Dienst gezondheidszorg
De TDI-registratie in de RIZIVrevalidatiecentra voor verslaafden Jaarlijks rapport van het registratiejaar 2012
OD Volksgezondheid en Surveillance Dienst Enquêtes, leefstijl en chronische ziekten Juliette Wytsmanstraat, 14 - 1050 Brussel | België www.wiv-isp.be
Enquêtes, leefstijl en chronische ziekten | Maart 2014 | Brussel, België Ver. uitgever : dr Johan Peeters, Algemeen directeur | J. Wytsmanstraat 14 | 1050 Brussel Depotnummer : D/2013/2505/50
Jérôme Antoine Veerle Raes Geert Lombaert Paul van Deun Marc De Vos Denis Goemanne Antonio Guzman Claude Macquet Jan Van Bouchaute Dirk Vandevelde Damien Versele
Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.
2
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ........................................................................................................ 4
2.
Context van het project ................................................................................... 5
3.
4.
2.1.
Het EMCDDA en de sleutelindicatoren .......................................................... 5
2.2.
De indicator "behandelingsaanvragen" (TDI)................................................. 5
2.3.
De TDI in België ........................................................................................ 6
Materiaal en methodes .................................................................................... 8 3.1.
Definities en inclusiecriteria ........................................................................ 8
3.2.
Geregistreerde variabelen .......................................................................... 9
3.3.
Analysis van de gegevens..........................................................................11
3.4.
De revalidatiecentra voor verslaafden .........................................................11
Resultaten et analyse .....................................................................................15 4.1.
Beschrijving van de registraties .................................................................15
4.2.
Beschrijving per gewest en type programma ...............................................18
4.3.
Beschrijving per voornaamste substantie ....................................................23
4.4.
Beschrijving per geslacht en leeftijd............................................................28
4.5.
Beschrijving per behandelingsantecedenten .................................................30
4.6.
Beschrijving per registratiejaar ..................................................................32
5.
Discussie en conclusie ....................................................................................35
6.
Bibliografie....................................................................................................38
3
1. Inleiding Voor het tweede opeenvolgende jaar werden de registratiegegevens geanalyseerd van cliënten met een verslavingsproblematiek die een behandeling starten in een RIZIVgeconventioneerd centrum. Deze gegevens geven ons de mogelijkheid de cliënten, alsmede hun verslaving, volgens verschillende invalshoeken voor het hele land in detail te beschrijven. Het is eveneens mogelijk de eerste trends, zowel wat betreft het aantal behandelde patiënten als wat betreft het profiel van de cliënten, te bekijken. Dit rapport is ook afhankelijk van de inbreng van de vertegenwoordigers van deze behandelingscentra om deze cijfers correct te analyseren en te interpreteren. In deze tweede versie van het TDI-rapport wordt, in de mate van het mogelijke, rekening gehouden met hun opmerkingen over de inhoud en de structuur van het rapport. Na een beschrijving van de context waarin de indicator werd verzameld, worden de gebruikte methodologie en de verzamelde variabelen beschreven. De RIZIV conventies worden ook beschreven, als ook hun werking en de centra die hebben deelgenomen aan de datacollectie. De analyse van de resultaten gebeurde aan de hand van verschillende invalshoeken. Eerst en vooral laat het totale aantal geregistreerde cliënten ons toe rekening te houden met ruwe cijfers waarop de analyse is gebaseerd. Daarna zal elke variabele beschreven worden volgens verschillende categorieën, zodat een concreet beeld gevormd kan worden van de problematiek. De analyse van de variabelen gebeurt eerst op twee niveaus (volgens de regio en het type behandelingscentrum) zodat de kleine structuren en regio’s meer in detail kunnen beschreven worden. Vervolgens maken we een onderscheid tussen de voornaamste gebruikte substanties, geslacht en leeftijd, de vraag of de cliënt reeds eerder behandeld werd en tenslotte het jaar van registratie. De discussie vat de belangrijkste observaties samen en maakt enkele algemene conclusies over het project en de toekomstperspectieven.
4
2. Context van het project 2.1. Het EMCDDA en de sleutelindicatoren Het doel van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (EMCDDA) is om de Europese Unie (EU) en haar lidstaten te voorzien van feitelijke overzichten van de Europese drugsproblematiek en goed onderbouwde bewijsgronden te leveren voor het voeren van het drugsdebat. Het verschaft beleidsmakers de nodige gegevens zodat deze op geïnformeerde wijze drugswetgeving en -strategieën kunnen opstellen. Ook helpt het EMCDDA zorgverleners en andere vakmensen bij het bepalen van ‘best practices’ en het identificeren van nieuwe onderzoeksgebieden. Om
deze
doelstelling
te
bereiken
hanteert
het
EMCDDA
onder
andere
vijf
epidemiologische sleutelindicatoren, aan de hand waarvan het feitelijke, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie over drugs en drugsverslaving in Europa kan verstrekken.
Het
gaat
om:
1)
algemene
bevolkingsonderzoeken
(GPS:
General
Population Surveys), 2) studies naar probleemgebruik van drugs (PDU: Problematic Drug Use), 3) follow-up van mortaliteit en sterfte ten gevolge van druggebruik (DRD: DrugRelated
Deaths
and
Mortality),
4)
gegevens
met
betrekking
tot
overdraagbare
aandoeningen ten gevolge van druggebruik (DRID: Drug-related infectious diseases) en 5)
de
indicator
‘behandelingsaanvragen’
(TDI:
Treatment
Demand
Indicator)
(http://www.emcdda.europa.eu/themes/key-indicators). Deze sleutelindicatoren worden in het meest recente EU-drugsactieplan 2013-2016 genoemd als beoordelingsinstrumenten (Council of the European Union 2013). Ze worden ingeroepen ter staving van de rapporten van het EMCDDA over de trends en ontwikkelingen van de drugssituatie in de Europese Unie. Ze zijn tevens onmisbaar in elke analyse van de volledigheid van de antwoorden of in de effectbeoordeling van het gevoerde beleid en de ondernomen acties.
2.2. De indicator "behandelingsaanvragen" (TDI) De indicator "TDI" dateert van ongeveer 20 jaar geleden toen een eerste geharmoniseerd formulier voor de inzameling van gegevens uitgewerkt werd. Er werd een protocol uitgeschreven om vakmensen en onderzoekers een gemeenschappelijke Europese methodologie aan te reiken voor het inzamelen en rapporteren van basisgegevens over het profiel van drugsgebruikers die met behandelingscentra in contact komen. De
Pompidou-groep
legde
als
eerste
een
gemeenschappelijk
protocol
voor
gegevensverzameling vast. De groep coördineerde studies in Dublin en Londen in 1991, 5
alsook een ontwikkelingsproject in 11 steden en richtte een groep van Europese deskundigen op die meermaals bijeenkwam om de methodologische gedragslijnen te bespreken en toe te passen. Het protocol van de Pompidou-groep werd in 1994 gepubliceerd (Hartnoll 1994;Stauffacher and Kokkevi 1999) en werd op stedelijk en vervolgens op nationaal niveau in de West-Europese landen ingevoerd. In een tweede fase werd het protocol in de Centraal- en Oost-Europese landen ingevoerd. In 1994 werd het EMCDDA opgericht en nam het de verantwoordelijkheid over voor de registratie van gegevens over behandelingsaanvragen op Europees niveau op zich. Het "Pompidou Group/EMCDDA Treatment Demand Indicator Protocol 2.0" (Simon et al. 2000) werd gecreëerd op basis van het eerste protocol. Het werd voorafgegaan door een haalbaarheidsstudie over de methodologie en gegevensverzameling (Origer 1996) en door een evaluatie van de nationale kennis inzake gegevensrapportage via TDI (Simon and Pfeiffer 1999). Sinds 2000 staat het EMCDDA in voor de gegevensverzameling in de Europese lidstaten en past het de officiële overeenkomsten met de lidstaten ter
bevordering en
vereenvoudiging van de gegevensinzameling en rapportage op Europees niveau toe. Sinds 2001 worden de TDI-gegevens regelmatig gebruikt in analyses van het EMCDDA over de drugssituatie in Europa (EMCDDA 2012).
2.3. TDI in België Verscheidene regionale actoren hadden eerder al op eigen initiatief de moeite genomen om de behandelingsaanvragen op lokaal niveau te registreren. Aan de hand daarvan zijn gedetailleerde rapporten opgesteld en is een grote praktische kennis verworven. De registratie van behandelingsaanvragen in de Vlaamse behandelingscentra met een Rizivovereenkomst begon in 1988. In 2009 is een overzicht gepubliceerd van de voorbije 20 jaar (van Deun 2009) daarnaast zijn er ook verschillende andere jaarrapporten gepubliceerd (Thienpont and van Deun 2009;Thienpont and van Zuijlen 2003;Thienpont and van Zuijlen 2004;van Deun 2012). Het
regionale
focal
point
Eurotox
asbl
(dat
bevoegd
is
voor
de
Franstalige
behandelingscentra in Wallonië), heeft de 5 Europese sleutelindicatoren ingevoerd en heeft de resultaten ervan in zijn jaarrapporten gepubliceerd (Casero et al. 2010;Liesse et al. 2006;Molnar et al. 2004;Rwubusisi et al. 2007;Rwubusisi et al. 2009;Rwubusisi and Hogge 2013). Het Riziv heeft de evolutie op nationaal niveau van de behandelingsaanvragen in het kader van de conventies nauwgezet opgevolgd en heeft regelmatig gedetailleerde
6
rapporten gepubliceerd. (Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) 2000;Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) 2002). Om het gebrek aan nationale coördinatie met betrekking tot TDI op te vangen, is in 2006 een
Belgisch
protocol
op
basis
van
een
nationale
methodologie
goedgekeurd
(Interministeriële Conferentie Volksgezondheid 2006). Op 1 januari 2011 werden het nieuwe Belgische TDI-protocol, en het registratiesysteem in gebruik genomen in de verschillende deelnemende behandelingscentra. Het Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (BMCDDA), werkzaam binnen
het
Wetenschappelijk
Instituut
Volksgezondheid
(WIV),
is
als
nationaal
aanspreekpunt verantwoordelijk voor inzameling van de Belgische TDI-gegevens. Vervolgens moet het WIV deze informatie jaarlijks in de vorm van een standaardtabel aan het EMCDDA bezorgen. Het RIZIV integreerde de registratie van TDI gegevens in de conventie. Dit verplicht de RIZIV-geconventioneerde centra om jaarlijks deze gegevens naar het WIV door te sturen. Het gebruik van TDI als indicator heeft verschillende doelen. Een eerste doel is inzicht te verschaffen in de eigenschappen, het risicogedrag en de
gebruikspatronen van
problematische drugsgebruikers. Daarnaast moeten de TDI-data ook helpen om trends te schatten in de omvang (prevalentie en incidentie) en patronen van problematisch drugsgebruik; idealiter in combinatie met andere drugsindicatoren. Het doeleinde van de TDI is dus puur epidemiologisch en heeft geen organisatorische, financiële of controledoeleinden.
