blij is dat er nu een resultaat ligt, al wenst ook zij duidelijkheid over de financiële constructie en de gevolgen ervan. Mw. Bulk (SP) stelt dat de SP-fractie zich aansluit bij de roep om duidelijkheid. Als de kosten en de risico’s eenmaal goed in kaart zijn gebracht, kan worden gediscussieerd over de vraag of de bereidheid aanwezig is deze kosten en risico’s te dragen. De voorzitter benadrukt namens de fractie van de VVD dat zijn partij altijd een warm pleitbezorger is geweest voor de regionale luchthaven. De VVD wenst de continuïteit te handhaven. Uiteraard zal er nog een aantal antwoorden moeten worden gegeven, maar dhr. Haasken ziet de baanverlenging liefst zo snel mogelijk gerealiseerd. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) meldt voor de zorgvuldigheid dat hij namens het College ook commissaris is bij luchthaven Eelde, maar nu gelijktijdig dhr. Musschenga moet vervangen. De gedeputeerde is in staat om de vragen in hoofdlijnen te beantwoorden. De zaken zullen over twee weken in het College worden behandeld en vervolgens wordt het onderwerp zo spoedig mogelijk voorgelegd aan de Staten. Het Presidium kan besluiten de kwestie nog dit jaar te behandelen tijdens de Statenvergadering. De vraag is gesteld of er binnen de kaders wordt geopereerd die destijds zijn aangebracht. In de beleving van het College is dit wel het geval, omdat is gezegd dat de aandeelhouders gezamenlijk maximaal een verliesbijdrage van 2,25 miljoen gulden dragen. Het College beweegt zich binnen die kaders. Aan de hand is nu het volgende. Een tweetal zaken vindt gelijktijdig plaats, te weten de aandelenoverdracht en de baanverlening. Aan de aandelenoverdracht worden eisen gesteld. De bedoeling is dat de luchthaven in stand zal blijven. Door de aandelenoverdracht wijzigt zich de positie van het Rijk. Het Rijk koopt zijn verliesbijdrage af, waar een bedrag van 22 miljoen gulden voor staat. Daar tegenover vraagt het Rijk van de regio tien keer de maximale verliesbijdrage. Het College acht dit binnen de bestaande kaders, zij het dat het College nu dit resultaat ter beoordeling van de Staten voorlegt. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of de verliesbijdrage gedurende tien jaar bestaat uit de feitelijke verliesbijdrage of de maximale bijdrage. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat het gaat om de maximale bijdrage. In die zin is de situatie veranderd, namelijk dat het niet langer gaat om het feitelijke verlies, maar om tien keer het bedrag van 2,25 miljoen gulden gedurende een periode van tien jaar. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) constateert dat het College van mening is dat de hier ter discussie staande resultaten zich binnen de kaders bevinden, zoals die door de Staten en raden zijn vastgesteld. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat de baanverlenging een lang onderhandelingstraject kent. Het College is op zichzelf blij dat hierover enige helderheid is ontstaan. Het voorliggende is een onderhandelingsresultaat. Het idee is om met dit resultaat de baanverlenging te financieren. Het is echter een gelimiteerd bedrag. Voor het Rijk is het dit bedrag of helemaal niet. In die zin heeft het College met het Rijk een principeovereenkomst en het College legt deze voor aan de Staten. Het College heeft zeer zeker de wil om het regionale vliegveld in stand te houden. Het is niet in het kader van 2 oktober 2003 aan de orde geweest in de onderhandelingen over Kompas, want het betreft een reeds zeer lang lopend traject dat uiteindelijk tot deze conceptovereenkomst heeft geleid. De gedeputeerde neemt kennis van de opmerkingen van de fractie van GroenLinks dat men zo min mogelijk exploitatie wenst. Het verkopen van aandelen aan anderen is op dit moment niet aan de orde en deze eventuele verkoop is geen overweging die op dit moment bij het College speelt. De voorzitter vraagt of behoefte bestaat aan een tweede termijn, wetende dat de definitieve stukken over niet al te lange termijn naar de Staten zullen worden gezonden.
19
In tweede termijn Dhr. Zanen (PvhN) vraagt de gedeputeerde wat er gebeurt als er niet meer dan de maximale verliesbijdrage is vereist. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) oppert dat de gedeputeerde in algemene zin de vragen heeft beantwoord. De GroenLinks-fractie is van mening dat voor het plaatsvinden van de discussie in de Staten het volledige dossier beschikbaar dient te zijn, inclusief het businessplan, et cetera. Alleen zo kunnen de Staten beoordelen hoe de contante waarde van de geprognosticeerde verliezen feitelijk is samengesteld. In de optiek van GroenLinks ligt hier een slechte deal voor, een gevoelsmatige inschatting die dhr. Van der Ploeg later graag zal toetsen aan de feiten. Het optimisme dat er na 2015 eventueel sprake is van een goed functionerende exploitatie kan hij niet delen. Indien de gedeputeerde de toezegging doet dat alle informatie ter tafel zal komen, is GroenLinks bereid het debat voor dit moment af te sluiten. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) zegt toe de Staten zorgvuldig te zullen informeren. In elk geval zal het businessplan bij de stukken aanwezig zijn, ter vertrouwelijke kennisname. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of zijn vraag hier ook bij betrokken kan worden. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) knikt bevestigend. De voorzitter sluit dit agendapunt af. 16.
