De uitstroom uit het praktijkonderwijs in de regio Rotterdam Rapportage van de uitstroommeting 2010/11 en de volgmetingen in het najaar van 2011 e
Actis Onderzoek drs. D.M.S. Heijnens Rotterdam, 19 maart 2012
Inhoudsopgave
1
Inl ei din g
De el 1 Ui t st ro omm e ti ng 20 1 0 - 2 0 1 1 2
3
De ui t s tr oom m et ing 2 01 0 - 2 01 1: da tav e rz am el ing e n r es pon s
5 7
9
Re sul t a te n v an de u it s tr oom me t ing 2 0 10 /1 1: ach t er gr ond k enm e rk en v an scho olv e rl a te r s en hun v e rv ol gb es t em mi ngen
11
3. 2 3. 3 3. 4 3. 5
Ac ht e r gr on dk e nme rk e n va n de u itge str o o mde le e r l in ge n S pe c ia l isa t ie s /ce rt if ica t e n/ d ip l o ma ’ s U it st r o o m pr of ie l e n a d vie s s ch o ol U it st r o o m be st e m m i nge n Be ge le i d in g
11 14 17 20 22
4
Ui t st ro om na de r b ek e ke n
23
4. 1 4. 2 4. 3 4. 4 4. 5
U it st r o o m na a r a rbe i d U it st r o o m na a r le re n Ove r ige ui t st r o o mbe ste m mi n ge n U it st r o o m ve r su s a c hte rgr on dk e nme rk e n U it st r o o m i n r e la t ie t ot s pe c ia l i sa t ie s e n be ha a l de ce r t if i ca t e n / di p l oma ’ s U it st r o o m be st e m m i nge n i n re la t ie tot he t u it st r o o mpr of ie l e n a d v ie s va n de sc ho o l
23 26 27 28
3. 1
4. 6
5
V er ge li jk ing op ken m er k en t us s en s cho len in de r eg io Ro tt e rd am
De el 2 De v ol gm e tin g en in h et n aj a ar v an 20 1 1 6
29 30
35 39
De v ol gm e tin gen i n h et n aj a ar v an 2 01 1 : da tav e rz am el ing , r es pons en r ep r es en t at iv it ei t
41
6. 1 6. 2 6. 3
Da t a ve r za me l i n g Re s p o ns Re pr e se nt a t iv it e it
41 41 45
7
Be st e mm ing en v an u i t st ro me r s in 2 0 08 - 2 0 0 9 n a t we e j aa r
47
De be st e mm i n ge n na t w e e ja a r Ke n me r k e n va n de a rbe i ds p le k va n ou d - le e r l in ge n Ke n me r k e n va n de (v ) m bo - o p le id i ng
47 48 49
7. 1 7. 2 7. 3
7. 4 7. 5 8 8. 1 8. 2 8. 3 8. 4 8. 5 9 9. 1 9. 2 9. 3 9. 4 10
Ke n me r k e n va n o u d - le e rl in ge n zo n de r w e rk of e e n op le i d in g He t o nt va n ge n va n be g e le id i n g na t w e e ja a r
50 50
Be st e mm ing en v an u i t st ro me r s in 2 0 09 - 2 0 1 0 n a éé n ja a r
51
De be st e mm i n ge n na é é n ja a r Ke n me r k e n va n de a rbe i ds p le k va n ou d - le e r l in ge n Ke n me r k e n va n de (v ) m bo - o p le id i ng Ke n me r k e n va n o u d - le e rl in ge n zo n de r w e rk of e e n op le i d in g He t o nt va n ge n va n be g e le id i n g na é é n ja a r L oopb an en v an ui t s t r ome r s ui t he t pr ak t ij kon de r wi js u it 20 0 8 - 20 0 9 en 2 0 09 - 2 0 10 Lo op ba ne n Lo op ba ne n va n u it str o me r s i n 20 0 8 - 20 0 9 na tw e e ja a r Lo op ba ne n va n u it str o me r s i n 20 0 9 - 20 1 0 e e n ja a r la t e r Op st r o om b i n ne n he t mb o
51 53 53 54 54
55 55 55 61 65
V er ge li jk ing tu ss en sc hol en op be s te mm ing en v an ui t st ro m er s n a ee n e n t we e j aa r e n h u n loopb an en
67
11
Conc lu si es en a anb ev el ing en
73
11 . 1 11 . 2 11 . 3
Be la n gr i jk s t e u it k o m ste n Aa nbe ve l i n ge n v o or sc ho le n De o pb r e n g st e n
73 75 76
Bij la ge B ij la ge B ij la ge B ij la ge B ij la ge
I T a be lle n h o of d st uk 6 I I T a be lle n h o of d st uk k e n 7 e n 8 I I I T a be lle n h o of d st uk 9 I V T a be lle n boe k ont w ik k e l in g u it st r o o mbe st e m m in ge n o p i nd iv i d ue le sc ho le n B ij la ge V S t r o om sc he ma ’ s
3
78 80 88 94 10 8
1
Inleiding
Opbrengstgericht werken is een belangrijk agendapunt in het hele voortgezet onderwijs. Scholen dienen de opbrengsten van het onderwijsproces in beeld te brengen. Vanwege de unieke positie in het onderwijsbestel, praktijkonderwijs is immers voortgezet- als eindonderwijs, gelden er specifieke opbrengsten voor de sector praktijkonderwijs. De Inspectie gaat in haar toezicht na of: a) de leerlingen beschikken over een individueel ontwikkelplan (IOP); b) bij minimaal 80% van de leerlingen het streefdoel van het IOP behaald wordt; c) minimaal 90% van de leerlingen geplaatst wordt in een baan, traject en/of vervolgopleiding én of d) minimaal 75% van de leerlingen een bestendige uitstroom heeft, dat wil zeggen: hebben de oud-leerlingen tot 2 jaar na uitstroom werk of een opleiding? De eerste indicator wordt in beeld gebracht aan de hand van de iop’s van individuele leerlingen. De overige indicatoren worden voor een belangrijk deel inzichtelijk gemaakt via de uitstroommonitor en volgmodule. In het najaar van 2011 hebben een drietal metingen van de uitstroommonitor en volgmodule plaatsgevonden, zie tabel 1. tabel 1
Uitstroommetingen in het najaar van 2011
Uitstroomcohort Uitstroomcohort
Sep-okt 2009 -
Jan-mrt 2010 -
Sep-okt 2010 -
Jan-mrt 2011 -
2010-2011 Uitstroomcohort
Sep-okt 2011 Uitstroommeting 2010-2011
-
-
2009-2010
Uitstroommeting
Volgmeting 1
Volgmeting 2
Volgmeting 3
Volgmeting 4
2009-2010
Uitstroomcohort
Uitstroommeting
2008-2009
2008-2009
Volgmeting 1
Volgmeting 2
In opdracht van het Samenwerkingsverband Koers VO is een rapportage gemaakt van de drie metingen in het najaar van 2011. In deze rapportage staan de resu ltaten van de veertien scholen van het Directienetwerk Praktijkonderwijs in de regio Rotterdam centraal. In feite gaat het dus om drie groepen uitstromers. Bij de eerste groep is het de meting van het moment van uitstroom; bij de tweede groep gaat het om bestemmingen een jaar na uitstroom en bij de derde om de situatie twee jaar na het verlaten van het praktijkonderwijs.
5
Het doel en de centrale vraagstelling wordt nu per meting toegelicht. De uitstroommeting 2010-2011 Op basis van de uitstroommeting wordt in beeld gebracht in hoeverre het praktijkonderwijs er in slaagt haar leerlingen te plaatsen in een baan of vervolgonderwijs. De centrale vraag bij de uitstroommeting is: wat zijn de uitstroombestemmingen van de schoolverlaters van het praktijkonderwijs in 2010-2011? In deel 1 van deze rapportage (hoofdstukken 2 tot en met 5) worden de belangrijkste resultaten beschreven. De vierde meting van de volgmodule uitstroomcohort 2008-2009 Met behulp van de volgmodule worden leerlingen die de school voor praktijkonderwijs hebben verlaten tot twee jaar na uitstroom gevolgd. Bij het cohort uitstromers in schooljaar 2008-2009 heeft in het najaar van 2011 de vierde en laatste meting met behulp van de volgmodule plaatsgevonden. Bij de vierde meting is de belangrijkste vraag: hoe is de actuele situatie van de uitstromers in 2008-2009 twee jaar na uitstroom te typeren? Zijn de oud-leerlingen na twee jaar aan het werk, wordt er onderwijs gevolgd en zijn er oud-leerlingen die geen werk hebben of geen onderwijs volgen? De resultaten van deze volgmeting worden beschreven in deel 2 van deze rapportage (hoofdstukken 6 tot en met 10). De tweede meting van de volgmodule uitstroomcohort 2009-2010 Ook bij de uitstromers in 2009-2010 zijn in het najaar van 2011 de bestemmingen in beeld gebracht. De centrale vraag is hier: hoe is de actuele situatie van de uitstromers in 2009-2010 één jaar na het moment van uitstroom te typeren? De resultaten van deze volgmeting komen ook in deel 2 van deze rapportage aan de orde. In hoofdstuk 11 worden tot slot de belangrijkste conclusies ten aanzien van de drie metingen beschreven.
6
Deel 1 Uitstroommeting 2010-2011
In deel 1 van deze rapportage worden de resultaten van de uitstroommeting 20102011 beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
7
Hoe zijn de data verzameld? En: hebben alle scholen in de regio deelgenomen aan de uitstroommeting (respons)? (hoofdstuk 2);
Wat zijn de achtergrondkenmerken en de uitstroombestemmingen van de leerlingen? (hoofdstuk 3);
Naar wat voor soort arbeidsplaats of opleiding stromen de leerlingen uit? (hoofdstuk 4);
Wat zijn, gelet op de bestemmingen van de leerlingen, opvallende verschillen tussen scholen in de regio? (hoofdstuk 5).
2
De uitstroommeting 2010-2011: dataverzameling en respons
De scholen van het Directienetwerk Praktijkonderwijs hebben op 3 januari 2011 een e-mail ontvangen met de link naar en inlogcodes van de digitale uitstroommeting. De scholen konden tot en met 31 oktober 2011 de gegevens invoeren van leerlingen die tussen 1 oktober 2010 en 1 oktober 2011 de school hebben verlaten. Begin oktober 2011 hebben de scholen een reminder ontvangen met een oproep voor het tijdig invoeren van de gegevens. Uit een analyse van de invoer blijkt dat alle scholen in de regio Rotterdam hebben deelgenomen aan de uitstroommeting. Voor het eerst in drie jaar hebben alle scholen in de regio deelgenomen. De scholen hebben gezamenlijk de bestemmingen van 618 leerlingen in beeld gebracht. Net als in voorgaande jaren zijn er, voor wat betreft het aantal leerlingen waarvan gegevens bekend zijn, grote verschillen tussen de scholen. Zo heeft Nieuw Zuid, afd. PrO bijvoorbeeld van 90 leerlingen de bestemmingen in beeld gebracht en Accent PrO Hoogvliet van vijf leerlingen. Zie tabel 2. tabel 2
Aantal leerlingen van wie de uitstroomgegevens in 2010-2011 bekend zijn per school
Naam school Accent Praktijkonderwijs Capelle Accent Praktijkonderwijs Centrum Accent Praktijkonderwijs Delfshaven Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet IJsselcollege afd. Praktijkonderwijs Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat LMC Praktijkonderwijs Schietbaanstraat LMC Praktijkonderwijs Talingstraat Maxima College Overschie College Praktijk College Brielle Praktijk College Spijkenisse ProNovaCollege Totaal
Aantal leerlingen waarvan gegevens bekend zijn 64 47 27 5 31 90 64 26 44 9 30 14 81 86 618
Binnen de huidige uitstroommeting zijn van meer leerlingen de bestemmingen in beeld zijn gebracht dan in de laatste drie metingen. Vorig jaar werden bijvoorbeeld van 418 leerlingen de bestemmingen in beeld gebracht, tegenover 532 in schooljaar 2008-2009 en 478 in schooljaar 2007-2008. Dit kan verklaard worden 9
vanuit de gedachte dat het werken met de uitstroommonitor gemeengoed is geworden voor de scholen voor praktijkonderwijs. Dat zou kunnen betekenen dat de scholen van steeds meer schoolverlaters de bestemmingen in beeld brengen. Dus bijvoorbeeld niet alleen van de leerlingen die uitstromen naar werk of mbo-onderwijs, maar ook van de leerlingen die tussentijds de school verlaten en bijvoorbeeld vmbo- of vso-onderwijs gaan volgen.
10
3
Resultaten van de uitstroommeting 2010/11: achtergrondkenmerken van schoolverlaters en hun vervolgbestemmingen
Hoe ligt de verhouding jongens of meisjes die de scholen voor praktijkonderwijs verlaten? En: stromen de leerlingen vooral uit naar arbeid of naar vervolgonderwijs? In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op dit soort vragen.
3.1
Achtergrondkenmerken van de uitgestroomde leerlingen In deze paragraaf wordt stil gestaan bij de achtergrondkenmerken van de lee rlingen. We beginnen met het geslacht van de schoolverlaters. Geslacht Doorgaans verlaten meer jongens dan meisjes de scholen voor praktijkonderwijs. In het afgelopen jaar was de situatie niet anders. Uit figuur 1 blijkt dat 58% van de schoolverlaters van het mannelijke geslacht is. Dit percentage komt overeen met de landelijke cijfers. Het percentage uitstromers van het mannelijke geslacht is iets gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar 2009-2010 (55%). Figuur 1
Percentage uitgestroomde leerlingen praktijkonderwijs naar geslacht, naar uitstroomjaar (R’dam vergeleken met landelijke situatie)
Landelijk 2010-2011
58%
42%
2010-2011
58%
42%
2009-2010
55%
45%
2008-2009
61%
39%
2007-2008
59%
41%
2006-2007
55% 60%
40%
2004-2005
60%
40%
2003-2004
60%
40%
20%
Meisje
45%
2005-2006
0%
Jongen
40%
60%
80%
100%
Gemiddelde leeftijd Vorig jaar werd aangegeven dat de gemiddelde leeftijd van de schoolverlaters stijgt. Ook in 2010-2011 is de gemiddelde leeftijd weer iets toegenomen naar 16.9 jaar oud. Ter vergelijking: in 2009-2010 was de gemiddelde leeftijd van de schoolverlaters 16.7 jaar oud en het jaar daarvoor 16.5 jaar oud. Ook landelijk is sprake van deze trend. De gemiddelde leeftijd van de schoolverlaters is landelijk nog iets hoger: 17.1 jaar oud. Het feit dat leerlingen op steeds oudere leeftijd de
11
school verlaten kan misschien verklaard worden door de economische crisis. Door de ongunstige economische situatie is er mogelijk minder kans op werk, waa rdoor de leerlingen langer verbonden blijven aan de school voor praktijkonderwijs. Etnische herkomst De etnische herkomst van de uitgestroomde leerlingen is weergegeven in figuur 2. Figuur 2
Percentage uitgestroomde leerlingen naar etnische herkomst, naar ui tstroomjaar
46% 42% 41% 46% 48% 39%
Nederlands
53%
73%
Landelijk 2010-2011
7%
11% 13% 13% 14% 10% 9% 13%
Turks
2010-2011
6% 8% 9% 10% 9% 11% 8% 13%
Marokkaans 3%
Surinaams 2%
Antilliaans
0%
2008-2009
7% 9% 8% 10% 7% 8% 9%
2007-2008 2006-2007
9% 8% 11% 9% 11% 9% 11% 9%
Anders
2009-2010
2005-2006 2004-2005
12% 16% 13% 18% 15% 17% 15%
20%
40%
60%
80%
Voor het eerst verlaten er meer autochtone (53%) dan allochtone (47%) leerlingen de school voor praktijkonderwijs. De toename van het percentage autochtone schoolverlaters is zichtbaar vanaf schooljaar 2008-2009. Op basis van bovenstaande gegevens is het niet mogelijk om hier een verklaring voor te geven. Wel is er vanaf schooljaar 2008-2009 een lichte afname te zien van het percentage leerlingen van Marokkaanse herkomst. In het laatste jaar is er daarnaast ook een afname van 4% te zien van het percentage leerlingen met een (niet -) westerse herkomst (categorie anders). Ondanks de toename van het aandeel autochtone leerlingen in de regio Rotterdam ligt dat aandeel nog altijd twintig procentpunten lager dan het landelijke gemiddelde. Aantal jaar ingeschreven Vorig jaar werd aangegeven dat de leerlingen steeds langer staan ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs. In de huidige uitstroommeting is een flinke toename te zien (van 10% naar 16%) van het percentage leerlingen die zes jaar of langer staan ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs. Vanaf schoo ljaar 2008-2009 is er sprake van een continu toename van het percentage leerlingen die zes jaar of langer staan ingeschreven. Minder leerlingen (-6%) hebben in de huidige uitstroommeting een verblijfsduur van 5 jaar. Het percentage lee rlingen met een verblijfsduur van 5 jaar is met 39% wel hoger dan voor 2009 het geval was (zie figuur 3).
12
Figuur 3
Verblijfsduur van uitstromers uit het praktijkonderwijs, in percentages, naar uitstroomjaar 7% 7% 8% 8% 8% 10%
Eén jaar
14% 12% 12%
8% 8% 6%
11% 10% 12% 11% 12% 9%
Twee jaar
Landelijk 2010-2011
9% 9% 11% 12% 12% 13%
Drie jaar
2010-2011 2009-2010 17%
2008-2009
23% 23%
2007-2008
21% 21% 20%
28%
Vier jaar
34% 35% 35% 34%
2006-2007 38%
37% 39%
Vijf jaar 18% 17%
Zes jaar of langer
4% 5%
10% 8%
21%
25%
33% 32%
2005-2006 45%
2004-2005 2003-2004
18% 16%
2% 2% 1%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Al met al kan ook dit jaar de conclusie getrokken worden dat de leerlingen steeds langer staan ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs. Landelijk is sprake van een soortgelijke situatie. We hebben al eerder gezien dat de leerlingen op een latere leeftijd de school verlaten. Waarschijnlijk hangen beide z aken met elkaar samen. Leerlingen verblijven mogelijk langer op de school voor praktijkonderwijs, omdat het perspectief op werk momenteel minder is. Een andere reden is dat leerlingen bijvoorbeeld eerst nog een AKA/niveau 1 opleiding afronden binnen het praktijkonderwijs (voor meer informatie: zie par agraaf 3.2). Toekenning LGF In de uitstroommeting wordt ook nagegaan bij hoeveel procent van de uitg estroomde leerlingen Leerling gebonden Financiering (LGF) is toegekend. Het percentage leerlingen waarbij LGF is toegekend wisselt per uitstroommeting. In de huidige uitstroommeting is bij 3% van de leerlingen LGF toegekend. In de voo rgaande metingen was dit percentage respectievelijk 1% en 2%. Landelijk ligt het percentage leerlingen met een LGF toekenning hoger (6%) dan in de regio Rotterdam het geval is.
13
Wajong status In figuur 4 is het percentage uitgestroomde leerlingen met een Wajong status weergegeven. Figuur 4
Percentage uitgestroomde leerlingen met Wajong status, naar uitstroomjaar
Landelijk 2010-2011
26%
2010-2011
23%
2009-2010
29%
2008-2009
24%
2007-2008
22% 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
Tot 2009-2010 was er een toename te zien van het percentage schoolverlaters met een Wajong status. Uit de huidige uitstroommeting blijkt dat iets minder dan een kwart (23%) van de uitgestroomde leerlingen beschikt over een Wajong st atus. Er is sprake van een daling van 6% ten opzichte van het voorgaa nde jaar. Landelijk was er ook sprake van een (lichte) daling van 27% naar 26%. Het pe rcentage leerlingen met een Wajong status is in de regio dus iets lager (-3%) dan landelijk gezien.
3.2
Specialisaties/certificaten/diploma’s Het praktijkonderwijs is wettelijk gezien eindonderwijs. Om de kans op een baan te vergroten kunnen leerlingen zich tijdens de opleiding specialiseren in een b epaalde beroepsrichting of bepaalde (branche)certificaten behalen. Leerlingen die graag verder studeren kunnen tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs eventueel een AKA/niveau 1 diploma behalen. Met behulp van een dergelijk diploma kunnen leerlingen praktijkonderwijs instromen in een mbo niveau 2 opleidin g. In deze paragraaf wordt stilgestaan bij de vraag in hoeverre de leerlingen zich specialiseren in een bepaalde beroepsrichting en tijdens het verblijf in het praktij konderwijs (branche)certificaten of diploma’s behalen. Specialisaties Steeds meer leerlingen specialiseren zich in een bepaalde beroepsrichting. In 2008-2009 was het percentage leerlingen met een specialisatie nog 55%, in 2009-2010 63% en in de huidige uitstroommeting is het verder gestegen tot 77%. Iets meer dan driekwart van de leerlingen specialiseert zich dus in een b epaalde beroepsrichting. In de regio Rotterdam specialiseren zich meer leerlingen dan landelijk gezien. Landelijk bedraagt het percentage leerlingen met een specialisatie in een bepaalde beroepsrichting 68%. Ook landelijk is sprake van een toename (+6%), maar deze toename is minder sterk dan in de regio. In welke richting de leerlingen zich specialiseren is weergegeven in figuur 5.
14
Figuur 5
Beroepsrichting waarin uitgestroomde leerlingen zich hebben gespecialiseerd in percentages, naar uitstroomjaar 20%
Detailhandel / winkel
18%
Groothandel / magazijn / logistiek
22% 21%
25% 26%
5% 6% 4% 2% 3%
1%
24% 24%
Bouw/techniek
27% 25%
31% 32%
4% 1% 1% 5% 2% 2%
Schoonmaak
Landelijk 2010-2011 2010-2011
14% 14% 18% 14% 18% 20%
Horeca 2% 3% 3% 4% 4%
Groenvoorziening
1% 3% 3% 1% 1%
Vervoer
2009-2010
8%
2008-2009 2007-2008 8%
Zorg
2006-2007
16% 21% 18% 18%
15% 11% 1% 1% 1% 1%
Uiterlijke verzorging
2% 1% 4% 4%
Anders 0%
7% 9%
10%
20%
30%
40%
De meeste leerlingen specialiseren zich richting de bouw/techniek (31%), de detailhandel (25%) of de zorg (21%). In vergelijking met het voorgaande jaar is er een flinke toename te zien bij de bouw/techniek (+7%). Daarentegen specialis eren zich juist minder leerlingen richting de groothandel (-5%) en de horeca (-4%). Dit heeft mogelijk te maken met het lokale aanbod aan werkgelegenheid: in tegenstelling tot de groothandel en horeca liggen er in de sector bouw/techniek waarschijnlijk meer kansen voor leerlingen praktijkonderwijs. De cijfers wijken sterk af in vergelijking met de landelijke cijfers. Dat kan verklaard worden door het feit dat de regio Rotterdam een stedelijke regio is met een specifiek aanbod aan werkgelegenheid, terwijl landelijk ook sprake is van minder stedelijke regio’s met een ander aanbod aan werkgelegenheid. Een typisch voorbeeld is de groenvoorziening. Landelijk specialiseert zich 8% van de leerlingen is deze richting, tegenover 2% van de leerlingen in de regio. (Branche)certificaten Ruim een derde (34%) van de schoolverlaters heeft tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs een (branche)certificaat behaald. Het percentage leerlingen dat een (branche)certificaat behaald steeg de laatste jaren van 31% naar 37%, maar aan deze stijging is nu een eind gekomen (zie figuur 6). Landelijk gezien stijgt het percentage leerlingen met een (branche)certificaat nog wel: van 38% in 2009-2010 naar 43% in 2010-2011.
