DE KLEINE MEIJERIJ, jrg. 47 (1996), nummer 4 blz. 126-145
DE UDENHOUTSE KAPEL, VAN STICHTING VIA NIEUWBOUW TOT SLOOP door Frans van lersel Heemcentrum 't Schoor te Udenhout laat op 19 december a.s. het gedenkboek 'Over d'n Unent' verschijnen, handelend over 200 jaar gemeente Udenhout. Als een onderdeel hiervan is een studie verricht naar de groei van de raadkamer van dat dorp in de 18e eeuw tot het huidige gemeentehuis. Daarbij kwamen vele bijzonderheden aan het licht met betrekking tot de kapel van Udenhout als voorloper van het raadhuis. In dit artikel wordt een beeld gegeven van de Udenhoutse kapel uit de tijd toen het dorp Udenhout nog deel uitmaakte van de Eninghe van Oisterwijk en uit de begintijd van de zelfstandige gemeente Udenhout. Het geheel omvat vier eeuwen kapelgeschiedenis. De Cruisstraatse Capelle. In de middeleeuwen behoort de omgeving van 's-Hertogenbosch tot het Hertogdom Brabant en afgeleid daarvan tot de Meierij van Den Bosch. Om het gebied te ontwikkelen verkrijgt op 15 maart 1231 de Abdij van Sint Geertrui te Leuven van Hertog Hendrik I de parochie Oisterwijk. Voor onderhoud van de geestelijkheid en de kerkgebouwen krijgt de abdij uit die parochie inkomsten, waaronder het recht van tiend, een soort belasting in natura, te heffen op bepaalde daartoe aangewezen gronden. Tot de moederparochie Oisterwijk behoren de kernen Oisterwijk, Heukelom, Berkel, Enschot, Helvoirt en Udenhout. De bevolking van dit gewest belijdt in de middeleeuwen praktisch alleen de roomse godsdienst. Vanwege de grote afstand naar de moederkerk in Oisterwijk en de slechte toestand van de wegen ontstaan in de loop der jaren op diverse plaatsen bijkerken of kapelletjes, vaak bediend door een geestelijke uit Oisterwijk. Ook Udenhout heeft al vroeg in haar geschiedenis aan de Kruisstraat een kleine kapel. Deze kapel moet ongeveer gestaan hebben op het plein naast het tegenwoordige raadhuis 1). In 1474 is de oorspronkelijke kapel vervangen door een grotere. Zo wordt in een akte, opgemaakt in 1483, melding gemaakt van een nieuwe kapel, gevestigd in de parochie van Oisterwijk, namelijk in de Cruijsstraat 2). [Fragment van een situatietekening, vervaardigd op 7 juni 1736 door de landmeter PJ. Adan, bij gelegenheid van de verhuur van de hoeve Prinsenvelden nabij de Schoorstraat. De tekening als volgt te lezen: van onder komende uit de Schoorstraat richting centrum is links het kasteel 'De Strijdhoef te herkennen. Iets verder bij de kruising loopt de Slimstraat naar rechts. Vooraan rechts de oude school en daarnaast de Cruijsstraatse kapel. Bron: Kaart van de Udenhoutse Perwijshoeven, 1736, ARA Den Haag, Hingmancollectie nr. 1713.] In nog later opgemaakte aktes staat de kapel herhaaldelijk omschreven als 'die Cruijsstraetse Capelle'. De afmetingen en vorm van die nieuwe kapel zijn tot heden niet gevonden. Men mag gevoeglijk aannemen dat het slechts een sober bouwwerk is geweest, een houten constructie met lemen wanden en een dak van graszoden. Zulke gebouwen hebben in het algemeen maar een beperkte levensduur. Gedurende de 16e en 17e eeuw zal de kapel waarschijnlijk voorzien zijn van bakstenen muren, of op zijn minst grondig zijn gerestaureerd. Onze geringe kennis omtrent de kapel krijgt een eerste ruimtelijk beeld bij het verschijnen van de oudste kaart van Udenhout, in opdracht van de markies van Bergen op Zoom als heer van Herlaer (bij Vught), opgemaakt door landmeter PJ. Adan. Deze kaart uit 1736 geeft enige informatie over de plaats en het model van de kapel, alsmede van de oude dorpsschool3). Op het einde van de 17e eeuw staat er een stenen gebouw met een toren. Het dak is dan bedekt met graszoden. Het gebouw is eigendom van de gezamenlijke geërfden (inwoners) van het dorp Udenhout. Gevolgen van de reformatie In 1588 ontstaat de Republiek der Verenigde Nederlanden, die bij de oprichting de Nederduits Gereformeerde Kerk tot enige staatsgodsdienst aanneemt. Tot 1629 valt het Hertogdom Brabant onder het bestuur van de Spaanse Nederlanden en heeft derhalve weinig last van de nieuwe religie. Dat verandert als tijdens de strijd tussen de republiek en Spanje in 1629 Den Bosch door prins Frederik Hendrik wordt veroverd. Vanaf 1629 maakt de republiek aanspraak op de Meierij, doch de tegenpartij houdt dit tot het laatst tegen. Vandaar dat onze streek aanvankelijk weinig beïnvloed wordt door de republiek. In 1648 bij de Vrede van Munster worden de veroverde gewesten waaronder 'Staats-Brabant' als een onmondig generaliteitsland (wingewest) aan de republiek toegevoegd. De Raad van Brabant, onderhorig aan de Staten- Generaal in Den Haag, bestuurt het gewest vanuit haar Haagse zetel. [Ruwe schets van de Oude Kerk in Den Uden Houdt, overgetekend van de originele tekening van Hendrik Verhees, door deze getekend op 10 juli J 788. Een onbekende tekenaar heeft de tekening overgenomen op doorschijnend papier om voor de pastoor van Udenhout een duidelijke pentekening te kunnen maken. Bron: © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
archief Lambertusparochie Udenhout.] Het nieuwe bestel verbiedt kort na de Munsterse vrede de uitoefening van het roomse geloof. En men verbiedt de kerken en kapellen te gebruiken voor de katholieke eredienst. De machthebbers proberen de protestantse godsdienst in te voeren door het benoemen van predikanten en waar mogelijk door het aanstellen van protestantse bestuurders en onderwijzers 4). Udenhout merkt daar aanvankelijk nog weinig van. Of er op het einde van de 17e eeuw en in het begin van de 18e eeuw in Udenhout protestanten woonden is niet bekend. Wel is vermeld dat daar de kapel door de protestanten in gebruik is genomen. Ook heeft in Udenhout korte tijd een zelfstandige Gereformeerde Gemeente bestaan. Deze gemeente is in 1684 bij Oisterwijk gevoegd. Een aparte kerkvoogdij (beheer van alle stoffelijke zaken) is er dan nog niet. Die ontstaat pas omstreeks 1806, tijdens de Franse tijd. Na een korte tijd van zelfstandigheid fuseert het kerkfonds van Udenhout in 1835 met de kerkvoogdij van Oisterwijk 5). Een Oisterwijkse schrijver meent te mogen stellen dat de kapel na 1648 wel degelijk nog door de roomsen als bidplaats is gebruikt. De geestelijken waren in 1629 uit het gebied verjaagd maar later weer teruggekomen. En een schuurkerk was er nog niet. Mogelijk is in die tijd de kapel toch nog gebruikt door de katholieken. Dat de inwoners van Udenhout, met name de bestuurders, zich voor hun kapel bleven interesseren blijkt steeds weer uit herhaalde verzoeken aan de Abt van Leuven om de geleidelijk in verval geraakte kapel te onderhouden '". Het onderhoud van de kapel Bij de Vrede van Munster verbiedt de nieuwe heerser aan de katholieken in de Meierij het verdere gebruik van hun kerken en kapellen. Dat geldt ook voor Udenhout. De kapel blijft wel het eigendom van het dorp, vaak aangeduid als de dorpsgemeente, gemeijnt of als gemeente. Het laatste begrip niet te verwarren met onze bestuurseenheid die nu gemeente heet. De protestanten nemen het gebruik van de kapel, of zoals zij soms zeggen, de kerk over. Doch door de geringe kapelinkomsten en hetlage aantal gemeenteleden blijft al spoedig het noodzakelijke onderhoud achterwege, zodat de kapel in verval raakt.Tot ergernis van de dorpsbewoners gaat het ingezette verval steeds verder.Het dorpsbestuur kan de last ook niet dragen envraagt diverse malen bijstand bij de tiendheffer de Abt van St. Geertrui te Leuven. Maar de abdij wijst op grond van verschenen decreten van de republiek de verzoeken van de hand. Onder