DE KLEINE MEIJERIJ, jrg. 47 (1996), nummer 3, blz. 71-82
DE BOTERMIJN Door Frans van Iersel Udenhout tussen 1862 en 1917 een wekelijkse botermijn of botermarkt. Op 26 juli 1862 besluit de gemeenteraad van Udenhout dat er voortaan wekelijks in die botermarkt of botermijn wordt gehouden. Voor dat doel laai de gemeente in 1862 een lokaal inrichten. De botermijn floreert uitstekend tot ongeveer het jaar 1900. Door de opkomst van kleine boleifabriekjes en problemen in de boterhandel daalt de aanvoer van boter op de Udenhoutse botermijn. In 1917 valt het doek voor de botermijn. In dit artikel is de lol heden bekende informatie samengebracht Ontwikkelingen in de landbouw Lange tijd ligt voor de Brabantse het accent: van werk op graanproduktie. In de loop van de 16e en 17e eeuw zien we in onze de meer opkomen. En vanaf de tweede helft van de 18e eeuw groeit het belang van de productie van van boter 1). Vooral het bereiden van smakelijke boter en het ruilen of het verkopen, wordt van steeds grotere betekenis. Dat is af te leiden uit het gegeven dat in de loop van de 19e eeuw in veel plaatsen botermijnen worden opgericht, waarbij de boeren hun boter aan handelaren te koop aanbieden. In vergelijking andere delen van Nederland is de boter van de Brabantse zandgronden van mindere kwaliteit. Deze wordt hoofdzakelijk door boterhandelaren opgekocht en op binnenlandse markten afgezet. Udenhoutse boter gaat vooral naar Rotterdam en omgeving. Toch dienen we ons van de schaal van de boterbereiding in de Brabantse zandstreken geen overdreven voorstelling te maken. De melkveestapel is klein en de dagelijkse melkproductie is nog gering. De boterproductie vindt plaats door de methode van het melkkarnen. Nadat men de melk dik had laten worden door ze te laten verzuren, wordt de melk gekarnd, vaak met de hand, soms door middel van de hondekarn. Vervolgens zouten de botermakers de boter in, om hem te kunnen bewaren in korven of manden, net zo lang tot ze een voldoende grote hoeveelheid hebben geproduceerd om te kunnen verkopen. [Zuivelbereiding in vroeger dagen. De foto van de karnton, is in 1927 gemaakt op Huize Assisië. Foto; collectie C.C.M, van den, Bersselaar Udenhout.] [MA. Kroman uit Laeken bij Brussel in België kocht regelmatig boter bij de familie Robben. Hij was voor België de importeur van 'Echte Haarlemmerolie'. Zou de werking van Haarlemmerolie dan toch ontleend zijn aan Udenhoutse boter? Brief: archief Ant. Robben Udenhout] De Udenhoutse veestapel van die dagen moeten we niet zo grootschalig zien. In de gemeenteverslagen 2) over de jaren 1851 en 1852 wordt gemeld dat in deze jaren de veestapel gemiddeld circa 750 koeien telt en daarbij nog 300 kalveren. De oppervlakte aan teelland is circa 700 ha, terwijl voor bos en houtproductie circa 800 ha wordt opgegeven. Merkwaardig is dat de oppervlakte grasland niet wordt genoemd, waarschijnlijk omdat het vee praktisch altijd op stal staat en omdat beemden en graskanten dan nog niet als cultuurgronden te boek staan. De bezetting van grootvee op een boerenbedrijfje uit die tijd is één tot vier koeien. De veldproducten en de vervaardigde boter worden nauwelijks op de markt verkocht. De boer produceert vooral voor eigen gebruik en probeert daarnaast de duurdere produkten bij de plaatselijke winkeliers te ruilen tegen gereedschappen of levensmiddelen. Produktie voor de markt kent men niet of nauwelijks. Boterbereiding op de boerderij Voor een goed begrip volgt hieronder een korte uitleg van de boterbereiding op de Brabantse boerderij in vroeger jaren3'. Het maken van boter is in het algemeen het werk