DE UITEENZETTING
Naam:
Klas:
School:
INHOUD 3
De uiteenzetting
4
Een goede uiteenzetting
6
Structureren
7
Goede alinea’s schrijven
9
De uiteenzetting schrijven
11
Werkbladen
Colofon
Instituut voor de lerarenopleiding De lessen ‘De uiteenzetting’ zijn ontworpen door Marleen Kieft, Gert Rijlaarsdam en Michel Couzijn in het kader van het project ‘Onderzoekend leren en uiteenzetting schrijven’ (NWO-project 411-05-120) dat uitgevoerd wordt aan het Instituut voor de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam. Voor meer informatie zie www.ilo. uva.nl/homepages/marleen. 2007
••• De uiteenzetting ‘Taalbeheersing Rotterdamse rechtenstudenten is onder de maat’ (Trouw, 12 januari 2007) De laatste tijd zie je in de kranten vaker koppen zoals de bovenstaande. Voor veel studies en beroepen is het schrijven van zakelijke teksten een belangrijke vaardigheid, maar voor studenten aan het hbo en wetenschappelijk onderwijs is dat schrijven nog niet zo eenvoudig. Het schrijven van een goede tekst is ook niet eenvoudig. Je moet goed inzicht hebben in het onderwerp, en over de vaardigheid beschikken om dat onderwerp op een heldere en aantrekkelijke wijze voor het voetlicht te brengen. In deze lessen draait het om het leren schrijven van een uiteenzetting, een van de tekstsoorten die je tijdens je vervolgstudie veel zult tegenkomen. Vaak moeten studenten een uiteenzetting schrijven over onderzoek dat ze hebben uitgevoerd, net als jullie hebben gedaan in de afgelopen lessen. In een uiteenzetting probeert de schrijver de feitenkennis van de lezer te vergroten.
3
••• Een goede uiteenzetting
1. (individueel) individueel) De beste tekstsoort om (wetenschappelijke) ontdekkingen individueel te beschrijven is de uiteenzetting. Hieronder zie je een uiteenzetting zoals deze bij de NRC-redactie werd aangeleverd om geplaatst te worden in de wetenschapsbijlage op zaterdag. De redactie schreef de auteur een brief. Deze brief staat op de volgende pagina. Lees de uiteenzetting ‘Meisjes komen als eerste met taalverandering’ en de reactie van de NRC-redactie op deze tekst.
Meisjes komen als eerste met taalverandering Jongeren spelen een cruciale rol bij taalverandering, en meestal zijn het de meisjes die hierin vooroplopen. Dit klassieke beeld werd onlangs nog eens bevestigd en verder verfijnd door een onderzoeker in Canada, die keek naar jongeren van verschillende leeftijden en hun gebruik van de modewoordjes ‘like’, ‘so’ en ‘just’ vergeleek. De onderzoeker analyseerde taal van middle class kinderen in Toronto. De jongeren van Toronto gebruiken ‘like’, ‘so’ en ‘just’ op een eigenzinnige manier, die nogal irritant overkomt, maar volgens taalkundigen een functie heeft: de woordjes maken datgene wat er gezegd wordt intenser, of benadrukken het daaropvolgende woord. ‘So’ wordt door de jongeren gebruikt om een uitdrukking te versterken: ‘She’s so not cool.”, ‘You so want it.’ ‘Just’ wordt overdreven vaak voor werkwoorden gezet: ‘’I just decided and just went.” Maar het meest spectaculair is ‘like’: veel jongeren gebruiken dit woordje vaker dan ‘and’, de frequentie ervan kan oplopen tot 1 op de 20 woorden. Bijvoorbeeld: ‘Some of the teachers are really nice. Like you really like them. Like one of my teachers, she’s amazing. Like I love what she teaches.” Voor alle drie de woordjes geldt dat de frequentiepiek duidelijk bij 15, 16 jaar ligt en dat de meisjes van die leeftijd ze (nog) vaker gebruiken dan de jongens. Het gebruik van ‘like’ neemt na die leeftijd weer heel snel af. Volgens