15
Figuur 6
Percentage uitgestroomde leerlingen met een in het praktijkonderwijs b ehaald (branche)certificaat, naar uitstroomjaar
Landelijk 2010-2011
43%
2010-2011
34%
2009-2010
37%
2008-2009
31% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Welk type (branche)certificaat behalen de leerlingen? In het afgelopen jaar hebben de leerlingen voornamelijk de volgende certificaten behaald: VCA (29%), (vork)heftruck (29%) of schoonmaak in de groothuishouding (18%). Ook vorig jaar behaalden de meeste leerlingen deze specifieke (branche)certificaten. Landelijk is sprake van een soortgelijke situatie. AKA/niveau 1 diploma’s In tegenstelling tot de (branche)certificaten stijgt het percentage leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald AKA/niveau 1 diploma nog steeds (zie figuur 7). Figuur 7
Percentage uitgestroomde leerlingen met een in het praktijkonderwijs b ehaald AKA/niveau 1 diploma, naar uitstroomjaar
Landelijk 2010-2011
24%
2010-2011
25%
2009-2010
17%
2008-2009
6% 0%
5%
10% 15% 20% 25% 30%
Een kwart van de uitgestroomde leerlingen heeft het verblijf in het praktijkonderwijs een AKA/niveau 1 diploma behaald. Twee jaar geleden behaalde nog maar 6% van de PrO-leerlingen een dergelijk diploma. Ook landelijk behalen steeds meer PrO-leerlingen een AKA/niveau 1 diploma: het percentage is het afgelopen jaar gestegen van 20% naar 24%. Het behalen van een AKA/niveau 1 diploma is een mooie prestatie. Gezien de a ctuele ontwikkelingen (referentieniveaus, centrale examens in het mbo, de en-
16
treeopleidingen) komt het behalen van dergelijke diploma’s mogelijk onder druk te staan. Hierover meer in hoofdstuk 11. We zien dat zowel in de regio als landelijk steeds meer leerlingen een AKA/niveau 1 diploma behalen. In welke sectoren worden deze diploma’s behaald? Zie figuur 8. Figuur 8
Sector waarin een AKA/niveau 1 diploma is behaald in 2010-2011, in percentages
De meeste leerlingen behalen een diploma binnen de sector economie/handel (38%) of zorg en welzijn (29%). Vorig jaar behaalden de meeste leerlingen nog een diploma binnen de sector zorg en welzijn (40%). Landelijk gezien behalen ook de meeste leerlingen een diploma binnen de sectoren economie/handel (31%) en zorg en welzijn (28%).
3.3
Uitstroomprofiel en advies school Scholen voor praktijkonderwijs werken met Individuele Ontwikkel Plannen (IOP’s). In een IOP is beschreven hoe het onderwijs wordt afgestemd op de wensen en mogelijkheden van een leerling. Het Landelijk Werkverband en de Inspectie hebben afgesproken dat in 2012 alle leerlingen over een IOP dienen te beschikken. In 2011 hoeven nog niet alle leerlingen over een IOP te beschikken, maar al wel minimaal 75% van de leerlingen. Via de uitstroommonitor kan worden nagegaan hoeveel procent van de uitg estroomde leerlingen over een IOP beschikt. In 2010 beschikte 69% van de schoolverlaters over een IOP en in 2011 is dit percentage reeds 94%. Bijna alle schoolverlaters beschikken dus al over een IOP. De regio voldoet hiermee in ru ime mate aan de afspraken van het LWV en de Inspectie. Landelijk beschikt 75% van de schoolverlaters over een IOP. In de regio Rotterdam beschikken de schoolverlaters vaker over een IOP dan landelijk het geval is. Een IOP bestaat uit een uitstroomprofiel. In het tweede of derde jaar van de o pleiding komen de leerling, ouders en school een uitstroomprofiel overeen. Dit is een streefdoel over de te verwachten uitstroombestemming. Wordt bijvoorbeeld gedurende de opleiding ingezet op de bestemming werk of een mbo-opleiding? In principe dient ieder IOP over een uitstroomprofiel te beschikken. Vorig jaar z agen we dat binnen 40% van de IOP’s een uitstroomprofiel was opgenomen. Dit jaar bestaat 84% van de IOP’s uit een uitstroomprofiel. Er is dus duidelijk sprake
17
van ontwikkeling. Ondanks dat landelijk gezien minder schoolverlaters een IOP hebben, beschikken de leerlingen met een IOP wel in iets meerdere mate over een uitstroomprofiel (86%). In figuur 9 is aangegeven welke streefdoelen er zijn overeengekomen. Figuur 9
Streefdoel overeengekomen uitstroomprofiel, naar uitstroomjaar, in perce ntages
46% 53% 48%
Arbeid
64% 21% 14% 21%
Arbeid en leren
Landelijk 2010-2011
7%
2010-2011 29% 27% 29% 25%
Leren
2009-2010 2008-2009
4% 6% 3% 4%
Anders
0%
20%
40%
60%
80%
In de regio Rotterdam beschikken de meeste leerlingen over een streefdoel ‘a rbeid’ (53%) of ‘leren’ (27%). Dat was in voorgaande jaren ook zo, al wisselen de percentages per uitstroomjaar. In vergelijking met vorig jaar valt bijvoorbeeld op dat minder leerlingen over een uitstroomprofiel ‘arbeid en leren’ (-7%) beschikken. Bij minder leerlingen is dus ingezet op het verkrijgen van een bbl-opleiding. Mogelijk is dit een gevolg van de economische crisis. In tijden van crisis kunnen bedrijven minder leerwerkplekken beschikbaar stellen. In vergelijking met de landelijke cijfers valt op dat er in de regio Rotterdam meer wordt ingezet op het verkrijgen van werk en minder wordt ingezet op leren, eventueel in combinatie met werk. Vorig jaar werd in vergelijking met de landelijke cijfers nog in iets meerdere mate ingezet op leren. De vraag of leerlingen uitstromen conform het streefdoel van het uitstroomprofiel, ook een van de criteria waar de Inspectie naar kijkt, komt aan bod in paragraaf 4.6. Het streefdoel wordt opgesteld door de ouders, leerling en de school. De school zelf geeft voordat de leerling uitstroomt nog een advies met betrekking tot de best passende vervolgbestemming. Dit advies hoeft niet perse overeen te komen met het streefdoel van het uitstroomprofiel. In de loop der jaren kan bijvoorbeeld blijken dat de leerling specifieke kwaliteiten heeft die toch beter overeen komen met een ander uitstroomprofiel. Of door maatschappelijke omstandigheden (bijvoorbeeld de economische crisis) kan het bijvoorbeeld verstandiger zijn om niet in te zetten op werken én leren, maar op leren. In figuur 10 is aangegeven welke adviezen de scholen de leerlingen geven voordat ze de school verlaten.
18
Figuur 9
Advies school met betrekking tot de best passende vervolgbestemming, naar uitstroomjaar, in percentages
39% 40% 35% 39%
Arbeid 20% 15% 14%
Arbeid en leren
Landelijk 2010-2011
9%
2010-2011 30% 30%
Leren
2009-2010
37% 34%
2008-2009
11% 14% 14%
Anders
19%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
De meeste leerlingen krijgen het advies om te gaan werken (40%) of om een vervolgopleiding te gaan volgen (30%). In vergelijking met het voorgaande jaar krijgen meer leerlingen het advies om te gaan werken en minder leerlingen het advies om een vervolgopleiding te volgen. Dit is conform het beleid van het Directienetwerk Praktijkonderwijs. In vergelijking met de landelijke cijfers zijn er nauwelijks verschillen waar te nemen. Bij het advies ‘arbeid en leren’ valt (net als bij de streefdoelen) op dat leerlingen in de regio Rotterdam iets minder vaak een dergelijk advies krijgen dan landelijk gezien het geval is. Een belangrijke vraag is in hoeverre de streefdoelen overeen komen met de a dviezen voor het moment van uitstroom. Je zou verwachten dat hier sprake is van een hoge mate van overeenstemming. De leerling, ouders en school hebben immers in het tweede, derde leerjaar de afspraak gemaakt dat er wordt ingezet op bijvoorbeeld het verkrijgen van werk. Uit een analyse blijkt dat bij ‘leren’ de hoogste mate van overeenstemming is. Ruim 94% van de leerlingen met een streefdoel ‘leren’ krijgt het advies om uit te stromen naar vervolgonderwijs. Bij ‘anders’ bedraagt het percentage 83%, bij ‘arbeid en leren’ 76% en bij ‘arbeid’ 75%. Driekwart van de leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ krijgt dus het advies om te gaan werken. De mate van overeenstemming is hier het laagst. Twaalf procent van de leerlingen krijgt namelijk het advies om vervolgonderwijs te volgen, 8% om een bbl-opleidingen te volgen en 5% krijgt een advies om ‘iets anders’ (bijvoorbeeld dagbesteding) te gaan doen. Een ander advies dan het streefdoel van het uitstroomprofiel hoeft niet negatief te zijn. Als een leerling gaat werken of een opleiding gaat volgen, maar dit is niet conform het streefdoel van het uitstroomprofiel, dan zal daar niemand een probleem mee hebben. In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op de vraag in hoeverre de adviezen voor het moment van uitstroom overeenkomen met de daadwerkelijke bestemmingen van de leerlingen.
19
3.4
Uitstroombestemmingen In tabel 3 zijn de uitstroombestemmingen van de laatste vijf jaar weergegeven. Binnen de bestemmingen arbeid en mbo-onderwijs werd tot en met 2007-2008 geen onderscheid gemaakt naar categorieën. Vanaf 2008-2009 is de bestemming arbeid uitgesplitst naar ‘arbeid’ en ‘arbeid en leren, bbl’. De bestemming mbo is vanaf dan uitgesplitst naar ‘AKA’, ‘bol niveau 1’en ‘bol niveau 2’. tabel 3
Uitstroombestemming in percentages, naar uitstroomjaar Regio Rotterdam
Landelijk
2006-
2007-
2008-
2009-
2010-
2010-
2007
2008
2009
2010
2011
2011
(N=621)
(N=478)
(N=532)
(N=418)
(N=618)
(N=5745)
24%
28%
21%
23%
17%
27%
4%
7%
7%
11%
17%
10%
10%
6%
mbo bol niveau 1
15%
21%
14%
14%
mbo bol niveau 2
6%
9%
12%
13%
Arbeid Arbeid en leren, bbl mbo AKA
44%
38%
6%
8%
9%
9%
10%
5%
4%
2%
2%
1%
2%
2%
VSO-school
2%
1%
5%
3%
4%
3%
Andere opleiding in de
1%
3%
4%
2%
2%
2%
6%
5%
5%
7%
5%
4%
-
-
-
1%
2%
3%
Geen werk of school
7%
9%
11%
7%
11%
8%
Onbekend
6%
6%
2%
2%
3%
2%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Andere school voor praktijkonderwijs VMBO basisberoepsgerichte leerweg
regio Verhuizing Dagbesteding
Totaal
De grootste groep leerlingen (36%) gaat een mbo AKA of bol-opleiding volgen. De meeste leerlingen gaan daarbij een bol niveau 1 opleiding (14%) volgen. Daarnaast stroomt 24% van de leerlingen uit naar werk (eventueel in combinatie met een bblopleiding). In totaal gaan dus drie van de vijf leerlingen werken en/of een mbo opleiding volgen. Elf procent van de leerlingen heeft nog geen passende vervolgbestemming gevonden. Daarnaast is bij drie procent van de leerlingen de uitstroombestemming onbekend. De overige leerlingen stromen veelal uit naar andere scholen voor praktijkonderwijs, VSO-scholen of zijn verhuisd en gaan onderwijs buiten de regio volgen. In vergelijking met de landelijke cijfers valt op dat er minder leerlingen gaan werken, eventueel in combinatie met een bbl-opleiding (-14%). Er stromen in vergelijking met de landelijke cijfers wel meer leerlingen uit naar mbo-onderwijs (+3%). Daarnaast verlaten meer leerlingen de school tussentijds. Deze leerlingen 20
switchen bijvoorbeeld naar een andere school voor praktijkonderwijs (+5%). Tot slot valt op dat meer leerlingen de school verlaten zonder passende vervolgbestemming (+3%). In figuur 11 is een meerjarig overzicht van de uitstroombestemmingen opgen omen. De bestemmingen van tabel 3 zijn hier samengevat in drie categorieën: werk, leren of overig (=geen werk of school of onbekende bestemming). De bestemming ‘dagbesteding’ is buiten beschouwing gelaten omdat deze bestemming pas gemeten wordt vanaf schooljaar 2009-2010. Figuur 11 Uitstroombestemmingen in percentages, naar uitstroomjaar
2010-2011 landelijk
38%
2010-2011
49%
24%
2009-2010
60%
30%
2008-2009
14%
62%
25%
2007-2008
13%
28%
9%
63%
13%
58%
14%
63%
13%
2006-2007
24%
2005-2006
22%
63%
15%
2004-2005
23%
63%
15%
2003-2004
29% 0%
20%
60% 40%
60%
Arbeid Leren Overig
12% 80%
100%
In de regio Rotterdam is altijd meer ingezet op leren dan werken. Uit de figuur blijkt dat het percentage uitstroom naar ‘leren’ rond de 60% schommelt. In de huidige uitstroommeting is sprake van het op een na laagste percentage (60%) sinds 2004-2005. De afgelopen drie jaren was de uitstroom naar arbeid hoger dan in het huidige uitstroomjaar. Uit bovenstaande figuur blijkt dat het perce ntage uitstroom naar arbeid terug is op het niveau van 2006-2007. De uitstroom naar arbeid loopt dus terug en het percentage uitstroom naar leren is iets lager dan gebruikelijk. De uitstroom naar de overige bestemmingen (geen werk of geen opleiding of een onbekende bestemming) is 14% in 2010-2011. Dat is een stuk hoger in vergelijking met het voorgaande jaar. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat relatief veel leerlingen (11%) in 2010-2011 uitstromen zonder werk of een opleiding. In vergelijking met de landelijke cijfers is te zien dat er in de regio minder leerlingen uitstromen naar werk en juist meer leerlingen uitstromen naar ander onderwijs. Een mogelijke verklaring hiervoor is het hogere percentage allochto ne leerlingen in de regio Rotterdam. Uit diverse uitstroommetingen blijkt dat vooral de allochtone leerlingen graag verder studeren en dat de autochtone leerlingen juist vaker gaan werken.
21
3.5
Begeleiding 1
Scholen voor praktijkonderwijs hebben een nazorgplicht van een jaar . Op het moment van uitstroom blijkt dat ruim driekwart van de leerlingen begeleid wordt (76%). Dit is iets hoger dan in het voorgaande jaar (74%) en iets lager dan la ndelijk (78%). Welke instanties de leerlingen begeleiden na het moment van uitstroom is weergegeven in figuur 12. Figuur 12 Begeleiding na moment van uitstroom, in percentages, naar uitstroomja ar
59%
Begeleider vanuit PrO MEE
7% 3% 5% 2%
UWV
5%
Jobcoach
6%
68% 69% 68%
13% 12% 12% 16% 11%
Landelijk 2010-2011
21%
8% 5% 6% 6%
Reintegratiebedrijf Werkgever
3% 3%
2010-2011 2009-2010
12% 8%
2008-2009
5% 2% 2% 2%
Sociale Werkplaats Begeleider vervolgonderwijs
18% 18% 18% 6% 4% 4%
Anders 0%
32%
11%
20%
40%
60%
80%
De voornaamste begeleidende instantie na het moment van uitstroom is de school voor praktijkonderwijs. In bijna drie van de vijf gevallen ( 59%) wordt de leerling door deze instantie begeleid. De leerlingen worden ook vaak begeleid door een begeleider van de school voor vervolgonderwijs (18%), de werkgever (8%) of een jobcoach (6%). Voor wat betreft de begeleidende instanties na het moment van uitstroom zijn er grote verschillen waarneembaar ten opzichte van de landelijke situatie. Bij iedere instantie zijn de percentages landelijk gezien hoger.
1
22
In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel tot invoering van het praktijkonderwijs (TK 1996/1997, 25 410, nr. 3) staat dat scholen voor praktijkonderwijs een taak hebben bij het bieden van enige nazorg na het verlaten van de school. Bij nazorg hoort in ieder geval het volgen van de leerling. In de regio dient er daarom aandacht te zijn voor de registratie van de in -, door- en uitstroom van deelnemers aan het praktijkonderwijs; aldus de Memorie van Toelichting.
4
Uitstroom nader bekeken
In het vorige hoofdstuk zijn de bestemmingen van de leerlingen gepresenteerd. In dit hoofdstuk zoomen we verder in op de diverse bestemmingen. Er wor dt bijvoorbeeld nader gekeken naar de arbeidsplek van de leerlingen en de opleidi ngen die de leerlingen gaan volgen. Ook wordt gekeken naar de kenmerken van de leerlingen die voor een bepaalde bestemming kiezen. Denk daarbij bijvoo rbeeld aan de vraag: bij hoeveel procent van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen is het streefdoel arbeid (binnen het IOP) overeengekomen?
4.1
Uitstroom naar arbeid Bijna een kwart van de leerlingen (24%) is uitgestroomd naar arbeid. Wat weten we over de leerlingen die zijn gaan werken? We beginnen met het type arbeidsplaats. Type arbeidsplaats In figuur 13 is het type arbeidsplaats van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen weergegeven. Figuur 13 Type arbeidsplaats van naar arbeid uitgestroomde leerlinge in percentages, naar schooljaar 42% 45%
38% 35%
Reguliere arbeidsplaats
49% 50% 43% 43%
39%
Reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling en/of ondersteuning Gesubsidieerde arbeid via sociale werkvoorziening Toeleidings en/of trainingstraject
Anders
37% 23% 13% 3%
31%
38%
56%
2010-2011 Landelijk 48% 49%
2009-2010
28%
9% 11% 11% 9% 13% 14%
2010-2011
2008-2009 21%
2007-2008 40%
7%
2006-2007
11% 4% 2% 7% 8% 3% 3%
2005-2006
1%
3% 3% 2% 1% 2%
2004-2005 2003-2004
2% 2%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% De meeste leerlingen gaan aan de slag in een reguliere arbeidsplaats met een subsidieregeling en/of ondersteuning (48%). In iets mindere mate gaan de lee rlingen aan de slag in een reguliere arbeidsplaats zonder subsidieregeling/ondersteuning (45%). De overige leerlingen stromen uit naar een sociale werkvoorziening (3%), een toeleidings/trainingstraject (1%) of een andere arbeidsplaats (3%). In vergelijking met voorgaande jaren valt vooral op dat de leer-
23
lingen in meerdere mate uitstromen naar een reguliere arbeidsplaats met eventueel subsidieregeling/ondersteuning. Daarnaast stromen de leerlingen in mindere mate uit naar een sociale werkvoorziening of toeleidings/trainingstraject. Dat is een zorgelijke ontwikkeling en waarschijnlijk een gevolg van de Wet werken naar vermogen. Bij de landelijke cijfers is dezelfde conclusie te trekken. Type bedrijfssector In welke bedrijfssector gaan de leerlingen werken? Zie figuur 14. Figuur 14 Bedrijfssector waar naar arbeid uitgestroomde leerlingen werkzaam zijn, in percentages, naar uitstroomjaar 19%
Detailhandel / winkel
25%
Bouw/techniek
20% 2% 3%
Schoonmaak
35%
5% 12% 14% 14% 14%
2%
Groenvoorziening
5%
7% 7%
2010-2011 Landelijk 2010-2011 2009-2010
2% 4% 2% 2%
Vervoer
2008-2009
5% 7% 6% 7%
Zorg
Anders
31%
5%
Horeca
Uiterlijke verzorging
31%
9% 8% 8%
5%
Groothandel / magazijn / logistiek
24% 25%
1% 1% 2% 0%
0%
6%
11%
15%
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
De leerlingen gaan vooral aan de slag in de sectoren bouw/techniek (31%), d etailhandel/winkel (24%) en horeca (14%). Ook in de voorgaande jaren stromen de leerlingen voornamelijk uit naar deze sectoren. Vooral bij de sectoren bouw/techniek en detailhandel/winkel zijn verschillen waarneembaar tussen de diverse uitstroomjaren. Ten opzichte van de landelijke cijfers zijn er ook verschillen waar te nemen. In de regio Rotterdam gaan bijvoorbeeld meer leerlingen aan de slag in de sectoren bouw/techniek en detailhandel/winkel. Er gaan juist minder leerlingen aan de slag in sectoren als de groenvoorziening, de groothandel/logistiek en schoo nmaak. Om meer leerlingen te kunnen plaatsen zouden de scholen in de regio Rotterdam vaker contact kunnen leggen met bedrijven in deze sectoren.
24
Soort arbeidsovereenkomst Bij een baan hoort ook een arbeidsovereenkomst. In figuur 15 is aangegeven over welk type arbeidsovereenkomst de leerlingen beschikken. Figuur 15 Type arbeidsovereenkomst van naar arbeid uitgestroomde leerlingen, in percentages, naar uitstroomjaar
De leerlingen beschikken veelal over een jaar- (61%) of halfjaarcontract (28%). Een klein deel van de leerlingen beschikt (al) over een vast contract (4%). Het percentage leerlingen met een vast contract neemt af sinds 2006-2007. Werkgevers geven blijkbaar minder snel een vast contract aan de uitstromers uit het praktijkonderwijs. In de volgmodule (deel 2 van deze rapportage) kan worden nagegaan of oud-leerlingen praktijkonderwijs op een later moment in de loopbaan in meerdere mate over een vast contract beschikken. Landelijk beschikken iets meer leerlingen over een vast contract of een uitzen dcontract. Het percentage leerlingen met een jaarcontract is nagenoeg gelijk, terwijl in de regio Rotterdam iets meer leerlingen over een halfjaarcontract beschi kken.
25
Opleiding naast het werk In totaal stromen er in 2010-2011 150 leerlingen uit naar arbeid. Bijna een derde van deze leerlingen (31%) volgt een opleiding naast het werk. In figuur 16 zijn de sectoren aangegeven waarbinnen deze leerlingen een opleiding naast het werk volgen. Figuur 16 Sector waarin naar arbeid uitgestroomde leerlingen in 20 10-2011 een opleiding naast het werk volgen, in percentages
9%
Voedsel en leefomgeving (n=4)
33%
Techniek (n=20)
44% 15%
Zorg en Welzijn (n=7) Economie/handel (n=15)
In de huidige uitstroommeting volgen de naar arbeid uitgestroomde leerlingen vooral een opleiding in de sector techniek (44%). Het minst vaak wordt een opleiding gevolg in de sector voedsel en leefomgeving (9%). Dit terwijl v orig jaar nog de meeste leerlingen een opleiding volgden in deze sector (33%). Deze verschillen zijn te verklaren door het kleine aantal leerlingen dat een opleiding naast het werk volgt. Als een paar leerlingen in meerdere of mindere mate voor een bepaalde sector kiezen dan heeft dit meteen grote gevolgen voor de deelnamepercentages.
4.2
Uitstroom naar leren In deze paragraaf gaat het om de leerlingen die zijn uitgestroomd naar een vmbo of mbo AKA/bol opleiding. Uit tabel 3 bleek eerder al dat 14% van de leerlingen uitstroomt naar een mbo bol niveau 1 opleiding. In mindere mate starten de leerlingen met een bol niveau 2 opleiding (12%) of AKA opleiding (10%). Er zijn ook leerlingen die de school voor praktijkonderwijs tussentijds verlaten en hun loopbaan vervolgen binnen het vmbo. Zo’n 2% van de leerlingen is uitgestroomd naar de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. In welke sectoren volgen deze leerlingen een opleiding? In figuur 17 zijn de d iverse opleidingen uitgesplitst naar sectoren.
26
Figuur 17 Sectoren waarin leerlingen een opleiding gaan volgen in het (v)mbo, in uitstroomjaar 2010-2011
Uit de figuur blijkt dat de leerlingen geen sterke voorkeur hebben voor een b epaalde sector. Binnen de AKA-opleidingen kiezen de leerlingen vooral voor techniek (38%). Economie/handel is binnen de bol niveau 1 opleidingen de meest gekozen sector (30%), zorg en welzijn (41%) binnen de bol niveau 2 opleidingen. In het vmbo starten de leerlingen voornamelijk met een oriëntatiejaar (83%). De leerlingen praktijkonderwijs beginnen veelal in de onderbouw van het vmbo en hoeven dus nog geen sectorkeuze te maken. Landelijk gezien zijn binnen het vmbo en de bol niveau 2 opleidingen dezelfde keuzes zichtbaar. Binnen de bol niveau 1 opleidingen kiezen de leerlingen land elijk gezien in meerdere mate voor de sector zorg en welzijn én binnen de AKA opleidingen voor de algemene, niet-sectorgebonden AKA opleiding. Hier zijn dus verschillen te zien ten opzichte van de leerlingen in de regio Rotterdam.
4.3
Overige uitstroombestemmingen Uit tabel 3 bleek dat een deel van de leerlingen uitstroomt naar een andere school voor praktijkonderwijs, een VSO-school of nog geen passend vervolg heeft gevonden. In deze paragraaf gaat het om deze leerlingen. Praktijkonderwijs We zagen al eerder dat in de regio meer leerlingen naar een andere school voor praktijkonderwijs switchen dan landelijk gezien. In totaal gaat het in 2010-2011 om 59 leerlingen (10% van de populatie). Bij 36% van de leerlingen is voor een andere school gekozen omdat ze binnen het praktijkonderwijs een AKA-opleiding willen volgen die niet voorhanden was op de oorspronkelijke school. Bij 27% van de leerlingen is de reden voor de overstap een verhuizing (landelijk 51%). Bij de overige leerlingen gaat het veelal om (gedragsmatige) problematieken.