van de boerin of de meid. Eerst zeeft men de melk en zet die daarna drie dagen te romen. Met een speciale 'roomschotel' schept de boerin de bovenop drijvende room af en verzamelt deze in een vat waarin de room blijft totdat zij voldoende dik en zuur is. Vervolgens giet men ze over in een kan of 'kerne', waarna ze door middel van een 'kernpols' (een staaf waaraan een ronde plaat met gaten bevestigd is) tot boter wordt geslagen. Tenslotte wordt de boter 'gehaard', een bewerking waarbij de boerin een mes herhaaldelijk door de boter trekt, om de koeharen er uit te verwijderen. De aldus verkregen boter bewaart men in een vat of in een houten vorm. Aldus ontstaan staven of kluiten boter van één kilo tot vijf kilo of meer. Die boter is vaak bestemd voor verkoop op de markt. Bij de verkoop bestaat er verschil tussen 'rode' (zomer) boter en 'witte' (winter) boter. Zomerboter is mals, vaak aangeduid als spurrieboter. De winterboter is van mindere kwaliteit, omdat ze gemaakt is van melk die de koeien geven, wanneer ze met hooi, stro en bieten gevoed zijn.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
Oprichting botermijn of botermarkt Het is een grote stap vooruit wanneer in 1862 enkele vooruitstrevende boeren van Udenhout bij de gemeenteraad een verzoek indienen daar een plaatselijke botermijn op te richten. De verzoekers menen dat de boterproductie en de boterhandel in de toekomst een sterke groei te wachten staat en dat de instelling van een weekmarkt de belangen van de veehouderij dient. Die tak van landbouw gaat een gunstige toekomst tegemoet, aldus de aanvragers. De raad van Udenhout herkent de dorpsbelangen en besluit op 26 juli 1862 tot het houden van een wekelijkse botermarkt 4). De gemeente is bereid een lokaal in te richten en wil het mijnpersoneel beschikbaar stellen om de exploitatie op zich nemen. De gemeente neemt dus de kosten op zich van de inrichting van dat lokaal, de aanschaffing van het vereiste weegtoestel en van de daarbij benodigde gewichten. Jaarlijks ontstaan er nog kosten voor de huur, het onderhoud, het benodigde personeel en de boekhouding van de mijn. Voor gebruik van het lokaal en voor het gebruik van de boterwaag, toebehorende aan de gemeente, voor staangeld en voor weegloon vraagt de gemeente een kostenvergoeding. De gemeentelijke verordening op de boterwaag geeft de tarieven. Van ieder kluit of stuk boter tot vijf kilo betaalt men aan weegloon één cent, van boter in kuipen of vaten tot vijftig kilo is dat tarief vijf cent. De botermijn is niet alleen voor de plaatselijke bevolking bedoeld. Ook boeren uit de omliggende plaatsen zijn welkom met hun boter, want niet elke plaats heeft een botermijn. In Midden-Brabant bestaan in 1862 botermarkten te Tilburg, Hilvarenbeek, Besoijen en Waspik 5). Huur kapel De gemeente Udenhout beschikt in 1862 enkel over een klein raadhuis met school en onderwijzerswoning. Ruimte voor het houden van de botermijn daarin is beslist niet aanwezig. Maar vlak naast het raadhuis staat een ongebruikte kapel, eigendom van de Hervormde Gemeente van Oisterwijk. De sterk in verval geraakte kapel is sedert 1831 niet meer gebruikt voor de protestantse eredienst. Nu er behoefte bestaat aan het onderbrengen van de wekelijkse botermarkt valt het oog van burgemeester Josephus van lersel op deze leegstaande kapel. Door bemiddeling van de beheerder van de kapel, de heer Th. Lemire, komt op 24 november 1862 een huurovereenkomst tot stand, waarbij de leegstaande kapel ingaande l december 1862 wordt gehuurd. Voor een prijs van f.2.50 per maand huurt de gemeente het kerkje met klok, banken