Amsterdam, 30 januari 2015 Voordracht Paul Moyaert: (note: dit is academisch gezien geen publiceerbare tekst)
Beste vrienden,
We kunnen er niet omheen: weinig Freudiaanse begrippen spreken zo sterk tot de verbeelding als de doodsdrift, maar ook weinig begrippen hebben zoveel intellectuele
ergernis
veroorzaakt
en
zoveel
spraakverwarring.
Welke
fenomenen hebben Freud ertoe gebracht in het driftleven een doodsdrift te ontdekken? Wat stond er voor Freud op het spel toen hij aandacht vroeg voor de doodsdrift? En waarom zijn de verschijnselen waarop hij de aandacht wou vestigen vandaag nog steeds, misschien zelfs meer dan ooit, existentieel en klinisch relevant? Ik neem als vertrekpunt Freuds verwondering over het feit dat mensen rouwen en vooral dat rouwen vaak nodeloos lang duurt. Ik citeer:
Voor de psycholoog is rouw echter een groot raadsel, een van de fenomenen die zelf niet opgehelderd worden, maar waartoe andere duistere zaken zijn te herleiden. (Freud 1916a, 184)
1
De leek, psychiaters en psychologen zullen hier op hun beurt hun wenkbrauwen fronsen, en wellicht ook ergeren aan deze opmerking van Freud: wat is er nu herkenbaarder en dus vanzelfsprekender dan rouwen. Dat hoeft toch geen verklaring. En vervolgens, wat zijn die andere duistere zaken die je volgens Freud in verband kan brengen met het raadselachtige verschijnsel “rouw”, zaken waarover hij zelf hier met geen woord rept?
Freud legt evenwel uit waarom rouw voor hem een wat raadselachtig karakter heeft. Rouw is een antwoord op een tegenslag, een verlies (een negatieve gebeurtenis) en staat in dienst van het leven. Het leven wil leven, het leven is een en al leven; de libido –de belichaming bij uitstek van levenskracht-,
wil
vooruit en van rouw/rouwarbeid mag je verwachten dat ze meewerkt aan de natuurlijke richting van het leven, dat ze meegaat met de richting/de stroom voorwaarts van het leven en dus toekomstgericht is. De waarheid van het leven ligt in de toekomst, in de toekomstgerichte projecten en verlangens. De driften zijn de uitdrukking van een vitaal elan, zoals Bergson het verwoordt en het vitalisme beweert. Het leven jaagt ons op en stuwt ons vooruit en ontploft als het wordt tegengewerkt. De kracht van het leven drukt zich uit in de heftige reacties die worden uitgelokt wanneer de stroming van het leven wordt gestremd. Het maakt zich boos en kan ontploffen van woede wanneer het
2
gestremd wordt. Het leven is de combinatie van een drang vooruit en van agressie bij tegenwerking. Rouwen moet meewerken aan de drang vooruit. Het moet het verlies vruchtbaar maken voor het leven en zo het heden vrijmaken voor een nieuwe toekomst. De toekomst is de waarheid van het leven. Geef het leven de toekomst waar het naar snakt. Dat is de taak van rouw. Dit is een wat simpele opvatting over de functie van rouw. Nu denken we hierover genuanceerder dan Freud: want rouw is voor ons niet alleen een zaak van afscheid (loslaten) maar ook van trouw, van loyaliteit, van blijvende verbondenheid met wat je moet opgeven. Maar het is hoe dan ook vanuit deze ongekunstelde opvatting over de functie van rouw en van het leven als een kracht die ons eenduidig voortstuwt dat Freud zich verwondert over rouw, over het dat van het rouwen.
