De strijd voor dierenrechten en tegen asiel- en vreemdelingenbeleid Een onderzoek naar verschillen en overeenkomsten van radicaliseringprocessen van extremisten
Tilburg, oktober 2010 IVA Tilburg
IVA beleidsonderzoek en advies
ii
concept
Uitgever: IVA Warandelaan 2 Postbus 90153 5000 LE Tilburg Telefoonnummer: 013-4668466 Telefax: 013-4668477 IVA is gelieerd aan de UvT
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het onderzoek berust bij de auteurs. De inhoud vormt niet per definitie een weergave van het standpunt van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties.
© IVA Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het IVA. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
IVA beleidsonderzoek en advies
iii
Inhoudsopgave
0
Samenvatting ................................................................................................... v
1
Inleiding ........................................................................................................... 1
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
1.6 1.7
Aanleiding ....................................................................................................... 1 Probleemstelling .............................................................................................. 3 Doelstelling ...................................................................................................... 4 Onderzoeksvragen .......................................................................................... 5 Opzet van het onderzoek ................................................................................ 6 Literatuuronderzoek ........................................................................................ 6 Internetscreening............................................................................................. 7 Interviews ........................................................................................................ 8 Slotopmerking ................................................................................................10 Leeswijzer ......................................................................................................11
2
Radicaliseringproces ......................................................................................12
2.1 2.2
Inleiding ..........................................................................................................12 Radicaliseringproces algemeen .....................................................................12 2.2.1 Definities .............................................................................................12 2.2.2 Piramidemodel ....................................................................................13 2.2.3 Radicaliseringprocessen en factoren ..................................................14 2.2.4 Slotopmerking .....................................................................................18
3
Dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering ........................................19
3.1 3.2
Inleiding ..........................................................................................................19 Dierenrechtenradicaliseringproces .................................................................19 3.2.1 Historisch kader ..................................................................................19 3.2.2 Persoonskenmerken ...........................................................................19 3.2.3 Groeps en organisatiekenmerken .......................................................21 Asielgerelateerd radicaliseringproces .............................................................29 3.3.1 Historisch kader ..................................................................................29 3.3.2 Asielgerelateerd extremisme? .............................................................29 3.3.3 Persoonskenmerken ...........................................................................30 3.3.4 Groeps- en organisatiekenmerken ......................................................31
3.3
iv
concept
4
Radicaliseringprocessen vergeleken ..............................................................34
4.1 4.2
Inleiding ..........................................................................................................34 Extreemrechts en islamitisch radicaliseringproces .........................................34 4.2.1 Inleiding...............................................................................................34 4.2.2 Persoonskenmerken ...........................................................................35 4.2.3 Groepskenmerken ..............................................................................35 4.2.4 Contextkenmerken ..............................................................................37 Overeenkomsten en verschillen .....................................................................38 4.3.1 Inleiding...............................................................................................38 4.3.2 Persoonskenmerken ...........................................................................39 4.3.3 Groepskenmerken ..............................................................................42 4.3.4 Contextkenmerken ..............................................................................43 4.3.5 Vergelijking van andere aspecten van radicalisering ..........................48
4.3
5
Conclusies en beleidsaanbevelingen .............................................................60
5.1 5.2
Inleiding ..........................................................................................................60 Conclusies ......................................................................................................60 5.2.1 Inleiding...............................................................................................60 5.2.2 Verloop dierenrechten- en asielgerelateerd radicaliseringproces .......60 5.2.3 Invloedrijke factoren ............................................................................62 5.2.4 Aard van de activiteiten .......................................................................63 5.2.5 Radicaliseringprocessen vergeleken ..................................................64 5.2.6 Bouwstenen voor een typologie ..........................................................66 5.2.7 Conclusies ..........................................................................................66 Beleidsaanbevelingen ....................................................................................69
5.3
IVA beleidsonderzoek en advies
0
v
Samenvatting
Dit onderzoek richt zich op de radicaliseringprocessen bij dierenrechten- en asielgerelateerde extremisten. Door literatuuronderzoek, een internetscreening, door interviews met professionals die direct dan wel indirect betrokken zijn bij het voorkomen en bestrijden van radicalisering en extremisme, alsmede met enkele practitioners is gepoogd meer inzicht te verkrijgen in factoren en fasen in deze radicaliseringprocessen. Daarnaast is een vergelijking gemaakt tussen de bevindingen over dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering enerzijds en de bestaande kennis en inzichten over extreemrechtse en islamitische radicalisering anderzijds. In de uitvoering van dit onderzoek zijn de onderzoekers gestuit op enerzijds de zeer beperkte literatuur over (individuele) radicaliseringprocessen en carrières, vooral als het gaat over dierenrechten en asielgerelateerd radicalisme c.q. extremisme. Het veldwerk werd bemoeilijkt door de relatief grote geslotenheid van relevante organisaties binnen de dierenrechtenbeweging en zeker binnen asielgerelateerde organisaties. Een vergelijkbare situatie gaat op voor de internetscreening: de relevante websites en webfora zijn in beperkte mate openbaar toegankelijk en een relatief groot aantal ervan is ‘slapend’. Deze beperkingen hebben ervoor gezorgd dat slechts een bescheiden inzicht is verworven in individuele persoonskenmerken, die van invloed zijn bij dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. Wel is geconstateerd dat qua leeftijd dierenrechtenradicalen een diffuus beeld vertonen. Zo is er zowel sprake van een jeugdige aanwas, die met name bestaat uit jongeren die op zoek zijn naar sensatie en spanning of zich het lot van (proef)dieren aantrekken, als van (jong-)volwassenen. Over leeftijd in relatie tot asielgerelateerde radicalisering wordt in dit onderzoek een eenduidiger beeld gepresenteerd en lijkt het relatief veel meer te gaan om (jong-) volwassenen. In principe lijken er voor beide radicaliseringvormen twee ‘toegangswegen’ te bestaan:
1
a.
Mensen die vanuit emotie, leedwezen, frustratie over het gepercipieerde leed en onrecht van respectievelijk dieren en vreemdelingen in Nederland actief worden en daarbij in een proces van radicalisering terechtkomen (door Eskens ‘leedwe1 gers’ genoemd ).
b.
Mensen, die vanuit een bredere maatschappijpolitiek kritische houding – en soms ideologie – streven naar een rechtvaardiger behandeling van respectievelijk dieren en vreemdelingen en daarbij in een ideologisch onderbouwd radicaliseringproces terechtkomen.
Uitspraak in interview
vi
concept
De activiteiten van deze personen richten zich in eerste instantie en met de intentie op instanties, instellingen en organisaties – en eventueel hun personeel – die gepercipieerd worden deel te nemen aan en betrokken te zijn bij het veronderstelde leed en onrecht. Deze activiteiten omvatten een breed palet aan legale, semilegale en illegale activiteiten – van democratische middelen, zoals demonstraties en het uitdelen van flyers tot en met vernieling, brandstichting en zelfs persoonsbedreigende acties. In dit onderzoek is uitsluitend gebruik gemaakt van openbare bronnen. Uit deze bronnen is een relatief lange geschiedenis te herleiden aan extremistische uitingen in relatie tot het streven naar dierenrechten- en welzijn. Deze langdurige reeks en de intensiteit van deze uitingen geven aan dat dierenrechtenextremisme in Nederland een structureel fenomeen is. Uit het onderzoek is zo’n asielgerelateerd extremisme als structureel fenomeen in Nederland niet te herleiden. Hoewel uit de openbare bron2 nen zeker asielgerelateerde vernielingen en home visits naar voren komen, lijkt van een langdurige reeks aan extremistische uitingen geen sprake te zijn. Wel waarschuwt de AIVD voor een eventuele toename hiervan. Bij deze constatering speelt de openbaarheid van bronnen een belangrijke rol. In enkele documenten (van de AIVD), enkele interviews en reacties op een conceptrapportage is aangegeven dat van zo’n asielgerelateerd extremisme wel sprake is, of in ieder geval dat er in de toekomst rekening moet worden gehouden met een toename in illegale en intimiderende activiteiten. De empirische onderbouwing voor deze uitspraken en constatering is binnen het kader (van de mogelijkheden) van dit IVAonderzoek niet te verifiëren. Uit dit onderzoek komt wel duidelijk naar voren dat de vrees voor asielgerelateerde extremistische acties bestaat en dien ten gevolge als dreiging worden gevoeld/ beschouwd. De onderzoekers constateren op basis van openbare bronnen dat deze vrees en gevoelde dreiging vooral gestoeld is op de ervaringen met dierenrechtenextremisme. In deze ervaringen vormde de modus operandi van de home visit een regelmatig, dreigende en soms ook levensbedreigende uiting. De onderzoekers erkennen dat onder andere het publiceren van gegevens van bedrijven en instellingen, betrokken bij de uitvoering van het asiel- en vreemdelingenbeleid, deze vrees voor en gevoelde dreiging van home visits voeden. Op basis van de openbare bronnen kunnen de onderzoekers echter niet onderschrijven dat deze modus operandi zich ook daadwerkelijk als een structurele, extremistische asielgerelateerde uiting voordoet in Nederland. Mogelijk speelt hierbij ook een verschuivend discours rond de begrippen activisme en extremisme een belangrijke rol. Deze verschuiving komt naar voren indien een op zichzelf als activistisch te duiden actie (publiceren gegevens) linea recta in verband wordt gebracht met een mogelijke extremistische actie (home visit). Door
2
Een home visit is een actievorm, waarbij mensen in de persoonlijke privésfeer worden benaderd of ‘bezoek’ krijgen. Vaak gaat dit gepaard met bekladdingen, vernielingen en soms zelfs brandstichting van persoonlijke eigendommen. In formele zin is een home visit, in de zin van een demonstratie voor de deur, niet strafbaar of valt het onder de categorie ‘lichte vergrijpen’. De uitwerking voor de persoon in kwestie en mogelijke gezinsleden is echter in de meeste gevallen zeer groot en bedreigend.
IVA beleidsonderzoek en advies
vii
de vrees en gevoelde dreiging voor zo’n extremistisch gevolg wordt vervolgens de activistische actie als zijnde extremistisch opgevat. Ten slotte komt in relatie tot home visits uit de vergelijking van de vier radicaliseringvormen (Hoofdstuk 4: dierenrechten-, asielgerelateerde, extreemrechtse en islamitisch radicalisering) naar voren dat deze modus operandi bij rechtsextremisme in Nederland een langdurig, structureel karakter kent. In het voorkomen en bestrijden van deze vorm van extremisme wordt echter vrijwel nimmer hier aandacht aan geschonken en wordt de term home visit ook nimmer gebezigd. Opvallend onderscheid tussen de radicaliseringvormen bestaat uit de verschillende mate van maatschappelijke sympathie en steun voor gedachten en ideeën uit de bewegingen, waaruit radicalisering kan voortspruiten. Deze maatschappelijke steun bij dierenrechten en –welzijn is relatief zeer breed te noemen. Voor asielgerelateerde steun is dit veel minder het geval en deze is ook zeker in vergelijking tot de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw aanzienlijk geslonken. De maatschappelijke steun voor rechts-radicale (xenofobe en islamofobe) gedachten en ideeën is relatief breed verspreid, terwijl deze voor islamitische radicale gedachten en ideeën nauwelijks aanwezig is. In lijn met de theorie over de radicaliseringpiramide zorgt een brede maatschappelijke steun voor een invloedrijke context waarbinnen eventuele burgerlijke ongehoorzame acties en eventueel radicalisering plaatsvinden. In het verlengde van maatschappelijke steun en sympathie is ook een onderscheid geconstateerd in de organisatie en omvang van de bredere sociale bewegingen met enig verband met bestudeerde radicaliseringvormen. Zo kent de dierenrechten en – welzijnsbeweging een breed omvangrijk palet aan organisaties en instellingen – van deelnemers aan de parlementaire democratie tot meer activistische organisaties. Dit organisatorische palet is in relatie tot asielgerelateerde issues veel geringer en bestaat ook uit organisaties die slechts bij naam bekend zijn en/of een slapend bestaan lijken te kennen. Het aanbod voor (potentiële) dierenrechten radicalen aan alternatieven en gedachten, acties en ideologie is hierdoor veel omvangrijker dan voor (potentiële) asielgerelateerde radicalen. Ook voor (potentiële) extreemrechtse radicalen is dit palet omvangrijk in Nederland, terwijl dit voor (potentiële) islamitische radicalen gering is te noemen. Naast de bestaande externe druk en repressie op radicalisering is de interne druk (vanuit de beweging zelf) op dierenrechtenradicalisering relatief aanzienlijk. Deze interne druk en repressie maakt het risico op het ontstaan van zogenoemde lone wol3 ves relatief groot. Dit geldt zeker in vergelijking met de andere drie genoemde radi3
De lone wolf is het individu, dat alleen opereert en niet (meer) als lid van een extremistische organisatie of groep. Het algemene beeld van de lone wolf is dat van een psychologisch gestoorde persoon, die acteert op basis van excentrieke aversie tegen specifieke (groepen) mensen. De lone wolf kan de richting van zijn acties halen uit ideologische publicaties (internet), via ‘doelwitlijsten’ of door clandestiene contacten met anderen. Soms ook meegenomen door eerder lidmaatschap van extremistische organisaties of groepen. Soms wordt het bestaan van de lone wolf gepropageerd door/ vanuit extremistische organisaties/groepen vanwege tactische redenen (moeilijker opsporing, en indien dat wel gebeurd geen link te leggen met die organisaties/ groepen IZie o.a. Björgo, 1997, p.56-57).
viii
concept
caliseringvormen, alwaar dit fenomeen zich ook voordoet. Het gevaar van de lone wolf ligt in de vergroting van de moeilijkheid voor preventie, bestrijding en opsporing. Een belangrijk fenomeen bij radicalisering is gelegen in het aanpassingsdilemma dat 4 ontstaat tussen zogenoemde front- en backstage performances . Het dilemma waarin personen en organisaties zich in bevinden bestaat tussen enerzijds uiting te geven aan geradicaliseerd ideeëngoed en ideologie en anderzijds (nog) maatschappelijk (politiek) acceptabel te willen zijn (om steun te genereren). Hoewel externe druk op het ontstaan en de ontwikkeling van deze front- en backstage performances niet te veronachtzamen is, dragen betrokken organisaties hierin ook een grote verantwoordelijkheid zelf. In ieder geval leidt het fenomeen ook ertoe dat frontstage performances kunnen worden geïnterpreteerd als voorboden en/of uitingen voor backfront performances, zoals onder meer blijkt uit de publicatie van gegevens van instellingen en organisaties, die betrokken zijn bij uitvoering van het asiel- en vreemdelingenbeleid. Deze worden al dan niet terecht geïnterpreteerd als voorboden voor home visits (backstage performances en vormen belangrijk onderdeel van gepercipieerde dreiging van extremisme. Binnen het radicaliseringproces speelt geweld een belangrijke factor – ook voor vervolgstappen in het proces. Binnen het proces van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering lijkt geweld vrijwel altijd specifiek gericht te zijn en is de eerste intentie niet gericht op persoonlijk geweld. Dit zorgt voor een aanzienlijk onderscheid met extreemrechtse en islamitische radicalisering, waarbij geweld eerder ‘at random’ plaats kan vinden en tegen een ieder gericht is/ kan zijn die “niet met ons is’. Hierbij lijkt een rol te spelen dat dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering zich in principe richt tegen gepercipieerd leed en onrecht dat ‘anderen’ (dieren en vreemdelingen) wordt aangedaan, terwijl bij extreemrechtse en islamitische radicalisering het gepercipieerde leed en onrecht ‘Ons’ wordt aangedaan. Samenvattend kan worden gesteld dat ter verkrijging van meer en gedetailleerder inzicht in (factoren en fasen van) dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering meer en ook grondleggend empirisch onderzoek vereist is. Op basis van de onderhavige studie zijn wel enkele inzichten verkregen, die door specifieker onderzoek nader in ogenschouw genomen kunnen worden. De vergelijking tussen de vier (dierenrechten, asielgerelateerde, extreemrechtse en islamitische) radicaliseringvormen geeft heldere overeenkomsten en verschillen, die ook gevolgen hebben voor verdere verfijning en richting van beleid ter voorkoming en /of bestrijding van deze radicalisering.
4
Het begrip front- and backstage performances verwijst naar het onderscheid dat te maken is tussen het openbare optreden van een organisatie/groep en het heimelijke optreden buiten directe waarneming. Frontstage kan men zo meedoen aan legale activiteiten, zoals demonstraties, petities, et cetera en zo het beeld uit (willen) stralen van een openlijke, acceptabele organisatie, terwijl men zich backstage bezighoudt met illegale, extremistische activiteiten. Deze verschillende front- and backstage performances kunnen tot grote interne spanningen (in individuen en in de organisatie/groep als geheel) leiden
IVA beleidsonderzoek en advies
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
1
Het maatschappelijke risico dat kan voortvloeien uit dierenrechtenextremisme staat al geruime tijd op de politieke agenda. Op 2 maart 2009 ontving de Tweede Kamer 5 de kabinetsbrief ‘Intensivering aanpak dierenrechtenextremisme’. Deze geïntensiveerde aanpak loopt via zes sporen, te weten ‘strafrechtelijke opsporing en vervolging’, ‘bestuurlijke aanpak’, ‘onderzoek AIVD’, ‘bewaken en beveiliging‘, ‘communicatie, kennis, informatie en bewustwording’, en ‘internationale samenwerking’. Het doel van deze geïntensiveerde aanpak is enerzijds het tegengaan van dierenrechtenextremisme, anderzijds het versterken van het (risico) bewustzijn bij bedrijven, instellingen en gemeenten opdat zij in staat zijn handelingsperspectieven te ontwikkelen en toe te passen in het geval zij geconfronteerd worden met dit extremisme. Aangezien de modus operandi van extremisten die zich tegen het Nederlandse asielen vreemdelingenbeleid verzetten overeen lijken te komen met die van dierenrech6 tenextremisme wordt bij de aanpak van asielgerelateerd extremisme expliciet aan7 sluiting gezocht bij de aanpak van dierenrechtenextremisme. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) heeft de afgelopen jaren vier nota’s over deze extremismevormen openbaar gemaakt. Hierbij heeft zich een verschuiving van terminologie voorgedaan. Dat is met name het geval bij de strijd voor 8 dierenrechten en –welzijn. In 2004 wees de AIVD op de mogelijkheid dat de grens tussen extremisme - ‘terrorisme’ werd overschreden door radicale dierenrechtenactivisten. Hiertegen bestond 9 verzet. Ook recenter is over het gebruik van de term ‘terrorisme’ in combinatie met 10 dierenrechtenextremisme ophef ontstaan, ofschoon de AIVD zelf de term ‘terrorisme’ in deze context niet meer gebruikte. De gangbare terminologie vandaag de dag is ‘extremisme’ of ‘extremisten.
5 6 7 8 9 10
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2009b AIVD, 2009a Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2009a Moors, Balogh, Van Donselaar & De Graaff, 2009 Trouw, 22 oktober 2003. Op 21 april 2009 diende Tweede Kamerlid Ouwehand van de Partij voor de Dieren een motie in (TK, 20082009, 29754 nr. 152). Hierin vraagt zij de Tweede Kamer om zich uit te spreken tegen het feit dat in de Postbus 51-campagne ‘Nederland tegen terrorisme’ dierenrechtenactivisme ten onrechte in verband is gebracht met terrorisme. Hierdoor zou de regering actief hebben bijgedragen aan ongewenste stigmatisering van dierenrechtenactivisten. De motie is niet aangenomen, omdat de minister van BZK aangeeft dat niet gezegd is dat al het extreme gedachtegoed dat in de Postbus 51-campagne benoemd is, terrorisme is.
2
concept
Ook in de media en publieke opinie hebben zich verschuivingen voorgedaan in beeldvorming en de verwoording daarvan. Al decennia bestaat in Nederland sympathie voor dierenwelzijn en dierenrechten. Onmiskenbaar is ook dat lange tijd een zekere mate van tolerantie bestaat, zeker in het publieke debat, voor dierenrechtenactivisme. Liefde voor dieren en een levensstijl die daarbij past werd tot voor enkele jaren eigenlijk nooit in relatie gebracht met geweld of potentieel geweld. Daar is pas recent verandering in gekomen. Volgens de filosoof Achterhuis is dat de consequen11 tie van de toenemende ‘gevoeligheid voor agressie, geweld en terreur’. Het geweld dat soms met de strijd voor dierenrechten gepaard gaat, kan niet op sympathie rekenen van de burger. De Nederlandse bevolking veroordeelt de harde 12 acties van radicale elementen in de dierenrechtenbeweging. Tegelijkertijd geldt die veroordeling echter ook voor het mishandelen van dieren of (zij het in mindere mate) het uitvoeren van dierproeven. De publieke beoordeling is dus niet ondubbelzinnig. Een inventarisatie van artikelen die zes landelijke dagbladen sinds januari 2008 heb13 ben gepubliceerd over dierenrechten in relatie tot activisme en extremisme laat zien, dat er niet veel verschil is in de toonzetting van de kranten. Over het algemeen is men het eens dat dierenrechtenextremisme hard moet worden aangepakt. De beeldvorming is genuanceerd. Er is sprake van congruentie tussen de meer toegespitste aandacht voor dierenrechtenactivisme en –extremisme bij – en de wijze waarop die wordt verwoord door – politie en veiligheidsdiensten enerzijds en de verslaglegging in de kranten anderzijds. Na publicatie van het meest recente AIVDrapport in april 2009 verschenen bijvoorbeeld koppen als ‘Geweld radicaal dierenactivisme neemt toe’ (NRC-Handelsblad), ‘Incidenten met dierenradicalen verharden’ (Dagblad van het Noorden), ‘Dierenextremisten steeds agressiever’ (Leeuwarder Courant) en ‘Activisten voor dierenrechten gaan steeds verder’ (ANP). Deze trend werd overigens ook in de kranten zelf geconstateerd (bijvoorbeeld: De Volkskrant, 24 juni 2009). Hetzelfde kan worden geconstateerd na publicaties van de AIVD over respectievelijk de Anti Fascistische Aktie en over Voorlichtingsactiviteiten door die14 renrechtenorganisaties. In de media wordt de term ‘dierenrechtenextremist’ (of een equivalent) echter niet toegepast op illegale acties, zoals de AIVD en de overheid wel doen en in de recente beleidsstukken dienaangaande ook usance is. De media hanteren vrijwel uitsluitend de term ‘dierenrechtenactivist’. Het onderscheid tussen legale en illegale actie wordt in de context van de praxis van de strijd voor de rechten en het welzijn van dieren kennelijk onvoldoende herkend.
11 12 13
14
Achterhuis, 2008, p. 34. Eskens, 2009a. Op basis van Lexis-Nexis: zoektermen die gebruikt werden zijn: dierenrechtenactivisme, dierenrechtenextremisme, dierenactivisme, dierenextremisme, dierenrechten en dierenwelzijn. AIVD, Notitie Activiteiten Antifascistische Aktie in relatie tot lokaal bestuur, Den Haag, februari 2010; en AIVD Persbericht AIVD geeft duiding aan voorlichting dierenrechtenorganisaties, 10 september 2010.
IVA beleidsonderzoek en advies
3
Activisme en extremisme De AIVD en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) maken een scherp onderscheid tussen activisme en extremisme. Onder activisme wordt verstaan: het fenomeen waarbij personen of groepen op buitenparlementaire wijze, maar binnen de grenzen van de wet, streven naar verbetering van – bijvoorbeeld – dierenrechten of het vigerende asiel- en vreemdelingenbeleid. Onder extremisme wordt verstaan: het fenomeen waarbij personen of groepen bij het streven naar verbetering van – bijvoorbeeld – dierenrechten of het vigerende asiel- en vreemdelingenbeleid bewust over de grenzen van de wet gaan en (gewelddadige) illegale acties 15 plegen. Deze definities nemen we in het onderhavige onderzoek als uitgangspunt.
1.2
Probleemstelling Medio 2009 verleende het ministerie van BZK opdracht om een verkenning te maken van de actuele stand van zaken met betrekking tot polarisatie, rechtsextremisme, islamitisch radicalisme, linksextremisme en dierenrechtenactivisme en –extremisme in 16 Nederland, Het was de eerste keer dat linksextremisme in een dergelijk overzicht van actuele ontwikkelingen en trends werd betrokken. Uit deze verkenning blijkt dat de militante strijd voor dierenwelzijn en –rechten zich 17 in zijn extreme of extremistische varianten vooral manifesteert als een ‘single issue’ beweging, die zowel individuen aantrekt met een extreemlinkse als een extreemrechtse ideologische achtergrond. De grote meerderheid van activisten is niet politiek georiënteerd. Hoewel in formele zin de scheidslijn legale – illegale actie scherp is, zijn dierenrechtenactivisme en dierenrechtenextremisme in de praktijk niet makkelijk te onderscheiden. Er is sprake van een grijs gebied: personen die zich inzetten voor de rechten van dieren kunnen gelijktijdig zowel activisten als extremisten zijn. Er lijkt sprake te zijn van een afname van het aantal gewelddadige acties in relatie tot dierenrechten. De extremistische dierenrechtenbeweging is mobiel en opereert internationaal. De extremistische groepen, met uitzondering van de extreemrechtse, stonden in het verleden onder invloed van Britse gelijkgezinden, maar dit is tegenwoordig niet langer het geval. Extremisten opereren vaak in een celstructuur, gebruikmakend van een gelegenheidsnaam om opsporing te voorkomen of tenminste te bemoeilijken. Met betrekking tot het verzet tegen het Nederlandse asiel- en vreemdelingenbeleid stellen de auteurs van die verkenning, dat dit ‘single issue’ activisme en/of extremisme overwegend deel uitmaakt van het brede palet van links-radicale bewegingen en zich uit in verzet tegen (uitbreiding of nieuwbouw van) detentiecentra voor illegalen en ondersteuning van illegaal in Nederland verblijvende vluchtelingen. Men hanteert
15 16 17
Voor een kritische bespreking van deze definities zie: Moors et al., 2009; Bovenkerk, 2010. Moors et al., 2009. De term ‘single issue’ verwijst naar het gegeven dat radicaal linkse formaties zich niet zozeer of niet meer richten op een brede alomvattende, grote ideologie, maar op ‘kleine verhalen’, specifieke issues en/of targets (zie Moors et al., 2009, p.17).