en preekstoel voor één dag per week. Om ruimte te krijgen mag de huurder het meubilair zoals banken en preekstoel aan de kant schuiven. Het gebouw is enkel gehuurd om daarin wekelijks gedurende enige uren de botermarkt te houden. De huurder mag geen veranderingen aanbrengen in het gebouw, omdat de eigenaar de vrijheid wil behouden het gebouw weer als gebedsruimte te gaan gebruiken 6). Einde huur kapel voor botermarkt Helaas duurt het gebruik van de als botermijn niet lang. Het noodzakelijke onderhoud aan het gebouw is al jaren achterwege gelaten. Tengevolge van een van 1865 ontstaat er direct gevaar voor de kinderen van de dorpsschool. In situatie ziet de genoodzaakt brieven te schrijven aan de van het gebouw. In de volgende discussie verharden zich de standpunten van de gemeente en de Hervormde Kerk. Als stok achter de deur besluit de raad de huur van het kerkgebouw per 1 november 1865 te beëindigen 7). Blijkens de overzichten van de huuropbrengsten, bijgehouden door de beheerder Lemire is de huur op 1 december 1865 geëindigd. 8) Verplaatsing botermijn naar de school Omdat de gemeente de huur van de kapel opzegt, is men gedwongen met spoed om te zien naar een nieuwe lokaal. Op 2 oktober 1865 besluit de raad de wekelijkse botermarkt te verplaatsen naar een gedeelte van het te ruim geworden schoollokaal aan de achterzijde van het raadhuis. Daartoe wordt een deel van het schoollokaal met een muur afgescheiden van de openbare school 9). De nieuwe botermijn krijgt daarbij aan de zuidzijde een afzonderlijke ingang. Het afgesplitste deel vand e openbare school heeft vanaf 1865 zeker tot 1882, maar waarschinlijk zelfs tot 1905 dienst gedaan als huisvesting voor de botermijn. Dit van de school losgemaakte lokaal is bij de restauratie van het raadhuis in 1973 gesloopt; nu staat daar het trappenhuis van het gemeentehuis. [Zijaanzicht van het gemeentehuis van Udenhout. Op de foto is de ingang naar de botenntjn niet zichtbaar. De achterbouw op de foto is in 1971 gesloopt om plaats te maken voor de trappenhal van de nieuwbouw, Foto; collectie familie de Bakker-Pijnenburg Udenhout.] Vanaf 1 januari 1905 is de botermijn waarschijnlijk naar elders overgebracht.10) De beambten van de botermijn zijn met ingang van 1 januari 1905 eervol ontslagen uit hun functies. De reden is niet aangegeven 11). De verantwoording voor de exploitatie van de botermijn verdwijnt uit de gemeente-administratie, doch de wekelijks botermarkt verdwijnt niet. De sedert 7 oktober 1865 verschijnendeTilburgsche Courant maakt bijna elke week melding van aanvoer van boter op de Udenhoutse markt. De laatste melding is van 19 mei © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
1917. Dan stopt deTilburgse berichtgeving. De officiële opheffing volgt eerst op 8 juni 1923, wanneer op aanzegging van de provincie de verordening op de weeglonen wordt ingetrokken 12). Hoe werkte de botermijn van Udenhout In de vorige eeuw verkopen veel Udenhoutse boeren de voor verkoop bestemde boter nog op de Bossche weekmarkt of leveren zij deze af bij vaste klanten in Den Bosch. Een enkele boer gebruikt de boter als ruilmiddel bij plaatselijke winkels. In 1862 komt daar verandering in, zodra de botermijn als marktplaats bekend raakt. De gang naar de weekmarkt van Den Bosch wordt verplaatst naar de botermijn, hoewel sommigen hun vaste klanten niet afvallen. Verkoop en aflevering van de boter is een zaak die bijna uitsluitend de vrouw des huizes aanging. Zo ziet men de boerinnen, die niet bij de dorpswinkel haar boter leveren of tegen andere waren inruilen, op beursdag uit de wijde omtrek op