Mevrouw de Voorzitster, Geachte commissieleden,
1. Ik wil u eerst danken voor de uitnodiging om voor deze bijzondere commissie toelichting te mogen geven en uw vragen te beantwoorden. Het parlement is de kern van de democratische staat. Wanneer er een schokgolf van diepe verontwaardiging door de bevolking gaat, is het mede uw opdracht om de oorzaken van de malaise te onderzoeken, argumenten te beluisteren en te overwegen, en een debat ten gronde te voeren. Dat laat toe te oordelen of er nieuwe wetgevende of bestuurlijke initiatieven nodig zijn. Ik hoop dat de werkzaamheden van uw commissie zullen bijdragen tot een beter inzicht in de tekortkomingen van de aanpak van seksueel misbruik in het verleden, waar dan ook. Mijn hoop is evenzeer dat u voorstellen zult kunnen doen voor een betere preventie, opsporing en vervolging van seksueel misbruik in alle levensdomeinen van kinderen en jongeren. Ik hoop vooral ook dat uw werk zal bijdragen tot de erkenning en het herstel van het leed van al wie misbruikt werd. En mag de ruime publieke aandacht die er nu is een steun en een aanmoediging zijn voor alle kinderen en jongeren die vandaag leven in situaties van misbruik. Dat ze niet zouden zwijgen, maar hun verhaal kenbaar en openbaar zouden maken. En bovenal dat ze de zekerheid zouden hebben dat ze een onmiddellijke en doelmatige opvang en bijstand zullen krijgen. Een veilige leefomgeving voor kinderen en de bescherming van hun fysieke en morele integriteit staat bovenaan de agenda. Daarover mag geen twijfel bestaan. 2. De verzamelde persoonlijke getuigenissen over het misbruik van kinderen binnen een pastorale context, zoals die onlangs gebundeld en in de openbaarheid gebracht werden, laten een licht schijnen over het diepe leed van de slachtoffers en hun families. Dit heeft mij en velen ook buiten de kerk diep geschokt. Wat ik voelde ging van schaamte over boosheid naar de vaste wil om iets te ondernemen. Zoals een huisvader in een familie waar iets onaanvaardbaars is gebeurd, zich excuseert, zelfs al is hij daarvoor niet zelf verantwoordelijk of schuldig, zo voel ik mij nu als bisschop in de grote familie die de kerk is en die mij was toevertrouwd 3. In een eerste deel wil ik toelichting geven hoe ik tijdens de laatste decennia, zelf geconfronteerd werd met de problematiek van seksueel misbruik in een pastorale context. Daarnaast wil ik ook zeggen of en welke individuele en structurele initiatieven werden genomen en hoe de hulp aan de slachtoffers werd aangepakt en georganiseerd. Daarna wil ik graag antwoorden op vragen die u me wil stellen voor zover dit verzoenbaar is met de lopende gerechtelijke procedure. 4. Zoals in de hele samenleving was er vóór de zaak Dutroux ook in de Kerk al te weinig aandacht voor seksueel misbruik van kinderen en jongeren, zij het dat daar vanaf 1992-1993 reeds verandering in kwam. De bisschoppen waren vanaf de jaren '90 al opmerkzaam gemaakt op grensoverschrijdend seksueel gedrag van priesters en religieuzen. Ook al ging dit niet in de eerste plaats over misbruik van jongeren. Toch groeide in de schoot van de bisschoppenconferentie vanaf het midden van de negentiger jaren, de overtuiging, dat naar het voorbeeld van de ons omringende landen, ook bij ons best een meldpunt voor slachtoffers van misbruik zou worden gecreëerd.