druk van het uitvechten van een geschil met de abdij voor de Raad van State in 1684 besluiten de regenten van Udenhout, in ruil voor een lage jaarlijkse roggepacht, voortaan zelf het onderhoud ter hand te nemen. Pas later zal blijken dat de regenten een onvoordelige transactie hebben gesloten 7). Hoe de ontwikkelingen precies zijn geweest is niet bekend. Zeker is dat tot 1680 de kapel weinig gebruikt is, ongeveer drie maal per jaar. Vanaf 1680 neemt het gebruik van de kapel toe, misschien omdat de bediening van een predikant uit Oisterwijk meer kerkgangers trekt. In die tijd zien we ook een aanzienlijke toename van de werkzaamheden van het dorpsbestuur, zodat er behoefte ontstaat aan een ruimte voor de vergaderingen van dat bestuur met de geërfden van dat dorp. Waarschijnlijk is er door ingrijpen van hogerhand een gebruiksregeling tot stand gekomen tussen het dorpsbestuur en de Gereformeerde Gemeente, waarbij ieders verplichtingen ten aanzien van het gebruik en onderhoud van de kapel zijn vastgelegd. In de kapel komt ongeveer halverwege het gebouw een primitieve afscheiding van de raadkamer van de gemeente met de kerkruimte voor de protestanten. Ten behoeve van de exploitatie van de kapel ontstaat er in die tijd naast de gemeentekas een apart fonds voor het beheer van de kapel, bekend als de kapelrekening. De beheerder van de kapel heet kapelmeester, die niet per definitie tot de Gereformeerde Kerk behoort. Eind 17e eeuw zijn er al kapelmeesters, maar deze hebben geen kapelrekening achtergelaten. In de periode 1693 tot 1806 verschijnen er regelmatig kapelrekeningen, waaruit een inzicht ontstaat in de inkomsten en uitgaven van de kapel. De inkomsten betreffen in hoofdzaak de jaarlijkse afdracht van l mud roggepacht, de uitgaven hebben betrekking op het gebruik en het dagelijks onderhoud van het gebouw 8). Uit deze gegevens trek ik de conclusie dat er naast de gemeente een rechtspersoon is ontstaan, die het beheer voert over de kapel. Verantwoording van het financiële beheer is geregeld door openbare controle van de kapelrekeningen in aanwezigheid van de officier (de schout van Oisterwijk of zijn vervanger), de secretaris van Oisterwijk/Udenhout, de predikant van Oisterwijk/Udenhout en de regenten van het dorp. Vaak vindt het 'afhoren van de rekening' plaats in de raadkamer van de kapel. Nadere bestudering van de kapelrekeningen laat zien dat op basis van een kerkreglement een kostenverdeling is gemaakt tussen de beide gebruikers van de kapel. Zo betaalt de kerkgemeente de kosten voor de godsdienstoefeningen, de kerkinventaris en het klein onderhoud. Tot deze kosten behoren de aankoop van o.a. lessenaars, psalmborden, bijbels, kerkboeken, een nieuwe preekstoel, maar ook het schoon houden en witten van de kapel, het repareren van gebroken ruiten, kleine reparaties aan het dak en het herstel van het metselwerk aan de muren. Opvallend zijn de kosten voor het herstellen van de vloer in de kapel op die plaatsen waar in de kapel de doden zijn begraven. Merkwaardig is dat het kerkfonds in 1713 het verven van het houten beschot in de kapel betaalt en ook het plaatsen van een haan op de toren. In de rekeningen zien we tot drie maal toe kosten verschijnen voor het vangen of schieten van uilen in de kerktoren of het uithalen van een © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
nest jonge uilen. Ook blijkt uit de rekening van 1722 dat de dorpstimmerman Jacobus van der Crabben een ooievaarsnest plaatst op het dak van de kapel. De rekening laat ons overigens in het ongewisse of het ooievaarsnest ooit bewoond is geweest. Tijdens de Franse periode ongeveer in 1806 ontstaat er in ons land een nieuwe regeling omtrent het beheer van protestantse kerken. [Rekening van dakdekker Pieter Jansen voor het 'verdeckken' van het dak van de kapel in de maand augustus 1776 voor rekening van het dorp van Udenhout. Bron: Streekachief Oisterwijk.] In Udenhout komt het beheer van de kapel onder verantwoording van de kerkvoogd van de kapel. Hij is ook de kapelmeester en maakt de jaarrekeningen op, vaak over een langere periode. Dat gebeurt hier over de periode 1806-1827. De controle gaat vanaf 1806 over naar een hoger bestuursorgaan van de Hervormde Kerk. Een andere ontwikkeling is dat de Nederduits Gereformeerde Kerk bij een kerkfusie in 1816 opgaat in een groot kerkgenootschap. Vanaf die tijd spreken we over de Nederlands Hervormde Kerk. Tenslotte gaat in 1835 het kerkfonds van Udenhout op in de gecombineerde kerkvoogdij van Oisterwijk en Udenhout 9). Lasten voor de gemeente Ook de burgerlijke gemeente moet bepaalde kosten voor haar rekening nemen. Dat blijkt uit de beschikbare jaarrekeningen van de dorpshuishouding en van de latere zelfstandige gemeente. Zo moet de burgerlijke gemeente de toren geheel onderhouden, ook de klok in de toren en het daarin ondergebrachte torenuurwerk. Ook zorgt de gemeente voor de bediening van de klok en het uurwerk. Daarvoor is een klokkenist aangesteld. Hij is tevens de dorpsonderwijzer van Udenhout. Het periodiek groot onderhoud van het strooien dak op de kapel is een verplichting van de gemeente. De gemeente maakt van haar dorpshuishouding jaarlijks volgens de voorschriften een jaarrekening op. Deze rekening wordt in het openbaar afgehoord, waarbij middels langdurig klokkegeklep het aan de verstwonende geërfde duidelijk moet zijn dat er een openbare handeling plaats vindt. Elke gerechtigde mag aanwezig zijn bij de afhandeling van de jaarrekening. Al vroeg in de lokale geschiedenis gebruikt men de kapel als plaats van handeling. Zeker vanaf 1720 tot 1806 vindt de financiële controle met open deuren plaats in de raadkamer van de kapel. Dat staat en kerk in de periode na de Munsterse vrede hecht aan elkaar verbonden zijn blijkt uit een overheidsbesluit van 20 oktober 1733 met daarin de bepaling dat de kosten voor het beroepen en de verhuizing van een nieuw benoemde predikant voor de Gereformeerde kerk van Oisterwijk en Udenhout voor rekening van beide gemeenten komen. Oisterwijk betaalt 2/3 deel, Udenhout 1/3 deel 10). Een beeld van de kapel in de 18e eeuw Tot dusver is in diverse publikaties slechts gesproken over 'de Udenhoutse kapel', zonder daarbij een indicatief beeld te geven van de vorm en afmetingen van dit bouwwerk. [Pentekening van de Oude Kerk in den Udenhoudt, overgenomen van het originele exemplaar van Hendrik Verhees. De capucijn Pater Cyrillus vervaardigde op 4 november 1918 op verzoek van de Udenhoutse pastoor deze schets. In de lijd van Verhees waren de ramen van de kapel ter beperking van vandalisme half dichtgemetseld. Er was aan de zijkant een ingang gemaakt naar de raadkamer en in een hoek van de raadkamer was een nis uitgebouwd, ten behoeve van de dorpscomme. Bron; archief Lamberlusparochie Udenhout.] Toch is het mogelijk door een terug-redenering enig licht te werpen op dit vraagstuk. In 1783 laat de gemeente tweetal plannen maken voor een nieuwe kapel, waarbij vooraf de bestaande kapel is 'geëxamineerd', dus opgemeten. Eén van die ontwerpen is waarschijnlijk een kopie van de toen nog bestaande kapel. Immers in de archieven staat aangegeven: 'één ontwerp betreft het vernieuwen van de kapel op den voet van diegene, welke er tegenwoordig stond' 11). Deze uitspraak stelt ons in staat een globaal beeld te schetsen van de kapel zoals deze tot 1788 in het centrum van Udenhout heeft gestaan. Het stenen bouwwerk heeft over de as van het schip van oost naar west een lengte van 52 rijnlandse voet, dat is ca. 16.32m. De breedte van zuid naar noord is 29 voet, ofwel 9. lOm. In de kerktoren is een horologie (torenuurwerk) aanwezig en in het bovenste deel een luidklok. Op de torenspits met een hoogte van 63 voet (19.80m) staat een ijzeren kruis met daarop een koperen haan 12). In de kapel staan enkele gemetselde pilaren die de zolder en het dak steunen. Ook onder de toren staan pilaren; de toren is niet aangebouwd, maar ingebouwd binnen de muren van de kapel. Ongeveer halverwege het schip in de kapel is in het verre verleden een houten beschot aangebracht, ter afscheiding van de raadkamer van de dorpsgemeente. De raadkamer is toegankelijk door een deur in de zijmuur. De buitenmuren hebben steunberen en pilasters. Pilasters zijn hier de smalle uitspringende verdikkingen in de muurvlakken. Met een beetje fantasie voldoet de voorgevel van de Hasseltse kapel aan deze beschrijving.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