27
VSO-school In 2010-2011 zijn 25 leerlingen overgestapt naar een VSO-school (4% van de populatie). De meeste leerlingen gingen naar een school voor cluster 4 (84%). De overige leerlingen stroomden uit naar een school voor cluster 3. Landelijk is sprake van een soortgelijke verdeling. Geen werk of school Zo’n 68 leerlingen (11% van de populatie) hebben nog geen werk of een passende opleiding gevonden. Ruim 12% van deze leerlingen staat op een wachtlijst voor een sociale werkplaats. De overige leerlingen worden toegeleid naar een baan of opleiding, zijn nog werkzoekend of willen (nog) niet werken.
4.4
Uitstroom versus achtergrondkenmerken Zijn er voor wat betreft de uitstroombestemmingen verschillen naar geslacht, etniciteit of Wajong toekenning? Stromen bijvoorbeeld meer meisjes dan jongens uit naar werk? In deze paragraaf wordt antwoord verkregen op dit soort vragen. Voor de analyses in paragraaf 4.4, 4.5 en 4.6 zijn enkele uitstroombestemmingen samengevoegd tot labels als arbeid (en leren, bbl), (eind)onderwijs en overig onderwijs. Door de samenvoeging van uitstroombestemmingen in labels kunnen trends beter worden weergegeven. De inhoud van de diverse labels is beschreven in tabel 4. tabel 4
Inhoud labels gebruikt bij de analyses in paragraaf 4.4, 4.5 en 4.6
Uitstroombestemmingen
Label
Arbeid + arbeid en leren, bbl
Arbeid (en leren, bbl)
ROC AKA + ROC bol niveau 1 + ROC bol niveau 2
(Eind)onderwijs
Verhuizing + REC-school + andere school voor
Overig onderwijs
praktijkonderwijs + vmbo bb + een andere opleiding in de regio Dagbesteding
Dagbesteding
Geen werk of school
Geen werk of school
Onbekend
Onbekend
In figuur 18 zijn de labels uitgesplitst naar de achtergrondkenmerken geslacht, etniciteit en Wajong toekenning. Hoe kan deze figuur het beste geïnterpreteerd worden? Op de bovenste rij is bijvoorbeeld te zien dat 30% van de jongens uitstroomt naar arbeid (en leren, bbl) en dat daarnaast 31% van de jongens uitstroomt naar (eind)onderwijs.
28
Figuur 18 Achtergrondkenmerken schoolverlaters in 2010-2011 versus labels uitstroombestemmingen, in percentages
1
Welke conclusies kunnen er getrokken worden? Jongens en autochtone leerlingen stromen vooral uit naar werk. Allochtone leerlingen stromen voornamelijk uit naar (eind)onderwijs. De conclusie dat meisjes vaker dan jongens uitstromen naar (eind)onderwijs kan niet getrokken worden (daar was landelijk sprake van). Wel kan de conclusie getrokken worden dat jongens vaker dan meisjes niet naar (eind)onderwijs uitstromen. Voor wat betreft de Wajong toekenning kan de conclusie getrokken worden dat leerlingen zonder een Wajong toekenning vaker gaan leren dan leerlingen met een Wajong toekenning. Ook is het zo dat leerlingen zonder een Wajong to ekenning minder vaak zonder werk of een opleiding uitstromen dan leerlingen met een Wajong toekenning.
4.5
Uitstroom in relatie tot specialisaties en behaalde certificaten/diploma’s Hier wordt nagegaan of er voor wat betreft de uitstroombestemmingen verschi llen bestaan tussen leerlingen die tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs al dan niet een (branche)certificaat of AKA-niveau 1 diploma hebben behaald. Stromen leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald (branche)certificaat bijvoorbeeld in meerdere mate uit naar werk? Daarnaast is ook nagegaan of er voor wat betreft de uitstroombestemmingen verschillen bestaan tussen leerlingen die zich al dan niet gespecialiseerd hebben in een bepaalde beroepsrichting. Zie figuur 19.
1
29
De beschreven verschillen zijn significant, getoetst met de Chi -kwadraat toets (alpha < 0.05)
Figuur 19 Behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten, s pecialisaties naar labels uitstroombestemmingen, bij schoolverlaters in 2010-2011
2
Op basis van bovenstaand figuur kan een aantal conclusies getrokken worden . Leerlingen die binnen het praktijkonderwijs een AKA/niveau 1 diploma behalen stromen vaker dan andere leerlingen uit naar (eind)onderwijs. Leerlingen die een (branche)certificaat behalen stromen daarentegen vaker uit naar arbeid. Wanneer een leerling zich specialiseert in een bepaalde beroepsrichting dan is er vaker sprake van uitstroom naar werk of (eind)onderwijs. Het behalen van een AKA/niveau 1 diploma, een (branche)certificaat of een specialisatie in een b epaalde beroepsrichting geeft een leerling meer mogelijkheden om een baan te krijgen of toegang te krijgen tot vervolgonderwijs.
4.6
Uitstroombestemmingen in relatie tot het uitstroomprofiel en advies van de school In paragraaf 3.3 zijn de streefdoelen van het uitstroomprofiel en het advies van de school voor het moment van uitstroom aan bod geweest. Daarbij werd niet aangegeven of en in hoeverre het streefdoel en het advies van de school samenhangt met de uitstroombestemming van de leerlingen. In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deze vragen. In figuur 20 zijn per streefdoel van het uitstroomprofiel de bestemmingen van de leerlingen weergegeven. Bij het streefdoel arbeid is bijvoorbeeld te zien dat 31% van de leerlingen met een dergelijk streefdoel aan de slag gaat op de arbeidsmarkt.
2
30
De beschreven verschillen zijn significant, getoetst met de Chi -kwadraat toets (alpha < 0.05)
Figuur 20 Streefdoel uitstroomprofiel versus labels uitstroombestemmingen, bij schoolverlaters in 2010-2011
Bij het streefdoel ‘leren’ is sprake van een hoge mate van overeenstemming met de daadwerkelijke uitstroombestemming. Ruim vier van de vijf (82%) leerlingen met een dergelijk streefdoel stroomt uit naar een (eind)onderwijs. En nog eens een van de tien naar overig onderwijs (zoals een vmbo-opleiding). Bij de streefdoelen arbeid (31%) en arbeid en leren, bbl (30%) is de mate van overeenstemming tussen het streefdoel en de uitstroombestemming lager. Leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ stromen bijvoorbeeld vaak uit naar (eind)onderwijs (22%). Dit is ook het geval bij de leerlingen met een streefdoel ‘arbeid en leren’. Hier stroomt 38% van de leerlingen uit naar (eind)onderwijs. Bij leerlingen met een streefdoel ‘anders’ blijkt ‘dagbesteding’ (23%) de meest voorkomende uitstroombestemming te zijn. Hoeveel procent van de leerlingen stroomt uit conform het uitstroomprofiel? De Inspectie verwacht dat in 80% van de gevallen het uitstroomprofiel behaald wordt. In de regio Rotterdam stroomt in totaal 44% van de leerlingen uit conform het uitstroomprofiel (landelijk 60%). Wanneer alleen gekeken wordt naar de leerlingen die de school verlaten als ‘einduitstroom’ (uitstroom naar werk, leren of dagbesteding) dan stroomt 62% van de leerlingen uit conform het uitstroomprofiel (landelijk 73%). In beide gevallen stroomt minder dan 80% van de leerlingen uit conform het uitstroomprofiel. Let wel: dit hoeft niet negatief te zijn. Denk bijvoorbeeld aan een leerling die uitstroomt naar werk, maar beschikt over een uitstroomprofiel gericht op ‘leren’. Ook in dit geval is de leerling g eplaatst, ook al is het niet conform het uitstroomprofiel. In de meeste gevallen zal de bestemming afwijken van het uitstroomprofiel omdat de leerling gedurende de opleiding voor een andere bestemming kiest als beschreven in het uitstroo mprofiel. De gekozen bestemming blijkt misschien toch niet te bevallen na een orienterende stage, de werkgelegenheid is teruggelopen vanwege de ongunstige economische situatie, de ambitie om een AKA opleiding te gaan volgen blijkt te hoog gegrepen, etcetera.
31
In paragraaf 3.3 zijn de adviezen van de school met betrekking tot de best pa ssende vervolgbestemming weergegeven. Dit advies wordt gegeven voordat de leerling de school verlaat. Het streefdoel wordt in het tweede, derde leerjaar overeengekomen. Omdat het advies voor het moment van uitstroom op een later moment in de onderwijsloopbaan wordt gegeven zou je kunnen verwachten dat deze in hogere mate met de bestemming van de leerlingen overeenstemt dan het uitstroomprofiel. In het laatste leerjaar zal de school immers een goed beeld hebben van de wensen en mogelijkheden van een leerling. In figuur 21 is het advies van de school voor het moment van uitstroom uitgesplitst naar de bestemmingen. Figuur 21 Advies school voor moment van uitstroom versus uitstroombestemmingen, bij schoolverlaters in 2010-2011
Leerlingen met het advies ‘leren’ stromen in de meeste gevallen uit naar (eind)onderwijs (75%) of overig onderwijs (19%). Bij arbeid (35%) en arbeid én leren (36%) is de mate van overeenstemming lager. Bij ‘arbeid’ is hiervoor de belangrijkste reden dat een redelijk aantal leerlingen nog geen werk hebben gevonden op het moment van uitstroom (20%). Bij het advies leren én werken (bbl-opleiding) blijkt dat veel leerlingen (40%) kiezen voor het volgen van een AKA of bol opleiding. Leerlingen met het advies ‘anders’ kiezen veelal (67%) voor ‘overig onderwijs’: bijvoorbeeld een vmbo-opleiding of een andere school voor praktijkonderwijs. Al met al zijn bij het advies van de school voor het moment van uitstroom dezelfde conclusies te trekken als bij de uitstroomprofielen. Wel is de mate van overeenstemming nu iets hoger. Bij hoeveel procent van de leerlingen komt het advies van de school overeen met de bestemming? Bij 59% van de leerlingen komt het advies van de school overeen met de bestemming (landelijk 68%). Dit percentage is 15% hoger dan de mate van overeenstemming tussen het streefdoel van het uitstroomprofiel en de uitstroombestemming. Wanneer alleen gekeken wordt naar de ‘einduitstroom’ (uitstroom naar werk, leren of dagbesteding) dan bedraagt het overeenstemmingspercentage 69% (landelijk 81%). Opvallend is dat een redelijk aantal leerlingen kiest voor een andere bestemming dan wat volgens de school de juiste vervolgstap zou zijn. Zeker ook in vergelijking met de landelijke cijfers. 32
Tot slot is gekeken naar de mate van overeenstemming tussen het streefdoel van het uitstroomprofiel en het advies van de school voor het moment van uitstroom. Het overeenstemmingspercentage bedraagt 81% (landelijk 83%). Als alleen gekeken wordt naar de leerlingen die te boek staan als ‘einduitstroom’ is er sprake van een identiek overeenstemmingspercentage (landelijk 84%). Bij ruim vier van de vijf leerlingen komt het streefdoel en het advies van de school dus overeen. Het streefdoel en het advies van de school komen in hogere mate overeen dan het streefdoel én het advies met de uitstroombestemming van de leerlingen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de school meer dan de leerling achter het streefdoel van het uitstroomprofiel blijft staan en de leerling een overeenkomstige uitstroombestemming adviseert. De leerling zelf kiest in een aantal gevallen toch voor een andere bestemming als aangegeven in het streefdoel van het uitstroomprofiel en/of het advies van de school voor het moment van uitstroom.
33
5
Vergelijking op kenmerken tussen scholen in de regio Rotterdam
In dit hoofdstuk worden de scholen van het Directienetwerk Praktijkonderwijs in de regio Rotterdam vergeleken op een aantal kenmerken, te weten: de bestemmingen van de leerlingen in 2010-2011; de ontwikkeling van het aandeel leerlingen dat uitstroomt naar arbeid, gemeten vanaf 2002-2003 én de ontwikkeling van het aandeel leerlingen dat uitstroomt naar een mbo bol of AKA opleiding, gemeten vanaf 2002-2003. De bestemmingen in 2010-2011 In figuur 22 worden de bestemmingen van de schoolverlaters in 2010-2011 weergegeven naar school. Hoe kan deze figuur het best geïnterpreteerd worden? Bij het ProNova College is bijvoorbeeld te zien dat 15% van de leerlingen gaat werken (blauw), dat 42% van de leerlingen een ROC (bol of AKA) opleiding gaat volgen (groen), dat 26% van de leerlingen ‘overig’ onderwijs gaat volgen (bijvoorbeeld een vmbo of REC/VSO-school: paars) en dat 17% van de leerlingen nog geen passend werk of een opleiding heeft gevonden of een onbekende bestemming heeft (categorie ‘overig’: oranje). Achter de schoolnaam staat tussen het haakjes het aantal schoolverlaters in 2010-2011. Figuur 22 Uitstroombestemmingen van in 2010-2011 uitgestroomde leerlingen in de regio Rotterdam uitgesplitst naar school, in percentages Totaal regio Rotterdam (n=618) ProNova College (n=86)
24%
Praktijk College Spijkenisse (n=81)
21% 43%
7%
LMC Praktijkonderwijs Schietbaanstraat (n=26)
31%
Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs (n=90)
29%
IJsselcollege afd. Praktijkonderwijs (n=31)
29%
Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet (n=5)
27% 27%
15%
47%
Accent Praktijkonderwijs Capelle (n=64)
0%
39%
ROC (BOL of AKA)
16% 6% 19%
48%
8%
Overig onderwijs Overig
13% 10% 60%
63%
30%
Arbeid
23% 35%
44%
40%
Accent Praktijkonderwijs Centrum (n=47)
10%
67%
15%
LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat (n=64)
14%
30%
32%
23%
16%
36%
33%
18%
17%
38%
53%
Maxima College (n=9)
17%
26%
25%
7%
LMC Praktijkonderwijs Talingstraat (n=44)
Accent Praktijkonderwijs Delfshaven (n=27)
23%
42%
Praktijk College Brielle (n=14) Overschie College (n=30)
36%
15%
30% 20%
11% 11% 9% 13%
32% 28%
20% 40% 60% 80% 100%
In de regio gaat in totaal 24% van de leerlingen werken. Bij Praktijk College Brielle (43%) en Accent Praktijkonderwijs Capelle (39%) is de uitstroom naar arbeid beduidend hoger dan het regionale gemiddelde. Bij twee scholen (Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet en het Maxima College) stromen er (nog) geen leer-
35
e
lingen uit naar arbeid. Deze scholen zijn nog vrij nieuw en hebben nog geen 5 -6 leerjaar.
e
Bij Accent Praktijkonderwijs Delfshaven (63%) en het Overschie College (53%) is de uitstroom naar mbo AKA of bol opleidingen het hoogst. Het regionale gemiddelde bedraagt hier 36%. De uitstroom naar AKA of bol opleidingen is het laagst bij Praktijk College Brielle (7%) en LMC Praktijkonderwijs Schietbaanstraat (15%). Bij de eerste school is sprake van een hoge uitstroom naar werk, bij de tweede school is daar geen sprake van (met 23% iets onder het gemiddelde). Regionaal gezien stroomt bijna een kwart van de leerlingen (23%) uit naar overig onderwijs. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een vmbo-opleiding of een andere school voor praktijkonderwijs. Deze vorm van uitstroom is het hoogst bij het Maxima College (67%) en Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet (60%). Dat is niet opzienbarend, omdat het bij deze scholen over kleine leerlingaantallen gaat. Daarnaast beschikken beide scholen momenteel alleen over een onderbouw. De uitstroom naar overig onderwijs is verder het hoogst bij Praktijk College Spijk enisse (38%) en het laagst bij Accent Praktijkonderwijs Centrum (9%). Voor wat betreft de uitstroom naar de categorie ‘overig’ (geen werk of school, een onbekende bestemming of dagbesteding) is de uitstroom het hoogst bij LMC Praktijkonderwijs Schietbaanstraat (35%) én Accent Praktijkonderwijs Centrum (32%). Bij LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat (6%) is de uitstroom bij de categorie ‘overig’ het laagst. Bij Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet en het Maxima College is geen sprake van uitstroom naar dagbesteding of leerlingen die de school verlaten zonder een passende vervolgbestemming.
36
Ontwikkeling van de uitstroom naar arbeid In figuur 23 wordt de ontwikkeling van de uitstroom naar arbeid op schoolniveau weergegeven. De gegevens van de laatste negen uitstroommetingen zijn opgenomen in de figuur. In het algemeen is sprake van grote mate aan variatie in de uitstroom naar arbeid. Figuur 23 Ontwikkeling van het aandeel leerlingen dat is uitgestroomd naar arbeid per school in percentages, naar uitstroomjaar
Accent Praktijkonderwijs Capelle Accent Praktijkonderwijs Centrum Accent Praktijkonderwijs Delfshaven Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet
2010-2011 IJsselcollege afd. Praktijkonderwijs
2009-2010
Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs
2008-2009
LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat
2007-2008 2006-2007
LMC Praktijkonderwijs Schietbaanstraat
2005-2006 LMC Praktijkonderwijs Talingstraat
2004-2005
Maxima College
2003-2004
Overschie College
2002-2003
Praktijk College Brielle Praktijk College Spijkenisse ProNovaCollege 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
In 2010-2011 stroomt bijna een kwart van de leerlingen (24%) uit naar arbeid. We zagen al eerder in deze rapportage dat de uitstroom naar werk in de regio Rotterdam terugloopt in vergelijking met de drie voorgaande uitstroommetingen. Je zou dus kunnen verwachten dat op schoolniveau minder leerlingen uitstromen naar arbeid dan in het voorgaande jaar 2009-2010. Dat is inderdaad het geval bij 1 negen van de twaalf scholen . Alleen bij Praktijk College Brielle (+18% ten opzichte van 2009-2010), LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat (+16%) en Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs (+2%) stromen meer leerlingen uit naar arbeid dan in het voorgaande jaar. In totaal stromen, in vergelijking met het voorgaande jaar, bij een kwart van de scholen meer leerlingen uit naar arbeid. Vorig was bij 70% van de scholen de uitstroom naar arbeid toegenomen.
1
37
We laten twee scholen buiten beschouwing: het IJsselcollege, afdeling PrO omdat ze niet hebben deelgenomen aan de uitstroommeting 2009-2010 én Accent Praktijkonderwijs Capelle omdat ze geen einduitstroom hebben ingevoerd in de uitstroommeting 2009-2010.
Ontwikkeling van de uitstroom naar mbo bol of AKA opleidingen Tot slot is de ontwikkeling van het aandeel leerlingen dat uitstroomt naar mbo bol of AKA opleidingen in beeld gebracht, zie figuur 24. Figuur 24 Ontwikkeling van het aandeel leerlingen dat is uitgestroomd naar mbo ( bol of AKA) opleidingen per school in percentages, naar uitstroomjaar
Accent Praktijkonderwijs Capelle Accent Praktijkonderwijs Centrum Accent Praktijkonderwijs Delfshaven Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet
2010-2011 IJsselcollege afd. Praktijkonderwijs
2009-2010 Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs
2008-2009
LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat
2007-2008
LMC Praktijkonderwijs Schietbaanstraat
2006-2007 2005-2006
LMC Praktijkonderwijs Talingstraat
2004-2005 Maxima College
2003-2004
Overschie College
2002-2003
Praktijk College Brielle Praktijk College Spijkenisse ProNovaCollege
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Ook hier is sprake van grote verschillen tussen de diverse uitstroomjaren. In tabel 3 was al eerder te zien dat in 2010-2011 zo’n 36% van de leerlingen uitstroomt naar AKA of bol opleidingen. Net als de uitstroom naar arbeid daalt ook de ui t2 stroom naar AKA of bol opleidingen. Bij zeven van de twaalf scholen valt op dat er in vergelijking met de vorige uitstroommeting minder leerlingen uitstromen naar AKA of bol opleidingen. Bij Accent Praktijkonderwijs Delfshaven (+17%), Maxima College (+8%), LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat (+6%), LMC Praktijkonderwijs Talingstraat (+5%) en Overschie College (+1%) stromen in 2010-2011 meer leerlingen uit naar AKA of bol opleidingen. Dan gaat het om 42% van de scholen. Vorig jaar nam de uitstroom naar AKA en bol opleidingen nog toe bij 50% van de scholen. We hebben gezien dat de uitstroom naar arbeid en bol/AKA opleidingen in de gehele regio afneemt. Alleen bij LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat is de uitstroom naar zowel arbeid als bol/AKA opleidingen toegenomen in het afgelopen schooljaar.
2
38
Ook hier worden het IJsselcollege, afd. PrO en Accent PrO Capelle buiten beschouwing gelaten.
Deel 2 De volgmetingen in het najaar van 2011
In het najaar van 2011 zijn twee volgmetingen uitgevoerd: de tweede volgmeting bij de uitstromers in 2009-2010 (dan gaat het over hun bestemmingen na één jaar) én de vierde volgmeting bij de uitstromers in 2008-2009 (hun bestemmingen na twee jaar). In deel 2 van deze rapportage staan de belangrijkste uitkomsten van de twee volgmetingen centraal. In de volgende hoofdstukken gaat het achtereenvolgens over de volgende onderwerpen:
39
De wijze van dataverzameling en de deelname aan beide volgmetingen (hoofdstuk 6);
De bestemmingen van de schoolverlaters uit 2008-2009 na twee jaar (hoofdstuk 7);
De bestemmingen van de schoolverlaters uit 2009-2010 na één jaar (hoofdstuk 8);
De loopbanen van de oud-leerlingen. Dan gaat het bijvoorbeeld om de vraag: hoeveel procent van de oud-leerlingen is continu aan het werk na het verlaten van de school voor praktijkonderwijs? (hoofdstuk 9) én
Opvallende verschillen tussen de scholen in de regio. Zijn er voor wat betreft de bestemmingen én loopbanen na een en twee jaar verschillen tussen de scholen? (hoofdstuk 10).
6
De volgmetingen in het najaar van 2011: dat averzameling, respons en representativiteit
In dit hoofdstuk staan we stil bij de wijze van dataverzameling (paragraaf 6.1), de deelname van de scholen aan de volgmetingen (paragraaf 6.2) en de represent ativiteit van de verzamelde gegevens (paragraaf 6.3). Onder representativiteit wordt verstaan: kunnen we op basis van de in het najaar van 2011 verzamelde gegevens uitspraken doen over de populatie schoolverlaters uit 2008-2009 en 2009-2010 (zoals ingevoerd in de uitstroommonitor)?
6.1
Dataverzameling In het eerste hoofdstuk van dit rapport zagen we al dat de scholen tussen 1 september en 31 oktober 2011 konden deelnemen aan de volgmetingen bij de uitstromers uit 2008-2009 en 2009-2010. De scholen hebben op 1 september een mailing ontvangen met de links naar en inlogcodes van de volgmetingen. Begin oktober is door het secretariaat van het Platform Praktijkonderwijs een reminder verstuurd voor het tijdig invoeren van de gegevens.
6.2
Respons Hebben alle scholen deelgenomen aan de volgmetingen? En: hebben de scholen dan van alle oud-leerlingen de bestemmingen in het najaar van 2011 in beeld gebracht? Deze vragen worden per volgmeting beantwoord. We beginnen met het uitstroomcohort 2008-2009. Uitstroomcohort 2008-2009 De leerlingen van dit uitstroomcohort hebben de school voor praktijkonderwijs twee jaar geleden verlaten. Voor het eerst heeft er een volgmeting plaatsgevo nden waarbij de scholen de bestemmingen van oud-leerlingen na twee jaar in beeld dienden te brengen. Omdat de leerlingen al redelijk lang van school zijn is het de vraag in hoeverre de scholen erin geslaagd zijn om van alle leerlingen de bestemmingen in beeld te brengen. Zie tabel 5. In de tabel is per school aangegeven van hoeveel leerlingen de bestemmingen in beeld zijn gebracht. In percentages is daarnaast aangegeven om hoeveel procent van de totale groep schoolverlaters (die in 2008-2009 zijn ingevoerd in de uitstroommeting) het dan gaat.