5. Maar de zaak Dutroux was ongetwijfeld het kantelmoment. De terechte verontwaardiging en afschuw van de bevolking over het misbruik en de dood van weerloze kinderen beroerde iedereen. Ik wijdde er trouwens mijn kerstbrochure van 1996 aan. In het kader van het onderzoek Dutroux lanceerden de gerechtelijke autoriteiten oproepen, opdat getuigen zich zouden melden. Zo kwamen een aantal gevallen van kindermisbruik naar boven. Ook binnen pastorale relaties. Het was in die context dat ik uitgenodigd werd in het VRT-programma ‘Ter Zake’. Tijdens de rechtstreekse televisie-uitzending van 4 september 1996 werden me enkele tragische gevallen in de vorm van reportages getoond. Maar het meest confronterende waren telefonische tussenkomsten van kijkers met verhalen uit hun jeugd. In mijn reactie stelde ik drie zaken voorop. Vooreerst vroeg ik in naam van de Kerk vergiffenis voor het leed dat priesters en pastoraal verantwoordelijken slachtoffers hadden aangedaan. Ik wees er ook op dat misbruik in het kader van een pastorale vertrouwensrelatie nog veel erger was dan daarbuiten? Niet alleen omdat de Kerk een hoge morele standaard hanteert, maar ook omdat het bovendien neerkomt op een ‘spiritueel verraad ten aanzien van een gelovige’. Vervolgens stelde ik dat de schuldigen dienen gestraft te worden en dat het gerecht zijn werk moest doen. Tenslotte verbond ik mij ertoe te onderzoeken hoe een kerkelijk initiatief kon worden opgestart om de melding vanwege slachtoffers gemakkelijker te maken en de problematiek van het misbruik ook structureel aan te pakken. Ik lanceerde toen de idee van een contactpunt. Dat zou de drempelvrees van slachtoffers verminderen. Dat was in 1997. 6. In de volgende maanden werd deze idee verder afgetoetst bij de verschillende instanties en heb ik aan Mgr. A. Luysterman - de toenmalige bisschop van Gent gevraagd om dat dossier verder op te volgen binnen de bisschoppenconferentie. In juli 1997 werd dit contactpunt voor klachten betreffende seksueel misbruik in een pastorale relatie gelanceerd. Dit gebeurde met ruime bekendmaking in de media (zie persbericht in bijlage 1). Ook in de kerkelijke media en op de website werd dit initiatief herhaaldelijk onder de aandacht gebracht. Er werd tevens een verwijzing opgenomen in de diocesane jaarboeken. Over dit meldpunt heeft Mgr. Luysterman hier al ruime toelichting gegeven. 7. Na een intens beraad met bekwame juristen en na studie van buitenlandse voorbeelden – er waren nog geen Belgische modellen beschikbaar – installeerden de bisschoppen en de Hogere Oversten de Commissie voor klachten wegens seksueel misbruik In een pastorale relatie, intussen beter gekend als de commissie Halsberghe (zie persbericht in bijlage 2). Die Commissie moest onafhankelijk kunnen functioneren en in eerste instantie nagaan wat het slachtoffer wenste in verband met erkenning en herstel van het aangedane leed. Een commissie beschikte daarvoor ongetwijfeld over meer juridische en psychologische competentie dan de bisschoppenconferentie zelf. Personen die juridische stappen wensten te ondernemen (wat steeds werd aanbevolen, net zoals de medewerkers van het contactpunt altijd hebben gedaan), moesten geholpen worden bij het leggen van juiste contacten. De slachtoffers die een geldelijke vergoeding wensten, werden verwezen naar de burgerlijke rechtbanken. In geen geval wilde de Commissie in de plaats treden van de justitie. In een persmededeling van 23 februari 2000 stond duidelijk dat het ging om advies en morele bijstand. Over de werking van deze commissie en haar opvolger (de commissie Adriaenssens) heeft Mgr. Luysterman u eveneens omstandige toelichting gegeven.
8. Met de installatie van de commissie hoopten we een toegankelijk kader te creëren voor de meldingen en klachten van slachtoffers, de correcte en aantoonbare gegevens van seksueel misbruik te kunnen inzamelen en de slachtoffers te kunnen bijstaan op hun weg naar erkenning en herstel. We wilden het niveau van de loutere geruchten en de algemene aantijgingen overstijgen, om uiteindelijk ook tot een efficiënt en doelgericht handelen te kunnen komen. Dat we daar in zekere mate in slaagden, kan wellicht ook blijken uit het feit dat de ‘Werkgroep voor mensenrechten in de Kerk’ in 2004 werd ontbonden. In de akte van ontbinding lezen we : “Aangezien de beoogde doelstellingen voldoende bereikt zijn, de problematiek van de schending van de mensenrechten in de Kerk genoeg in de openbaarheid zijn gebracht en de slachtoffers hun weg naar de burgerlijke rechtspraak gevonden hebben, beschouwt de Werkgroep haar taak als beëindigd’ (zie bijlage 3). 