7
3. Materialen en methodes 3.1. Definities en inclusiecriteria De
Belgische
TDI
betreft
behandelingsepisode
van
de
cliënten
registratie die
in
een
van
gegevens
voor
behandelingscentrum
elke
nieuwe
terechtkomen
vanwege een middelengebonden problematiek. Patiënten kunnen mannen of vrouwen van elke leeftijd zijn. Allochtonen en personen zonder officieel adres in België (bv. illegale migranten, asielaanvragers, ...) worden ook in deze studie opgenomen. Behandelingscentra bieden behandelingen aan personen met een middelengebonden problematiek (illegale drugs of alcohol). Deze behandelingscentra kunnen tot medische of niet-medische structuren behoren, zijn al dan niet overheidsinstellingen, zijn publiek of privaat en al dan niet gespecialiseerd. Over het algemeen kunnen behandelingscentra op de
volgende
laagdrempelige
manier
onderverdeeld
diensten,
crisisopvangcentra,
centra
residentiële
worden:
voor
gespecialiseerde
geestelijke
therapeutische
ambulante
gezondheidszorg,
gemeenschappen
en
centra,
residentiële algemene
of
psychiatrische ziekenhuizen. Een behandeling is een activiteit die rechtstreeks gericht is op de persoon met een middelenprobleem. De behandeling is erop gericht de psychologische, medische of sociale toestand van de patiënt te verbeteren. Voorbeelden van behandelingen zijn risicobeperking voor actieve gebruikers, ontwennen of afkicken, informeel advies, psychosociale hulp en bijstand of een langdurig gestructureerd behandelingsprogramma. Het Belgisch TDI-protocol heeft geen betrekking op de volgende interventies: contacten met centra waar enkel om sociale hulp gevraagd wordt en waar het drugs- of alcoholgebruik niet de voornaamste reden voor de hulpvraag is, contacten die uitsluitend met opsluiting te maken hebben, behandelingen die enkel op de lichamelijke gevolgen van drugsgebruik inspelen (overdosissen, in het ziekenhuis behandelde infecties), contacten die telefonisch of online plaatsvonden of uitsluitend via een familielid van de gebruiker tot stand kwamen. Omruilprogramma’s voor injectienaalden worden niet beschouwd als behandelingen aangezien ze geen uitgebreide waaier van diensten aanbieden, waaronder bijvoorbeeld psychosociale hulp. De middelen die voor deze registratie in aanmerking komen, zijn alcohol, opiaten (heroïne, methadon, buprenorfine), cocaïne of crack, stimulantia andere dan cocaïne (amfetamines,
MDMA
en
derivaten),
hypnotica
en
sedativa
(barbituraten,
benzodiazepinen), hallucinogenen (lsd), vluchtige snuifmiddelen en cannabis. Tabak en 8
het gebruik van een van bovenstaande middelen voor medische behandelingen of om andere lichamelijke of psychiatrische redenen zijn uitgesloten. Een behandelingsepisode wordt gedefinieerd als de periode tussen het begin van de behandeling
en
de
beëindiging
van
de
activiteiten
voor
het
voorgeschreven
behandelingsplan. De start van de behandeling wordt beschouwd als het eerste geformaliseerde face-to-face-contact tussen de persoon en de professional. Het einde van een behandelingsepisode in een residentiële hulpverlening is de datum van ontslag of vertrek van de patiënt. Binnen de ambulante hulpverlening is een behandelingsepisode ten einde indien er gedurende 6 maanden geen contact geweest is tussen de patiënt en het centrum. TDI registreert behandelingsepisodes die tijdens de betreffende periode starten. Afgelopen behandelingen zijn niet opgenomen in deze registratie.
3.2. Geregistreerde variabelen Bij elke behandelingsepisode moeten bepaalde gegevens ingezameld worden. Deze gegevens kunnen tijdens een persoonlijke gesprek, dat vrij georganiseerd kan worden door het centrum, verkregen worden. Elke behandelingsepisode moet minstens de volgende informatie omvatten: 1. Identificatie van de cliënt 1.1.
Type identificatie gebruikt : dit komt neer op de wijze waarop de clinicus de cliënt heeft geïdentificeerd: op basis van het rijksregisternummer of een andere parameter
1.2.
Identificatie van de cliënt : De waarde van de variabele is de identificatie van de cliënt. Om dubbele registratie te vermijden, moet er een unieke en persoonlijke identificatiecode gebruikt worden. Zo worden cliënten bij voorkeur geregistreerd
met
hun
rijksregisternummer
dat
de
enige
unieke
identificatiecode van de Belgische burgers is. Deze informatie mag niet als dusdanig door het WIV gebruikt worden. Ze moet eerst gecodeerd worden aan de hand van een algoritme. Deze codering gebeurt door onze trusted third party (eHealth) vóór de registratie van de variabele binnen de databank. 2. Beschrijving van de cliënt 2.1.
Geslacht : Dit betreft het geslacht van de cliënt
2.2.
Leeftijd : Dit betreft de leeftijd op het moment van de start van de behandelingsepisode.
2.3.
Nationaliteit: : deze variabele geeft een indicatie van de officiële nationaliteit van de cliënt, maar niet van zijn/ haar origine. Als de cliënt over een dubbele 9
nationaliteit
beschikt,
wordt
vermelding
gemaakt
van
de
Belgische
nationaliteit. 2.4.
Leefsituatie : Dit betreft te weten of de cliënt alleen, met familie of met vrienden woont. Deze vraag heeft betrekking op de leefsituatie gedurende 30 dagen voorafgaand aan de behandeling.
2.5.
Woonsituatie : Deze informatie verwijst naar het type van verblijf van de cliënt: vaste verblijfplaats, wisselende verblijfplaats of een verblijf in een gevangenis of instelling.
2.6.
Onderwijsniveau : Deze informatie verwijst naar het hoogst behaalde opleidingsniveau van de cliënt. Het hoogst behaalde diploma wordt in rekening gebracht.
2.7.
Werksituatie
:
De
werksituatie
heeft
betrekking
op
de
activiteiten
(professioneel of niet) van de cliënt, werkloosheidsstatuut of de niet-actieven. 3. Beschrijving van de behandeling 3.1.
Begindatum van de behandeling : het gaat hier over de datum waarop actuele de behandelingsepisode van start gaat.
3.2.
Eerdere behandelingen : Het betreft hier eerdere behandelingen voor middelengebruik die gevolgd werden door de cliënt.
3.3.
Verwijzer : Het gaat hier om de persoon of structuur die de cliënt er toe heeft geleid om deze behandelingsepisode te volgen : medische structuur, justitie of eigen beslissing.
3.4.
Substitutiebehandeling : Heeft de cliënt reeds een subtitutiebehandeling gevolgd ? De behandeling die gestart zal worden mag niet in rekening genomen worden.
3.5.
Afstand
tussen
registreert
de
verblijfplaats en afstand
die
behandelingscentrum
de
cliënt
moet
:
deze variabele
afleggen
om
deze
behandelingsepisode te volgen. Deze variabele is geen TDI-variabele maar werd specifiek gevraagd door het RIZIV. 4. Beschrijving van verslaving 4.1.
Voornaamste substantie : het gaat hier om het bepalen van de voornaamste substantie die de meeste problemen veroorzaakt bij de cliënt en die de cliënt er toe gebracht heeft de behandelingsepisode te volgen.
4.2.
Andere gebruikte substanties : hier wordt gevraagd naar de lijst van substanties die door de cliënt gebruikt wordt.
4.3.
Toedieningswijze van de voornaamste substantie : Op welke wijze gebruikt de cliënt over het algemeen de voornaamste substantie.
10
4.4.
Frequentie van gebruik van de voornaamste substantie : Met welke frequentie gebruikt de cliënt in het algemeen de voornaamste substantie (uitgedrukt in dagen per week).
4.5.
Leeftijd eerst gebruik van de voornaamste substantie : Op welke leeftijd heeft de cliënt de voornaamste substantie voor het eerst gebruikt?
4.6.
Injectiegedrag : Deze vraag heeft betrekking op het injecterend gedrag van de cliënt tijdens zijn leven.
Het TDI-formulier bevindt zich in bijlage
3.3. Analyse van de gegevens De gegevens die hier worden beschreven hebben betrekking op de behandelingsepisodes die gestart zijn in de RIZIV centra tussen 1 januari 2012 en 31 december 2012. Het is mogelijk om tijdens de verschillende behandelingsepisodes de registraties te detecteren die gerelateerd zijn aan eenzelfde persoon binnen verschillende centra of op verschillende tijdstippen, en dit aan de hand van het rijksregisternummer. Om de kenmerken van personen die starten met een behandeling en hun problematiek te beschrijven, is het interessanter om zich te concentreren op het cliëntenniveau. Hierdoor beperken we ons tot de eerste behandelingsepisode dat gevolgd werd binnen deze periode
door
een
cliënt
die
geïdentificeerd
werd
aan
de
hand
van
het
rijksregisternummer. De tabellen houden enkel rekening met geldige gegevens: onbekende waarden van een variabele worden niet in beschouwing gebracht. Variabelen worden beschreven per regio en behandelingscentrum, per voornaamste substantie, per geslacht en leeftijdscategorie, per behandelingsantecedenten en per jaar van registratie. Statistische testen die werden uitgevoerd
op de categorische variabelen zijn Chi-
kwadraat-testen die de onafhankelijkheid van 2 toeval variabelen testen. In de nulhypothese wordt ervan uitgegaan dat de desbetreffende variabelen onafhankelijk zijn van elkaar. De test uitgevoerd voor numerieke variabelen is de variantie in een factoranalyse. De nulhypothese gaat er van uit dat alle categorieën van de variabele identiek zijn.
3.4. De revalidatiecentra voor verslaafden Van alle therapeutische opties die aan drugsverslaafden aangeboden worden, vervullen de gespecialiseerde centra die met het Riziv een overeenkomst gesloten hebben, een
11
belangrijke
rol.
Dankzij
deze
overeenkomst
kan
de
verzekering
de
behandelingsprogramma’s die drugsverslaafden in deze centra volgen vergoeden. De twee oudste therapeutische gemeenschappen voor drugsgebruikers, De Sleutel en De Kiem, zijn respectievelijk in 1974 en 1976 in Vlaanderen opgericht. Deze residentiële centra zijn als eerste erkend en officieel gefinancierd. In 1980 voerde het Riziv de overeenkomsten met behandelingscentra voor drugsverslaafden in, zodat er nieuwe behandelingscentra opgericht konden worden. Door het ontbreken van een officiële definitie
van
een
behandelingsprogramma
konden
deze
centra
nieuwe
behandelingsformules uitproberen en aan de regionale verschillen tegemoetkomen. Momenteel worden 27 centra door het Riziv gefinancierd (door 29 overeenkomsten), waaronder 11 in Vlaanderen, 10 in Wallonië en 6 in Brussel. Deze 27 centra groeperen 66 verschillende eenheden of antennes. Het aanbod van behandelingen in deze centra is divers. Het kan gaan om een ambulant behandeling (medisch-sociaal opvangcentrum (MSOC), dagcentrum) of een residentiële behandeling (crisiscentrum, therapeutische gemeenschap). Er zijn in totaal 9 MSOC’s: 5 in Vlaanderen (Antwerpen, Limburg, Gent, Oostende en Vlaams- Brabant), 3 in Wallonië (Charleroi, Bergen en Luik) en 1 in Brussel. Het gaat om laagdrempelige structuren die in eerste instantie in contact trachten te komen met kwetsbare drugsverslaafden die niet in de andere drughulpverlening terechtkunnen. De dagcentra (DAG) kunnen groepsbegeleiding of individuele begeleiding aanbieden. Zij hebben het voordeel dat hun behandelingen minder ingrijpend zijn dan residentiële behandelingen, omdat de patiënt het contact met zijn of haar sociale en familiale omgeving behoudt. Crisiscentra (CRISIS) grijpen in acute situaties in en kunnen een patiënt snel opvangen. Zij richten zich op de lichamelijke ontwenning van de patiënt en trachten hem of haar te motiveren om een bijkomende aangepaste behandeling te volgen. Heel wat van deze centra
zijn
bovendien
opgericht
in
nauwe
samenwerking
met
therapeutische
gemeenschappen. Er zijn in totaal 8 crisiscentra in België: 5 in Vlaanderen (57 plaatsen), 2 in Wallonië (18 plaatsen) en 1 in Brussel (8 plaatsen). Langdurige residentiële programma’s zijn meestal gebaseerd op het model van de ‘therapeutische
gemeenschap’
(TG).
Het
gemeenschappelijke
kenmerk
bij
deze
instellingen is de residentiële behandeling waarin het leven in groep altijd een belangrijke plaats inneemt. Om in een therapeutische gemeenschap te worden opgenomen, dienen de patiënten meestal reeds voor hun opname fysiek ontwend te zijn. In een therapeutische
gemeenschap
wordt
normaliter
geen
gebruik
gemaakt
van
vervangingsmedicatie (Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) 12
2000). Er zijn in België in totaal 14 van dit soort programma’s, waarvan 7 in Vlaanderen (135 plaatsen), 4 in Wallonië (121 plaatsen) en 3 in Brussel (50 plaatsen). De RIZIV-geconventioneerde centra in Vlaanderen mogen geen personen opnemen indien de voornaamste substantie alcohol is. De onderstaande tabel en figuur vermelden de behandelingscentra die een overeenkomst met het Riziv afsloten, alsook hun verschillende eenheden of antennes.