Voordracht van GS van 9 september 2003, nr. 2002-17869, EZ, betreffende het eindrapport van het evaluatieonderzoek Recreatiebungalowsector Groningen (nummer 31/2003)
Dhr. Roggema (ChristenUnie) heeft een aantal opmerkingen over het rapport. De teneur van het stuk is min of meer dat Groningen verloren heeft. Af en toe treft men in het rapport enkele ‘luchtfietsvoorbeelden’ aan hoe het in de provincie ook zou kunnen middels een zeer grootschalig opzet. Dit is zeker niet de richting die de fractie van de ChristenUnie verkiest. De sector dient echter wel nadrukkelijk in beeld te komen om met hen een masterplan op te stellen en zo duidelijkheid te scheppen naar de buitenwacht. Opnieuw komt dan de marketingstrategie in beeld die binnenkort door het College zal worden voorgelegd. Het College stelt voorts dat het moratorium voorlopig wordt gehandhaafd, gelet op het feit dat er geen negatieve gevolgen zijn aan te wijzen voor de kwaliteit van de bestaande recreatiebungalowparken. Die conclusie is voor de fractie van de ChristenUnie in dit stadium gerechtvaardigd. Na de instelling van het moratorium in 1997 werd onder andere het Schildmeergebied met name genoemd. In de opsomming van een aantal ontwikkelingsgebieden komt het Schildmeergebied niet langer voor. Dhr. Roggema vraagt de gedeputeerde of dit juist is. Voorts vraagt hij of het College kan worden afgerekend op de ontwikkelingsgebieden. De gebieden worden wel omschreven, maar hieruit blijkt geen ambitie. Er wordt gesteld dat permanente bewoning van recreatiebungalows niet wenselijk wordt geacht. De fractie van de ChristenUnie informeert bij het College of dit in de provincie wordt gecontroleerd. Dhr. Roggema wil met deze vraag niet suggereren dat in de provincie Groningen opgetreden zou moeten worden zoals in enkele andere provincies, maar wenst enige helderheid te krijgen. Over de appartementen wordt weinig gerept, ofschoon er veel subsidiegeld naar toe is gegaan. In dit kader stelt de ChristenUnie de vraag of het mogelijk is om binnenkort een overzicht te geven ten aanzien van bezettingsgraad en dergelijke. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) vraagt dhr. Roggema wat hij precies bedoelt met appartementen.
20
Dhr. Roggema (ChristenUnie) verduidelijkt dat de provincie Groningen een groot aantal erfgoedlogies kent. Hij wenst te vernemen hoe het is gesteld met deze erfgoedlogies, aangezien ze niet expliciet worden genoemd. Waar dienen deze erfgoedlogies onder te worden geschaard? Er wordt herhaaldelijk gesproken over het bevorderen van de samenhang in de toeristische en recreatieve sector. De ChristenUnie juicht dit toe. De marketingstrategie van het College wacht de ChristenUnie met belangstelling af. Dhr. Nijboer (PvdA) gewaagt van het feit dat het rapport vaak globale zaken beschrijft, zoals de inzet op de drie belangrijke gebieden Westerwolde, Groningen en het Lauwerszeegebied. De overige gebieden, stelt het rapport verder, mogen niet worden vergeten. ‘De kritische massa moet worden gebundeld’. De PvdA-fractie sluit zich aan bij de vraag van dhr. Roggema waar het College op afgerekend kan worden, aangezien het stuk algemeen van aard is. De PvdA is het eens met de conclusie dat de plannen op elkaar afgestemd moeten worden en dat het imago van groot belang is. Dhr. Nijboer heeft meer moeite met de keuze voor marktontwikkeling (‘huisje op de mooiste plek’). GS schrijven hierover: ‘overeenkomstig het advies van ZKA zullen wij met de betrokken gemeenten nagaan of alternatieve bestemmingsfuncties haalbaar zijn voor plekken die thans een beslag leggen op de planologische capaciteit en onvoldoende tot ontwikkeling komen.’ Dit heeft betrekking op de ‘pijplijnprojecten’ die ZKA wil herverdelen naar de mooiste plekken in de provincie. Dhr. Nijboer vraagt het College of deze passage zo moet worden geïnterpreteerd dat de bestaande bestemmingsplannen worden beoordeeld op hun schoonheid. Dhr. Nijboer kan zich hier niets bij voorstellen, want vaak betreft het gebieden die al in of in de buurt van de bebouwde kom liggen. Of zoekt het College naar nieuwe mooie open gebieden waar nieuwe parken moeten worden aangelegd? Van het laatstgenoemde zou de PvdA geen voorstander zijn. De PvdA wil onverkort vasthouden aan het moratorium. Uit het rapport is duidelijk naar voren gekomen dat het moratorium de landschappelijke waarde beschermt en dat een opheffing van het moratorium niet nodig is voor het ontwikkelen van de sector, want de bezettingsgraad is nog laag. Voorts stelt dhr. Nijboer ten aanzien van de kleine chalets en erfgoedlogies dat duidelijke kaders zijn aangegeven, maar er dient voor te worden gewaakt dat er niet halve parken worden aangelegd die later worden uitgebreid. Zo is ‘Klein Finland’ in Wagenborgen een nieuw park of half net weer geen nieuw park en dan ontstaat er schemergebied dat vermeden moet worden. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt dhr. Nijboer hoe de PvdA denkt dit schemergebied te vermijden, want deze nota biedt daarvoor enige ruimte. Dhr. Nijboer (PvdA) merkt op dat in de nota de toegestane oppervlakte en het maximale aantal duidelijk is aangegeven. Hier dient de hand aan te worden gehouden. Het mag niet zo zijn dat er via een andere weg ruimte bij wordt getrokken. Dhr. Jager (CDA) neemt aan dat de voorzitter als woordvoerder van de VVD een gelukkig man moet zijn. De VVD maakt zich immers al jarenlang sterk voor het opheffen van het moratorium en daar op zijn minst een diepgaand onderzoek naar verlangt. Ondanks het feit dat de conclusie van het onderzoek wellicht minder aanspreekt, is er in elk geval diepgaand onderzoek gedaan. Dhr. Jager ging ervan uit dat het onderzoek zich zou beperken tot de vraag of het moratorium moest worden opgeheven of niet. Het rapport blijkt een zeer interessante exercitie over het toeristisch product in Groningen. Dhr. Jager erkent mogelijk wat cynisch te zijn over het stuk, maar dat komt voort uit het feit dat hij de samenhang tussen het stuk en de besluiten enigszins mist. De besluiten van het College kan de CDA-fractie volledig onderschrijven. Dit is echter slechts een klein deel van datgene wat in het onderzoeksrapport wordt beschreven. Het CDA neemt graag kennis van de resultaten van het onderzoek en zullen deze in de toekomst betrekken bij de evaluatie van het toeristisch beleid. Er zijn aan de hand van het onderzoek interessante opmerkingen te maken. Dhr. Jager is benieuwd naar hetgeen het College zelf met de resultaten van het onderzoek wenst te gaan doen en in hoeverre dat op andere onderdelen dan in de besluitenlijst beschreven staat, leidt tot beleidswijzigingen. Teruggrijpend op de
21
discussie bij vaststelling van de nota Recreatie en Toerisme stelt dhr. Jager verheugd te zijn dat de besluitenlijst gewaagt van ‘streven naar intensivering en meer samenhang van toeristisch-recreatieve voorzieningen in de toeristische ontwikkelingsgebieden’. De doelstellingen worden volgens dhr. Jager zo helderder geformuleerd dan in de nog steeds geldende nota Recreatie en Toerisme. De CDA-fractie vraagt de gedeputeerde hoe het College het onderzoek beschouwt en wat het College naar aanleiding van het onderzoek van plan is uit te voeren. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan met interesse kennis te hebben genomen van de stukken. Hij begrijpt het oordeel van dhr. Jager met betrekking tot het feit dat de besluiten niet geheel in de lijn liggen van de opdracht zoals deze vanuit de Staten is geformuleerd. De uitdrukking ‘toeristische ontwikkelingsregio’ is via dit onderzoek plotseling in de besluiten terechtgekomen, terwijl dit punt interessant geweest zou zijn als onderdeel van de nota Recreatie en Toerisme. Het is niet zo dat de Staten dit volgens GroenLinks meteen zouden moeten afwijzen, want het is een interessante gedachte. De vraag is echter hoe het College denkt deze gedachte uit te werken en hoe een toeristische ontwikkelingsregio zich verhoudt tot bijvoorbeeld de POP-uitwerkingen. In de POPuitwerkingen wordt overleg met de regio’s gevoerd. Dhr. Van der Ploeg vraagt het College of er een link tussen de POP-uitwerkingen en het begrip ‘toeristische ontwikkelingsregio’ is te leggen. De Staten kunnen wel besluiten dat er meer samenhang moet komen en toeristische ontwikkelingsregio’s moeten worden ingesteld, maar dan zal duidelijk moeten zijn wat dit betekent. Het moratorium in het onderzoek is daar met name op gericht en voor bedoeld. De conclusies op dat punt handhaaft GroenLinks. Dhr. Van der Ploeg wenst van de gedeputeerde te vernemen hoe de aanduiding ‘voorlopig’ in het besluit moet worden geïnterpreteerd. GroenLinks pleit ervoor om het moratorium te handhaven. In besluit nummer twee is sprake van de term ‘recreatiebedrijven’. Dit is een zeer brede term. Het woord ‘recreatiebedrijven’ zou eventueel kunnen betekenen dat het café met een kleine camping in Noordpolderzijl tien recreatiebungalows aan de dijk gerealiseerd zou willen zien. Dit zou binnen dit besluit mogelijk zijn. GroenLinks is hier sterk tegen gekant. Er zijn meer van dergelijke gevoelige plekken in de provincie waar het College zeer scherp op dient te zijn… Dhr. Jager (CDA) interrumpeert dhr. Van der Ploeg en vraagt hem of daarom niet de eerste zin is toegevoegd: ‘binnen het kader van het POP’. In het POP is men vrij expliciet over het al dan niet toestaan van bouwen op de plekken die dhr. Van der Ploeg aangeeft. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) reageert door te stellen dat het POP tamelijk ruim is geformuleerd. Soms is het niet duidelijk en zijn er procedures waarbij ondernemers… Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) interrumpeert dhr. Van der Ploeg met de zin: ‘Soms strak geformuleerd’. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) … soms toch via de rechter hun gelijk kunnen krijgen. Dhr. Van der Ploeg vraagt het College waarom de formulering in het besluit zo breed is gehouden. De term ‘toeristisch-recreatief ontwikkelingsgebied’ bij besluit nr. 3 acht dhr. Van der Ploeg enigszins merkwaardig, maar wel interessant. Dhr. Van der Ploeg kan zich niet veel voorstellen bij de vijftig vierkante meter. Over de bijlage met chaletjes oppert hij dat de provincie ‘dergelijke lelijkheid eigenlijk niet zou moeten willen’. Er is echter vraag naar, en als zulke chalets goed zijn ingepast zijn er geen echte bezwaren tegen. De pijplijnprojecten worden niet expliciet genoemd. De vraag is echter hoelang de provincie iets in de pijplijn moet laten zitten en of het op een gegeven moment niet genoeg is. Dhr. Van der Ploeg vraagt of het niet interessant zou zijn om pijplijnprojecten vanaf nu nog een periode van drie jaar te geven en als een project dan niet is gerealiseerd, dit af te voeren.