Maar waarom deze losmaking van libido van haar objecten een zo pijnlijk proces moet zijn, dat begrijpen we niet en kunnen wij vooralsnog met geen enkele hypothese verklaren. Wij zien alleen dat de libido zich aan haar objecten vastklampt en dat ze de verloren gegane objecten zelfs niet wil opgeven wanneer het substituut voor het grijpen ligt. Dat is dus rouw. (184-185; mijn cursivering)
Ik moet deze opmerking kaderen, dit is nodig om Freuds verwondering mee te voltrekken. 3
(a) Wat Freud verwondert is dat men rouwt terwijl het substituut, een ersatz voor het grijpen ligt. Je bent adolescent wat ouder mag ook, je vriendin heeft een ander vriendje waarom begin dan een langdurige rouwarbeid. Er zijn toch nog veel andere aantrekkelijke vrouwen. Waarom blijf je in het verlies hangen? Freud gebruikt een veel sterkere term: vastklampen. “Kleverigheid/Klebrigkeit”. Rouwen als er geen ersatz is dat is niet het probleem, het probleem is dat je rouwt terwijl er een ersatz is. (b) Freud begrijpt dit niet omdat dit gedrag niet past bij zijn eigen opvatting van wat de libido is, een opvatting die aansluit bij een populaire vitalistische driftopvatting die ik zonet geschetst heb. Driften stellen hun eisen aan het leven en die willen niet stilstaan of ter plaatse trappelen. Driften zo luidt de centrale gedachte van een vitalistische levensfilosofie zijn voortstuwende krachten. (c) Rouwen in de zin van in en bij het verlies/de tegenslag blijven hangen is des te opmerkelijker als je beseft dat mensen, dat een lichaam krachtens zijn beschikbare driftdisposities ook helemaal anders op een verlies, een tegenkanting kunnen reageren: je kan ook manisch reageren. Freud verwondert zich nooit echt over de manie die hij in zijn overbekend essay Rouw en melancholie karakteriseert als de triomf van de libido (leven). Wat wij in de psychiatrie manie noemen is een uitvergroting van de manische driftdispositie, zoals de melancholie een uitvergroting is van een melancholische driftdispositie. 4
Manie is het vermogen van het lichaam om x in te wisselen voor y en y voor z. Hoe sterker deze dispositie hoe sneller de vervanging. Freud verwondert zich hier niet over. De reden is duidelijk: wat de drift in de manie doet ligt in het verlengde van wat een drift is, de beweging vooruit. Eigenlijk denken we allemaal zo over driften, ze zijn het symbool van onverwoestbare levenskracht. U zal ongetwijfeld opmerken: zeker manische reacties zijn mogelijk, en manisch reageren is tegengesteld aan zich fixeren in en aan het verlies. Maar manie wijst toch in de eerste plaats op het onvermogen om zich aan iets of iemand te hechten. Dit wijst op een slecht functioneren, op het feit dat de drift iets niet kan. Maar waarom, beste vrienden,
moet je hier al meteen een dysfunctie
importeren: waarom de manie allereerst verstaan als een teken van wat je niet kan, als het symptoom van een onvermogen; waarom niet in de eerste plaats als de uiting van wat een kracht is, van een beweging voorwaarts. (d) Je moet goed zien hoe Freud zijn verwondering verwoordt want dat brengt het thema in beeld waarvoor ik samen met Freud jullie aandacht vraag. Freud zegt in het tweede citaat dat de libido zich aanklampt. Deze beschrijving past niet in zijn toenmalige drift-opvatting en dit plaatst hem voor een raadsel. “Verander dan je opvatting van libido”, zal u zeggen. Zeker, dat is precies wat Freud begint te doen. De vraag is dan wel: in welke zin. De libido gedraagt zich in de rouw niet zoals Freud dacht dat de libido zich zou gedragen. Zij gaat tegen de stroom in. Het initiatief hiertoe gaat uit van de drift zelf. Je mag het belang
5
van dit soort ogenschijnlijke onbelangrijke verwondering niet onderschatten: want hiermee begint tegelijk een gangbare opvatting van drift te schuiven. Wat Freud hier vermoedt, maar niet uitwerkt, is het bestaan van een eigenschap van de drift die hij weinig had geëxploreerd en dat is haar kleverigheid, haar viscositeit, de plakkerigheid van de drift; dit is een eigenschap van de drift waardoor de drift zelf zich verzet tegen, weerstand biedt tegen verandering. Andere termen voor het zelfde verschijnsel zijn: fixatie en herhaling, begrepen vanuit en als weerstand tegen opgedrongen veranderingen. Dit is geen karaktertrek van een persoon, maar van zijn driften. Wat Freud ontdekt zijn de wetten van de mechanica in het leven.