4
concept
in toenemende mate de tactieken van ‘anti-imperialisten’ uit de jaren ’80 en van de huidige dierenrechtenextremisten (‘autonome celvorming’, home visíts, en naming & shaming via internet). De selectie van zowel primaire als secundaire doelwitten, een bekende modus operandi uit de wereld van dierenrechtenextremisten, komt ook voor bij actievoerders (dikwijls uit de anarchistische stroming) die zich verzetten tegen het vigerende asiel- en vreemdelingenbeleid. Incidentele formaties van individuele extremisten zijn onder gelegenheidsnamen betrokken en tegelijkertijd bij diverse acties. Er is een groep extremisten van radicaal linkse signatuur die zich ‘ondergronds’ bezighoudt met vermoedelijk illegale acties. Deze groep – waarvan de omvang op basis van openbare bronnen niet is vast te stellen, maar beperkt lijkt – is op het ogenblik overwegend actief tegen dierenleed en tegen het asiel- en vreemdelingenbeleid. 18
Na deze verkenning verscheen nog een enkele relevante studie. De conclusies hiervan wijken op hoofdlijnen niet af van hetgeen in voornoemde verkenning werd geconstateerd. De beschikbare wetenschappelijke literatuur onderstreept dat de kennispositie met betrekking tot het actuele linksradicalisme en linksextremisme in Nederland beperkt is. Eens temeer geldt dat in vergelijking met de beschikbare wetenschappelijke literatuur over islamitisch radicalisme of rechtsextremisme. Gegeven die beperkte kennispositie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van de strijd voor dierenrechten en –welzijn en tegen het huidige asiel- en immigratiebeleid, is het niet makkelijk om aangrijpingspunten voor beleid te formuleren waarmee radicalisering op beide genoemde gebieden kan worden tegengegaan. Daarom heeft het ministerie van BZK behoefte aan inzicht in het – al dan niet afwijkende – verloop van processen van radicaliseren bij extremisten die zich met gewelddadige en/of bedreigende middelen inzetten voor dierenrechten en –welzijn, of die zich verzetten tegen het vigerende asiel- en vreemdelingenbeleid. Het uitgangspunt is hierbij het volgende: Indien factoren c.q. determinanten kunnen worden onderscheiden die specifiek zijn voor (een van) beide contexten, dan zou de aanpak van beide vormen van extremisme beter kunnen worden toegespitst.
1.3
Doelstelling Het onderhavige onderzoek is opgezet om aan deze behoefte aan nader inzicht tegemoet te komen. Deze rapportage doet verslag van dat onderzoek . Het doel van dit onderzoek is actuele en wetenschappelijk onderbouwde (betrouwbare en op valide wijze vergaarde, empirische) informatie te verzamelen over dierenrechtenextremisme en ‘asielgerelateerd’ extremisme, met het oogmerk vast te stellen of – en zo ja, in welke opzichten – het proces van radicaliseren in deze contexten af-
18
Van Gemert et al., 2009; De Graaf, 2010. Zie ook Bovenkerk, 2010. Binnenkort verschijnt in de reeks P&W Verkenningen,de studie Extreem link(s).
IVA beleidsonderzoek en advies
5
wijkt van dan wel overeenkomt met andere processen van radicaliseren, zoals islamitisch extremisme of rechts extremisme. Deze analyse dient vervolgens gebruikt te worden om het (risico) bewustzijn en het handelingsperspectief van betrokken landelijke en lokale overheden en maatschappelijke partijen te versterken.
1.4
Onderzoeksvragen De hoofdvraag van het onderhavige onderzoek is: Wat is de aard van het radicaliseringproces van dierenrechtenextremisme en asielgerelateerd extremisme? Waarin komt dit overeen of verschilt het van andere uitingsvormen van radicalisering? Deze hoofdvraag is uiteengelegd in een zestal onderzoeksvragen: 1.
Hoe verlopen beide radicaliseringprocessen en welke fasen zijn daarin te onderscheiden?
2.
Welke demografische, sociale, psychologische en sociaaleconomische factoren zijn van invloed op beide processen en is hierin een bepaalde rangorde te onderscheiden?
3.
Wat is de aard van de activiteiten die onderdeel uitmaken van de twee verschillende radicaliseringvormen?
4.
Hoe verhouden de aard en de factoren van invloed zijnde op beide vormen zich ten opzichte van andere vormen van radicalisering?
5.
Wat zijn bouwstenen voor een typologie van dierenrechtenextremisten en ‘asielgerelateerde’ extremisten?
6.
Welke aanknopingspunten voor beleid kunnen worden geformuleerd op basis van de antwoorden op de bovenstaande vragen?
Bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen is enig voorbehoud op zijn plaats. Daar is een drietal redenen voor. Ten eerste is niet veel empirisch onderbouwde literatuur beschikbaar. Deze constatering geldt niet alleen voor de Nederlandse situatie. Ook uit een aantal recente Europese initiatieven blijkt dat het wetenschappelijk onderzoek naar processen van radicaliseren en deradicaliseren nog in de kinderschoenen staat. In het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Spanje zijn na aanslagen enkele tientallen extremisten (waaronder enige dierenrechtenextremisten) in bewaring gesteld. Veiligheidsdiensten, overheden en reclasseringsorganisaties hebben daarop diverse programma’s ontwikkeld om beter inzicht te verwerven in processen van radicaliseren en deradicaliseren. Toch is in die landen de opbrengst van deze programma’s nog onvoldoende evidence based om tot wetenschappelijk gefundeerde
6
concept
19
conclusies te leiden. Ten tweede is er sprake van verschuivingen in de publieke beeldvorming en beoordeling van links radicale bewegingen in het algemeen, de activistische strijd voor dierenrechten en –welzijn in het bijzonder. Het gevolg hiervan is dat in de praktijk de actuele framing van uitingsvormen van activisme en extremisme op het gebied van dierenrechten, dierenwelzijn, asiel- en immigratiebeleid nog sterk in ontwikkeling is bij beleidsmakers en -uitvoerders. Ten slotte zijn er methodologische en pragmatische aspecten in de opzet van het onderzoek die in dit licht aandacht vergen. Hierop zal in de volgende sectie verder worden ingegaan.
1.5
Opzet van het onderzoek Het onderzoek is opgezet als een kwalitatieve studie van beperkte omvang en met een beperkte doorlooptijd. Er zijn drie onderzoeksactiviteiten verricht: 1) literatuuronderzoek; 2) internetscreening; en 3) focusinterviews. Literatuuronderzoek De literatuurstudie was het startpunt van het onderzoek. Het richtte zich op openbaar 20 toegankelijk wetenschappelijk onderzoek , beleidsonderzoek en journalistieke publicaties en beleidsnotities. Het accent lag op dierenrechten- en ‘asielgerelateerd’ extremisme enerzijds en meer in het algemeen processen van radicaliseren anderzijds. Veel literatuur in laatstgenoemde categorie baseert zich op bevindingen uit onderzoek naar islamitisch radicalisme en – zij het in mindere mate – rechts radicalisme. De literatuur over hedendaags links georiënteerd radicalisme of extremisme is beperkt. Specifieke analyses over het ‘proces van radicaliseren’ bij dierenrechtenextremisten en extremisten die zich verzetten tegen het asiel- en vluchtelingenbeleid ontbreken. In diverse studies zijn verschillende, elkaar doorgaans complementerende modellen van radicaliseringprocessen ontwikkeld. Een compacte beschrijving van deze modellen van radicaliseringprocessen is eerder dit jaar door IVA opgesteld in opdracht van 21 het ministerie van VROM-WWI. Deze studie schetst, op basis van een uitgebreid onderzoek van nationale en internationale literatuur, een ‘state of the art’ overzicht van processen van radicaliseren op collectief niveau. Samen met de eerder genoemde verkenning van de stand van zaken in 2009 met betrekking tot polarisatie en 22 radicalisering in Nederland, waaronder dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering, vormt dat literatuuronderzoek een belangrijke, recente bron voor onderhavig
19
20
21
22
Zie bijvoorbeeld de EU-projecten ‘Reducing influences that radicalise prisoners’ (RIPR) en ‘Towards preventing violent radicalisation’ (TPVR). Uiteraard inclusief studies verricht door de G4 (en eventuele relevante andere gemeenten); maatschappelijke instellingen als FORUM, MOVISIE, Anne Frank Stichting, Nuansa, et cetera; kennisinstellingen als NWO, WODC, NICIS; universitaire instituten als CTC, CSSJ, IMES, CRES, IVA; onderzoeksinstituten als COT, Verweij Jonker Instituut, A.G. Advies, et cetera; en de universiteiten. Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010. Deze studie is tot stand gekomen onder begeleiding van een spciaal daartoe samengebrachte begeleidingscommissie onder voorzitterschap van Prof. Dr. F. Bovenkerk. Moors, Balogh, Van Donselaar & De Graaff, 2009. Deze studie is tot stand gekomen met behulp van een brede begeleidingscommissie van ‘materiedeskundige ambtenaren’ van AIVD, NCTb, de ministeries van BZK en van VROM-WWI en de gemeente Rotterdam.
IVA beleidsonderzoek en advies
7
onderzoek. Daarnaast is de afgelopen jaren een reeks relevante Nederlandse stu23 dies verschenen over processen van en aanknopingspunten voor deradicalisering. Deze deradicaliseringliteratuur is relevant voor onderhavige studie omdat zij informatie verstrekt over overeenkomsten en verschillen tussen verschillende radicaliseringvormen voor wat betreft ‘push- en pullfactoren’ om wel of geen deel uit te maken van radicale formaties en is om deze reden expliciet betrokken in de literatuurstudie. Bij het bestuderen van de beschikbare literatuur is, ten eerste, gekeken naar kenmerkende aspecten van de verschillende ‘radicalismen’, met het oogmerk een reeks van factoren c.q. ‘determinanten’ vast te stellen, zoals achtergrondfactoren (demografisch, sociaaleconomisch, sociaalcultureel, opvoeding, opleiding, et cetera), psychologische kenmerken, groepsdynamische factoren, omgevingsfactoren (discours; gepercipieerde dreiging, et cetera). Ten tweede is gekeken naar de overeenkomsten van en verschillen tussen dierenrechten- en asielgerelateerd extremisme enerzijds en rechtsextremisme en islamitisch radicalisme anderzijds. Internetscreening 24 Aanvullend op het literatuuronderzoek is een beperkte internetscreening uitgevoerd gedurende 4 maanden (april – juli 2010). In ander onderzoek, onder meer naar extreemrechtse radicalisering, pasten we zo’n internetscreening toe om zelfbeelden, discussies en discours van (en tussen) activisten en extremisten in kaart te bren25 gen. Het doel van deze internetscan is in beeld te brengen welke individuen en organisaties er actief zijn op internet, in relatie tot extreme en/of extremistische uitingen op het gebied van dierenrechten, asiel- en immigratiebeleid. Ten behoeve van het onderzoek is de internetscreening beperkt tot websites en webfora. Een website is een verzameling samenhangende webpagina's met data – zoals tekst, afbeeldingen en video's – die gehost worden op een of meer webservers en 26 meestal toegankelijk zijn via het internet. Een internetforum of discussieforum bestaat uit digitale publieke discussiepagina’s op het wereldwijde web; het is een online 27 discussiesite. De zogenoemde sociale media zijn, vanwege de beperkte doorlooptijd van het onderzoek, niet meegenomen.. Sociale media is een verzamelnaam voor alle internettoepassingen waarmee het mogelijk is om informatie met elkaar te delen. Het betreft niet alleen informatie in de vorm van tekst (nieuws, artikelen). Ook geluid (podcasts, muziek) en beeld (fotografie, video) worden gedeeld via sociale media 28 websites. Voorts is de internetscreening beperkt tot websites en webfora die direct te relateren zijn aan Nederlandse bewegingen, groepen, formaties of individuen die gekend zijn vanwege hun activistische of extremistische attitudes en/of gedrag ten aanzien van 23
24 25 26 27 28
Demant, Slootman, Buijs & Tillie, 2008; Demant, Wagenaar & Van Donselaar, 2009; Linden, 2009; Van der Valk & Wagenaar, 2010 De beperking zit ‘m in de relatief korte onderzoeksperiode van 4, 5 maanden. Betreffend onderzoek, in opdracht van de gemeente Rotterdam, wordt in de loop van 2010 openbaar. http://nl.wikipedia.org/wiki/Website http://nl.wikipedia.org/wiki/Internetforum http://www.social-media.nl/ (kennisplatform voor social media marketing)
8
concept
dierenrechten of het vigerende asiel- en immigratiebeleid in Nederland. De definities zoals hierboven besproken zijn hierbij richtinggevend geweest. De gevolgde websites en -webfora waren bij het begin van de onderzoeksperiode online en dienden een zekere mate van activiteit te vertonen. Was de website of het webforum voor een periode langer dan zes maanden niet geactualiseerd of anderszins aangepast, dan is die als inactief beschouwd en niet meegenomen in de internetscreening. Ook diende de website of het webforum een permanent karakter te hebben. Chatboxen, discussiegroepen, individuele weblogs en synchrone communicatieprogramma’s zoals MSN zijn dikwijls te vluchtig, kleinschalig en bovendien te talrijk om in het onderzoek te betrekken. Een laatste selectiecriterium was de toegankelijkheid van de websites of webfora: ze dienden openbaar te zijn of via een algemene inlogprocedure te benaderen. Van beveiligde websites of webfora wordt weliswaar melding gemaakt, maar alleen het openbare deel is in het onderhavige onderzoek bestudeerd. Met inachtneming van voornoemde selectiecriteria is, op basis van een zoekslag via www.google.nl, vermeldingen in literatuur en verwijzingen door respondenten, een inventarisatie gemaakt (Voor een overzicht van de gescreende websites en –fora zie Bijlage 4). Gedurende de onderzoeksperiode is twee tot drie keer per week de selectie sites en fora bekeken. Bij de websites is gevolgd of er nieuwe berichten, afbeeldingen, geluids- en/of videofragmenten werden geplaatst en wat de inhoud daarvan was. Bij de webfora is gekeken welke nieuwe discussieonderwerpen gestart werden en of er nieuwe reacties werden geplaatst op een lopend discussieonderwerp. Een forum bestaat namelijk uit meerdere draden die allemaal verschillende onderwerpen behandelen. Eén onderwerp met de daaropvolgende reacties wordt een draad genoemd. Omdat het ondoenlijk is om alle reacties en berichten weer te geven, is ervoor gekozen om citaten te gebruiken als illustratie van de beschrijving van het algemene beeld dat uit de internetscreening naar voren is gekomen. Resultaten van deze internetscreening moeten met terughoudendheid worden geïnterpreteerd vanwege de anonimiteit van het medium, die er onder meer toe (kan) bijdragen dat makkelijk boodschappen worden weergegeven die niet noodzakelijkerwijs daadwerkelijk tot acties hoeven te leiden. Interviews Een derde belangrijke bron voor het onderhavige onderzoek bestaat uit een reeks interviews (zie bijlage 2) met professionals die kennis hebben op het gebied van dierenrechtenextremisme en/of asielgerelateerd extremisme en vertegenwoordigers van organisaties en formaties die actief zijn op het gebied van verzet tegen de schending van dierenrechten of dierenwelzijn, of tegen het vigerende asiel- en vluchtelingenbeleid Bij de preventie en bestrijding van beide vormen van extremisme werkt het ministerie van BZK samen met andere departementen, de Nationaal Coördinator Terrorisme-
IVA beleidsonderzoek en advies
9
bestrijding (NCTb), de AIVD, het Koprs Landelijke Politie Diensten (KLPD) en diverse organisaties en diensten op nationaal, regionaal en lokaal niveau. In bedrijfssectoren en overheidsdiensten die gevoelig zijn voor acties van dierenrechten- en ‘asielgerelateerde’ extremisten (zoals het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), diverse laboratoria en farmaceutische bedrijven, et cetera) is eveneens kennis en ervaring opgedaan met betrekking tot genoemde vormen van extremisme. Hetzelfde geldt voor professionals bij gemeenten en politie waar de instellingen, laboratoria en bedrijven zijn gelokaliseerd. In het bestek van het onderzoek bleek het niet mogelijk om een landelijk representatieve steekproef te trekken onder alle mogelijk relevante sectoren. Wij hebben ons daarom gefocust op zowel landelijk als lokaal optredende professionals vanuit de diensten en instellingen, die bij de preventie en/of bestrijding werkzaam zijn, als op professionals vanuit bedrijven en instellingen, die met de problematiek te maken (kunnen) hebben. Er is gesproken met 12 professionals uit deze doelgroep. De interviews zijn gehouden aan de hand van een protocol in de vorm van een onderwerpenlijst (zie Bijlage 5). De onderzoekers hebben deze lijst samengesteld op basis van de doel- en vraagstellingen van het onderzoek en de (lopende) literatuurstudie en internetscan. De interviews zoomden in op i) kenmerken van de beide vormen van extremisme (personen, modus operandi, werkterrein, organisatievorm en uittreding), ii) fasen van het radicaliseringproces, iii) demografische, sociale, psychologische en sociaaleconomische factoren die van invloed zijn op dit proces, iv) verhouding ten opzichte van andere vormen van radicalisering, v) concrete voorvallen, profielen van daarbij betrokken personen en de manier waarop gereageerd is, vi) werkzame deradicaliseringsfactoren en vii) aanknopingspunten voor beleid. De onderwerpenlijst werd afgestemd op de verschillende beroepsgroepen. Daarnaast hebben wij getracht om in contact te komen met vertegenwoordigers van organisaties en formaties die actief zijn op het gebied van verzet tegen de schending van dierenrechten of dierenwelzijn, of tegen het vigerende asiel- en vluchtelingenbeleid. Het betreft organisaties en formaties die met klem aangeven niet extremistisch te zijn, hoewel uit de notities van de AIVD (2009a; 2009b) naar voren komt dat er aanleiding is te veronderstellen dat individuen die voorheen actief waren in deze organisaties of formaties zijn geradicaliseerd. Wij verwachtten dat vertegenwoordigers van deze organisaties en formaties bereid zouden zijn om met ons te spreken over hun zienswijzen ten aanzien van het huidige beleid, de grens tussen activisme en extremisme, en het profiel van hun achterban. Zij hebben er immers belang bij te onderstrepen dat ze niet als ‘extremistisch’ gekenschetst moeten worden. In totaal zijn interviews gehouden met vijf (naar eigen zeggen) niet-extremistische individuen, organisaties en formaties, uit deze doelgroep. De interviews zijn eveneens gehouden aan de hand van een onderwerpenlijst, die echter afwijkt van diegene die gebruikt is voor het bevragen van professionals en waarbij moet worden opgemerkt dat de interviews meer dan bij professionals het geval was het karakter van een open gesprek hadden. In de interviews stonden de zienswijzen van de respondenten ten aanzien van het huidige beleid, de grens tus-
10
concept
sen activisme en extremisme, typen acties, contacten met andere organisaties en het profiel van hun achterban centraal. Het bleek in de praktijk moeilijk om met name vertegenwoordigers van organisaties en formaties die actief zijn op het gebied van verzet tegen het vigerende asiel- en vluchtelingenbeleid te spreken. Twee organisaties waren per mail benaderd om hun medewerking te verlenen aan het onderzoek door het geven van een interview. Vervolgens verscheen op de website Indymedia NL (een naar eigen zeggen onafhankelijk lokaal en mondiaal vrij communicatieorgaan welke een andere kijk op het nieuws biedt door een open publicatiemethode van tekst, beeld & geluid) het bericht dat de organisaties benaderd waren voor het onderzoek en werd uitgelegd waarom de beide organisaties hun medewerking weigerden. In hun eigen woorden omdat ‘meewerken aan dit onderzoek betekent meewerken aan pacificatie en repressie gericht op activisme tegen het migratiebeleid’. Bij dit bericht werd tevens de naam van de betrokken onderzoeker kenbaar gemaakt. Na aanleiding van deze berichtgeving is besloten om terughoudender te zijn in het benaderen van organisaties. In totaal zijn 17 interviews gehouden. Vrijwel alle interviews zijn uitgevoerd na de literatuurstudie, zodat de opbrengsten hiervan bij de interviews konden worden ingebracht. Vanwege de gevoeligheid van het onderwerp zijn de interviews face to face gehouden en bij voorkeur op individueel niveau, soms echter met twee personen tegelijk. Op basis van de gedragscode voor beleidsonderzoeksbureaus (goedgekeurd door de CBP) garandeert IVA vooraf de anonimiteit van de respondenten – ook in verslaglegging. Deze wijze van uitvoering (face to face, één op één situatie, anonimiteit) is tevens een manier om sociaal wenselijke antwoorden te verminderen.
1.6
Slotopmerking De onderzoeksvragen worden beantwoord op basis van literatuuronderzoek, het screenen en volgen van uitingen op internet, alsmede door interviews met professionals, en waar mogelijk met enkele mensen uit de brede – niet extremistische – beweging van personen en organisaties die zich enerzijds inzetten voor dierenrechten en –welzijn en anderzijds tegen het Nederlandse vigerende asiel- en vreemdelingenbeleid. Gezien de opmerkingen die hierboven al zijn gemaakt over de beperkingen van het onderzoek, moet het gekenschetst worden als een eerste verdieping en een bescheiden bijdrage aan de beeldvorming over en inzichten in dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. We verwezen in dit kader naar het ontbreken van (empirische) studies, niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten, alsook naar het proces van voortdurende ‘framing’ en ‘reframing’ van asielgerelateerd en dierenrechtenextremisme. Daarnaast dient te worden onderstreept dat de gegeven kaders voor de onderzoeksuitvoering niet veel ruimte boden voor veldwerk conform de gangbare etnografische methodieken. Zo is voor het verkrijgen van contact en vertrouwen voor dit type veldwerk een langere periode noodzakelijk dan de vijf maanden die beschik-
IVA beleidsonderzoek en advies
11
29
baar waren. Dat geldt eens temeer voor de doelgroep van dit onderzoek, die als gesloten en moeilijk benaderbaar mag worden gezien. Die geslotenheid is tijdens het onderzoek geconstateerde en werd door respondenten steeds weer onderschreven. Zoals een van de AIVD-respondenten aangaf: “Het vergt jaren om een band op te bouwen.” Wel hebben onderzoekers enkele gelegenheden bezocht, waar onder meer ook informatiemateriaal verkregen werd. Ook is een lezing van de Amerikaanse dierenrechtenactivist Peter Young bezocht. Deze veldwerkactiviteiten hadden een observerend, (voor)verkennend karakter. Deze rapportage, waarin verslag wordt gelegd van het uitgevoerde onderzoek, is derhalve geen biografische beschrijving van empirisch onderzochte radicaliseringcarrières, waarbij met ’the benefit of hindsight’ invloedrijke factoren, momenten en omstandigheden worden geanalyseerd. Op basis van de bestaande kennis uit literatuur, op basis van informatie van het internet en sites en fora vanuit de bewegingen zelf, alsmede op basis van enkele interviews met enerzijds professionals die in hun werk op enigerlei wijze met dierenrechten- en asielgerelateerde activisme, extremisme en radicalisering te maken hebben en anderzijds ook met – naar eigen zeggen - nietextremistische individuen, organisaties en formaties, wordt daarentegen wel een nader beeld geschapen van deze radicaliseringvormen. Dit beeld wordt nog nader uitgewerkt door de bevindingen te vergelijken met de relatief veel ruimer beschikbare kennis en inzichten van extreemrechtse en islamitische radicalisering. Tijdens het onderzoek is overwogen om inzage te verkrijgen in geanonimiseerde dossiers. Dit was vooraf als te tijdrovend en niet opportuun ingeschat. Het aantal te verwachten beschikbare dossiers maakte de kans gering dat hieruit waardevolle informatie verkregen zou worden – ook gezien het volgens enkele respondent uit de AIVD en uit de sferen van opsporing en vervolging op zichzelf geringe informatiegehalte van de bestaande dossiers.
1.7
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt kort ingegaan op algemene opmerkingen over radicalisering en inzichten en kennis over daarin belangrijke factoren en determinanten. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens stilgestaan bij de onderzoeksbevindingen ten aanzien van het dierenrechten- en asielgerelateerde radicaliseringproces. In hoofdstuk 4 wordt een vergelijking gepresenteerd tussen enerzijds belangrijke factoren in dierenrechten- en asielgerelateerde radicaliseringprocessen en anderzijds in determinanten in extreemrechtse en islamitisch radicaliseringprocessen. Na een vergelijking tussen deze determinanten wordt nog een nadere vergelijking tussen deze radicaliseringprocessen op enkele andere aspecten gemaakt. In het afsluitende vijfde hoofdstuk worden conclusies van dit onderzoek gepresenteerd, waarbij expliciet de onderzoeksvragen worden beantwoord. In het laatste onderdeel van dit hoofdstuk wordt de vraag naar beleidsaanbevelingen beantwoord.
29
Volgens een enkele respondent zal dit leggen van contact en verkrijgen van vertrouwen zelfs in vijf jaar niet voldoende tijd. Deze constatering wordt gebaseerd op de door hen veronderstelde totale afkeer tegen mede werking van de kant van extremisten.
12
2
Radicaliseringproces
2.1
Inleiding
concept
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op definities en enkele meer algemene kenmerken en factoren van radicalisering. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de radicaliseringprocessen in relatie tot dierenrechten- en asielgerelateerd extremisme. In hoofdstuk 4 worden uitkomsten van het onderzoek naar dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering vergeleken met de bestaande kennis over extreemrechtse en islamitische radicaliseringprocessen.