41
tabel 5
Schoolverlaters uit 2008-2009 waarvan gegevens bekend zijn in het najaar van 2011, per school Aantal leerlingen waarvan gege-
Percentage van de schoolverlaters
vens bekend zijn
in 2008-2009
Accent Praktijkonderwijs Centrum
50
94%
Accent Praktijkonderwijs Delfshaven
26
93%
83
92%
30
91%
86
90%
Accent Praktijkonderwijs Capelle
32
84%
LMC Praktijkonderwijs Schietbaanstraat
14
82%
IJsselcollege afd. Praktijkonderwijs
28
80%
33
80%
12
67%
23
61%
0
0%
0
0%
0
0%
417
78%
School
ProNovaCollege LMC Praktijkonderwijs Talingstraat Praktijk College Spijkenisse
Overschie College Praktijk College Brielle LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet Maxima College Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs Totaal
In de uitstroommeting van 2008-2009 zijn de bestemmingen van 532 leerlingen in beeld gebracht. In de huidige volgmeting zijn van 417 leerlingen de bestemmingen na twee jaar in beeld gebracht. Dan gaat het om 78% van de schoolverlaters uit 2008-2009. Landelijk is van 76% van de leerlingen de bestemming na twee jaar in beeld gebracht. Uit de bovenstaande tabel blijkt dat drie van de veertien scholen niet hebben deelgenomen aan de volgmeting. Bij Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet was deelname aan de volgmeting niet mogelijk omdat de school niet had deelgen omen aan de uitstroommeting 2008-2009. Het Maxima College (slechts 1 leerling) en Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs (43 leerlingen) hadden wel gegevens ingevoerd in de uitstroommeting, maar hebben niet deelgenomen aan de volgmeting. Uit de tabel blijkt ook dat Accent Praktijkonderwijs Centrum erin geslaagd is om de bestemmingen van de meeste schoolverlaters (94%) in beeld te brengen. Vijf scholen zijn na twee jaar erin geslaagd om van minimaal negen van de tien schoolverlaters de bestemmingen in beeld te brengen. De overige scholen he bben van 61% tot 84% van de oud-leerlingen de bestemmingen in beeld gebracht. Een lager percentage kan een aantal redenen hebben: de school is er bi jvoorbeeld niet in geslaagd om contact te leggen met de leerling of het netwerk rondom de leerling. Een andere reden kan zijn dat scholen ervoor gekozen hebben om alleen van de zogenaamde einduitstromers (uitstroom naar werk, mbo 42
onderwijs of dagbesteding) de bestemmingen in beeld te brengen. Scholen kunnen er immers voor kiezen om de tussentijdse schoolverlaters (naar vmbo of vso school) niet te volgen. Een tip voor de scholen binnen het Directienetwerk Praktijkonderwijs is om na te gaan welke mogelijke aanpakken er zijn om de bestemmingen van oudleerlingen in beeld brengen. De scholen kunnen dan waarschijnlijk lering trekken voor de volgende metingen. Een idee is bijvoorbeeld om een feestelijke terugkomavond voor oud-leerlingen te organiseren. Dat is een leuke manier om de actuele situatie van oud-leerlingen in kaart te brengen. De huidige volgmeting is de vierde en laatste volgmeting bij de schoolverlaters uit 2008-2009 (zie eventueel tabel 1, hoofdstuk 1). Hebben alle scholen deelgenomen aan de verschillende volgmetingen? Zie tabel 6. tabel 6
Deelname van individuele scholen aan de volgmetingen bij cohort 2008 -2009 Aantal scholen
Percentage scholen
Deelname aan alle volgmetingen (4 in totaal)
8
57%
Deelname aan drie van de vier volgmetingen
3
21%
Deelname aan twee van de vier volgmetingen
0
0%
Deelname aan één volgmeting
1
7%
Deelname aan geen enkele volgmeting
2
14%
Iets meer dan de helft van de scholen (57%) heeft deelgenomen aan alle volgmetingen. Dit percentage is hoger dan landelijk (47%). De verklaring voor het feit dat scholen niet aan alle volgmetingen hebben deelgenomen is waarschijnlijk dat hier voor het eerst volgmetingen hebben plaatsgevonden. De scholen moesten misschien nog wennen aan de halfjaarlijkse volgmetingen. Landelijk was bijvoorbeeld te zien dat de meeste scholen niet hebben deelgenomen aan de tweede volgmeting in het najaar van 2010. Dat was ook het geval bij drie scholen uit de regio (IJsselcollege, afd PrO, LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat én Talingstraat). Op dat moment was misschien nog niet helder dat de scholen voor de tweede keer de bestemmingen van dezelfde leerlingen (immers al gedaan in het voorjaar van 2010) in beeld konden brengen. Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet en Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs hebben aan geen enkele volgmeting deelgenomen. Bij de eerste school is de reden hiervoor bekend: er zijn geen gegevens ingevoerd in de uitstroommeting 2008-2009, er kunnen dan geen leerlingen gevolgd worden. Bij de tweede school is de reden onbekend. Het Maxima College heeft ten slotte alleen deelgenomen aan de tweede volgmeting. Bij deze school ging het om één leerling.
43
Uitstroomcohort 2009-2010 Ook bij uitstroomcohort 2009-2010 is nagegaan in hoeverre de scholen erin geslaagd zijn om de bestemmingen van de oud-leerlingen in beeld te brengen. Bij dit uitstroomcohort hebben de leerlingen de school voor praktijkonderwijs één jaar geleden verlaten. tabel 7
Schoolverlaters uit 2009-2010 waarvan gegevens bekend zijn in het najaar van 2011, per school Aantal leerlingen waarvan gege-
Percentage van de schoolverlaters
vens bekend zijn
in 2009-2010
Accent Praktijkonderwijs Centrum
37
100%
Accent Praktijkonderwijs Capelle
5
100%
32
97%
23
96%
48
94%
43
90%
56
88%
School
Overschie College Accent Praktijkonderwijs Delfshaven ProNovaCollege LMC Praktijkonderwijs Schietbaanstraat Praktijk College Spijkenisse Praktijk College Brielle
21
88%
LMC Praktijkonderwijs Talingstraat
31
84%
LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat
27
66%
Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet
1
20%
Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs
1
2%
IJsselcollege afd. Praktijkonderwijs
0
0%
0
0%
325
78%
Maxima College Totaal
In totaal is van 78% van de schoolverlaters uit 2009-2010 de bestemming na één jaar in beeld gebracht. Landelijk was het percentage iets hoger, namelijk 80%. In vergelijking met het uitstroomcohort 2008-2009 zijn tien scholen erin geslaagd om van meer leerlingen de bestemmingen in beeld te brengen. De reden hiervoor is misschien dat de scholen makkelijker contact hebben kunnen leggen met de schoolverlaters uit 2009-2010 (pas een jaar van school) dan met de schoolverlaters uit 2008-2009 (al twee jaar van school). Accent Praktijkonderwijs Centrum én Capelle zijn er in geslaagd om van alle leerlingen de bestemmingen na een jaar in beeld te brengen. Het Maxima College en het IJsselcollege, afd PrO hebben niet deelgenomen aan de volgmeting. De eerste school kon van vier leerlingen de bestemmingen in beeld brengen, maar heeft daarvan afgezien. De tweede school heeft niet dee lgenomen aan de uitstroommeting 2009-2010 en kon daarom niet deelnemen aan de volgmeting. Verder hebben Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet (t otaal 5
44
leerlingen) en Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs (totaal 45 leerlingen) de bestemming van één leerling in beeld gebracht. Ook bij het uitstroomcohort 2009-2010 is de deelname van de scholen aan de volgmetingen in beeld gebracht, zie tabel 8. tabel 8
Deelname van individuele scholen aan de volgmetingen bij cohort 2009 -2010 Aantal scholen
Percentage scholen
10
71%
Alleen deelname aan de eerste volgmeting
0
0%
Alleen deelname aan de tweede volgmeting
2
14%
Geen deelname
2
14%
Deelname aan beide volgmetingen
Tien van de veertien scholen (71%) hebben tot dusverre deelgenomen aan de volgmetingen (totaal 2) bij het uitstroomcohort 2009-2010. Landelijk is sprake van een identiek deelnamepercentage. LMC Praktijkonderwijs Huismanstraat en Nieuw Zuid, Praktijkonderwijs (1 leerling) hebben alleen deelgenomen aan de tweede volgmeting in het najaar van 2011. Maxima College en IJsselcollege, afd. PrO hebben zoals eerder besproken niet deelgenomen aan de volgmetingen.
6.3
Representativiteit Bij representativiteit gaat het om de vraag of op basis van de verzamelde gegevens in het najaar van 2011 uitspraken gedaan mogen worden over de totale groep schoolverlaters (die zijn ingevoerd in de uitstroommonitor) uit 2008-2009 en 2009-2010. Deze vraag is belangrijk omdat niet van alle uitstromers de bestemming in het najaar van 2011 in beeld is gebracht. Bij beide uitstroomcoho rten zijn van 78% van de leerlingen de bestemmingen in beeld gebracht . In tabel 14 en 15 (zie bijlage 1) zijn daarom de achtergrondkenmerken en de bestemmingen van oud-leerlingen waarvan in het najaar van 2011 gegevens bekend zijn vergeleken met de totale groep uitstromers in 2008-2009 en 2009-2010. Als de gegevens niet te veel van elkaar afwijken, dan zijn de volgmetingen van 20082009 en 2009-2010 representatief en mogen op basis van de verzamelde resultaten uitspraken gedaan worden over de totale groep uitstromers in 2008-2009 en 2009-2010. Uit de tabellen blijkt dat de leerlingen van wie in het najaar van 2011 gegevens bekend zijn qua achtergrondkenmerken en qua bestemmingen overeen komen met de totale groep uitstromers in zowel 2008-2009 als 2009-2010. Alleen voor wat betreft de gemiddelde leeftijd op het moment van uitstroom en het gemiddelde aantal jaren dat een leerling is ingeschreven op de school voor praktijko nderwijs wijken beide groepen iets af. De verklaring hiervoor is dat scholen ve rplicht zijn om leerlingen die te boek staan als ‘einduitstroom’ (uitstroom naar werk, vervolgonderwijs, dagbesteding) te volgen en niet de leerlingen die bi jvoorbeeld tussentijds naar een andere school voor praktijkonderwijs gaan. Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat de in het najaar van 2011 ingevoerde volggegevens representatief zijn voor de totale groep uitstromers (zoals ingevoerd in de uitstroommonitor) in 2008-2009 en 2009-2010.
45
7
Bestemmingen van uitstromers in 2008-2009 na twee jaar
We starten met de belangrijkste resultaten van de volgmeting bij de schoolverlaters uit 2008-2009. Eerst wordt ingegaan op de bestemmingen na twee jaar. Vervolgens wordt vanaf paragraaf 7.2 gekeken naar de kenmerken van bijvoo rbeeld de arbeidsplek of de mbo-opleiding van de oud-leerlingen.
7.1
De bestemmingen na twee jaar De uitstromers uit 2008-2009 hebben de school voor praktijkonderwijs twee jaar geleden verlaten. Wat zijn de bestemmingen van de leerlingen na twee jaar? Zijn de oud-leerlingen vooral werkzaam op de arbeidsmarkt of volgen ze vooral (eind)onderwijs? Zie figuur 25. Figuur 25 Bestemmingen van uitstromers uit 2008-2009 na twee jaar, in percentages
21%
Arbeid
24%
23% 22% 23%
3%
Arbeid en leren, bbl
3%
5%
5% 4%
2%
Mbo AKA
4% 5%
2%
6%
Mbo bol niveau 1
12%
8% 16%
18% 19%
Mbo bol niveau 2
11%
6% 2%
Mbo bol niveau 3
Na twee jaar (n=417)
19%
Na anderhalf jaar (n=311) 23%
27%
Na een jaar (n=332)
5%
11% 10% 11%
Overig onderwijs
Na een half jaar (n=403) 15%
17%
1% 1% 1% 1%
Dagbesteding
14% 12% 13% 12%
Geen werk of school Onbekend
11%
4% 3%
0%
10%
Uitstroom 2008-2009 (n=486)
17%
16% 15%
20%
30%
De meeste oud-leerlingen (28%) volgen na twee jaar (eind)onderwijs. De oudleerlingen volgen daarbij vooral bol niveau 2 opleidingen (19%) en zelfs al bol niveau 3 opleidingen (5%). Een vrijwel gelijk aantal oud-leerlingen (27%) is werkzaam op de arbeidsmarkt. Zo’n 3% van deze oud-leerlingen combineert werken met een bbl-opleiding. In totaal is dus 55% van de schoolverlaters na twee jaar aan het werk of volgt een mbo-opleiding. De overige oud-leerlingen hebben na twee jaar geen werk of volgen geen opleiding (17%), volgen overig onderwijs (11%) of dagbesteding (1%). Bij 16% 47
van de schoolverlaters is de bestemming na twee jaar onbekend. Een op de drie oud-leerlingen heeft na twee jaar dus geen werk, geen opleiding of een onbekende bestemming. In vergelijking met de uitstroombestemmingen in 2008-2009 valt er een aantal zaken op. Allereerst valt op dat een kleiner aandeel van de oud-leerlingen (eind)onderwijs volgt (was 41%, nu 28%). Daarbij valt tevens op dat minder leerlingen na twee jaar een AKA of bol niveau 1 opleiding volgen. Leerlingen volgen wel in meerdere mate een bol niveau 2 of 3 opleiding. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat leerlingen gestart zijn met een AKA of bol niveau 1 opleiding en na het behalen van een diploma doorstromen naar een niveau 2 -3 opleiding. In hoofdstuk 9 ‘loopbanen’ wordt nagegaan of er sprake is van ‘opstroom’ binnen het mbo. De uitstroom naar arbeid is in vergelijking met de uitstroombestemmingen gelijk gebleven. Minder leerlingen volgen na twee jaar (eind)onderwijs en het aantal leerlingen dat werkt is gelijk gebleven. Dat betekent dat een groter aandeel leerlingen na twee jaar een andere bestemming heeft dan werken of leren. Daarbij heeft 17% van de oud-leerlingen na twee jaar geen werk of volgt geen opleiding. Het percentage leerlingen zonder passende bestemming is in twee jaar tijd met 5% gestegen. Verder is het percentage leerlingen waarvan de bestemming onbekend is flink toegenomen van 3% naar 16%. Een aanzienlijk deel van de populatie (33%) heeft na twee jaar dus al geen werk, geen opleiding of een onbekende bestemming. Dit percentage is in twee jaar toegenomen van 15% naar 33%, een zorgelijke ontwikkeling. In vergelijking met de landelijke cijfers is er een aantal overeenkomsten en verschillen. Een overeenkomst is bijvoorbeeld het feit dat minder leerlingen na twee jaar een AKA/niveau 1 opleiding volgen en juist meer leerlingen een niveau 2/3 opleiding. Een andere overeenkomst is dat ook landelijk gezien van meer leerlingen de bestemming na twee jaar onbekend is (toename van 10% in vergelijking met de uitstroombestemmingen). Er zijn ook verschillen. Landelijk blijken de leerlingen na twee jaar vaker te werken (44% versus 27%). In de regio volgen de leerlingen juist vaker (eind)onderwijs (28% versus 22%). Deze uitkomsten komen overeen met de uitstroombestemmingen in 2008-2009. Een ander belangrijk verschil is dat de leerlingen landelijk gezien minder vaak geen werk hebben of geen opleiding volgen dan in de regio (10% versus 17%). Blijkbaar ondervinden de oudleerlingen binnen de regio Rotterdam meer moeilijkheden in het vinden/behouden van een baan of een opleiding. In paragraaf 7.4 wordt hier verder op ingegaan.
7.2
Kenmerken van de arbeidsplek van oud-leerlingen Werken de oud-leerlingen in het najaar van 2011 vooral in een reguliere arbeid splaats? In welke sectoren zijn de oud-leerlingen werkzaam? Deze kenmerken van de arbeidsplek komen nu aan de orde. De bijbehorende figuren zijn te vinden in bijlage 2. De oud-leerlingen van het praktijkonderwijs zijn na twee jaar veelal werkzaam in een reguliere arbeidsplaats (47%) met eventueel een subsidieregeling en/of o ndersteuning (nog eens 35%). Een kleiner deel van de oud-leerlingen werkt in een
48
sociale werkvoorziening (6%), volgt een toeleidings- of trainingstraject (6%) of werkt in een ander type arbeidsplaats (3%). In vergelijking met de uitstroombestemmingen valt op dat meer leerlingen werkzaam zijn in een reguliere arbeidsplaats en dat minder leerlingen gebruik maken van een subsidieregeling en/of ondersteuning. Landelijk is sprake van een soortgelijke situatie. De oud-leerlingen zijn vooral werkzaam in de sectoren: bouw/techniek (28%), detailhandel/winkel (23%) of de horeca (14%). Ten opzichte van de uitstroombestemmingen is vooral binnen de sector bouw/techniek sprake van een terugloop. Na twee jaar is het aantal leerlingen dat werkzaam is in deze sector gedaald met 7%. Ook landelijk is hier sprake van terugloop (5%). Binnen de sector bouw/techniek is blijkbaar minder werkgelegenheid voor de oud-leerlingen praktijkonderwijs. Na twee jaar beschikken de meeste oud-leerlingen over een jaarcontract (35%) of een vast contract (25%). In 2008-2009 had 8% van de schoolverlaters een vast contract. Dat is een flinke toename, zeker ook gezien de landelijke cijfers. Landelijk was ook sprake van een toename van het aantal leerlingen met een vast contract, maar dan van 14% in 2008-2009 naar 21% in het najaar van 2011. Een beperkt aantal leerlingen (14 in totaal) volgen na twee jaar een bbl-opleiding naast het werk. Deze leerlingen volgen de bbl-opleiding vooral binnen de sector techniek (64%). Opvallend is dat tien van de veertien leerlingen een niveau 1 opleiding volgen. Landelijk worden er vooral bbl niveau 2 opleidingen gevolgd. Blijkbaar hebben de leerlingen die na twee jaar een bbl-opleiding volgen op een later moment (dus niet meteen na het verlaten van de school voor praktijko nderwijs) hiertoe besloten. Een voorbeeld van een leven lang leren?
7.3
Kenmerken van de (v)mbo-opleiding Bij 104 oud-leerlingen is aangegeven dat ze na twee jaar een (v)mbo-opleiding volgen. We zagen al eerder dat de leerlingen na twee jaar vooral bol niveau 2 o pleidingen volgen en in mindere mate AKA of bol niveau 1 opleidingen. Het aandeel leerlingen dat vmbo onderwijs volgt is gelijk gebleven (2% van de popul atie). In welke sectoren volgen deze leerlingen na twee jaar onderwijs? De bol niveau 2 leerlingen volgen vooral onderwijs in de sectoren zorg en welzijn (40%) of techniek (32%). De bol niveau 1 leerlingen volgen daarentegen voo rnamelijk onderwijs in de sectoren zorg en welzijn (30%) of economie/handel (30%). In de sector economie/handel volgen ook de AKA (33%) en vmbo bb (42%) leerlingen voornamelijk onderwijs. Over het algemeen volgen de meeste leerlingen vooral onderwijs in de sectoren zorg en welzijn of economie. Dat is landelijk gezien ook zo. Een groot verschil ten opzichte van de landelijk cijfers is dat de leerlingen in de regio Rotterdam in veel mindere mate onderwijs volgen binnen de sector voedsel en leefomgeving. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat er in de stedelijke regio Rotterdam minder snel gekozen wordt voor een baan in de groene sector.
49
7.4
Kenmerken van oud-leerlingen zonder werk of een opleiding In paragraaf 7.1 werd geconcludeerd dat een redelijk aantal leerlingen (17%) na twee jaar geen werk heeft of geen onderwijs volgt. Dit percentage is hoger dan landelijk (+7%). Waarom hebben oud-leerlingen na twee jaar geen baan of volgen ze geen opleiding? Gedrags/motivatieproblemen (27%) en ontslag (13%) zijn de meest genoemde redenen waarom leerlingen na twee jaar niet werken of naar school gaan. Ten opzichte van de landelijke cijfers valt op dat leerlingen in de regio Rotterdam vaker geen werk of een opleiding volgen vanwege: gedrags/motivatieproblemen (+7%), voortijdig schoolverlaten (VSV, +3%) of arbeidsongeschiktheid (+1%). Landelijk gezien geldt dat vaker vanwege: zwangerschap/de geboorte van een kind (+8%) of ontslag (+3%). In hoofdstuk 9 ‘loopbanen’ zal worden nagegaan of leerlingen die na twee jaar niet aan het werk zijn of op school zitten al dan niet begeleiding ontvangen op weg daarnaartoe.
7.5
Het ontvangen van begeleiding na twee jaar Scholen voor praktijkonderwijs dienen tot een jaar na het moment van uitstroom nazorg te verlenen aan hun oud-leerlingen. De uitstromers uit 2008-2009 zijn twee jaar van school en vallen niet meer onder de nazorgverplichting. Het is desalniettemin interessant om na te gaan in hoeverre de uitstromers uit 2008-2009 begeleid worden na twee jaar. Na twee jaar ontvangt 65% van de leerlingen begeleiding. Gezien het feit dat er geen nazorgverplichting meer is een hoog percentage. Landelijk wordt na twee jaar 59% van de leerlingen begeleid. Ook in dat opzicht valt op dat de leerlingen in deze regio na twee jaar nog in ruime mate begeleid worden. Van wie ontvangen de oud-leerlingen begeleiding? Een begeleider van de voormalige school voor praktijkonderwijs wordt het vaakst genoemd. Drie van de vijf leerlingen ontvangt nog begeleiding van een medewerker van de school voor praktijkonderwijs (landelijk 41%). Daarnaast worden begeleiders genoemd als: een begeleider van de school voor vervolgonderwijs (31%), de werkgever (16%) of het UWV (15%). Zie voor een uitgebreid overzicht bijlage 2.
50
8
Bestemmingen van uitstromers in 2009-2010 na één jaar
In dit hoofdstuk wordt stil gestaan bij de bestemmingen van de uitstromers in 2009-2010 na één jaar. Deze oud-leerlingen hebben het praktijkonderwijs één jaar geleden verlaten. Waar mogelijk worden de resultaten vergeleken met het uitstroomcohort 2008-2009.
8.1
De bestemmingen na één jaar In figuur 26 zijn de bestemmingen van de uitstromers uit 2009-2010 na één jaar weergegeven. Figuur 26 Bestemmingen van uitstromers uit 2009-2010 na één jaar, in percentages 20% 19%
Arbeid
26%
7% 6% 7%
Arbeid en leren, bbl 4%
Mbo AKA
10% 11% 10%
Mbo bol niveau 1 Mbo bol niveau 2
10%
18%
Na een jaar (n=325) 23%
19%
12%
Na een half jaar (n=322)
1%
Mbo bol niveau 3
10% 11%
Overig onderwijs
Uitstroom 2009-2010 (n=382)
13%
3% 2% 2%
Dagbesteding Geen werk of school
17% 17%
7%
Onbekend
4% 3%
0%
10%
10%
20%
30%
Na één jaar werkt iets meer dan een kwart (27%) van de uitstromers uit 2009 2010. Ruim een derde van de oud-leerlingen (34%) volgt (eind)onderwijs. Na één jaar volgen de oud-leerlingen vooral bol niveau 2 opleidingen (19%). Samengevat: drie van de vijf (61%) leerlingen volgt onderwijs of werkt na één jaar. De overige leerlingen volgen overig onderwijs (10%) of dagbesteding (3%). Zo’n 17% van de oud-leerlingen heeft na een jaar geen werk of volgt geen onderwijs. Bij 10% van de schoolverlaters is de bestemming na één jaar onbekend. Meer dan een kwart (27%) van de oud-leerlingen heeft na één jaar dus geen werk, volgt geen opleiding of heeft een onbekende bestemming. Net als bij de uitstromers in 2008-2009 is er sprake van zorgelijke cijfers. In vergelijking met de uitstroombestemmingen valt op dat de schoolverlaters na één jaar in mindere mate werken (-6%) en (eind)onderwijs volgen (-10%). Hier tegenover staat dat meer leerlingen geen werk hebben of geen opleidingen volgen (+10%) of een onbekende bestemming hebben (+7%). Blijkbaar behouden
51
niet alle leerlingen hun baan of opleiding. In hoofdstuk 9 ‘loopbanen’ zal hier verder op worden ingezoomd. Wat zeggen deze cijfers ten opzichte van de bestemmingen van de uitstromers in 2008-2009 na één jaar? En wat zeggen ze in vergelijking met de landelijke cijfers? Zie figuur 27. Figuur 27 Vergelijking bestemmingen uitstroomcohorten, in percentages 20%
Arbeid Arbeid en leren, bbl
3%
Mbo AKA
2%
23%
31%
Bestemmingen uitstroomcohort 20092010 na één jaar
7% 13%
4% 5%
Mbo bol niveau 1
6%
8%
10% 19%
Mbo bol niveau 2
19%
Bestemmingen uitstroomcohort 20082009 na één jaar
27%
1%
Mbo bol niveau 3 Overig onderwijs
7%
Dagbesteding
1%
10% 10%
3%
Geen werk of school
12% 10%
Onbekend
7%
0%
Bestemmingen uitstroomcohort 20092010 na één jaar (landelijk)
3% 17%
10% 11%
10%
20%
30%
40%
Als de bestemmingen van de uitstromers uit 2009-2010 worden vergeleken met de bestemmingen van de uitstromers uit 2008-2009 (na één jaar) dan valt een aantal zaken op. Allereerst blijken er voor wat betreft het aantal leerlingen dat werkt, overig onderwijs volgt of het aantal leerlingen met een onbekende bestemming nauwelijks verschillen te bestaan. De uitstromers uit 2008-2009 blijken na één jaar wel in meerdere mate (eind)onderwijs te volgen. De uitstromers uit 2009-2010 volgen daarentegen in meerdere mate bbl-opleidingen (+4%) of dagbesteding (+2%). Ook hebben de uitstromers uit 2009-2010 vaker geen werk of volgen vaker geen opleiding (+5%). Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat de uitstromers uit 2009-2010 in mindere mate (eind)onderwijs volgen zou dit kunnen betekenen dat deze oud-leerlingen meer moeilijkheden ervaren in het volgen van mbo-onderwijs. Vooral het aantal leerlingen dat bol niveau 2 opleidingen volgt is afgenomen en dat zou verklaard kunnen worden door de ontwikkelingen in het mbo. Denk hierbij aan de referentieniveaus taal en rekenen en de mogelijke invoering van een centrale eindtoets in het mbo. Hie rover meer in hoofdstuk 11. In vergelijking met de landelijke cijfers valt op dat de uitstromers uit 2009 -2010 in mindere mate werken (-17%) en in meerdere mate (eind)onderwijs volgen (+7%). Ook valt op dat de leerlingen in de regio Rotterdam vaker geen werk hebben of geen opleiding volgen (+7%). Dezelfde conclusies werden eerder g etrokken bij het uitstroomcohort 2008-2009 (paragraaf 7.1). Dat meer leerlingen (eind)onderwijs volgen zou verklaard kunnen worden door het hogere percentage allochtone leerlingen in de regio Rotterdam. Uit de uitstroommonitor blijkt dat allochtone leerlingen in meerdere mate verder studeren en dat autochtone lee rlingen vaker gaan werken. Het feit dat leerlingen in de regio Rotterdam vaker 52
geen werk hebben of geen onderwijs volgen is zorgelijk. Een directe verklaring is niet voorhanden. Is er in de regio sprake van minder werkgelegenheid voor opg eleiden op dit niveau, hanteren de ROC’s strengere toegangseisen, is er sprake van een ‘lastigere’ populatie? Het verdient aanbeveling om hier verder onderzoek naar te doen.