22
Dhr. Zanen (PvhN) reageert op de opmerking van dhr. Van der Ploeg over de pijplijnprojecten door te stellen dat er niet iets opnieuw ingestopt moet worden. Hij sluit zich daarnaast aan bij de vraag die dhr. Van der Ploeg stelt naar aanleiding van de term ‘voorlopig’ bij het eerste besluitpunt. De PvhN-fractie acht de notitie een degelijk stuk, waarin goed gemotiveerd is waarom het moratorium gehandhaafd dient te blijven. De PvhN is het hiermee eens. De voorzitter maakt namens VVD-fractie een aantal opmerkingen. Indertijd heeft de VVD verzocht om de werking van het moratorium op de kwaliteit van het bestaande te onderzoeken. Met de onderzoekers dient te worden geconstateerd dat de invloed van het moratorium op de kwaliteit van het bestaande meevalt. Desondanks leven er bij de VVDfractie enkele vragen. Het stuk stelt dat de restcapaciteit van bijna 1200 recreatiebungalows zou moeten worden ingezet op locaties met de beste ontwikkelingsmogelijkheden. Dhr. Haasken vraagt of dit ook de mening van het College is. Voorts vraagt dhr. Haasken wat het College van zins is hieraan te doen. Het rapport doet weliswaar enkele aanbevelingen, maar het College komt niet met een concreet antwoord. Bijvoorbeeld ten aanzien van de aanbeveling van de ZKA om de restcapaciteit te herverdelen, blijft het College enigszins oppervlakkig. Chalets is dhr. Haasken in het rapport niet expliciet tegengekomen, desondanks rept het College van aanvullend beleid. De dhr. Haasken erkent dat hij lichtelijk cynisch is over de chalets, want de vraag van de VVD was gericht op kwaliteit en het gegeven antwoord bestaat uit chalets van kunststof. Dhr. Haasken vraagt zich af wat het kwaliteitsniveau is dat de provincie wenst na te streven. Bovendien stroken dergelijke chalets niet met duurzaamheid. Het is prima dat het College een stimulans wil om in een bepaald segment de verblijfsrecreatie te bevorderen, maar gerelateerd aan de bekende recreatiebungalows had dhr. Haasken toch een ander antwoord van het College verwacht. Dit heeft ook te maken met het gastheerschap in de provincie. De VVD-fractie vraagt het College of de provincie met dergelijke vormen van bedrijfsrecreatie mensen van buiten de provincie aantrekt. Dhr. Haasken vraagt voorts of het College nog redenen heeft om het moratorium te handhaven als de restcapaciteit is volgebouwd. Ook de VVD is niet gelukkig met de permanente bewoning van recreatiebungalows, maar acht de regelhandhaving problematisch. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) geeft aan dat het College de toezegging om nader onderzoek te doen naar de werking van het moratorium heeft uitgevoerd. Het accent ligt op de vraagstelling welke gevolgen het moratorium heeft voor de bestaande situatie. De politieke vraag lag voor of het moratorium al dan niet moest worden gehandhaafd. Het College heeft ervoor gekozen om dit moratorium te handhaven, maar heeft tegelijkertijd het effect van het moratorium laten onderzoeken. Het is een tamelijk breed onderzoek geworden. Het rapport geeft helder aan dat het moratorium geen negatieve invloed uitoefent op de bestaande situatie. In de provincie Groningen is de situatie nog niet uitbundig te noemen in vergelijking met de rest van het land, maar de provincie gaat wel de goede kant op. In die zin neemt de gedeputeerde afstand van de opmerking van dhr. Roggema dat het stuk de teneur zou hebben dat Groningen heeft verloren. De indruk van de gedeputeerde is dat het in de provincie Groningen de goede kant opgaat met de sector, maar de provincie dient ervoor te waken grote uitbreidingen te realiseren waardoor overcapaciteit ontstaat. De analyse van het onderzoekbureau is dat men aangeeft dat er redenen zijn waarom de recreatiebungalowsector enigszins achterblijft. Deze liggen niet in de kwaliteitssfeer, want het is met de kwaliteit heel behoorlijk gesteld. Het achterblijven van de sector heeft te maken met de kritische massa. Het onderzoekbureau is hier op doorgegaan. Het College vindt dit interessant en is voornemens hier iets mee te doen. De vraagstelling gaat in deze commissievergadering natuurlijk over het moratorium. In die zin heeft het College zich enigszins beperkt. De gedeputeerde erkent dat de toeristische ontwikkelingsgebieden niet in de toeristische nota voorkwamen. Het College acht het idee interessant en heeft in hoofdlijn gesteld dat het een goed idee zou zijn om met toeristische ontwikkelingsgebieden verder te gaan. In toeristisch kansrijke gebieden kan op deze wijze een extra intensivering worden gepleegd, waardoor het klimaat verbetert.