13
TG
Crisis
Locatie
Dag
Centrum
MSOC
Tabel 3.4.1. : Kenmerken van de geconventionneerde centra die de TDI-gegevens rapporteren Jaar eerste Rizivovereenkomst
Vlaams Gewest Adic
Antwerpen Antwerpen
De Kiem
Gavere Gent, Ronse, Geraardsbergen
Antwerpen + steunpunten in Mechelen Gent Gent Merelbeke Wondelgem Eeklo Brugge + steunpunten in Blankenberge, Knokke en Veurne Kessel-Lo Kessel-Lo Asse
De Sleutel
De Spiegel Free Clinic
X
X X
X X X
1986 1992 1993
X X X X
X X X X
Antwerpen
Genk Genk Kortrijk Kortrijk Kortrijk+ steunpunten in Menen, Roeselare,Ieper, Waregem
Gent + steunpunten in Sint-Niklaas en Lokeren
X
1997
Genk + steunpunten in Hasselt, Maasmechelen, Tongeren, Sint-Truiden, Heusden-Zolder, Neerpelt, Beringen, Houthalen, Mol, Herentals, Turnhout
X
1997
MSOC Oostende
Oostende
X
1998
MSOC Vlaams Brabant
Leuven + steunpunten in Diest, Tienen, Vilvoorde
X
2003
Katarsis Kompas MSOC Gent MSOC Limburg
X
1983 1991 1996 1997 1997 1980 1997 1997
X
X
X X X
1997 1984 1989 1992 2000
Waals Gewest C.L.E.A.N.
Luik
Charleroi + Herlaimont
Ellipse
Carnières
X
1994
Les Hautes-Fagnes
Malmedy
X
1981
L’espérance
Thuin
X
1989
Bergen + steunpunten in La Louvière, Cuesmes, Colfontaine, Quargnon, Jemappes, Ghlin
Phénix
Namen
Projet Start
Luik
Transition
Gilly
Trempoline
Châtelet
Diapason
Parenthèse
X steunpunten
in
Farciennes,
Chapelle-lez-
1991
X
1997
X
1998 X
2004
X
1998 X
1996 X
1991
X
1980
Brussel Hoofdstedelijk Gewest C.A.T.S.
Elsene
Centre de jour l’Orée
Ukkel
Sint-Gillis Sint-Gillis Sint-Gillis
La pièce
Sint-Gillis
MASS de Bruxelles
Brussel
Projet Lama
Elsene
Centre médical Enaden
X
1983 X
1986 X
X
1986 X
X
1986
1997 1999
X
1986
14
4. Resultaten en analyse 4.1. Beschrijving van de registraties De gegevens die hier worden beschreven hebben betrekking op het aantal registraties die werden doorgestuurd door de centra met een RIZIV-overeenkomst in 2012. Deze registraties worden weergegeven per gewest en per type programma. Daarnaast wordt de kwaliteit van de gegevens nagegaan aan de hand van het percentage onbekende gegevens in de databank per gewest, type programma en voornaamste substantie. 4.1.1. Aantal registraties Tussen 1 januari 2012 en 31 december 2012, hebben centra met een RIZIVovereenkomst
6022
unieke
cliënten
met
een
totaal
van
6316
nieuwe
behandelingsepisodes geregistreerd. Dit is 2.2% minder dan in 2011. Tabel 4.1.1. : Aantal, verdeling en evolutie met 2011 van behandelingsepisodes per gewest en type programma geregistreerd door de riziv-geconventionneerde centra (BTDIR, 2012) Type programma
MSOC
Dag
Crisis
TG
Totaal
Vlaams gewest
Waals gewest
Brussels gewest
België
1330
266
98
1694
(26.9%)
(28.2%)
(22.5%)
(26.8%)
+10.8%
-15.0%
+22.5%
+6.3%
2602
162
150
2914
(52.7%)
(17.1%)
(34.5%)
(46.1%)
-7.0%
+12.5%
+36.4%
-4.5%
762
183
82
1027
(15.4%)
(19.4%)
(18.9%)
(16.3%)
-3.4%
-5.2%
-26.8%
-6.1%
242
334
105
681
(4.9%)
(35.3%)
(24.1%)
(10.8%)
-3.6%
-4.6%
-10.2%
-5.1%
4936
945
435
6316
(100%)
(100%)
(100%)
(100%)
-2.0%
-5.5%
+3.8%
-2.2%
In het Vlaams gewest werden de meeste nieuwe behandelingsepisodes (78.2%) geregistreerd. Het Waals gewest telt 15.0% van het totaal aantal behandelingsepisodes en het Brussels gewest 6.8%. Deze verdeling is afhankelijk van het aantal centra met een riziv-conventie en is geen weerspiegeling van de prevalentie van de alcohol of drug problematiek in de verschillende regio's.
15
Over de drie gewesten zijn de percentages nieuwe behandelingen voor de MSOC’s (tussen 22.5% en 28.2%) en de crisiscentra (tussen 15.4% en 19.4%) vergelijkbaar. In Vlaanderen (52.7%) en in Brussel (34.5%) worden de meeste nieuwe behandelingen geregistreerd in dagcentra en in Wallonië in de therapeutische gemeenschappen (35.3%). 4.1.2. Onbekende gegevens Tabel 4.1.2. : Percentage van onbekende gegevens geregistreerd door de rizivgeconventionneerde centra voor elke variabele per gewest, type programma en voornaamste substantie (BTDIR, 2012) Variabele
Gewest
Type programma
Voornaamste substantie
Totaal
VL
WA
BX
MSOC
Dag
Crisis
TG
Opiaten
Cocaïne
Stimulantia
Cannabis
Alcohol
n=4936
n=945
n=435
n=1694
n=2914
n=1027
n=681
n=2158
n=919
n=699
n=1769
n=546
n=6316
Unieke identificatie
23.7
24.1
24.4
39.3
18.8
20.6
11.4
33.3
15.5
20.3
21.1
13.4
23.8
Geslacht
0.1
0.0
0.0
0.1
0.1
0.0
0.0
0.1
0.0
0.3
0.0
0.1
0.1
Leeftijd
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
Nationaliteit
1.4
0.4
5.5
1.5
1.9
1.0
1.1
1.4
1.1
2.0
1.8
1.8
1.6
Leefsituatie
3.3
1.8
1.7
2.7
2.6
4.1
3.5
4.1
2.1
3.3
2.7
0.7
3.0
Woonsituatie
12.8
10.1
5.3
10.1
16.4
5.3
6.8
12.2
7.3
14.2
14.9
5.7
11.9
Afstand
72.3
14.8
33.3
30.9
80.6
67.7
39.7
45.7
69.3
76.8
78.5
28.8
60.8
Opleidingsniveau
13.8
5.6
12.1
13.1
16.2
5.6
4.6
14.7
12.7
15.6
10.2
6.4
12.5
Werksituatie
20.8
5.3
6.5
14.1
17.8
28.5
8.2
19.4
17.7
21.0
17.5
5.0
17.5
Vroeger behandeld
23.7
1.1
2.9
18.8
21.6
17.0
9.7
18.0
15.7
27.9
22.1
5.7
18.9
Voornaamste substantie
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
Substitutiebehandeling
21.3
1.8
7.2
20.7
18.8
16.0
4.6
14.5
13.1
25.5
22.9
7.3
17.3
Verwijzer
3.3
0.7
0.2
0.9
4.9
1.0
0.2
1.8
2.6
2.6
4.5
0.7
2.7
Toedieningswijze
7.9
1.3
8.4
16.6
3.9
2.3
2.6
5.5
6.6
11.0
7.2
7.0
6.9
Frequentie
3.7
2.8
12.3
6.7
3.5
1.8
4.3
3.5
3.4
6.9
3.6
6.4
4.2
Leeftijd 1ste gebruik
12.9
4.6
10.8
13.5
14.9
3.9
2.6
15.3
9.4
11.3
7.7
12.3
11.5
Injectiegedrag
24.9
12.1
13.7
18.4
27.7
18.4
12.9
21.5
19.0
31.0
24.0
13.0
22.2
De voornaamste substantie is een verplichte variabele waardoor onbekende gegevens worden uitgesloten. Zeven variabelen tonen minder dan 10% onbekende antwoorden. Dit zijn geslacht, leeftijd, nationaliteit, leefsituatie, verwijzer, gebruikelijke toedieningswijze van de voornaamste substantie en frequentie van gebruik. Zes variabelen hebben een percentage van onbekende antwoorden tussen 10 en 20%. Deze zijn: woonsituatie, opleidingsniveau, werksituatie, vroegere behandeling, substitutiebehandeling en leeftijd 16
van eerste gebruik. Tot slot hebben drie variabelen, namelijk het gebruik van het rijksregisternummer, de afstand en het injectiegedrag, een percentage van onbekende antwoorden boven 20%. Het hoog percentage van onbekende gegevens bij de identificatie van cliënten met het rijksregisternummer kan verklaard worden door technische problemen bij het versturen van de gegevens van twee centra. Voor de meeste van deze variabelen, is het percentage van onbekende antwoorden hoger in Vlaanderen dan de andere gewesten. De oorzaak hiervan ligt bij het registratiesysteem. In Wallonië en in Brussel dwingt het systeem een antwoord in te vullen (individuele online registratie) maar niet in Vlaanderen (groepsregistratie via repository).
17
4.2. Beschrijving per gewest en type programma De gegevens die in dit deel worden behandeld hebben betrekking op de gegevens van de cliënten en zijn niet langer gebaseerd op gegevens van de episodes. Dit heeft als gevolg dat als een cliënt meerdere keren in hetzelfde centra wordt behandeld alleen de eerste registratie wordt gebuikt. In dit hoofdstuk wordt een voorstelling gegeven van het cliëntenprofiel, het behandelprofiel en het gebruiksprofiel volgens het gewest en het type programma. 4.2.1. Cliëntenprofiel In de MSOCs of in crisis centra is de genderratio identiek in de verschillende regio's. Het percentage van vrouwen in dagcentra in Brussel is het hoogst. In therapeutische gemeenschappen is dit percentage het hoogst in Wallonië en het laagst in Vlaanderen. In Vlaanderen zijn de cliënten ouder in de MSOCs dan in de andere types van centra. In Brussel vind je juist de jongere cliënten in MSOCs. In Wallonië zijn de cliënten ouder in therapeutische gemeenschappen dan in de andere type programma’s. In alle types centra zijn de cliënten jonger in Vlaanderen en ouder in Brussel. Nationaliteit is ook significant gelinkt met de regio's in alle type programma’s. Het percentage van cliënten die geen Belgische nationaliteit hebben is hoger in Brussel dan in de twee andere regio's. In de MSOCs is het percentage van Belgische cliënten lager dans in de 3 andere type programma’s. De leefsituatie van de cliënten verschilt significant per regio voor alle type van programma’s. Het percentage van cliënten die alleen wonen is altijd lager in Vlaanderen dan in de 2 andere regio's. Bij de MSOC’s hebben cliënten het meest een vaste verblijfplaats in Vlaanderen en het minst in
Brussel.
Bij
de
crisiscentra
is dat
omgekeerd.
Bij
de
therapeutische
gemeenschappen heeft men in Wallonië het vaakst een vaste verblijfplaats. Cliënten uit therapeutische gemeenschappen hebben voorafgaand aan de opname vaker in een voorziening of een gevangenis verbleven dan anderen. De verdeling van opleidingsniveau varieert ook volgens de regio's in de 4 type programma’s. Het opleidingsniveau is lager in Brussel dan in de twee andere regio's. Het percentage van cliënten die een reguliere tewerkstelling hebben, student zijn of werkloos zijn is hoger in Vlaanderen dan in Brussel en Wallonië. In deze twee laatste regio’s bevinden zich meer 'niet actieven' of hebben de personen 'andere' arbeidssituatie zoals bij de MSOC's.