de onderzoekster gaat het dan om een tijdelijke tienermode. Het gebruik van ‘just’ neemt juist toe, van 10 tot 20 jaar. Dit patroon zou duiden op een blijvende taalverandering. Opvallend is dat meisjes van 10 tot 14 jaar ‘just’ twee keer zo vaak gebruiken als jongens van die leeftijd, maar dat jongens van 17 tot 19 jaar het weer vaker gebruiken dan hun vrouwelijke leeftijdgenoten. Dit is het gebruikelijke patroon van een (blijvende) taalverandering: de vrouwen nemen het voortouw, de mannen volgen. ‘So’ vertoont een patroon dat tussen dat van ‘like’ en ‘just’ in zit: het gebruik ervan neemt na 16 jaar onder de jongens sterk af, terwijl het onder meisjes populair blijft. Volgens de onderzoeker kan het met dit woordje nog twee kanten op gaan: een blijvertje of een tijdelijke tienermode. Persoonlijk hoop ik maar dat het een modegril blijkt te zijn, want dat populaire taalgebruik vind ik echt een vervuiling van de taal. Berthold van Maris
4
Amsterdam, 14 maart 2007
Geachte Heer Van Maris, Met plezier hebben wij de uiteenzetting gelezen die u ons opstuurde. Het is een goede informatieve tekst en we denken dat de lezers van NRC Handelsblad echt iets zullen leren als ze deze tekst lezen. We waarderen het ook zeer dat u zoveel concrete voorbeelden geeft om de informatie in de uiteenzetting te verduidelijken. Maar we zien ook enkele problemen. Ten eerste, in een uiteenzetting hoort de auteur geen eigen mening te geven, en dat doet u wel, twee keer zelfs. Om uw tekst te kunnen plaatsen in de krant zult u deze subjectieve opmerkingen uit de tekst moeten weghalen. Ten tweede, pas aan het eind van uw uiteenzetting blijkt dat er een belangrijk onderscheid bestaat tussen blijvende en tijdelijke taalveranderingen. Dit onderscheid komt in uw tekst nogal laat uit de lucht vallen! Kunt u in de eerste alinea’s alvast een of twee zinnen wijden aan dit onderscheid? Dan krijgt de lezer al meteen een goed beeld van de inhoud van uw tekst. Als u deze twee zaken verandert, zullen wij uw tekst met plezier in onze krant plaatsen. Met vriendelijke groet, Redactie NRC Handelsblad
2a ((samen) Verbeter de tekst van Berthold van Maris, zodat de redactie tevreden is en de tekst geplaatst kan worden. Op werkblad 1 vind je de tekst nogmaals, maar met dubbele regelafstand, zodat je ruimte hebt om wijzigingen in de tekst aan te brengen.
2b ((samen) Bepaal samen met een klasgenoot op basis van deze tekst en de brief van de NRC-redactie de vier eigenschappen van een goede uiteenzetting. Noteer ze op werkblad 2.
5
••• Structureren Een uiteenzetting is een tekst die tot doel heeft de feitenkennis van de lezer te vergroten. De schrijver bereikt dit doel door de inhoud goed te kiezen en goed te ordenen, ordenen want het is voor de lezer moeilijk om informatie te onthouden die ongeordend wordt aangeboden. Hoe zorg je ervoor dat jouw tekst goed gestructureerd is?
3. (samen ( ) Inhoud bepalen: wat moet er aan de orde komen? Hieronder zie je een gedeelte uit een woordweb over het onderwerp ‘taalveranderingen bij jongeren’. (…)
(…) taalveranderingen leeftijd
overdreven modewoorden
jongeren functie
like | so | just
meisjes eerst
jongens volgen
Ga met je onderzoeksgroepje bij elkaar zitten. Maak samen een woordweb over jullie onderwerp door om de beurt een post-it met daarop een begrip op een flap te plakken. Overleg welke begrippen bij elkaar horen en maak dat duidelijk op de flap. Plak dus begrippen die bij elkaar horen bij elkaar, en geef de relaties aan met strepen tussen de begrippen.