De dorpscomme De dorpspapieren van Udenhout zijn tot het begin van de 18e eeuw bewaard op het raadhuis van Oisterwijk, de plaats waarde secretaris van onder andere het dorp Udenhout zijn kantoorwerkregelde. In 1717 brengen de regenten van Udenhout daar verandering in, doordat zij aan een timmerman opdracht geven voor het maken van 'een casse tot de gemeentspapieren in de capel' 13). Een comme of com is een kist, voorzien van ijzeren banden en drie sloten, ter bewaring van het archief van een gemeente. De kist kan alleen ontsloten worden door drie regenten die ieder een afwijkende sleutel bezitten, passend op een der drie sloten van de comme. De comme is in 1717 ingebouwd in een nis in een buitenmuur van de oude kapel. Zoals gezegd is dit deel van de kapel dan in gebruik als raadkamer voor de regenten van Udenhout. Een bouwvallige kapel Uit de jaarrekeningen over een reeks van jaren tussen 1700 en 1778 blijkt dat de kapel een voortdurende bron van zorg is voor zowel het dorpsbestuurals de kapelmeester. De gemeente moet regelmatig het strooien dak van de kapel repareren met bossen roggestro. Daarbij maakt men eerst een noodsteiger en gaat van daaruit de strolagen op de kap vastleggen met 'strooijbanden en leeggeerden' (twijgen). De nok van het dak was tot 1734 voorzien van een aaneengesloten laag graszoden. Later vervangt men de zoden door vorstpannen. Ook de bakstenen kerkmuren en de tegelvloer in de kapel vragen voortdurend onderhoud, om maar niet te spreken van de kerktoren met daarin de het torenuurwerk en de luidklok. In 1729 vindt er aan de toren een grootscheeps herstel plaats, waarbij de leien op de torenspits vernieuwd worden en in 1759 laat de kapelmeester een plaatselijk aannemer de pilaren en bogen van de toren grondig restaureren. De torenspits wordt daarbij voorzien van nieuwe dakleien. Deze restauratie vraagt extra kosten omdat de toren tijdens het werk flink onderstut moet worden 14). Maar al die reparaties houden het eenmaal in? gezette verval niet tegen. Tijdens het beraad van de regenten van Udenhout op 22 maart 1779 komt de bouwvallige toestand van de kapel uitvoerig aan de orde. De vergadering acht het hoogst noodzakelijk spoedig afdoende maatregelen te treffen. Als zo vaak blijkt ook nu het probleem van het ontbreken van de benodigde financiële middelen. Omdat de dorpsgemeente geen inkomsten heeft uit de aan de hervormden afgestane kapel en de kapelmeester geen toereikend fonds heeft voor dergelijke uitgaven, besluit de vergadering de Prelaat van de Abdij van St.Geertrui te Leuven als tiendheffer over Udenhout nog maar eens aan te spreken. Nog dezelfde dag gaat het verzoek uit. Maar de abt laat duidelijk een 'niet thuis' horen en verweert zich fel op grond van de overeenkomst met het dorpsbestuur van het jaar 1684. Dat is het begin van en uitvoerige briefwisseling en een langdurige bezwarenprocedure voor de Raad van Brabant 15). Het zou te ver voeren de gevolgde rechtsgang hier weer te geven; het resultaat voor Udenhout is, dat het rekest op 6 december 1782 volledig wordt afgewezen. Op die dag verklaart de Raad van Brabant, gevestigd in 's-Gravenhage 'dat den Abt van St. Geertrui te Leuven als Tiendheffer binnen deze dorpe is vrij en exempt (ontheven) tot het contribueren tot het bouwen, vernieuwen, repareren en onderhouden der Capelle van Udenhout'. En het dorp krijgt de last voor eigen rekening de kapel te herstellen 16). [Hendrik Verhees] Architect Hendrik Verhees De uitspraak van de Raad van Brabant noodzaakt de regenten een nieuwe kapel te gaan bouwen. Zij gaan daarvoor op zoek naar een kundig architect, die in staat is een ontwerp op te stellen voor een nieuw bedehuis. Toevallig heeft enige jaren daarvoor de Boxtelse architect Hendrik Verhees bijgedragen tot een plan voor verbouwing van het Kasteel 'De Strijdhoef. Hoogstwaarschijnlijk heeft de kasteelheer Luitenanteneraal Baron van Dopff bij het dorpsbestuur bemiddeld bij de opdracht aan de 39-jarige Hendrik Verhees, bouwkundige, architect en tevens beëdigd landmeter te Boxtel. Hij krijgt in 1783 opdracht tot het visiteren (=inspecteren) van de oude kerk en de toren van Udenhout. Daarnaast moet hij twee alternatieve schetsontwerpen met tekeningen en begroting voor de nieuwbouw van de kapel opstellen 17). Hendrik Verhees is in de Brabantse historie een bekend persoon. Voor ons is van belang dat zijn vader het beroep van timmerman en meestermolenmaker uitoefende. Aanvankelijk volgt hij de voetsporen van zijn vader en werkt aan de opbouw van vele wind- en watermolens in het westen van Nederland. In 1765 stapt hij over op het aannemen van bouwwerken en wegen. Weer later ontpopt hij zich als architect. Zo maakt hij het bestek voor de nieuwbouw van de Hervormde Kerk in Schoorl, Boxtel en Urk. Later richt hij zich op bestuursfuncties in en om zijn geboortedorp Boxtel.Na diverse tussenstappen zien we hem terug als een der afgevaardigden van de provincie Brabant bij de Staten-Generaal. Ten tijde van de inlijving bij het Franse keizerrijk treedt Verhees op als vrederechter in het kanton Boxtel 18). Twee plannen De resoluties van het dorpsbestuur geven aan dat in 1783 voorname deskundigen de kapel hebben opgenomen. Men schrijft: 'waarbij vervolgens gekomen is de beëdigde Landmeter HendrikVerhees, © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
wonende te Boxtel. Deze laatste heeft na een nauwkeurig onderzoek verklaart, dat het meerder voordeel der gemeente daarinne gelegen zoude zijn, dat de kapel geheel en al vernieuwd word. [Ruwe schets van de Nieuw Agtkante kerk in den Udenhoudt, overgetekend van de originele tekening van Hendrik Verhees, door hem getekend op 10 juli 1788. Een onbekende tekenaar heeft de tekening overgenomen op doorschijnend papier om voor de pastoor van Udenhout een duidelijke pentekening te kunnen maken. Bron: archief Lambertusparochie Udenhout.] Hij maakte daartoe twee bijzondere 'teekeningen' 19). Het ene ontwerp is een gebouw, ongeveer gelijk aan de daar ter plaatse staande kapel. Gezien de geringe vergoeding aan Verhees neem ik aan dat de genoemde 'voorname deskundigen' andere personen betreft, die de bouwvallige kapel hebben opgemeten en aan de hand daarvan een kopieontwerp hebben opgesteld. Verhees heeft daarbij enige aanwijzigingen gegeven en de begroting samengesteld. Het andere ontwerp omvat de bouw van een achtkantige koepelkerk met geringere afmetingen. In onze streek is een koepelkerk ongebruikelijk. Volgens de mening van een Verhees-kenner is de aanwezigheid van Verhees in het land van 'de duizend molens' blijkbaar bij deze zoon van een timmerman en meester-molenaar niet zonder