het raadhuis afstevenen met de platte boterkorf aan de arm. Als het gewicht te hoog oploopt zijn de korven geladen op een daarvoor speciaal vervaardigd tweewielig wagentje. Soms spant een boer zijn paard in en brengt de boerinnen uit de buurt met hun boterkorven naar de mijn. De afslag van de boter begint op elke donderdagmorgen, later verzet naar de woensdagmorgen, om tien uur. Reeds goed negen uur plaatsen de boerinnen de boterkorven in de waag, waarbij elk der aanvoersters een kaartje met rangnummer uitgereikt krijgt. Even voor tienen is het een drukke af- en aanloop van belangstellenden. Voordat de mijn begint luidt de afhanger eerst het klokje van het gemeentehuis. Vroeg men als kind: wat is dat, dan kreeg men in Udenhouts dialect ten antwoord: "De mèèn begint" 13). De verkoop van de kluiten boter vindt plaats bij afslag. Eerst moet elke verkoper deelnemen aan de trekking van volgnummers; de boter van hem die het laagste nummer trekt wordt het eerst verkocht en zo vervolgens de hogere nummers. De boter van hem, die niet bij de verkoop aanwezig is op het ogenblik dat het getrokken nummer aan de beurt is, wordt eerst na al die andere verkocht. De verkoper betaalt voor dit verzuim 25 cent boete ten voordele van 'den Armen deser gemeente' 14). Op de mijn is het voorbrengen en verkopen van de boter toevertrouwd aan twee, door de gemeente daarvoor aangestelde personen, de weegster en de afhanger. In Udenhout is vele jaren de weduwe van Willem Blankers de weegster en ook 'boterzetter'. Zij plaatst stuk voor stuk de korven op een soort toonbank, verwijdert het uit brabants ruitjesbont vervaardigde dekkleedje, neemt de kluit boter uit de korf, wikkelt de heldere witte doek eraf en 'zet' hem voor iedereen te kijk op de weegschaal. Vóór het wegen steekt de afhanger met de boterboor een monster boter uit de kluit. Elke gegadigde koper kan vervolgens op eigen wijze een proef nemen om de kwaliteit van de boter te beoordelen. Boter met kennelijk te veel water moet de aanbieder direct terugnemen. Vervolgens gaat men over tot het wegen, waarna het verkopen begint. In Udenhout heeft de veldwachter jarenlang de bijbaan van afhanger of afslager uitgeoefend. Op de eeuwig dezelfde afslagerstoon begint hij zijn getallen naar beneden af te tellen, "Honderd en dertig cent, honderd negen en twintig cent, en zo verder, zolang tot van een of andere koper het "mijn" klinkt. De koper mag zich dan eigenaar noemen van de getoonde kluit boter, altijd dezelfde die op de mijn de hoogste prijzen maakten. Daaruit valt te concluderen, dat er bij het van niet alleen zorg en reinheid, maar ook wel degelijk een te pas kwam. Tussen de er onderlinge competitie om op de mijn als 'hoogste' voor de te komen. Op een dag passeren wel 80 tot 100 korven de weegschaal. Tegen het is alle op de verdwenen. De kooplieden Er komen in Udenhout veel boterkooplui uit het Land van Heusden en Altena, o.a. uit Wijk en Aalburg. Waarschijnlijk zijn zij aangetrokken door de relatief grote aanvoer. Zo bezoeken de handelaren Van Helden en Van der Pol uit die plaats elke week de Udenhoutse botermijn 15). Het verhaal gaat dat sommige handelaren met de kruiwagen door de Drunense Duinen naar Udenhout kwmen om de boter op te halen. Bevestigin van dit verhaal heb ik niet gevonden. Op verzoek van enkele boterhandelaren besluit de gemeente in 1876 de botermarkt te verplaatsen van donderdag naar woensdag 16). Dat geeft hen meer tijdsruimte om de boter die maandag daarop, aan te bieden op de markten van Rotterdam, Dordrecht en omgeving. Omdat ook in de omliggende plaatsen op dezelfde dag botermijnen zijn, kopen de boterhandelaren vaak ook door bemiddeling van agenten. In Udenhout hebben twee agenten of commissionairs een groot aandeel in de afzet van de plaatselijke botermijn. De gebroeders Harrie en Pieter Rats uit de Kreitenmolenstraat, kopen © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