2.2
Radicaliseringproces algemeen
2.2.1
Definities In lijn met de definiëring van het ministerie van BZK wordt radicalisering hier gedefinieerd als het proces van toenemende bereidheid om diep ingrijpende veranderingen in de samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven, te ondersteunen of anderen daartoe aan te zetten. Ingrijpende veranderingen zijn ontwikkelingen die een gevaar kunnen opleveren voor de democratische rechtsorde (doel), vaak met ondemocratische methoden (middel), die afbreuk doen aan het functione30 ren van de democratische rechtsorde (effect). In het onderhavige onderzoek wordt deze definitie, met inachtneming van de bestaande kritiek, gehanteerd. 31
Radicalisering wordt door Moors et al. (2010) beschouwd als het resultaat van een proces van vervreemding en verwijdering van de gevestigde samenleving en haar stelsel van normen en waarden. Radicalisering als proces is een politiek-ideologisch fenomeen met een voedingsbodem in politieke en maatschappelijke ontworteling, dat met name betekenis krijgt in ‘groepen’, collectieven en/of gemeenschappen. Het proces van vervreemding en verwijdering ontwikkelt zich van een vertrouwensbreuk via een legitimiteitconflict tot een legitimiteitbreuk ten opzichte van het politieke systeem 32 en de democratische rechtstaat. Vanuit deze legitimiteitvisie wordt radicalisering in een breder perspectief geplaatst dan uitsluitend vanuit een veiligheidsperspectief, maar ook vanuit een aansluitingsperspectief. In het veiligheidsperspectief op radicalisering vormt dit fenomeen een risico of gevaar en ontleent het begrip betekenis aan personen of groepen die de democratische rechtstaat geweld aan willen doen. In dit perspectief wordt een onder30 31 32
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2009a Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010 Zie ook Slootman & Tillie, 2006, p.17 en het daarin verwezen Sprinzak, 1991
IVA beleidsonderzoek en advies
13
scheid gemaakt tussen activisme en extremisme als stadia in een radicaliseringproces. Vanuit het aansluitingsperspectief wordt radicalisering geplaatst als een vraagstuk, kwestie van maatschappelijke (etnische, religieuze, culturele, sociale) achtergronden van specifieke groepen die ‘bonding’ en ‘bridging’ in de Nederlandse samenleving belemmeren. Vanuit dit aansluitingsperspectief “hangt de invulling van het begrip ‘radicalisering’ samen met het gedrag van groepen mensen die meer of minder tolerant, participatief of ontvankelijk voor diversiteit zijn en de neiging vertonen om er niet meer bij te willen horen, zich van de Nederlandse samenleving af te willen 33 keren.” Hoewel in formele zin de scheidslijn tussen legaliteit en illegaliteit per actie (vaak) scherp is, blijkt in de radicaliseringpraktijk deze scheidslijn moeilijker te trekken. Bij radicaliseringprocessen gaat het vooral om personen en/of groepen en hun gedragingen. Moors et al. (2009) laten zien dat die gedefinieerde grens in relatie tot bijvoorbeeld dierenrechtenactivisme en –extremisme in toenemende mate onder spanning is gekomen. “Er is sprake van een grijs gebied;; personen die zich inzetten voor 34 de rechten van dieren kunnen gelijktijdig zowel activisten als extremisten zijn.” Ook debatten en studies over ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’ laten vaak zien, dat de ‘grenzen van de wet’ en daarmee de scheidslijn tussen illegale en legale actie (en dus tussen activisme en extremisme) een grijs gebied kent. Een spanning die ook naar voren komt in het onderhavige onderzoek. Tot slot is van belang er op te wijzen dat radicalisering niet per definitie hoeft te leiden tot illegaliteit en extremisme. Op vele verschillende manieren kan radicalisering 35 bijdragen tot democratische politieke besluitvorming, beleid, etc. 2.2.2
Piramidemodel Belangrijk in een algemene beschouwing van radicalisering vormt het piramidaal model van McCauley en Moskalenko vanuit een sociologisch perspectief, waarbij de basis bestaat uit allen die sympathiseren met de doeleinden van een radicale of extremistische beweging. “Hoe groter de steun aan de voet van de piramide, hoe groter 36 de kans dat individuen van de betreffende populatie radicaliseren”. Het bestaan en de invulling van de radicaliseringpiramide verschilt per radicaliseringvorm, zoals zal blijken uit de nadere beschrijvingen (zie hoofdstuk 4).
33
Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010, p.18 H. Moors et al., 2009, p. 18 Zie o.a. ook Prof. Dr. Frank Bovenkerk, 2010 McCauley & Moskalenko, 2008, p.415-433, zoals gepresenteerd in Van der Pligt & Koomen, 2009, p.57. Zie ook AIVD, 2004, p.14
34 35 36
14
concept
Figuur 1: Radicaliseringpiramide Radicalen
Burgerlijk ongehoorzame groepen
Sympathisanten in relatie tot doeleinden, ideeën en gedachten
2.2.3
Radicaliseringprocessen en factoren In het onderhavige onderzoek wordt in hoofdstuk 4 een vergelijking getrokken tussen de bevindingen over dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering en reeds bekende inzichten in extreemrechtse en islamitische radicalisering. In dit onderhavige hoofdstuk schetsen we eerst een algemeen model van radicaliseringprocessen met mogelijke fasen en determinanten. Een model weerspiegelt het radicaliseringproces in al haar variatie en mogelijke onderdelen. Individuele radicaliserende personen en/of groepen nemen vrijwel nooit een statische positie in binnen dit procesmodel en hoeven ook niet alle onderdelen te doorlopen. Radicalisering is een complex proces dat vermoedelijk weinig mensen op dezelfde 37 wijze doorlopen en waarin de verschillende dimensies elkaar conditioneren. Ook kunnen tijdens het radicaliseringproces dezelfde factoren in verschillende fasen an38 ders werken. Vele recente onderzoeken wijzen op maatschappelijke (politieke, economische, culturele), individuele (persoonlijke), en groepsfactoren die een rol 39 spelen in het radicaliseringproces. Moors et al. wijzen expliciet op de factoren die de voedingsbodem voor deze radicalisering verklaren. In beantwoording van de vraag hoe voedingsbodems voor radicalisering ontstaan en zich ontwikkelen worden verschillende interactieniveaus onderscheiden die samenvallen met drie soorten vragen die radicaliserende individuen, al dan niet in groepsverband, zichzelf of elkaar stellen, te weten:
37 38 39
Voor overzicht van psychoanalytische, psychologische en sociologische theorievorming zie J. Victoroff, 2005 Zie o.a. Van der Pligt & Koomen, 2009 en Van der Valk & Wagenaar, 2010 Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010
IVA beleidsonderzoek en advies
15
- “ik-vragen”, waarbij het met name gaat om ver doorgevoerde, persoonlijke identiteitsconstructie; - “wij/zij-vragen”, die zich richten op de relatie tussen individu/’groep’ en nabije maatschappelijke omgeving, waarbij vaak positieve eigenschappen worden toegeschreven aan “wij” en negatieve eigenschappen aan “zij”;; - “zij-vragen” gaan om anticipaties of reacties op maatschappelijke situaties waarop het individu/de ’groep’ niet rechtstreeks invloed kan (denkt te kunnen) uitoefenen, maar zich daardoor wel geraakt of betrokken voelt. Onder voedingsbodem binnen radicaliserende groepen wordt verstaan: de ontwikkeling en het samenkomen binnen ‘groepen’ van gevoelens van frustratie, isolement, kansarmoede, ervaren discriminatie, vijandigheid, vernedering, rechtsongelijkheid, achterstand of achterstelling die kunnen (maar niet noodzakelijkerwijs hoeven) bij40 dragen aan het ontstaan van radicalisering. Die voedingsbodem kan bijdragen aan het responsief maken van individuen/’groepen’ met prangende vragen over hun positie, status en ontwikkeling in de samenleving, soms zelfs in de mate dat de natuurlijke weerstand tegen het aanbod aan radicaal en/of extremistisch ideeëngoed afbreekt. Dan is er sprake van een radicaliseringproces dat (uiteindelijk) kan culmine41 ren in extremisme en terrorisme. Het voedingsbodemmodel legt de nadruk op de interacties tussen de verschillende interactieniveaus, d.w.z. drie relatief onafhankelijke ontwikkelingen die los van elkaar in intensiteit kunnen toe- of afnemen. Hierbij gaat het om de interactie tussen - de maatschappelijke context en de voedingsbodem, - tussen vraag (zie hierboven) en aanbod (aan antwoorden), en - tussen voedingsbodem en vraag - aanbod. Zoals gezegd, zijn in verschillende onderzoeken pogingen gedaan om radicaliseringprocessen in een model samen te vatten. Dit heeft inmiddels tot uiteenlopende mo42 dellen geleid. Zo geven Moors et al. (2010) in een model weer hoe voedingsbodem, vraag en aanbodontwikkeling, alsmede weerstand tegen radicaal ideeëngoed en/of handelingsperspectief inspelen op radicaliseringpotentieel.
40 41
42
Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010, p.22 Onder terrorisme wordt verstaan het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappijontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jaren of politieke besluitvorming te beïnvloeden (BZK, 2009a). Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010, p.21
16
concept
43
Van der Pligt en Koomen (2009) presenteren een model met de belangrijkste factoren van een radicaliseringproces, waarin ook aandacht is voor stadia en fasen in dit proces: - Startende radicalisering onder invloed van individuele factoren en sociale context, bijvoorbeeld een onwenselijke gebeurtenis of situatie die als onrechtvaardig wordt ervaren, - via psychosociale processen, waarbij ervaren onrechtvaardigheid wordt gekoppeld aan negatieve emoties, - naar versterking van radicalisering (individueel en groepsprocessen) en (gewelddadig) radicaal gedrag. Het ontstaan van een voedingsbodem voor radicalisering kent niet één bron of oorzaak. Noch bestaat er een eenduidige verklaring voor radicalisering of extremisme. In de – zeker internationale – literatuur bestaat een brede schakering aan studies en theorieën om bronnen, oorzaken en verklaringen aan te stippen, c.q. uit te diepen. De literatuur spreekt van vele verschillende kenmerken, determinanten voor radicalisering. Alle genoemde determinanten dienen met enige zorgvuldigheid te worden beschouwd. Opgemerkt moet worden dat feitelijk geen enkele theorie of empirische analyse afdoende verklaart wat een radicaal nu juist extremistisch maakt. Op basis van huidige inzichten komen in ieder geval de volgende min of meer overeenkomstige determinanten voor radicalisering naar voren, onderscheiden naar a) persoons44 kenmerken, b) groeps- en organisatiekenmerken; en c) contextfactoren.
Determinanten radicalisering Persoonskenmerken
Sterke affectieve valentie ten aanzien van ideologische kwesties Intrinsieke drijfveren die een individu onderscheidt van de grote meerderheid die alleen affectieve valentie hebben Beperkte cognitieve flexibiliteit met een lage tolerantie voor compromisdenken en een sterke neiging tot externe toedeling van fouten, falen en feilen Vermogen tot onderdrukking van intuïtieve of rationele morele
43 44
Van der Pligt en Koomen, 2009, p.67 De beschrijving van deze factoren is gebaseerd op Moors, 2010 (zie: Jans & Moors, 2010) Deze notitie is o.a. gebaseerd op Van den Bos, Loseman & Doosje, 2009; Van der Pligt & Koomen, 2009; Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), 2009en Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010
17
IVA beleidsonderzoek en advies
grenzen en afwegingen (met name in relatie tot geweldpleging) Groeps- en organisatiekenmerken
Individuele en collectieve disposities in brede processen van socialisering en de werking van sociale verbanden in relatie tot (gepercipieerde) ontworteling en vervreemding Gevoeligheid voor cognitief-structurerende leerprocessen Frustratie- agressie Gevoeligheid voor deprivatie, voor het verband tussen armoede, achterstelling en gevoeligheid voor radicalisering of geneigdheid tot extremisme, een verband dat almaar zichtbaarder lijkt te worden Het organiserend vermogen van radicale of extremistische bewegingen in relatie tot factoren als de toegang tot politieke besluitvormingsprocessen, de instabiliteit van een politiek systeem, de bereikbaarheid van (politiek) machtige gelijkgezinden, of het afnemend repressief vermogen van de staat De (ervaren) onderdrukking door of (gepercipieerde) onrechtvaardige behandeling door overheden De constructie van ‘injustice frames’ De werking van informele en formele processen van legitimiteits- en identiteitsconstructie in sociale bewegingen De neiging tot zelfisolement van individuen en groepen als reactie op formele weerstand Wijze waarop (vertrouwen in) sanctiebeleid negatieve invloed kan hebben op radicaliseringprocessen ‘Drivers’ voor criminele en extremistische organisaties
Contextfactoren
Waarneming en oordelen over ontwikkelingen in het buitenland (inclusief Nederlands buitenlandbeleid) Politiek klimaat en discours in Nederland Sociaaleconomische status en wijze waarop de eigen status wordt ervaren in Nederland
18
concept
Geen van de genoemde kenmerken kan op zichzelf als beslissend kenmerk of verklaringsgrond voor radicalisering worden beschouwd. Factoren hangen samen in wisselende constellaties, contextueel en situationeel, die alleen vanuit verschillende, 45 soms conflicterende soms aanvullende visies zijn te begrijpen. 46
Het proces van radicalisering kenmerkt zich door enerzijds cumulatie van frustraties en anderzijds vormen van toebedeling van oorzaken. In beide gevallen is er sprake van een individueel en een collectief of groepsaspect. In dit radicaliseringproces staan ‘wij-zij-vragen’ centraal. Constructie van eigen en groepsidentiteit speelt hierin een belangrijke rol. Het is een proces dat kan uitmonden in de creatie van een ‘tegenwereld’ (: “Iedereen die niet voor ons is of tot ‘ons’ behoort, is tegen ons of hoort hier niet”). 2.2.4
Slotopmerking Bij deze verhandeling over invloedrijk geachte factoren in radicaliseringprocessen moet een relativerende opmerking worden gemaakt. Door wetenschappers, veiligheidsdiensten en anderen wordt veel ‘bewustheid’ (bewust handelen) geconstrueerd en geïmpliceerd. De praktijk verschaft echter voldoende aanwijzingen dat ‘het afkeren van de samenleving’ teruggaat op persoonlijke frustraties of frustraties die men ontleent aan ‘frames’ binnen de eigen groep of gemeenschap. Op zichzelf is het vormen van radicale ideeën een heel menselijke bezigheid, wat nogal eens vergeten wordt. Radicalisering heeft met andere woorden ook iets heel menselijks, dat in ver47 toogdiscussies en achtergrondstudies meer dan eens in het niet verdwijnt.
45
Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010, p.39 Hieronder wordt verstaan: het proces waarbij gerationaliseerde en geobjectiveerde gevoelens en ervaringen – voortkomend uit werkelijke dan wel gepercipieerde dreigingen of ‘misstanden’ met betrekking tot de eigen groep of het eigen individuele leven – die vanuit een onmachtspositie vertaald worden naar een handelingsperspectief. Zie onder andere ook Chris Stoop, 2010; en H. Moors, 2010
46
47
IVA beleidsonderzoek en advies
19
3
Dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering
3.1
Inleiding Na de algemene beschouwing van het radicaliseringproces wordt in dit hoofdstuk specifiek ingegaan op dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. In de beschrijvingen wordt eerst zoveel mogelijk aangegeven wat de uitkomsten van de uitgevoerde literatuurstudie zijn. Daarop aansluitend wordt ingegaan op de bevindingen uit de internetscreening en de gehouden interviews.
3.2
Dierenrechtenradicaliseringproces
3.2.1
Historisch kader Dierenrechtenactivisme en -extremisme zijn zeker geen nieuwe fenomenen in het e Nederland van de 21 eeuw. De eerste dierenbeschermingsorganisatie stamt al van 1864 en de eerste dierenwetgeving stamt uit 1886. Na decennia van debatteren en lobbyen kwam in 1961 de Wet op de Dierenbescherming. Van recenter datum is de toename in de maatschappelijke steun voor organisaties, die zich inzetten voor natuur, dier en milieu. Deze maatschappelijke steun heeft echter vooralsnog volgens velen binnen de Nederlandse dierenrechtenbeweging niet of onvoldoende geleid tot 48 politieke en wettelijke vertaling. In wezen bestaat er een welwillende communis opinio dat je goed moet zijn voor dieren en dat (impliciet) daarmee verbonden is dat mensen die zich daarvoor inzetten niet zo kwaad zijn. Dierenrechten en dierenwelzijn worden zo dus positief gefra49 med.
3.2.2
Persoonskenmerken Betrokkenen in een proces van dierenrechtenradicalisering zouden van relatief jonge leeftijd zijn. Zo signaleert de AIVD dat de nieuwe aanwas van dierenrechtenactivisten en –extremisten voor een belangrijk deel bestaat uit zogenoemde ‘stadskinderen’, die zouden zijn vervreemd van de vroegere samenleving waarin dieren een andere rol speelden. Er is brede steun onder burgers voor het welzijn van dieren, waardoor volgens de AIVD ook continue sprake is van een nieuwe aanwas van activisten die vooral bestaat uit ‘jeugdige, gedreven individuen die zich om diverse redenen focus50 sen op dit soort activisme’.
48
Moors et al., 2009, p.117 Zie o.a. Gross & Vallely, 2010; Bekoff, 2007; Sunstein & Nussbaum (red), 2005 AIVD, 2009b, p.23
49 50
20
concept
Verschillende respondenten werkzaam bij gemeenten, politie en justitie ondersteunen het beeld dat ‘jeugdigen’ bij het activisme betrokken raken. Ook wordt gewezen op het gevaar van ‘jeugdige onbezonnenheid en hun ‘zoektocht naar spanning en avontuur’. Voor enkele respondenten uit de beweging is dit een reden zeer terughoudend te zijn om juist jongeren op te nemen in hun geledingen. Andere respondenten uit het politieapparaat spreken het vermoeden uit, dat juist jongeren worden ingezet om zo te profiteren dat onder de 14 jaar geen identificatieplicht bestaat en dat jongeren onder de 18 jaar onder het milde jeugdstrafrecht vallen. Daartegenover staan andere respondenten uit bijvoorbeeld het landelijk parket en het KLPD die er toch vooral op wijzen dat de leeftijd van de activisten en bij demonstraties betrokken personen eerder tussen de 20 en 40 jaar ligt. Uit de interviews in het kader van het onderhavige onderzoek komt een wisselend beeld naar voren over een verband tussen radicalisering met opleidingsniveau. In sommige interviews, zoals met respondenten uit het Openbaar Ministerie (OM) wordt zo’n verband tegengesproken. Het beeld van de activist die alle legale en wettelijke procedures weet toe te passen om informatie en rapporten boven tafel te krijgen en procedures tegen in zijn ogen dierbedreigende activiteiten en instellingen te starten, doet vermoeden met hoog opgeleiden te maken te hebben. Deze legalistische acties vormen echter een actievorm binnen een breed palet aan activiteiten van dierenrechtenactivisten en extremisten. Voor vele actievormen, zoals flyeren, demonstreren, home visits, et cetera, is zo´n hogere opleiding geen vereiste,. Voor een deel van de dierenrechtenactivisten geldt, aldus respondenten uit het vervolgingsapparaat, dat zij niet hoog opgeleid zijn, omdat zij gewoonweg te jong zijn om een wetenschappelijke studie te hebben afgerond. Het OM gaf aan dat een aanzienlijk deel van de dierenrechtenextremisten tussen de 20 en 25 jaar oud zijn en 51 geen dagbesteding hebben in de vorm van studie of werk. Deze groep richt zich niet op de legale procedures, maar op illegale acties zoals dierenbevrijding. De kennis hierover doen zij op, zo de respondenten, bij internationale gatherings van dierenen milieuactivisten. Het betreft een zeer kleine groep activisten, waarover enkele persoonskenmerken bekend zijn, zoals dat het relatief veel vrouwen betreft. Het gaat zoals gezegd om jonge mensen, die van het activisme hun dagtaak hebben gemaakt en die geen andere dagbesteding of inkomensvoorziening hebben. Zij ontvangen een uitkering, zoals Wajong of bijstand. Een ander deel van de respondenten, werkzaam bij politie en instellingen die met activisme (en extremisme) te maken hebben (gehad), wijst echter op de vele, verschillende juridische procedures, bijvoorbeeld in het kader van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB), die toch enige opleiding zouden vereisen. Aangezien dierenrechtenextremisen zich, wanneer zij worden opgepakt, tot nu toe altijd hebben beroepen op het zwijgrecht, is het moeilijk om andere kenmerken of motieven te achterhalen.
51
Deze informatie geldt voor een groep extremisten, waaronder zich ook mensen uit het buitenland bevonden.
21
IVA beleidsonderzoek en advies
52
Uit het onderzoek van Van den Bos et al. komt naar voren dat jongeren positiever denken over dierenrechtenactivisme wanneer zij laag zijn opgeleid. Van den Bos et 53 al. wijzen er op dat sociaalpsychologische factoren geen samenhang laten zien met de attitude van de onderzochte jongeren ten aanzien van dierenrechtenactivisme. Een andere belangrijke bevinding uit het onderzoek van Van den Bos et al. (2009) is dat onderzochte jongeren een sterkere geweldsbereidheid vertonen wanneer zij een positievere attitude hebben ten aanzien van dierenrechtenactivisme. “Dit betekent dat een positievere attitude ten aanzien van dierenrechtenactivisme ervoor kan zor54 gen dat jongeren gewelddadig worden.” Van den Bos wijst er zelfs op dat de attitude van jongeren ten aanzien van dierenrechtenactivisme een redelijke voorspeller is 55 voor de mate waarin jongeren bereid zijn geweld te gebruiken. 3.2.3
Groeps en organisatiekenmerken Uit verschillende AIVD-rapportages komt het beeld naar voren dat het bestaan van de in 2.2.2 genoemde radicaliseringpiramide, met een brede sympathieke ondersteuning vanuit de bevolking voor nagestreefde doelstellingen, zeker lijkt op te gaan in relatie tot dierenrechtenradicalisering. De AIVD wijst er in 2004 op dat de meeste vormen van dierenrechtenactivisme “wel een zeker draagvlak hebben onder de be56 volking” . De AIVD veronderstelt dat de brede onderkant zelfs gevormd wordt door een paar miljoen Nederlanders. Het ‘burgerlijk ongehoorzame deel’ schat de AIVD op enige honderden activisten, waarvan een kleine minderheid tot het uiterste wil gaan 57 en tot de (radicale) top van de piramide behoort. Ook in 2009 wijst de AIVD er op dat een belangrijke factor voor de volgens haar grote effectiviteit van acties door dierenrechtenextremisten is “dat het welzijn van dieren een thema is dat in bredere krin58 gen steun vindt, waardoor er ook een continue aanwas is van nieuwe activisten”. In diezelfde rapportage verduidelijkt de Dienst dit door verwijzing naar de campagne tegen het project ScienceLink in Venray, waarbij activisten en extremisten gezamen59 lijk optrokken met ‘burgers’ uit de regio. De gemeente wilde een aantal jaar geleden op een braakliggend terrein een bedrijventerrein – onder de naam ScienceLink ontwikkelen ten behoeve van de werkgelegenheid. Het gerucht deed de ronde dat op dit terrein het bedrijf Harlan zich zou vestigen. Een bedrijf dat graasdieren fokt en houdt en waar dierproeven mee worden gedaan. Dit gerucht, op dat moment nog niet bevestigd, bleek voor dierenrechtenactivisten het moment om in actie te komen en campagne te voeren tegen het bedrijventerrein. De acties bestonden uit verschillende legale activiteiten, zoals demonstraties, en sommigen met een meer illegale inslag, zoals bekladdingen. Ook was er sprake van bedreigingen. Uiteindelijk leidde
52 53
54 55 56 57 58 59
Van den Bos et al., 2009, p.53 In dit onderzoek is gekeken naar drie sociaalpsychologische factoren: ervaren onrechtvaardigheid, onzekerheidsgevoelens en ervaren groepsdreiging (Van den Bos et al., 2009, p.53). Van den Bos, et al., 2009, p 53 Idem, p.67 AIVD, 2004, p.14 Idem, p.15 AIVD, 2009b, p.23 Idem
22
concept
60
een en ander ertoe dat het bedrijventerrein niet van de grond is gekomen. Onduidelijk blijft in hoeverre dit deels of uitsluitend aan deze acties is te wijten. Verschillende respondenten uit gemeente en actieorganisaties twijfelen eraan of de inzet vanuit de dierenrechtenbeweging essentieel was voor het niet doorgaan van het bedrijventerreinplan. Sommigen wijzen erop dat dit waarschijnlijk sowieso gebeurd was en dat andere redenen hieraan ten grondslag lagen. Zo zegt een van de gesproken activisten: ‘Science Links was toch al gedoemd te sneuvelen, de wethouder heeft het protest gebruikt om zich terug te kunnen trekken en de ‘extremisten’ de schuld te geven zonder zelf gezichtsverlies te lijden.’ Het beeld van een brede laag sympathisanten komt ook naar voren in de verschillende interviews. ‘We maken in onze acties gebruik van de sympathie van de massa. Tegenwoordig hebben we ‘het volk’ achter ons staan’, aldus een van de bevraagde organisaties. Enkele geïnterviewde gemeenteambtenaren wijzen ook op de relatief brede steun onder de bevolking voor de doelstellingen van de dierenrechtenbeweging. De activisten kunnen bij enkele demonstraties dan ook rekenen op aanzienlijke lokale support. Dit neemt niet weg dat extremistische acties worden veroordeeld en dat enig verband met lokale inwoners niet gelegd mag worden. Respondenten uit de beweging zelf wijzen er ook op dat de support van de brede onderlaag van de piramide zich niet uitstrekt tot de top van diezelfde piramide. Er is sympathie voor de legale dierenrechtenactivisten, maar niet voor extremistische daden. Het onderscheid tussen activisme en extremisme speelt ook door op de wijze waarop de verschillende organisaties zichzelf presenteren. Op het internet geven verscheidene organisaties een duidelijk statement over hun doelen en vermelden daarbij of zij voor of tegen gewelddadige acties zijn. Zo meldt Animal Freedom: “Wij ondersteunen alleen geweldloze, legale en positieve initiatieven voor de leefsituatie van 61 dieren, vanuit de gedachte ‘think global, act local’. Een voorbeeld van een organisatie die illegale acties niet veroordeeld is Respect voor Dieren. Zij claimen onder andere: “Respect voor Dieren distantieert zich niet van ondergrondse of bovengrondse dierenrechten- en dierenbevrijdingsgroepen, zolang al het mogelijke wordt gedaan om dieren, milieu en mensen geen schade te berokkenen.” Wel wordt in een ander beginsel aangegeven dat uit naam van Respect voor Dieren geen vernielingen wor62 den gedaan en geen bedreigingen geuit. In de beginselen van Respect voor Dieren wordt aangegeven dat hun naam gebruikt kan worden voor iedere actie die aan hun beginselen voldoet. Er zijn ook andere ‘organisaties’, die hun naam ‘vrij geven’ voor een ieder die actie wil voeren, zoals ‘Groen Front! / Earth First!’, waarbij wel wordt 63 aangegeven dat geweld tegen personen onder deze naam niet is toegestaan. Voor een andere veel geclaimde naam: het DierenBevrijdingsFront (DBF) zijn geen nadere beperkingen gevonden.