8.2
Kenmerken van de arbeidsplek van oud-leerlingen Wat zijn kenmerken van de arbeidsplek van de schoolverlaters in 2009-2010? De bij de onderstaande beschrijving horende figuren zijn te vinden in bijlage 2. De meeste oud-leerlingen werken in een reguliere arbeidsplaats (82%). Daarbij maakt 37% van de oud-leerlingen werkzaam in een reguliere arbeidsplaats gebruik van een subsidieregeling en/of ondersteuning. Daarnaast volgt 15% van de oud-leerlingen een toeleidings- of trainingstraject en werkt 3% in een sociale werkvoorziening. Ten opzichte van de landelijke cijfers valt op dat de leerlingen vaker een toeleidings- of trainingstraject volgen (+10%) en minder vaak werken in een sociale werkvoorziening (-9%). Het laatste punt kan misschien verklaard worden als gevolg van de Wet werken naar vermogen. Zowel in de regio als landelijk werken de leerlingen vooral in de detailhandel, bouw/techniek of de groothandel/logistiek. Opvallend is dat de Rotterdamse leerlingen in vergelijking met de landelijke cijfers veel vaker werkzaam zijn in de d etailhandel (+21%). Landelijk gezien werken de oud-leerlingen vaker in sectoren als bouw/techniek (+4%), groenvoorziening (+4%), horeca of zorg (beiden +3%). Na één jaar beschikken de oud-leerlingen vooral over een jaar- (45%) of halfjaarcontract (15%). Zo’n 14% van de schoolverlaters beschikt over een vast contract. Dat is een toename van 9% ten opzichte van de situatie op het moment van uitstroom. Landelijk gezien is sprake van een soortgelijke verdeling. In paragraaf 8.1 is beschreven dat zo’n 7% van de uitstromers uit 2009-2010 een opleiding naast het werk volgt. In totaal gaat het om 23 oud-leerlingen. Ze volgen deze opleiding vooral in de sectoren techniek en economie/handel (beiden 39%). Landelijk volgen de schoolverlaters na één jaar vooral opleidingen in de sectoren techniek (39%) en voedsel en leefomgeving (28%). De meeste oudleerlingen volgen een bbl niveau 2 opleiding.
8.3
Kenmerken van de (v)mbo-opleiding Na één jaar volgt 34% van de uitstromers uit 2009-2010 een mbo AKA of bol opleiding. In totaal gaat het om 108 leerlingen. Deze leerlingen blijken een sterke voorkeur te hebben voor de sector economie. Bij zowel de AKA (46%), bol niveau 1 (47%) als de bol niveau 2 (38%) opleidingen volgen de oud-leerlingen voornamelijk onderwijs in deze sector. Landelijk gezien blijkt dat niet zo te zijn. Landelijk worden er bijvoorbeeld voornamelijk niet sectorgebonden AKA opleidingen (36%) gevolgd. Daarnaast blijkt de sector techniek (24%) bij de bol niveau 1 opleidingen even vaak gekozen te worden als economie én is zorg en welzijn (38%) de meest gekozen sector binnen de bol niveau 2 ople idingen. Ook dit verschil is mogelijk te verklaren vanuit het feit dat de populatie uitstromers in de regio Rotterdam in meerdere mate uit allochtone leerlingen bestaat. Onder allochtone leerlingen bestaat vaak een voorkeur voor de sector economie. Dat zou hier mee kunnen spelen.
53
De vmbo-opleidingen zijn tot dusverre buiten beschouwing gebleven. De reden daarvan is dat maar drie schoolverlaters een vmbo-opleiding volgen. Op basis van zo’n kleine populatie kunnen nauwelijks beschrijvingen worden gegeven. Lan delijk blijkt in ieder geval dat de oud-leerlingen praktijkonderwijs binnen het vmbo vooral kiezen voor de sector zorg en welzijn (49%).
8.4
Kenmerken van oud-leerlingen zonder werk of een opleiding We hebben al eerder gezien dat in de regio Rotterdam meer leerlingen (17% versus 10%) na één jaar geen werk hebben of geen onderwijs volgen in vergelijking met de landelijke situatie. Verschillen de redenen waarom leerlingen geen passende bestemming hebben? In de regio Rotterdam blijken leerlingen vaker geen passende bestemming te hebben vanwege gedrags/motivatieproblemen (+7%) of vanwege ziekte (+1%). Landelijk is er juist vaker sprake van ontslag (+10%), zwangerschap/de geboorte van een kind (+6%) of vanwege voortijdig school verlaten (VSV, +3%). Hier zijn dus belangrijke verschillen te zien. In het volgende hoofdstuk ‘loopbanen’ wordt nagegaan of oud-leerlingen zonder werk of een opleiding al dan niet begeleiding ontvangen na één jaar.
8.5
Het ontvangen van begeleiding na één jaar De uitstromers uit het praktijkonderwijs in 2009-2010 hebben nog (wettelijk) recht op nazorg. In hoeverre ontvangen de leerlingen na één jaar begeleiding? Na een jaar ontvangt nog ruim vier van de vijf leerlingen (81%) begeleiding. Dat is 11% meer dan landelijk gezien het geval is. De leerlingen ontvangen dus nog in ruime mate begeleiding na één jaar. In de meeste gevallen (68%) ontvangen de leerlingen begeleiding van een begeleider van de school voor praktijkonderwijs. Landelijk gezien ontvangt de helft van de leerlingen begeleiding van een begeleider van de school voor praktijkonderwijs. Naast deze persoon ontvangen de leerlingen in de regio vooral begeleiding van een begeleider van de school voor vervolgonderwijs (28%), een jobcoach (12%) of het UWV (10%).
54
9
Loopbanen van uitstromers uit het praktijko nderwijs uit 2008-2009 en 2009-2010
In de vorige hoofdstukken ging het over de bestemmingen van oud-leerlingen praktijkonderwijs na één en twee jaar. In dit hoofdstuk gaat het over de loopbanen van oud-leerlingen. Eerst wordt uitgelegd wat verstaan wordt onder een loopbaan.
9.1
Loopbanen Een loopbaan geeft aan welke bestemmingen een leerling achtereenvolgens heeft gehad na de uitstroom uit het praktijkonderwijs. Heeft een leerling bijvoorbeeld continu (eind)onderwijs gevolgd? Of heeft een leerling ook wel eens zonder werk gezeten? Om dit soort vragen te kunnen beantwoorden wordt gebruik gemaakt van maximaal vijf metingen: de uitstroommeting en een viertal volgmetingen. Bij het uitstroomcohort 2008-2009 hebben deze meetmomenten plaatsgevonden. Bij het uitstroomcohort 2009-2010 hebben er tot dusverre drie meetmomenten plaatsgevonden (de uitstroommeting en twee volgmetingen). Bij dit uitstroomcohort worden de loopbanen van oud-leerlingen dus inzichtelijk gemaakt aan de hand van drie meetmomenten. Schematisch gezien kan een loopbaan van een leerling die in 2009-2010 de school heeft verlaten er als volgt uitzien: tabel 9
Fictieve loopbaanstappen uitgestroomde leerling uit 2009-2010, een jaar later
Uitstroombestemming
Eerste volgmeting voorjaar 2011
Tweede volgmeting najaar 2011
Arbeid
Geen werk of school
Arbeid
Bij deze fictieve oud-leerling kunnen we het volgende zeggen over zijn/haar loopbaan: deze leerling is uitgestroomd naar werk. In het voorjaar van 2011 blijkt deze leerling geen werk meer te hebben of geen opleiding te volgen. In het najaar van 2011 heeft de leerling vervolgens weer werk. In de volgende paragrafen zijn de loopbanen van oud-leerlingen op deze wijze geconstrueerd.
9.2
Loopbanen van uitstromers in 2008-2009 na twee jaar Allereerst de loopbanen van de uitstromers in 2008-2009. Deze oud-leerlingen hebben de school voor praktijkonderwijs zo’n twee jaar geleden verlaten. In bijlage 5 worden de loopbanen van de uitstromers in 2008-2009 getoond in een stroomschema. De loopbaanpatronen van in totaal 240 oud-leerlingen zijn in beeld gebracht. Dan gaat het om 49% van de oud-leerlingen waarvan de uit1 stroombestemming in 2008-2009 bekend is . De oud-leerlingen waarbij op een of meerdere meetmoment(en) geen bestemming in beeld is gebracht zijn niet 1
55
De gegevens van deze groep leerlingen zijn representatief voor de totale populatie.
meegenomen in het stroomschema, omdat het niet mogelijk is om een uitspraak te doen over de gehele loopbaan van deze oud-leerlingen. In tabel 10 zijn de belangrijkste loopbaanpatronen van de uitstromers in 20082009 weergegeven. tabel 10
De belangrijkste loopbaanpatronen van uitstromers uit 2008-2009 in het najaar van 2011 met invoer op alle meetmomenten (n=240)
Uitstroombestemming
Voorjaar 2010
Najaar 2010
Voorjaar 2011
Najaar 2011
%
Arbeid
Arbeid
Arbeid
Arbeid
Arbeid
AKA
AKA
Bol 2
Bol 2
Bol 2
4.2
Overig
Overig
Overig
Overig
Overig
3.8
onderwijs
onderwijs
onderwijs
onderwijs
onderwijs
Bol 1
Bol 1
Bol 2
Bol 2
Bol 2
2.1
Geen werk of school
Arbeid
Arbeid
Arbeid
Arbeid
2.1
10.4
De grootste groep leerlingen van wie op ieder meetmoment de bestemming bekend is werkt continu na het moment van uitstroom (10.4%). Daarnaast zijn er wel meer dan 100 minder vaak voorkomende loopbaanpatronen. Het feit dat er zoveel loopbanen bestaan na twee jaar pleit overigens voor maatwerk binnen het praktijkonderwijs: iedere leerling kent een unieke loopbaan met een unieke hul pvraag. Omdat er zoveel loopbaanpatronen zijn is besloten om bestemmingen te clusteren. Dan kunnen uitspraken gedaan worden over de loopbanen van alle oud-leerlingen waarvan op ieder meetmoment de bestemming bekend is. In tabel 11 zijn de geclusterde loopbaanpatronen weergegeven. tabel 11
Geclusterde loopbaanpatronen van uitstromers uit 2008-2009 na twee jaar met invoer op alle meetmomenten (n=240) Percentage oud-
Naam loopbaan
Inhoud loopbaan
Werknemer
De oud-leerling werkt (eventueel in combinatie met een
leerlingen 13%
bbl-opleiding) Student
De oud-leerling volgt een AKA en/of bol-opleiding
Werknemer/student
De oud-leerling heeft zowel gewerkt als een AKA of bol -
17% 9%
opleiding gevolgd Eenmalig geen werkne-
De oud-leerling heeft eenmalig geen werk of geen oplei-
mer/student
ding, maar werkt/volgt onderwijs op alle andere mome n-
19%
ten Regelmatig geen werk-
De oud-leerling heeft vaker dan een keer geen werk of
nemer/student
geen opleiding, maar werkt op minimaal één meetm o-
29%
ment of volgt onderwijs Continu geen werkne-
De oud-leerling heeft nog niet gewerkt en/of nog geen
mer/student
opleiding gevolgd
Overig
De oud-leerlingen heeft onderwijs gevolgd dat niet te typeren is als (eind)onderwijs (bv. een vmbo-opleiding) of volgt dagbesteding
56
6%
8%
Op basis van clustering is een zevental loopbaanpatronen te onderscheiden. Uit de tabel blijkt dat 17% van de leerlingen behoort tot de loopbaan ‘student’. Deze leerlingen hebben na het moment van uitstroom continu een AKA en/of bol opleiding gevolgd. Ruim 13% van de leerlingen heeft alleen maar gewerkt na het moment van uitstroom, zie de loopbaan ‘werknemer’. De meest voork omende loopbaan is die van ‘regelmatig geen werknemer/student’. Dat betekent dat ruim 29% van de oud-leerlingen vaker dan één keer geen werk heeft of geen opleiding volgt (bij in totaal vijf meetmomenten), maar wel op minimaal één meetmoment gewerkt heeft of onderwijs volgt. Voor een beschrijving van de overige loopbanen wordt verwezen naar tabel 11. Wijken de loopbanen na twee jaar af van het landelijke beeld? In figuur 28 zijn de verschillende loopbaanpatronen na twee jaar in beeld gebracht. Figuur 28 Vergelijking loopbaanpatronen na twee jaar bij de uitstromers in 2008 -2009, in percentages
13%
Werknemer
27% 17% 16%
Student 9% 11%
Werknemer / student Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student Continu geen werknemer / student
Regio Rotterdam
19% 13%
Landelijk
29% 19% 6% 5% 8%
Overige
19%
0%
10%
20%
30%
40%
In het algemeen blijkt dat de landelijke cijfers afwijken van de regionale cijfers. Landelijk gezien werken er meer leerlingen continu na het moment van uitstroom en zitten minder leerlingen op enig moment thuis zonder werk of een opleiding. Uit de figuur blijkt ook dat in de regio Rotterdam iets meer leerlingen continu studeren na het moment van uitstroom (zie de loopbaan ‘student’). Dit zou verklaard kunnen worden vanuit de gedachte dat de Rotterdamse uitstromers meer gericht lijken te zijn op doorleren. Uit de diverse uitstroom- en volgmetingen blijkt telkens dat de leerlingen in de regio Rotterdam vaker doorleren dan landelijk het geval is.
57
Nu we weten welke loopbanen er zoal zijn kan gekeken worden naar verschillen tussen de diverse loopbanen. Achtereenvolgens wordt gekeken naar verschillen tussen de loopbanen op basis van:
de achtergrondkenmerken geslacht, etniciteit en Wajong-toekenning; in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s; het streefdoel van het in het tweede/derde leerjaar opgestelde uitstroomprofiel; én het ontvangen van begeleiding na twee jaar.
Voor een overzicht van de bijhorende figuren wordt verwezen naar bijlage 3.
Loopbanen uitstromers 2008-2009 en de achtergrondkenmerken geslacht, etniciteit en Wajong-toekenning Wat zijn verschillen tussen jongens en meisjes als het gaat om hun onderwijsloopbaan? De jongens volgen voornamelijk de loopbanen ‘overig’ (78% van de oudleerlingen binnen deze loopbaan is van het mannelijke geslacht) en ‘werknemer’ (72%). Jongens zijn na het moment van uitstroom dus voornamelijk aan het werk of volgen onderwijs binnen bijvoorbeeld het vmbo of speciaal onderwijs. Meisjes volgen daarentegen voornamelijk de loopbanen ‘student’ (49%) of ‘werknemer/student’ (48%). Meisjes volgen na het moment van uitstroom voornamelijk AKA of bol opleidingen en switchen in een aantal gevallen naar werk. Dit komt overeen met de eerdere constatering dat jongens vooral uitstromen naar werk en dat meisjes vooral uitstromen naar (eind)onderwijs. Als wordt gekeken naar verschillen tussen autochtone en allochtone oud-leerlingen dan valt op dat autochtone leerlingen vooral werken na het moment van uitstroom en dat allochtone leerlingen vooral AKA/bol opleidingen volgen na het moment van uitstroom. Ook dit komt overeen met de eerdere constatering dat autochtone leerlingen voornamelijk uitstromen naar werk en allochtone leerlingen voornamelijk naar (eind)onderwijs. Bij de leerlingen met een Wajong toekenning valt op dat deze oud-leerlingen vooral onderdeel uitmaken van de loopbaan ‘werknemer’ (77%). Leerlingen zonder een Wajong toekenning volgen voornamelijk de loopbanen ‘overig’ (89%), ‘student’ (88%) of ‘werknemer/student’ (86%). Leerlingen met een Wajong toekenning zijn dus vooral aan het werk na het moment van uitstroom en volgen in mindere mate onderwijs dan leerlingen zonder een Wajong toekenning. 2
Welke conclusies kunnen getrokken worden? Voor wat betreft de verschillen naar geslacht kunnen geen conclusies getrokken worden. Wel kan geconcl udeerd worden dat autochtone leerlingen voornamelijk werken tot twee jaar na het moment van uitstroom. Én dat allochtone leerlingen voornamelijk studeren tot twee jaar na het moment van uitstroom. Ten aanzien van de leerlingen met een Wajong toekenning kan geconcludeerd worden dat deze leerlingen voorn amelijk werken tot twee jaar na het moment van uitstroom en in veel mindere mate onderwijs volgen.
2
58
De verschillen zijn significant, getoetst met de Chi-kwadraat toets (alpha < 0.05) .
Landelijk kan er een aantal andere conclusies getrokken. Bijvoorbeeld dat vooral jongens én autochtone leerlingen werken tot twee jaar na het moment van uitstroom. En dat meisjes voornamelijk eindonderwijs volgen na het moment van uitstroom. De conclusie dat voornamelijk allochtone leerlingen eindonderwijs volgen na het moment van uitstroom kan landelijk niet getrokken worden. De conclusie dat jongeren met een Wajong toekenning vaker werken en in mindere mate onderwijs volgen na het verlaten van de school voor praktijkonderwijs kan ten slotte ook landelijk getrokken worden. Loopbanen uitstromers 2008-2009 en in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, (branche)certificaten en AKA/niveau 1 diploma’s Leerlingen die tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs een AKA/niveau 1 diploma hebben behaald zijn vooral terug te vinden in de loopbanen ‘student’, ‘eenmalig geen werknemer/student’ en ‘continu geen werknemer/student’ (allemaal 7%). Hier kunnen geen conclusies aan verbonden worden omdat het om kleine leerlingaantallen gaat. De schoolverlaters die tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs een (branche)certificaat hebben behaald zijn voornamelijk terug te vinden in de loopbanen ‘werknemer’ (74%) en ‘werknemer/student’ (67%). De oud-leerlingen met een (branche)certificaat zijn dus voornamelijk aan het werk na het moment van uitstroom of switchen van een werk naar een opleiding (of visa versa). Ten slotte de oud-leerlingen die zich in een bepaalde beroepsrichting hebben gespecialiseerd. Alle oud-leerlingen binnen de loopbaan ‘werknemer/student’ hebben zich tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs gespecialiseerd in een bepaalde beroepsrichting. Wellicht mede dankzij de specialisatie zijn deze oud-leerlingen in staat geweest om soepel te switchen van een mbo-opleiding naar werk (of andersom). 3
Welke verschillen zijn er? Zoals eerder gezegd zijn er voor wat betreft de loopbaanpatronen geen conclusies te trekken bij de leerlingen die tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs een AKA/niveau1 diploma hebben behaald. Bij schoolverlaters met een (branche)certificaat of een specialisatie in een bepaa lde beroepsrichting is vaker sprake van een zogenaamde bestendige wisseling. Deze leerlingen wisselen vaker van werk naar mbo onderwijs of andersom. Leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald (branche)certificaat werken ook vaker dan leerlingen die geen (branche)certificaat hebben behaald. Landelijk kan de conclusie getrokken worden, dat oud-leerlingen die geen AKA/niveau 1 diploma hebben behaald in het praktijkonderwijs minder vaak (eind)onderwijs volgen na het moment van uitstroom. Daarnaast blijkt ook dat de oud-leerlingen die geen AKA/niveau 1 diploma behaald hebben in het praktijkonderwijs in meerdere mate zonder werk zitten of geen opleiding volgen. In die zin is heeft het behalen van een AKA/niveau 1 diploma in het praktijkonderwijs landelijk gezien een positief effect op de loopbaan van oud-leerlingen praktijkonderwijs. Dat geldt landelijk tevens voor het behalen van een (branche)certificaat of het specialiseren in een bepaalde beroepsrichting. Leerlingen die geen (branche)certificaat of specialisatie hebben behaald werken minder vaak en volgen minder vaak een opleiding.
3
59
De verschillen zijn significant, getoetst met de Chi-kwadraat toets (alpha < 0.05)
De verschillen ten opzichte van de landelijke cijfers zijn te verklaren door de grootte van de populatie. In de regio Rotterdam gaat in de loopbaananalyses om 240 leerlingen, tegenover bijna 2400 leerlingen in de landelijke loopbaananal yses. Hoe kleiner de populatie hoe lastiger het is om (statistisch significante) conclusies te trekken. Loopbanen uitstromers 2008-2009 en het streefdoel van het in het tweede/derde leerjaar opgestelde uitstroomprofiel In het tweede/derde leerjaar komen de leerling, ouders en de school een streefdoel overeen over de te verwachten uitstroombestemming. Er zijn vier verschillende streefdoelen: arbeid, arbeid en leren, leren en ‘anders’. We gaan nu na in hoeverre de loopbanen van de leerlingen verlopen conform het streefdoel. Zo kan antwoord worden verkregen op een vraag als: werken de leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ daadwerkelijk na het moment van uitstroom? Uit een analyse blijkt dat de leerlingen binnen de loopbaan ‘student’ (70%) voornamelijk beschikken over het streefdoel leren. In zeven van de tien gevallen zou je kunnen zeggen dat de loopbaan van deze leerlingen conform de verwachting verloopt. Bij alle overige loopbanen valt op dat vooral het streefdoel ‘arbeid’ is overeengekomen. Dus bij zowel de leerlingen die werken, de leerlingen die op enig meetmoment geen werk hebben of onderwijs volgen als de leerlingen die ‘overig onderwijs’ (bv. vmbo) volgen is meestal ingezet op het verkrijgen van werk. 4
Wat betekenen deze uitkomsten? Waar kunnen conclusies getrokken worden? De oud-leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ zijn voornamelijk aan het werk na het moment van uitstroom. De oud-leerlingen met een streefdoel ‘leren’ studeren daarentegen voornamelijk na het moment van uitstroom. In beide gevallen kun je zeggen dat de loopbaan verloopt conform het in het tweede/derde leerjaar opgestelde streefdoel. In alle overige gevallen kunnen geen (statistisch significante) conclusies getrokken worden. Bovenstaande conclusies zijn landelijk ook het geval. Landelijk is het ook zo dat leerlingen met het streefdoel ‘arbeid’ vaker regelmatig of helemaal geen werk hebben na het moment van uitstroom. In de regio Rotterdam is hier geen sprake van significante verschillen. Loopbanen uitstromers 2008-2009 en het verkrijgen van begeleiding na twee jaar De uitstromers uit 2008-2009 hebben de school voor praktijkonderwijs twee jaar geleden verlaten. We zagen al eerder dat 65% van deze leerlingen nog begeleiding ontvangt na twee jaar. Nu wordt nagegaan of er verschillen bestaan tussen de loopbanen naar gelang het verkrijgen van begeleiding. Vooral de oud-leerlingen die werken of studeren ontvangen begeleiding na twee jaar. De oud-leerlingen binnen de loopbanen ‘werknemer’ (81%), ‘werknemer/student’ (76%) en ‘student’ (73%) ontvangen het vaakst begeleiding. De oud-leerlingen die op een of meerdere momenten geen werk hebben of geen opleiding volgen ontvangen het minst vaak begeleiding. De oud-leerlingen die regelmatig (vaker dan één keer) geen werk hebben of geen opleiding volgen krijgen het minst vaak begeleiding (36%). De oud-leerlingen die na twee jaar nog helemaal
4
60
De verschillen zijn significant, getoetst met de Chi-kwadraat toets (alpha < 0.05)
niet gewerkt hebben of een opleiding gevolgd hebben ontvangen in 43% van de gevallen begeleiding. Daar waar begeleiding het meest nodig/nuttig lijkt wordt dus het minst vaak begeleiding verleend. Dit is misschien te verklaren vanuit het feit dat een deel van deze oud-leerlingen geen begeleiding wenst te ontvangen of niet werkt vanwege ziekte, zwangerschap of zelfs detentie. Landelijk kon dezelfde conclusie getrokken worden: vooral de leerlingen die werken of studeren ontvangen begeleiding en de overige leerlingen, die misschien juist meer behoefte hebben aan begeleiding, in mindere mate.