voor eigen rekening en in opdracht van anderen de boter op. Zij hebben in die tijd een winkel in het dorp en tevens een groothandel. Zij leveren in de verre omtrek hun waren. De andere koper is de familie Robben io de Slimstraat, precies tegenover het raadhuis. De boerinnen moetend eaan de beide Udenhoutse handelaren verkochte boter bij deze handelaren aan huis afleveren. En daarna volgt een contante afrekening. Beide Udenhoutse inkopers hebben een groot aandeel in de afname. Helaas ontbreken de gegevens om de afvoer naar andere handelaren te kunnen vaststellen. Catje Robben De Udenhoutse burgemeesterszoon Andreas (Dries) Robben (1829-1880) is vanaf de oprichting van de botermijn betrokken bij de boterhandel. Hij koopt op de mijn de aangeboden produkten en bemiddelt als commissionair bij de aankoop van boter voor andere handelaren. Namen als Versteeg, Bouman, Nieuwkoop, Hagoort en Blom, vermoeden dat handelaren uit het Land van Heusden en Altena afkomstig zijn. Zij kopen aanzienlijke hoeveelheden boter. Behalve de boterhandel drijft Dries nog een kruidenierswinkel, gelegen tegenover het raadhuis. [Portret van Catje Robben. De weduwe van Dries Robben was in het oude Udenhout een bekend persoon , Zij dreef in de periode ]880-1901 een leerlooierij, een boterhandel en een kruidenierswinkel. Foto: collectie Anl. Robben Udenhout] Hij is ook nog leerlooier. Hij sterft betrekkelijk jong, waarna zijn vrouw de looierij, de kruidenierswinkel aan de Slimstraat en de boterhandel doorzet. Deze schoondochter van de oud-burgemeester Robben, Catharina Maria Strijbosch (1837-1901), is afkomstig uit Boxtel. In het dorp staat zij bekend als Catje Robben. Zij is een pientere zakenvrouw die klanten weet te binden. Immers in haar winkel komen de boerinnen de boter afleveren. Zij krijgen daarbij contant geld uitgekeerd, doch besteden dit geld voor een deel weer aan kruidenierswaren. Voor Catje snijdt het mes dus aan twee kanten. Vast staat dat de familie Robben vanaf 1874 tot 1917 wekelijks boter koopt op de botermijn. Haar zoon Antonius (1868-1940) helpt haar en neemt na haar overlijden de handel over. De klantenkring van de buiten Udenhout wonende particulieren is zeer divers. Vele Brabantse welgestelden en geestelijken weten de weduwe te vinden en bestellen regelmatig een vaatje malse boter. De lege boterpotten komen met een vrachtbode naar Udenhout; de gevulde potten gaan per omgaande retour 17). Aanvoer boter en boterprijzen De gemeenterekeningen over de periode 1862 tot 1905 geven een goede indruk omtrent het aanbod van de te mijnen boter en het prijsverloop. In de beginjaren is de aanvoer nog gering. De jaren 1875 tot 1895 zijn topjaren met een aanvoer van 60.000 tot 70.000 kilo boter per jaar. De gemijnde prijzen variëren sterk waarbij de gemiddelde jaarprijzen liggen tussen f.0.96 en f. 1.66 per kg. Vanaf 1895 daalt de jaarlijkse aanvoer fors. In 1903 daalt de aanvoer plots zo drastisch, dat de weegionen ontoereikend zijn om de directe personeelkosten van de gemeente te dekken 18). Tussen 1905 en 1917 ligt de aanvoer aanvankelijk op ca. 5000 kg per jaar, snel dalende naar slechts ca. 1500 kg in 1914. Overdejaren 1915 t/m 1917 is door de gemeente geen opgave verstrekt. Dat is begrijpelijk want in die laatste jaren van het bestaan van