60
61 62 63
de Volkskrant, Aanslag Science Link stopgezet na acties dierenactivisten, 16 april 2008; en NRC Handelsblad, Venray stopt omstreden Science Link, 15 april 2008 Zie www.animalfreedom.org Zie www.resptecvoordieren.nl/respect-voor-dieren/ Zie www.groenfront.nl
IVA beleidsonderzoek en advies
23
Op internet zijn vele Nederlandse sites te vinden in relatie tot dierenrechten en – welzijn. Sommige zijn specifiek op één doelwit/misstand gericht. Veel van deze sites 64 leiden al snel een slapend bestaan. Zo is er een site BPRC Moet Dicht , maar die is al tijden niet meer actief. Op Hyves is ook een Hyve BPRC moet dicht. Deze zou 230 leden hebben, waar op zeer onregelmatige basis een bericht wordt geplaatst door een van de leden, maar hierop volgen geen reacties door anderen (de laatste vier berichten stammen uit november 2009). Op andere sites worden overigens weinig berichten geplaatst door bezoekers van de sites. Er zijn zelfs helemaal geen internetfora aangetroffen, waarop discussie tussen aanhangers plaatsvindt. Ook op sites, fora die als discussiemedium zijn opgesteld, blijven discussies na geplaatste mededelingen veelal beperkt tot een klein aantal en 65 hebben deze als na een of enkele dagen een ‘slapend bestaan’ . ‘Extreemrechtse’ dierenrechtenradicalisering Binnen het dierenrechtenradicalisering is een onderscheid te maken tussen extreem66 rechtse en extreemlinkse dierenrechtenradicalisering. Moors et al. (2009) wijst er in 67 dit verband en met verwijzing naar de Trendanalyse 2008 op dat een deel van de activisten links georiënteerd is: anarchistisch, antifascistisch en antiglobalistisch. Tevens is er een kleine groep die extreemrechts georiënteerd is. Een gemeenschappelijke basis omvat het ‘ecobewustzijn’ binnen zowel ‘rechts’ en links’. Het grootste gedeelte is echter niet politiek georiënteerd. De extreemrechtse stroming binnen het dierenrechtenactivisme en –extremisme lijkt een relatief geringe groep te omvatten, zoals blijkt uit de AIVD-rapportage en dit wordt bevestigd door bronnen met relaties binnen extreemrechts. Eskens (2009a) wijst op een extreemrechtse ideologische basis voor de strijd voor dierenrechten en –welzijn. Deze zou zich, zo Eskens, baseren op klassieke fascistische teksten en “deels ook deep ecology, een stroming die een diepe verbondenheid tussen mens en natuur propageert. De ‘ecofascisten’, zoals ze door linkse tegenstanders genoemd worden, voelen zich, meer dan de meeste ideologen van de deep ecology, met de gewelddadige kant van de natuur verbonden. De natuur is een machtstrijd. Je handelt pas natuurlijk als je de vijand opjaagt en uitschakelt. De definitie van ‘vijand’ volgt ook uit de diepe verbondenheid met de natuur: degene die het 68 evenwicht en de duurzaamheid van de natuur als zondanig bedreigt, is de vijand”. Eskens geeft aan dat dergelijke ‘ecofascisten’ in Amerika talrijk zijn, maar in Neder-
64 65
66 67 68
BPRC: Biomedical Primate Research Centre Deze constatering wordt in de interviews ondersteund. Er bestaat wel communicatie via internet door dierenrechtenextremisten, maar die is geenszins voor een breder publiek bedoeld. Deze (internationale) communiicatie bevat vermoedelijk informatie over doelwitten, maar wordt gecrypt (gecodeerd). Zie o.a. AIVD, 2004; Eskens, 2009; Moors et al., 2009. Ministeries van Justitie en BZK, 2008 E.Eskens, 2009a, p. 110 Eskens verwijst hierbij J. Keulartz, 1998
24
concept
69
land minder voorkomen. Hij verwijst hierbij naar de in de 2007-AIVDrapportage noemde actiegroep ‘Met de Dieren Tegen de Beesten’ (MDTB).
ge-
Uit de contacten met Eskens en twee informanten met kennis van het extreemrechtse milieu doemt het beeld op dat deze extreemrechtse aandacht voor dierenrechten en -welzijn in Nederland – met uitzondering van het MDTB - toch vooral een ‘gelegenheidsaandacht’ is. Met andere woorden, binnen enkele extreemrechtse organisaties is aandacht - bijvoorbeeld in de vorm van een demonstratie – voor dierenwelzijn als één van de issues waarop men zich kan profileren. Het biedt extreemrechts een issue waardoor mogelijk nieuwe of andere aanhang is te verwerven. En het biedt de mogelijkheid om met andere standpunten in het nieuws te komen, dan de gebruikelijke standpunten tegen ‘buitenlanders’, ‘islam’, e.d. Men wil hierbij gebruik maken van de brede steun onder de bevolking voor het opkomen voor dierenwelzijn om zichzelf op die manier als het ware op een positieve manier te profileren. Zo worden vaker populaire thema’s aangegrepen door extreemrechtse groeperingen. De Twentse tak van Voorpost haalde recentelijk nog het landelijke nieuws met de aankondiging van een actie tegen zwerfvuil. Voorpost keert zich tegen alle niet-Nederlandse invloeden in de samenleving, inclusief afval van niet-vaderlandse ketens als McDonald’s en in70 vloeden uit andere culturen. Overigens worden verbanden met deze klassieke extreemrechtse thema’s niet geheel losgelaten bij hun uitingen in het kader van dierenrechten. Zo richt men zich bijvoorbeeld vooral tegen circussen (en hun rondreizende eigenaren en medewerkers) en tegen vormen van islamitisch slachten. Van een Nederlandse ideologisch onderlegde, extreemrechtse dierenrechtenbeweging is in dit 71 onderzoek niets gebleken. Uit een AIVD-rapportage en de interviews is ook geen direct verband en contact tussen ‘extreemrechts’ en dierenrechtenextremisme gebleken. Confrontaties tussen ‘links’ en ‘rechts’ zijn in het recente verleden diverse malen opgetekend. In een enkel geval bleek, zo een geïnterviewde AIVD’er, binnen de dierenrechtenbeweging onenigheid te bestaan over het al dan niet toelaten van deelnemers vanuit extreemrechtse hoek. Uit het interview werd duidelijk dat tijdens de demonstratie bij ScienceLink in Venray de ene organisator de strijd voor dierenrechten vooropstelde en niet direct tegen deelname van rechts-extremisten, terwijl een ander deelname door ‘extreemrechtse zijde’ pertinent niet tolereerde. Zoals gezegd, leidden pogingen vanuit extreemrechtse hoek om deel te nemen aan een dierenrechtenactie tot confrontatie en zelfs handgemeen. Soms leidt de geplande actie van de een, tot terugtrekking van de ander. Zo zouden het met extreemrechts gelieerde Met de Dieren Tegen de Beesten (MDTB) en Voorpost Midland op 21 oktober 2009 een demonstratie organiseren in Zeist tegen het daar aanwezige Moskou-Holiday circus. De van oorsprong Belgische organisatie Bite Back had als eerste een vergunning voor zo’n demo verkregen. MDTB/Voorpost Mid-
69 70
71
AIVD, 2007 Digiknip, 4 augustus 2010 (Digiknip is een nieuwslijst van de Stichting Magenta voor nieuwsberichten over antiracisme, discriminatie en gerelateerde onderwerpen). AIVD, 2007
IVA beleidsonderzoek en advies
25
land trokken hierop hun initiatief in: “Bite Back heeft laten weten dat zij hun ‘open’ demonstratie hebben veranderd in een ‘besloten’ actie zodat ze ‘bepaalde mensen’ kunnen weigeren. Met de Dieren Tegen de Beesten stelt zich op het standpunt dat zij niemand in de weg wil lopen en juist aanvullende acties houdt waar anderen geen tijd of zin hebben om aandacht te besteden aan dierenleed. MDTB wenst Bite Back 72 veel succes met hun actie en hoopt in het vervolg op een betere samenwerking”. Drijfveren Eskens meent dat het meest eenvoudige antwoord op de vraag naar drijfveren van extremisten “het avontuur” is. “Iedere samenleving kent gewelddadige eenlingen, maar de vraag is waarom deze eenlingen zich juist rond de dierenbeweging verzamelen. Klaarblijkelijk zit er iets in de ideologie van de harde dierenbeweging wat past bij radicale geesten. Voor hen is het dier de mascotte van het anti‑establishment. Het is de underdog, de weerloze die gemangeld wordt door de heersende macht. De romantische idealist, denkend en opererend vanuit een ‘grotere ideologie’, voelt een neiging om daartegen op te treden. Dat het idealisme vervolgens zo ontspoort, heeft veel te maken met frustratie. Waar de meeste idealistische organisaties wel iets we73 ten te bereiken, daar boekt de dierenbeweging bar weinig vooruitgang”. Zo’n perspectief dat er te weinig en/of te traag vorderingen worden bereikt, kan de kans op radicalisering vergroten. Door ons gesproken dierenrechtenactivisten geven daarnaast ook aan dat zij het idee hebben dat mensen die willen protesteren steeds meer bij dierenrechtenorganisaties terecht komen. Het lijkt er volgens deze respondenten op dat andere organisaties zijn ‘doodgebloed’. Deze groep bestaat veelal uit jongeren, die meer boos zijn op de gehele samenleving, dan dat zij per se voor dierenrechten willen opkomen. De organisatie van de respondenten geeft nadrukkelijk aan voorzichtig te zijn met het toelaten van ‘zulke vrijwilligers’. Eskens maakt een duidelijk onderscheid tussen het radicaliseringproces van personen/groepen die vooral vanuit het streven naar verbetering van het dierenwelzijn opereren (zogenoemde ‘leedwegers’) en zij, die vooral (of vanaf enig moment) opereren vanuit het streven naar dierenrechten (meer ideologisch gedreven personen/ groepen). Eskens spreekt in deze respectievelijk van ‘leedwegers’ en meer ideologisch onderlegde activisten. Bij die laatste lijkt de stap naar verdergaande radicalisering, c.q. extremisme nadrukkelijker aanwezig. In dat geval spreekt Eskens over ‘hyperactivisten’. Uit de interviews met politie en gemeenten bleek ook, dat ‘leedwegers’ vooral mensen zijn die vanuit een gevoel voor dierenwelzijn actief zijn geworden om (reële dan wel veronderstelde) misstanden in het dierenwelzijn aan de kaak te stellen, c.q. te bestrijden. Soms kunnen hun acties leiden tot extremistische acties, gemotiveerd 72
73
Zie http://www.mdtb.nl/nieuwsbewaarplaats/51-demonstratie-in-zeist-afgelast-bite-back-voert-actie.html en http://indymedia.nl/en/2009/10/62520.shtml E. Eskens, 2009b,
26
concept
vanuit het al dan niet veronderstelde leed dat dieren wordt aangedaan. Zij richten zich met name tegen excessen in (reëel dan wel verondersteld) dierenmisbruik en mishandeling. In principe lijkt voor deze groep echter verbetering van de leefomstandigheden van dieren het na te streven doel. In het geval van (meer) ideologisch onderlegde dierenrechtenactivisten worden acties en perspectief in toenemende mate gerelateerd aan (brede) ideologieën. In verschillende gevallen worden deze ideologieën volgens Eskens zelf (verder) ontwikkeld. Zo baseert volgens hem een aanzienlijk deel van deze groep zich op de theorieën en schriften van de Australische ethicus Peter Singer. Singer ’s bekendste boek 74 Animal Liberation (1975) wordt beschouwd als de basis voor de ‘moderne’ dierenbevrijdingsbeweging die zich internationaal heeft ontwikkeld. Toch bestaat er volgens Eskens bij Singer zelf, alsmede binnen de brede dierenrechtenbeweging discussie wat nu wel en (juist) niet in Animal Liberation wordt gepropageerd. Eskens presenteert een beeld , waarin Singer’s werk door verschillende mensen is verknipt en in richtingen wordt doorgevoerd, die Singer niet bedoeld heeft. Hierbij zouden met name punten spelen als hoe ver men “de strijd” kan of zelfs moet doorvoeren. Interessante en exemplarische cases hierbij zijn de discussies naar aanleiding van de acties van de Sea Sheperds, met name begin 2010 nadat hun ‘vlaggenschip’ de Ady Gil 75 was geramd door een Japanse walvisvaarder. Tijdens een recente en door de onderzoekers bezochte lezing in Nederland sprak de Amerikaanse dierenrechtenactivist Peter Young zich uit voor harde acties. Hij stelde daarbij onder andere de actiebereidheid in Europa en Nederland aan de kaak, die volgens hem veel groter zou moeten zijn omdat vervolging en strafmaat hier veel lager liggen als in de VS. Ook pleitte hij ervoor dat de 300 mensen die volgens hem naar internationale gatherings gaan zich beter in duo’s zouden kunnen opsplitsen en zo 150 dierenbevrijdingsacties uitvoeren. Dit zou veel zinvoller zijn voor de dieren en de beweging. Overigens vertrok Peter Young na zijn lezingen in Nederland zelf naar zo’n internationale gathering in Italië. Onderdeel van het radicaliseringproces van (een deel van de) dierenrechtenextremisten lijkt dan ook te worden gevormd door het zelf (verder) ontwikkelen van ideologie ter ondersteuning – of verantwoording? – van hun radicale en extremistische acties. Het ook bij andere radicaliseringprocessen bekende “knip en plakwerk” op ideologisch gebied lijkt zich ook binnen het dierenrechtenextremisme veelvuldig voor te doen, aldus ook een respondent van de AIVD. Natuurlijk is het niet zo dat ideologie op zichzelf maakt dat activisten geradicaliseerde extremisten worden. Binnen de brede dierenrechtenbeweging bestaat, zoals gezegd, een deel dat zich in tegenstelling tot de zogenoemde ‘leedwegers’ meer ideologisch heeft onderlegd. In dit ideologisch perspectief staat de strijd voor dierenrechten in een historisch perspectief met eerdere rechtenbewegingen, zoals de vrouwenbeweging, de antislavernijbeweging, de antidiscriminatiebeweging, de homobeweging, en 74 75
P. Singer, 1975. Een ander bekend werk van zijn hand is P. Singer, 1979. Zie o.a. http://www.eenvandaag.nl/binnenland/35488/sea_shepherd_geramd_door_japanse_walvisvaarders
IVA beleidsonderzoek en advies
27
dergelijke. In deze visie is het niet zozeer de vraag of dieren rechten verkrijgen, overeenkomstig met mensenrechten, maar slechts wanneer dit het geval zal zijn. Dit is op zichzelf natuurlijk geen reden om zich tot extremistische acties te keren noch een zeker onderdeel voor een radicaliseringproces. Onder degenen, die in zo’n radicaliseringproces verkeren, richt een deel van de aandacht zich er echter wel op dit onvermijdelijk geachte proces (naar dierenrechten) te bespoedigen. ‘Single issue’ of breder? Een ander ideologisch onderscheid in relatie tot het proces van dierenrechtenradicalisering richt zich op de vraag of men te maken heeft met een radicalisering rond een ‘single issue’, dan wel dat van een breder ideologisch onderlegde radicalisering sprake is, waarbinnen dierenrechten een onderdeel vormt. Binnen het dierenrechtenradicalisme zien we exponenten van beide. Het radicaliseringproces van de ‘single issue’-activist voltrekt zich binnen de strijd voor verbetering van dierenwelzijn en/of –rechten, waarbij verondersteld wordt dat bij menigeen een carrière door de eerder genoemde piramide wordt gevolgd. In dit radicaliseringproces is er sprake van een toenemend legitimiteitconflict in relatie tot de democratische rechtsorde op basis van het voortduren van dierenleed en het veron76 derstelde gemis aan effectieve politieke actie binnen die rechtsorde. In het interview met Eskens werd ook geconstateerd, dat heden ten dage onder een deel van deze activisten weinig kennis en inzicht over het functioneren van die democratische rechtsorde bestaat. En dat meer inzicht hierin mogelijk bij zou dragen tot het voorkomen van ‘afglijden naar deelname aan extremistische acties’. Dit lijkt de ervaring en de inzichten van anderen te weerspreken, die vooral wijzen op de onophoudelijke wettelijke procedures, die door activisten gevolgd worden. Deze tegenspraak lijkt echter realiteit: enerzijds weet (een deel van) de beweging de democratische en wettelijke wegen precies (en tot uit ten treuren) te bewandelen, en bestaat tegelijkertijd een ‘ongeduld’ en onkunde over de wijze en tijd die noodzakelijk is om via democratische weg beleids- en wettelijke veranderingen tot stand te brengen. In het radicaliseringproces van ‘de breder georiënteerde activist’ vormen dierenwelzijn en/of –rechten ‘slechts’ één van de issues en richtingen van een ‘bredere strijd’, 77 zoals antiglobalisme, antikapitalisme, en dergelijke. Volgens Eskens wordt dierenleed daarbij verondersteld het zoveelste voorbeeld te zijn van uitbuiting, onderdrukking en slachtofferschap. In dit radicaliseringproces wordt de bestaande (nationale en internationale) staatsvorm en democratische rechtsorde meer en meer opgevat als symbool van die veronderstelde onderdrukking en uitbuiting en wordt daar ook geen ‘heil’ verwacht in relatie tot verbetering van de situatie. De Amerikaanse dierenrechtenactivist Peter Young liet tijdens de eerder aangehaalde lezing weten geheel
76
77
Onder invloed van dit groeiende legitimiteitconflict kan een ‘single issue’-activist een radicaliseringproces doormaken in de richting van een totaalradicalisme (ideologisch breder georiënteerd en ontwikkeld). Moors et al., 2009, p.100
28
concept
geen fiducie te hebben in petities, verklaringen, et cetera, maar alleen in concrete bevrijdingsacties. Eskens wijst er op dat een radicaler deel binnen de top van de eerder genoemde radicaliseringpiramide gebruik maakt van de zogenoemde Straight Edge filosofie: “De rechtsstaat deugt niet, de meeste burgers zijn te lui om het goede te doen, maar jij, jij kunt een moreel juist leven leiden. Jij kunt het goede doen: door geen vlees te eten, 78 het milieu te sparen en streng op te treden waar dat nodig is.” Eskens, zelf lid van de dierenrechtenbeweging, wijst erop dat ‘hyperactivisten’ in de praktijk helemaal niet voor dierenrechten zijn. “Zij houden sowieso niet van de rechtsstaat. Hun opvatting van dierenrechten is dan ook niet legalistisch. Zij voelen niets voor die juridische rechten die, door middel van de gebruikelijke democratische procedures, worden afgewogen tegen andere rechten. Voor hen zijn dierenrechten morele standaarden waaraan een ieder heeft te voldoen. Dieren verdienen te allen tijde bescherming, zeggen zij, juist omdat zij weerloos zijn. En wie deze morele wet overtreedt, die zal 79 het merken”. De interactie tussen de verschillende lagen van de radicaliseringpiramide kan ook bijdragen tot (verdergaande) radicalisering van personen/groepen. Uit interviews met onder andere Eskens wordt opgetekend dat hierbij een superioriteitsgevoel ontstaat 80 onder de ‘radicaliserenden’. Van der Pligt en Koomen wijzen in de context van radicalisering op een kenmerk van klassieke gevallen van ‘groupthink’: de groep voelt zich relatief verheven boven de rest van de samenleving. Via contacten en discussie binnen de groepen (in het piramidemodel) wordt men extremer (groepspolarisatie), ziet men zichzelf als onkwetsbaar en superieur (‘groupthink’), isoleert men zich en sluit zich af. Dit proces lijkt zich ook via internet af te spelen, waarbij dit medium steeds meer een mededelingenbord wordt, dan een interactief communicatiemiddel. Iets waar tijdens dit onderzoek bij de internetscreening vaak op werd gestuit waren sites, die ooit ‘de lucht in waren gebracht’ als mededelingenbord en vervolgens een ‘rustend bestaan’ leidden en het relatief grote gebrek aan levendige discussies en debatten op vele sites – zeker in vergelijking tot de ‘levendigheid’ op sites van andere hier besproken radicaliseringthema’s. Bij zo’n proces van ‘groupthink’ wordt ook ingegaan op de rol van rechtvaardigingsprocessen, zoals het dehumaniseren van tegenstanders, vinden dat eventuele slachtoffers het aan zichzelf te wijten hebben en dat er simpelweg geen andere weg 81 openstaat dan extremisme. Deze ‘groupthink’ spreekt ook uit verschillende teksten en uitingen op internet van de organisatie Respect voor Dieren, zoals: “Respect voor Dieren ziet geen heil in dierenwelzijnmaatregelen, die niet tot vrijheid van dieren leiden maar tot rechtvaardiging van opsluiting, uitbuiting, marteling en moord”.