gevolgen gebleven. De schrijver meent dat het idee van de achthoekige kerk voor Udenhout is geïnspireerd op het model van Hollandse molens 20). Stagnatie door de oorlog Architect Verhees levert op tijd zijn schetsplannen bij de gemeente af. Maar dan blijkt de voortgang van het werk te stagneren, vanwege een op handen zijnde oorlog met Zijn Keizerlijke Majesteit. Wie daarmede bedoeld wordt, is niet aangegeven. Uit andere bronnen weten wij dat in die tijd een Pruissisch leger tijdens oorlogshandelingen de republiek te hulp komt en lange tijd op de Kreitenheide bivakkeert. Het duurde tot 1786 voordat er weer vordering komt in de bouwplannen. Het zijn Generaal van Dopff, een der grootste geërfden van het dorp en schoolmeester Broeksmit, die in dat jaar bij de regenten op spoed aandringen vanwege de ernst van de bouwvalligheid van de kapel 21) Besluit tot aanbesteding Op 8 april van dat jaar 1786 blijkt dat de regenten gekozen hebben voor het bouwen van een nieuwe kapel volgens het model van de oude kerk 22). In een verzoek aan de Raad van Brabant tot goedkeuring van het bouwplan zegt het dorpsbestuur dat de uitspraak van die Raad op 6 december 1782 aan de dorpsgemeente van Udenhout de plicht heeft opgelegd de kapel hoe dan ook in stand te houden. Omdat de kerk totaal versleten is, kiest het college op grond van adviezen van deskundigen voor nieuwbouw van de kapel. In dat gekozen ontwerp is rekening gehouden met het terugbrengen van de raadkamer in die kapel. Men wil ook niet terug gaan in grootte van de kerkruimte omdat de gereformeerden de ruimte hard nodig hebben. Er wonen dan 24 protestanten in het dorp 23). Op 14 december 1786 ligt het complete bestek voor het bouwen van een geheel nieuwe kerk met toren ter tafel. Om inzicht te verkrijgen in de hoogte van de kosten besluit het college het beschreven werk openbaar aan te besteden. Voorwaarde daarbij is, dat geen opdracht voor de bouw kan volgen als goedkeuring van hogerhand geweigerd wordt. De finale aanbesteding geschiedt op 6 januari 1787, waarbij de laagste inschrijfsom wordt vastgesteld op f. 12.215.=. [Pentekening van de koepelkerk van Udenhout, overgenomen van het originele exemplaar van Hendrik Verhees. De capucijn Pater Cyrillus vervaardigde op 4 november 1918 op verzoek van de Udenhoulse pastoor van Eijl deze schets. Bron; archief Lambertusparochie Udenhout.] Voor de financiering vraagt men aan de Staten toestemming eigen overschotten op de dorpsrekeningen te mogen aanwenden en het tekort via extra belastingen te innen. Bij goedkeuring van het voorstel willen de regenten het werk zo spoedig mogelijk opdragen, zodat de kapel op l april 1788 in gebruik genomen kan worden. Bezwaar enige geërfden Nu er extra belastingen in het verschiet liggen komen een handjevol geërfden van het dorp in het geweer. Zij protesteren bij de Raad van Brabant tegen het besluit van de aanbesteding omdat de bezwaarmakers niet zijn gekend bij de besluitvorming in de vergadering van de geburen van het dorp. Dan volgt een uitgebreide correspondentie met de in Den Haag zetelende Raad. De Leen- en Tolkamer in Den Bosch fungeert daarbij als ambtelijk apparaat, voor het verzamelen van gegevens en het opstellen van ambtelijke adviezen 24). Geheel tegen de wens en de verwachtingen van het dorpsbestuur, besluit de Raad van State op 13 maart 1788 dat de kosten van het ingediende plan te hoog zijn, in vergelijking met het in 1783 door architect Verhees geformeerde plan tot het maken van een koepelkerk 25). De kosten van het alternatieve plan van een koepelkerk zijn begroot op f. 7000.=, derhalve veel lager dan het benodigde bedrag voor de herbouw van de oude kapel. Voor de Raad van Brabant zijn enkel de bouwkosten bepalend voor de keuze van het © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
plan. De raad gaat niet in op weerlegging van de bezwaren van de regenten. Gezien de uitspraak moet het dorpsbestuur zich neerleggen bij de oneigenlijke argumenten van een kleine groep geërfden. De gemeente raakt dus haar vrije raadkamer kwijt. Wel gaat de gemeente bij tijd en wijle de kapelruimte gebruiken voor haar vergaderingen. Een nieuwe aanbesteding Op grond van de uitspraak geven de regenten opdracht aan architect Verhees om het plan voor het maken van een koepelkerk verder uit te werken tot een bestek. In het bestek omschrijft de architect aan de hand van de tekening de werkzaamheden die de aannemer moet uitvoeren. Helaas ontbreekt de bouwtekening zodat niet precies de maatvoering is vast te stellen 26). Op maandag 8 september 1788 vindt opnieuw in de raadkamer van de oude kapel de aanbesteding plaats voor de bouw van de nieuwe kapel, ditmaal de koepelkerk. Het werk wordt voor f.6240.= aangenomen door Jan de Waal te 's-Hertogenbosch. De aannemer van het timmerwerk is Adriaan van Haaren, timmermansbaas wonende binnen de vrijheid Oisterwijk. Hij is tevens participant van het aangenomen werk 27). Het bestek schrijft voor dat het werk gereed moet zijn op 1 september 1789. Eerste steen Op 10 oktober 1788 legt de Hoog Edele Geboren Jonkvrouwe Eleonora Gabrièlla Johanna Seijna van Dopff, op verzoek van de stadhouder (de vervanger van de schout van Oisterwijk) en regenten van het dorp Udenhout de eerste steen voor de nieuw te bouwen kerk28'. Bij deze plechtigheid zijn aanwezig secretaris Mr. Sjoerd Rijpperda, de predikant Cornelis van Strijen, en de regenten van Udenhout. Na de plaatsing van de eerste steen besluit de predikant de plechtigheid met een gepaste toespraak. Ter nagedachtenis aan deze plechtigheid zal een gedenksteen worden vervaardigd, te plaatsen in de gevel boven de ingang van de kerk. Door een kundig steenhouwer moet daarin op sierlijke wijze het wapen en de naam van de jonkvrouw met een daarop toepasselijke inscriptie worden gegraveerd. De keuze van de tekst en de uitvoering daarvan zal de aandacht krijgen van stadhouder Althoffer en secretaris Rijpperda. De gemeente maakt de toezegging waar en koopt in Den Bosch bij de steenhouwer Jan Hermus Loth voor een bedrag van 66 gulden een hardstenen zerksteen. Voor dat geld moet de steenhouwer ook het wapen en de letters op de steen graveren. [Eerste steen van de koepelkerk met het wapen van de familie van Dopff. Op de steen is uitgebeiteld: "Ter gedachtenis dat de Hoog Edele geboren Jonkvrouw Eleonara Gabriëlla Johanna Sijna, Baronnesse van Dopff, den eersten steen aan deze kapel gelegd heeft op den 10 oktober 1788. 't Ontdekte heil geheim van Gods gekruisten Zoon Te hooren op een troon, die 't hart voor God doet leven Om hem te dienen, die van Zijne glorietroon Aan Zondaars 't hoogste heil voor de eeuwigheid wil geven Is 'oogmerk van dit huis, geheiligd door gebeên Een edele telg van Dopff lach er den eersten Steen ". Foto: collectie Capucijnen 'sHertogenbosch.] Bode Jan Robbe haalt de onbewerkte steen in Den Bosch op, waarna de steenhouwer op de bouwplaats de steen bewerkt. 