18
Tabel 4.2.1.: Profiel van cliënten geregistreerd in de centra met een rizivconventie, per gewest en type programma (BTDIR, 2012) MSOC
Dagcentrum
Therapeutische Gemeenschap
Crisis centrum
Variabele
VL
WA
BR
VL
WA
BR
VL
WA
BR
VL
WA
BR
Geslacht
n=1328
n=263
n=98
n=2472
n=162
n=145
n=654
n=180
n=81
n=224
n=312
n=100
Mannen
81.5%
81.4%
85.7%
83.1%
83.3%
67.6%
83.3%
83.3%
86.4%
87.9%
76.3%
82.0%
Vrouwen
18.5%
18.6%
14.3%
16.9%
16.7%
32.4%
16.7%
16.7%
13.6%
12.1%
23.7%
18.0%
²=1.1,p=0.58 Leeftijd
n=1329
²=22,p<0.001
n=263
n=98
n=2474
n=162
²=0.5,p=0.77 n=145
n=654
n=180
²=11.7,p=0.003 n=81
n=224
n=312
n=100
Gemiddelde
32
34
34
27
34
40
29
35
40
27
38
39
1ste percentiel (P1)
25-29
25-29
25-29
20-24
24-29
30-34
20-24
25-29
30-34
20-24
30-34
35-39
Mediaan (P2)
30-34
30-34
30-34
25-29
30-34
40-44
25-29
35-39
40-44
25-29
35-39
35-39
3de percentiel (P3)
35-39
35-39
40-44
30-34
35-39
45-49
30-34
40-44
45-49
30-34
45-49
45-49
Nationaliteit
n=1309
n=262
n=93
n=2430
n=160
n=138
n=652
n=179
n=74
n=222
n=312
n=94 79.8%
Belg
84.0%
78.2%
28.0%
93.9%
93.8%
79.7%
96.5%
84.9%
81.1%
98.2%
88.5%
Niet-Belg, EU
5.5%
6.9%
37.6%
2.0%
2.5%
10.9%
0.9%
6.7%
4.1%
0.9%
6.7%
4.3%
Niet-Belg, Niet-EU
10.5%
14.9%
34.4%
4.1%
3.7%
9.4%
2.6%
8.4%
14.8%
0.9%
4.8%
15.9%
²=195,p<0.001
²=53,p<0.001
²=51,p<0.001
²=43,p<0.001
Leefsituatie
n=1295
n=257
n=93
n=2403
n=160
n=143
n=622
n=172
n=81
n=201
n=311
n=100
Alleen
28.4%
46.7%
45.2%
22.8%
32.5%
53.8%
31.0%
47.1%
38.3%
34.3%
46.3%
44.0%
Bij ouders
29.8%
10.9%
9.7%
37.6%
24.4%
7.7%
29.6%
18.6%
12.3%
28.8%
16.1%
10.0%
Alleen met kind(eren)
2.0%
3.9%
5.4%
1.8%
5.0%
9.8%
2.4%
1.2%
3.7%
2.0%
2.9%
3.0%
Met partner (zonder kind)
16.5%
10.5%
11.8%
12.0%
13.7%
15.4%
6.4%
8.7%
7.4%
3.5%
8.0%
3.0%
Met partner en kind(eren)
13.0%
11.3%
3.2%
12.5%
7.5%
6.3%
7.7%
10.5%
12.4%
2.0%
7.1%
7.0%
Met vrienden
4.1%
4.3%
8.6%
2.9%
1.3%
2.1%
7.1%
1.7%
4.9%
4.5%
1.6%
5.0%
Andere
6.2%
12.4%
16.1%
10.4%
15.6%
4.9%
15.8%
12.2%
21.0%
24.9%
18.0%
28.0%
²=110,p<0.001
²=154,p<0.0001
²=38,p<0.001
²=42,p<0.0001
Woonsituatie
n=1218
n=219
n=87
n=2020
n=158
n=137
n=631
n=153
n=80
n=198
n=296
n=98
Vaste verblijfplaats
85.0%
69.4%
44.8%
87.0%
77.2%
83.9%
73.1%
73.2%
78.7%
44.4%
72.3%
56.1%
Wisselende verblijfplaats
10.6%
25.6%
42.5%
7.4%
10.8%
8.8%
19.8%
20.9%
12.5%
17.2%
9.5%
15.3%
Voorziening/Gevangenis
4.4%
5.0%
12.7%
5.6%
12.0%
7.3%
7.1%
5.9%
8.8%
38.4%
18.2%
28.6%
²=109,p<0.001 Opleidingsniveau
n=1154
n=233
²=14,p=0.007 n=78
n=2035
n=156
²=3, p=0.533 n=126
n=616
n=165
²=40,p<0.001 n=79
n=203
n=311
n=91
Geen
1.9%
5.6%
2.5%
0.6%
0.6%
1.6%
0.8%
6.7%
3.8%
0.0%
2.6%
3.3%
Lager onderwijs
14.0%
31.3%
52.6%
51.6%
51.3%
42.8%
39.8%
54.5%
70.9%
39.9%
35.7%
70.3%
Secundair onderwijs
78.0%
56.2%
37.2%
41.5%
43.0%
38.9%
57.3%
36.4%
17.7%
57.6%
49.2%
18.7%
Hoger onderwijs
6.1%
6.9%
7.7%
6.3%
5.1%
16.7%
2.1%
2.4%
7.6%
2.5%
12.5%
7.7%
²=118,p<0.001
²=23,p=0.001
²=77,p<0.001
²=61,p<0.001
Arbeidssituatie
n=1148
n=224
n=85
n=1981
n=160
n=131
n=391
n=173
n=80
Reguliere tewerkstelling
29.6%
12.0%
9.4%
33.5%
13.7%
11.4%
13.5%
7.5%
Student
4.4%
1.3%
0.0%
17.7%
1.3%
1.5%
2.6%
1.2%
Niet actief
32.7%
34.4%
29.4%
17.4%
60.0%
60.3%
42.7%
Werkloos
29.6%
17.9%
10.6%
27.7%
25.0%
11.5%
Andere
3.7%
34.4%
50.6%
3.7%
0.0%
15.3%
²=345,p<0.001
²=340,p<0.001
n=177
n=310
n=99
1.2%
7.9%
13.9%
4.0%
0.0%
18.1%
1.3%
0.0%
57.2%
77.5%
44.6%
51.9%
83.8%
36.8%
17.9%
13.8%
27.1%
17.1%
7.1%
4.4%
16.2%
7.5%
2.3%
15.8%
5.1%
²=76,p<0.001
²=124,p<0.001
19
4.2.2. Behandelingsprofiel Het percentage van cliënten die voor de eerste keer in behandeling komen is hoger in de MSOCs in Vlaanderen (38.1%) en in Wallonië (31.8%) dan in Brussel (22.7%). In de Vlaamse dagcentra zijn er 50.1% nieuwe behandelingen, in Wallonië 38.0% en in Brussel 17.4%. In residentiële centra zijn er geen verschillen in de drie regio's. Cliënten komen in alle type van programma’s vaker op hun eigen initiatief in behandeling in Wallonië en in Brussel in alle type van programma's. Het percentage is in crisis centra bijvoorbeeld 74.4% in Wallonië en 81.5% in Brussel. Cliënten worden vaker verwezen door politie/justitie in dagcentra in Vlaanderen en in Wallonië (respectievelijk 34.5% eb 30.2%).
Crisis
centra
(40.7%)
en
therapeutische
gemeenschappen
(64.1%)
in
Vlaanderen kennen een hoog percentage van verwijzingen door gespecialiseerde centra. Tabel 4.2.2.: Behandelingsprofiel van cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per gewest en type programma (BTDIR, 2012) MSOC
Dagcentrum
Therapeutische Gemeenschap
Crisis centrum
Variabele
VL
WA
BR
VL
WA
BR
VL
WA
BR
VL
WA
BR
Vroeger behandeld
n=1021
n=258
n=88
n=1856
n=158
n=144
n=492
n=179
n=81
n=161
n=312
n=99
Ja
61.9%
68.2%
77.3%
49.9%
62.0%
82.6%
80.5%
82.7%
76.5%
84.5%
76.9%
84.9%
Neen
38.1%
31.8%
22.7%
50.1%
38.0%
17.4%
19.5%
17.3%
23.5%
15.5%
23.1%
15.1%
²=10,p=0.048
²=63,p<0.001
²=1.3,p=0.51
²=5,p=0.069
Verwijzer
n=1313
n=260
n=96
n=2345
n=159
n=145
n=646
n=180
n=81
n=223
n=312
n=100
Eigen initiatief
36.8%
77.7%
46.9%
27.1%
40.9%
66.9%
32.7%
74.4%
81.5%
15.2%
56.4%
63.0%
Familie of vrienden
18.3%
8.5%
25.0%
14.0%
8.2%
10.3%
7.4%
6.7%
3.7%
1.8%
15.7%
3.0%
Drughulpverlening
8.4%
3.8%
14.6%
8.6%
2.5%
6.2%
40.7%
6.1%
7.4%
64.1%
2.6%
9.0%
Huisarts
0.7%
2.3%
4.2%
2.3%
1.2%
2.1%
0.2%
1.1%
3.7%
0.0%
2.2%
2.0%
Ziekenhuis
1.8%
0.8%
1.0%
4.3%
8.8%
9.6%
5.7%
7.2%
2.5%
4.5%
9.9%
16.0%
Welzijnsvoorzieningen
10.4%
1.5%
7.3%
8.1%
8.2%
2.1%
4.0%
0.6%
0.0%
5.8%
2.9%
2.0%
Politie-Justitie
22.2%
4.6%
0.0%
34.5%
30.2%
0.7%
8.7%
2.2%
0.0%
8.1%
9.3%
4.0%
Andere
1.5%
0.8%
1.0%
1.1%
0.0%
2.1%
0.6%
1.7%
1.2%
0.5%
1.0%
1.0%
²=200,p<0.001
²=163,p<0.001
²=193,p<0.001
²=326,p<0.001
Substitutiebehandeling
n=971
n=261
n=90
n=1960
n=153
n=128
n=509
n=174
n=75
Ja
30.3%
63.2%
81.1%
10.0%
23.5%
37.5%
24.9%
76.4%
Neen
69.7%
36.8%
18.9%
90.0%
76.5%
62.5%
75.1%
23.6%
²=160,p<0.001
²=101,p<0.001
n=197
n=312
n=97
61.3%
7.1%
14.7%
36.1%
38.7%
92.9%
85.3%
63.9%
²=158,p<0.001
²=42,p<0.001
Afstand tussen de verblijfplaats en het centrum
n=934
n=209
n=10
n=289
n=156
n=121
n=77
n=179
n=70
n=59
n=247
n=84
Gemiddelde
11.9
11.0
1.6
16.9
15.2
10.3
43.5
28.0
27.2
48.6
84.1
34.2
Standaardafwijking
18.8
21.2
1.3
17.1
20.8
16.2
26.2
33.1
34.8
31.4
54.8
39.7
1ste percentiel (P1)
3.0
1.9
1.0
7.0
3.0
2.7
26.0
5.0
5.0
24.0
40.0
7.0
Mediaan (P2)
4.0
5.0
1.0
14.0
5.0
6.4
37.0
10.0
10.0
39.0
66.0
12.0
3de percentiel (P3)
15.0
11.0
2.0
19.0
21.0
10.0
62.0
45.0
50.0
70.0
126.0
59.0
Minimum
1
0.4
1.0
2.0
1.0
0.1
3.0
1.0
1.0
3.0
2.0
1.0
Maximum
224
250
5.0
133
144
115
141.0
150.0
180.0
132.0
254.0
160.0
ANOVA (2 df) : F=1.6,p=0.20
ANOVA (2 df) : F=5.7,p=0.004
ANOVA (2 df): F=7.1,p=0.001
ANOVA (2 df) : F=38,p<0.001
20
Het percentage van cliënten die eerder een substitutiebehandeling kreeg is lager in Vlaanderen dan in de twee andere regio's. Deze percentages zijn het laagste in therapeutische gemeenschap (tussen 7.1% in Vlaanderen en 36.1% in Brussel) en het hoogste in MSOCs (tussen 30.3% in Vlaanderen en 81.1% in Brussel). De afstand afgelegd door een cliënt om zijn behandeling te volgen is het kleinst bij een MSOC en het grootst bij een therapeutische gemeenschap. Dagcentra en crisis centra komen respectievelijk op de tweede en derde plaats terecht. De afstand is kleiner in Brussel dan in de twee andere regio's. 4.2.3. Gebruiksprofiel Opvallend zijn de hoge percentages alcohol als voornaamste product in de dagcentra en de therapeutische gemeenschappen in Brussel en Wallonië. In de Vlaamse centra met een overeenkomst is deze categorie niet of nauwelijks opgenomen. Opiaatgebruikers
vind
je
het
meeste
terug
in
MSOC’s
in
de
drie
regio’s.
Cocaïnegebruikers komen in het hele land het meeste voor in de residentiële centra en inde Vlaamse dagcentra. crisiscentra
en
Cannabisgebruikers vind je vooral in de Vlaamse dagcentra,
therapeutische
gemeenschappen.
Cannabisgebruikers
in
Wallonië
beperken zich daarentegen voornamelijk tot dagcentra. In Vlaanderen vind je in alle centra stimulantiagebruikers (12,4% tot 17,9%). Dit in tegenstelling tot in Brussel en Wallonië (0% tot 1,2%) waar nauwelijks stimulantiagebruikers zich aanmelden. Tot nu toe is hiervoor geen duidelijke verklaring gevonden. In therapeutische gemeenschappen heeft de regio nauwelijks invloed op het percentage van aantal gebruikte substanties.