78 79 80 81
Eskens, 2009a, p.112-121 E. Eskens, 2009b Van der Pligt en Koomen, 2009, p. 53 Van der Pligt & Koomen, 2009, p.VI
29
IVA beleidsonderzoek en advies
3.3
Asielgerelateerd radicaliseringproces
3.3.1
Historisch kader Het asielgerelateerde activisme lijkt nadrukkelijk een ‘single issue’ beweging, die onderdeel vormt van links geradicaliseerde beweging. Uit de interviews met mensen uit gemeenteambtenaren komt echter een beeld naar voren dat het bij activisten lijkt te gaan om personen en groepen die ook op andere thema’s van het linksradicalisme betrokken zijn, zoals het antifascisme, het antiglobalisme, het anarchisme. Ooijevaar en Kraaykamp stellen dat de ‘gemeenschappelijke noemer van extreemlinkse groeperingen is dat er gestreden wordt voor een betere wereld, waarbij de gelijkheidside82 ologie hoog in het vaandel staat, maar tegelijkertijd ook utopisch is’. 83
In de relatief geringe literatuur en documenten over asielgerelateerde radicalisering wordt vrijwel altijd een direct verband gelegd met extreemlinkse radicalisering. Zo 84 wordt in een specifieke AIVD-rapportage over huidige uitingen en acties vanuit deze radicaliseringvorm een historisch verband gelegd met de Revolutionaire Anti Racistische Actie (RaRa) die in de jaren ’80 en begin jaren ’90 gewelddadig verzet pleegde tegen het toen vigerende asiel- en vreemdelingenbeleid. RaRa hield na eni85 ge tijd op te bestaan en de AIVD meldt dat sinds enige jaren het verzet weer structureel van aard is geworden. De AIVD meldt hierbij dat ook van een radicalisering sprake is en dat men zich bedient van brandstichtingen, home visits en het openbaar maken van namen en adressen van bedrijven die betrokken zijn bij (uitvoering van) dit beleid. Bekende uitingen van deze laatste actievorm zijn de Aan de Schandpaal86 publicaties. 3.3.2
Asielgerelateerd extremisme? Hoewel enkele acties, zoals de ‘naming & shaming’, zeker een bedreigd gevoel teweeg kunnen brengen bij bedrijven (en personen) die het betreft, lijken zich nauwelijks directe acties te hebben voorgedaan waarbij sprake is van persoonsgericht, fy87 siek geweld. Uit de meest recente overzichten van activiteiten en incidenten in relatie tot asielge88 relateerd activisme van het KLPD en AIVD komt niet een beeld naar voren dat er recent van een omvangrijk aantal extremistische asielgerelateerde acties sprake is. In het AIVD-overzicht komt naar voren dat een overgroot gedeelte van acties bestaat uit legale acties, zoals demonstraties (met of zonder lawaai) en stille waken, en op zichzelf illegale acties, zoals bezetting van in aanbouw zijnde gebouwen of bouwterreinen, vastketenacties. Daarnaast hebben zich in de afgelopen tien jaar ook enkele
82 83 84 85 86
87 88
Ooijevaar & Kraaykamp, 2005, p.239-256 Zie AIVD, 2009a en Moors et al. 2009 AIVD, 2009a Zie ook F. Buijs, 1995 Aan de schandpaal, september 2008; Aan de schandpaal 2, april 2009, en Stop DC 16, februari 2009. Zie www.jokekaviaar.nl Zie ook AIVD, 2009a, p.11 Zie voor KLPD-overzicht: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010a; en zie voor AIVDoverzicht: AIVD, 2009c
30
concept
vernielingen (waaronder bekladding en besmeuring met ketchup) voorgedaan. In die tien jaar is er tweemaal (in 2005 en 2007) sprake van een poging en eenmaal (in 2009) van een feitelijke brandstichting en tweemaal van een homevisit (in 2008 en recent 2010). In het KLPD-overzicht van legale en illegale acties in 2009 valt op dat 12 van de in totaal 88 geregistreerde illegale acties vanuit ‘linksactivistische en –extremistische hoek’ een relatie hebben met ‘anti-uitzetbeleid (ter vergelijking: 48 van de 88 acties komt voort uit de kraakbeweging). 36 van de in totaal 104 geconstateerde legale acties in 2009 zijn asielgerelateerd. Eén van de 5 geregistreerde en asielgerelateerde vernielingsacties is gericht op een privéadres en drie acties vallen onder de noemer ‘huis- en lokaalvredebreuk’. Onduidelijk blijft of deze ‘vredebreuk’ op (privé-)personen of (in aanbouw zijnde) bedrijven en/of gebouwen waren gericht. Natuurlijk blijft de interpretatie van registratiegegevens een sinecure en subjectieve aangelegenheid. Daarnaast speelt het eerder genoemde fenomeen, dat er geen harde grens is aan te geven tussen illegaliteit en legaliteit, een grote rol bij registratie en interpretatie. Toch kan gesteld worden dat relatief gezien van een aanzienlijke omvang van illegale asielgerelateerde acties in 2009 en/of in de afgelopen tien jaar niet 89 of nauwelijks sprake is. Ook eerder genoemde extremistische acties, zoals persoonsgerichte en –bedreigende homevisits, aanslagen, e.d. komen niet als structureel actiemiddel naar voren uit de overzichten. Uit de nadere studie van asielgerelateerd radicalisme komt een beeld naar voren dat activiteiten eerder een activistisch dan extremistisch karakter laten zien. Meer dan een enkele actie, zoals een (poging tot) brandstichting en een op privédomein gerichte actie tegen een medewerker van een architectenbureau zijn we in dit onderzoek niet tegengekomen. De verzameling van namen en adressen van ‘betrokken bedrijven’ en plaatsing hiervan op het internet door een zichzelf anarchistische noemende 90 groep wekt de indruk dat dit de aanloop is naar home visits en andere persoonsgerichte acties. Maar feitelijk lijken die zich nauwelijks voor te doen. Zeker in relatie tot dergelijke acties – in het verleden – vanuit andere radicaliseringvormen vallen individuele asielgerelateerde gevallen in omvang in het niet. Dit doet natuurlijk niets af aan het bedreigende en intimiderende karakter van dergelijke acties. Voor dit karaker en voor het betreffende doelwit/ slachtoffer doet het aantal van deze acties niet ter zake. 3.3.3
Persoonskenmerken In de literatuur is weinig tot geen informatie te vinden over determinanten van een eventueel asielgerelateerd radicaliseringproces. In veel gesprekken en de weinige literatuur wordt verwezen naar inzichten en kennis van het bredere linksradicalisme. Verschillende studies naar het algemener linksradicalisme laten zien dat er relatief veel sprake is van hoger opgeleiden en jongeren. Veelal met een lage of geen be-
89
Ter vergelijking: in hetzelfde overzicht over 2009 is er sprake van 45 geregistreerde illegale acties vanuit dierenrechtenhoek en 163 illegale acties vanuit extreemrechtse hoek. Door de Anarchistische Anti-Deportatie Groep Utrecht (AAGU): Aan de schandpaal (1 en 2). Zie http://www.aagu.nl/PDF/De_schandpaal_2.pdf
90
IVA beleidsonderzoek en advies
31
roepsstatus. Ze zijn veelal afkomstig uit een zogenoemd ‘rood nest’ en meestal van huis uit onkerkelijk en antiklerikaal. Ze zijn politiek geïnteresseerd, maar veelal niet in 91 partijpolitieke zin en zijn vaak gericht op ‘single issue’. Volgens verschillende respondenten, zoals gemeenteambtenaren, blijkt de gemiddelde leeftijd van asielgerelateerde activisten relatief hoog te liggen – zeker in vergelijking tot de drie andere hier besproken radicaliseringvormen. Een van de respondenten geeft aan dat de leeftijd onder asielgerelateerde activisten sterk varieert – van ongeveer 16 jaar tot boven de (huidige) pensioensgerechtigde leeftijd. Een enkele respondent uit de opsporing en vervolging wijzen erop, dat bij betreffende personen relatief vaak persoonlijkheids- en ontwikkelingsstoornissen voorkomen. In het kader en de opzet van het onderhavige onderzoek kon dit echter niet worden geverifieerd. 3.3.4
Groeps- en organisatiekenmerken Vanuit de gerichtheid op ‘single issues’ heeft men binnen linksradicalisme ideologisch geen eenduidig vijandbeeld. “Vijandbeelden vloeien voort uit de ‘issue focussed’ strijd tegen sociaaleconomische ongelijkheid en uitbuiting, tegen de ongelijke behandeling van vrouwen of etnische groepen (vluchtelingen), tegen milieuvervuiling, 92 tegen dierenmishandeling, of – en vooral – tegen extreemrechts”. Antimilitarisme en pacifisme staan hoog in het extreemlinkse vaandel, maar verschillende groepen binnen extreemlinks achten bepaalde geweldsvormen gelegitimeerd in hun strijd tegen vermeende misstanden. Dit voor een deel geaccepteerde geweld 93 richt zich meestal tegen materiële zaken of is geoorloofd als reactie op geweld. In het kader van asielgerelateerde radicalisering kan geweld dan ook onderbouwd worden als reactie op het geweld dat illegale vreemdelingen en uitgeprocedeerde asielzoekers zou worden aangedaan door detentie en gedwongen uitzetting. De AIVD wees er in 2009 op dat asielgerelateerde extremisten zich bedienen van methoden en tactieken, die voorheen extreemlinkse radicalen (en recent bij dieren94 rechtenextremisten) in zwang zijn. De activiteiten richten zich specifiek op organisaties en instellingen – niet alleen justitiële (overheids) instanties, maar ook private partijen, zoals betrokkenen bij de bouw van detentiecentra. Het COT geeft een voorbeeld van een ludieke actie, waarbij ‘oefen-illegalen’ worden afgeleverd, waarna een klein aantal actievoerders optrekken naar een architectenbureau. Een werknemer van hetzelfde architectenbureau kreeg ook dreigmails en zijn woning en auto werden 95 beklad. Dit laatste voorbeeld geeft ook aan dat het actieterrein van asielgerelateerde activisten zich vanuit het oogpunt van actievormen in recente tijden heeft uitgebreid van
91 92 93 94 95
N.P. de Graaf, et al., 1995, p.997-1027; N.B. Andeweg, 1982; A. Need, 1995, p.304-320 Moors, Balogh, Van Donselaar & De Graaff, 2009, p.101 H. Achterhuis, 2008 AIVD, 2009a, p.3 COT, 2010, p.18
32
concept
overheidsinstanties naar publiekprivate samenwerkingspartners, zoals architecten, ontwikkelaars, bouwbedrijven, beveiligers, facilitydiensten, uitzendbureaus, et cetera. Zo meldt de Anarchistische Groep Amsterdam (AGA) op 17 mei 2010 acties – picketlines en flyercampagne – aan tegen de uitzendbureaus Adecco en Randstad. Deze uitzendbureaus zouden bewakers leveren voor detentiecentra en worden daarom door de actievoerders “uitzetbureaus” genoemd. AGA meldt ook dat men soms bij zo’n picketline wordt aangesproken met : “Waarom sta je hier, ga liever naar Den Haag! Hierover kunnen we duidelijk zijn: Den Haag kan beleid maken, maar wanneer niemand het zou uitvoeren, zouden ze machteloos staan. Vandaar dat we liever mensen zelf bewust maken van hoe velen meewerken aan het gevangen houden van vluchtelingen. Dat het niet iets is dat op een abstract niveau opgelost met wor96 den, maar door ons zelf”. Dat (de dreiging met) dergelijke acties succesvol kunnen zijn, laat het Tempoteam-uitzendbureau zien, die besloten heeft geen bewakers 97 meer te leveren. Recent zien we ook – evenals bij dierenrechtenactivisten - dat 98 banken betrokken raken als doelwit van dergelijke acties. Bij asielgerelateerd radicalisme wordt opgeroepen tot specifieke acties via het internet. Dat deze oproepen niet beperkt blijven tot demonstraties, maar ook richting geeft aan illegale acties, blijkt ook uit de vele sites. Zo wordt er via bekende sites als www.jokekaviaar.nl en www.indymedia.nl niet alleen opgeroepen deel te nemen aan bijeenkomsten en/of demonstraties, maar zijn er ook verschillende tips en aanbevelingen te vinden voor bijvoorbeeld het inbreken bij instanties. Uit de internetscan op het terrein van asielgerelateerd activisme en –extremisme blijkt dat veel internetfora nauwelijks enige actuele geldigheid kennen. Vele sites worden de lucht in gestuurd, maar naderhand niet actueel gehouden. Op veel fora staan verschillende meldingen, maar van enige levendige discussie en actualisering is nauwelijks tot niet sprake. Uit de interviews met verschillende betrokken professionals uit gemeenten en het justitiële apparaat blijkt dat feitelijk weinig tot geen informatie voor handen is over geradicaliseerden. De verschillende respondenten, met name uit gemeenten, geven aan eigenlijk weinig tot geen andere ervaringen te hebben dan die van legale acties, zoals demonstraties en het bijwonen van gemeentebijeenkomsten. Ook vanuit het justitiële apparaat is weinig zicht op kenmerken van activisten en extremisten. Als er al personen worden aangehouden bij acties, hebben zij veelal geen identiteitsbewijs bij zich. Het gaat vaak om lichte overtredingen waarvoor men niet lang kan worden vastgezet. Veelal wordt de identiteit in het geheel niet achterhaald. Extremistische acties horen hier niet bij. De informatie over betrokken personen en organisaties is zeer beperkt onder respondenten en indien aanwezig blijkt in het gesprek toch ook vooral afkomstig te zijn uit bijvoorbeeld de AIVD-rapportage uit 2009 of uit literatuur over linksradicalisme.
96 97 98
Zie bijvoorbeeld www.uitzetbureau.nl Bron: IPOL COT, 2010, p.12
IVA beleidsonderzoek en advies
33
AIVD- en KLPD-respondenten hebben vanuit hun specifieke functie meer inzicht in personen en groepen achter asielgerelateerd radicalisme en wijzen bijvoorbeeld op door hen geconstateerde ‘cross-over’ tussen antifascisten (‘AFA’) en asielgerelateerde acties. Maar vanwege hun specifieke functie en de vertrouwelijkheid van hun inhoudelijke informatie kunnen deze respondenten verder weinig kennis hierover delen met de onderzoekers.
34
4
Radicaliseringprocessen vergeleken
4.1
Inleiding
concept
In hoofdstuk 2 is een korte algemene beschouwing gepresenteerd van radicalisering. Vervolgens is in hoofdstuk 3 ingegaan op de onderzoeksbevindingen in relatie tot dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. Geen enkele theorie of empirische analyse verklaart afdoende waardoor een radicaal extremistisch wordt. Uit de literatuur komen echter wel verschillende determinanten voor radicalisering naar voren, die geacht worden min of meer algemeen geldend te zijn (zie hoofdstuk 2). Hierbij gaat het om persoonskenmerken, groeps- en organisatiekenmerken en contextfactoren. Hieronder worden deze kenmerken en factoren met betrekking tot extreemrechtse en islamitische radicalisering kort aangegeven. Daarna wordt in 4.3 nader gekeken naar overeenkomsten en verschillen tussen alle vier radicaliseringvormen. Een van de centrale onderdelen van het onderhavige onderzoek bestaat uit deze vergelijking. Doel daarvan is te bezien of determinanten afwijken of juist overeenkomen, teneinde beleid en aanpak te kunnen toespitsen. Deze vergelijking biedt ook zicht op nadere beleidsaanbevelingen voor het voorkomen c.q. bestrijden van deze radicaliseringvormen. Bij dit laatste worden natuurlijk ook de bevindingen uit beleidsnotities en de gehouden interviews betrokken. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan. We hebben ervoor gekozen hier niet eerst afzonderlijk in te gaan op geconstateerde overeenkomsten en vervolgens apart op verschillen c.q. afwijkingen. Voor de leesbaarheid en duidelijkheid verkiezen we het om per onderwerp geconstateerde overeenkomsten en verschillen te presenteren.
4.2
Extreemrechts en islamitisch radicaliseringproces
4.2.1
Inleiding Veel van de beschikbare literatuur over radicaliseringprocessen is deels of geheel gebaseerd op (empirische) studies en rapporten over extreemrechtse dan wel islamitische radicaliseringprocessen. Natuurlijk bestaan er verschillen tussen extreemrechtse en islamitische radicaliseringprocessen en daarbij van invloed zijnde factoren 99 en kenmerken. De hiervoor gepresenteerde min of meer algemeen geldende processen en factoren (zie hoofdstuk 2) zijn dan ook voor een belangrijk deel gebaseerd op deze studies, die ook laten zien dat gedurende het gehele radicaliseringproces op te onderscheiden momenten (en bijvoorbeeld bij toetreding tot of uittreding uit een
99
Zie o.a. A. Fermin, 2009
35
IVA beleidsonderzoek en advies
bepaalde fase in dit proces) verschillende factoren en invloeden een rol kunnen spelen. De factoren en kenmerken, die doorslaggevend zijn voor de ‘eerste stap’ in het radicaliseringproces, zijn niet dezelfde als die doorslaggevend zijn om bijvoorbeeld 100 de stap van activisme naar extremisme te zetten. 4.2.2
Persoonskenmerken In relatie tot extreemrechtse en islamitische radicalisering wordt in vele studies gewezen op het belang van identiteitsontwikkeling. Fermin (2009) wijst erop, dat deze nadruk op identiteitsvorming gestoeld kan zijn op het feit dat veel radicaliseringonderzoek zich richt op jongeren. Vele studies wijzen op zo’n nauw verband tussen radicalisering en de identiteitsvraag “Wie ben ik?’. Juist in het extreemrechtse en islamitische radicaliseringproces staat beantwoording van deze vraag centraal. Het belang van identiteitsontwikkeling lijkt dan ook een terechte inhoudelijke reden voor de101 ze gerichtheid in deze studies. Identiteitsontwikkeling bij extreemrechtse en islamitische radicalisering heeft ook gevolgen voor de positie en perspectieven van de radicaliserende persoon/ groep. De in toenemende mate als vijandig beschouwde (en soms ook vijandiger wordende) ‘buitenwereld’ wordt meer en meer als een bedreiging van ‘het wezenlijke zelf’ opgevat. Verdediging van dit ‘wezenlijke zelf’ wordt in toenemende mate een belangrijke drijfveer voor gedragingen en andere uitingen, zodat in een verdergaand radicaliseringproces het doel steeds meer alle middelen heiligt. De relatief sterke oververtegenwoordiging van jongens is zoals gezegd niet vreemd in relatie tot deze identiteitsontwikkeling en het mechanisme van ‘zich afzetten tegen anderen’ tot en met gewelddadige uitingen en gedragingen. 102
Ook uit de deradicaliseringliteratuur blijkt veelal dat extreemrechtse en islamitische radicalisering een levensfasecomponent kennen. In lijn hiermee wordt dan ook vaak geconstateerd dat betrokken persoon in een levensfase verkeert waarbinnen woning, werk en gezinsleven belangrijk(er) worden. Dit zorgt voor een aangrijpingspunt voor deradicalisering. In deze deradicaliseringstudies wordt dan ook gewezen op mogelijkheden om door het aanbieden en mogelijk maken van nieuw sociaal perspectief en aanwenden/ inzetten van sociaal kapitaal deze deradicalisering te bespoedigen. Dit fenomeen is ook bekend uit criminologische studies naar criminele carrières. 4.2.3
Groepskenmerken Extreemrechtse of islamitische radicalisering kunnen tegelijkertijd of afzonderlijk op individueel en groepsniveau plaatsvinden. Onderzoeken presenteren voorbeelden van individuen, die – achteraf gezien – zelf eerst al in een radicaliseringproces verkeerden en vervolgens ‘gelijkgestemden’ zochten in groepen, subculturen en/of or-
100
Zie Demant, Slootman, Buijs & Tillie, 2008,; Demant, Wagenaar & Van Donselaar, 2009; Bovenkerk, 2010, en Roex et al., 2010 Zie o.a. Moors, 2007, en De Koning, 2008 Zie o.a. ook de EXIT-programma’s in Scandinavië en Duitsland en de pilotaanpak in Winschoten. Zie o.a. Grünenberg & Van Donselaar, 2007; Demant, Slootman, Buijs & Tillie, 2008; Demant, Wagenaar & Van Donselaar, 2009; en Bovenkerk, 2010
101 102
36
concept
103
ganisaties. Er zijn echter ook vele voorbeelden van groepen, die collectief in een 104 extreemrechtse radicaliseringproces terechtkwamen , waarbij individuen min of meer ‘meegingen’ – en soms later zelfstandig ‘verder gingen’. Deze groepsradicalisering wordt vaak beïnvloed door een (vermeende) externe dreiging (bijvoorbeeld fysiek door andere groepen of door de omringende samenleving als geheel). Deze externe dreiging versterkt ook (het beroep op) de interne cohesie 105 en solidariteit en (zo) de eigen isolatie. Zeker studies naar ‘disengagement’ en deradicalisering wijzen op de relatie tussen het (geradicaliseerde) individu en de (ge106 radicaliseerde) groep. Björgo wijst in dat geval op push- en pullfactoren, die respectievelijk van binnenuit de groep het verdere verblijf onaantrekkelijk maken, en van buitenaf uittreding uit de groep aantrekkelijk maken, en tenslotte op weerhoudende factoren, die uittreding uit de groep moeilijk maken. De relatie met ‘het publieke domein’ vormt ook een belangrijke factor van een radicaliseringproces van groepen. Zo wijzen verschillende studies, met name over toenter107 tijd zogenoemde ‘Lonsdale-jongeren’, op het zich afzetten tegen anderen, bedreigingen en betrokkenheid bij gewelddaden van deze groepen, waarvan een aantal op 108 enig moment in een radicaliseringproces terechtkwamen. De recente studie van de Monitor Racisme & Extremisme (2010) wijst ook op de invloed die spanning en avontuur, alsmede geweld in groepsverband hebben op de start en volgende fasen 109 van een extreemrechts radicaliseringproces. Uit het onderzoek van Van den Bos et al. (2009) blijkt dat de door hen onderzochte jongeren in het algemeen een lage bereidheid hebben tot het gebruik maken van geweld. “Wel blijken zowel moslimjongeren als niet-moslim jongeren sterker bereid te zijn gewelddadig gedrag te vertonen wanneer zij de Nederlandse autoriteiten als minder legitiem beschouwen en wanneer zij meer afstand ervaren en zich superieur wanen ten opzichte van andersdenkenden.” Deze geweldsbereidheid blijkt sterker te worden als deze jongeren een positievere attitude hebben ten aanzien van moslimradicaal of extreemrechts geweld. De afstand tot andersdenkenden, superioriteitsgevoelens en de attitude ten aanzien van moslimradicalisme voorspellen, aldus Van den Bos et al., het beste de mate waarin een moslimjongere bereid is geweld te gebruiken. Legitimiteit, superioriteitsgevoelens en de attitude ten aanzien van rechts110 radicalisme voorspellen deze geweldbereidheid van een niet-moslim jongere. In extreemrechtse en islamitische radicalisering speelt geweld vaak een specifieke rol. Deze rol speelt binnen het radicaliseringproces zelf, bijvoorbeeld via zeer gewelddadige beelden op internet te bekijken, maar ook bijvoorbeeld door zeer ge103 104 105 106 107 108 109 110
Zie o.a. Linden, 2009, Van der Valk & Wagenaar, 2010. Van San et al., 2010 Zie bijvoorbeeld ‘the Green Jackets’ uit Kopenhagen (Björgo, 1997, p. 127-134 Zie o.a. Van der Pligt & Koomen, 2009 T. Björgo, 1997; T. Bjorgo, 1998; T. Björgo, 2009; zie o.a. ook Monitor Racisme & Extremisme, 2010 AIVD, 2005; Van Donselaar, 2005; Homan, 2006; Van Wijk, Bervoets en Boers, 2007 Zie ook H. Moors, 2007 Van der Valk & Wagenaar, 2010, p.54 + 57-58 Van den Bos, Loseman & Doosje, 2009, p.66
37
IVA beleidsonderzoek en advies
welddadige, dreigende uitingen zelf op internet te plaatsen. Zeker in relatie tot het extreemrechtse radicaliseringproces speelt vaak ook geweldsgebruik door individu en meestal als groep een belangrijke rol. Dit uit zich onder meer in het frequent opzoeken van ‘de Ander’ – zij het bij de bushalte, of een ‘vijandige groep’, voor geweldda111 dige confrontaties. In de extreemrechtse en islamitische radicaliseringprocessen, waarin de identiteitsvorming en ‘de eigen groep’ een zeer belangrijke rol spelen, wordt ‘de Ander’ veelal als vijand en bedreiging geportretteerd. In dit proces wordt vaak deze ‘Ander’ gedehumaniseerd. In een vergevorderde fase van het radicalisering wordt de ‘Ander’ door vrijwel iedereen buiten de ‘eigen beperkte groep’ gevormd. Potentiële doelwitten voor gewelddadige uitingen van deze radicalisering worden hierbij ontelbaar en omvangrijk. In een vergevorderde fase van het radicaliseringproces (lees: terrorisme) culmineert dit centrale geweldselement in beide radicaliseringprocessen zich door omvangrijke gewelddaden, waarbij slachtoffers vaak ‘at random’ worden gemaakt. Motief voor dergelijk geweld is veelal meer gelegen in het creëren van een schokeffect en verwarring, angst en chaos en minder op het toebrengen van schade aan specifieke slachtoffer. Doelwitten worden wel veelal ‘geselecteerd’ vanwege hun reële dan 112 wel veronderstelde symbolische waarde. 113
Onderzoek naar de rol van ideologie in het extreemrechtse radicaliseringproces wijst uit dat radicaliserende jongeren relatief weinig kennis over extreemrechtse ideologieën hebben. Dit geldt zeker voor de start van zo’n radicaliseringproces. Het belang van ideologie neemt wel toe tijdens het verdere verloop van het proces. Ook Van den Bos et al. (2009) wijzen erop dat de mate waarin radicaal ideologisch gedachtegoed wordt aangehangen een reflectie is van het stadium van radicalisering, 114 maar niet kan worden geduid als oorzaak van de radicalisering. Zowel uit extreemrechtse als uit islamitische radicaliseringprocessen is bekend dat in dit procesverloop veelvuldig ‘eigen ideologieën’ worden ontwikkeld en vormgegeven. Sommigen spreken hierbij van ‘knip- en plakwerk’. Het internet als vindplaats vormt hierbij een be115 langrijke rol. Overigens bestaat er nog enige discussie over de dreiging die hiervan 116 uitgaat. 4.2.4
Contextkenmerken In de literatuur over extreemrechtse en islamitische radicalisering komt het belang 117 van de context, waarbinnen het individu/de groep zich beweegt, sterk naar voren. Deze context beperkt zich niet tot de directe leefwereld en ervaringen, maar strekt zich uit tot de nationale en zelfs internationale context.
111
Bjorgo, T., 1997, p.114-145 Zie o.a. T. Bjorgo, 1993 T. Björgo, 1997, p. 63-71; A. Fermin, 2009; Van den Bos et al., 2009; A. Linden, 2009, p.258; Van der Valk & Wagenaar, 2010 Van den Bos, Loseman & Doosje, 2009, p.7 Zie o.a. Van San et al., 2010, p.85-87 en 94 Zie Moors & Van den Reek, 2010, noot 53, p. 22, met verwijzingen naar Musharbash, 2006, Bunt, 2003 en MacEoin, 2007 Moors et al., 2010, p.21-22
112 113
114 115 116
117
38
concept
In relatie tot islamitische radicalisering wordt vaak gewezen op reële dan wel veron118 derstelde ervaringen met discriminatie. Dit kan zowel direct individueel ondervonden discriminatie betreffen, als gepercipieerde discriminatie (van de ‘eigen groep’) in media en het politieke en maatschappelijke debat. Vanuit dit perspectief wordt gewezen op het gepolariseerde debat over de islam en ‘allochtonen’ dat zich in het afgelopen decennium heeft ontwikkeld en die verondersteld wordt een versterkende invloed te hebben op (de start van) radicalisering onder verschillende moslimjonge119 ren. Van belang in het extreemrechtse of islamitische radicaliseringproces zijn zogenoemde trigger events. Dit zijn gebeurtenissen, voorvallen, ontwikkelingen die een kentering, sleutelmoment vormen in de start van het radicaliseringproces dan wel een eventuele ‘overstap’ naar een volgende fase daarbinnen. Dit zijn ook momenten, waarop juist afkering, terugtrekking, e.d. in relatie tot het radicaliseringproces kan plaatsvinden. Deze trigger events kunnen zich voordoen in de persoonlijke en directe omgevingssfeer, in groepsverband en –gedrag, in bredere maatschappelijke omge120 ving, en zelfs in de internationale context. Overigens moet hierbij direct worden opgemerkt dat vaak onderbelicht blijft dat zo’n trigger event als start van of toegang 121 tot een nieuwe fase ook een moment voor mogelijk succesvolle deradicalisering is. Deze trigger events kunnen zich op individueel en/of lokaal terrein voordoen, zoals ervaringen van vijandschap en confrontatie op school of in de wijk. Nogmaals, deze ‘kleine, individueel ervaren’ trigger events moeten niet worden veronachtzaamd. Maar nationale of zelfs internationale gebeurtenissen vormen ook trigger events voor individuele en/of groepsradicalisering. Zo kan in relatie tot extreemrechtse en islamitische radicalisering worden gewezen op de moord op Theo van Gogh (2 november 2004) en in relatie tot islamitische radicalisering naar de inval in Irak (2003) en de inval van Israël in Libanon (2006) en de Palestijnse gebieden (2009). Voor beide radicaliseringprocessen lijken de aanslagen in de Verenigde Staten (11 september 2001), alsmede de aanslagen in Madrid (maart 2004) en Londen (juli 2005) een trigger event te zijn geweest voor individuen/ groepen in (de start van) hun radicaliseringproces.