23
Het College is hier al mee bezig. Uiteraard vindt overleg plaats met de POP-regio’s. De gedeputeerde wijst erop dat het toeristisch inrichtingsplan Westerwolde plaatsvindt in POP-regio Oost. Er ligt een vergelijkbaar toeristisch inrichtingsplan bij de Blauwe Stad. Rondom het Lauwersmeer vinden ook ontwikkelingen plaats. Momenteel gaat het naar inzicht van de gedeputeerde niet over de toeristische ontwikkelingsgebieden. Aan de orde is het moratorium. Het College geeft te kennen het moratorium te handhaven. Het College heeft het moratorium aangegrepen om gelijktijdig een strakke richtlijn in te stellen voor een aantal problemen in de uitvoering – daar waar het gaat om de onduidelijke aanduiding ‘enkele huisjes erbij’. Bepaald is dat het gaat om tien bungalows voor bedrijvigheid in de recreatieve toeristische sector. Dit alles dient zich vanzelfsprekend af te spelen binnen de bestaande kaders en binnen afwegingen rond landschap, natuur en dergelijke. Er zullen niet lukraak bij elk recreatiebedrijf tien bungalows worden geplaatst. De gedeputeerde kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er binnen de commissie tamelijk denigrerend wordt gedaan over chalets en stacaravans. Heel veel mensen maken op een goede wijze gebruik van dergelijke voorzieningen. Om deze reden moeten ze volop kans krijgen, wederom binnen de kaders. Het gaat hier om de vraag wanneer dergelijke voorzieningen feitelijk veranderen in een soort recreatiebungalow. Het College heeft een norm vastgesteld die ook elders wordt gehanteerd. Wanneer het gaat om grote oppervlakten en steeds grotere chalets en stacaravans, dan is in feite sprake van een recreatiebungalow. Wenselijk was een onderscheid dat in de praktijk te hanteren is. Om deze reden heeft het College gezorgd voor precisering en aanvullend beleid. De voorzitter interrumpeert en vraagt de gedeputeerde wat het ruimtelijk verschil is tussen een recreatiebungalow die uit steen is opgetrokken en een uit hout of plastic opgetrokken chalet. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat de verschillen vaak de afmetingen en de omvang betreffen. De voorzitter vraagt hoe de situatie is als de afmetingen en de omvang tussen beide gelijk zijn. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat dit nu precies de reden is dat het College hier paal en perk aan stelt. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat ook wordt gesproken over recreatiebungalows/grote chalets en chalets. In de besluitenlijst is het besluit van de chalets niet gekoppeld aan de tien in aantal. Dhr. Van der Ploeg neemt aan dat een dergelijke koppeling in de ogen van het College wel gemaakt zou moeten worden en het dus niet alleen om tien recreatiebungalows gaat, zoals in besluit twee, maar ook om tien chalets. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat dit correct is. De precisering geldt ook voor chalets. De gedeputeerde wenst een heldere besluitvorming te plegen. De term ‘voorlopig’ acht hij overbodig, het gaat om handhaving van het moratorium. Op de vraag naar de kwaliteit antwoordt de gedeputeerde dat het College zich richt op verschillende segmenten. Vastgesteld kan worden dat het momenteel met de kwaliteit van recreatiebungalowparken behoorlijk gesteld is. Het erfgoedlogiesbeleid is ontwikkeld om in het hogere segment extra kwaliteit te kunnen bieden. De gedeputeerde zegt toe schriftelijk bij het verslag aan te zullen geven hoe het met erfgoedlogies is gesteld. De uitvoering van plannen vordert. Al eerder heeft het College toegezegd een update te zullen geven over de huidige situatie, dezelfde toezegging die de gedeputeerde een klein jaar geleden heeft gedaan bij het realiseren van een Interreg-project, waarbij zowel aan de Duitse kant als aan de Nederlandse kant erfgoedlogies worden gerealiseerd. De Staten hebben toen gevraagd hoe het gesteld was met de bezettingsgraad. Naar aanleiding daarvan heeft de gedeputeerde toen toegezegd dat het College begin of medio 2004 met een evaluatie zou komen. Het College zou het concept van toeristische ontwikkelingsgebieden willen uitwerken. Het concentreren van een aantal zaken in kansrijke gebieden heeft volgens het College meer
24
ontwikkeling tot gevolg. Nu gaat het echter om het moratorium en de precisering van het besluit. Het onderzoekbureau heeft ook suggesties gedaan ten aanzien van de pijplijnprojecten en de restcapaciteit die niet echt tot ontwikkeling komen. Het zijn bestaande rechten, plannen die voor een bepaalde datum bij de provincie zijn ingediend. Het College kan niet aan de rechtmatigheid van deze projecten tornen. Vastgesteld kan worden dat het ook niet problematisch is: slechts op onderdelen komen de projecten niet tot ontwikkeling. Het College kan ernaar streven om de projecten planologisch om te zetten, maar naar inzicht van het College is het een lastige discussie om een andere planologische bestemming te vinden. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt de gedeputeerde wat voor rechten de ontwikkelaars hebben. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat burgers en gemeenten plannen hebben ingediend. Deze plannen dienen qua aantal en omvang te worden gerespecteerd, omdat op dat moment de regelgeving in deze plannen voorzag. Het College besluit nu het moratorium te handhaven. Dit betekent dat geen nieuwe vestigingen, buiten de bestaande rechten om, kunnen worden gerealiseerd. Uitbreiding van bestaande parken kan in beperkte mate. Op deze wijze wordt wildgroei voorkomen. Dhr. Nijboer (PvdA) merkt op dat het College dit weliswaar besluit, maar dat tegelijkertijd met het advies van de herverdeling overeenkomstig het advies van ZKA, zal worden onderzocht of het mogelijk is om binnen bestaande bestemmingsplannen wijzigingen door te voeren. Aan de ene kant blijven de pijplijnprojecten bestaan, aan de andere kant oppert de gedeputeerde dat het College zal onderzoeken of het toch nog anders kan. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat het reëel is om dit te onderzoeken. Dhr. Nijboer (PvdA) vraagt zich af of dit niet in strijd is met datgene wat de gedeputeerde aangaf. Het College wil geen nieuwe bungalowparken, maar toch wordt onderzocht of herverdeling mogelijk is. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verduidelijkt dat dit onderzoek binnen de kaders van het moratorium plaatsvindt. Onderzocht wordt of capaciteit overgeheveld kan worden naar elders. Dhr. Nijboer (PvdA) concludeert dat er geen sprake is van nieuwe parken. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) bevestigt dit. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt de gedeputeerde of hij duidelijkheid kan verschaffen over het aantal projecten dat nog in de pijplijn zit. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat het een forse capaciteit betreft, te weten 1180. In tweede termijn Dhr. Roggema (ChristenUnie) herhaalt zijn vraag of het Schildmeergebied niet echt meer in beeld is. Voorts dankt dhr. Roggema de gedeputeerde voor de toezegging van de evaluatie van de erfgoedlogies. Hij verzoekt deze toezegging op te nemen in de toezeggingenlijst. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) oppert nog geen antwoord te hebben ontvangen op de vraag naar de precieze betekenis van de term ‘recreatiebedrijven’. Hij zou het willen beperken tot ‘verblijfstoeristische recreatiebedrijven’. Voorts informeert dhr. Van der Ploeg of de bestemmingsplannen voor alle pijplijnprojecten inmiddels zijn gewijzigd. Indien er nog pijplijnprojecten zijn waarvan het bestemmingsplan nog gewijzigd dient te worden, zou dit een aanknopingspunt zijn om met gemeenten in gesprek te gaan.