29). In de hardstenen sluitsteen van de poort (hoofdtoegang) laat de gemeente het jaartal '1788' kappen. Het kruis van de oude kapel wordt schoongemaakt, 'gepeckt', zwart gemaakt en vervolgens op de toren teruggeplaatst. Onder het kruis komt weer de koperen appel, er boven de haan van koper. Beschrijving van de koepelkerk De 'nieuwe Agtkante kerk in den Udenhout' vertoont de klassisistische bouwvormen uit die tijd. Het is een octogonale centraalbouw, met een groot rondboogvenster in iedere zijde van de achtkant. De achthoek heeft een grondvlak van circa 9x9 m. Op de hoeken zitten aan de buitenzijde vlakke uitgemetselde verticale banden tegen het muurwerk. Boven de ingang siert een timpaan (een klassiek driehoeksveld) het voorfront. De stenen onderbouw van de kapel draagt de tamelijk steile koepel. Het dak van de koepel is bedekt met dubbele Luikse leien. Op de top van de koepel zien we de open achtkantige lantaarn. Het staat vast dat ten behoeve van de nieuwbouw de oude kapel met toren geheel is afgebroken en dat op de oude locatie een nieuwe fundering is gemaakt. De buitenmuren ter hoogte van ca. 30 voet zijn gemaakt van harde bakstenen. In de buitenmuur is iets boven het maaiveld een hardstenen band aangebracht van 'Polijste Steen'. De dorpscomme die uit de oude kapel is gesloopt wordt achter in de kerk tussen twee pilasters weer ingebouwd. In de kapel komt een zolder met ruimte voor de opstelling van het torenuurwerk met een kast daaromheen. Nog een verdieping hoger, in de lantaarn van de koepel komt een klokkenstoel voor het ophangen van twee klokken. Direct achter de toegangsdeur is van houtwerk een portaal gemaakt, met daarin een trap naar de zolderverdieping. De binnenmuren van de kapel bestaan uit metselwerk van zachte steen. Muren en plafond zijn bepleisterd met specie en tenslotte gewit. De vloer bestaat uit zachtgebakken blauwe plavuizen 30). © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
Het kerkmeubilair uit de gesloopte kapel, zoals de preekstoel, banken en stoelen komen weer terug in de nieuwbouw. De gemeente draagt zorg voor vervanging van versleten stoelen en banken evenals voor het aanbrengen van een tuin (hekwerkje) in de kerk. Ook zorgt de gemeente voor een nieuwe bank voor de stadhouder. Maar ook het kerkfonds draagt bij aan een sfeervolle inrichting door aankoop van diverse nieuwe kerkbenodigdheden. De bouw van de kapel verloopt niet zonder problemen. Zo weten we dat het dorpsbestuur plots geconfronteerd wordt met een beslaglegging op een gedeelte van de aanneempenningen. Aannemer Jan de Waal moet met spoed voor de regenten verschijnen om tekst en uitleg te geven. De afwikkeling is niet duidelijk, wel ziet de gemeente zich geplaatst voor extra kosten voor juridische adviezen 31). Ingebruikname kapel De eerste predikatie in de kerk van Udenhout vindt plaats in de voormiddag van 17 januari 1790. De predikant voor Oisterwijk en Udenhout, Cornelis van Strijen mag een talrijke gemeente voorgaan. Doch niet elke dorpeling is blij met de nieuwe aanwinst. Dat is af te leiden uit een publicatie op 20 januari 1790. Officier en regenten van Udenhout verbieden daarin het spelen op het kerkhof en rond de kerk, of daar te gooien met stenen, aard, slijk of andere vuiligheden. Vooral dat er aan het dak, ruiten of steen werk schade wordt toegebracht. Aan overtreders worden zware boeten in het vooruitzicht gesteld 32). [Pater Cyrillus van Schiedam (1868-1920). Hij maakte voor pastoor van Eijl de pentekeningen van de oude en de nieuwe kapel] De begraafplaats De Raad van State had al in 1682 toestemmming verleend aan de gemeente in Udenhout aldaar een begraafplaats aan te leggen. Tot 1708 is daar geen gebruik van gemaakt 33). Tot dat jaar 1708 hebben de Udenhouters om diverse redenen hun doden begraven in Oisterwijk of Loon op Zand. Vanaf 1708 wordt er in Udenhout begraven op het terrein rondom de kapel 34). Dat terrein was sinds mensenheugenis eigendom van de dorpsgemeente en was niet zoals de kapel overgegaan naar de gereformeerden. In 1710 bevestigt de Raad van State haar eerdere toestemming in Udenhout een kerkhof te maken teneinde de doden daar te kunnen begraven. Waarschijnlijk is tot 1774 op dat kleine kerkhofje vrij willekeurig begraven. Want in dat jaar bepalen de regenten van Udenhout dat er voortaan begraven moet worden op het dorpskerkhof 'te beginnen naast de Schoorstraat in den gewezen hof van den schoolmeester en vervolgens naast elkaar 't einde af. Vreemdelingen moeten begraven worden tegen de westgevel van de kapel of de noordzijde van de kapel' 35). Van tevoren had de gemeente een strook grond gekocht van Adriaan Vermeer, op de plaats waar voorheen de schoolonderwijzer zijn hof had. In 1711 koopt het dorp een 'baerkleet ten dienste van den doode'. Rond het kerkhof legt men een aarden wal aan, met een toegangspoort vlak bij de kapel. Op de grondwal plant men een heg van 'doorneplantsoen'. Het geheel is dus een ingesloten ruimte. Het kerkhof heeft tot 1828 dienst gedaan als algemene begraafplaats. Maar niet alleen het kerkhof wordt gebruikt als laatste rustplaats, ook de kapel van de gereformeerden is beschikbaar. Vooreen kleine vergoeding laat de kapelmeester de vloer openbreken om de laatste wens van een dode te vervullen. In de periode 1734 tot 1786 zijn 35 overledenen in de oude kapel ter aarde besteld. Onder hen enkele vermogende Udenhouters en de twee eerste pastoors van Udenhout. De derde pastoor, Lambertus van den Boome, is overleden na de stichting van de koepelkerk. De nieuwe kerk is niet als begraafplaats gebruikt. Daarom is pastoor van den Boome begraven bij de Lambertuskapel, ongeveer waar de vroegere dorpspomp bij het raadhuis stond. De begraafplaats rond de kapel is in de tweede helft van de vorige eeuw gesloten. Restanten van skeletten komen bij elke nieuwe graafactiviteit telkens naar boven. In de vorige eeuw verzamelde de gemeente de naar boven gekomen botten in een speciaal daartoe vervaardigd beenderhuisje. In het begin van deze eeuw maakt pastoor van Eijl een memoriaal van alle kerkelijke aangelegenheden. Hij schrijft dat de tranen hem in de ogen springen wanneer hij bij het passeren van het raadhuis steeds weer botten ziet liggen. Die stoffelijke resten laat hij verzamelen en herbegraven op het parochiekerkhof. Bij de bouw van de nieuwe gemeentesecretarie en de restauratie van het oude raadhuis omstreeks 1972 moest de aannemer zware funderingssleuven maken en ook een kelder onder het administratiekantoor. Tientallen graven werden daarbij bloot gelegd. De directeur gemeentewerken uit die tijd zegt dat hij veel jonge mensen heeft aangetroffen, mogelijk geveld door een epidemie. De vondsten versterken de globale aanduiding in de archieven van de plaats van het kerkhof. Tot 1828 vonden vele dorpelingen hier hun laatste rustplaats. De klokken van de kapel De middeleeuwse kapel beschikt al vroeg over een kerkklok in de toren. Zeker al in 1693, want dan worden kosten gemaakt voor de aankoop van twee kannen 'olij' voor Johan Ophorst (koster) voor het smeren van de klok 36). In de jaarrekening over 1820 zien we voor het eerst een aantekening dat er een klokzeel (klokkentouw) is gekocht ten behoeve van de 'Clock in de kapel'. Ook wordt jaren achtereen melding © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