4.3
Overeenkomsten en verschillen
4.3.1
Inleiding Relatief weinig literatuur gaat specifiek in op het proces van dierenrechtenradicalisering. Dit geldt helemaal voor het asielgerelateerde radicaliseringproces. De literatuur die hier enigszins aandacht voor heeft richt zich vrijwel uitsluitend op radicaliseringprocessen binnen het linksradicalisme en is niet van zeer recente datum. Deze literatuur – specifiek over beschrijvingen van radicaliseringprocessen – stamt voornamelijk
118
Slootman & Tillie, 2006, p.108-109; Van der Pligt & Koomen, 2009, p.6-11 en 41; Lousberg et al., 2010, p.5354 en 63. Zie o.a. B. de Graaff, 2009, p.29-59; R. Meijer, 2009, B. de Graaff, 2010, en R.Witte, 2010 Zie o.a. ook Björgo, 1997, Veldhuis & Bakker, 2007; en Lousberg et al., 2010, p.64 Zie o.a. Björgo, 1993 en 1997
119 120 121
IVA beleidsonderzoek en advies
39
uit de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw en richt haar blik op het linksradicalisme uit die en eerdere jaren. Er is dus relatief weinig recente literatuur over linksradicalisme, nog veel minder over dierenrechtenradicalisering en vrijwel geen over asielgerelateerde radicalisering. Dit gegeven vormt een van de argumenten om hier de in 4.2 uiteengezette inzichten en kennis over extreemrechtse en islamitische radicalisering te vergelijken met bevindingen over dierenrechten en asielgerelateerde radicalisering. In alle vier radicaliseringvormen zien we interacties tussen ‘ik-vragen’, ‘wij-zij-vragen’ en ‘zij-vragen’, die voedingsbodems vormen voor radicalisering. Deze interacties kunnen los van elkaar in intensiteit toe- of afnemen, waarbij de interactie tussen de genoemde vragen en het potentieel aan radicale ‘antwoorden’ en tussen deze interactie en voedingsbodem voor radicalisering van groot belang zijn (Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010). Hierbij vormt de interactie tussen de maatschappelijke context en de voedingsbodem tevens een invloedrijke factor. In alle vier radicaliseringprocessen zien we op individueel niveau de invloed van de directe omgeving, maar met name op meer collectief niveau vooral ook de invloed van maatschappelijke en politieke context. De drie stadia of fasen in het extreemrechtse en islamitische radicaliseringproces (Van der Pligt en Koomen, 2009) zien we ook terug in de processen van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering, namelijk: - startende radicalisering onder invloed van individuele factoren en sociale context (bijvoorbeeld een onwenselijke gebeurtenis of situatie die als onrechtvaardig wordt ervaren); - via psychologische processen, waarbij ervaren onrechtvaardigheid wordt gekoppeld aan negatieve emoties; - naar versterking van (individuele en groeps-) radicalisering en (gewelddadig) radicaal gedrag, 4.3.2
Persoonskenmerken Voordat we ingaan op enkele persoonskenmerken in relatie tot de vier radicaliseringvormen vragen we aandacht voor het feit dat er geen “objectief demografisch beeld bestaat van ‘de’ jongere die radicaliseert. De factoren die leiden tot radicalisering zijn complex en veelvoudig, en er kunnen geen directe oorzakelijke verbanden tussen demografische kenmerken (objectief situationele kenmerken) en radicalisering ge122 legd worden”. Extreemrechtse en islamitische radicalisering zou veelal plaatsvinden of in ieder geval start op relatief jonge leeftijd. Met voorgaande opmerkingen over identiteitsontwikkeling is dit geen opvallend feit, een belangrijk deel van identiteitsontwikkeling vindt plaats op jonge leeftijd (jonger dan 20 jaar).
122
Van den Bos et al., 2009, p. i
40
concept
Het is zeker zo dat ook bij jongeren onder de 20 jaar dierenrechtenradicalisering voorkomt. Volgens respondenten uit politie en justitie gaat het hierbij met name om jongeren op zoek naar spanning en avontuur of zich het lot van (proef)dieren aantrekken. Deze respondenten wijzen er echter op dat personen die zich in een proces van dierenrechtenradicalisering bevinden vaak van een wat oudere leeftijd zijn. Zo wordt erop gewezen dat velen tussen de 20 en 25 jaar oud zijn. Over personen die zich in een asielgerelateerd radicaliseringproces verkeren is feitelijk weinig bekend. Respondenten uit het OM wijzen echter op een veel gevarieerder leeftijdsbeeld in vergelijking met de andere drie radicaliseringvormen. Bij asielgerelateerde radicalisering lijkt toch veel meer sprake te zijn van volwassenen en een gemiddeld hogere leeftijd. Extreemrechtse radicalisering lijkt zich vooral te voltrekken onder jonge jongens. Al 123 wordt er in recente studies opgewezen dat het aandeel van meisjes in dit radicaliseringproces toeneemt, blijft dit relatief zeer klein van omvang. In relatie tot islamitische radicalisering zien we een groter aandeel van meisjes dan binnen extreemrechtse radicalisering. De bevindingen uit het onderhavige onderzoek, al moet dit vanwege de geringe inzichten op dit vlak met voorzichtigheid worden genomen, wijst op een relatief veel grotere deelname van meisjes en vrouwen in respectievelijk dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. De relatie tussen opleidingsniveau en de vier radicaliseringvormen geeft een grillig, niet eenduidig beeld. In verband met extreemrechtse radicalisering wordt vaak gewezen op laag opgeleiden. Het beeld van islamitische radicalisering in relatie tot opleiding is diffuser. Van den Bos et al. wijzen erop, dat hoger opgeleide jongeren minder vaak een radicale ideologie aanhangen en dat laag opgeleide niet-moslim jonge124 ren meer negatieve emoties ervaren in interacties met moslimjongeren. In relatie tot dierenrechtenradicalisering bestaat een beeld dat het hierbij met name gaat om hoog opgeleiden. Vermoedelijk is dit beeld grotendeels bepaald door de legalistische actievormen, die zeker deel uitmaken van het actiepakket van de dierenrechtenbeweging. Toch wijzen verschillende respondenten, met inzicht hierin, erop dat personen die in een proces van dierenrechtenradicalisering verkeren deels te jong zijn om überhaupt opgeleid te zijn en een ander aanzienlijk deel bestaat uit 20 tot 25 jarigen zonder studie of baan. Ook Van den Bos et al. wijzen erop dat jongeren positiever staan tegenover dierenrechtenactivisme wanneer zij laag opgeleid zijn. Inzicht in personen die in een asielgerelateerd radicaliseringproces verkeren is onvoldoende 125 om enige uitspraak over opleiding te doen. Een andere opmerking over persoonskenmerken in relatie tot de vier radicaliseringvormen vormt misschien ‘een open deur’ voor velen, maar verkrijgt vrijwel nergens enige aandacht. Als we naar islamitische radicalisering kijken is het logisch dat dit plaatsvindt onder moslims. In Nederland bestaat het overgrote deel van de moslimgemeenschap uit niet-westerse allochtonen. Overigens zijn er wel voorbeelden be123 124 125
Bijvoorbeeld Van der Valk & Wagenaar, 2010 Van den Bos et al., 2009, p.62 Van den Bos et al., 2009, p. 67
IVA beleidsonderzoek en advies
41
kend van geradicaliseerde autochtone moslims. Onder personen die in een extreemrechtse, dierenrechten- en/of asielgerelateerde radicaliseringproces verkeren wijzen alle signalen, verkregen vanuit de literatuur, media, respondenten, erop dat het hier uitsluitend autochtonen betreft. Rol van identiteitsontwikkeling Een groot verschil tussen enerzijds extreemrechtse en islamitische en anderzijds dierenrechten- en asielgerelateerde radicaliseringprocessen in dit verband vormt de rol die identiteitsontwikkeling hierin speelt. In extreemrechtse en islamitische radicaliseringprocessen (zie 4.2) vormt het proces 126 van identiteitsontwikkeling een belangrijk element. Fermin (2009) wijst er op, dat dit mede gestoeld kan zijn op het feit dat veel radicaliseringonderzoek zich ook richt op jongeren. Toch wijzen de studies naar extreemrechtse en islamitische radicalisering op een nauw verband met de identiteitsvraag “Wie ben ik?” Uit verschillende studies blijkt overduidelijk dat de zoektocht naar antwoorden op deze vraag ertoe kan leiden dat men in een radicaliseringproces terechtkomt. In dit radicaliseringproces voltrekt zich een zeer krachtige – of anderen zouden zeggen: dogmatische, consequente - doorvoering van beantwoording op. ‘Wij’ (en daarmee ‘zij’) worden een steeds scherper afgebakend (fictief) collectief en ‘wij’ en ‘zij’ worden steeds sterker tegenover elkaar gesteld en omschreven. In dierenrechten- en asielgerelateerde radicaliseringprocessen is dit verband met een proces van identiteitsontwikkeling veel minder prominent aanwezig. Deels hangt dit samen met het object van deze radicaliseringvormen, namelijk ‘zij’ (dieren, asielzoekers, vreemdelingen). Zo er sprake is van identificatie richt deze zich op ‘een ander’, waartoe de radicaliserende persoon/ groep nimmer zal en kan behoren. Identificatie van een ‘wij’ vindt hier hooguit plaats in relatie tot (de behandeling van) ‘zij’. ‘Wij’ zijn verantwoordelijk voor de behandeling van ‘zij’. Een deel van de radicalisering vindt vervolgens plaats in het afzetten tegen een geïdentificeerd deel van ‘wij’, dat als (hoofd-) verantwoordelijke wordt gezien voor deze behandeling. Deze ‘splitsing van gepercipieerde ‘wij’ zien we ook in een vervolgfase van extreemrechtse en islamitische radicalisering. In zo’n vervolgfase wordt op enig moment een onderscheid aangebracht tussen de ‘ware wij’ (bijvoorbeeld de ‘echte moslim’, de 127 ‘echte Ariër’) en de ‘niet ware wij’ (soms zelfs gezien als ‘verrader van wij’). In deze fase van deze radicaliseringprocessen wordt de (soms gewelddadige) weerstand tegen deze ‘onware wij’ een voornaam doelwit van de strijd. Zo vormen autochtone jongeren met een multiculturele vriendenkring (en zeker met een allochtone partner) een van de belangrijke doelwitten van agressie en geweld voor ver doorgeradicaliseerde rechts-extremisten. Hetzelfde proces zien we als een radicaliserende moslim zich meer en meer af gaat zetten tegen familie, moskee, et cetera omdat in zijn ogen zij zich niet gedragen als een ‘ware moslim’. 126 127
Zie ook Van San et al., 2010, p.29-31 Zie o.a. T. Björgo, 1997, p. 272-311
42
concept
Een fundamenteel verschil in dit perspectief is echter de identiteitsontwikkeling als basis van of startpunt voor het radicaliseringproces. Dit is nadrukkelijk – bewust dan wel onbewust – het geval bij extreemrechtse en islamitische radicalisering en niet bij dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. Bij deze beide laatste radicaliseringprocessen vormt een enkel maatschappelijk, politiek issue (asielbeleid, dierenbehandeling) dan wel een leefstijl of een breder maatschappelijk politieke ontevredenheid, weerstand waarvoor dit enkele issue exemplarisch wordt geacht (antikapitalisme, anti-globalisme) veelal het uitgangspunt. Kanttekening hierbij vormt de groep – met name jongeren, die in eerste instantie vooral voor de spanning en sensatie in een proces van dierenrechtenradicalisering terecht komen. Verschillende respondenten – uit verschillende betrokkenheid bij deze radicalisering – wijzen hier nadrukkelijk op. In de meer activistische delen van de dierenrechtenbeweging wordt dan ook met enige zorg en voorzichtigheid omgegaan met ‘vrijwilligers’ uit deze groep. Natuurlijk is het mogelijk dat in een veel later stadium in het radicaliseringproces van dierenrechten- en asielgerelateerde extremisten de eigen identiteit meer en meer op de voorgrond treedt. Zo is onder meer te zien onder aanhangers van de door Eskens omschreven Straight Edge-filosofie (zie 3.2.3). Hierbij vormt die ‘nieuwe identiteit’ echter eerder een gevolg van die radicalisering, dan dat zij aanleiding voor die radicalisering was. 4.3.3
Groepskenmerken Organisatorisch speelveld In ‘het speelveld van extreemrechtse radicalisering’ bewegen vele organisaties die – in lijn met de opmerkingen over interacties tussen vraag en aanbod (Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010) – een radicaal aanbod bieden voor personen met wezensvragen. Binnen dit organisatorische ‘speelveld’ voltrekt zich een continue proces van afsplitsing en fragmentatie (zie ook front- en backstage performances hieronder). De meer geradicaliseerde organisaties bewegen zich relatief in alle openheid, niet alleen op internet, maar ook door bijeenkomsten en bijvoorbeeld demonstraties en evenementen (popconcerten) te organiseren. Dergelijke openlijke organisaties in relatie tot islamitische radicalisering zijn veel minder voor handen. Enkele moskeeën leken in het verleden zo’n functie te vervullen of werden hiervan verdacht. Toch zie je 128 in menig islamitisch radicaliseringproces juist ook een verwijdering tot ‘de moskee’. Het organisatorische ‘speelveld’ van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering is een geheel andere. Beide themagebieden kennen brede maatschappelijke bewegingen en organisaties, die actief zijn, waar men lid van en actief voor kan worden en die in relatie tot de dierenrechtenbeweging ook een brede maatschappelijke steun ondervinden (zie ook 3.2.3). Alhoewel die brede maatschappelijke ondersteuning in de laatste jaren in Nederland sterk is geslonken, kent de Nederlandse geschiedenis een rijke historie aan bewegingen en organisaties die zich inzetten voor
128
Zie Boender, 2007 en Moors & Jacobs, 2009
IVA beleidsonderzoek en advies
43
de opvang en begeleiding van vreemdelingen in het algemeen en vluchtelingen en asielzoekers in het bijzonder. Binnen deze bewegingen en organisaties voor dierenrechten en –welzijn en vreemdelingenopvang en begeleiding wordt sinds jaar en dag en bij voortduring discussie gevoerd over de wijze van actievoeren en profilering. Uitkomsten van dergelijke discussies zijn mede aanleiding tot het ontstaan van afsplitsingen en fragmentatie. Binnen dit fragmentatie- en afsplitsingproces kunnen onderdelen (lees: nieuwe organisaties) radicaliseren en/ of kunnen radicaliserende personen hun weg vinden, dan wel zelf nieuwe organisaties opzetten. Internet Digitale communicatiemiddelen kunnen een belangrijke rol spelen binnen radicalise129 ring in het algemeen. In lijn met de hiervoor al aangegeven interacties tussen ‘vragen’ en radicaliserend aanbod (zie 2.2.3) kan gesteld worden dat het aanbod aan radicale ‘antwoorden’ op ‘vragen’ via het internet ruim beschikbaar is. Dit aanbod is door het internationale karakter van het internet onbegrensd en makkelijk – ook op individueel niveau – beschikbaar. Enigszins ‘zwart-wit’ gesteld zijn er echter ook grote verschillen tussen het internetgebruik in relatie tot de vier radicaliseringvormen. Internet vormt een voornaam instrument, middel in extreemrechtse en islamitische radicaliseringprocessen vanwege de talrijke discussiefora en andere voorbeelden van gedachten- en ervaringsuitwisseling. Deze fora zijn geheel openbaar dan wel relatief makkelijk te bereiken om te bezoeken en aan deel te nemen. In het onderhavige onderzoek is gebleken dat deze openbaarheid en makkelijke bereikbaarheid in relatie tot dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering relatief veel moeilijker zo niet onmogelijk is. Hiervoor is al aangegeven dat de sites en fora op dit gebied veeleer een functie lijken te hebben als ‘mededelingsborden’ dan voor ‘informatie- en gedachte-uitwisseling’. Veel sites blijken een ‘rustend bestaan’ te hebben en zijn al gedurende maanden, soms jaren, niet meer geactualiseerd. Op verschillende sites, waar wel reacties kunnen worden gegeven, blijft de omvang aan interactie ver achter bij soortgelijke sites in relatie tot extreemrechtse en islamitische radicalisering. Vele sites lijken slechts te worden opgezet en in de lucht gebracht om bepaalde actie(s) aan te kondigen. “De lezer doet er maar mee wat hij wil.” 4.3.4
Contextkenmerken Maatschappelijke context In het algemeen is de invloed van de maatschappelijke context waarin radicaliseringprocessen zich ontwikkelen nadrukkelijk erkend. In deze rapportage is dit aangehaald met verwijzing naar de zogenoemde radicaliseringpiramide (zie 2.2.2). in het onderhavige onderzoek naar dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering
129
Zie Van San et al., 2010, p.85-87. Overigens bestaat discussie over de dreiging die hiervan uitgaat, zie noot 109
44
concept
speelt de maatschappelijke context een belangrijke, maar ook onderscheidende factor. Kijkend naar de vier radicaliseringvormen valt de relatief grote, breed maatschappelijke steun en sympathie voor de dierenrechtenbeweging op. Vele documenten en respondenten geven aan dat deze maatschappelijke steun voor de dierenrechtenbeweging enkele miljoenen Nederlanders betreft. De moord op Pim Fortuyn door een gekend dierenrechtenactivist betekende zeker voor een moment een sterke afname van deze steun, maar anno 2010 is deze maatschappelijke steun en sympathie nog immer aanwezig, zoals ook blijkt uit de verkiezingsresultaten van de politieke partij Partij voor de Dieren. Hierbij moet worden benadrukt dat deze maatschappelijke sympathie voor doeleinden van de dierenbeweging zich, volgens respondenten en li130 teratuur , niet uitstrekt tot extremistische acties, die vanuit (delen van) deze beweging worden uitgevoerd. Van een brede maatschappelijke steun en sympathie in relatie tot de andere drie radicaliseringvormen lijkt anno 2010 geen sprake. In relatie tot eventuele asielgerelateerde radicalisering kan gesteld worden dat mogelijk steun en sympathie voor doele stellingen en gedachten zeker in het verleden (2 helft vorige eeuw) wel aanwezig zijn geweest. Toentertijd bestond er zelfs in de Nederlandse samenleving een dominant (fictief) zelfbeeld over Nederland als een tolerante samenleving, met name in relatie tot de opvang van en omgang met vreemdelingen en vluchtelingen. De maatschappelijke en ook politieke ontwikkelingen sinds midden jaren ’90 en het daarbij zich sterk wijzigende discours rond vreemdelingen in het algemeen en vluchtelingen in het bijzonder hebben deze maatschappelijke steun en sympathie sterk doen ver131 minderen. Van een breed maatschappelijke steun en sympathie voor (doelstellingen en gedachten binnen) geradicaliseerd extreemrechts is nimmer echt sprake geweest in Nedere land. Zeker in de 2 helft van de vorige eeuw bestond eerder een scherpe maatschappelijke afkeuring en veroordeling van iedere (duidelijke) uiting van extreemrechtse radicalisering – sommigen spreken heden ten dage zelfs van een destijds levend taboe op iedere mogelijke uiting van rechtsextremisme. Deze situatie is enigs132 zins veranderd in het laatste anderhalf decennium. Anno 2010 kan niet gesteld worden dat er een bredere maatschappelijke steun noch sympathie bestaat voor uitingen en gedachten van klassieke extreemrechts geradicaliseerde ideologie, organisaties en/ of formaties. Wel wordt onder meer door Moors et al. (2009) gewezen op het ontstaan van een nieuw rechtsradicalisme, waarbij echter enkele wezenlijke kenmerken van ‘klassiek rechtsradicalisme’ nadrukkelijk achterwege blijven, zoals antisemitisme. Brede maatschappelijke steun of sympathie voor uitingen of gedachtegoed vanuit islamitisch radicalisme is in Nederland nauwelijks tot niet voor handen. Dergelijke 130 131 132
Zie o.a. Eskens, 2009; Moors et al., 2009 Zie onder meer B. de Graaf, 2010; R.Witte, 2010 Zie o.a. Witte, 2010
IVA beleidsonderzoek en advies
45
steun of sympathie bestaat ook nauwelijks tot niet binnen Nederlandse moslimge133 meenschappen. Het gevolg van het bestaan van brede maatschappelijke steun en sympathie voor uitingen en ideeëngoed is tweeërlei. Ten eerste biedt zo’n breed maatschappelijke steun potentieel voor werving en selectie van nieuwe aanwas voor burgerlijke ongehoorzame en actiegroepen. Dit op zichzelf biedt een relatief ruimer potentieel voor de toplaag in de radicaliseringpiramide, bestaande uit radicalen. Overigens wijzen respondenten ook op het gevaar van zo’n brede maatschappelijke steunlaag, namelijk dat eerder of makkelijker personen op zoek naar ‘avontuur en spanning’ zich bewegen in de richting van actiegroepen en organisaties, die deze formaties in een kwaad daglicht kunnen brengen door hun acties. Ten tweede vormt een breed maatschappelijke steun en sympathie ook een mogelijke bron voor verschuivingen van het eerder genoemde ‘grijze gebied tussen activisme en extremisme’. Met andere woorden, verschuiving van de gepercipieerde grens van hetgeen wel en niet toegestaan is in de ‘strijd’. Let wel, hierbij gaat het niet direct – mogelijk wel op langere termijn – om de strafrechtelijke grensbepaling, maar de maatschappelijke tolerantiegrens in deze. Deze grens is flexibel – zeker over tijd – en veroorzaakt onder meer dat heden ten dage deze grens bijvoorbeeld ten aanzien van ‘klassieke acties’ van Greenpeace op onderdelen anders worden gesteund, c.q. beof zelfs veroordeeld. Politieke context De invloed van de maatschappelijke context op radicalisering als maatschappelijk fenomeen in het algemeen en op het radicaliseringproces van individuen en groepen in het bijzonder is groot. De invloed van de hier niet geheel los van staande politieke context is ook van belang. Deze invloed verschilt – en zeker: verschilde – aanzienlijk in het afgelopen decennium. De ook Nederlandse aandacht voor radicalisering en extremisme nam een enorme vlucht na de aanslagen in de Verenigde Staten in 2001 en versterkte zich nogmaals zeer na de aanslagen in Madrid en Londen. In verband hiermee richtten de eerste publicaties en beleidsinitiatieven zich vrijwel volledig op islamitische radicalisering als proces naar extremisme en terrorisme. Extreemrechtse 134 radicalisering, een reeds veel langer bestaand fenomeen in Nederland , kreeg vooralsnog relatief veel minder aandacht. Dit leidde de Tweede Kamer er zelfs toe een eerste nota van het kabinet inzake aanpak terrorisme ‘terug te sturen naar het kabinet’ met de eis hierin ook aandacht te besteden aan extreemrechtse radicalise135 ring. De aandacht voor extreemrechtse radicalisering nam relatief sterk toe na de moord op Theo van Gogh (2 november 2004) en vooral door de vele, verschillende confron-
133 134 135
Zie o.a. Moors et al., 2009, p. 46-47, en Moors & Van den Reek Vermeulen, 2010 Zie o.a. R. Witte, 2010 Zie Ministerie van Justitie, 2004 en Ministerie van Justitie, 2005
46
concept
taties en incidenten in de nasleep daarvan waar zogenoemde ‘Lonsdale-jongeren’ 136 een groot aandeel in leken te hebben. In het midden van dit decennium was er een sterke toename van aandacht voor met name dierenrechtenextremisme. Deze werd onder meer veroorzaakt door acties tegen het Britse farmaceutische bedrijf Huntingdon Life Science. Deze acties leken vanuit Groot-Brittannië te zijn overgekomen, waarbij home visits als actiemiddel werden ingezet. Ook gebeurtenissen rond de plannen van ScienceLink in Venray verscherpten de politieke en beleidsaandacht voor dierenrechtenextremisme. Protesten en acties na de brand in het detentiecentrum Schiphol (oktober 2005) en daarna volgende acties tegen detentiecentra voor uitgeprocedeerde asielzoeker en ‘illegale vreemdelingen’ leidden tot een groeiende aandacht voor asielgerelateerd activisme en eventueel extremistische uitingen daarvan. Dit werd extra benadrukt door het vermoeden en een enkel voorbeeld van asielgerelateerde activisten die zich van methodieken (gingen) bedienen uit het dierenrechtenextremisme, met name home 137 visits. De politieke en beleidsaandacht voor extremistische uitingen van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering is van recente datum wat ook blijkt uit de relatief minder omvangrijke beschikbaarheid van specifieke literatuur en casestudies. Relatief minder literatuur en studies in vergelijking tot extreemrechtse en islamitische radicalisering – internationaal, maar zeker in Nederland. In relatie tot home visits zijn al enkele opmerkingen gemaakt over de verschillende wijzen waarop de maatschappij in het algemeen en de politiek, overheid in het bijzonder reageren op deze modus operandi in de verschillende radicaliseringprocessen. Voor alle vier radicaliseringprocessen geldt dat deze maatschappelijke en overheidsreacties van grote invloed zijn. Over het algemeen kan worden gesteld dat een (toenemende) repressie van deze radicalisering, onder andere tot uiting komend in een zo vroegtijdig mogelijke benadering en aanpak van hen die in zo’n proces verkeren, voor een relatief groot deel van de radicaliserende personen en groepen aanleiding is om ‘niet verder te gaan’ of zich zelf terug te trekken, c.q. uit te treden. De kans op verdergaande radicalisering kan echter ook toenemen – nu mede gevoed door een grote repressie en vervolging. Hier is sprake van het bestrijdingsdilemma: minder repressie maakt de kans groter op bredere radicalisering van velen, meer repressie maakt de kans groter op (zeer) vergaande radicalisering van enkelen. In dit licht moet worden opgemerkt dat in Nederland het politieke en beleidsdiscours zich in de afgelopen decennia en zeker in de afgelopen 15 jaar sterk heeft gewijzigd. Voorheen - zeker in jaren ’70 en ’80, werden bepaalde uitingen van radicalisering (als het al zo werd genoemd) veelal beschouwd als een zaak van openbare orde en veiligheid. Die uitingen werden dien mate aangepakt en radicalisering vormde op 136 137
Zie o.a. Van Donselaar, 2005; AIVD, 2005 en Witte, 2010 Inmiddels neemt ook de politieke en beleidsaandacht toe voor antifascistische radicalisering. Zie o.a. AIVD, 2010
IVA beleidsonderzoek en advies
47
zichzelf geen issue. Er kan zelfs gesproken worden van een typisch Nederlandse 138 depolitiserende aanpak van terrorisme. In het afgelopen decennium is de aanpak van radicalisering veel meer gepolitiseerd. In de aanpak ligt de nadruk op het voorkomen van extremisme en wordt activisme geportretteerd als een potentiële voorbode van extremisme. Met andere woorden, kan gesteld worden dat het begrippenpaar ‘activisme’ en ‘extremisme’ het begrip van het sociaal fenomeen ‘radicalisering’ heeft overgenomen. Hiermee is het fenomeen radicalisering niet alleen gecriminaliseerd, maar dreigt ook het gevaar van framing. Bij framing wordt de perceptie van iemands gedrag, gedachten en dergelijk zo sociaal geconstrueerd – mede met behulp van specifieke termen en verwijzingen, dat slechts nog enkele interpretaties van dat gedrag en die gedachten mogelijk is - inter139 pretaties hier bijvoorbeeld in directe lijn met (potentieel) extremisme. Recent zijn in de aanpak van extreemrechtse en islamitische radicalisering verschillende preventieve activiteiten en methodieken ontwikkeld, die bij (kunnen) dragen aan depolitisering van de aanpak. Voorliggend onderzoek is onder andere opgezet om aanknopingspunten voor (meer) preventief beleid te destilleren voor de aanpak van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. Uit het onderhavige onderzoek komen nauwelijks of geen bevindingen voort die wijzen op het bestaan van structureel asielgerelateerd extremisme als een sociaal fenomeen in Nederland. Dit niet tegenstaande het feit dat er incidenten zijn geweest, die illegale elementen in zich droegen. Echter, een breder dan bij enkelen voorkomend asielgerelateerd radicaliseringproces leidend tot een substantiële uiting (of dreiging) van extremisme is in dit onderzoek niet feitelijk ontmoet. In relatie tot dierenrechtenradicalisering hebben we in dit onderzoek zeker voorbeelden van extremisme gevonden. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat bij menige respondenten de indruk bestaat, dat in de afgelopen twee, drie jaar de omvang hiervan sterk is teruggenomen. Internationale context In bespreking van trigger events (zie hierna) wordt er opgewezen, dat in vergelijking tot islamitische en dierenrechtenradicalisering een internationale context een veel minder belangrijke of invloedrijke rol lijkt te spelen bij asielgerelateerde en extreemrechtse radicalisering. Deze rol wordt niet slechts ingevuld door internationale trigger events bij de beide eerstgenoemde radicaliseringvormen, maar krijgt ook praktische invulling door internationale contacten. Zo wees de AIVD er in 2010 op dat een dreiging voor islamitische radicalisering eerder vanuit het buitenland afkomstig is, dan dat deze dreiging zich in Nederland zelf zo sterk voordoet. In relatie tot dierenrechtenradicalisering is al eerder gewezen op het belang van (contacten met) dierenrechtenradicalen in het buitenland, zowel op persoonlijk en organisatorisch niveau, als qua modus operandi. 138 139
Zie B. de Graaf, 2010 Zie bijvoorbeeld ook het verschuivende discours rond jongerenoverlast in de richting van ‘straatterreur’.