9. Naast de oprichting van de commissie heb ik nooit geweigerd om een open dialoog en gesprek met de slachtoffers aan te gaan. In deze commissie is al ter sprake gekomen de ontmoeting met een delegatie van slachtoffers begin 2000. Deze ontmoeting kwam er op het herhaaldelijk aandringen van Rik Devillé die vroeg een kleine delegatie van slachtoffers te ontvangen die in andere bisdommen en religieuze instituten geen gehoor vonden. Op de bewuste dag dienden zich echter een grotere groep van ongeveer twintig mensen aan waardoor mijn secretaris – totaal verrast door het aantal – een ontvangst moest improviseren in een vergaderlokaal. Dat was niet meteen bevorderlijk voor een serene sfeer om de slachtoffers hun verhaal te laten doen. Daarbij ontstond ongewild een configuratie van bijna een tegen allen. Ook de voorziene tijd was veel te kort om tot een uitwisseling te kunnen komen met zoveel deelnemers. Zo bleef iedereen onbevredigd. Maar ik heb wel degelijk geluisterd naar de verhalen en tot ontgoocheling van de deelnemers moeten zeggen dat ik niet onmiddellijk iets kon doen, omdat het niet ging om zaken van priesters uit mijn bisdom. Overigens werden in het gesprek geen namen van daders genoemd. Ik heb niets anders kunnen doen dan doorverwijzen naar de respectieve bisschoppen of religieuze oversten. Verder heb ik bij alle ontmoetingen met slachtoffers altijd gewezen op de wenselijkheid van zich tot de politie of justitie te wenden. Het ‘in beslotenheid afhandelen’ van pijnlijke kwesties is nooit mijn opzet geweest. 10. Overigens kan ik ook zeggen dat ik verschillende slachtoffers ook individueel – of begeleid door hun therapeut of een andere vertrouwde persoon – heb ontmoet. Ook ben ik bij een slachtoffer, dat zwaar fysisch en psychisch zeer gehavend was, persoonlijk op bezoek geweest. Verder ben ik ook op vraag van Mgr. R. Vangheluwe gaan spreken met zijn familie en met de neef die werd misbruikt. Over wat de juiste inhoud van dit gesprek is geweest heb ik - naast een korte persconferentie - ook in drie interviews de juiste bedoeling en toedracht van deze ontmoeting uitgelegd, inclusief de verkeerde inschattingen die ik op bepaalde punten had gemaakt. 11. Hoe evalueer ik mijn aanpak van de problemen in de tijd dat ik bisschop was en voorzitter van de bisschoppenconferentie? Ik meen te mogen zeggen dat we geprobeerd hebben de problemen aan te pakken op een ernstige en structurele manier. Meldpunt en commissie waren misschien te re-actief. Het slachtoffer moest – na herhaalde oproepen – toch nog altijd zelf het initiatief nemen om het misbruik te melden en intussen weten we hoe moeilijk dat is, jaren na de feiten. Onze hele samenleving en ook de Kerk heeft zich vroeger veel te weinig rekenschap gegeven van de ravages die kindermisbruik kan veroorzaken in het latere leven van een
mens. Dit is nu gelukkig gekeerd en anders geworden. Maar hadden we allemaal die schade vroeger beseft in al haar dimensies, dan zou dat ook onze empathie en luisterbereidheid veel groter hebben kunnen maken.. 12. De vraag die iedereen zich moet blijven stellen is: hoe het komt dat we ons niet veel vroeger bewust zijn geworden van het immense leed dat aan kinderen en jongeren werd aangedaan. Dat dit in de brede samenleving gebeurde is al erg genoeg. In een omgeving van vertrouwelijkheid zoals de Kerk voorgeeft te zijn, is dit nog veel erger. Was er dan iets verkeerd aan onze structuren en aan onze werking? Wat ging er fout? Dat alles moeten we oprecht kunnen analyseren, onder ogen zien, aanvaarden en zoeken hoe we die structuren kunnen bijsturen en ze maken tot het kader waarbinnen diep vertrouwen wordt gewekt. 13. Er was zeker geen bewuste politiek van toedekking of van ontkenning, laat staan van gedogen. Waar lag dan het probleem? Vooreerst wil ik duidelijk maken aan personen die als kind of jongere geschonden en misbruikt werden, dat de Kerk reeds meerdere malen haar diepe schaamte en pijn om dat alles duidelijk heeft erkend en beleden. Het kwaad is immers aangericht door mensen die een bijzondere band hadden met de Kerk. Soms bleven de slachtoffers een leven lang alleen zitten met hun probleem. Door het misbruik dat ze als kind hebben ervaren, werden vaak hun kansen op een gelukkig leven gehypotheceerd en soms zelfs helemaal ontnomen. Ik wil hier uitdrukkelijk hun leed erkennen en duidelijk mijn afschuw uitspreken voor wat hun werd aangedaan door bedienaars van de Kerk. Daarnaast hebben we diepe waardering, respect, bewondering zelfs, voor al die slachtoffers die - na jaren - de moed hebben opgebracht om de stilte te doorbreken.. 