4a (individueel) Ordenen: wat hoort bij wat? Begrippen die bij elkaar horen, vormen samen een deelonderwerp. Een uiteenzetting bestaat uit verschillende deelonderwerpen. In de voorbeelduiteenzetting over taalveranderingen is een van de deelonderwerpen bijvoorbeeld ‘modewoorden’ en de begrippen die erbij horen zijn ‘overdreven’, ‘functie’, ‘like’, ‘so’ en ‘just’. Kijk nog eens naar jullie flap en noteer op werkblad 3 de deelonderwerpen die straks in jouw uiteenzetting aan de orde moeten komen.
4b (individueel) Volgorde bepalen Maak nu alvast een schematisch overzicht van jouw tekst waarin je volgorde aanbrengt in de deelonderwerpen. Vul de deelonderwerpen alvast nader in door ook te noteren welke begrippen uit de flap van opdracht 4 je bij elk deelonderwerp wilt bespreken. Je leidraad hierbij is het publiek waar je je uiteenzetting voor gaat schrijven: je klasgenoten. Voor hen moet 1) de inhoud goed gekozen zijn, en 2) de volgorde logisch zijn. Voor deze opdracht kun je werkblad 4 gebruiken.
6
••• Goede alinea’s schrijven Hoe schrijf je een goede informerende alinea? Een informerende alinea krijgt een goede, heldere structuur als: • De eerste, de tweede of de laatste zin iets algemeens en belangrijks zegt over het onderwerp van de alinea. Dat noemen we de kernzin. Een kernzin reik je de lezer als het ware aan als startpunt voor de rest van de alinea. • De rest van de alinea nadere voorbeelden of toelichtingen zijn bij de kernzin.
5. (samen ( ) Hieronder vind je een ander voorbeeld van een uiteenzetting. Lees deze uiteenzetting goed door en markeer daarna de kernzin van elke alinea (op werkblad 5). Vinden jullie dat de schrijver van deze tekst goed gestructureerde alinea’s heeft geschreven?
Wauw, een modi! Of nee, een glorp! Kinderen van tien maanden oud zijn al in staat om een nieuw woord te leren voor een interessant object, zelfs wanneer ze dat woord maar een paar keer horen. Het gaat hierbij niet om het uitspreken, maar om het begrijpen van het woord als iemand anders het zegt. Dit is een belangrijke conclusie uit een ingenieus fantasiewoordenexperiment met 44 baby’s van tien maanden. Het onderzoek is verschenen in het jongste nummer van het wetenschappelijke tijdschrift Child Development (maart/ april). Tijdens het onderzoek zit de baby op schoot bij hun moeder. Die moeder is geblinddoekt (om beïnvloeding te voorkomen). De baby mag eerst twee voorwerpen aanraken Alma. Foto: Jörgen Caris die ze nooit eerder heeft gezien. In dit experiment waren dat een saai voorwerp (een beige flesopener of een witte deurklink) en een interessant voorwerp (een kleurige rammelaar of een blauwe fonkelende toverstaf ). De experimentator vangt vervolgens de blik van de baby, kijkt naar een voorwerp en riep: “Oh Jordan, kijk! Een modi! Wauw, een modi! Een modi! Kijk Jordan, een modi!”. Andere fantasiewoorden waren glorp, dawnee en blicket. Om te zien of de baby het woord oppikte, werd het kind gevraagd: ‘Waar is de modi?’. Als het kind daarop relatief vaker naar de ‘modi’ keek dan naar het andere voorwerp, gold dat als teken van ‘kennis van het woord’. De baby’s van tien maanden plakten het fantasiewoord altijd op het interessante voorwerp. Tot nu toe was dit razendsnelle woordleren alleen bewezen voor
7