Mensen uit het werkveld zullen opwerpen dat je de kleverigheid waarop Freud alludeert (niet uitwerkt), niet vanuit/als een eigenschap van de drift moet verklaren maar vanuit het objectieve gewicht van de gebeurtenis. Het gewicht van de gebeurtenis (de inhoud ervan) de impact van wat zich aan de kant van de objectpool afspeelt, verklaart wat een drift doet en hoe ze reageert. Hoe zwaarder het verlies/tegenslag hoe meer de drift geneigd zal zijn er aan vast te hangen. Dit is vergelijkbaar met de impact van een traumatiserende gebeurtenis: hoe schokkender het trauma hoe minder het ons loslaat. Wat doe je als je zo redeneert? Wat driften doen verklaar je vanuit wat de objectpool met je lichaam en je driften doet. Je lichaam en je driften worden getraumatiseerd. Het verlies 6
domineert je driften, het trauma bepaalt je driften. Dit is een populaire manier van verklaren, die vandaag voortdurend door de media en allerhande psyweekbladen voor niet deskundigen in de hand wordt gewerkt. Het is inderdaad zo dat het ene verlies het andere niet is, het ene trauma is niet het andere. Ze hebben een inhoudelijk verschillend gewicht en dat heeft zijn invloed op het driftleven (je kind verliezen is niet hetzelfde als je stokoude moeder verliezen). Maar hiertegenover staat dat je de kracht van driften niet mag onderschatten: driften zijn waarde bepalend (Nietzsche), zij bepalen het gewicht van wat je percipieert, zij doen iets met wat ze percipiëren. [Belangrijk om hieraan als therapeut herinnerd te worden: je moet niet vertrekken van wat het lichaam zou moeten kunnen, had moeten doen en niet heeft gedaan, maar vertrekken vanuit wat een lichaam, een drift kan en psychotherapie is voor een deel de kracht van het lichaam en zijn driften ontdekken]. Laat ik mijn punt, de prioriteit van de drift, anders uitleggen. We weten toch allemaal uit ervaring dat verschillende lichamen krachtens hun beschikbare driftdispositie met een vergelijkbaar verlies (gebeurtenis) anders omgaan: voor personen met een sterke melancholische driftdispositie volstaat een kleine tegenslag om in een negatieve spiraal terecht te komen. Er zijn studenten voor wie een negatieve opmerking op een paper voldoende is om dagen in de lappenmand te liggen, voor anderen is dat een aanleiding om zich verregaand te ergeren aan de incompetentie van de supervisor.
7
Nu merk je wat er in de observatie, in de verwondering van Freud op het spel staat: hij stelt vast dat de drift kennelijk een kracht is, of een kracht bevat, een eigenschap heeft, waardoor zij ongeacht de inhoud (niet omwille van wat ze percipiëren) geneigd is de beweging voorwaarts tegen te werken, te stremmen, zich te verzetten tegen verandering. Dat is niet wat met je driften gebeurt (dit wijst niet op het gewicht van de objectpool/op een aan de drift uitwendig obstakel) maar dit is wat driften zelf doen en wat zij met ons doen. Hier in deze vaststelling begint Freud na te denken over wat van dan af een centraal thema zal worden in zijn psychologie, de doodsdrift.