Het percentage van cliënten die 1 substantie, 2
substanties of 3 of meer substanties gebruiken is gelijklopend, namelijk ongeveer 30%. In crisis centra is het percentage van cliënten die slechts een substantie gebruiken lager (tussen 7.6% en 13.6%). In MSOCs en dagcentra is het percentage van cliënten die 3 of meer substanties gebruiken hoger dan 30% in Wallonië en Brussel.
21
Tabel 4.2.3.: Gebruiksprofiel van cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per gewest en type programma (BTDIR, 2012) MSOC
Dagcentrum
Therapeutische Gemeenschap
Crisis centrum
Variabele
VL
WA
BR
VL
WA
BR
VL
WA
BR
VL
WA
BR
Voornaamste substantie
n=1329
n=263
n=98
n=2474
n=162
n=145
n=654
n=180
n=81
n=224
n=312
n=100
Opiaten
46.0%
82.9%
95.9%
17.5%
22.9%
38.6%
40.0%
78.3%
40.7%
23.7%
22.1%
41.0%
Heroïne
35.0%
65.0%
78.5%
14.6%
21.6%
35.1%
36.9%
72.2%
28.4%
23.2%
17.9%
29.0%
Methadon
3.0%
7.2%
13.3%
0.8%
0.0%
2.1%
1.4%
3.3%
6.2%
0.0%
1.0%
5.0%
Buprenorfine
0.1%
0.8%
0.0%
0.3%
0.0%
0.0%
0.2%
0.0%
1.2%
0.5%
0.0%
0.0%
Andere opiaten
5.6%
0.0%
0.0%
0.3%
0.0%
0.7%
0.0%
1.1%
1.2%
0.0%
0.0%
0.0%
Opiaten niet gespecificeerd
2.3%
9.9%
4.1%
1.5%
1.3%
0.7%
1.5%
1.7%
3.7%
0.0%
3.2%
5.0%
Cocaïne
8.9%
8.8%
2.1%
16.5%
4.3%
9.0%
22.5%
12.2%
16.1%
25.5%
11.5%
18.0%
Cocaïne
8.8%
6.5%
2.0%
14.2%
4.3%
9.0%
21.9%
6.1%
14.8%
24.6%
6.7%
16.0%
Crack
0.0%
0.0%
0.0%
1.2%
0.0%
0.0%
0.6%
0.0%
1.3%
0.9%
0.3%
1.0%
Cocaïne niet gespecificeerd
0.1%
2.3%
0.1%
1.1%
0.0%
0.0%
0.0%
6.1%
0.0%
0.0%
4.5%
1.0%
Stimulantia
12.4%
0.0%
0.0%
13.8%
0.6%
0.0%
17.9%
0.0%
1.2%
17.4%
0.7%
1.0%
Amfetamines
11.8%
0.0%
0.0%
12.5%
0.6%
0.0%
12.8%
0.0%
0.0%
14.7%
0.0%
0.0%
MDMA en derivaten
0.3%
0.0%
0.0%
0.9%
0.0%
0.0%
0.8%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
Andere Stimulantia
0.3%
0.0%
0.0%
0.1%
0.0%
0.0%
4.3%
0.0%
0.0%
2.2%
0.3%
0.0%
Stimulantia niet gesp.
0.0%
0.0%
0.0%
0.3%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
1.2%
0.5%
0.4%
1.0%
Hypnotica en sedativa
2.6%
1.5%
1.0%
1.3%
1.2%
5.5%
4.4%
0.6%
5.0%
4.9%
2.6%
3.0%
Barbituraten
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.3%
0.0%
Benzodiazepines
0.3%
0.0%
1.0%
0.9%
1.2%
5.5%
0.5%
0.6%
4.9%
0.9%
2.3%
3.0%
Andere hypnotica
1.8%
0.0%
0.0%
0.3%
0.0%
0.0%
3.9%
0.0%
0.1%
4.0%
0.0%
0.0%
Hypnotica niet gespecificeerd
0.5%
1.5%
0.0%
0.1%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
Hallucinogenen
0.4%
0.0%
0.0%
0.4%
0.0%
0.0%
0.8%
0.0%
0.0%
0.9%
0.0%
0.0%
LSD
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
Andere hallucinogenen
0.4%
0.0%
0.0%
0.4%
0.0%
0.0%
0.8%
0.0%
0.0%
0.9%
0.0%
0.0%
Vluchtige snuifmiddelen
0.2%
0.0%
0.0%
0.1%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.4%
0.0%
0.0%
Cannabis
23.9%
5.7%
1.0%
47.1%
30.9%
2.7%
10.9%
5.0%
4.9%
20.1%
5.1%
11.0%
Alcohol
4.5%
1.1%
0.0%
2.5%
40.1%
42.8%
2.6%
3.9%
30.9%
6.7%
57.4%
26.0%
Andere
1.1%
0.0%
0.0%
0.8%
0.0%
1.4%
0.9%
0.0%
1.2%
0.4%
0.6%
0.5%
Aantal gebruikte substanties
n=1329
n=263
n=98
n=2474
n=162
n=145
n=654
n=180
n=81
n=224
n=312
n=100
1 substantie
37.4%
20.9%
9.2%
32.9%
21.6%
33.1%
7.6%
11.1%
13.6%
29.9%
34.3%
22.0%
2 substanties
34.5%
28.9%
26.5%
41.1%
22.2%
29.7%
26.9%
27.2%
16.0%
29.5%
31.7%
45.0%
3 of meer substanties
28.1%
50.2%
64.3%
26.0%
56.2%
37.2%
64.4%
61.7%
70.4%
40.6%
34.0%
33.0%
²=100,p<0.001
²=76,p<0.001
²=8,p=0.083
²=11,p=0.026
22
4.3. Beschrijving per voornaamste substantie In
dit
hoofdstuk
wordt
een
voorstelling
gegeven
van
het
cliëntenprofiel,
het
behandelprofiel en het gebruiksprofiel volgens de voornaamste substantie gebruikt. De centrale vraag luidt of er verschillen zijn naargelang de voornaamste substantie. 4.3.1. Cliëntenprofiel Het percentage van mannen en vrouwen varieert op significante wijze tussen categorieën van voornaamste substanties. Er is een lager percentage van vrouwen bij de cliënten in behandeling voor cannabis (12.5%) en een groter percentage bij cliënten in behandeling voor alcohol en stimulantia (respectievelijk 22.7% en 26.6%). Cliënten in behandeling voor opiaten en cocaïne hebben bijna hetzelfde leeftijdsprofiel (gemiddeld respectievelijk 31 en 33 jaar). Cliënten in behandeling voor cannabis en stimulantia zijn jonger (gemiddeld respectievelijk 24 en 29 jaar) en cliënten in behandeling voor alcohol ouder (gemiddeld 39 jaar). Het percentage van buitenlanders is ook groter bij cliënten in behandeling voor opiaten (20.1%) dan bij de andere categorieën (tussen 1.7% en 10.0%). Cliënten in behandeling voor alcohol en opiaten leven vaker alleen (respectievelijk 47.6% en 35.8%) in tegenstelling tot cliënten in behandeling voor cannabis en stimulantia die meestal met hun ouders leven (respectievelijk 49.0% en 30.3%). Cliënten
in
behandeling
voor
opiaten
hebben
vaker
een
wisselende/onstabiele
woonsituatie (18.8%) in tegenstelling tot de andere categorieën (tussen 6.2% en 12.8%). Cliënten in behandeling voor cocaïne hebben een hoger opleidingsniveau (66.7% hebben een diploma secundair of hoger onderwijs) in vergelijking met cliënten in behandeling voor cannabis (50.9% hebben geen diploma of diploma lager onderwijs). Cliënten in behandeling voor alcohol zijn vaker niet actief op de arbeidsmarkt. 18.0% van hen hebben een reguliere tewerkstelling. Dit is bijna zo laag als voor de cliënten in behandeling voor opiaten (16.2%). Het percentage van studenten bij cliënten in behandeling voor cannabis is groter (26.5%) dan bij de andere categorieën (tussen 1.1% en 7.1%).
23
Tabel 4.3.1.: Profiel van cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per voornaamste substantie (BTDIR, 2012) Variabele
Opiaten
Cocaine
Stimulantia
Cannabis
Alcohol
Geslacht
n=2048
n=864
n=665
n=1708
n=521
Mannen
82.2%
84.1%
73.4%
87.5%
77.3%
Vrouwen
17.8%
15.9%
26.6%
12.5%
22.7%
n=1708
n=521
²=79,p<0.001 Leeftijd
n=2049
n=864
n=667
Gemiddelde
33
31
29
24
39
1ste percentiel (P1)
25-29
25-29
20-24
15-19
30-34
Mediaan (P2)
30-34
30-34
25-29
20-24
35-39
3de percentiel (P3)
35-39
35-39
30-34
25-29
45-49
Nationaliteit
n=2019
n=854
n=653
n=1678
n=511
Belg
79.9%
90.0%
98.3
95.7%
90.6%
Niet-Belg, EU
7.6%
3.0%
1.2
1.3%
4.7%
Niet-Belg, Niet-EU
12.5%
7.0%
0.5
3.0%
4.7%
²=317, p<0.001 Leefsituatie
n=1961
n=845
n=644
n=1661
n=517
Alleen
35.8%
29.0%
24.4%
20.6%
47.6%
Bij ouders
18.3%
26.3%
30.3%
49.0%
12.0%
Alleen met kind(eren)
2.6%
2.7%
3.1%
1.2%
4.6%
Met partner (zonder kind)
13.9%
12.8%
12.4%
8.1%
12.0%
Met partner en kind(eren)
11.0%
16.3%
10.7%
9.1%
9.5%
Met vrienden
5.2%
4.1%
6.4%
1.5%
1.7%
Andere
13.2%
8.8%
12.7%
10.5%
12.6%
²=631, p<0.001 Woonsituatie
n=1788
n=798
n=568
n=1445
n=491 80.0%
Vaste verblijfplaats
71.5%
83.1%
78.2%
87.6%
Wisselende verblijfplaats
18.8%
10.6%
12.8%
6.2%
8.6%
Voorziening/Gevangenis
9.7%
6.3%
9.0%
6.2%
11.4%
n=1529
n=487
²=164, p<0.001 Opleidingsniveau
n=1735
n=756
n=558
Geen
2.9%
1.6%
0.5%
0.6%
1.0%
Lager onderwijs
38.5%
31.7%
37.3%
50.3%
34.9%
Secundair onderwijs
53.8%
57.7%
58.1%
44.0%
51.6%
Hoger onderwijs
4.8%
9.0%
4.1%
5.1%
12.5%
²=173, p<0.001 Arbeidssituatie
n=1638
n=713
n=522
n=1402
n=494
Reguliere tewerkstelling
16.2%
37.4%
27.2%
29.3%
18.0%
Student
1.1%
2.0%
7.1%
26.5%
1.2%
Niet actief
40.7%
30.4%
29.7%
17.6%
57.7%
Werkloos
27.6%
25.7%
32.2%
24.0%
17.6%
Andere
14.4%
4.5%
3.8%
2.6%
5.5%
²=1177, p<0.001
24
4.3.2. Behandelingsprofiel Meer dan de helft van cliënten in behandeling voor cannabis zijn in behandeling voor de eerste keer (59.9%). Dit percentage is lager voor cliënten in behandeling voor opiaten en alcohol (respectievelijk 19.6% en 24.0%). Een justitiële verwijzing is de belangrijkste aanleiding voor een behandeling voor cannabis en stimulantia (36.2% en 32.8%). Voor opiaten en alcohol is het vaker op eigen initiatief (respectievelijk 51.8% en 48.9%). Natuurlijk zijn de cliënten in behandeling voor opiaten vaker in substitutiebehandeling geweest (60.0%) wat ook geldt voor een bepaalde proportie van de cliënten in behandeling voor andere substanties (tussen 1.9% en 10.2%). Cliënten in behandeling voor opiaten, cocaïne, stimulantia en cannabis leggen tussen 19.2 en 22.6 km af om behandeling te vinden. Cliënten in behandeling voor alcohol leggen een grotere afstand af (Gemiddelde 47.2 km). Tabel 4.3.2.: Behandelingsprofiel van cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per voornaamste substantie (BTDIR, 2012) Variabele