kinderen van 12 maanden oud. Maar het belang van het experiment gaat veel verder. Want opvallend genoeg negeren de kinderen van tien maanden bij dat leren van een nieuw woord volkomen de sociale signalen die hen zouden kunnen helpen bij het leren. Ze letten gewoon op het interessantste voorwerp in hun buurt. Als ze dat voorwerp nog niet kenden, plakken ze er onbekommerd de naam op die gelijktijdig nadrukkelijk wordt uitgesproken, óók als dat gebeurt door iemand die naar een heel ander voorwerp kijkt. In feite plakken ze dan het woord op het verkeerde voorwerp. Kinderen van twaalf maanden worden in hun woordleren al wél enigszins beïnvloed door sociale signalen, bleek uit eerder onderzoek: zij leren ook alleen maar woorden voor interessante voorwerpen, maar negeren het nieuwe woord als de spreker kijkt naar het saaie voorwerp. Kinderen van twaalf maanden maken daardoor dus al veel minder fouten. En daarmee hakt dit onderzoek een belangrijke knoop door in de theorievorming over woordjes leren. De belangrijkste ontdekking van de afgelopen tien jaar is namelijk dat kinderen bij het leren van taal juist heel sterk letten op de sociale context. Kinderen hebben een sociaal instinct en dat levert hen de extra informatie op om de taal van hun ouders en anderen te decoderen, zo is de overtuiging van veel taalkundigen en psychologen. Maar met dat sociale instinct als basis voor taal leren is er wel een probleem: het ontstaat pas vanaf het laatste kwart van het eerste levensjaar, dan krijgt een baby een beetje besef van de anderen in zijn leven. Tot bloei komt het pas in het tweede levensjaar. Hoe kunnen baby’s jonger dan een jaar dan toch al een duidelijke woordkennis hebben, zoals iedere ouder weet? ‘Pak de bal!’ De kinderen in dit onderzoek konden - naar opgave van de ouders - al gemiddeld anderhalf woordje zelf zeggen (ongetwijfeld woorden als papa of die!) en ze konden al 13 à 14 woorden begrijpen. Dit experiment bewijst voor het eerst dat heel jonge kinderen leren zonder sociale aanwijzingen. Dat betekent wel dat ze nog heel veel fouten maken, hetgeen gelijk de trage start van het woordleren verklaart. De grote versnelling in het woordleren komt meestal pas tegen de tweede verjaardag. Hendrik Spiering in NRC Next 30 maart 2006
6a (individueel) individueel) Schrijf nu alvast één alinea over een van de deelonderwerpen individueel uit je schema, waarbij je rekening houdt met een goede organisatie van de informatie. Kies bij het schrijven voor een ruime regelafstand, zodat er straks gemakkelijk commentaar bij geschreven kan worden. Voor deze opdracht kun je werkblad 6 gebruiken.
6b ((samen) Wissel je alinea uit met een klasgenoot. Lees de alinea van je klasgenoot door en beoordeel de alinea kritisch. Is er een duidelijke kernzin? Sluiten de vervolgzinnen daar goed op aan? Als je een tekst kritisch wilt lezen, helpt het vaak goed om de tekst hardop te lezen. Schrijf jouw opmerkingen bij de alinea. Geef daarna de tekst met commentaar terug aan je klasgenoot.
8
••• De uiteenzetting schrijven
7. (individueel; individueel; computer computer) Schrijf de kern van je uiteenzetting in klad, oftewel de conceptversie conceptversie. Maak gebruik van het voorbereidende werk dat je al hebt gedaan: de indeling in deelonderwerpen en de volgorde daarvan (opdracht 5) en de alinea die je al schreef bij opdracht 6. Zorg ervoor dat al je alinea’s een heldere kernzin hebben, en dat de rest van de alinea goed aansluit bij de informatie uit de kernzin. De inhoud van je tekst moet afgestemd zijn op je klasgenoten, voor hen moet je uiteenzetting begrijpelijk en interessant zijn. Sla je tekst op en noem hem: uiteenzetting_versie1_je naam).