9.3
Loopbanen van uitstromers in 2009-2010 een jaar later In deze paragraaf gaat het om de leerlingen die de school voor praktijkonderwijs één jaar geleden hebben verlaten: de uitstromers in 2009-2010. De (kenmerken van de) loopbanen van deze leerlingen worden nu op dezelfde wijze in beeld gebracht als in de vorige paragraaf. In bijlage 5 is een stroomschema opgenomen van de loopbanen tot dusverre. Alleen de loopbanen van oud-leerlingen van wie op ieder meetmoment de bestemming bekend is zijn hierin opgenomen. Net als bij de uitstromers in 20082009 gaat het niet om de totale groep leerlingen, maar om een deel van de po5 pulatie (81%) . Wat zijn de belangrijkste loopbaanpatronen na één jaar? In tabel 12 worden de belangrijkste vijf loopbaanpatronen weergegeven. tabel 12
De belangrijkste loopbaanpatronen van uitstromers in 2009-2010 in het najaar van 2011 met invoer op alle meetmomenten (n=311)
Uitstroombestemming
Voorjaar 2011
Najaar 2011
%
Arbeid
Arbeid
Arbeid
Bol niveau 2
Bol niveau 2
Bol niveau 2
8.7
Overig onderwijs
Overig onderwijs
Overig onderwijs
7.1
Bol niveau 1
Bol niveau 1
Bol niveau 1
5.1
Geen werk of school
Arbeid
Geen werk of school
4.2
12.2
Het belangrijkste loopbaanpatroon is die waarbij de oud-leerlingen op ieder meetmoment werken. Ruim 12% van de leerlingen waarvan op ieder meetmoment de bestemming bekend is werkt continu na het moment van uitstroom. Een kleiner deel van de leerlingen volgt na het moment van uitstroom continu een bol niveau 2 opleiding (9%), ‘overig’ onderwijs (7%) of een bol niveau 1 ople iding (5%). Daarnaast zijn er ook hier diverse, minder vaak voorkomende loo pbaanpatronen. Om die reden zijn net als bij de uitstromers in 2008-2009 diverse loopbaanpatronen geclusterd tot een zevental loopbanen. Zie tabel 13.
5
61
De gegevens van deze groep leerlingen zijn representatief voor de totale populatie.
tabel 13
Gehanteerde loopbanen bij analyses naar kenmerken (n =311) Percentage oud-
Naam loopbaan
Inhoud loopbaan
leerlingen
Werknemer
De oud-leerling werkt (eventueel in combinatie met een
19%
bbl-opleiding) Student
De oud-leerling volgt een AKA en/of bol-opleiding
Werknemer/student
De oud-leerling heeft zowel gewerkt als een AKA of bol -
28% 8%
opleiding gevolgd Eenmalig geen werkne-
De oud-leerling heeft eenmalig geen werk of geen oplei-
mer/student
ding, maar werkt/volgt onderwijs op alle andere mome n-
14%
ten Regelmatig geen werk-
De oud-leerling heeft vaker dan een keer geen werk of
nemer/student
geen opleiding, maar werkt op minimaal één meetm o-
13%
ment of volgt onderwijs Continu geen werkne-
De oud-leerling heeft nog niet gewerkt en/of nog geen
mer/student
opleiding gevolgd
Overig
De oud-leerlingen heeft onderwijs gevolgd dat niet te
6%
12%
typeren is als (eind)onderwijs (bv. een vmbo-opleiding) of volgt dagbesteding
De meeste leerlingen volgen de loopbaan ‘student’ (28%). Dat betekent dat bijna drie van de tien leerlingen na het moment van uitstroom een mbo AKA of bol opleiding volgen. In totaal werkt en/of studeert twee derde (67%) van de oudleerlingen continu na het moment van uitstroom. Een derde van de oudleerlingen heeft na één jaar minimaal een keer niet gewerkt of onderwijs gevolgd. Bij 6% van de oud-leerlingen is nog geen sprake geweest van een baan of opleiding. Hoe verhouden deze cijfers zich tot de landelijke cijfers? Zie figuur 29 . Figuur 29 Vergelijking bestemmingen na één jaar, in percentages
19%
Werknemer
33% 28%
Student
23% 8% 8%
Werknemer / student Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student Continu geen werknemer / student
14% 12% 13% 7% 6% 5% 12% 12%
Overig 0%
62
10% 20% 30% 40%
Bestemmingen na één jaar, uitstromers 20092010 Bestemmingen na één jaar, uitstromers 20092010 (landelijk)
In vergelijking met de landelijke cijfers valt op dat de oud-leerlingen na één jaar minder vaak werken en vaker doorleren. Die conclusie kon ook getrokken worden bij de bestemmingen van de uitstromers in 2008-2009 na twee jaar. Daarnaast zijn er nauwelijks verschillen in vergelijking met de landelijke cijfers. Wel valt op dat oud-leerlingen regionaal gezien vaker voorkomen binnen de loopbaan ‘regelmatig geen werknemer/student’. Dat betekent dat leerlingen vaker dan landelijk gezien op minimaal twee meetmomenten geen werk hebben of geen opleiding volgen. Er wordt hier geen vergelijking gemaakt met de bestemmingen van de uitstromers in 2008-2009 na één jaar. De reden daarvoor is dat de gehanteerde loopbanen niet overeen komen, waardoor een zuivere vergelijking niet mogelijk is. Net als bij de uitstromers in 2008-2009 worden de loopbanen uitgesplitst naar de volgende kenmerken:
geslacht, etniciteit en Wajong-toekenning; in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, (branche)certificaten en AKA/niveau 1 diploma’s; het streefdoel van het in het tweede/derde leerjaar opgestelde uitstroomprofiel; én het ontvangen van begeleiding na één jaar.
De bijhorende figuren zijn te vinden in bijlage 3. Loopbanen uitstromers 2009-2010 en de achtergrondkenmerken geslacht, etnici6 teit en Wajong-toekenning Er blijken verschillen te bestaan tussen jongens en meisjes in hun loopbanen na één jaar. Jongens volgen vaker dan meisjes de loopbaan ‘werknemer’. In 71% van de gevallen volgen jongens de loopbaan ‘werknemer’. Jongens volgen daa rnaast minder vaak dan meisjes de loopbaan ‘student. Tot slot blijkt dat jongens vaker dan meisjes de loopbaan ‘bestendige wisseling’ volgen. Voor 83% bestaat deze loopbaan, dan gaat het om leerlingen die na één jaar gewisseld zijn van werk naar onderwijs (of andersom), uit oud-leerlingen van het mannelijke geslacht. Verder bestaan er, als het om de loopbanen na één jaar gaat, geen (stati stisch significante) verschillen tussen jongens en meisjes. Als het gaat om de etnische herkomst van oud-leerlingen dan blijkt dat autochtone leerlingen vooral aanwezig zijn in de loopbaan ‘werknemer’ (58%) . Allochtone leerlingen zijn vooral aanwezig in de loopbaan ‘student’ (61%). In het algemeen kan gezegd worden dat de autochtone oud-leerlingen voornamelijk werken tot één jaar na het moment van uitstroom en dat de allochtone oudleerlingen voornamelijk (eind)onderwijs volgen. Tot slot is nagegaan of er voor wat betreft de loopbanen verschillen bestaan tu ssen leerlingen waarbij al dan niet sprake is van een Wajong-toekenning. Oudleerlingen zonder een Wajong-toekenning blijken vaker niet te werken dan leerlingen met een Wajong-toekenning. Daarnaast blijk dat oud-leerlingen zonder een Wajong-toekenning juist vaker voorkomen binnen de loopbanen ‘student’ en ‘overig’. Oud-leerlingen zonder een Wajong-toekenning volgen dus vaker on-
6
63
Alle beschreven verschillen zijn significant, getoetst met de Chi -kwadraat toets (alpha < 0.05)
derwijs dan oud-leerlingen met een Wajong-toekenning. Tot slot blijkt dat oudleerlingen met een Wajong-toekenning vaker geen werk hebben of geen opleiding volgen dan oud-leerlingen zonder een Wajong-toekenning. Werden er landelijk andere conclusies getrokken? Naast de bovenstaande conclusies kon landelijk ook geconcludeerd worden dat meisjes en autochtone lee rlingen vaker voorkomen binnen de loopbaan ‘student’. Landelijk is het dus zo dat de meisjes vaker dan jongens continu (eind)onderwijs volgen na het moment van uitstroom. Datzelfde geldt voor de autochtone leerlingen ten opzichte van de a llochtone leerlingen. Hier zijn dus verschillen te zien ten opzichte van de Rotterdamse uitstromers in 2009-2010. Loopbanen uitstromers 2009-2010 en in het praktijkonderwijs behaalde speciali7 saties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s De oud-leerlingen die zich tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs gespecial iseerd hebben in een bepaalde beroepsrichting blijken vaker de loopbanen ‘student’ en ‘werknemer/student’ te volgen. Oud-leerlingen met een specialisatie volgen dus voornamelijk (eind)onderwijs na het moment van uitstroom en switchen in een aantal gevallen naar een baan (of andersom). Oud-leerlingen die zich tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs niet gespecialiseerd hebben in een b epaalde beroepsrichting komen vaker voor in de loopbanen ‘overig’ en ‘continu geen werknemer/student’. Dat betekent dat oud-leerlingen zonder een specialisatie voornamelijk (voortgezet) onderwijs volgen of helemaal geen onderwijs volgen/geen werk hebben na het moment van uitstroom. In die zin is het specialis eren in een bepaalde beroepsrichting te associëren met een gunstigere loopbaan voor de oud-leerlingen. Het behalen van een AKA/niveau 1 diploma tijdens het verblijf in het praktijko nderwijs hangt niet samen met een bepaalde loopbaan. Als gekeken wordt naar de oud-leerlingen die geen AKA/niveau 1 diploma hebben behaald dan valt op dat deze oud-leerlingen minder vaak de loopbaan ‘student’ volgen en juist vaker continu of regelmatig geen werk hebben of geen opleiding volgen. Bij de lee rlingen zonder een AKA/niveau 1 diploma valt dus op dat ze vaker thuis zitten en minder vaak (eind)onderwijs volgen. Ten slotte is nagegaan of het behalen van een (branche)certificaat samenhangt met een bepaalde loopbaan. Dan blijkt dat oud-leerlingen die geen (branche)certificaat hebben behaald tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs minder vaak onderwijs volgen. Dat geldt zowel voor voortgezet- als eindonderwijs. Landelijk gezien kan er een sterke relatie gelegd worden tussen het behalen van een AKA/niveau 1 diploma of een (branche)certificaat met een succesvolle loopbaan. Het behalen van een diploma, certificaat of het specialiseren in een bepaalde beroepsrichting hangt samen met het hebben en behouden van werk of een opleiding na het moment van uitstroom. In de regio Rotterdam kan die conclusie na één jaar niet getrokken worden.
7
64
Alle beschreven verschillen zijn significant, getoetst met de Chi -kwadraat toets (alpha < 0.05).
Loopbanen uitstromers 2009-2010 en het streefdoel van het in het tweede/derde leerjaar opgestelde uitstroomprofiel Landelijk gezien blijkt dat het streefdoel van het uitstroomprofiel samenhangt met de loopbaan van de oud-leerling. Voor leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ geldt dat ze vaker werken en voor leerlingen met een streefdoel ‘leren’ dat ze vaker doorleren. Andersom geldt hetzelfde: leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ studeren in veel mindere mate en leerlingen met een streefdoel ‘leren’ werken in mindere mate. In de regio Rotterdam kan alleen die laatste conclusie getrokken worden. In de regio Rotterdam werken leerlingen met een streefdoel ‘leren’ dus minder vaak na het moment van uitstroom én studeren leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ in mindere mate. De conclusie dat bijvoorbeeld leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ voornamelijk werken kan niet getrokken worden. Landelijk kon tevens nog geconcludeerd worden dat de oud-leerlingen die regelmatig geen werk hebben of geen opleiding volgen in meerdere mate over het streefdoel ‘arbeid’ beschikken. Dat verband is in de regio Rotterdam niet gevonden. Loopbanen uitstromers 2009-2010 en het ontvangen van begeleiding na één jaar Tot slot is gekeken naar de relatie tussen het ontvangen van begeleiding na één jaar en de loopbanen van oud-leerlingen. Binnen alle loopbanen valt op dat de oud-leerlingen vaker wel dan geen begeleiding ontvangen (dat is landelijk gezien ook zo). De oud-leerlingen binnen de loopbanen ‘student’ en ‘werknemer/student’ ontvangen na één jaar het vaakst begeleiding (beide in 96% van de gevallen). Oud-leerlingen die regelmatig (59%) of nog helemaal niet gewerkt hebben of geen opleiding gevolgd hebben (61%) ontvangen het minst vaak b egeleiding. Ook hier blijkt dus (net als bij de bestemmingen van de uitstromers in 2008-2009 na twee jaar) dat de oud-leerlingen met ogenschijnlijk de meeste behoefte aan begeleiding het minst vaak begeleiding ontvangen. Dat is wel een aandachtspunt voor de scholen binnen het Directienetwerk Praktijkonderwijs.
9.4
Opstroom binnen het mbo Bij de bestemmingen na twee jaar (van de uitstromers in 2008-2009) werd stil gestaan bij de ‘opstroom binnen het mbo’. Dan gaat het om de vraag: volgen oud-leerlingen praktijkonderwijs na twee jaar een mbo-opleiding op een hoger niveau vergeleken met het niveau waarop ze gestart zijn? Om deze vraag te beantwoorden is gekeken naar de loopbanen ‘student’ en ‘werknemer/student’ van de uitstromers in 2008-2009. In deze loopbanen volgen oud-leerlingen praktijkonderwijs gedurende 2 jaar een (gedeelte van een) bol mbo-opleiding. In figuur 30 is van de oud-leerlingen gestart in een AKA, bol niveau 1 of niveau 2 ople iding in beeld gebracht of ze wel of niet opstromen binnen het mbo. Het gaat hier puur om het feit of leerlingen opstromen. De vraag of oud-leerlingen praktijkonderwijs ook een diploma behaald hebben kan niet inzichtelijk worden g emaakt op basis van de dataverzameling.
65
Figuur 30 Opstroom binnen het mbo (bij loopbanen ‘student’ en ‘werknemer/stud ent’): uitstroombestemming oud-leerlingen versus positie na twee jaar, in percentages
28%
start in AKA (n=29)
72%
25%
geen opstroom
start in bol niveau 1 (n=28)
57%
bol niveau 2
18%
bol niveau 3 40%
start in bol niveau 2 (n=5) 60%
0%
20%
40%
60%
80%
In totaal is bij 62 leerlingen nagegaan of er sprake is van opstroom. In 73% van de gevallen blijkt dit het geval te zijn. Er blijkt dus vaker wel dan niet sprake te zijn van opstroom. De leerlingen die gestart zijn met een bol niveau 1 opleiding blijken het vaakst te kiezen voor een opleiding op een hoger niveau. Zo’n 57% van de leerlingen gestart met een bol niveau 1 opleiding volgt na twee jaar een bol niveau 2 opleiding en 18% zelfs al een bol niveau 3 opleiding. De leerlingen gestart met een AKA opleiding stromen in 72% van de gevallen op naar een n iveau 2 opleiding. En de leerlingen gestart met een bol niveau 2 opleiding str omen in 60% van de gevallen (slechts 3 leerlingen) op naar een bol niveau 3 o pleiding. We hebben al eerder gezien dat de leerlingen binnen de regio Rotterdam in meerdere mate (eind)onderwijs volgen dan landelijk gezien. Toch blijkt er land elijk vaker sprake te zijn van opstroom binnen het mbo. In ieder geval als het gaat om de leerlingen gestart met een AKA (79% versus 72% opstroom) of bol niveau 1 opleiding (81% versus 75%). In de regio Rotterdam stromen de leerlingen g estart met een bol niveau 2 opleiding wel vaker op dan landelijk gezien (60% ve rsus 39%). Maar die vergelijking is niet zuiver omdat het landelijk over aanzienlijk meer leerlingen gaat dan in de regio Rotterdam (slechts 3). Geconcludeerd kan worden dat de leerlingen in de regio Rotterdam in meerdere mate (eind)onderwijs volgen, maar (als het gaat om de loopbanen ‘student’ en ‘werknemer/student’) in mindere mate opstromen binnen het mbo.
66
10
Vergelijking tussen scholen op bestemmingen van uitstromers na een en twee jaar en hun loopbanen
In de vorige hoofdstukken is ingegaan op de bestemmingen en de loopbanen van de uitstromers in 2008-2009 en 2009-2010 na respectievelijk twee en één jaar. In dit hoofdstuk wordt nagegaan of er verschillen bestaan tussen scholen naar: De bestemmingen van oud-leerlingen na één en twee jaar én 1 De loopbanen van oud-leerlingen na één en twee jaar. De verschillen tussen de scholen worden beschreven per uitstroomcohort. We beginnen met het uitstroomcohort 2008-2009. Uitstroomcohort 2008-2009 In figuur 31 worden per school de bestemmingen van de uitstromers in 20082009 na twee jaar weergegeven. Wat zijn opvallende verschillen tussen de sch olen? Figuur 31 Bestemmingen schoolverlaters in 2008-2009 na twee jaar, gesplitst naar school, in percentages
ProNovaCollege (n=83)
23%
Praktijk College Spijkenisse (n=86)
34%
36%
24%
Praktijk College Brielle (n=12) 21%
LMC PrO Talingstraat (n=30)
8%
27%
27%
LMC PrO Schietbaanstraat (n=14)
30%
9%
39%
12%
Accent PrO Centrum (n=50)
0%
Andere opleiding
7%
12%
18%
Accent PrO Capelle (n=32) Regio Rotterdam (n=417)
REC-school
50%
20%
27%
20%
9%
13%
26%
40%
Dagbesteding Geen werk of school
28%
40%
ROC (BOL) VMBO-school
29%
26%
14%
Arbeid ROC (AKA)
7%
14%
25%
17%
30%
36%
IJsselcollege afd.PrO (n=28) Accent PrO Delfshaven (n=26)
10%
67%
Overschie College (n=33)
LMC PrO Huismanstraat (n=23)
19%
Onbekend
17%
60%
80% 100%
In het algemeen valt op dat daar waar de meeste oud-leerlingen werken, een beperkt deel van de oud-leerlingen een mbo bol opleiding volgt. Andersom is
1
67
Voor een beschrijving van de loopbanen wordt verwezen naar tabellen 11 en 13.
sprake van een vergelijkbare situatie. Bij Praktijk College Brielle (67%) en Accent PrO Capelle (40%) werken de meeste oud-leerlingen, maar volgt respectievelijk maar 8% en 9% een mbo bol opleiding. Daarnaast volgen bij Accent PrO Delf shaven (50%) en LMC PrO Huismanstraat (39%) de meeste leerlingen een mbo bol opleiding, maar werkt respectievelijk maar 12% en 9% van de oudleerlingen. Wat zijn nog meer opvallende verschillen tussen de scholen? Bij LMC PrO Schietbaanstraat valt op dat een relatief groot deel van de oud-leerlingen (14%) na twee jaar een AKA opleiding volgt. Bij het Overschie College (30%) en LMC PrO Schietbaanstraat (29%) blijkt een relatief groot aandeel van de oud-leerlingen niet te werken of geen opleiding te volgen. Dit percentage is het laagst bij het IJssel College afd. PrO en LMC PrO Talingstraat (beiden 7%). Het percentage leerlingen waarvan de bestemming onbekend is is het hoogst bij het IJssel College afd. PrO (43%). Bij het Praktijk College Brielle is geen enkele keer sprake van een oud-leerlingen met een onbekende bestemming. Bestaan er ook verschillen tussen de scholen als het gaat om de loopbanen na twee jaar? Zie figuur 32. Figuur 32 Loopbanen schoolverlaters 2008-2009 twee jaar na uitstroom, gesplitst naar scholen met respons, in percentages Praktijk College Spijkenisse (n=86) Praktijk College Brielle (n=12) Overschie College (n=21)
13% 9%
17%
5%
23%
29%
8%
8%
29%
24%
Werknemer Student
33%
Werknemer / student LMC PrO Schietbaanstraat (n=13)
8%
23%
Accent PrO Delfshaven (n=26) Accent PrO Centrum (n=50)
50%
12%
Accent PrO Capelle (n=32) Regio Rotterdam (n=240)
31%
16%
31%
13%
17%
15%
15%
16%
6%
15%
42%
13%
19%
31%
29%
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student Continu geen werknemer / student Overige
0% 20% 40% 60% 80%100% Bij Accent PrO Capelle blijkt het grootste aandeel oud-leerlingen continu te werken na het moment van uitstroom. In 31% van de gevallen volgen de oudleerlingen hier de loopbaan ‘werknemer’. Bij Accent PrO Delfshaven volgt geen enkele leerling deze loopbaan, maar wordt vooral de loopbaan ‘student’ gevolgd. In de helft van de gevallen volgen de leerlingen hier (eind)onderwijs na het moment van uitstroom. De loopbaan ‘student’ wordt ook vaak gevolgd door oudleerlingen van het Overschie College (29%). De oud-leerlingen van Praktijk College Brielle blijken het vaakst te switchen tussen werk en (eind)onderwijs. Ruim 42% van de oud-leerlingen volgt hier de loopbaan ‘werknemer/student’. Bij dezelfde school is ook het vaakst sprake van de loopbaan ‘overig’. In 17% van de gevallen volgen de leerlingen na het moment van uitstroom voortgezet onderwijs 68
zoals een vmbo-opleiding. Als het gaat om de oud-leerlingen die na het moment van uitstroom eenmalig of nog helemaal niet gewerkt hebben dan is hier het vaakst sprake van bij LMC PrO Schietbaanstraat. Er bestaan kortom grote verschillen tussen de individuele scholen als het gaat om de bestemmingen en de loopbanen na twee jaar. In het volgende onderdeel wordt nagegaan of hier ook sprake van is bij de uitstromers in 2009-2010. Dan gaat het om de bestemmingen en loopbanen na één jaar. Uitstroomcohort 2009-2010 We beginnen met de bestemmingen na één jaar. Zie figuur 33. Figuur 33 Bestemmingen schoolverlaters 2009-2010 na één jaar, gesplitst naar school, in percentages
ProNovaCollege (n=48)
33%
Praktijk College Spijkenisse (n=56)
33%
Praktijk College Brielle (n=21) Overschie College (n=32)
50%
23%
43%
13%
10%
41%
Arbeid
13%
ROC (AKA)
100%
ROC (BOL) 26%
26%
10%
VMBO-school
LMC PrO Schietbaanstraat (n=43) LMC PrO Huismanstraat (n=27)
23%
19%
Nieuw Zuid, afd. PrO (n=1) LMC PrO Talingstraat (n=31)
8%
42%
19%
19%
16%
REC-school
41%
7%
Accent PrO Hoogvliet (n=1)
Andere opleiding Dagbesteding
Accent PrO Delfshaven (n=23)
17%
Accent PrO Centrum (n=37)
19%
43%
16%
9%
Geen werk of school Onbekend
46%
Accent PrO Capelle (n=5) Regio Rotterdam (n=325)
27%
30%
17%
0% 20% 40% 60% 80% 100% Waar zitten hier de belangrijkste verschillen? We laten een drietal scholen (A ccent PrO Capelle, Accent PrO Hoogvliet en Nieuw Zuid, afd. PrO) buiten beschouwing, omdat er maar een beperkt aantal uitstromers waren in 2009-2010. Bij Praktijk College Brielle (43%) en LMC PrO Schietbaanstraat (42%) blijken de meeste oud-leerlingen te werken na één jaar. Daarnaast blijken bij Accent PrO Delfshaven (43%), LMC PrO Huismanstraat én Overschie College (beide 41%) de meeste oud-leerlingen een mbo bol opleiding te volgen. Na één jaar volgt een beperkt deel van de oud-leerlingen een AKA opleiding. Een uitzondering is LMC PrO Huismanstraat. Hier volgt nog 19% van de oud-leerlingen een AKA opleiding. Bij LMC PrO Huismanstraat (7%) en ProNovaCollege (8%) is na één jaar het minst vaak sprake van oud-leerlingen zonder werk of een opleiding. Bij beide scholen is na één jaar ook het minst vaak sprake van oud-leerlingen met een on69
bekende bestemming (4%). Bij Accent PrO Centrum blijkt bijna de helft (46%) van de oud-leerlingen na één jaar geen opleiding te volgen of niet te werken. Het percentage oud-leerlingen met een onbekende bestemming is ten slotte het hoogst bij LMC PrO Talingstraat (23%). Dat waren de bestemmingen na één jaar. Hoe zien de loopbanen per school er na één jaar uit? Zie figuur 34. Figuur 34 Loopbanen schoolverlaters 2009-2010 één jaar na uitstroom, gesplitst naar scholen met respons, in percentages
ProNovaCollege (n=48)
21%
Praktijk College Spijkenisse (n=56)
21%
Praktijk College Brielle (n=21) Overschie College (n=32) LMC PrO Talingstraat (n=20) LMC PrO Schietbaanstraat (n=43) LMC PrO Huismanstraat (n=25)
33%
13%
20%
28%
12%
48%
16%
Werknemer 14%
41%
25%
Werknemer / student
12%
56%
Accent PrO Centrum (n=37)
17%
48%
Continu geen werknemer / student
8% 14%
Overige
Accent PrO Capelle (n=5) Regio Rotterdam (n=311)
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student
Accent PrO Hoogvliet (n=1) Accent PrO Delfshaven (n=23)
Student
19%
28%
0% 20% 40% 60% 80%100% Als het gaat om de loopbanen na één jaar dan valt op dat bij Praktijk College Brielle (33%) en LMC PrO Schietbaanstraat (28%) de meeste oud-leerlingen continu aan het werk zijn na het moment van uitstroom. Bij een drietal scholen (LMC PrO Huismanstraat, ProNovaCollege, Accent PrO Delfshaven) volgt ongeveer de helft van de oud-leerlingen continu (eind)onderwijs na het verblijf in het PrO. Het percentage leerlingen dat switcht van werk naar (eind)onderwijs is daarnaast het hoogst bij LMC PrO Talingstraat (15%). Als het gaat om de oud-leerlingen die na één jaar op enig moment niet gewerkt hebben of geen opleiding gevolgd he bben dan komen het ProNovaCollege en LMC PrO Huismanstraat het best uit de analyse. Bij Accent PrO Centrum blijken de oud-leerlingen na één jaar het vaakst niet te werken of geen opleiding te volgen. We hebben nu stilgestaan bij de bestemmingen en loopbanen van oud-leerlingen na één en twee jaar. Wat kunnen de scholen uit het Directienetwerk Praktijko nderwijs met deze cijfers? Allereerst kunnen deze cijfers gebruikt worden als be nchmark. Wat zijn opvallende verschillen tussen de scholen? Waarom slaagt de ene school erin om de bestemmingen van alle oud-leerlingen in beeld te brengen en een andere school in mindere mate? Vervolgens kan worden nagegaan waar70
om bij de ene school bijvoorbeeld een flink aandeel van de oud-leerlingen werkt na één of twee jaar en bij de ander niet. Zijn er aanpakken of netwerken die dat verklaren? Mogelijk kunnen de scholen hier leren van elkaar. Iedere school wil immers dat de leerlingen een succesvol vervolg hebben op het verblijf in het praktijkonderwijs. Daar waar winst te behalen is kunnen op basis van een goede analyse stappen worden gezet.