gemaakt van het leveren van een stoop 'Clocksmeer en olij' voor het smeren van de klok. De kerkklok wordt voor vele doeleinden gebruikt. Behalve voor het aankondigen van de erediensten ook voor het begeleiden van doden bij begrafenissen. De burgelijke functie bestaat uit het via langdurig klokkegeklep oproepen van de geërfden of naburen voor de dorpsvergaderingen in de kapel. Maar ook voor het afkondigen van dorpsberichten of heugelijke gebeurtenissen in het land. In geval van brand is de klok uiteraard ook een belangrijk communicatiemiddel geweest. De slechte kwaliteit van de luidklok met de inscriptie '1709' is er waarschijnlijk oorzaak van dat omstreeks 1759 de mantel van de klok een barst gaat vertonen. Uit de gemeenterekening van dat jaar blijkt dat de regenten bij de Staten van Brabant in Den Haag verzoeken het overschot van de jaarrekening te mogen gebruiken 'voor het vergieten van de gebarste klok' 37). We weten niet zeker of de toestemming verleend is. Tijdens de afbraak van de oude kapel in 1788 haalt aannemer de Waal de klok uit de toren en plaatst deze in opslag. Kennelijk mist het dorp de vertrouwelijke klank van de luidklok want in de dorpsrekening van dat jaar zien we dat er uitgaven goedgekeurd worden voor het tijdelijk 'hangen van de Luijklok in den Boom, tijde dat den Thoorn afgebroeken wierd.' Het begrip boom te zien als een tijdelijke draagstoel voor de kerkklok, een balkenconstructie, verstevigd met ijzerwerk. Bij de opening van de kapel in 1790 hangt de aannemer de oude klok weer in de toren. Er komt een tweede klok bij te hangen met daarop de tekst '1754, Alexius Petit me fundit'. De heer van Dopff, de kasteelheer van 'De Strijdhoef schenkt deze klok aan het dorp bij gelegenheid van de opening van de kapel. De regenten bedanken op 20 januari 1790 Luitenant-Generaal van Dopff allerhartelijkst voor deze schenking 38). Het orolgie of horologie van de kapel Aan het begin van de 18e eeuw beschikt de Udenhoutse kapel al over een torenuurwerk. In die tijd gebruikt men vaak de benaming 'orologie' of 'horologie'. Waarschijnlijk is de benaming overgenomen van Fransen en Vlamingen. Daar was de bakermat van de bouwers van torenuurwerken. Uit de jaarrekeningen van de dorpsgemeente Udenhout heb ik afgeleid dat het uurwerk waarschijnlijk in 1729 tijdens de restauratie van de toren is aangebracht. [Nota van J.P.Huijsmans te Udenhout voor reparatie in 1776 van het wijzerwerk van de dorpshorologie van Udenhout. Bron: Streekarchief Oisterwijk.] Zeker is dat het horologie in 1734 bestaat, want dan betaalt de gemeente aan een Meester Orlogiemaker een rekening 'tot voldoeninge in 't repareren van 't Orologie in de Cappel en twee jaar onderhoud van 't selve' 39). In de daaropvolgende jaren verschijnen in de dorpsrekeningen steeds de onderhoudskosten voor het horologie. De kosten betreffen het periodiek onderhoud van het uurwerk en de aankoop van 'boomolij'om het uurwerk te smeren. In de 18e eeuw is smeerolie uit fossiele delfstoffen nog onbekend. Men is aangewezen op vruchten uit de landbouw. In het onderhavige geval wordt boomolie gewonnen bij de teelt van olijven. De geperste sappen, bereid uit de rijpe vruchten van de olijfboom, worden veelvuldig gebruikt voor het insmeren van ijzeren delen van wapens. Bij de sloop van de oude kapel in 1788 blijkt dat het horologie niet meer geschikt is om te worden teruggebracht in de nieuwe kapel. De regenten van Udenhout laten het jaar daarop een bestek maken voor publieke aanbesteding voor het maken van een nieuw horologie in de kerktoren, met stoel en ander werk. De horologiemaker Jan Ketelaars uit Hilvarenbeek krijgt de opdracht tot het maken en installeren van het uur- en slagwerk. Het uurwerk komt op de zolder van de kapel, weggewerkt in een houten kast. Aan de voorkant van het gebouw zien we een vierkante wijzerplaat, groot 3 voeten in het vierkant, gemaakt van grijze planken. Daarop staan de uurletters voor de hele en halve uren. Elk heel uur wordt met dat aantal belslagen aangegeven, elk halfuur met één belslag 40). De kapel in de Franse tijd Met de komst van de Fransen in 1795 verliest de Nederduits Gereformeerde Kerk haar status als staatsgodsdienst. De invoering van vrijheid van godsdienst heeft tot gevolg dat de protestanten veel van de in 1648 genaaste kerken moeten teruggeven. Omdat ook de Udenhouters hun kapel terug willen hebben dient de dorpsgemeente op 3 oktober 1798 bij de Oisterwijkse Kerkeraad een voorstel in tot naasting van de kapel. De Kerkeraad wijst op 10 oktober 1798 het voorstel resoluut af 41). Op 20 juni 1805 probeert het plaatselijke bestuur van de nieuwe gemeente op grond van nieuwe regelingen opnieuw de kapel in handen te krijgen. Bij Koninklijk Besluit van 15 januari 1810 wordt op het rekest van de gemeente beslist dat de Hervormde kapel het private eigendom van die kerk is, omdat de kapel eertijds niet behoorde tot de private goederen van een parochie 42). De gemeente krijgt dus haar vroegere eigendom niet terug. Het gebruik in de 19e eeuw Onder leiding van de Oisterwijkse predikanten maakt men aanvankelijk veelvuldig gebruik van de kapel. Tot 1806 gebruikt de jonge gemeente Udenhout de ruimte voor haar raadsvergaderingen en als werkruimte voorde secretaris. Vanaf 1803 gaat de gemeente over tot het inrichten van een vertrek in de woning van de dorpsonderwijzer. In 1806 verlaat de gemeente definitief de kapel. Het duurt nog tot 1817 voordat een © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
nieuwe ruimte wordt gebouwd voor de dorpscomme 43). Volgens een brief van de burgemeester van 22 november 1845 zijn er in 1815 in Udenhout slechts 12 protestanten bekend. Dat aantal daalt snel naar 2 in 1845 44). Als in de jaren 1828 tot 1832 de heer Th. Lemire in Udenhout belast is met de kadastrale metingen van alle percelen moet hij vaste meetpunten maken en gebruikt daarvoor de koepelkerk. Uit de jaarrekening van de gemeente over1827 blijkt dat de gemeente een bedrag moet betalen aan Adriaan Prinsen voor arbeidsloon en voor gebruikt touw en reepwerk 'tot het ophijsen en afhalen van een baak op gemeentens torentje ten gemakke van den Landmeter Lamiere en tot voorkoming van verhakking in de bossen en velden' 45). Tijdens de onlusten na de afscheiding van België is in Udenhout de 7e Rijdende Batterij gelegerd. De Oisterwijkse Hervormde Kerk moet gedurende de jaren 1832, 1833 en 1834 de kapel met tussentijden aan de militairen afstaan. De kapel is in die perioden gevorderd voor gebruik als magazijn en voor uitdeling van kledingstukken. De kerkvoogd vraagt voor het gemis van de kerk een schadevergoeding 46) Gevecht over het eigendom van de kapel In 1845 besluit de raad van Udenhout tot de bouw van een nieuwe school met daarbij een nieuw raadhuis. Voor de realisatie daarvan heeft men de ondergrond van de kapel nodig. De kapel is al jaren niet meer in gebruik. De gemeente stuurt op 22 november 1845 een uitvoerige brief naar Gedeputeerde Staten (GS) en vraagt aan dit college de kapel, staande naast de oude school, te mogen slopen. Men weet GS ervan te overtuigen dat het legale eigendomsrecht van de kapel bij de gemeente thuis hoort. Reeds op 28 november volgt de goedkeuring van GS. Met deze goedkeuring gewapend laat de gemeente op 17 december per ordonnans een brief bezorgen bij de predikant van de Hervormde Kerk te Oisterwijk. In de brief schrijft de burgemeester dat de gemeente voornemens is de kapel aan de hervormden te ontnemen en te slopen. Zij krijgen acht dagen de tijd om hun ornamenten en overige eigendommen weg te halen 47). De brief brengt opschudding teweeg bij de ontvanger. Direct schakelt de kerkvoogd de hogere bestuursorganen van de Hervormde Kerk in. Er ontspint zich een korte maar hevige juridische strijd over het eigendomsrecht van die kapel. Uit het verweer blijkt, dat in die tijd de gemeente aldaar slechts twee zielen telt, zijnde mevrouw Le Mire met haar zoontje, terwijl de eerste door doofheid geen nut van de openbare godsdienst kan trekken. Desondanks blijft het criterium voor het doorzetten van de strijd de hoop op verwachte groei van de gemeente. [Pentekening van de kapel, gemaakt aan de hand van een foto. Recht het raadhuis, gebouwd in 1849. Tekening: archief Lambertusparochie.] Een commissie uit de Kerkeraad van Oisterwijk gaat op 30 december 1845 ter plaatse de situatie van de kapel opnemen. In haar