8. (individueel; individueel; computer computer) Net als zoals de meeste teksten bestaat een uiteenzetting niet alleen uit een kern, maar heeft die ook een inleiding en een slot. Kijk nog eens naar de inleidingen van de twee uiteenzettingen waar je in deze lessen mee hebt kennisgemaakt. Welke inleiding vind je beter? Waarom? Wat is je advies aan de auteur van de minder goede inleiding? Noteer je antwoorden op werkblad 7.
Meisjes komen als eerste met taalverandering
Wauw, een modi! Of nee, een glorp!
Jongeren spelen een cruciale rol bij taalveran-
Kinderen van tien maanden oud zijn al in staat om
dering, en meestal zijn het de meisjes die hierin
een nieuw woord voor een interessant object te leren,
vooroplopen. Dit klassieke beeld werd onlangs nog
zelfs wanneer ze dat woord maar een paar keer horen.
eens bevestigd en verder verfijnd door een onder-
Het gaat hierbij niet om het uitspreken, maar om het
zoeker die keek naar jongeren van verschillende
begrijpen van het woord als iemand anders het zegt.
leeftijden en hun gebruik van de modewoordjes ‘like’, ‘so’ en ‘just’ vergeleek.
9. Schrijf een pakkende inleiding en een goed slot voor jouw uiteenzetting en voeg die aan de kern toe. Gebruik eventueel je methode Nederlands voor achtergrondinformatie over het schrijven van een inleiding en een slot. Sla deze versie op (noem hem: uiteenzetting_versie2_je naam) en print hem uit.
10. ((samen) Wissel je uiteenzetting nu uit met een klasgenoot die een ander onderwerp voor zijn/haar uiteenzetting heeft dan jijzelf. Lees de uiteenzetting kritisch door en geef je commentaar door het commentaarformulier op werkblad 8 in te vullen. In het schema geef je voor elk onderdeel een cijfer tussen 1 en 10 en geef je tips over hoe de schrijver zijn / haar tekst kan verbeteren. Geef het commentaar aan je klasgenoot.
9
11. (individueel) individueel) Schrijf de definitieve versie van je uiteenzetting met behulp van individueel het commentaar dat je kreeg bij opdracht 10. Print je tekst uit en sla hem op (noem hem: uiteenzetting_definitief_je naam). Lever vervolgens bij je docent in: • de werkbladen; • de eerste versie (zowel op papier als digitaal); • de definitieve versie (zowel op papier als digitaal); • de feedback die je hebt gekregen.
10
DE UITEENZETTING werkbladen
Naam:
Klas:
School:
11
WERKBLAD 1
(bij opdracht 2)
Meisjes komen als eerste met taalverandering Jongeren spelen een cruciale rol bij taalverandering, en meestal zijn het de meisjes die hierin vooroplopen. Dit klassieke beeld werd onlangs nog eens bevestigd en verder verfijnd door een onderzoeker die keek naar jongeren van verschillende leeftijden en hun gebruik van de modewoordjes ‘like’, ‘so’ en ‘just’ vergeleek. De onderzoeker analyseerde taal van middle class kinderen in Toronto. De jongeren van Toronto gebruiken ‘like’, ‘so’ en ‘just’ op een eigenzinnige manier, die nogal irritant overkomt, maar volgens taalkundigen een functie heeft: de woordjes maken datgene wat er gezegd wordt intenser, of benadrukken het daaropvolgende woord. ‘So’ wordt door de jongeren gebruikt om een uitdrukking te versterken: ‘She’s so not cool.”, ‘You so want it.’ ‘Just’ wordt overdreven vaak voor werkwoorden gezet: ‘’I just decided and just went.” Maar het meest spectaculair is ‘like’: veel jongeren gebruiken dit woordje vaker dan ‘and’, de frequentie ervan kan oplopen tot 1 op de 20 woorden. Bijvoorbeeld: ‘Some of the teachers are really nice. Like you really like them. Like one of my teachers, she’s amazing. Like I love what she teaches.” Voor alle drie de woordjes geldt dat de frequentiepiek duidelijk bij 15, 16 jaar ligt en dat de meisjes van die leeftijd ze (nog) vaker gebruiken dan de jongens. Het gebruik van ‘like’ neemt na die leeftijd weer heel snel af. Volgens de onderzoekster gaat het dan om een tijdelijke tienermode. Het gebruik van ‘just’ neemt juist toe, van 10 tot 20 jaar. Dit patroon zou duiden op een blijvende taalverandering. Opvallend is dat meisjes van 10 tot 14 jaar ‘just’ twee keer zo vaak gebruiken als jongens van die leeftijd, maar dat jongens van 17 tot 19 jaar het weer vaker gebruiken dan hun vrouwelijke leeftijdgenoten. Dit is het gebruikelijke patroon van een (blijvende) taalverandering: de vrouwen nemen het voortouw, de mannen volgen. ‘So’ vertoont een patroon dat tussen dat van ‘like’ en ‘just’ in zit: het gebruik ervan neemt na 16 jaar onder de jongens sterk af, terwijl het onder meisjes populair blijft. Volgens de onderzoeker kan het met dit woordje nog twee kanten op gaan: een blijvertje of een tijdelijke tienermode. Persoonlijk hoop ik maar dat het een modegril blijkt te zijn, want dat populaire taalgebruik vind ik echt een vervuiling van de taal.
Berthold van Maris 12
WERKBLAD 2
(bij opdracht 2)
De vier kenmerken van een goede uiteenzetting zijn:
13
WERKBLAD 3
(bij opdracht 4a)
De deelonderwerpen die in mijn uiteenzetting aan de orde moeten komen zijn:
14
WERKBLAD 4
(bij opdracht 4b)
Mijn uiteenzetting in schemavorm:
15
WERKBLAD 5
(bij opdracht 5)
Markeer inde tekst hieronder de kernzin van elke alinea. Vinden jullie dat de schrijver van deze tekst goed gestructureerde alinea’s heeft geschreven?
Wauw, een modi! Of nee, een glorp! Kinderen van tien maanden oud zijn al in staat om een nieuw woord voor een interessant object te leren, zelfs wanneer ze dat woord maar een paar keer horen. Het gaat hierbij niet om het uitspreken, maar om het begrijpen van het woord als iemand anders het zegt. Dit is een belangrijke conclusie uit een ingenieus fantasiewoordenexperiment met 44 baby’s van tien maanden. Het onderzoek is verschenen in het jongste nummer van het wetenschappelijke tijdschrift Child Development (maart/april). Tijdens het onderzoek zitten de baby’s op schoot bij hun (om beïnvloeding te voorkomen) geblinddoekte moeder en mogen eerst twee voorwerpen aanraken die ze nooit eerder hadden gezien. In dit experiment waren dat een saai voorwerp (een beige flesopener of een witte deurklink) en een interessant voorwerp (een kleurige rammelaar of een blauwe fonkelende toverstaf ). De experimentator vangt vervolgens de blik van de baby, kijkt naar een voorwerp en riep: “Oh Jordan [of een andere naam], kijk! Een modi! Wauw, een modi! Een modi! Kijk Jordan, een modi!”. Andere fantasiewoorden waren glorp, dawnee en blicket. Om te zien of de baby het woord oppikte, werd het kind gevraagd: ‘Waar is de modi?’