48
concept
In relatie tot extreemrechtse radicalisering gelden internationale contacten en uitwisseling zeker als invloedrijke factoren. Dit wordt ook zichtbaar in Nederlandse deelname tijdens buitenlandse, met name Duitse, demonstraties en omgekeerd. Hoewel er zeker sprake is van internationale contacten en uitwisseling binnen eventuele asielgerelateerde acties is deze internationale invloed, voor zover binnen het kader van dit onderzoek kon worden nagegaan, veel minder pregnant aanwezig. 4.3.5
Vergelijking van andere aspecten van radicalisering Hiervoor zijn persoons-, organisatie- en contextkenmerken van de vier radicaliseringvormen met elkaar vergeleken. In deze aparte paragraaf worden nog een aantal wezenlijke aspecten binnen deze vier radicaliseringvormen onder het voetlicht geplaatst. Achtereenvolgens wordt hier ingegaan op - Home visits - frontstage en backstageperformances, - geweld, - trigger events, en - het bestaan van Lone Wolves. Home visits Een van de redenen om te spreken van asielgerelateerd extremisme lijkt te liggen in de constatering (AIVD, 2009) dat asielgerelateerde activisten methoden overnemen van dierenrechtenextremisten. Met name wordt dan gewezen op de zogenoemde home visits. Deze modus operandi is (verder) ontwikkeld en ‘verfijnd’ door het Britse Animal Liberation Front (1980) en overgenomen door dierenrechtenextremisten in Nederland. Enkele personeelsleden uit laboratoria hebben deze extreme actievorm aan den lijve ondervonden en gaven een zeer indringend beeld van de impact die deze home visits op hen en hun gezinsleden (kunnen) hebben. Een van de respondenten, die dit van nabije heeft meegemaakt, gaf zelfs aan dat zij nog immer publiekelijk actief en uitgesproken is op het terrein van dierproeven, omdat zij geen gezin achter zich heeft staan. Indien men een gezin heeft, kan deze respondent zich goed voorstellen dat men zo geïntimideerd wordt dat men zich tenminste uit de openbaarheid weghoudt en zelfs een andere betrekking zoekt. Asielgerelateerde “radicalen” zouden in de afgelopen jaren deze modus operandi hebben ‘overgenomen’ en uitgevoerd bij verschillende vertegenwoordigers van bedrijven die direct, dan wel (zeer) indirect betrokkenheid zouden hebben bij de bouw, 140 onderhoud en beveiliging van detentiecentra. In het onderhavige onderzoek is op basis van de openbare bronnen op een enkele uitzondering na weinig ondersteuning voor de constatering dat met asielgerelateerd extremisme van een structureel Neder-
140
AIVD, 2009a
IVA beleidsonderzoek en advies
49
land fenomeen sprake is. De meeste acties betroffen het luidruchtig ‘bezoeken’ aan bedrijven, die echter als legale demonstraties zijn te beschouwen. Dit wordt ook onderstreept door de opmerking van een respondent uit het justitiële apparaat, dat eventuele gearresteerden slechts vervolgd kunnen worden voor lichtere vergijpen. Wel wordt door veel respondenten, zowel uit politie als bijvoorbeeld uit instellingen en bedrijven, gewezen op de plaatsing op het internet van overzichten van adresgegevens door asielgerelateerde activisten (Aan de Schandpaal 1 en 2). Op deze overzichten staan ‘echter alleen’ gegevens van bedrijven en instanties. Door Moors et al. wordt deze actievorm, home visits, in verband gebracht met acties van ‘anti-imperialisten’ in de jaren tachtig van de vorige eeuw en gepresenteerd als zouden deze zijn gekopieerd door in eerste instantie de dierenrechten- en vervolgens 141 door de asielgerelateerde extremisten. Deze actievorm wordt in de literatuur nimmer genoemd bij de beide andere, extreemrechtse en islamitische, radicaliseringvormen en zo ontstaat het beeld hier met een specifieke modus operandi voor dierenrechtenextremisten te maken te hebben. Dit is echter niet geheel juist. De term home visit is inderdaad afgeleid van de eerdere acties van ‘anti-imperialisten en later dierenrechtenextremisten in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Deze modus operandi zien we echter al jarenlang bij extreemrechts met talrijke voorbeelden van het bij voortduring pesten, treiteren, be142 kladden, vernielen, et cetera van woningen van individuele gezinnen. Deze ‘huisbezoeken’ bestaan regelmatig uit een reeks van incidenten die maanden voortduren en soms zelf nog veel langer. Het gaat hierbij vaak om allochtone gezinnen en meestal om een context waarin zij het enige of een van de weinige allochtone gezinnen in de straat, buurt of zelfs gemeente zijn. Voorbeelden zijn ook bekend, waarbij het doelwit van autochtone afkomst is, maar bijvoorbeeld vertegenwoordiger zijn van linkse of antiracistische organisaties. Doelwitten van home visits vanuit dierenrechtenextremisme zijn in principe medewerkers of anderszins vertegenwoordigers van bepaalde bedrijven en instellingen die in verband worden gebracht met respectievelijk dierproeven en dierenhandel. Bij de home visits vanuit extreemrechtse extremisten is een ieder op basis van (reële dan wel veronderstelde) huidskleur, nationale afkomst of religie en soms op basis van politieke voorkeur een potentieel doelwit. In de vergelijking van de vier radicaliseringvormen vallen in relatie tot de perceptie op de modus operandi home visits vier verschillen op. Ten eerste richten dierenrechtenen eventueel asielgerelateerde extremisten zich bij home visits specifiek zich op (personeel van) bedrijven of instellingen. Doelwit van rechts-extremisten kan elke woning zijn van personen, gezinnen die worden verondersteld te behoren tot een minderheid op basis van etnische, culturele en/of nationale herkomst. Ten tweede bleek uit onze gesprekken met verschillende respondenten, die werkzaam zijn in de 141 142
Zie o.a. Moors et al., 2009, p.17 Zie voor een Nederlands voorbeeld: Onderzoekscommissie Liberiaans Gezin, 2008, en voor Britse voorbeeld: Commission for Racial Equality, 1987 en K. Thompson, 1988;
50
concept
opsporing en bestrijding van dierenrechten- en asielgerelateerd extremisme, dat ‘huisbezoeken’ door rechts-extremisten niet als home visits worden beschouwd. Ten derde worden (dreigingen van) home visits door dierenrechten- en asielgerelateerde extremisten zeer serieus opgevat en beschouwd als één van de belangrijke factoren die het gedrag van de (potentiële) daders als extremistisch bestempeld en hen als extremisten portretteert. Home visits door rechts-extremisten worden daarentegen veelal ‘afgedaan’ als kwajongensstreken, ongerichte baldadigheid en als niet ideolo143 gisch onderlegde acties. Ten vierde blijkt uit de verschillende interviews, alsmede uit publicaties van het ministerie van BZK, dat de dreiging van of ervaring met home visits door dierenrechten- en asielgerelateerd extremisme aanleiding is voor preventieve acties, zoals het (vooraf) regelen dat in voorkomende gevallen na melding direct tot actie wordt overgegaan, en preventieve maatregelen (geheimhouding adressen, et cetera). In sommige gevallen wordt preventief gepatrouilleerd of zelfs voor constante beveiliging gezorgd. En in voorkomende gevallen worden capaciteit en middelen ingezet om het op zichzelf moeilijke proces van opsporing en vervolging uit te voeren. Meldingen van home visits vanuit rechts-extremistische hoek worden zoals hiervoor aangegeven, veelal gebagatelliseerd en worden veelal afgedaan als overlast. Beschreven cases geven aan dat het melden van (reeksen van) rechtsextreme home visits veelal met moeilijkheden gepaard gaat en vaak niet wordt geregistreerd. In talrijke gevallen worden de doelwitten van de home visits verweten de zaak te overdrijven, niet serieus genomen en ‘met een kluitje in het riet gestuurd’. 144 Gevallen van blaming the victim zijn hier ook bij bekend. Fronstage en backstageperformances In de literatuur over radicalisering wordt aandacht gevraagd voor het fenomeen van 145 frontstage en backstage performances . De wisselende uitingen op beide performances zijn aanleiding – ook voor gelieerde organisaties en beweging – voor het ontstaan van een aanpassingsdilemma. “De afstand tussen voorgrond- en achtergrondkenmerken wordt vooral beïnvloed door negatieve stigmatisering en in het bijzonder door de mate van overheidsrepressie waaraan een groepering blootstaat. Hoe groter de repressie – kans op vervolging, risico van verbod – des te groter de 146 afstand tussen voor- en achtergrondkenmerken. Hierdoor zou de ontwikkeling van ideevorming, maar ook de ontwikkeling van organiserend vermogen minder goed waarneembaar zijn. Daarnaast zou de wijze waarop een groepering zich presenteert niet per definitie een sluitend beeld geven van wat die groepering daadwerkelijk in147 houdt en wil betekenen. Het aanpassingdilemma van extreemrechts radicaliserende personen en organisaties is een bekend fenomeen. De continue wisselwerking tussen enerzijds de behoefte om een acceptabel imago te presenteren (front stage) en anderzijds ontwikkelingen, uitingen, en dergelijke die afbreuk aan dat imago (zouden kunnen) doen (back 143 144 145 146 147
Zie o.a. Onderzoekscommissie Liberiaans Gezin (2008) en Witte (2010). Idem Zie Van Donselaar, 1991, p. 16 e.v. Moors et al., 2009, p.87 Idem, p.103
IVA beleidsonderzoek en advies
51
stage) leidt tot een grote interne druk binnen organisaties en bewegingen. Recent voorbeeld hiervan is de mededeling van de Nederlandse VolksUnie, dat zij overdenkt om af te zien van demonstraties en bivakmutsen “om een netter imago” te verkrij148 gen. Dit aanpassingsdilemma en daarmee samenhangende frontstage en backstage performances spelen ook een belangrijke rol binnen de dierenrechten- en asielgerelateerde organisaties. Radicaliseringtendensen en –uitingen spelen hierbij op de achtergrond (back stage) steeds een belangrijke rol. Zo belangrijk zelfs, dat verschillende personen en organisaties zich gedwongen (lijken te) voelen om iedere band of iedere actie met een radicaliserende ‘geur’ proactief te voorkomen, tegen te spreken en/ of te bestrijden. Veel van de gesproken respondenten wijzen bij dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering op de door hen veronderstelde wisselwerking tussen frontstage en backstage performances. “Overdag ludiek demonstreren, ’s avonds met de bivakmuts op illegale acties uitvoeren.” Door organisatoren van dergelijke (ludieke) legale acties wordt deze relatie stellig ontkend – ook als zijzelf in het verleden wel eens bij illegale acties betrokken zijn geweest. Deze onduidelijkheid over feitelijke en schijnbare intenties van acties worden ook veroorzaakt door de door dierenrechtenactivisten ontplooide activiteiten. “Opvallend is de combinatie van harde ‘prikacties’ (vandalisme op privéadressen) met verder overwegend ludieke en vreedzame protesten. Dat schept onduidelijkheid over wat de werkelijke aard van de actiecampagne of de actievoerders is en houdt tegelijkertijd de uitgeoefende of ervaren druk op slachtoffers reëel. Deze situatie kan een gevoel van permanente onzekerheid teweegbrengen, waarin iedere actie van welke aard dan ook uit voorzorg serieus genomen moet worden. Nadrukkelijk zij opgemerkt dat 149 de acties tot op heden niet gericht zijn op het toebrengen van persoonlijk letsel.” Ook binnen het linkse en asielgerelateerde radicalisering spelen frontstage en backstage performances (zie 4.3.3) en de gevolgen daarvan een belangrijke rol. Het illegale verzet wordt vooral georganiseerd door de Werkgroep Stop Deportatie en door de Anarchistische Anti-deportatie Groep Utrecht (AAGU). Ook hier zou sprake zijn van front stage en back stage performances. In het geval van illegale acties worden regelmatig gelegenheidsnamen gebruikt, zoals Grenzen Weg, Geen Bloed Aan Mijn 150 Handen, Geen Wapens Geen Cellen en Migranten Welkom. Bij deze wisselende front stage en back stage performances speelt nog een ander fenomeen een rol. Voorheen typische legale acties, zoals demonstraties, worden nu regelmatig gezien in relatie tot of als aanloop naar extremistische acties. Het gevoel van (be)dreiging tijdens op zichzelf legale acties kan zo sterk toenemen, ook als feitelijk blijkt dat het echt slechts om een demonstratie gaat/ging. 148 149 150
Zie De Pers, 9 augustus 2010, en Ardigiknip, 10 augustus 2010 COT, 2010, p.11 AIVD, 2009a, p.8
52
concept
De druk op personen en organisaties die zich alleen op legale wijze met hun ‘strijd’ bezighouden, is door de veronderstelde link met illegale activiteiten en/of organisaties groot. Dit bleek onder andere uit de moeilijkheden van de onderzoekers om mensen uit deze beweging te spreken te krijgen. In een geval werd aangegeven dat het onderzoek door BZK gefinancierd werd, dus wel als een onderzoek voor de AIVD was te beschouwen. Een andere uiting van deze druk is te bespeuren op internet. Vele organisaties schijnen een sterke noodzaak te voelen om expliciet aan te geven zich alleen met legale acties bezig te houden en van iedere illegale actie afstand te nemen. De druk vanwege dit aanpassingdilemma wordt mede gerealiseerd (anderen zouden zeggen: opgevoerd) door de repressie van (mogelijke) illegale acties van buiten de organisatie/ beweging. Deze druk, waarvoor dit aanpassingdilemma zorgt, is ook in het onderhavige onderzoek nadrukkelijk gevoeld. Die druk is mede oorzaak voor een grote argwaan binnen organisaties voor alles ‘wat van buiten komt’. Jammer genoeg lijkt deze druk er mede oorzaak voor geweest waardoor de onderzoekers niet hebben kunnen spreken met personen die actief zijn in het verzet tegen het vigerende vreemdelingen- en asielbeleid. Soms is het aanpassingsdilemma, voortkomend uit frontstage en backstageperformances aanleiding voor de wijze van organiseren. Respondenten van een dierenrechtenorganisatie gaven in een interview aan zich “heel hiërarchisch te organiseren. We willen geen versplintering. Ook geen mensen die zelfstandig uit naam van ons acties uitvoeren. Dit alles om het imago niet te schaden. Jongere mensen zoeken meer de grens op, dat geeft meer kans op politieconfrontatie. We willen mensen die niet kwaad zijn op de samenleving of de staat of zo, maar mensen die kwaad zijn over het onrecht tegen dieren. Dit alles is erop gericht het imago van de organisatie niet te schaden, conflictmijdend gedrag, bij infostands of acties is altijd iemand van de leiding aanwezig.” 151
Ook een andere dierenrechtenbeschermingorganisatie, zoals Lekker Dier , profileert zich op de website en in de media duidelijk als een organisatie die tegen illegale acties is. Hiermee wil deze organisatie aan een breed publiek duidelijk maken dat zij zich onderscheiden van illegale organisaties, dat zij illegale acties verwerpen. Maar ook dat zij, door de illegale organisaties te marginaliseren, iets willen bijdragen aan het tegengaan van illegale acties. Die illegale acties zijn in hun ogen niet alleen schadelijk voor de reputatie van legale organisaties, maar dragen ook niet bij aan het dierenwelzijn op lange termijn. Zij verklaren niet langer te werken met vrijwilligers in het land, omdat zij het professioneel toezicht hierop niet kunnen garanderen. Deze toenemende criminalisering en stigmatisering van de legale activistische organisaties en beweging en op haar legale activiteiten door extremistische acties, speelt een splijtende rol binnen de beweging als geheel. Exemplarisch hiervoor binnen de beweging zijn ook de reacties op de enkele bekende dierenrechtenextremist, die zowel door de brede (midden-) laag van de beweging als door de organisaties, die 151
Zie http://www.wakkerdier.nl/over_wakkerdier.php#tab3
IVA beleidsonderzoek en advies
53
meer tot het bovenste helft gedeelte van de piramide behoren, wordt geïsoleerd. Deze isolatie lijkt zowel fysiek plaats te vinden – geen contact meer, niet toelaten, tot en met verklaringen over of verwijzingen naar persoonskenmerken die uitsluitend werken. Zo wordt in een interview en in relatie tot een landelijk bekend geworden dierenrechtenextremist aangegeven: “Hij is psychisch gestoord. Dit is wel het moeilijke met vrijwilligers werven. We hadden wel door toen dat hij een aparte was, maar dit hadden we toen ook niet kunnen indenken. Hij is schadelijk voor ons. Hij staat bijvoorbeeld in de krant vaak met een foto waar een van ons ook wel bijstaat met spandoeken van ons, terwijl hij al lang niet meer bij ons zit. Wij willen goede contacten onderhouden en netjes met demonstratievergunning demonstreren. Associatie met hem kan ons dus tegenwerken.” Verschillende respondenten wijzen op de veronderstelling – bevestigd door politie en AIVD – dat verscheidene geradicaliseerden binnen het dierenrechtenextremisme zich zowel ophouden tijdens legale, activistische activiteiten als op andere momenten tijdens illegale, extremistische acties. Een veel gehoorde uitspraak in dit verband is: “Overdag lopen ze te demonstreren, ’s avonds trekken ze een bivakmust over hun hoofd en voeren een extremistische actie uit”. Eerder is er in deze rapportage al op gewezen dat in formele zin de scheidslijn tussen legaliteit en illegaliteit per actie (vaak) scherp is, maar dat deze scheidslijn in de radicaliseringpraktijk moeilijker te trekken is. Bij radicaliseringprocessen gaat het vooral om personen en/of groepen en hun gedragingen. Moors et al. (2009) laten zien dat die gedefinieerde grens in relatie tot bijvoorbeeld dierenrechtenactivisme en –extremisme in toenemende mate onder spanning is gekomen. “Er is sprake van een grijs gebied; personen die zich inzetten voor de rechten van dieren kunnen gelijktijdig zowel activisten als extremisten zijn.” Ook debatten en studies over ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’ laten vaak zien, dat de ‘grenzen van de wet’ en daarmee de scheidslijn tussen illegale en legale actie (en dus tussen activisme en extremisme) 152 een grijs gebied kent. Een spanning tussen legaliteit en illegaliteit komt ook naar voren in het onderhavige onderzoek. Het is van belang er op te wijzen dat radicalisering niet per definitie hoeft te leiden tot illegaliteit en extremisme. Op vele verschillende manieren kan radicalisering bijdragen tot democratische politieke participatie, besluitvorming, beleid, et cete153 ra. Met name in relatie tot de bevindingen over asielgerelateerde radicalisering is een scheidslijn tussen gepercipieerde legale en illegale acties diffuus is. Verschillende respondenten, onder meer uit de gemeenten, wijzen erop dat asielgerelateerde acties feitelijk altijd bestaan uit legale activiteiten, zoals demonstraties. Een enkel geval is bekend, waarbij van illegale methoden gesproken kan worden (bedreiging, vernieling, brandstichting). Individuele voorbeelden van illegale acties zijn bekend, maar er dient op basis van de bevindingen in dit onderzoek sterk te worden getwijfeld of er sprake is van een meer structurele vorm van asielgerelateerd extremisme. Uit het onderzoek komt geen structureel gehanteerde illegale of extremistische modus ope152 153
H. Moors, et al., 2009, p. 18, 118 en 127 Zie o.a. ook Bovenkerk, 2010
54
concept
randi naar voren voor ‘de asielgerelateerde beweging’. Deze constatering wordt onderstreept als we de modus operandi op het asielgerelateerde terrein vergelijken met 154 die van delen van de dierenrechten- en –welzijnbeweging. Eskens laat een lange geschiedenis van duidelijk illegale en extremistische acties zien. Opvallend, volgens Eskens zelf, hierbij was dat dit overzicht voornamelijk tot stand kon komen door eigen onderzoek van hem en zo vele acties omvatte die ook niet bij de officiële instanties bekend bleken te zijn. Het overzicht laat een omvangrijk aantal incidenten zien en dat voor een langere periode. Dit rechtvaardigt de stelling dat in relatie tot dierenrechtenextremisme wel degelijk sprake is van een reëel sociaal fenomeen in Nederland. Geweld In ieder geval in extreemrechtse, dierenrechten- en islamitische radicaliseringprocessen, die mogelijk leiden tot extremistische uitingen, speelt (dreiging van/met) geweld 155 een belangrijke, invloedrijke rol. Op zichzelf en in lijn met de gehanteerde definities is dit ook niet vreemd. Tenslotte slaat het onderscheid tussen activisme en extremisme met name op het gebruik van illegale middelen. Geweld is in de democratische rechtsorde een door de staat gemonopoliseerd middel. Iedere geweldsuiting door anderen is dan ook in principe illegaal (en dus in lijn met de definities: extremistisch). Geweld is ook een bepalende, versnellingsfactor in alle vier radicaliseringprocessen. Toch zijn er onderscheidbare verschillen in de rol en functie, alsmede de uitingen van geweld tussen de vier radicaliseringprocessen. Het voornaamste verschil richt zich vooral op enerzijds dierenrechten- en mogelijke asielgerelateerde radicalisering en anderzijds extreemrechtse en islamitische radicalisering. In vele individuele extreemrechtse radicaliseringprocessen speelt geweld al vanaf het begin een invloedrijke rol. In sommige gevallen is geweld zelfs een factor die zelf bij156 draagt tot het starten van een radicaliseringproces. In de dierenrechten-, asielgerelateerde en islamitische radicaliseringprocessen lijkt geweld veel minder een factor 157 te zijn in de start van het proces. Maar de geweldsvraag is ook in de dierenrechten- en islamitische radicaliseringprocessen een belangrijk element in de verdergaande radicalisering. Voor asielgerelateerde radicalisering is dit niet geconstateerd in dit onderzoek. In dierenrechten- en mogelijke asielgerelateerde radicalisering vormt het reële dan wel veronderstelde geweld dat ‘anderen’ (dieren en vreemdelingen) wordt aangedaan een belangrijke motor. Dit reële dan wel veronderstelde geweld kan fysiek, geestelijk, institutioneel van aard zijn. In principe is de weerstand tegen geweld op zichzelf een factor om geweld in principe af te keuren en ‘anderen’ geen leed te (wil154 155
156 157
Eskens, 2009a, p.65-98. Of dit ook geldt voor het radicaliseringproces van asielgerelateerde extremisten is onvoldoende inzicht verkregen in dit radicaliseringproces. Zie o.a. Van der Valk & W. Wagenaar, 2010 In hoeverre, wanneer en waartegen is geweld een gerechtvaardigd middel in de strijd?”