de botermijn is er slechts één aanbieder en één koper. Dan kun je niet meer van een markt spreken. In al die voorbije jaren is er ongeveer 1800 ton boterde waag van de botermijn gepasseerd 19). [Kapelaan J.RH. van Nuenen uit St. Anthonis bestelde vaak malse boter bij Catje Robben. Velen uit de geestelijke stand en bekende fabrikanten behoorden tot de klanten van Catje Robben. Brief: archief Ant. Robben Udenhout.] De periode 1905-1917 De gemeente stopt op 1 januari 1905 met de exploitatie van de botermijn. Doch uit perspublicaties en het privéarchief van de Udenhoutse familie Robben blijkt dat de Udenhoutse botermijn ook in deze periode nog wekelijks plaats vindt 20). De gemeente is in deze periode niet meer rechtstreeks betrokken bij de mijn. Een voorzichtige veronderstelling is, dat de gemeente het beheer van de botermijn bij een particulier heeft ondergebracht. Een logische oplossing kan zijn dat de dames Ant en Tina Scholtze, destijds in gemeentedienst en belast met de leiding van het hulppost- en telegraafkantoor in het oude mijnlokaal de wekelijkse botermijn regelden. Ook kan de mijn naar elders zijn verplaatst, waarbij de marktgegevens aan de gemeente zijn doorgegeven. Documenten die in richting wijzen door schrijver dezes niet gevonden. Het gemeentepersoneel Vanaf het begin der botermijn in 1862 is Anna Vermelis, beter bekend als Wed. Willem Blankers, de
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
weegster 21). Tot op hoge leeftijd blijft zij deze functie vervullen, waarna zij haar werk overgeeft aan Adriana Blankers. Beiden woonden in nr. D 8 aan de Kreitenmolenstraat. Per 1 januari 1905 krijgt de weegster eervol ontslag. Tussen 1862 en 1868 is Wouter Leijsten de afslager op de botermijn. Als veldwachter van het dorp is dat voor hem een aardige bijverdienste. In 1868 wordt hij vervangen door de veldwachter P.J. Laarhoven. De Commissaris van de Koningin verbiedt in 1899 dat een veldwachter in de gemeente oneigenlijke taken uitvoert, zodat hij de functie van afhanger moet laten vallen. Zijn functie vult de gemeente niet op 22). Voor de administratie is er een boekhouder aan dat tweetal toegevoegd. In de jaren 1863 tot 1870 is J.A. (Jan) van den Bosch uit de Slimstraat de boekhouder van de botermijn. Hij wordt met ingang van 1871 opgevolgd door Louis Ebben, de oudste zoon van Petrus Ebben, die tegenover de Udenhoutse kerk een bakkerij en grutterswinkel heeft. [Kobus Ebben was 50 jaar als organist verbonden aan de kerk van Udenhout, Gedurende een lange periode was hij ook boekhouder van de botermijn. Foto: collectie Parochie St, Lambertus Udenhout.] De lichamelijk gehandicapte Louis verzorgt slechts enkele jaren de boekhouding. Hij krijgt in het dorp de naam van secretaris van de botermijn. Hij sterft erg jong, waarna waarschijnlijk zijn broer Kobus, jarenlang de organist in de kerk, zijn werk overneemt. Bij de sluiting in 1904 krijgt ook Kobus ontslag 23). Straatrovers Uit de processen-verbaal van de burgemeester van Udenhout 24) blijkt dat minstens twee keer meisjes of vrouwen bij terugkeer van de botermijn door straatrovers zijn lastig gevallen. Een enkele maal zijn zij daarbij van hun geld beroofd. Het eerste geval speelt zich af op 10 okt. 1872 om circa half een op het Haarensch Baantje onder Udenhout, waarbij twee Haarense vrouwen, op weg van de botermijn naar huis gaan. Het zijn de boerin Anna-Maria van de Ven en dienstmeid Anna van Beurden. Anna-Maria heeft botergeld van ruim acht gulden bij zich, bestaande uit muntstukken van f. 1.=. Zij geeft onder dwang haar geld aan de berover. En Anna van Beurden wordt beroofd van f. 14.