verslag geeft de commissie een betrouwbare weergave van de toestand van het gebouw en de hierin aanwezige inventaris. In het benedendeel van de kapel staat een predikstoel met voetenbank, een hek of tuin met voorlezerslessenaar, een psalmenbord, een bakje met 33 letterplankjes, een collectezakje, vier blokken vaste banken waarin 42 zitplaatsen, vier losse banken als voetbanken, twee losse banken met leuning en enig houtwerk. In het bovenste deel (de toren) hangt een klok Ao 1709 en een dito klok Ao 1754, met opschrift: Alex Petit me facit. In de benedenruimte staan ook nog voorwerpen die toebehoren aan het gemeentebestuur van Udenhout o.m. twee lijkbaren en enkele blauwe plavuizen. Uit deze opsomming is af te lezen dat men de klokken als eigendom van de hervormden beschouwt. Het aanwezige torenuurwerk wordt niet genoemd; kennelijk weet de commissie dat dit uurwerk altijd al gemeenteeigendom is geweest. De commissie geeft als haar mening dat de uitwendige toestand van de kapel in de beste orde verkeert. Minder enthousiast is men over de toestand op de eerste verdieping. Daar zien zij enige in de gebinten geplaatste bijenkorven, die tot nestelplaatsen voor duiven dienen. De zolder is daardoor met een dikke mestlaag overdekt, met het gevolg dat de zolder en het kerkplafond door verstikking los raken. Bij navraag blijkt dat de korven daar door de dorpsonderwijzer zijn geplaatst voor het kweken van consumptieduiven 48) Dan wikkelt zich een correspondentie af tussen de provincie en het bestuur van de hervormden, waarbij dat bestuur bij GS aandringt aan de gemeente geen toestemming te verlenen voor het instellen van een voorzienbaar hopeloos rechtsgeding. Onder deze druk trekt de gemeente haar voornemen de kapel te slopen op 1 juli 1846 in, doch berust niet in het ontnemen van het eigendom zonder dat hiervoor een redelijke vergoeding van in het verleden gemaakte kosten tegenover staat 49). Nieuwe godsdienstoefeningen Een der argumenten om tot sloop over te gaan is de uitspraak dat gedurende een reeks van jaren de kapel niet meer is gebruikt. De predikant toont aan dat de laatste diensten in de kapel zijn gehouden op 17 maart, 7 april, 5 mei en 9 juni 1839 Dat was dus niet de periode van 20 jaar die de gemeente in haar motivering noemt. Waarschijnlijk om voor de toekomst aan de greep van de burgerlijke gemeente te ontkomen besluit de Kerkeraad in allerijl weer godsdienstoefeningen in de kapel te houden. Gedurende het zomerseizoen zal er tenminste twee maal een dienst plaats vinden, te beginnen op 1 juni, zijnde de 2e Pinksterdag van 1846. © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
Op 8 januari 1848 meldt de kerkeraad dat gedurende 1847 in de kapel geen enkele godsdienstoefening is gehouden omdat het enige Udenhoutse kerklid onpasselijk is en buitengewoon doof. Voor 1848 wil men het toch weer proberen vanwege een verhuizing van een Oisterwijks kerklid naar Udenhout50'. Het is niet bekend of daaraan gevolg is gegeven. Gebruik door de harmonie en anderen Op 19 september 1846 vraagt de heer Th. Lemire aan het kerkbestuur de kapel te mogen gebruiken voor muziekoefeningen. Hij is dan directeur van de plaatselijke harmonie 50). Hij krijgt toestemming op 14 november 1846, maar moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo mag de bestemming van het kerkgebouw niet aangetast worden en mogen alleen leden van de harmonie het gebouw gebruiken. Het gebruik duurt niet lang. Wegens het vermoeden dat enige leden van de harmonie schennis plegen door het ingooien van ruiten van de kapel zegt de Kerkeraad na ruim een jaar de toestemming tot het gebruik van de kapel op 52). [Een onbekende schilder maakte deze schilderij vanaf de enige foto van de kapel. Dit unieke exemplaar hing vele jaren een donker hoekje van de Udenhoutse pastorie. Bron: archief Lambertusparochie Udenhout.] In 1854 wordt het centrum van het dorp getroffen door een grote brand, waarbij 23 gezinnen dakloos worden. Volgens het memoriaal van pastoor van Eijl is na de brand de kapel gebruikt voor het tijdelijk onderbrengen van dakloze burgers. Kort daarop doet zich de mogelijkheid voor de kapel te verhuren als botermijn. Gedurende de periode 1 december 1862 tot 1 november 1865 huurt de gemeente het gebouw om daar een dag per week botermijn te houden 53). Het verval gaat maar door Ook nu hebben de geringe inkomsten tot gevolg dat weinig of geen fondsen aanwezig zijn voor het noodzakelijke onderhoud. Hoewel de gemeente in een mondelinge overeenkomst beloofd heeft de kap waterdicht te houden als tegenprestatie voor het gebruik van de koepelvoor de klokken en het uurwerk, komt ook daar weinig van terecht. Om uit de impasse te komen laat degemeente, geheel in overleg met het kerkbestuur, in 1862 een conceptovereenkomst opstellen, waarin beidepartijen streven naar instandhouding van het gebouw om de veiligheid voor de passerende schooljeugd te waarborgen. De toezichthouder van dekerkeraad ziet in dit voorstel een verkapte poging om de kerk in handen te krijgen en wijst het voorstel onder krachtige bewoordingen af 54). Verkoop kapel Alle problemen met betrekking tot het onderhoud van het gebouw, laten bij de kerkvoogd gedachten rijpen, dat het gezien de omstandigheden wenselijk is, de kapel maar beter aan de burgerlijke gemeente verkocht kan worden. Er komt een langdurige correspondentie op gang, waarbij men intern moeilijk tot een beslissing kan komen. Een probleem hierbij is, dat de hogere bestuursorganen de hoop koesteren dat in de toekomst de kapel hard nodig zal zijn, indien de hervormde gemeenschap aldaar gaat groeien. Er komt pas schot in de zaak, als op 5 augustus 1865 de burgemeester van Udenhout een alarmbrief stuurt aan het kerkbestuur met de mededeling dat de kapel in een erbarmelijke staat van onderhoud verkeert. Hij schrijft in zijn brief: "De koepel, de galerij en de lijsten van het dak zijn door en door versleten, de daaraanhangende stukken dreigen dagelijks naar beneden te vallen, bij wind of storm is de toestand zeer gevaarlijk, vooral omdat de schoolgaande kinderen zich steeds in de nabijheid van dat gebouw bevinden. Het dak is, 'zoo ondigt', dat de zoldering boven het plafond op vele plaatsen is doorgerot en de regen door het plafond met plassen in de kerk nederstort". Hij dringt erop aan spoedig maatregelen te treffen. De in Zaltbommel wonende beheerder Th. Lemire inspecteert het gebouw en komt tot de conclusie dat de gemeente nalatig is geweest in het onderhoud aan de zolder, de galerij en de daklijst. Gezien de moeilijke situatie geeft ook hij de voorkeur aan verkoop van de kerk aan de gemeente 55). Dan vangt de onderhandelingsfase over de verkoopprijs aan, resulterend in een eindbod van de gemeente op 23 maart 1866. De gemeente is bereid de ondergrond van de kapel, groot 98 ellen te kopen voor f. 100.=. De plaatselijk smid Jan den Ouden koopt tegelijk het op het perceel staande voor afbraak bestemde gebouw, terwijl 'den Armen van Udenhout' de daarop gevestigde roggepacht overneemt 56). Na diverse goedkeuringen van hogere besturen van het kerkgenootschap, bericht de kerkvoogd op 20 augustus 1866 dat de overdracht binnenkort kan plaats vinden. In haar goedkeuring tot verkoop van de kapel, overweegt het in Den Haag gevestigde Algemeen College van Toezicht op het beheer van kerkelijke fondsen voor de Hervormde Kerk dat er geen behoefte meer bestaat aan het gebruik van de Udenhoutse kapel. [Een onopvallend bericht uit de Tilburgsche Courant van 6 oktober 1866. Bron: Gemeentearchief Tilburg.]