. Als het kind daarop relatief vaker naar de ‘modi’ keek dan naar het andere voorwerp, gold dat als kennis van het woord. De baby’s van tien maanden plakten het fantasiewoord altijd op het interessante voorwerp. Tot nu toe was dit razendsnelle woordleren alleen bewezen voor kinderen van 12 maanden oud. Maar het belang van het experiment gaat veel verder. Want opvallend genoeg negeren de kinderen van tien maanden bij dat leren van een nieuw woord volkomen de sociale signalen die hen zouden kunnen helpen bij het leren. Ze letten gewoon op het interessantste voorwerp in hun buurt. Als ze dat voorwerp nog niet kenden, plakken ze er onbekommerd de naam op die gelijktijdig nadrukkelijk wordt uitgesproken, óók als dat gebeurt door iemand die naar een heel ander voorwerp kijkt. In feite plakken ze dan het woord op het verkeerde voorwerp. Kinderen van twaalf maanden worden in hun woordleren al wél enigszins beïnvloed door sociale signalen, bleek uit eerder onderzoek: zij leren ook alleen maar woorden voor interessante voorwerpen, maar negeren het nieuwe woord als de spreker kijkt naar het saaie voorwerp. Kinderen van twaalf maanden maken daardoor dus al veel minder fouten. En daarmee hakt dit onderzoek een belangrijke knoop door in de theorievorming over woordjes leren. De belangrijkste ontdekking van de afgelopen tien jaar is namelijk dat kinderen bij het leren van taal juist heel sterk letten op de sociale context. Kinderen hebben een sociaal instinct en dat levert hen de extra informatie op om de taal van hun ouders en anderen te decoderen, zo is de overtuiging van veel taalkundigen en psychologen. Maar met dat sociale instinct als basis voor taal leren is er wel een probleem: het ontstaat pas vanaf het laatste kwart van het eerste levensjaar, dan krijgt een baby een beetje besef van de anderen in zijn leven. Tot bloei komt het pas in het tweede levensjaar. Hoe kunnen baby’s jonger dan een jaar dan toch al een duidelijke woordkennis hebben, zoals iedere ouder weet? ‘Pak de bal!’ De kinderen in dit onderzoek konden - naar opgave van de ouders - al gemiddeld anderhalf woordje zelf zeggen (ongetwijfeld woorden als papa of die!) en ze konden al 13 à 14 woorden begrijpen. Dit experiment bewijst voor het eerst dat heel jonge kinderen leren zonder sociale aanwijzingen. Dat betekent wel dat ze nog heel veel fouten maken, hetgeen gelijk de trage start van het woordleren verklaart. De grote versnelling in het woordleren komt meestal pas tegen de tweede verjaardag. Hendrik Spiering in NRC Next 30 maart 2006.
16
WERKBLAD 6
(bij opdracht 6a):
Schrijf hier de alinea over een van de deelonderwerpen uit je schema:
17
WERKBLAD 7
(bij opdracht 8)
Welke inleiding vind je beter? Waarom? Wat is je advies aan de auteur van de minder goede inleiding?
18
WERKBLAD 8
(bij opdracht 10). Het commentaarformulier. Beoordeling
Tips (hoe kan de tekst (nog) verbeterd worden)
Algemeen De tekstsoort is goed herkenbaar Publieksgerichtheid De tekst is goed afgestemd op het publiek Inhoud De tekst bevat voldoende uitleg en voorbeelden De gegeven informatie komt betrouwbaar over Opbouw De indeling in inleiding | middenstuk | slot is goed herkenbaar De inleiding nodigt voldoende uit tot verder lezen Uit de inleiding blijkt duidelijk wat het onderwerp van de tekst is. Het middenstuk valt uiteen in herkenbare deelonderwerpen De deelonderwerpen staan in een logische volgorde De overgangen tussen de deelonderwerpen worden duidelijk gemarkeerd door zinnen en signaalwoorden die de opbouw van de tekst verduidelijken. De kernzin van elke alinea staat op een voorkeursplaats (eerste of laatste zin) Het slot bevat een goede uitsmijter Het slot noemt de hoofdgedachte van de tekst Taalgebruik en spelling De tekst bevat geen zinsbouwfouten De tekst bevat geen fouten in de spellingen
19