14. De Kerk heeft er alle belang bij, dat het aangerichte kwaad geduid, bestraft en verwerkt wordt. De individuele verantwoordelijkheid van de daders moet strikt afgelijnd worden en de daders moeten hun verantwoordelijkheid opnemen, de burgerlijke en canonieke straf ondergaan en bijdragen tot het herstel en tot de door het gerechtelijk vonnis bepaalde vergoeding. Wat de Kerk op dit laatste punt moet doen is nog voorwerp van discussie, maar de Kerk heeft zeker de plicht mee te werken aan het herstel, door te luisteren naar de slachtoffers en door ze te begeleiden, niet in het minst in hun geschokt geloof en vertrouwen. Er mag voor de ernstige vergrijpen jegens kinderen geen straffeloosheid bestaan : de samenleving heeft de heilige plicht te zorgen dat het kwaad bestraft wordt. Recht moet kunnen geschieden. Ook al om de onbaatzuchtige inzet van zoveel priesters en religieuzen, die in het onderwijs, de gezondheidszorg en de bijstand aan noodlijdenden het beste van zichzelf geven, te kunnen blijven waarderen. 15. Wat heeft dan die jarenlange stilte in de hand gewerkt in de Kerk in verband met het kindermisbruik? Niettegenstaande het ontelbaar vele goede dat de Kerk in de loop der eeuwen heeft opgebracht aan de maatschappij, moeten we ook de donkere kant durven in de ogen te zien. a. Het klasse-denken en het feit dat de Kerk vaak teveel en eerst aan zichzelf en aan haar priesters en religieuzen heeft gedacht en niet aan de slachtoffers.
b. Meerdere priesters hebben veel te veel individueel en eenzaam geleefd. Er is nood aan nabijheid. Niet alleen voor een sociale controle om mekaar terecht te wijzen maar ook om mekaar te helpen. Priesters moeten de volle draagwijdte beseffen van wat het is ‘hoeders te zijn van hun broeder’? Dat impliceert zowel wederzijdse correctie als aanmoediging. Men moet mekaar durven aanspreken op vermoedelijke tekorten, maar ook aanmoedigen in het goede. Er is een grote nood aan gezond teamverband. De klerikale opstelling, waarbij Kerk en priesters algemeen en door iedereen op een piëdestal werden gezet, is helemaal aan het verdwijnen. De Kerk werd in onze samenleving vroeger, ervaren als een instituut met veel macht, geld en aanzien. Ze controleerde grote sectoren van onderwijs, ziekenzorg, caritas. De priesters en religieuzen hadden macht. En wie macht heeft kan die vlug misbruiken. Zo konden daders bogen op een statuut van onaanraakbaarheid : ze konden het zwijgen afdwingen. In de huiskring kon het niet dat een misbruikt kind zei dat de dader een priester was. Er was een gewetensdwang bij de ouders om de priester te beschermen die de normale beschermingsreflex van ouders uitschakelde. De Kerk is de dag van vandaag sterk ge-declericaliseerd en door de feiten nederiger geworden. Maar hoogmoed en machtsstreven liggen altijd op de loer. Gelukkig zijn de kinderen en jongeren ook mondiger geworden: ze spreken makkelijker. De tijd is voorbij dat kinderen als ze iets negatiefs zeiden over wie in gezag stond boven hen, nog een klap tegen de kop erboven op kregen van de ouders: want de priester (en de leraar) had altijd gelijk. c. Er heeft lange tijd een te groot taboe gerust op alles wat met seksualiteit te maken had in de samenleving en ook in de Kerk. Dat heeft dan geleid tot zwijgzaamheid en verbergen. In de Kerk werd een hoog ideaal voorgehouden op stuk van seksuele moraal. Dit ideaal moet blijven. Het tilt omhoog.. Maar het taboe kan ook leiden tot huichelarij en kramp.. Dan verliest het ideaal zijn schoonheid en wordt het vlug een permanente beschuldiging aan wie het niet of nog niet aankan Daarom is een cultuur van openheid en transparantie onontbeerlijk. We zijn gelukkig al een goed stuk op weg daarheen. d. De Kerk moet niet treuren om verlies van aanzien, van invloed en macht. De Kerk wordt alleen maar meer en meer zichzelf als ze wint aan deemoed en dienstbaarheid en zich laat leiden door het evangelie dat Jezus Christus haar heeft onderricht en voorgeleefd.
+Godfried Kard. DANNEELS Aartsbisschop emeritus van Mechelen-Brussel