=. Het andere geval speelt zich af op de Houtschestraat ter hoogte van de 'Geel Hoef Op 23 jan. 1873, na de middag gaan vier meisjes, komende van de botermijn op weg naar huis. Een onbekende aanrander met een slaapmuts op zijn hoofd komt uit een steeg in die omgeving. Hij roept: "geld of sterven". De meisjes: Maria Burgmans, Johanna Verhoeven, Adriana Hanen en Johanna van de Ven roepen om hulp. Er komt hulp, de rover slaat op de vlucht, zonder enig geld afgepakt te hebben. Boorboter De plaatselijke veldwachter krijgt in de tweede helft van de vorige eeuw een gering salaris. Als emolument groeit het gebruik dat de veldwachter de boorboter die wekelijks afvalt bij het keuren van de aangeboden boter, ten eigen bate verkoopt. In 1896 verbiedt het provinciaal bestuur deze oneigenlijke methode van honorering. [De oude boterfabriek te Udenhout (nu Stationstraat 21/23) is na 1901 herhaalde malen verbouwd. De oude bestemming is niet meer aan het gebouw af te lezen. Foto: collectie C.C.M, van den Bersselaar Udenhout] Vanaf dat moment komt de opbrengst van de boorboter ten goede aan de gemeentekas 25). Boorboter bestaat uit restanten van de geboorde proeven, genomen uit elke aangevoerde kluit boter, voordat deze wordt afgemijnd. Dit boterrestant heeft natuurlijk niet de waarde van goede boter. De gemeente beschouwt deze boter als haar eigendom 26) De prijs van boorboter is gemiddeld 5 cent lager dan de middenprijs van goede boter. De boter is vaak verkocht aan een plaatselijke bakker. In de glorietijd van de mijn wordt de waarde van de uitgeboorde boter gewaardeerd op f. 150.= per jaar, voor die tijd een aanzienlijke som 27). Boterfabrieken Diverse oorzaken verklaren het aftakelen van de botermijn op het einde van de vorige eeuw. Een groot gedeelte van de boeren bleef nog thuis karnen met de boterhond, die in de karnmolen loopt, de stand en de tobbe. Ook is de ligging tussen de steden Tilburg en Den Bosch voor vele boerinnnen een aangename gelegenheid hun gewaardeerde boter wekelijks naar de Tilburgse fabrikant of de Bossche adel te brengen, tegen "twee cent boven 't hoogste". Op het einde van de 19e eeuw begint er in Udenhout de eerste industrie de kop op te steken. In het eerste vooroorlogse huis voorbij café 'De Schol', tegenover het toen nog bestaande stationsgebouw, gaat rond 1895 een particuliere boterfabriek van start. Als stichters hebben naam: Bartje de Rooij, Frans Verbunt en Adr. de Wet uit Best. Het is de eerste fabriek tussen Den Bosch en Tilburg waar in handkracht boter wordt gemaakt 28).In het fabriekje beschikt men over een handkrachtcentrifuge, een fornuis, een tuimelkarn en een handkneder. De kelder dient tot bewaring van de bereide boter. Deze fabriek heeft geen lang leven gehad. Het was toen de periode dat margarine opgang © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
ging maken en men beschouwde soms ook dit produkt als een soort kunstboter, ofschoon geproduceerd werd met de melk, die diverse boeren aan deze fabriek afleverden. Op welk moment dat de fabriek is gesloten, is niet bekend. Zeker is dat in 1901 de fabriek buiten bedrijf is, want op 15okt. 1901 verkoopt de gemeenteontvanger Adriaan Heijmans uit zijn privébezit de gebouwen van de voormalige boterfabriek aan Lambertus de Rooij, steenfabrikant te Tilburg. Hij maakt er een woning van 29), waarschijnlijk voor personeel van de steenfabriek. In 1908 krijgt deze Lambertus de Rooij een bouwvergunning om de voormalige boterfabriek staande nabij het station te verbouwen tot drie woningen 30) Vanaf de eeuwwisseling zien we de opkomst