De doodsdrift is niet wat zovelen er graag in lezen: het suïcidaal al dan niet romantisch gekleurd verlangen naar de dood; neen, niet zelfmoordneigingen of een diepe romantische drang om te sterven of om één te worden met wie je verliest staan centraal. Ik zeg niet dat er geen verband is, maar het is zeker niet wat Freud thematiseert, wat niet wil zeggen dat hij het bestaan van zelfmoordneigingen ontkent. De doodsdrift is de drift die in elke drift werkzaam is en die staat voor inertie/traagheid, voor de neiging om niet vooruit te gaan, om bij tegenwerking ter plaatse te blijven hangen. Het is de kracht die uitgaat van wat in mijn leven niet wil veranderen en wat zich in het voorbeeld van Freud uitdrukt in de neiging van de drift om het verlies niet los te laten, ondanks de 8
eisen van het leven, ondanks de eisen van andere driften die ons opjagen en opschudden. Maar het voorbeeld van Freud is niet meer dan een voorbeeld. Het is de kracht die uitgaat van wat maakt dat ik in dit leven ook altijd reeds enigermate uit het leven val, van wat mij verhindert om één te worden met geestdrift, met het élan vital waarmee velen het leven willen vereenzelvigen. Maar als je de beweging van mijn bespreking hebt gevolgd kan je makkelijk inzien dat er geen reden is om dit vermogen van de drift –verzet tegen verandering, tegen de eisen van het leven, tegen de stroom van de tijd ingaan – te beperken tot de context van verlieservaringen of rouw, en ook niet tot traumatiserende gebeurtenissen. Die tendens is er immers niet alleen als reactie, als antwoord op een verlies of op een indrukwekkende gebeurtenis. Neen, in die contexten springt de geestdodende tendens alleen wat makkelijker in het oog. Het gaat
om een kracht die voortdurend werkzaam is en die
afhankelijk van je driftdisposities in verschillende inhouden en finaal in om het even wat kan inslaan, neerslaan. Niets dat in je leven niet het voorwerp kan worden van de inertie van de drift, van een kleverigheid die maakt dat je buiten de stroom valt en ik breid uit die je buiten het leven, buiten je omgeving, buiten de context doet neervallen. Zo hangt ieder van ons vast aan zaken in zijn leven die niet voorbijgaan, die belast zijn met een hardnekkigheid waardoor ook wij die eraan vasthangen een onverzettelijkheid krijgen. Voor deze perseverantie ligt de waarheid niet in 9
de toekomst, maar in het verleden. De oorzaak hiervan is niet een reactie op een verlies; de oorzaak zit in de drift zelf. Zeker, soms zijn er motieven die begrijpelijk maken je aan iets vasthangt, maar wanneer er motieven zijn ben je bereid omdat wat je vasthoudt los te laten. Maar vaak is herhaling van hetzelfde, fixatie –inertie, de directe uitdrukking van de inertie van de drift zelf. Een weerbarstigheid zonder reden.
Hoe Freud nu begint na te denken over de mens is nieuw voor zijn tijd en wellicht nog steeds schokkend voor al wie vandaag het leven vereenzelvigt met krachten die vooruit willen, kortom voor al wie niet wil begrijpen dat het leven van bij zijn oorsprong niet samenvalt met levens-en geestdrift maar worstelt met zichzelf, met krachten van het leven die niet met de stroom mee willen. Het is een schokkend gegeven voor alle therapeuten en behandelaars die denken dat alles wat zij doen eenzijdig in dienst staat van het leven. Toch is wat Freud begint te verkennen in een breder tijdsperspectief minder vernieuwend. Onder de fenomenen die Freud beginnen te fascineren vallen bijvoorbeeld ook wat men het karakter van een individu of zijn karaktertrekken noemt. Graag zouden we het karakter willen zien als het bezield en bezielend levensprincipe van groei, ontwikkeling en morele zelfvervolmaking en zelftransformatie. We zouden willen dat Jung gelijk heeft. Maar het is niet zo, het karakter staat ook altijd voor datgene in mijn leven dat net niet of weinig veranderbaar is, voor wat 10