71
11
Conclusies en aanbevelingen
In de vorige hoofdstukken zijn de resultaten van drie onderzoeken naar de ui tstroom uit het praktijkonderwijs gepresenteerd. Wat zijn de belangrijkste uitkomsten? Zijn er op basis van de onderzoeken aanbevelingen te formuleren voor de scholen? Én: in hoeverre voldoen de scholen aan de opbrengstcriteria van de I nspectie? De antwoorden op deze vragen komen nu per paragraaf aan de orde.
11.1
Belangrijkste uitkomsten In deze paragraaf worden achtereenvolgens de belangrijkste uitkomsten van de uitstroommeting 2010-2011 en de volgmetingen gepresenteerd.
Uitstroommeting 2010-2011 Wat zijn de belangrijkste uitkomsten van de uitstroommeting? Zijn er bepaalde trends zichtbaar? De (achtergrond)kenmerken van de schoolverlaters. Vorig jaar was al te zien dat de gemiddelde leeftijd van de schoolverlaters in Rotterdam toeneemt en dat leerlingen steeds langer staan ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs. Dit jaar is dezelfde trend waar te nemen. Hiervoor zijn twee mogelijke oorzaken aan te wijzen. Allereerst is er nog altijd sprake van een economische crisis. Dat kan er toe leiden dat leerlingen praktijkonderwijs op oudere leeftijd de school verlaten omdat er nog geen passende vervolgbestemming voorhanden is. Een andere mogelijke oorzaak is dat steeds meer leerlingen tijdens het verblijf in het pra ktijkonderwijs een AKA/niveau 1 diploma behalen. In 2010-2011 heeft een kwart van de schoolverlaters een AKA/niveau 1 diploma behaald. Dat is een flinke to ename in vergelijking met voorgaande jaren. Mogelijk verlaten leerlingen dan op een op latere leeftijd de school voor praktijkonderwijs, omdat ze zich beter willen voorbereiden op de volgende stap. IOP’s en uitstroomprofielen. Steeds meer schoolverlaters beschikken over een IOP. In 2010-2011 beschikt bijna iedere schoolverlater (94%) over een IOP. Dat is een toename van een kwart in vergelijking met het voorgaande jaar. Volgens de afspraak van de Inspectie en het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs (LWV) dient in 2010-2011 75% van de leerlingen over een IOP te beschikken. Bij de schoolverlaters wordt in ruime mate aan deze afspraak voldaan. Nog niet alle leerlingen beschikken over een uitstroomprofiel. Er is wel sprake van ee n forse toename van het aantal IOP’s met een uitstroomprofiel (van 40% naar 84%). Een uitstroomprofiel is richtinggevend voor de invulling van het onderwijsproces. Daar waar uitstroomprofielen zijn overeengekomen is vooral ingezet op uitstroom naar werk of een mbo AKA/bol opleiding. Uiteindelijk stroomt slechts 44% van de leerlingen uit conform het uitstroomprofiel. In de meeste gevallen wordt het uitstroomprofiel dus niet behaald. Dat hoeft overigens niet meteen te betekenen dat er sprake is van een probleem. Een leerling die een bol niveau opleiding 1 gaat volgen met een uitstroomprofiel gericht op het verkrijgen van werk is immers ook geplaatst. Het is dan ook de vraag in hoeverre het noodzakelijk is dat 80% van de leerlingen geplaatst wordt conform het streefdoel van het IOP. 73
De uitstroombestemmingen. Zowel de uitstroom naar werk (van 30% naar 24%) als naar mbo AKA/bol opleidingen (van 40% naar 36%) is in vergelijking met het voorgaande jaar afgenomen. De (voornamelijk allochtone) leerlingen kiezen in mindere mate voor bol niveau 1 opleidingen (van 21% naar 14%) en juist in meerdere mate voor bol niveau 2 opleidingen (van 9% naar 12%). Dat heeft te maken met het feit dat steeds meer leerlingen tijdens het verblijf in het praktij konderwijs een AKA/niveau 1 diploma behalen. Maar de totale uitstroom naar mbo AKA/bol opleidingen neemt wel af. Zo ook de uitstroom naar werk. Vooral jongens en autochtone leerlingen gaan werken. Daarbij valt op dat meer lee rlingen in de bouw/techniek gaan werken (van 20% naar 31%) en vooral over jaarcontracten (61%) beschikken. De schoolverlaters die gaan werken beschikken steeds minder vaak over een vast contract. Dat zou ook te maken kunnen he bben met de economische crisis. Werkgevers zijn voorzichtiger geworden in het aangaan van een verbintenis voor onbepaalde tijd. Daarnaast blijkt dat in vergelijking met vorig jaar meer leerlingen uitstromen zonder werk of een opleiding (van 7% naar 11%). Het is voor scholen voor praktijkonderwijs blijkbaar lastiger geworden om de leerlingen te plaatsen. De volgmetingen Nu komen de belangrijkste uitkomsten van de volgmetingen bij het uitstroomco1 hort 2008-2009 en 2009-2010 aan de orde. De bestemmingen van de oud-leerlingen. Na zowel één (34%; uitstroomcohort 2009-2010) als twee (28%; uitstroomcohort 2008-2009) jaar blijken de meeste oud-leerlingen een mbo AKA/bol opleiding te volgen. Bij beide uitstroomcohorten stroomden de leerlingen voornamelijk uit naar een AKA of bol niveau 1 o pleiding. Na één en twee jaar volgen de meeste oud-leerlingen (bij beide cohorten 19%) inmiddels een bol niveau 2 opleiding. De leerlingen die starten met een mbo opleiding stromen op naar een mbo opleiding van een hoger niveau. De oud-leerlingen volgen na één en twee jaar vooral onderwijs in de sectoren ec onomie/handel en zorg en welzijn. Opvallend is dat er na zowel één (van 44% naar 34%) als twee jaar (van 41% naar 28%) minder leerlingen een mbo AKA/bol opleiding volgen in vergelijking met de situatie direct na uitstroom. Dat kan enerzijds betekenen dat oud-leerlingen een diploma behaald hebben of anderzijds dat ze gestopt zijn met de opleiding. De op een na meest voorkomende bestemming na één en twee jaar is werk. Bij beide uitstroomcohorten werkt iets meer dan een kwart van de oud-leerlingen. Zeer positief is dat de oud-leerlingen na één en twee jaar vaker over een vast contract beschikken in vergelijking met de situatie op het moment van uitstroom. Na twee jaar beschikt al een kwart van de oud-leerlingen over een vast contract. Na één jaar is het zo dat 61% van de oud-leerlingen werkt of studeert. Na twee jaar werkt of studeert 55% van de oud-leerlingen. Bij beide uitstroomcohorten heeft 17% van de oud-leerlingen geen baan of wordt er geen opleiding gevolgd. In vergelijking met de landelijke cijfers valt op dat de reden hiervoor vooral gedrags/motivatieproblemen en in mindere mate ziekte (bij uitstroomcohort 2009 2010) of VSV en arbeidsongeschiktheid (bij uitstroomcohort 2008-2009) zijn. Het 1
74
Beide uitstroomcohorten worden hier met elkaar vergeleken. Het gaat bij beide uitstroomcohorten over een deel van de totale populatie schoolverlaters. De gegevens zijn representatief voor de popul atie (zie eventueel hoofdstuk 6.3).
aantal leerlingen met een onbekende bestemming neemt toe per uitst roomcohort. Na één jaar is van 10% van de oud-leerlingen de bestemming onbekend en na twee jaar al van 16% van de oud-leerlingen. Het is aannemelijk dat naarmate de leerlingen langer van school zijn de scholen meer moeite ervaren om de bestemmingen van alle leerlingen in beeld te brengen. De loopbanen van oud-leerlingen. Onder loopbanen verstaan we de bestemmingen die een oud-leerling achtereenvolgens heeft gehad na het moment van uitstroom (zie eventueel hoofdstuk 9.1). Na één jaar (uitstromers in 2009-2010) blijkt dat iets meer dan de helft van de oud-leerlingen (55%) continu gewerkt en/of gestudeerd heeft na het verlaten van de school voor praktijkonderwijs. Na twee jaar (dan gaat het om de uitstromers in 2008-2009) blijkt dat bijna twee op de vijf oud-leerlingen (39%) continu gewerkt en/of gestudeerd heeft na het verblijf in het praktijkonderwijs. Naarmate de oud-leerlingen langer van school zijn blijkt dat oud-leerlingen vaker op enig moment in de loopbaan geen werk hebben gehad of onderwijs hebben gevolgd. In vergelijking met de landelijke cijfers blijkt dat de oud-leerlingen in de regio (na zowel één als twee jaar) in meerdere mate mbo (AKA of bol) opleidingen volgen en tevens vaker op enig moment geen werk hebben of geen opleiding volgen. Landelijk blijkt juist dat oudleerlingen vaker werken na het verlaten van de school voor praktijkonderwijs. Deze uitkomsten komen overeen met de uitstroomcijfers van voorgaande jaren. De leerlingen in de regio Rotterdam stromen in vergelijking met de landelijke s ituatie in meerdere mate uit naar mbo onderwijs en in mindere mate uit naar werk. De situatie op het moment van uitstroom lijkt te worden gecontinueerd in de loopbanen van de oud-leerlingen na één en twee jaar.
11.2
Aanbevelingen voor scholen Welke aanbevelingen kunnen we de scholen uit het Directienetwerk Praktijkonderwijs geven op basis van de drie onderzoeken naar de uitstroom uit het Pra ktijkonderwijs? In willekeurige volgorde wordt een aantal aanbevelingen gedaan. 1. De uitstroom naar mbo opleidingen In de vorige paragraaf kwam al aan de orde dat steeds meer leerlingen binnen het praktijkonderwijs een mbo AKA/niveau1 diploma behalen. Daarentegen stromen in 2010-2011 minder leerlingen uit naar mbo AKA/bol opleidingen. Door de veranderingen in het mbo kan de uitstroom naar mbo opleidingen steeds meer onder druk komen te staan. Allereerst wordt de instroom in niveau 2 niet meer drempelloos. Er worden entreeopleidingen ingevoerd waarbij lee rlingen na vier maanden een bindend studieadvies krijgen. Daarnaast zijn de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen ingevoerd. Voor het praktijkonderwijs is het referentieniveau 1F het streven. Maar voor leerlingen die een niveau 1 of 2 opleiding willen afronden (ook als leerlingen deze opleiding volgen tijdens het verblijf in het praktijkonderwijs) is het referentieniveau 2F een vereiste. Op dit moment toetsen de ROC’s al of leerlingen aan deze vereisten voldoen. In 2014 is helder of er ook centrale examens voor de mbo niveau 1 opleidingen komen. Een leerling praktijkonderwijs zal in zeer beperkte mate in staat zijn om referentien iveau 2F te behalen. Dat betekent dat scholen voor praktijkonderwijs zich moeten herbezinnen op het aanbieden van AKA/niveau 1 opleidingen en de uitstroom van leerlingen naar mbo opleidingen. Het zou zo kunnen zijn dat de toeleiding naar arbeid (en het aanbieden van branchecertificaten) meer centraal komt te
75
staan binnen de scholen voor praktijkonderwijs. Het is belangrijk dat de scholen zich daar in ieder geval bewust van zijn. Zeker omdat in de regio Rotterdam de nadruk tot dusverre vooral ligt op doorleren. 2. De uitstroomprofielen Steeds meer leerlingen beschikken over een IOP bestaande uit een uitstroompr ofiel: een streefdoel over de te verwachten uitstroombestemming. Het streefdoel wordt in het tweede, derde leerjaar opgesteld en het onderwijsaanbod wordt vanaf dan toegespitst op dit doel. Je zou dus kunnen verwachten dat het merendeel van de leerlingen uitstroomt conform het streefdoel, maar dat blijkt niet zo te zijn. In minder dan de helft van de gevallen komt het streefdoel van het uitstroomprofiel overeen met de daadwerkelijke uitstroombestemming. Dat is geen probleem als de leerlingen geplaatst zijn in werk of vervolgonderwijs. Het is wel aan te bevelen dat de scholen uit het Directienetwerk Praktijkonderwijs nagaan waarom een streefdoel niet behaald is. Hieruit kunnen de scholen eventueel lessen trekken voor de toekomst. 3. Nazorg De scholen voor praktijkonderwijs hebben een wettelijke nazorgplicht van één jaar. Daarnaast dienen de scholen de oud-leerlingen gedurende twee jaar te volgen. Uit de volgmodules blijkt dat na één jaar 81% van de oud-leerlingen begeleiding ontvangt. Na twee jaar, als school niet meer verplicht is de oud-leerlingen te begeleiden, ontvangt nog 65% begeleiding. Ook na de wettelijke nazorgtermijn van één jaar begeleiden de scholen de oud-leerlingen nog in ruimte mate. Als wordt gekeken naar de loopbanen van oud-leerlingen dan valt op dat vooral de oud-leerlingen die werken en/of onderwijs volgen begeleid worden na het verblijf in het praktijkonderwijs. De oud-leerlingen die na het moment van uitstroom tijdelijk of nog helemaal niet gewerkt hebben of geen opleiding gevolgd hebben ontvangen het minst vaak begeleiding. Daar waar de nood het hoogst lijkt is dus niet altijd sprake van begeleiding. Het is aan te bevelen dat de scholen nagaan waarom juist deze oud-leerlingen in mindere mate begeleiding ontvangen.
11.3
De opbrengsten In hoofdstuk 1 werd aangegeven dat de opbrengstindicatoren van de sector praktijkonderwijs onder andere in beeld worden gebracht via de uitstroommonitor en volgmodule(s). We hebben ook al eerder gezien dat een aanzienlijk deel van de leerlingen niet uitstroomt conform het streefdoel van het uitstroompr ofiel. We hebben nog niet stil gestaan bij de volgende vragen: Wordt minimaal 90% van de leerlingen geplaatst in werk of een vervol gopleiding? Heeft zeker 75% van de oud-leerlingen praktijkonderwijs een ‘bestendige’ uitstroom? Deze vragen komen nu aan de orde. Plaatsing. De wettelijke taak van scholen voor praktijkonderwijs is het toeleiden van leerlingen naar de arbeidsmarkt. Ook stromen er veel leerlingen uit naar mbo opleidingen. In beide gevallen wordt gezegd dat de school voor praktijkonderwijs de leerlingen ‘geplaatst’ heeft. Worden de leerlingen in schooljaar 2010-2011 in voldoende mate geplaatst (minimaal 90%)? Om deze vraag te beantwoorden
76
moet eerst helder zijn wat onder plaatsing wordt verstaan. Zoals eerder gezegd wordt onder plaatsing de uitstroom naar werk of een mbo opleiding verstaan. Ook de leerlingen die uitstromen naar dagbesteding, de bestemming ‘andere opleidingen in de regio’ of de uitstromers naar vmbo-onderwijs tellen mee als geplaatste leerlingen. Wanneer zijn leerlingen dan niet geplaatst? Wanneer de lee rlingen uitstromen zonder werk of een opleiding zijn de leerlingen niet geplaatst. Leerlingen waarbij sprake is van ziekte, zwangerschap of verblijf in justitiële inrichting tellen niet mee in de plaatsingscijfers. Wel tellen die leerlingen mee waarvan de bestemming onbekend is. Dan wordt ook gesproken over een leerling die niet geplaatst is. Uitgaande van het bovenstaande berekeningswijze kan geconcludeerd worden dat in schooljaar 2010-2011 85% van de leerlingen geplaatst is. Landelijk gezien zijn iets meer leerlingen geplaatst (90%). De belangrijkste reden voor het feit dat minder dan 90% van de leerlingen geplaatst is is het hoge percentage leerlingen dat de school verlaat zonder ‘passende bestemming’. Bestendigheid Hier gaat het om de vraag of de leerlingen hun baan of opleiding behouden na het moment van uitstroom. De Inspectie en het LWV-PrO zijn overeengekomen dat minimaal 75% van de oud-leerlingen tot twee jaar na het moment van uitstroom dient te werken of een opleiding te volgen. De berekeningswijze van de bestendigheid is hetzelfde als bij de indicator ‘plaatsing’. Bij het uitstroomcohort 2009-2010 blijkt dat 74% van de oud-leerlingen praktijkonderwijs na één jaar werkt of een opleiding volgt (landelijk 85%). Voor de allereerste keer is ook gekeken naar de bestendigheid van de uitstroom bij leerlingen die de school voor praktijkonderwijs twee jaar geleden verlaten hebben. Uit de volgmeting bij het cohort 2008-2009 blijkt dat 66% van de oud-leerlingen praktijkonderwijs na twee jaar werkt of een opleiding volgt (landelijk 78%). Bij beide uitstroomcohorten wordt de 75% norm (net) niet behaald. De mate van bestendigheid is lager dan landelijk gezien. Daarbij valt op dat de leerlingen landelijk gezien vaker werken en minder vaak geen werk hebben of geen opleiding volgen. Daarnaast is het percentage leerlingen waarvan de bestemming onbekend is hoger in de regio Rotterdam. Dat betekent waarschijnlijk dat, naarmate de leerlingen langer van school zijn, de scholen in de regio meer moeite hebben om de bestemmingen van alle leerlingen in beeld te brengen. Dat heeft invloed op de mate van bestendigheid. Waarom slaagt de ene school er beter in dan de andere om de bestemmingen van alle leerlingen in beeld te brengen? Een tip voor de scholen is om deze vraag onderling te bespreken. Wellicht kunnen de scholen lering trekken van elkaar en de bestendigheid van de uitstroom verhogen.