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
Ook in de toekomst is er geen behoefte, daar er slechts één hervormde woont. Ook is de kerkekas van Oisterwijk niet in staat het onderhoud deugdelijk uit te voeren. Het gebouw verkeert in slechte toestand en voor herstellingen zijn geen fondsen aanwezig. Het college verleent toestemming tot verkoop van het gebouw en draagt op de gelden van de verkoop op de voorgeschreven wijze te beleggen 57). Akte van verkoop De overdracht geschiedt op 19 september 1866. De verkoper verklaart dat van het verkochte geen schriftelijke eigendomsbewijzen voorhanden zijn, noch titels van aankomst of overschrijving in de registers der hypotheken. Het eigendom is gebaseerd op regelingen ten tijde van de revolutie. De gemeente mag zich vanaf dat moment weer eigenaar noemen van de ondergrond van de kapel ter grootte van 98 m2, voorheen als een enclave ingesloten in haar eigendommen. Smid Johannes den Ouden koopt het te slopen kerkgebouw, behalve het aan de gemeente toebehorende torentje met klokken en uurwerk. De Algemene Armen van Udenhout koopt de roggepacht groot een mud, jaarlijks op Lichtmis af te leveren op de stoep van de kapel. De roggepacht is gevestigd op een aantal percelen, in eigendom toebehorende aan diverse personen 58). Sloop kapel Onmiddellijk na de overdracht gaat sloper Jan den Ouden aan de slag. De kerkklokken en het uurwerk worden uit de koepel gehaald en geïnspecteerd. Vanwege de slechte kwaliteit van de luidklokken moet men afzien van het voornemen de jongste klok in het pas gebouwde raadhuis op te hangen. De sloper neemt de klokken en het uurwerk van de gemeente over voor f.200.= Waar deze zaken zijn gebleven is niet bekend. Het gebouw wordt tot aan de grond gesloopt. Zeker is dat een deel van de fundering niet opgeruimd is. Na de verbouwing van het raadhuis in 1949 plant de gemeente twee linden op het plein naast het raadhuis. Daarbij stuit men op de oude fundering van de kapel, volgens een getuige wel 1 meter breed. De twee linden markeren nu nog steeds de plaats van de kapel op het plein voor de nieuwe gemeentesecretarie. Tijdens de sloop op 4 oktober 1866 gebeurt er een ernstig ongeluk. Twee hulpen van smid Jan den Ouden zakken door het plafond en vallen omlaag. Zwaar gewond worden ze onder het puin vandaan gehaald 59). De gemeente breekt ook de tegen de kapel staande gevangenhokken af. Nu komt er ruimte vrij om een muur te metselen tussen het raadhuis en het gemeentelijke brandspuithuis. In de muur komt een poort voor toegang naar het achtergelegen schoolplein 60). Op de plaats van de gesloopte kapel bouwt de harmonie in 1906 een muziekkiosk. Afkoop roggepacht De eigenaren van de percelen, belast met de jaarlijkse afdracht van de roggepacht ten bate van de kapel der hervormden aanschouwen de sloop van de kapel met vreugde. Immers, zo redeneert men: als de kapel geen eigendom meer is van de Hervormde Gemeente vervalt het onderhoud en daarmede de roggepacht. De koper van het zakelijke recht neemt geen genoegen met die redenering en maant de onwilligen aan tot voldoening van de jaarlijkse afdracht. Het komt zelfs tot een geding voor de rechtbank. De rechter komt niet aan een uitspraak toe, want de gedaagden besluiten tijdens het geding de pacht af te kopen. In februari 1874 komen de vier schuldenaren met de Armen van Udenhout een afkoopregeling overeen. De Lichtmispacht, dan nog groot 16 oude bossche vaten rogge, kopen zij gezamelijk af voor een bedrag van ongeveer f.350.=. 61). Met deze afkoop is een einde gekomen aan de vier eeuwen durende kerkhistorie van de Udenhoutse kapel. 1) Fasel, W.A., Het ontstaan van de parochie Udenhout, DKM, jrg 17 (1964), nr 10 p.119-120. 2) R 189, fol 27. 3) Spierings, M.H.M., De Perweyshoeven in Udenhout, DKM, jrg 28 (1977) nr l p.3-7. 4) Archief Ned. Herv. Kerk (NHK) Oisterwijk, index op inventaris. 5) Arch NHK Oisterwijk inv.72. 6) Huybers, A., Oud-Oisterwijk, 1923, p. 127. 7) Gemeentearchief Udenhout (GAU) l, fol 112 e.v. 8) GAU 1436 t/m 1456. 9) Arch. NHK. inv. 72. 10) GAU 84, fol 8 jo 21l . 11) GAU 1, fol 216, punt 31. 12) GAU 1444, kapelrek. 1752-1755. 13) GAU 33, fol 23, jaarrek. 1717. 14) GAU 1, fol 28, jaarrek. 1759. 15) GAU 1, fol 105 e.v. 16) GAU 1, fol 157. © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
17) GAU 82, fol 17, jaarrek. 1783. 18) Oudheusden, J. van, e.a. Brabantse biografieën 3. 19) GAU 1, fol 215, punt 20. 20) Stokman, J.N.S., e.a. Hendrik Verhees, een grensoverschrijdende Brabantse landmeter, cartograaf en patriot (1744-1813) , (uitg. St. Hendrik Verhees), p. 33. 21) GAU 1, fol 215. 22) GAU 1, fol 172/181. 23) GAU 168, fol 118. 24) GAU 1, fol 226 25) GAU 1, fol 215-218. 26) GAU 1, fol 228-251. 27) Oisterwijk, R 513, fol 5. 28) GAU 1, fol 255. 29) GAU 1, fol 266 jo G AU 86, jaarrek 1789. De steen bevindt zich thans in een der kelders van kasteel 'De Strijdhoef. 30) GAU 1, fol 229-250. 31) GAU 86, jaarrek 1789. 32) GAU 1, fol 275. 33) DKM jrg 20 (1968), nr 7 p.70. 34) GAU 1, fol 233. 35) GAU 1, fol 94. 36) GAU 1436. 37) GAU 1, fol 21, Resolutie 17 oktober 1759. 38) GAU 1, fol 276. 39) GAU 42, jaarrek 1734 fol.14. 40) GAU 1, fol 233, jo GAU 133. 41) GAU 2, fol 88 en 89. 42) GAU 134, Hervormde Kerk. 43) GAU 150, fol 55. 44) RANBr, 097.01, inv. 7907. 45) GAU 479. 46) Arch. NHK Oisterwijk, inv 124 en 133. 47) RANBr, 023.01, inv 1722. 48) RANBr, 023.01, inv 1722./Arch. NHK inv 123, stuk 34. 49) GAU 168, fol 135. 50) Arch. NHK Oisterwijk, inv 123, stuk 44 en 64. 51) Archief fam. Lemire, inv 367. 52) RANBr, 023.01, inv 1722. 53) DKM jrg 47 (1996), nr 3, p 1 e.v./Arch NHK inv 133. 54) RANBr, 023.01, inv 1322. 55) Arch. NHK Oisterwijk, inv 133, stuk 1163. 56) Arch. NHK Oisterwijk, inv 12, stuk 585. 57) RANBr, 023.01, inv, 1326. 58) Not Archief Udenhout, nr. 3028 akte 19 sept. 1866. 59) Tilburgsche Courant dd. 6 okt 1866. 60) GA 153, fol 4, Raad 6 november 1866. 61) Arch. Armen van Udenhout, inv 1025.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009