Opiaten
Cocaine
Stimulantia
Cannabis
Alcohol
Vroeger behandeld
n=1662
n=722
n=473
n=1318
n=490
Ja
80.4%
58.9%
63.4%
40.6%
76.0%
Neen
19.6%
41.1%
36.6%
59.9%
24.0%
²=556, p<0.001 Verwijzer
n=2015
n=840
n=653
n=1633
n=517
Eigen initiatief
51.8%
38.9%
25.9%
21.5%
48.9%
Familie of vrienden
10.8%
13.0%
10.2%
17.6%
11.8%
Drughulpverlening
16.6%
16.8%
17.1%
7.4%
6.8%
Huisarts
1.5%
2.5%
0.9%
1.3%
2.1%
Ziekenhuis
3.4%
5.6%
4.3%
3.7%
10.6%
Welzijnsvoorzieningen
4.3%
6.3%
8.0%
10.5%
6.0%
Politie-Justitie
10.7%
16.4%
32.8%
36.2%
12.8%
Andere
0.9%
0.5%
0.8%
1.8%
1.0%
n=1304
n=481
²=852, p<0.001 Substitutiebehandeling
n=1736
n=745
n=490
Ja
60.0%
8.3%
3.3%
1.9%
10.2%
Neen
40.0%
91.7%
96.7%
98.1%
89.8%
²=1791, p<0.001 Afstand tussen de verblijfplaats en het centrum
n=1157
n=277
n=160
n=375
n=375
Gemiddelde
19.2
22.6
19.5
17.9
47.2
Standaardafwijking
29.5
28.0
23.4
25.8
53.8
1ste percentiel (P1)
3
5
4
4
8
Mediaan (P2)
5
12
12
10
22 67
3de percentiel (P3)
21
27
26
20
Minimum
0.1
0.5
1
1
1
Maximum
254
180
133
224
233
ANOVA (3 df) : F=54.4 p<0.001
25
4.3.3. Gebruiksprofiel Onder alle cliënten in behandeling, is het percentage van dagelijkse gebruikers hoger bij cliënten in behandeling voor opiaten (63.6%) of alcohol (58.0%) dan bij cliënten in behandeling voor cocaïne (29.6%). Cliënten in behandeling voor opiaten inhaleren meestal (63.8%) maar 22.1% injecteert de substantie. De meeste cliënten in behandeling voor stimulantia snuiven (65.3%) en cliënten in behandeling voor cocaïne snuiven (56.3%) en roken (33.5%) vaak de substantie. Gemiddeld zijn de cliënten in behandeling op 15 jaar begonnen met cannabis gebruik, op 18 jaar met het gebruik van alcohol en stimulantia, rond 21 jaar met het gebruik van cocaïne en opiaten. Tabel 4.3.3.: Gebruiksprofiel van cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per voornaamste substantie (BTDIR, 2012) Variabele
Opiaten
Cocaine
Stimulantia
Cannabis
Alcohol
Frequentie van gebruik
n=1974
n=835
n=619
n=1647
n=488
Niet in de voorbije maand
15.6%
23.2%
26.0%
17.6%
15.4%
1 dag per week of minder
7.2%
14.4%
12.9%
11.2%
10.8%
2 tot 6 dagen per week
13.6%
32.8%
24.1%
21.7%
15.8%
Dagelijks
63.6%
29.6%
37.0%
49.5%
58.0%
n=1581
n=483 0.4%
²=363, p<0.001 Gebruikelijke toedieningswijze
n=1933
n=807
n=591
Injecteren
22.1%
6.8%
13.4%
0.1%
Roken/inhaleren
63.8%
33.5%
7.5%
94.9%
4.6%
Eten/drinken
11.0%
3.2%
13.8%
2.0%
92.7%
Snuiven
3.0%
56.3%
65.3%
2.9%
2.1%
Andere
0.1%
0.2%
0.0%
0.1%
0.2%
²=5633, p<0.001 Leeftijd eerst gebruik
n=1724
n=785
n=590
n=1580
n=490
Gemiddelde
21.2
21.2
18.0
15.4
18.0
Standaardafwijking
6.5
6.4
5.2
3.5
6.6
Q1
17
17
15
14
14
Mediaan
20
19
17
15
16
Q3
24
24
19
16
18
Minimum
6
9
9
7
8
Maximum
52
51
56
55
47
ANOVA (3 df) : F=255, p<0.001 Aantal gebruikte substanties
n=2049
n=864
n=667
n=1708
n=521
Eén substantie
18.9%
20.7%
27.3%
42.8%
37.2%
Twee substanties
30.8%
41.0%
32.5%
39.8%
29.8%
Drie of meer substanties
50.3%
38.3%
40.2%
17.4%
33.0%
²=541, p<0.001 Ooit geïnjecteerd
n=1590
n=693
n=452
n=1285
n=452
Ooit maar niet recent
34.7%
10.7%
14.8%
4.7%
13.3%
Recent
21.8%
5.6%
11.5%
0.4%
2.9%
Neen
43.5%
83.7%
73.7%
94.9%
83.8%
²=1064, p<0.001
26
De meeste gebruikers gebruiken meer dan één substantie. Niettemin gebruikt een groter percentage van de cliënten in behandeling voor cannabis maar één substantie (42.8%). Daartegen gebruiken cliënten in behandeling voor opiaten meestal meer dan een substantie (81.1%).
27
4.4. Beschrijving per geslacht en leeftijd In volgende hoofdstuk zoeken we een antwoord op de vraag of mannen en vrouwen van elkaar verschillen met betrekking tot de substantie waarvoor ze in behandeling komen. Daarnaast gaat onze interesse uit naar eventuele leeftijdsverschillen: zijn er specifieke producten waarvoor jongeren meer of minder in behandeling komen dan ‘ouderen’? 4.4.1. Gebruiksprofiel per geslacht De grootste verschillen in geslacht wat betreft de voornaamst gebruikte substanties zijn merkbaar voor stimulantia en cannabis: stimulantia werden meer gebruikt door vrouwen (16.6%) dan door mannen (9.8%); cannabis werd meer gebruikt door mannen (30.2%) dan door vrouwen (20.0%). Tabel 4.4.1.: Voornaamste substantie per geslacht (BTDIR, 2012) Variabele
Mannen
Vrouwen
Voornaamste substantie
n=4951
n=1068
Opiaten
34.0%
34.2%
Heroïne
28.2%
27.4%
Methadone
2.0%
2.3%
Buprenorfine
0.2%
0.1%
Andere opiaten
1.5%
1.6%
Opiaten niet gespecificeerd
2.1%
2.8%
Cocaïne
14.7%
12.8%
Cocaïne
13.0%
11.2%
Crack
0.7%
0.5%
Cocaïne niet gespecificeerd
1.0%
1.1%
Stimulantia
9.8%
16.6%
Amfetamines
8.5%
15.1%
MDMA en derivaten
0.4%
0.7%
Andere Stimulantia
0.7%
0.7%
Stimulantia niet gespecificeerd
0.2%
0.1%
Hypnotica en sedativa
2.0%
3.6%
Barbituraten
0.0%
0.3%
Benzodiazepines
0.9%
1.4%
Andere hypnotica
1.0%
1.5%
Hypnotica niet gespecificeerd
0.1%
0.4%
Hallucinogenen
0.3%
0.8%
LSD
0.0%
0.0%
Andere hallucinogenen
0.3%
0.8%
Vluchtige snuifmiddelen
0.1%
0.2%
Cannabis
30.2%
20.0%
Alcohol
8.1%
11.1%
Andere
0.8%
0.7%
28
4.4.2. Gebruiksprofiel per leeftijdsgroepen Het meest belangrijke onderscheid in leeftijdscategorie situeert zich op het niveau van de min 20 jarigen waar 8 op de 10 cliënten in behandeling zijn voor cannabis. De leeftijdsgroep tussen 20 en 49 jarigen vertoont meer variatie, waarbij 38.0% wordt behandeld voor opiaten en 22.1% voor cannabis. De leeftijdsgroep 50 jarigen of ouder worden voornamelijk behandeld voor alcohol (42.3%) en opiaten (33.3%). Tabel 4.4.2.: Voornaamste substantie per leeftijdsgroepen (BTDIR, 2012) Variabele
<20
20-49
>=50
Voornaamste substantie
n=702
n=5119
n=201
Opiaten
5.3%
38.0%
33.3%
Heroïne
5.1%
31.4%
22.9%
Methadone
0.0%
2.3%
3.9%
Buprenorfine
0.0%
0.3%
0.0%
Andere opiaten
0.2%
1.5%
5.0%
Opiaten niet gespecificeerd
0.0%
2.5%
1.5%
Cocaïne
3.5%
16.1%
7.5%
Cocaïne
3.3%
14.2%
7.0%
Crack
0.0%
0.7%
0.0%
Cocaïne niet gespecificeerd
0.2%
1.2%
0.5%
Stimulantia
7.0%
11.9%
5.0%
Amfetamines
5.1%
10.6%
4.5%
MDMA en derivaten
1.3%
0.4%
0.5%
Andere Stimulantia
0.5%
0.7%
0.0%
Stimulantia niet gespecificeerd
0.1%
0.2%
0.0%
Hypnotica en sedativa
1.0%
2.4%
3.5%
Barbituraten
0.0%
0.1%
0.0%
Benzodiazepines
0.4%
1.0%
3.0%
Andere hypnotica
0.3%
1.2%
0.0%
Hypnotica niet gespecificeerd
0.3%
0.1%
0.5%
Hallucinogenen
0.4%
0.4%
0.0%
LSD
0.0%
0.0%
0.0%
Andere hallucinogenen
0.4%
0.4%
0.0%
Vluchtige snuifmiddelen
0.6%
0.0%
0.0%
Cannabis
80.1%
22.1%
7.0%
Alcohol
1.7%
8.3%
42.3%
Andere
0.4%
0.8%
1.5%
29
4.5. Beschrijving per behandelingsantecedenten In dit hoofdstuk gaan we na of er een verschil is tussen cliënten die voor het eerst in behandeling komen (de nieuwe cliënten) en cliënten die reeds vroeger behandeld werden.
Verschillen
beide
groepen
met
betrekking
tot
hun
behandelings-
en
gebruiksprofiel? 4.5.1. Behandelingsprofiel Tabel 4.5.1.: Behandelingsprofiel van cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per vroegere behandeling (BTDIR, 2012) Variabele
Eerste behandeling
Vroeger behandeld
Verwijzer
n=1695
n=3008 46.4%
Eigen initiatief
28.3%
Familie of vrienden
19.7%
9.2%
Drughulpverlening
6.7%
15.7%
Huisarts
3.0%
1.3%
Ziekenhuis
3.8%
6.6%
Welzijnsvoorzieningen
7.5%
5.7%
Politie-Justitie
29.9%
14.4%
Andere
1.1%
0.6%
²=419, p<0.001 Afstand tussen de verblijfplaats en het centrum
n=647
n=1496
Gemiddelde
19.6
26.9
Standaardafwijking
29.0
39.3
1ste percentiel (P1)
4
4
Mediaan (P2)
9
10
3de percentiel (P3)
21
32
Minimum
0.5
0.1
Maximum
224
254
ANOVA (1 df) : F=18.6, p<0.001
Eerste behandelingsaanvragen worden meestal doorverwezen door justitie (29.9%). Mensen die vroeger behandeld werden gaan eerder op eigen initiatief terug in behandeling (46.4%). De afstand afgelegd om de behandeling te volgen is groter in de groep van mensen met vroegere behandelingen. 4.5.2. Gebruiksprofiel Cliënten die voor de eerste keer in behandeling komen worden vaker behandeld voor cannabisgebruik (44.8%) dan cliënten die al eerder behandeld werden(17.1%). Wat het opiaatgebruik betreft is het net omgekeerd. Cliënten die voor de eerste keer in behandeling komen worden meestal minder vaak behandeld voor opiaatgebruik (18.5%) dan cliënten die al eerder behandeld werden (43.4%).