77
Bijlage I
Tabellen hoofdstuk 6 Paragraaf 6.3, Cohort 2008-2009
tabel 14
Representativiteit data vierde volgmeting cohort 2008-2009 Totale groep
Respons
Non-respons
schoolverlaters
volgmeting
volgmeting
2008-2009
najaar 2011
najaar 2011
Man
63%
61%
69%
Vrouw
37%
39%
31%
Autochtoon
45%
46%
39%
Allochtoon
55%
54%
61%
Gemiddelde leeftijd bij uitstroom
16.6
16.8
15.5
Gemiddeld aantal jaar ingeschreven in PrO
4.04
4.12
3.67
23%
21%
33%
4%
4%
3%
ROC AKA
19%
21%
7%
Bol niveau 1
16%
17%
10%
Bol niveau 2
6%
7%
0%
Vmbo bb
2%
1%
3%
REC-school
5%
4%
12%
Andere opleiding
4%
3%
14%
Verhuizing
5%
3%
17%
12%
14%
0%
3%
3%
0%
Achtergrondkenmerken
Uitstroombestemmingen Arbeid Arbeid en leren
Geen werk of school Onbekend
78
Paragraaf 6.3, Cohort 2009-2010
tabel 15
Representativiteit data tweede volgmeting cohort 2009-2010 Totale groep
Respons
schoolverlaters
volgmeting
Non-respons volgmeting
2009-2010
najaar 2011
najaar 2011
Man
56%
58%
51%
Vrouw
44%
42%
49%
Autochtoon
44%
47%
31%
Allochtoon
56%
53%
69%
Gemiddelde leeftijd bij uitstroom
16.7
16.9
15.8
Gemiddeld aantal jaar ingeschreven in PrO
4.32
4.44
3.83
26%
27%
18%
7%
8%
4%
ROC AKA
11%
10%
15%
Bol niveau 1
23%
22%
28%
Bol niveau 2
10%
11%
3%
Vmbo bb
1%
1%
1%
REC-school
3%
3%
4%
Andere opleiding
2%
1%
4%
Verhuizing
7%
6%
11%
Dagbesteding
2%
2%
-
Geen werk of school
7%
8%
1%
Onbekend
3%
2%
8%
Achtergrondkenmerken
Uitstroombestemmingen Arbeid Arbeid en leren
79
Bijlage II Tabellen hoofdstukken 7 en 8 Paragraaf 7.2, Cohort 2008-2009 Figuur 35 Type arbeidsplaats na twee jaar, in percentages, naar meetmoment schoolverlaters 2008-2009
47% 41% 38% 34% 35%
Reguliere arbeidsplaats Reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling en/of ondersteuning Gesubsidieerde arbeids via sociale werkvoorziening
35% 40% 42% 48% 49%
Na twee jaar Na anderhalf jaar
9% 14% 13%
Na een jaar
8% 11%
Na een half jaar
6% 4% 6% 7% 5%
Toeleidings- of traingstraject
Uitstroom 2008-2009
3% 1% 1% 4% 2%
Anders 0%
20%
40%
60%
Figuur 36 Type bedrijfssector na twee jaar, in percentages, naar meetmoment schoolverlaters 2008-2009 23% 20% 21% 22% 25%
Detailhandel / winkel Groothandel / magazijn / logistiek
6% 6%
10% 9% 8% 25%
Bouw / techniek 3% 3%
Schoonmaak
Na twee jaar
6% 5% 5% 5% 3%
Vervoer
1% 2%
Na anderhalf jaar
14% 16%
8%
Groenvoorziening
36% 35%
5% 5% 5%
Horeca
14% 14%
Na een jaar
8%
Na een half jaar Uitstroom 2008-2009
6% 5%
6% 8% 6% 5% 7%
Zorg Anders
5%
0%
80
28%
26%
8%
10%
10%
14%
20%
30%
40%
Figuur 37 Soort arbeidsovereenkomst na twee jaar, in percentages, naar meetmoment schoolverlaters 2008-2009
25%
Contract voor onbepaalde tijd (vast)
15% 21% 15% 8% 35% 56%
Jaarcontract
38% 50% 35%
Na twee jaar
15% 15% 18%
Halfjaarcontract
28% 49%
Na een jaar
7% 5% 5% 6% 4%
Contract op oproepbasis
Na een half jaar Uitstroom 2008-2009
4% 1% 2% 2% 5%
Uitzendcontract
Toeleidings / trainingstraject; nog geen contract
Na anderhalf jaar
15% 8% 17%
0%
20%
40%
60%
Figuur 38 Sectoren waarin oud-leerlingen een mbo bbl opleiding volgen na twee jaar, in percentages
Voedsel en leefomgeving 28%
Techniek (n=9) Zorg en Welzijn (n=1)
7%
64% Economie/handel (n=4)
81
Figuur 39 Niveau bbl-opleiding naar sector bij de uitstromers in 2008-2009 na twee jaar
Economie/handel (n=4)
50% 50%
Zorg en Welzijn (n=1)
100%
Niveau 1 Niveau 2 Techniek (n=9)
78% 22%
Niveau 3
Voedsel en leefomgeving 0%
20% 40% 60% 80% 100%
Paragraaf 8.2, Cohort 2009-2010 Figuur 40 Type arbeidsplaats na één jaar, in percentages, naar meetmoment uitstromers 2009-2010
45%
Reguliere arbeidsplaats
41% 38%
Reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling en/of ondersteuning
Gesubsidieerde arbeids via sociale werkvoorziening
37% 43% 37%
Na een jaar
3% 7%
Na een half jaar
11%
Uitstroom 2009-2010 15%
Toeleidings- of traingstraject
Anders
7% 11%
1% 2%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
82
Figuur 41 Type bedrijfssector na één jaar, in percentages, naar meetmoment schoolverlaters 2009-2010
38% 41%
Detailhandel / winkel
31%
Groothandel / magazijn / logistiek
9% 10% 8% 23%
Bouw / techniek
15% 20% 3%
Schoonmaak
6% 3% 7%
Horeca
Na een jaar
11% 14%
Na een half jaar
7% 9% 7%
Groenvoorziening Vervoer
Uitstroom 2009-2010
2% 2% 3%
Zorg
6% 2% 2% 2%
Uiterlijke verzorging
9%
Anders
4% 6%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
Figuur 42 Soort arbeidsovereenkomst na één jaar, in percentages, naar meetmoment schoolverlaters 2009-2010
14%
Contract voor onbepaalde tijd (vast)
12% 5%
45%
Jaarcontract
54% 42%
15%
Halfjaarcontract
22%
Na een jaar
38%
Na een half jaar
9%
Contract op oproepbasis
4%
Uitstroom 2009-2010
13%
2%
Uitzendcontract
3% 3%
Toeleidings / trainingstraject; nog geen contract
16% 5%
0%
83
20%
40%
60%
Figuur 43 Sectoren waarin oud-leerlingen een mbo bbl opleiding volgen na één jaar, in percentages
Voedsel en leefomgeving (n=4)
17%
Techniek (n=9)
39%
Zorg en Welzijn (n=1)
39%
Economie/handel (n=9)
4%
Figuur 44 Niveau bbl-opleiding naar sector bij de uitstromers in 2009-2010 na één jaar
33%
Economie/handel (n=9)
67%
Zorg en Welzijn (n=1)
100%
Niveau 1 33%
25%
Voedsel en leefomgeving (n=4)
75%
0%
84
Niveau 2
67%
Techniek (n=9)
20%
40%
60%
80% 100%
Paragraaf 7.3, Cohort 2008-2009 Figuur 45 Sectoren waarin oud-leerlingen een mbo AKA of bol opleiding volgen na twee jaar, in percentages
22% 30%
Economie/handel
23% 42%
33% 20%
Techniek
32% 29%
mbo AKA (n=9) 11%
mbo bol niveau 1 (n=10)
30%
Zorg en Welzijn
40% 29%
mbo bol niveau 2 (n=78) vmbo bb (n=7)
Voedsel en leefomgeving
5%
33% 20%
(nog) geen sectorkeuze
0% 10% 20% 30% 40% 50% Paragraaf 8.3, Cohort 2009-2010 Figuur 46 Sectoren waarin oud-leerlingen een mbo AKA of bol opleiding volgen na één jaar, in percentages
46% 47%
Economie/handel
38% 33%
15% 13%
Techniek
22% 33%
mbo AKA (n=13) 31% 16%
Zorg en Welzijn
37%
mbo bol niveau 1 (n=32) mbo bol niveau 2 (n=60)
Voedsel en leefomgeving
vmbo bb (n=3)
22% 3%
8%
(nog) geen sectorkeuze
3% 33%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
85
Paragraaf 7.4 en 8.4 Figuur 47 Redenen waarom oud-leerlingen geen werk hebben of een opleiding volgen in het najaar van 2011, naar cohort, in percentages
Gedrags / motivatieproblemen Zwangerschap / geboorte kind Ontslag / contract niet verlengd
27% 33%
4% 2%
13% 2%
4%
Ziekte
6%
6%
Arbeidsongeschiktheid
4%
VSV
4%
Cohort 2009-2010
4%
1%
Verblijf in inrichting
2%
38%
Anders
46%
0%
86
Cohort 2008-2009
3%
Wachtlijst WSW
10% 20% 30% 40% 50%
Paragraaf 7.5 en 8.5 Figuur 48 Begeleiders in najaar 2011, naar cohort, in percentages
68%
Begeleider van school voor PrO
60% 28%
Begeleider vervolgonderwijs
33% 12%
Jobcoach
6% 9%
Werkgever
13% 10%
UWV
7% 3%
Reïntegratiebedrijf
5% 1%
Sociale werkplaats
4% 3%
MEE
4% 8%
Anders
6%
0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80%
Begeleiding najaar 2011 cohort 2009-2010 Begeleiding najaar 2011 cohort 2008-2009
87
Bijlage III Tabellen hoofdstuk 9 Paragraaf 9.2, cohort 2008-2009 Figuur 49 Loopbanen uitstromers 2008-2009 na twee jaar uitgesplitst naar geslacht, etniciteit en Wajong toekenning, in percentages 71% 51% 52%
Jongen
62% 60% 71% 78%
Werknemer
29% 49% 48%
Meisje
38% 40%
Student
29% 22% 84% 24%
Werknemer / student
62%
Autochtoon
49% 49% 36% 61%
Eenmalig geen werknemer / student
16% 76% 38%
Allochtoon
51% 51%
Regelmatig geen werknemer / student
64% 39% 77%
Wajong toegekend
12% 14%
Continu geen werknemer / student
38% 34% 29% 11%
Overig
23%
Geen Wajong toegekend
88% 86% 62% 66% 71% 89%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
88
Figuur 50 Loopbanen uitstromers 2008-2009 na twee jaar uitgesplitst naar in praktijkonderwijs behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten en special isaties in een bepaalde beroepsrichting, in percentages
Werknemer
74% 84%
7%
Student
42% 71%
5%
Werknemer / student
67% 100%
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student Continu geen werknemer / student
Overige
AKA / niveau 1 diploma behaald in PrO
7%
Branchecertificaat behaald in PrO
53% 80%
3%
Specialisatie in bepaalde beroepsrichting
37% 71%
7% 21% 43%
6% 33%
0% 20% 40% 60% 80%100%
Figuur 51 Loopbanen uitstromers 2008-2009 na twee jaar uitgesplitst naar het streefdoel van het uitstroomprofiel, in percentages
82%
Werknemer
12% 6%
25%
Student
5% 70%
46% 31%
Werknemer / student
23%
Arbeid Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student
68%
Arbeid en leren
9% 18% 5%
Leren 80%
10% 10%
67%
Continu geen werknemer / student
33% 67%
Overige
17% 17%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
89
Anders
Figuur 52 Loopbanen uitstromers 2008-2009 na twee jaar uitgesplitst naar het ontvangen van begeleiding na twee jaar, in percentages
Werknemer
81%
Student
73%
Werknemer / student
76%
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student
60%
36%
Continu geen werknemer / student
43%
Overige
44%
0% 20%40%60%80%100%
90
Begeleiding najaar 2011
Paragraaf 9.3, cohort 2009-2010 Figuur 53 Loopbanen uitstromers 2009-2010 na één jaar uitgesplitst naar geslacht, etniciteit en Wajong toekenning, in percentages 71%
48%
Jongen
83%
48% 51% 57% 29%
Meisje
33%
52% 49%
58%
61%
46% 42%
57% 61%
39%
Regelmatig geen werknemer / student
54% 51%
33%
45%
13%
41% 44%
Continu geen werknemer / student
59% 56%
49%
Geen Wajong toegekend
Eenmalig geen werknemer / student
61%
42%
Wajong toegekend
Werknemer / student
58%
43% 39%
Allochtoon
Student
43%
39%
18%
Werknemer
52%
17%
Autochtoon
67%
55%
67%
Overig 82%
87%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
91
Figuur 54 Loopbanen uitstromers 2009-2010 na één jaar uitgesplitst naar in praktijkonderwijs behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten en specialis aties in een bepaalde beroepsrichting, in percentages
13%
Werknemer
49% 75%
35%
Student
49% 81%
29%
Werknemer / student
50% 88%
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student
AKA / niveau 1 diploma behaald in PrO
14%
Branchecertificaat behaald in PrO
36% 61%
Specialisatie in bepaalde beroepsrichting
5% 27% 63%
Continu geen werknemer / student
33% 39%
Overig
14% 30%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Figuur 55 Loopbanen uitstromers 2009-2010 na één jaar uitgesplitst naar het streefdoel van het uitstroomprofiel, in percentages 52%
Werknemer
44% 4%
20% 20%
Student
60%
50% 38%
Werknemer / student Eenmalig geen werknemer / student
12%
Arbeid 58%
Arbeid en leren
26% 11% 5%
Regelmatig geen werknemer / student
Leren
50% 31%
Anders
19%
Continu geen werknemer / student
100%
56%
Overig
11% 11% 22%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
92
Figuur 56 Loopbanen uitstromers 2009-2010 na één jaar uitgesplitst naar het ontvangen van begeleiding, naar meetmoment, in percentages
Werknemer
93%
Student
96%
Werknemer / student
96%
Eenmalig geen werknemer / student
75%
Regelmatig geen werknemer / student
59%
Continu geen werknemer / student
61%
Overig
61%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
93
Begeleiding na een jaar
Bijlage IV
Tabellenboek ontwikkelin g uitstroombestemmingen op individuele scholen
Accent Praktijkonderwijs Capelle 39% 50% 45% 41% 39% 38%
Arbeid
63%
13%
ROC (BOL of AKA)
10%
72%
20% 20% 22%
33%
16% 17% 21%
5% 3%
10% 11%
Andere PrO-school
21% 16%
3%
8%
2010-2011
3%
Vmbo-school
2009-2010
4%
2008-2009 5%
2007-2008
13%
3%
REC-school
7% 10% 6%
2006-2007 2005-2006
3% 11%
Andere opleiding
2% 3% 3%
2004-2005 7%
2003-2004
8%
80%
2002-2003
Dagbesteding 2% 3%
10% 13% 15%
Geen werk of school
22%
8% 19% 5%
Onbekend
3%
0%
94
20%
40%
60%
80%
100%
Accent Praktijkonderwijs Centrum 30% 23%
Arbeid
46% 34%
23%
44%
26%
31%
44%
30% 32%
45%
ROC (BOL of AKA)
50%
41% 43%
19%
56% 55%
2% 6%
Andere PrO-school
2%
7% 5% 6%
2010-2011 2009-2010
Vmbo-school
4% 2%
2008-2009
2%
2007-2008
3% 3% 4%
REC-school
2006-2007
2%
2005-2006
4% 5% 6% 5% 8%
Andere opleiding
2004-2005
2% 2%
2003-2004 5%
2002-2003
Dagbesteding 30%
11%
21%
7% 8%
Geen werk of school
12% 12%
19%
Onbekend 5%
0%
95
10%
18%
20%
30%
40%
50%
60%
Accent Praktijkonderwijs Delfshaven 15%
Arbeid
12% 7% 7%
25%
18%
11% 63%
46%
ROC (BOL of AKA)
41% 42% 45%
64%
71% 72%
56%
7%
Andere PrO-school 10%
6%
15%
2010-2011
4% 4%
2009-2010
Vmbo-school 2%
2008-2009
7% 7% 8%
REC-school 2%
2007-2008
11%
5%
2006-2007 2005-2006
13%
Andere opleiding
9%
2004-2005
12% 13%
2003-2004 2002-2003
Dagbesteding 4%
Geen werk of school
7% 7%
19%
4%
27%
2%
4% 4%
Onbekend
23%
7%
39%
10% 12%
2%
0%
96
20%
40%
60%
80%
Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet
Arbeid 20%
40%
ROC (BOL of AKA) 40%
60%
Andere PrO-school 2010-2011 2009-2010
Vmbo-school
2008-2009 20%
REC-school
2007-2008 2006-2007
20%
Andere opleiding
2005-2006 2004-2005 2003-2004 2002-2003
Dagbesteding
Geen werk of school
Onbekend 0%
97
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
IJsselcollege afd. PrO 29% 14%
3%
Arbeid
16% 18% 16% 17% 48% 43%
ROC (BOL of AKA)
45% 42%
70% 51%
14%
3%
Andere PrO-school
50% 52%
10%
14% 19%
3%
2010-2011 2009-2010
3%
Vmbo-school
3%
2008-2009 2007-2008
9%
REC-school 5%
2006-2007
9%
2005-2006
13%
Andere opleiding
3%
9% 7% 6%
2004-2005
7%
14%
6%
2003-2004 2002-2003
Dagbesteding
3%
Geen werk of school
5%
27%
10% 17% 10%
Onbekend
2%
9% 7% 35% 5%
0%
98
20%
40%
60%
80%
Nieuw Zuid, afd. PrO 29% 27%
58%
32%
Arbeid 25%
41%
30%
40% 39% 44%
20%
ROC (BOL of AKA)
26% 33%
64%
38% 40%
34% 36% 4%
Andere PrO-school
24%
9%
2%
6% 7% 9%
2010-2011
3% 1%
Vmbo-school
2009-2010
5%
2%
2008-2009
13%
2% 2%
2007-2008
1%
REC-school
3%
2006-2007
2%
Andere opleiding
2005-2006
9%
2%
16%
1%
8%
13%
23%
8%
2003-2004
3%
2002-2003
Dagbesteding 4%
Geen werk of school
5%
8%
2% 4% 6%
14%
4% 13%
Onbekend 3% 2%
0%
99
2004-2005
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
LMC PrO Huismanstraat
Arbeid
8%
31%
15% 15% 15% 21%
10%
19%
33%
36%
47% 42%
ROC (BOL of AKA)
53% 49% 39% 9% 23%
Andere PrO-school
79% 62%
71%
32%
3% 6% 2%
2010-2011 2%
Vmbo-school
2008-2009
3% 2%
REC-school
2009-2010
13%
6% 7%
2007-2008
13%
4%
2006-2007 2005-2006
3% 5% 3%
Andere opleiding
10%
2004-2005
9% 14%
2003-2004 2002-2003
Dagbesteding 6% 3%
Geen werk of school
3%
18% 10%
17%
2% 3%
Onbekend
8%
5% 11%
0%
100
20%
40%
60%
80%
100%
LMC PrO Schietbaanstraat 23%
44%
6%
Arbeid
9%
15%
19%
47%
ROC (BOL of AKA) 30%
43%
75%
48% 50%
4%
Andere PrO-school
7% 18%
6%
13% 12% 25%
2010-2011
4% 2%
2009-2010
4% 2% 4%
Vmbo-school
2008-2009 4% 2%
REC-school
2007-2008
8%
2%
2006-2007 12% 6% 8% 6%
Andere opleiding
2005-2006
17%
2004-2005
18%
6%
2003-2004
8%
2002-2003
Dagbesteding 13% 4%
Geen werk of school
2%
Onbekend
27% 24%
7%
13%
28%
52%
25%
0%
101
20%
40%
60%
80%
LMC PrO Talingstraat 18%
Arbeid
16% 16% 16%
30% 30% 47%
21%
27% 27%
ROC (BOL of AKA)
32% 47% 41% 44%
5%
16%
6%
Andere PrO-school
60% 63%
8% 3%
2010-2011
5% 3% 3%
Vmbo-school
2009-2010
2% 4%
2008-2009
4% 3% 3%
REC-school
7%
2007-2008
4%
2006-2007
Andere opleiding
2005-2006
11%
5%
9%
2004-2005
8% 28% 7%
2002-2003
Dagbesteding 5% 6%
Geen werk of school
11%
7%
2%
8%
5%
13%
11%
24%
15%
Onbekend 4% 8%
0%
102
2003-2004
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
Maxima College
Arbeid 25%
33%
ROC (BOL of AKA) 33%
50%
Andere PrO-school 2010-2011
22%
2009-2010
Vmbo-school
2008-2009 2007-2008 REC-school
2006-2007 2005-2006
11%
Andere opleiding
2004-2005 2003-2004 2002-2003
Dagbesteding 25%
Geen werk of school
Onbekend 0%
103
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Overschie College 7%
27%
20%
10%
Arbeid
13%
24% 17%
20% 18% 53% 52% 51%
33%
ROC (BOL of AKA)
36% 28%
44% 45%
20%
3%
Andere PrO-school
41%
15% 14%
6%
12%
5%
13%
Vmbo-school
2010-2011 2009-2010
10%
4%
13%
5%
2008-2009
18% 3%
REC-school
2007-2008
9%
2% 2%
2006-2007
3%
2005-2006
7% 7%
10% 8% 12% 12%
Andere opleiding
2004-2005 25%
5%
2003-2004 2002-2003
Dagbesteding 6% 5% 5% 7%
Geen werk of school
10%
12% 10%
15%
2%
Onbekend
6% 8%
19% 14%
7%
0%
104
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Praktijk College Brielle 17% 18%
Arbeid
43%
26% 21% 22%
34%
7%
42%
28%
43%
ROC (BOL of AKA)
46% 44%
20%
4%
7% 28%
11% 10% 13%
Andere PrO-school
25%
2010-2011 Vmbo-school
2009-2010
2% 1%
2008-2009 14%
REC-school
2007-2008
1% 2%
2006-2007 14%
Andere opleiding
14%
2%
17%
2005-2006
26%
2004-2005
8% 7%
2003-2004 2002-2003
Dagbesteding 14%
Geen werk of school
2% 2%
11%
4%
4% 11%
Onbekend
8%
0
105
0,1
17%
11%
0,2
0,3
0,4
0,5
Praktijk College Spijkenisse 21%
31%
24%
45%
Arbeid
36% 33% 25% 17% 15%
ROC (BOL of AKA)
24%
30%
Andere PrO-school
38%
36%
27%
11%
2%
62%
29%
15%
5%
62%
42%
14%
7% 4% 6%
2010-2011
3%
2009-2010
1% 2% 3% 3% 4% 3%
Vmbo-school
2008-2009
4% 5% 5%
REC-school
2007-2008
2% 2% 4%
2006-2007
5%
Andere opleiding
5%
2005-2006
8% 9% 8%
28% 14%
2004-2005 2003-2004
16%
Dagbesteding 16%
Geen werk of school
8% 9% 7% 9%
6%
Onbekend
2% 6%
0%
106
19%
3% 5%
11%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
2002-2003
ProNovaCollege 15%
33%
22%
Arbeid
13%
17% 22%
34% 25% 26% 42%
ROC (BOL of AKA) 23% 23%
43% 41% 31%
8%
2%
Andere PrO-school
55%
41%
27%
6%
2% 2% 2%
10% 9%
3%
2010-2011
1% 6% 6% 7%
Vmbo-school
2009-2010
10% 9% 7% 9%
2008-2009
5%
2007-2008
3%
REC-school
1% 2%
2006-2007 7% 6% 8% 8%
Andere opleiding
8%
2005-2006
12%
2004-2005
11% 12% 13% 12%
2003-2004
1%
2002-2003
Dagbesteding 15%
2%
14% 13%
Geen werk of school
12% 2%
17% 23%
5%
1% 2% 2%
Onbekend
6% 3% 5%
0%
107
10%
13%
20%
23%
30%
40%
50%
60%
Bijlage V
Stroomschema’s Op de volgende bladzijden worden twee stroomschema’s gepresenteerd: een van het uitstroomcohort 2008-2009 en een van het uitstroomcohort 2009-2010. In deze stroomschema’s zijn de bestemmingen van oud-leerlingen per meetmoment weergegeven. Alleen de bestemmingen van oud-leerlingen waarvan op ieder meetmoment gegevens bekend zijn worden weergegeven. Hoe kan het stroomschema het best geïnterpreteerd worden? Neem bij cohort 2008-2009 bijvoorbeeld de bestemming arbeid (bbl). In de uitstroommonitor is aangegeven dat 65 leerlingen gaan werken, eventueel in combinatie met een bbl-opleiding. Bij de overgang naar de eerste volgmodule zien we dat van deze 65 leerlingen er: 54 blijven werken; 6 zijn overgestapt naar een mbo bol of AKA opleiding; 1 dagbesteding gaat volgen; 3 geen werk meer hebben; Én dat bij 1 leerling de bestemming onbekend is. Van de 65 oud-leerlingen die gingen werken (uitstroommonitor) blijven er dus 54 werken bij de eerste volgmeting. Toch bestaat de groep oud-leerlingen die werkt bij de eerste volgmeting uit 80 leerlingen. Dit is te verklaren door het feit dat 26 leerlingen afkomstig van andere bestemmingen (bijvoorbeeld 10 van mbo bol of AKA opleidingen) de overstap hebben gemaakt naar werk. Het verdient aanbeveling om de stroomschema’s in kleur te printen voor een optimale interpretatie van de gegevens.
108
Stroomschema Stroomschema cohort cohort 2008-2009 2008-2009 Arbeid (bbl) 74
Volgmodule 4 56
-
-
5
4
2
Arbeid (bbl) 69
Volgmodule 3 53
9
-
1
5
59
2
-
-
5
1
3
54
10
1
-
12
Arbeid (bbl) 65
1
-
3
4
66
-
-
1
1
2
78
2
-
5
4
6
83
3
-
4
Mbo (bol/aka) 104
2
12
1
3
1
1
-
-
14
-
-
2
2
-
-
13
1
3
-
-
-
-
19
-
-
-
Overige opleidingen 26
-
1
-
-
6
-
1
1
-
-
1
1
-
-
-
7
-
-
-
1
-
-
22
4
3
2
7
1
-
19
-
13
5
-
-
11
4
4
7
3
9
1
-
20
Geen werk/school 40
-
5
28
1
-
5
24
10
5
3
1
Onbekend 35 1
6
10
Geen werk/school 34 -
3
Onbekend 41
Geen werk/school 30
Dagbesteding 2 1
9
Onbekend 41
Geen werk/school 38
Dagbesteding 2
Overige opleidingen 19 -
-
Geen werk/school 41
Dagbesteding 2
Overige opleidingen 17
Mbo (bol/aka) 96 3
1
Dagbesteding 2
Overige opleidingen 16
Mbo (bol/aka) 89
Arbeid (bbl) 80
Volgmodule 1
52
Mbo (bol/aka) 74
Arbeid (bbl) 67
Volgmodule 2
Uitstroommonitor
9
Overige opleidingen 20
Mbo (bol/aka) 62
3
1
Onbekend 9 1
1
2
2
-
Onbekend 5
Stroomschema Stroomschema cohort cohort 2009-2010 2009-2010 Arbeid (bbl) 86
Volgmodule 2 66
-
-
10
1
Arbeid (bbl) 81
Volgmodule 1 68
Uitstroommonitor
9
7
1
-
5
Arbeid (bbl) 109
Overige opleidingen 28
Mbo (bol/aka) 108 5
98
-
1
4
-
10 116
2
-
2
Mbo (bol/aka) 132
1
23
-
1
2
2
Overige opleidingen 26
Mbo (bol/aka) 131 -
1
Dagbesteding 8
1
1
-
25
-
-
-
Overige opleidingen 34
1
1
4
-
Geen werk/school 53 -
7
Dagbesteding 6 1
-
1
4
-
Dagbesteding 6
14
-
-
30
Onbekend 28 2
-
8
Geen werk/school 53 -
25
7
-
2
18
Geen werk/school 26
2
1
8
9
1
2
Onbekend 14 1
4
2
5
-
Onbekend 4