ongevoelig is voor wijzigingen, voor wat maakt dat ik niet aanspreekbaar ben, niet of weinig beïnvloedbaar, ondoordringbaar. U ziet u hoe in deze beschrijvingen tegelijk het doodse terugkeert. Je moet het doodse in de volgende zin begrijpen: het doodse staat voor de werkelijkheid in mij waardoor ik ondanks alle openheid niet aanspreekbaar ben, en waardoor ik in weerwil van mijn luisterbereidheid en mijn communicatief vermogen opgesloten zit in een werkelijkheid die me ontoegankelijkheid maakt voor verandering. Het beeld dat ik hier oproep is niet het beeld van een bestaan dat met alles meetrilt en vibreert, of van een bestaan waarin alles wat ik verneem resoneert en mee beweegt. Neen, communicatie draait rond wat niet voor communiceerbaarheid vatbaar is. Inerte en ondoordringbaarheid zijn verwant. Er is een inertie in mijn leven en wat mijn inertie incarneert/belichaamt verschilt van wat die traagheid in jou leven belichaamt. Dit neemt niet weg dat ons leven draait rond een ondoordringbare geslotenheid die niet teruggaat op een trauma, op een slechte ontmoeting en foute omgeving, maar die van het leven zelf is. Freud zag dit gegeven ook elders opduiken onder andere in een opmerkelijke gehechtheid van mensen aan hun symptomen, een vaststelling die des te schokkender en opvallender is wanner deze fixatie gebeurt in de context van psychotherapie. Want waarom anders gaat men in behandeling dan om te veranderen en van zijn symptomen wat verlost te worden. Naar aanleiding van een psychosebehandeling zegt Freud het volgende:
11
“In alle gevallen wordt aan het waandenkbeeld vastgehouden met dezelfde energie als waarmee een ander, ondraaglijk pijnlijk denkbeeld door het Ik wordt afgeweerd. Zij houden dus evenveel van de waan als van zichzelf. Dat is het geheim.”
Dit verschijnsel: inertie in en van symptomen is irritant, zeer moeilijk te verdragen voor therapeuten. Dat is de reden waarom zij in de therapie op alles wat traagheid is een batterij duidingen afvuren. Deze duidingen hebben maar één doel: doen bewegen wat uit zichzelf niet beweegt. Welke duidingen? U kent ze beter dan ik: het is uit angst voor verandering dat je niet verandert, je weert toch iets (terugvoeren op een dieperliggende inhoud), dat is je diep masochisme, dat is negatieve overdracht, dat is envy van de patiënt jegens de therapeut (je gunt het de therapeut niet).
Misschien is de verklaring eenvoudiger maar
daarom niet minder schokkend: er is iets doods aan het leven van de drift. Niet de dood aan het einde van mijn leven is het probleem, maar het feit dat ik reeds in dit leven dood ben voor het leven. Is dit een volkomen nieuw inzicht dat Freud aanvankelijk moeizaam begint te thematiseren? Voor filosofen en therapeuten die het leven vereenzelvigen met levens- en geestdrift, zeker. Maar het is tegelijk een thema dat jawel Kerkvaders al heel lang geleden bezig hield, zij het in een ietwat anders perspectief. Het hield Kerkvaders bezig toen ze nadachten over de zonde van ons bestaan, wat niet hetzelfde is als een morele fout. Die zondigheid in 12
mijn leven drukt zich hierin uit dat ieder van ons op zijn manier ontoegankelijk is voor het licht van de genade. Wij zijn getekend door een oorspronkelijke, niet afgeleide en niet verder verklaarbare geslotenheid, die ons ontoegankelijk en onaanspreekbaar maakt. Ik weet niet wat je moet aanvangen met dit tegendraads gegeven, met een werkelijkheid in mij die tegen de stroom ingaat. Ik weet wel dat je als je dit gegeven in het centrum plaatst dat anders moet nadenken over wat zich in de kern van ons bestaan afspeelt. Zeker, we zijn vergankelijk (sterfelijk), maar die vergankelijkheid is secundair ten opzichte van meer oorspronkelijke geslotenheid die ons nu reeds uit het leven doet vallen. Wat je er moet mee doen weet ik niet, misschien moeten we hierover toch maar eerst verder nadenken.
13