25
Ten aanzien van de besluitenlijst stelt dhr. Van der Ploeg dat de Staten zelf moeten afwegen of er een amendement moet worden ingediend, met betrekking tot het woord ‘voorlopig’, et cetera. Opvallend acht hij wel dat de systematiek van de voordracht en het besluit zoals dit wordt voorgelegd enigszins getuigt van de monistische stijl uit het verleden. Merkwaardig vond dhr. Van der Ploeg het te constateren dat het rapport in december 2002 gereed was. Kennelijk heeft het College vrij lang tijd nodig gehad om op dit onderwerp te broeden. Het College heeft echter een actieve informatieplicht richting de Staten. Er is sprake van een aantal discussiethema’s die bij verkiezingen en begrotingen goed te gebruiken zouden zijn geweest. Vanuit de opvatting van GroenLinks is dit een gemis. Dhr. Jager (CDA) komt terug op de discussie rond de erfgoedlogies. Hij neemt aan dat de Staten de evaluatie, die was afgesproken bij de regeling, zullen ontvangen, aangezien de Staten hebben aangegeven dat het een eenmalige actie betreft. Ook het College heeft duidelijk gemaakt niet voornemens te zijn opnieuw met voorstellen te komen. Een tussentijds overzicht van de cijfers is interessant, maar het geld is uitgegeven en de projecten lopen. Met een gedegen evaluatie kunnen de Staten de totale regeling in ogenschouw kunnen nemen. De onderzoeksopzet is breed. Dhr. Jager betreurt het dat de ontwikkelingsgebieden niet opgenomen kunnen worden in het besluit. Hij is wel verheugd dat de gedeputeerde ernaar streeft om met de ontwikkelingsgebieden verder te gaan. Wellicht is het mogelijk om hier volgend jaar, op het moment dat de POP-uitwerking meer helderheid geeft, op terug te komen. Dhr. Roggema (ChristenUnie) vraagt op welke wijze de Staten inhoud moeten gaan geven aan de wens om de term ‘voorlopig’ uit besluit nr. 1 te schrappen. De voorzitter stelt dat er tijdens de statenvergadering over gesproken kan worden. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan dat een amendement functioneel gezien zeer praktisch is. Indien het College de wijziging zou aanbrengen, krijgen de Staten het hele document nog een keer gekopieerd, et cetera. De voorzitter kan zich met betrekking tot het amendement voorstellen dat GroenLinks een amendement zal indienen over besluit nr. 2 ten aanzien van maximaal tien recreatiebungalows, om daar ook tien chalets onder te laten vallen. Dhr. Haasken is benieuwd naar de rechten van de pijplijnprojecten. Al een paar jaar wordt niet meer gebouwd in de recreatiebungalowsector. Een bouwvergunning is ongeveer een jaar geldig. Voorts vraagt dhr. Haasken of het College van zins is om met de restcapaciteit binnen de provincie te gaan schuiven. Tot slot informeert de VVD-fractie of dit het moment is om de ontwikkelingsgebieden vast te stellen. In dat geval zijn nog andere gebieden aan te wijzen, bijvoorbeeld het Schildmeer. Op het totaal vormen de vijftig tot zeventig erfgoedlogies een geringe hoeveelheid. De VVD acht het geen bezwaar dat de gedeputeerde een stimulans wenst te geven aan de chalets. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) werpt tegen dat hij dit niet heeft aangegeven. De voorzitter geeft aan de opmerkingen van de gedeputeerde te hebben vertaald als de wens om een stimulans te geven aan het marktsegment van de chalets. Wanneer het echter gaat om bevordering van toerisme ziet dhr. Haasken dit als een soort tussenschakel tussen de stacaravan voor seizoenskampeerders en een volkstuinencomplex. Hij acht dit toch iets anders dan het bevorderen van het toerisme en de recreatie van de provincie Groningen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt zo-even te hebben uitgelegd hoe het College de toeristische ontwikkelingsgebieden opvat. De onderzoekers komen met deze gedachte omdat ze een analyse hebben gemaakt van het hele probleem. De gedeputeerde wil dit concept bij de POP-uitwerkingen in 2004 inbrengen. Hij zegt toe nader onderzoek te zul-
26
len doen naar de rechten van de pijplijnprojecten en de bestemmingsplannen. De gedeputeerde is voornemens de Staten een op een aantal onderdelen gewijzigd besluit te doen toekomen, aangezien hij een aantal opmerkingen vanuit de Staten gaarne overneemt. Allereerst zal het woord ‘voorlopig’ worden geschrapt. Ten tweede zal bij besluit nr. 2 chalets worden toegevoegd. Daarnaast neemt de gedeputeerde de suggestie over van de ‘verblijfsrecreatieve bedrijven’. Het College zal de Staten zo spoedig mogelijk een gewijzigd besluit doen toekomen. Een amendement is derhalve niet nodig. De gedeputeerde is het eens met dhr. Jager dat het College de toezegging gestand dient te doen om de evaluatie van de erfgoedlogies te realiseren. In de richting van dhr. Haasken stelt de gedeputeerde dat het weliswaar een klein, maar zeer mooi segment betreft. Het Schildmeer is een project in ontwikkeling dat past binnen de kaders die er destijds bestonden. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of het College er voorstander van zou zijn om de pijplijnprojecten niet te realiseren. De voorzitter vraagt dhr. Zanen of hij het liefst zou zien dat de pijplijnprojecten niet worden gerealiseerd. Dhr. Zanen (PvhN) antwoordt ontkennend. De gedeputeerde stelt dat er rechten zijn en de mogelijkheid bestaat dat de pijplijnprojecten zullen worden gerealiseerd. Dhr. Zanen informeert of het College vanuit het beleid van mening is dat de pijplijnprojecten er niet zouden moeten komen of wel moeten komen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verduidelijkt dat het College binnen de kaders van het moratorium wenst te blijven. Bestaande rechten zal het College echter respecteren. De voorzitter acht het onderwerp voldoende besproken voor behandeling in de statenvergadering. Hij informeert of alle fracties zich scharen achter zijn voorstel om het te categoriseren als A-stuk. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op nog een vraag aan de gedeputeerde te hebben. Hij informeert of de verblijfsrecreatieve bedrijven alleen betrekking hebben op uitbreidingsprojecten. Dhr. Van der Ploeg stelt dat een bedrijf dat nog geen chalets heeft, zou kunnen besluiten tot de oprichting van een tiental chalets. Een hotelbedrijf is ook verblijfsrecreatief. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) erkent dat de term daar ook betrekking op heeft. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) concludeert dat de gedeputeerde zich niet wil beperken tot uitbreidingsinitiatieven. Dhr. Roggema (ChristenUnie) vraagt om schriftelijke informatie ten aanzien van het Schildmeergebied: de plannen die er zijn, de aanvragen, et cetera. De voorzitter vraagt of de gedeputeerde deze toezegging wil doen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) geeft te kennen dit niet te kunnen toezeggen, vermits hij niet weet hoever het project Schildmeer is gevorderd. De voorzitter sluit het agendapunt af. 17.
Rondvraag
Dhr. Nijboer (PvdA) heeft een vraag voor gedeputeerde Musschenga. Er is een studie gaande naar het eindbeeld van de N366. De aanleg van meer ongelijkvloerse kruisingen zou het verkeer beter doorstromen. De afslag bij Nieuwe-Pekela-Zuid zou gaan verdwijnen. Er ligt een woonwijk en als de afslag verdwijnt zal het verkeer door het dorp moeten rijden. De PvdA vindt dit ongewenst en vraagt het College of het mogelijk is om een extra oprit aan de andere kant toe te voegen in plaats van een op- en afrit. Op deze wijze hoeft het verkeer van en naar de wijk niet door het dorp.
27
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) oppert dat de GroenLinks-fractie verbaasd heeft gereageerd op berichtgeving ten aanzien van Seaports, de uitspraken van de gedeputeerde daaromtrent en de reactie daarop van andere bestuurders. Dit verdiende naar opvatting van de GroenLinks-fractie niet bepaald een schoonheidsprijs. Dhr. Van der Ploeg vraagt de gedeputeerde hoe het zover heeft kunnen komen. De berichtgeving geeft niet de juiste kaders en derhalve rijst de vraag of de journalist zaken verkeerd heeft geïnterpreteerd of dat ze werkelijk zo zijn als voorgesteld. Dhr. Jager (CDA) stelt dat ook de CDA-fractie verbaasd was over het punt dat dhr. Van der Ploeg naar voren brengt. In de vorige commissievergadering op 12 september 2003 is gesproken over de discussienota Toeristische Promotie & Marketing. Inmiddels zijn zes weken verstreken. Er zouden gesprekken worden gevoerd met het veld. Dhr. Jager informeert naar de voortgang van het overleg en vraagt tevens of de provincie nog in 2003 met het veld tot iets nieuws kan komen. De voorzitter stelt namens VVD-fractie een vraag aan gedeputeerde Musschenga betreffende de weg Hoogezand-Zuidlaren. Kropswolde levert op deze route een bijzonder gevaarlijke situatie op, aangezien de bebouwing aan de oostkant van de weg ligt en de school zich aan de westkant van de weg bevindt. Dit betekent dat de kinderen elke dag een aantal keren de weg moeten kruisen. Er zijn geen voorzieningen getroffen om het kruispunt veilig te maken. De VVD is van mening dat deze zeer onveilige situatie moet worden opgeheven. Dhr. Haasken vraagt dhr. Musschenga of het mogelijk is om die onveilige situatie op korte termijn op te heffen. De voorzitter stelt voor om de vragen die betrekking hebben op verkeer en verkeersveiligheid schriftelijk te beantwoorden. Dhr. Van der Span (CDA) heeft eveneens een vraag aan dhr. Musschenga over de verharding van de bermen. Recentelijk schrikte de CDA-fractie op door berichten in de