Marcel Tabbers 2009
De Venlolezing wordt jaarlijks voorgedragen door een Venlonaar jonger dan 35 jaar. De lezing is bedoeld om iedereen die betrokken is bij de ontwikkeling van de gemeente te inspireren: de overheid, het bedrijfsleven, de culturele instellingen, de burgers enz. In 2009 wordt de Venlolezing voorgedragen door Marcel Tabbers. Hij baseerde zijn lezing op een aantal boeken en artikelen die hij het afgelopen jaar heeft gelezen en die hem bezighielden, in relatie met zijn werk voor en in Venlo.
2009 is uitgeroepen tot Darwin jaar. Charles Darwin, geboren in 1809, schreef gedurende twintig jaar aan zijn belangrijkste publicatie ‘On the Origin of Species’, waarin hij zijn voor die tijd radicale theorie van de evolutie uiteenzette. Darwin was, in tegenstelling tot wat je zou denken, niet hyperintelligent; hij was een middelmatige student, maar uitgesproken nieuwsgierig. Hij was op geen enkel gebied écht specialist, maar bezat wel de gave tussen verschillende wetenschappelijke disciplines verbanden te leggen. Tijdens de lange reizen die hij maakte, observeerde hij uitvoerig het landschap en de flora en de fauna, en vroeg zich af of diens ontwikkeling met elkaar in verband stond. Deze analogie tussen geologie en biologie leverde toen het inzicht voor een van de belangrijkste paradigma’s van de wetenschap. Steeds weer keek Darwin verder en verder; een schijnbaar uniek en specialistisch biologisch vraagstuk bracht hij in een universeel perspectief. Hij wilde het snappen, hij wilde zich verder ontwikkelen, en bleef steeds kritische vragen stellen. ‘Survival of the fittest’ is de meest bekende term uit het werk van Darwin en na het lezen van het boek Slimme Steden, vroeg ik me af wat de analogie zou kunnen zijn tussen de evolutietheorie en de ontwikkeling van steden. Welke steden zijn het fittest – kunnen zich het beste aanpassen - en waarom dan wel? Afgelopen jaar woonde meer dan de helft van de totale wereldbevolking in een stad, en naar verwachting zullen in 2030 drie op de vijf mensen in steden wonen. Je zou dus kunnen zeggen dat het met ‘steden’ in het algemeen bijzonder goed gaat. Als we echter kijken naar de onderlinge strijd tussen de verschillende soorten steden, zien we dat die veruit wordt gedomineerd door de zogenaamde megacities, steden waar meer dan tien miljoen mensen wonen. In conglomeraties als Tokyo, New York en Seoul wonen zelfs ruim 20 miljoen mensen en de aanzuigende werking van met name dit soort steden lijkt onuitputtelijk. Zo ontstaan op de (platte) aarde meer en meer ‘pieken’, zoals Richard Florida de eenvormige wereldsteden beschrijft. En in deze puntige wereld hebben kleine steden het moeilijk. De afgelopen 50 jaar hebben volgens onderzoek zo’n 370 steden van boven 100.000 inwoners hun inwoneraantal met meer dan 10% zien dalen en de verwachting is dat het aantal zogenaamde ‘shrinking cities’ de komende decennia zal blijven groeien, ook in West Europa, dat sowieso al te kampen heeft met een negatieve bevolkingsgroei. Wat maakt een stad nou zo aantrekkelijk? Volgens de Verenigde Naties bieden steden de beste mogelijkheden voor economische groei, en de meeste kansen om te ontsnappen aan armoede en sociaal of politiek isolement. Maar dat is meer een analyse achteraf: ‘wat werkt er goed aan steden?’. Gezien vanuit de burger, gaat het volgens mij om ‘perspectief’. Steden bieden op de een of andere manier een aantrekkelijk perspectief, hoop. En des te groter de stad, des te meer hoop. Des te meer mogelijkheden. Kijk maar eens naar de documentaire die Rem Koolhaas over Lagos, de dichtstbevolkte stad van het Afrikaanse continent. maakte. Het aanpassingsvermogen van groeiende steden is enorm. Alles en iedereen zoekt zijn weg, op zoek naar overleving en hoop. Het chaotische systeem werkt op de een of andere manier en daarmee staan ze er goed voor als we de natuurlijke selectie van Darwin er bij nemen. Maar hoe nu, gaan de kleine steden overleven? Welke eigenschappen werken juist in hun voordeel en waar moeten ze zich aanpassen? Het boek ‘Slimme Steden’ dat journalist Edo Dijksterhuis op basis van een gelijknamige serie in het Financieel Dagblad samenstelde, biedt – voor Europese steden - mogelijk een antwoord op deze vraag. Het laat zien welke steden zich op dit moment succesvol ontwikkelen, succesvol aanpassen. Daarbij is in alle gevallen een sleutelrol weggelegd voor de creatieve industrie. Hij schrijft: ’De stedenstrijd in Europa vraagt van steden dat ze slimme strategieën ontwikkelen om creatief talent te trekken’. Dit creatief talent is nodig om één of meerdere van de vier slimme steden types te worden, zoals de Engelse geograaf Sir Peter Hall ze ooit definieerde:
• Het eerste type: de technologisch-innovatieve stad, waar ondernemerschap en technologie samenkomen. Denk daarbij aan Silicon Valley, of in vroeger tijden het Ruhrgebiet, met haar staalproductie en steenkool; • Het tweede type: de cultureel-intellectuele stad, waar cultuur en wetenschap een soort creatieve revolutie veroorzaken, zoals dat gebeurde in het klassieke Athene en het Berlijn van begin twintigste eeuw. • Het derde type: de cultureel-technologische stad, waarin technologie en cultuur samenkomen, zoals Hollywood en Mumbai met hun filmindustrie, of Parijs met de haute couture; • Het vierde type: de techno-organisatorische stad, waar lokale partijen originele oplossingen hebben gevonden voor stedelijke problemen. Zo vond New York in de wolkenkrabbers een oplossing voor haar huisvestingsprobleem en waren het Parijs en London die met hun metro creatieve infrastructurele voorzieningen ontwikkelden en zo konden doorgroeien. Hoewel niet te voorspellen is óf, en wanneer welk type stad tot ontwikkeling komt, zijn er een aantal factoren die de kans op de ontwikkeling van een slimme, creatieve stad kunnen vergroten. Dijksterhuis verklaart: ’Slimheid bestaat bij de gratie van mensen; niet een stad zelf, maar alleen haar bevolking kan slim zijn. Daarbij is vooral de interactiedichtheid van belang, de mate waarin slimme mensen elkaar ontmoeten. Door onderling contact ontstaan nieuwe ideeën en innovaties. Des te diverser de achtergrond van de ontmoetende partijen en des te groter de bereidheid met elkaar te delen, des te groter de kans op nieuwe, interessante combinaties.’ Het doet denken aan de drie ‘T’s’ van Richard Florida: Talent, Technologie en Tolerantie als sleutelfactoren voor succesvolle steden, met dien verstande dat het gaat om de fusie van deze drie. Dijksterhuis concludeert terecht dat je er dan nóg niet helemaal bent, er is nog een vierde ‘T’ nodig, die van Trademark; je moet ook bekend staan als Slimme Stad, dan ben je er pas een. Het doet me denken aan de opmerking die Bert van Meggelen, intendant van Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001, tijdens een cultureel debat in Venlo, enkele jaren geleden maakte: Een stad is niets anders dan de verhalen die over een stad verteld worden. De leesbaarheid van dat verhaal, of beter gezegd de mate waarin mensen een verhaal over een stad kunnen vormen, wordt enerzijds bepaald door de leesbaarheid van de stad, het beeld, de fysieke verschijning. Volgens de Amerikaanse stedenbouwer Kevin Lynch wordt dat stadsbeeld bepaald door vijf dragers: • routes – paden waarlangs mensen zich verplaatsen, zoals wegen, winkelstraten en kanalen; • randen – overgangszones tussen bijvoorbeeld stad en rivier of zee, vaak fotogenieke plekken; • gebieden – stadsdelen met een eigen karakter zoals volksbuurten of creatieve wijken; • knooppunten – drukke strategische plekken waar mensen en activiteiten elkaar tegenkomen: het station, verkeersknooppunten, marktpleinen; • herkenningstekens – authentieke oriëntatiepunten in een stad, die gezien hun afmeting, architectuur, historie of culturele waarde in het oog springen. Dat is een heldere opgave lijkt me. Zeker voor Venlo, waar meer dan ooit gebouwd wordt aan het beeld van de stad. Doe het slim! Maar, of beter gezegd, én hoe gaat Venlo met die andere drie T’s aan de slag om van Venlo een slimme stad te maken? Wat mij betreft moet daarbij niet de focus liggen op het aantrekken van Talent, Technologie en Tolerantie, maar vooral op de bevordering van de onderlinge interactie ervan. Want, des te beter Venlo in staat is succesvolle combinaties van slimme mensen te realiseren, des te slimmer de stad wordt. En als allemaal
die slimme mensen vervolgens het verhaal van Venlo weer vertellen aan bevriende slimme mensen, dan heeft dat een aanzuigende werking. Mooi verhaal. Echter, de verbinding tussen talent, technologie en tolerantie, gaat mank vanwege het gebrek aan tolerantie, ingegeven door angst voor het nieuwe en onbekende, angst voor machts- of statusverlies of simpelweg domheid. Aan dat laatste kunnen we weinig doen, maar laat dan de slimme mensen uit hun comfortzone stappen, zodat ondernemerschap, technologie, cultuur, wetenschap, burgers en overheid samenkomen. Venlo Verbindt als slogan voor een nieuwe identiteit van de stad, waar creatieve mensen samen met bedrijven werken aan innovaties, waar de burger écht mee kan denken over de ontwikkeling van de stad, waar jonge ondernemers van oude ondernemers leren en andersom. Je kunt er vandaag mee beginnen. Tot slot. De analogie tussen de evolutietheorie en de ontwikkeling van steden, is er op een bepaald abstractie niveau zeker, maar interessanter is wellicht de overeenkomst tussen slimme steden en Charles Darwin zelf. Slimme steden zijn net als Darwin in staat om slimme mensen en diens inzichten met elkaar verbinden. Hopelijk wordt Venlo een beetje meer Darwin dit jaar. Als eerste aanzet wil ik iedereen uitnodigen voor 60 minutes of Zuivere Koffie, op donderdag 22 januari van 9.00u tot 10.00 ’s morgens bij café Central in Venlo. Doorgaans komen daar veel creatieven, maar ik zou het super vinden als we die ochtend kunnen verbinden met ondernemers uit andere branches, politici en burgers. Tot dan!