30
Tabel 4.5.2.: Verdeling van voornaamste substantie gebruikt door cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per vroegere behandeling (BTDIR, 2012)
Variabele
Eerste behandeling
Vroeger behandeld
Voornaamste substantie
(n=1763)
(n=3087)
Opiaten
18.5%
43.4%
Heroïne
16.0%
35.2%
Methadone
0.5%
3.1%
Buprenorfine
0.1%
0.4%
Andere opiaten
1.5%
1.8%
Opiaten niet gespecificeerd
0.4%
2.9%
Cocaïne
16.9%
13.8%
Cocaïne
15.3%
11.7%
Crack
0.4%
0.9%
Cocaïne niet gespecificeerd
1.2%
1.2%
Stimulantia
9.8%
9.7%
Amfetamines
8.5%
9.0%
MDMA en derivaten
1.1%
0.2%
Andere Stimulantia
0.2%
0.2%
Stimulantia niet gespecificeerd
0.0%
0.3%
Hypnotica en sedativa
1.6%
2.7%
Barbituraten
0.1%
0.1%
Benzodiazepines
0.5%
1.5%
Andere hypnotica
0.9%
1.0%
Hypnotica niet gespecificeerd
0.1%
0.1%
Hallucinogenen
0.6%
0.3%
LSD
0.0%
0.0%
Andere hallucinogenen
0.6%
0.3%
Vluchtige snuifmiddelen
0.2%
0.0%
Cannabis
44.8%
17.1%
Alcohol
6.7%
12.1%
Andere
0.9%
0.9%
31
4.6. Beschrijving per registratiejaar Zoals geschetst in de inleiding worden de TDI-gegevens binnen de RIZIV-centra voor het 2de jaar op rij verzameld en geanalyseerd. De vraag stelt zich of er reeds bepaalde trends of verschuivingen te noteren vallen met betrekking tot de behandelde populatie. 4.6.1. Clientenprofiel
Tabel 4.6.1.: Profiel van de cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per registratiejaar (BTDIR, 2012) Variabele
2011
2012
Geslacht
n=6147
n=6019
Man
82.6%
82.3%
Vrouw
17.4%
17.7%
²=0.3, p=0.58 Leeftijd
n=6149
n=6022
Gemiddelde
30.1
30.5
1ste percentiel (P1)
20-24
20-24
Mediaan (P2)
25-29
25-29
3de percentiel (P3)
35-39
35-39
Nationaliteit
n=5975
n=5925
Belg
88.7%
89.1%
Niet-Belg, EU
4.0%
4.1%
Niet-Belg, Niet-EU
7.3%
6.8%
²=1.27, p=0.53 Leefsituatie
n=5873
n=5838
Alleen
29.4%
30.3%
Bij ouders
31.0%
29.5%
Alleen met kind(eren)
2.3%
2.4%
Met partner (zonder kind)
11.3%
11.6%
Met partner en kind(eren)
9.8%
10.8%
Met vrienden
4.1%
3.7%
Andere
12.1%
11.7%
²=8.2, p=0.22 Woonsituatie
n=5337
n=5295
Vaste verblijfplaats
78.8%
79.5%
Wisselende verblijfplaats
11.6%
12.2%
Voorziening/Gevangenis
9.6%
8.3%
²=6.4, p=0.04 Opleidingsniveau
n=5108
n=5247
Geen
1.9%
1.6%
Lager onderwijs
39.0%
40.1%
Secundair onderwijs
53.7%
52.1%
Hoger onderwijs
5.4%
6.2%
²=6.2, p=0.10
32
Arbeidssituatie
n=5116
n=4959
Reguliere tewerkstelling
24.4%
24.3%
Student
9.2%
9.2%
Niet actief
29.3%
33.2%
Werkloos
26.9%
25.9%
Andere
10.2%
7.4%
²=36, p<0.001
Er is geen
statistisch verschil in geslacht, nationaliteit en leeftijd, leefsituatie,
woonsituatie en opleidingsniveau tussen 2011 en 2012. Daar en tegen kan een stijging waargenomen worden van het percentage non-actieven in 2012 (33.2%) in vergelijking met het voorgaande jaar (29.3%). 4.6.2. Behandelingsprofiel Tabel 4.6.2.: Behandelingsprofiel van cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per registratiejaar (BTDIR, 2012) Variabele
2011
2012
Vroeger behandeld
n=5002
n=4850
Ja
62.7%
63.7%
Neen
37.3%
36.3%
²=0.9, p=0.34 Verwijzer
n=5984
n=5860
Eigen initiatief
38.3%
37.7%
Familie of vrienden
11.0%
13.0%
Drughulpverlening
13.9%
13.5%
Huisarts
1.3%
1.6%
Ziekenhuis
4.0%
4.5%
Welzijnsvoorzieningen
6.4%
6.9%
Politie-Justitie
23.9%
21.7%
Andere
1.2%
1.1%
²=21, p=0.004 Substitutiebehandeling
n=4719
n=4927
Ja
24.3%
24.6%
Neen
75.7%
75.4%
²=0.13, p=0.72 Afstand tussen de verblijfplaats en het centrum
n=1385
n=2435
Gemiddelde
27.8
24.1
Standaardafwijking
40.4
35.4
1ste percentiel (P1)
3
4
Mediaan (P2)
9
10
3de percentiel (P3)
35
28
Minimum
0.5
0.1
Maximum
226
254
ANOVA (1 df) : F=8.41, p=0.004
Er is geen significant verschil in de percentages van eerste behandeling, verwijzer, substitutiebehandeling of afstand afgelegd tussen 2011 en 2012. 33
4.6.3. Gebruiksprofiel Tabel 4.6.3.: Gebruiksprofiel van cliënten geregistreerd in de centra met een riziv-conventie, per registratiejaar (BTDIR, 2012) Variabele
2011
2012
Voornaamste substantie
n=6032
n=6022
Opiaten
36.7%
34.0%
Heroïne
28.9%
28.1%
Methadon
2.6%
2.0%
Buprenorfine
0.4%
0.2%
Andere opiaten
0.4%
1.5%
Opiaten niet gespecificeerd
4.4%
2.2%
Cocaïne
13.0%
14.3%
Cocaïne
10.5%
12.7%
Crack
0.6%
0.6%
Cocaïne niet gespecificeerd
1.9%
1.0%
Stimulantia
10.1%
11.1%
Amfetamines
9.0%
9.7%
MDMA en derivaten
0.3%
0.5%
Andere Stimulantia
0.6%
0.7%
Stimulantia niet gesp
0.2%
0.2%
Hypnotica en sedativa
2.2%
2.3%
Barbituraten
0.0%
0.0%
Benzodiazepines
1.0%
1.0%
Andere hypnotica
1.0%
1.1%
Hypnotica niet gesp
0.2%
0.2%
Hallucinogenen
0.1%
0.4%
LSD
0.0%
0.0%
Andere hallucinogenen
0.1%
0.4%
Vluchtige snuifmiddelen
0.1%
0.1%
Cannabis
25.0%
28.4%
Alcohol
8.2%
8.6%
Andere
4.6%
0.8%
Tussen 2011 en 2012 kan een stijging vastgesteld worden van het percentage cannabisbehandelingen (van 25.0% tot 28.4%), en een daling van het percentage opiaatbehandelingen (van 36.7% tot 34.0%).
34
5. Discussie en conclusie Doelstellingen en beperkingen Dit rapport analyseert voor het tweede opeenvolgende jaar de registratiegegevens van de centra met een overeenkomst bij het RIZIV die gespecialiseerd zijn in de behandeling van cliënten met een drug- of alcoholprobleem in België. De resultaten bieden een overzicht van het hulpvraag van cliënten in deze centra, maar kunnen niet gegeneraliseerd worden aan de hand van regio, land, of bv. type behandelingscentrum. Bovendien
behandelt
de
TDI
indicator,
die
als
basis
dient
voor
deze
gegevensverzameling, enkel nieuwe behandelingsaanvragen die gestart werden in het registratiejaar. Dit wil zeggen dat niet alle cliënten in behandeling worden gerapporteerd, gezien een aantal cliënten reeds langdurig in behandeling zijn (en hun behandeling dus niet in het registratiejaar werd gestart). De
geregistreerde
gegevens
weerspiegelen
de
vraag
naar
behandeling
voor
drugproblemen, maar evenzeer voor alcoholproblemen. Alcohol maakt wel enkel deel uit van de RIZIV-conventie in Wallonië en Brussel. Bijgevolg is het belangrijk om voorzichtig te zijn bij het maken van conclusies omtrent alcohol. Geregistreerde gegevens Het aantal behandelingsaanvragen, gerelateerd aan een middelengebonden problematiek en gestart in een RIZIV-geconventioneerd centrum in 2012, is licht gedaald ten opzichte van 2011 (-2.2%). Een grote discrepantie kan vastgesteld worden in het aantal behandelingsepisodes van sommige type programma’s tussen de Waalse, Vlaamse en Brusselse regio. Hoewel het feit dat sommige type van patiënten verschillende programma’s doorlopen deze bevindingen kunnen beïnvloeden, blijft het moeilijk om een volwaardige verklaring te geven aan deze discrepantie. Behalve voor het rijksregisternummer, de afgelegde afstand en het al dan niet injecteren is het aantal onbekende antwoorden in de geregistreerde variabelen vrij laag (gewoonlijk minder dan 20%).
In twee centra in Vlaanderen was de registratie van het
rijksregisternummer niet mogelijk omwille van technische problemen met de overdracht van de gegevens. De afwezigheid van een informaticatoepassing die toelaat om op een gemakkelijke manier de afstand tussen de woonplaats van de patiënt en het behandelingscentrum te berekenen, was voor verschillende grote centra een hindernis bij
35
het rapporteren van deze variabele. Tot slot kan het gebrek aan gegevens aangaande het injectiegedrag verklaard worden door de gevoelige aard van deze vraag. De gegevens op het niveau van onderwijs lijken te worden overgewaardeerd. De antwoorden blijken meer gebaseerd te zijn op het onderwijsniveau dat aangevangen wordt door de cliënten eerder dan op het niveau dat daadwerkelijk is afgerond. Kenmerken van de cliënten Het aandeel vrouwen in behandeling is ongeveer 18%. De grootste verschillen worden gezien bij het type substantie waarvoor behandeling wordt gezocht. Stimulantia werden meer gebruikt door vrouwen dan door mannen en cannabis werd meer gebruikt door mannen dan door vrouwen. De behandelingscentra in Vlaanderen hebben in het algemeen een jonger cliënteel dan de centra in Brussel of Wallonië. De leeftijd varieert ook naargelang het type substantie. Een leeftijdsverschil van 15 jaar wordt gezien tussen cliënten in behandeling voor een alcoholprobleem en cliënten met een cannabisprobleem. Het aandeel cliënten van buitenlandse origine is groter in de MSOCs, laagdrempelige centra, in behandeling voor een opiaatproblematiek en vooral in Brussel. Socio-economische situatie van de cliënten Evenzeer is het aandeel cliënten met een precaire woonsituatie het grootst in de MSOCs. Deze
problematiek
wordt
eveneens
vaker
gezien
bij
personen
met
een
opiaatproblematiek. Het opleidingsniveau en de tewerkstellingssituatie van de cliënten is dikwijls lager in Brussel dan in andere regio’s. Personen in behandeling voor een alcoholprobleem hebben daarentegen een hoger opleidingsniveau vergeleken met andere middelen, maar zijn minder vaak tewerkgesteld. Een eerste significante trend bij het vergelijken van de twee registratiejaren is een verhoging van het aandeel niet-actieve cliënten. Kenmerken van de behandeling We kunnen, ondanks de mogelijke lacunes in de registratiedata wat betreft de variabele “afgelegde afstand”, niettemin vaststellen dat de gemiddelde afgelegde afstand groter is voor de therapeutische gemeenschappen, en afneemt voor de crisisopvangcentra, de dagcentra, en de MSOCs. De afstanden zijn ook minder groot in Brussel (omdat men zich in een stadscontext bevindt). Vaak hebben personen in behandeling voor een alcohol- of opiaatprobleem reeds eerder een behandeling ondergaan, terwijl dit veel minder het geval is voor personen in
36
behandeling voor een cannabis- of een stimulantia-probleem (waar 1 cliënt op twee voor de eerste keer een behandeling start). Een behandeling ten gevolge van een juridische beslissing komt vaker voor bij jonge cannabiscliënten die voor de eerste keer een behandeling ondergaan in dagcentra in Vlaanderen. Verslavingsprofiel van de cliënten Opiaatgebruikers
hebben
vaker
een
problematisch
gebruik
(dagelijks
gebruik,
injectiegedrag), vergeleken met gebruikers van andere soorten drugs. Wat betreft de leeftijd van het eerste gebruik, wordt cannabis meestal voor de eerste keer gebruikt op de leeftijd van 15 jaar; voor alcohol en stimulantia is dit 18 jaar, voor opiaten en cocaïne 21 jaar. Toekomstperspectieven De TDI registratie in de centra met een RIZIV-overeenkomst levert interessante gegevens op aangaande het profiel en het type van de gevolgde behandeling, en zal meer en meer nuttige informatie verschaffen over de evolutie in de tijd van deze behandelingen. In de werkgroepen werd reeds vermeld dat het belangrijk zou zijn om de definitie voor inclusie van een RIZIV-cliënt beter te preciseren, om zo tot een eenduidig en gestandaardiseerde definitie te komen. Vanaf januari 2015 zal een nieuw TDI protocol in gebruik genomen worden in de centra om in te gaan op de Europese verwachtingen. Dit zal ook een gelegenheid zijn om de registratie op punt te stellen, en eventuele obstakels of fouten in het huidige protocol te corrigeren. Om zo efficiënt en nuttig mogelijk gebruik te maken van de bestaande gegevens kunnen andere analyses ook voorgesteld worden voor de toekomst.