regionale media over onveilige situaties langs bermen van N-wegen. In het Drentse gebied zou een onderzoek worden gehouden door de provincie in samenwerking met de ANWB, waarbij een mogelijke oplossing wordt aangedragen. Dhr. Van der Span vraagt of de provincie Groningen werkt aan een oplossing van problemen die zich langs de N-wegen voordoen. Dhr. Bresser (ambtelijke bijstand) legt uit dat in de provincie Drenthe inderdaad een dergelijk onderzoek is geweest. Een soortgelijk onderzoek loopt op dit moment in de provincie Groningen, uitgevoerd door leden van de ANWB. De provincie verwacht binnenkort rapportage over dit onderzoek. Op basis van de rapportage zullen conclusies worden getrokken. Overigens bereidt de provincie een notitie voor ten aanzien van de wegbermen, belijning, etc. Begin volgend jaar zullen de Staten hierover worden geïnformeerd. Dhr. Van der Span (CDA) geeft aan dat het onderzoek in Groningen volgens hem meer het karakter heeft van een wegbeeldonderzoek van onduidelijke situaties. Het onderzoek in Drenthe had specifiek betrekking op verharding van bermen die erg zacht zijn, om automobilisten ‘een tweede kans te geven als ze van de weg afraken’, zoals de ANWB dit formuleerde. Dhr. Bresser (ambtelijke bijstand) bevestigt dat het Drentse onderzoek daar betrekking op had, onder meer op de rijksweg N33. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt in antwoord op de vraag van dhr. Van der Ploeg dat het College de verbazing ten aanzien van de berichtgeving over Seaports niet deelt. Er zijn uitspraken door oud-gedeputeerde Boertjens gedaan over het thema verzelfstandiging havenschap, verzelfstandiging Groningen Seaports. Gedeputeerde Gerritsen heeft op deze uitspraken gereageerd. De verzelfstandiging van het havenschap is een publieke zaak, namelijk onderdeel van politieke oordeelsvorming. Het staat iedereen vrij om er over te discussiëren. Het College wenst zich op onderdelen ook met de discussie te bemoeien, zeker op momenten als misverstanden dreigen te ontstaan. Hier betrof het misverstand het woord ‘privatisering’. De opvatting van het College is uitstekend weergege-
28
ven. De gedeputeerde heeft met de leden van het DB van Groningen Seaports gesproken en is tot de conclusie gekomen dat verschil in opvatting bestaat over de toekomstige structuur van Groningen Seaports. Het CDA vraagt naar de verdere aanpak van toeristische promotie & marketing. De provincie is hard bezig met de complete uitwerking ervan. Er wordt met diverse partijen gesproken. Zodra er meer helderheid is uit het overleg dat nu wordt gevoerd zullen de Staten zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd. Waarschijnlijk zal dit jaar nog een brief naar de Staten worden gestuurd. Zodra concrete afspraken zijn gemaakt, zal de gedeputeerde de Staten wellicht hierover mondeling eerder berichten. 18.
Sluiting
De voorzitter sluit het openbare gedeelte van de vergadering om 12.00 uur.
29
In de vergadering van de statencommissie Economie en Mobiliteit is in de rondvraag de volgende vraag gesteld: Dhr. Nijboer (PvdA) heeft een vraag voor gedeputeerde Musschenga. Er is een studie gaande naar het eindbeeld van de N366. De aanleg van meer ongelijkvloerse kruisingen zou het verkeer beter doorstromen. De afslag bij Nieuwe-Pekela-zuid zou gaan verdwijnen. Er ligt een woonwijk en als de afslag verdwijnt zal het verkeer door het dorp moeten rijden. De PvdA vindt dit ongewenst en vraagt het College of het mogelijk is om een extra oprit aan de andere kant toe te voegen in plaats van een op- en afrit. Op deze wijze hoeft het verkeer van en naar de wijk niet door het dorp. Naar aanleiding van deze vraag het volgende: momenteel wordt een studie uitgevoerd naar het eindbeeld van de N366/N391/Rondweg Emmen. In dat eindbeeld wordt geopteerd voor een autoweg met ongelijkvloerse aansluitingen. Tevens wordt kritisch gekeken naar het aantal aansluitingen en de onderlinge afstand van de aansluitingen in die eindsituatie. Een van de opties is de aansluiting Nieuwe Pekela-zuid geheel of gedeeltelijk te laten vervallen. Die aansluiting volledig ongelijkvloers maken is vooralsnog niet in beeld, vanwege de nabijheid van de aansluiting Nieuwe Pekela-west, die wordt gehandhaafd. De aanpassing kan alleen als de onderliggende verkeersstuctuur dit goed op kan vangen. Overigens betreft het hier een eindbeeld. De realisatie ervan is een lange termijn aangelegenheid en vooral afhankelijk van beschikbare financiën. Naar verwachting zal gestart worden met de aanpassing van de grootste knelpunten. Dat is zeker niet de aansluiting Nieuwe Pekela-zuid. Overigens moet het rapport nog worden afgerond en vastgesteld in de stuurgroep, waarin ook de gemeente Pekela zitting heeft.
30