van coöperaties voor de verwerking van melk tot boter. Enige Udenhoutse boeren leveren aanvankelijk hun melk aan de 'St. Jan' in Den Bosch. Dat verandert als in 1917 in Udenhout boterfabriek 'St Isidorus' wordt opgericht. Boteroorlog Door internationale concurrentie in de jaren 1900 tot 1904 gaan enige Hollandse boterhandelaren over tot vervalsen van de op de botermijnen gekochte boter. De knoeierijen door toevoeging van vetstof en water zijn aanleiding voor problemen op de Engelse en Franse markt. Deze landen besluiten de grenzen te sluiten voor Hollandse boter. De regering en de nog jonge landbouworganisaties grijpen in. Het resultaat is de boterwet van 1904 en de invoering van het rijksbotermerk. In Brabant ontstaat dan een 'boteroorlog' tussen de organisatie van boterhandelaren en de zuivelcoöperaties. Uiteindelijk overwint de laatste partij. 31) In het weekblad van de N.C.B, illustreert de redactie de boteroorlog met spotprenten en dichtwerken. In het blad van 4 februari 1905 staat het volgende gedicht: Echt waar Boter - heet het smerig goedje Al is 't ook hoofdzak'lijk vet Welk vet? Vraagt ge, och.' Wat moetje. Waar men "margarine" op zet. Opheffing botermijn De na 1900 zo gewijzigde omstandigheden in waag, wanneer de gemeenteraad de verordede handel, zoals de opkomst van kleine plaatselijke boterfabrieken en de maatregelen van de overheid tegen de boterknoeierijen, hebben de lokale botermijnen en haar gemoedelijke verkoopmethoden radicaal van de kaart geveegd. Op 19 mei 1917 valt het doek voor de Udenhoutse botermijn. Formeel verdwijnt op 8 juni 1923 de botermijn, wanneer de gemeenteraad de verordening op de botermijn intrekt. 32) BRONNEN 1) Jan Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland, 1500-1950, Boom Meppel/Amsterdam, pag 201/202. 2) Gem.Administratie Udenhout nr (GAU) 186, landbouwgegevens 1851/1852. 3) Bernard van Dam, Oud-Brabants Dorpsleven, pag. 94 e.v. 4) GAU 152, fol 99. 5) Weekblad van Tilburg, dd. 30 dec 1865. Dit blad is opgericht in oktober 1865. In de wekelijkse marktberichten worden steeds de aanvoer en de gemiddelde prijs op de botermijn van Udenhout vermeld. Het weekblad is later opgegaan in de Tilburgsche Courant. 6) Archief Ned.Herv.Kerk Oistenvijk, inv.133. 7) GAU 152, fol 120. 8) Archief Ned.Herv.Kerk Oistenvijk, inv.138. 9) GAU 152, fol 120. 10) GAU 165, fol 6. 11) GAU 154, fol 51. 12) GAU 164, fol 45. 13) M.C. van lersel, Boter en boterfabriek. De Kleine Meijerij, jrg X (1956) nr 2. 14) GAU 172, brief dd. 10 dec. 1892. 15) GAU 171, brief dd. 14 april 1876. 16) GAU 153, fol 44, Raad 9 febr 1876. 17) Archief Ant. Robben Udenhout. Vanaf 1874 tot en met 1917 zijn door de boterkopersfamilie Robben de wekelijkse aankopen en doorleveringen op schrift gesteld. Ook leveringen aan particuliere klanten zijn geregistreerd. 18) GAU 613 t/m 615, Jaarrekeningen 1854 t/m 1905. 19) GAU 859, 860 en 861.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
20) Tilburgsche Courant, diverse edities 1905 t/m 1917. De archiefgegevens van boterhandel Robben komen overeen met de marktberichten in deze krant. 21) GAU 613 t/m 615, Jaarrekeningen 1854 t/m 1905. 22) GAU 154, fol 18. 23) GAU 154, fol 51. 24) GAU 184, Diverse processen-verbaal burgemeester. 25) GAU 154, fol 16, Raad 23 dec. 1896. 26) GAU 172. Brief dd 18nov 1901. 27) GAU 180, fol. 41. Brieven dd. 6 febr. 1897. 28) Als 13. 29) Not. Arch. Udenhout, inv nr 316. 30) GAU 172, brief Gemeente aan Gezondheidscommissie dd 13 april 1908 31) Weekblad van den NCB van 4 febr. 1905.. 32) GAU 164, fol 45.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009