37
6. Bibliografie
Casero, L., Hogge, M., Rwubusisi, M., Bastin, P., Dal, M., & Van Huyck, C. 2010, L'usage de drogues en Communauté française. Rapport Communauté française 2010, Eurotox asbl, Bruxelles.
Council of the European Union. Draft EU Action Plan on Drugs (2013-2016). 5418/1/13 REV 1. 2013.
EMCDDA. Treatment demand indicator (TDI) standard protocol 3.0: Guidelines for reporting data on people entering drug treatment in European countries. EMCDDA. [9], 1-80. 2012. Luxembourg, Publications Office of the European Union, 2012. Manuals.
Hartnoll, R. 1994, Drug treatment reporting systems and the first treatment demand indicator : Definitive protocol, Council of Europe, Strasbourg.
Interministeriële Conferentie Volksgezondheid. Registratie van de behandelingsaanvragen via de Treatment Demand Indicator. Registratie van de behandlingsaanvragen via de operationalisatie van de Europese Treatment Demand Indicator. 2006/22273, 22932-22934. 3-5-2006.
Liesse, A., Piron, V., Rwubusisi, M., Bastin, P., & Dal, M. 2006, L'usage de drogues en Communauté française. Rapport Communauté française 2003-2004, Eurotox asbl, Bruxelles.
Molnar, M., Pecsteen, D., Rwubusisi, M., Hariga, F., Bastin, Ph., & Dal, M. 2004, L'usage de drogues en Communauté française . Rapport Eurotox 2001-2003, Eurotox asbl, Bruxelles, D/2004/10063/1.
Origer, A. 1996, EMCDDA Epidemiology work programme 1996: Procedures to avoid double counting in drug treatment reporting systems, European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, GrandDuchy of Luxembourg.
Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) 2000, Jaarverslag RIZIV 2000. De RIZIVRevalidatiecentra voor verslaafden:een evaluatie van hun activiteit, RIZIV, Brussel.
Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) 2002, "De RIZIV-revalidatiecentra voor verslaafden: een evaluatie van hun activiteit," In RIZIV Jaarverslag 2000, RIZIV, ed., Brussel.
Rwubusisi, M. & Hogge, M. 2013, L'usage de drogues en fédération Wallonie-Bruxelles. Rapport 20112012, Eurotox asbl, Brussels.
Rwubusisi, M., Hogge, M., Casero, L., Vanhuyck, C., Dal, M., & Bastin, P. 2009, L'usage de drogues en Communauté française. Rapport Communauté française 2009, Eurotox asbl, Bruxelles.
Rwubusisi, M., Pozza, M., Vanhuyck, C., Casero, L., Dal, M., & Bastin, P. 2007, L'usage de drogues en Communauté française. Rapport Communauté française 2007 (Données 2006), Eurotox asbl, Bruxelles.
Simon, R. & Pfeiffer, T. 1999, Field Trial of implementation of a standard protocol to collect information on treatment demand in EU Member States. Final report on behalf of the EMCDDA Munich.
Simon, R., Pfeiffer, T., Hartnoll, R., Vicente, J., Luckett, C., & Stauffacher, M. 2000, Treatment demand indicator. Standard protocol 2.0, EMCDDA, Lisbon, EMCDDA/EPI/2000.
38
Stauffacher, M. & Kokkevi, A. 1999. The Pompidou Group Treatment Demand Protocol: The First PanEuropean Standard in the Field. European addiction research, 5, (4) 191-196
Thienpont, J. & van Deun, P. 2009, Cijfersgegevens 2006 & 2007, vzw VVBV.
Thienpont, J. & van Zuijlen, M. 2003, Cijfergegevens 2000 - 2001 - 2002 VVBV, Vlaamse Vereniging van Behandelingscentra Verslaafdenzorg (VVBV), Gent.
Thienpont, J. & van Zuijlen, M. 2004, Cijfergegevens 2003 VVBV, Vlaamse Vereniging van Behandelingscentra Verslaafdenzorg, Gent.
van Deun, P. 2009. 20 jaar Registratie Drugshulpverlening Brussels, Wwaow.
van Deun, P. 2012, Registratiegegevens Drugshulpverlening 2008, 2009, 2010, VVBV, Gent.
39
Treatment Demand Indicator (TDI) RIZIV formulier – Versie 2.0 >> http://tdi.wiv-isp.be <<
1. ALGEMENE INFORMATIE 1.1. Naam van het centrum Naam van het centrum waar de patiënt wordt verzorgd. 1.2. Naam van de eenheid Naam van de eenheid waar de patiënt wordt verzorgd. 1.3. Type behandelingseenheid
Residentiële eenheid Crisis eenheid Therapeutische eenheid Psychiatrisch ziekenhuis Psy Afd. van Alg. Ziekenhuis Algemeen ziekenhuis Huisarts
Ambulante eenheid MSOC Gespecialiseerd ambulant Centrum Geestelijke Gezondheidszorg
Ander ambulant
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden.
Behandelingsunit in gevangenis Substitutiebehandeling Therapeutisch programma
2. IDENTIFICATIE VAN DE PATIËNT 2.1. Identificatie van de patiënt via een unieke code Rijksregisternummer
..-. OF Rijksregisternummer-bis / Paspoort Nummer
Unieke identificatiecode van de patiënt : Als het rijksregisternummer beschikbaar is, moet dit gebruikt worden. (Dit nummer bevindt zich op de achter kant van de identiteitskaart of SIS kaart.) Indien dit niet beschikbaar is, kunnen de andere mogelijkheden gebruikt worden.
OF Geboortedatum
..
De gegevens hier ingevuld worden automatisch geëncrypteerd voor de upload naar het WIV.
40
3. BESCHRIJVING VAN DE PATIËNT 3.1. Geslacht
Man
Vrouw
? Onbekend
3.2. Leeftijd
<15 25-29 15-19 30-34 20-24 35-39 ? Onbekend
40-44 45-49 50-54
55-59 60-64 >=65
3.3. Nationaliteit
Belg Niet-Belg, Europese Unie
Niet-Belg,niet Europese Unie ? Onbekend
Wanneer er sprake is van een dubbele nationaliteit, wordt de optie “Belg” aangeduid.
Met partner (zonder kind) Met vrienden Andere ? Onbekend
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden. Verwijst naar de huidige situatie (periode van 30 dagen voor de start van behandeling) van de patiënt.
3.4. Leefsituatie (met wie ?)
Alleen Bij ouders Alleen met kind(eren) Met partner en kind(eren) 3.5. Woonsituatie (waar?)
Vaste verblijfplaats (eigen huis, bij Voorziening /Gevangenis familie, bij vrienden, bij ? Onbekend
kennissen, op kot) Wisselende verblijfplaats (daklozen)
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden. Verwijst naar de huidige situatie (periode van 30 dagen voor de start van behandeling) van de cliënt.
3.6. Hoogst behaalde opleidingsniveau
Nooit naar school geweest) Lager onderwijs Secundair onderwijs
Hoger onderwijs/universiteit ? Onbekend
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden.
3.7. Huidige arbeidssituatie (= gedurende de laatste 30 dagen)
Reguliere tewerkstelling (Voltijds/deeltijds) Student Niet actief (met pensioen, huisman/-vrouw, medische reden, OCMW, mutualiteit)
Werkloos Andere ? Onbekend
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden.
41
4. BESCHRIJVING VAN DE BEHANDELING 4.1. Datum van begin verzorging (dd.mm.jjjj)
..
Datum wanneer de patiënt aangenomen wordt voor deze behandelingsepisode
4.2. Vroeger behandeld voor problemen met psychoactieve middelen?
Neen Ooit behandeld geweest in dit centrum
Ooit behandeld geweest ergens anders ? Onbekend
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden. Referentieperiode: gehele levensloop. “In dit centrum” primeert op “ergens anders”
4.3. Verwijzer
Eigen initiatief Familie of vrienden Andere drughulpverlening Algemeen ziekenhuis, psy ziekenhuis, psy afd. van een alg. ziekenhuis, andere medische voorzieningen
Huisarts Welzijnsvoorzieningen Politie / Justitie Andere ? Onbekend
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden. De verwijzer betreft de persoon of instantie die door de cliënt aangeduid wordt als de doorslaggevende persoon/instantie die het in behandeling gaan tot gevolg had.
4.4. Ontvangt reeds substitutiebehandeling
Ja, heroine Ja, methadon Ja, buprenorfine
Ja, andere opiaten Ja, andere substanties Geen substitutiebehandeling ? Onbekend
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden
4.5. Afstand tussen de verblijfplaats van de patiënt en het centrum
, km
Afstand tussen de verblijfplaats van de patiënt en het adres van de inrichting waar de patiënt het revalidatieprogramma effectief volgt, op het moment dat het revalidatieprogramma aanvat Als onbekend, niks invullen
42
5. BESCHRIJVING VAN DE VERSLAVING 5.1. Voornaamste psychoactief middel
Opiaten Heroine Methadon Buprenorfine Andere opiaten Cocaïne Cocaïne Crack Stimulantia Amfetamines MDMA en derivaten Andere stimulantia
Hypnotica en sedativa Barbituraten Benzodiazepines Andere hypnotica Hallucinogenen LSD Andere hallucinogenen Vluchtige snuifmiddelen Cannabis Alcohol Speedball Andere
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden. De voornaamste drug is de drug die de cliënt de meeste problemen bezorgt, volgens de persoon die registreert, op basis van wat de cliënt vertelt omtrent zijn gebruiksgeschiedenis (de frequentie van gebruik en de periode waarover de drug al gebruikt is) en de drug die aan de basis lag van de vraag naar behandeling. Wanneer de exacte substantie niet gekend is, moet de generische categorie aangeduid worden. Referentieperiode: huidige situatie
5.2. Andere psychoactieve middelen die momenteel gebruikt worden
Opiaten Heroïne Methadon Buprenorfine Andere opiate Cocaïne Cocaïne Crack Stimulantia Amfetamines MDMA en derivaten Andere stimulantia
Hypnotica en sedativa Barbituraten Benzodiazepines Andere hypnotica Hallucinogenen LSD Andere hallucinogenen Vluchtige snuifmiddelen Cannabis Alcohol Speedball Andere
Verschillende mogelijkheden. Wanneer de exacte substantie niet gekend is, moet de generische categorie aangeduid worden. Referentieperiode: huidige situatie
5.3. Gebruikelijke toedieningswijze van het voornaamste psychoactief middel
Injecteren Roken/inhaleren Eten/drinken
Snuiven Andere ? Onbekend
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden. Betreft het gebruik van de voornaamste psychoactief middel.
5.4. Frequentie van gebruik van het voornaamste psychoactief middel
Niet gebruikt in de voorbije maand Dagelijks 1 keer per week of minder ? Onbekend 2 tot 6 dagen per week
Er kan slechts 1 keuze aangeduid worden. Betreft het gebruik van de voornaamste psychoactief middel.
5.5. Leeftijd waarop het voornaamste psychoactief middel het eerst gebruikt werd
Leeftijd waarop de voornaamste drug voor het eerst gebruikt werd. Als onbekend, niks invullen
5.6. Ooit geïnjecteerd/momenteel injecterend
Nooit geïnjecteerd Recent geïnjecteerd Ooit geïnjecteerd maar niet recent ? Onbekend
Betreft alle psychoactieve middelen. Injectie voor medische doeleinden moet uitgesloten worden Referentieperiode recent injecteren: 30 laatste dagen voor de start van behandeling
43