IVA beleidsonderzoek en advies
55
len) berokkenen. Op enig moment in het verdergaande radicaliseringproces wordt er voor gekozen toch enig geweld (in welke vorm dan ook, alhoewel in eerste instantie niet met de intentie mensen fysiek geweld aan te doen) als middel in te zetten. In een ver stadium van het radicaliseringproces kan geweld tegen personen toch als ultiem middel voor het bereiken van doelen worden beschouwd en gerechtvaardigd (‘het 158 doel heiligt de middelen’-fase ). In voorkomende gevallen is het doelwit van dit geweld bewust en specifiek geselecteerd en het geweld veelal gepland of tenminste verdisconteerd. In sommige kleine fracties (denk aan bespreking hiervoor van Straight Edge-filosofie) wordt geweld gezien als uiting van het morele eigen gelijk en is de gedachte verlaten dat ‘overtuiging van anderen’ een primair doel is. Eskens waarschuwt in dit geval voor het uiteindelijk mogelijk extremistisch gewelddadige karakter van de verdergaande radicalisering van dergelijke dierenrechtenfracties. In relatie tot extreemrechtse en islamitische radicalisering speelt geweld een andere rol. Zoals aangegeven, vormt geweld bij extreemrechtse radicalisering vaak al een factor om überhaupt in een radicaliseringproces te geraken. Bij beide radicaliseringvormen speelt de dehumanisering van ‘de anderen’ een grote rol – zeker in vergevorderde stadia van deze radicaliseringprocessen. ‘De anderen’ worden gevormd door een ieder die niet tot ‘ons’ behoort. De verontmenselijking van deze (groepen) mensen draagt sterk bij tot verlaging van de drempel om geweld tegen hen in te zetten. In zeer vergevorderde fasen van deze radicaliseringprocessen worden vanuit dit perspectief ook aanslagen en andere gewelddaden ‘at random’ uitgeoefend en gerechtvaardigd. Hierbij is het teweegbrengen van breed maatschappelijke schok en angst een belangrijk argument voor deze geweldsvormen. Slachtoffers worden hierbij niet geselecteerd op basis van individuele capaciteiten of gedragingen, maar op basis van hun (veronderstelde) her- of afkomst of gaat het vooral om het maken van 159 zoveel mogelijk slachtoffers. Doelwitten kunnen ook specifiek worden geselecteerd vanwege een reële dan wel veronderstelde symbolische functie (zoals vele aanslagen op moskeeën in Nederland, maar ook de aanslag op het World Trade Centre in New York, 11 september 2001). Deze verschillen in relatie tot het gebruik van geweld – zeker in vergaande stadia van het radicaliseringproces – spelen ook een belangrijke rol bij overwegingen hoe dit te voorkomen c.q. te bestrijden is. Bij vergevorderde extreemrechtse en islamitische radicalisering (lees: extremisme en helemaal bij terrorisme) is in principe iedereen een potentieel doelwit. En in relatie tot individuele radicalen – Lone Wolves (zie hieronder) – is preventie hierbij vrijwel onmogelijk. Bij dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering (en -extremisme) zijn vooralsnog geen voorbeelden bekend dat ‘een ieder at random’ hiervan slachtoffer is geworden/ kan worden. Preventie van geweld is in dit geval relatief gerichter en beter te organiseren en uit te voeren. Wel is ook in deze radicaliseringvormen het bestaan van Lone wolves een belangrijk en
158 159
Zie ook H. Achterhuis, 2008 In Nederland wordt nogal eens veronachtzaamd (of vergeten) dat in relatie tot rechts-extremistisch, racistisch geweld in Nederland in de afgelopen decennia relatief veel, verschillende dodelijke slachtoffers zijn gevallen (zie Witte, 2010).
56
concept
zorgwekkend fenomeen – al is ook hier niet te verwachten dat deze individuen zich ‘at random’ gewelddadig op iedereen zullen richten. Alle vier radicaliseringprocessen laten zien dat op enig moment de discussie over het al dan niet inzetten van het geweldsmiddel een belangrijke factor is. In alle vier processen zorgt het deelnemen aan en uitvoeren van gewelddadige acties voor het ingaan van een volgende radicaliseringfase. In alle vier processen kan zo’n eerste deelname/uitvoering ook een moment zijn, waarop deradicalisering wordt ingezet. Zoals de dierenrechtenactivist, die na de actie in Nederasselt, besluit ‘eruit te stap160 pen’, nadat een bewaker is geboeid. Trigger events In een radicaliseringproces is meestal sprake van bepaalde trigger events, die bij wijze van spreken een nieuwe fase van het proces inluiden. Trigger events zijn “onder andere gebeurtenissen, die om reactie of wraak roepen, zoals geweld tegen de ingroep, politiegeweld, frauduleuze verkiezingen of provocerende uitspraken van pu161 blieke personen”. Het kan bij trigger events gaan om (zeer) persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen, zoals het overlijden van een moeder of het rkijgen van ontslag. Het kan echter ook om breder maatschappelijke – nationale en zelfs internationale gebeurtenissen gaan. In deze bespreking richten we ons met name op deze maatschappelijke trigger events, omdat we meer generaliseerbare invloeden op radicalisering bespreken. Alle vier radicaliseringprocessen kennen zogenoemde trigger events, die voor de radicalisering in het algemeen en zeker voor de individuele of groepsradicalisering een stap (fase) naar verdergaande radicalisering betekenen. Hierbij moet worden opgemerkt dat vaak onderbelicht blijft dat zo’n trigger event als start van/toegang tot een 162 nieuwe fase ook een moment is voor mogelijk succesvolle deradicalisering. In het onderstaand overzicht zijn enkele belangrijke maatschappelijke trigger events opgenomen voor de vier radicaliseringvormen. Daarbij moet er op gewezen worden dat dit overzicht niet uitputtend is en anderzijds dat in het individuele radicaliseringproces vaak veel ‘kleinere’ trigger events een grote rol kunnen spelen, zoals vechtpartij in de buurt, bepaalde persoonlijke ervaring, en dergelijke.
Radicaliseringvorm
160
161 162
Enkele trigger events voor algemene radicaliseringprocessen in Nederland
In 1987 loopt een actie in Nederasselt van de Nederlandse tak van het Animal Liberation Front uit de hand als blijkt dat de administratie van een bonthandel, die men handen wil krijgen, ligt in een permanent beveiligd gebouw. De actievoerders besluiten overdag, als alleen de administrateur aanwezig is toe te slaan en binden de man vast met handboeien en doen hem een kap over zijn hoofd (bron NRC Handelsblad, 29 januari 2003, zie Eskens, 2009, p.71). Zie o.a. Veldhuis & Bakker, 2007 Zie o.a. T. Björgo, 1998
57
IVA beleidsonderzoek en advies
Islamitische radicalisering
Aanslagen in Verenigde Staten (11 september 2001) Inval in Irak (2003) Aanslagen in Madrid (maart 2004) en Londen (juli 2005)
Extreemrechtse radicalisering
Aanslagen in Verenigde Staten (11 september 2001) Moord op Theo van Gogh (2 november 2004)
Dierenrechtenradicalisering
Publicatie Animal Liberation, P. Singer (1975) Start home visits Animal Liberation Front (1980) Overheidsrapportage over Dierproeven in Nederland (1978) Uitbreken varkenspest (1997) Oprichting SHACK-UK Grootschalige ruimingen tijdens mond-enklauwzeerepidemie (2001)
Asielgerelateerde radicalisering
Uitzetting familie Gümüz (1997)
163
Nieuwe Vreemdelingenwet 1999 Schipholbrand 27 oktober 2005
Natuurlijk is dit overzicht van voorname trigger events verre van compleet. Wat echter wel is te herleiden uit dit overzicht over de rol van trigger events in de vier radicaliseringvormen is dat met name islamitische en dierenrechtenradicalisering in Nederland directe verbanden laten zien met internationale trigger events en ontwikkelingen. Dit speelt bij extreemrechtse en asielgerelateerde radicalisering veel minder tot geen invloedrijke rol, die veeleer getriggerd schijnen te worden door lokale en nationale events.
163
Zie o.a. F. der Nederlanden, 1998
58
concept
Lone wolves 164
Uit dit onderzoek en bestaande literatuur komt duidelijk naar voren dat zogenoemde lone wolf voorkomen in dierenrechtenradicalisering, evenals in extreemrechtse en islamitische radicalisering. In relatie tot eventueel asielgerelateerde radicalisering is het bestaan van lone wolf niet geconstateerd. Het ontstaan en de ontwikkeling tot lone wolf verdient meer – ook onderzoeks- aandacht. Dit wordt extra onderstreept door het feit dat ‘de handel en wandel’ van deze lone wolf relatief veel moeilijker zijn te constateren en te volgen, waardoor de kans 165 op het pas aan de oppervlakte komen door extreme daden aanzienlijk is. Een radicaliseringproces is vanuit het eerder genoemde aansluitingsperspectief (zie 2.2.1) op te vatten als een proces van vervreemding en toenemende isolatie. Deze vervreemding en isolatie kan zich voltrekken in relatie tot de directe omgeving, de ‘eigen’ groep, de samenleving (en haar instituties) in het algemeen, et cetera. Zoals eerder gezegd, kan deze vervreemding en isolatie zich in een groep voltrekken. De ultieme vorm van vervreemding en isolatie vindt plaats op individueel niveau – al dan niet voorafgegaan door zo’n groepsproces. Talrijk zijn de voorbeelden in de media, 166 waaruit blijkt dat een aanslagpleger ook zo’n isolerend vervreemdingsproces heeft doorgemaakt. Personen uit de directe omgeving, maar bijvoorbeeld ook uit organisaties, waartoe deze aanslagpleger heeft behoort, zeggen zich niet meer in hem te herkennen en “dit nooit te hebben verwacht”. Een radicaliseringproces kan in een vergevorderd stadium leiden tot zo’n lone wolf bestaan. Deze vervreemding en isolatie is (altijd) een tweezijdig proces. Enerzijds kan het individu zichzelf steeds meer van zijn omgeving vervreemden en isoleren; anderzijds kan de omgeving zich steeds meer verwijderen van het individu en hem zo in toenemende isolatie ‘drukken’. In het bestuderen van het proces van dierenrechtenradicalisering zijn we op enkele voorbeelden van mogelijke (ontwikkelingen tot) lone wolfschap gestuit. Het sterkste voorbeeld hiervan is dat van een individu, die in eerste instantie deel uitmaakte van organisaties, maar mede door die organisaties zelf en volgens hen door zijn gedragingen en uitingen steeds meer in isolement is terecht gekomen. Zoals eerder aangegeven, blijven zo’n meer en meer geïsoleerd individu feitelijk twee keuzes: 1) op individueel niveau voortzetten van radicaliseringproces, of 2) ‘terug167 trekking’ uit ‘de beweging als geheel’ en afzien van verdere activiteiten en uitingen.
164 165
166
167
Zie o.a. T. Björgo, 1997, p.56-57 Denk hierbij ook aan Kars T. (aanslagpleger Koninginnedag, 30 april 2009 in Apeldoorn), waar uiteindelijk geen radicalisering is geconstateerd, maar wiens casus laat zien hoe moeilijk zo niet onmogelijk het is om acties van zo’n lone wolf’ preventief, maar ook curatief of repressief aan te pakken. Nogmaals wordt hierbij benadrukt dat een radicaliseringproces NIET uiteindelijk hoeft te leiden tot extremisme, laat staan terrorisme. De verwijzing hier naar een ‘aanslagpleger’ is slechts bedoeld als voorbeeld voor de gestelde bewering in relatie tot lone wolfs. Zie ook T. Björgo, 1998, p. 231-258; A. Linden, 2009, p.221-245
IVA beleidsonderzoek en advies
59
In het voorbeeld, dat hiervoor is gegeven, wijzen verscheidene signalen erop dat dit individu vooralsnog voortzetting van het radicaliseringproces doormaakt. Eskens noemt deze ‘lone wolf’ de gevaarlijkste dierenextremisten. “Ze voeren hun operaties alleen uit, zonder ruggespraak met enige organisatie. Dat maakt opsporing lastig”. En: “Van der Graaf (moordenaar Pim Fortuyn) was volgens de AIVD een lone wolf, iemand die geheel op eigen houtje werkt. In zekere zin is zo’n lone wolf de perfecte ‘cel’ van het Dierenbevrijdingsfront: een eenling die op eigen initiatief en in vol168 strekte anonimiteit handelt. Geen sporen, geen aanknopingspunten”. In feite roept de Amerikaanse dierenrechtenextremist Peter Young op tot zo’n ‘Lone wolf’-schap. Hij adviseert juist mensen alleen te werk te gaan, niemand in vertrouwen te nemen, 169 zodat je nooit verraden kan worden. Deze ‘Lone wolf’ doen zich in ieder geval voor bij drie van de vier besproken radicaliseringvormen. Hun bestaan is niet alleen ‘lastig’ in het kader van opsporing en vervolging. Preventieve actie ter voorkoming van enige extremistische actie door dergelijke individuen is vrijwel onmogelijk binnen de bestaande rechtsorde. Het extremisme van hun daden en de gevolgen daarvan kunnen ook een ongekende omvang, intensiteit en een grote(re) mate van ongerichtheid verkrijgen. In feite zou je kunnen zeggen, dat de ‘lone wolf’ in het radicaliseringproces een individuele, extra geradicaliseerde fase betreedt. De onvoorspelbaarheid van de verdere ontwikkeling van dit proces is zeer zorgwekkend.
168 169
E. Eskens, 2009b Lezing van Peter Young, 2 juli 2010 te Amsterdam
60
5
Conclusies en beleidsaanbevelingen
5.1
Inleiding
concept
De centrale hoofdvraag van dit onderzoek was: Wat is de aard van het radicaliseringproces van dierenrechtenextremisme en asielgerelateerd extremisme? Waarin komt dit overeen of verschilt het van andere uitingsvormen van radicalisering? Ter beantwoording van deze centrale onderzoeksvraag zijn zes onderzoeksvragen onderscheiden. In dit concluderende hoofdstuk worden deze 6 vragen kort beantwoord. Vervolgens wordt een antwoord geformuleerd op de centrale onderzoeksvraag. Op basis van de verworven inzichten formuleren we vervolgens enkele beleidsaanbevelingen die kunnen bijdragen aan een meer toegespitste preventieve aanpak van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering.
5.2
Conclusies
5.2.1
Inleiding In dit onderzoek is weinig nieuw inzicht en informatie verkregen over radicaliseringprocessen van individuen, die betrokken zijn (geweest) bij dierenrechtenextremisme. Dit informatiegebrek is nog groter met betrekking tot asielgerelateerd extremisme. Binnen het bestek van dit onderzoek bestond niet de gelegenheid voor nieuw empirisch onderzoek naar radicaliseringprocessen van extremisten. Hiervoor zou onderzoek naar individuele cases noodzakelijk zijn. Onderhavig onderzoek kende een relatief korte doorlooptijd en was opgezet als een literatuurstudie, aangevuld met een internetscan en enkele interviews met professionals en personen betrokken bij de strijd voor dierenrechten. Wel zijn door het onderhavige onderzoek nieuwe inzichten verkregen in dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering an sich. Met deze opmerking nadrukkelijk in het achterhoofd zijn op basis van de bevindingen van het onderhavige onderzoek op verschillende aspecten van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering enkele (soms voorlopige en voorzichtige) conclusies te trekken met betrekking tot de zes onderzoeksvragen (zie 1.2.1).
5.2.2
Verloop dierenrechten- en asielgerelateerd radicaliseringproces Op basis van de bevindingen in dit onderzoek blijkt dat personen in beide vormen van radicalisme c.q. extremisme in principe twee wegen kunnen doorlopen:
IVA beleidsonderzoek en advies
61
- Enerzijds kan een radicaliseringproces zich ontwikkelen vanuit verontwaardiging, emotie, et cetera gevormd worden door het gepercipieerde leed dat respectievelijk dieren of vreemdelingen/vluchtelingen wordt aangedaan (de volgens Eskens (2009a) genoemde ‘leedwegers’);; - Anderzijds kan een radicaliseringproces in relatie tot dierenrechten en het asiel- en vreemdelingenbeleid zich ontwikkelen vanuit een breder kritische maatschappelijk-politieke oriëntatie. Hierbij kan het zowel gaan om een extreemrechtse als een extreemlinkse politieke oriëntatie. Vanuit dit perspectief zijn ‘dierenleed’ dan wel het asiel- en vreemdelingenbeleid voorbeelden van de maatschappij/politiek waarop een breder geformuleerde, ideologisch kritiek bestaat. Beide radicaliseringvormen kennen gebeurtenissen, die een vervolgstap kunnen inluiden in het individuele radicaliseringproces. Deze trigger events kunnen gebeurtenissen zijn die betrokkene direct zelf meemaakt, bijvoorbeeld door aan een bepaalde actie deel te nemen. Het grijze gebied tussen legaliteit en illegaliteit kan hierbij een rol spelen. Zo kan deelname aan een op zichzelf legale activiteit uitlopen op – al dan niet intentionele – deelname aan een illegale actie. Denk bijvoorbeeld aan het uitlopen van een legale demonstratie tot illegale vernieling door enkelen. Het altijd in ontwikkeling zijnde discours rond activisme en extremisme speelt hierbij mogelijk ook een rol. Zo kunnen op enig moment als activistisch opgevatte activiteiten, denk bijvoorbeeld aan het vastketenen of bezetting, op een ander moment het stempel van extremisme verkrijgen. Deze discoursverschuiving kan een rol spelen in het radicaliseringproces van betreffende personen. Het kan ertoe leiden dat mensen zich terugtrekken en/of afstand nemen van dergelijke acties (deradicalisering), maar het kan ook betekenen dat mensen verdere stappen in radicalisering zetten. Deze trigger events kunnen echter ook gebeurtenissen zijn, waar men niet zelf direct bij betrokken is. Uit het onderzoek komt naar voren dat deze trigger events in relatie tot dierenrechtenradicalisering lokaal, nationaal, maar ook internationaal kunnen plaatsvinden. Bij trigger events in relatie tot asielgerelateerde radicalisering lijkt er meer sprake te zijn van lokale dan wel nationale gebeurtenissen en zijn internationale trigger events niet geconstateerd. In beide radicaliseringprocessen lijkt de maatschappelijke sympathie en steun voor nagestreefde doeleinden een invloedrijke rol te spelen. Op dit punt onderscheiden dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering zich. De maatschappelijke sympathie en steun voor dierenrechten en –welzijn lijken zich breed voor te doen in Nederland. De steun voor criticasters op het vingerende asiel- en vreemdelingenbeleid daarentegen lijkt relatief (veel) geringer van omvang. Hoewel het aangehaalde piramidemodel (2.2.2) niet veronderstelt dat bij een bredere maatschappelijke sympathie automatisch meer mensen zullen radicaliseren, biedt deze verschillende sympathie en steun wel een geheel andere context voor burgerlijk ongehoorzame activiteiten en voor mogelijke dierenrechtenradicalen dan voor asielgerelateerde radicalen.
62
concept
De aanpak en repressie van radicalisering kan een grote rol spelen in het voorkomen dan wel ‘ombuigen’ van het radicaliseringproces. In sommige gevallen kan het – bij enkelen – ook bijdragen tot verdergaande radicalisering. Het onderscheid tussen activisme en extremisme binnen het perspectief van radicalisering brengt het gevaar met zich mee dat steeds meer activistische gedragingen en uitingen worden opgevat als voortekenen dan wel uitingen van (potentieel) extremisme. Deze verschuiving in het discours, waarbij steeds meer in het licht wordt geplaatst van radicalisering en extremisme kan op zichzelf (sterk) bijdragen tot radicalisering. Uit het onderhavige onderzoek komt geen beeld naar voren dat Nederland structurele vormen van een tot talrijke ernstige incidenten leidend asielgerelateerd extremisme kent. Voorbeelden van dierenrechtenextremisme in Nederland laten daarentegen wel een langere geschiedenis met talrijke ernstige acties zien. Het direct met elkaar in verband stellen van dierenrechtenextremisme en asielgerelateerd activisme werpt een dreigend beeld over potentieel asielgerelateerd extremisme op. Wij wijzen er hier op, dat deze discoursverschuiving en het een-op-een verbindingen leggen tussen activisme en extremisme het gevaar van een ‘selffulfilling prophecy’ in zich dragen. Met ander woorden, door activisme en activistische acties in lineair verband te brengen met potentieel extremisme dreigt het gevaar van isolatie en criminalisering van betrokkenen. Kort samengevat zou men kunnen stellen dat een dominantie van het veiligheidsperspectief op radicalisering (mede) bij kan dragen tot een verdere radicalisering vanuit het aansluitingsperspectief (zie 2.2.1) wat op haar beurt de kans op extremisme kan vergroten. Met andere woorden, de benadrukking van radicalisering vanuit signalering en beoordeling van de kans op (ontwikkeling naar) extremisme en daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s en repressie van iedere mogelijke uiting daarvan, kan bijdragen tot (verdere) isolatie van betreffende personen. Deze (verdergaande) isolatie en externe druk kunnen op zichzelf de kans op verdergaande radicalisering met extremistische uitingen daarvan vergroten. 5.2.3
Invloedrijke factoren De beschikbare literatuur over dierenrechten- en asielgerelateerde radicaliseringprocessen geeft nauwelijks inkijk in deze processen van individuen. Hierdoor is het moeilijk algemeen geldende uitspraken te doen over factoren en aspecten die van belang zijn in beide radicaliseringprocessen. Hier volstaan we met enkele opmerkingen, die echter onderwerp zouden moeten zijn van grondleggend empirisch onderzoek. De onderzoeksbevindingen over het leeftijdsbeeld van dierenrechtenradicalen laat een zeer wisselend beeld zien. Dierenrechtenradicalisering zou zich manifesteren onder jeugdigen, waarbij zowel respondenten uit instanties als uit de dierenrechtenbeweging zelf aangeven dat zich jongeren ‘aanmelden’ die vooral vanuit sensatiezucht en spanning zoeken gedreven worden. Uit het onderzoek van Van den Bos et al. (2009) komt naar voren dat jongeren die positief staan tegenover dierenrechtenactivisme over het algemeen laag opgeleid
IVA beleidsonderzoek en advies
63
zijn en dat de houding tegenover dit activisme een redelijke voorspeller is voor de mate waarin zij bereid zijn geweld te gebruiken. In relatie tot asielgerelateerde radicalisering lijkt uit dit onderzoek een beeld naar voren te komen van relatief minder jeugdigen betrokken zijn en dat de leeftijd over het algemeen hoger ligt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen al langer betrokken zijn (geweest) bij ondersteuning van en solidariteitsactiviteiten met asielzoekers, vluchtelingen en vreemdelingen en dat zij in de afgelopen jaren in de context van een stringenter wordend asiel- en vreemdelingenbeleid een radicaliseringproces hebben doorgemaakt. Daarnaast kan een relatief minder voorkomen van jeugdigen in deze radicaliseringvorm mogelijk verklaard worden doordat in de huidige maatschappelijk-politieke context (en afnemende maatschappelijke steun en sympathie voor gedachten en ideeën) dit terrein minder ‘aantrekkelijk’ is geworden voor jongeren. Kijken we naar groeps- en organisatiekenmerken bij dierenrechtenradicalisering, dan krijgen we een geheel ander beeld dan bij asielgerelateerde radicalisering. De eerder genoemde brede maatschappelijke sympathie voor dierenrechten en – welzijn brengt een brede en omvangrijke schakering aan actieve organisaties en instellingen met zich mee. Binnen dit brede palet bevinden zich organisaties met een relatief meer activistisch karakter en uitstraling. Bij veel van de organisaties is men echter heden ten dage sterk op haar hoede voor illegale, laat staan extremistische, ‘elementen’ en acties. Op verschillende manieren, onder meer via hun sites en fora, zetten zij zich ook expliciet af tegen dierenrechtenextremisme. Een mogelijk bijkomend effect van zowel externe als interne druk op radicaliserende personen, die zich mogelijk in de richting van extremistische acties bewegen of die al hebben uitgevoerd, is een relatief groot gevaar op het ontstaan van zogenoemde lone wolves. Het gevaar van deze vrijwel geheel geïsoleerde individuen is dat het voorkomen dan wel bestrijden van hun (mogelijke) acties relatief (veel) moeilijker wordt. Binnen asielgerelateerde radicalisering lijkt het palet aan betrokken organisaties relatief veel geringer dan bij dierenrechtenradicalisering. Bekende organisaties maken veelal deel uit van een breder politieke beweging, zoals de door henzelf als anarchistisch betitelde organisaties. Daarbij wordt soms expliciet een ‘nieuwe naam’ in het leven geroepen in relatie tot een bepaalde actie. Hierbij lijkt het niet te gaan om specifieke organisatie. 5.2.4
Aard van de activiteiten Dierenrechtenactivisme en –extremisme kennen een brede range aan activiteiten van deelname aan de parlementaire democratie en legale demonstraties en acties tot en met illegale activiteiten als dierenbevrijdingsacties, brandstichting en home visits. Het Nederlands dierenrechtenactivisme en –extremisme kent een lange geschiedenis met vele illegale acties. In relatie tot asielgerelateerd activisme en eventueel extremisme kan worden opgemerkt dat uit dit onderzoek een beeld naar voren komt, waarbij brandstichtingen en vernielingen hebben plaatsgevonden, maar waar-
64
concept
bij van een lange geschiedenis of een aanzienlijke prevalentie van extremistische acties geen sprake lijkt te zijn. De volgens verschillende respondenten in dit onderzoek veronderstelde link tussen sommige asielgerelateerde activiteiten en de modus operandi van dierenrechtenextremisme leidt wel tot een vrees voor of gevoelde dreiging van extremistische acties, Zo wordt het via internet publiek maken van gegevensoverzichten van bedrijven die op enigerlei wijze betrokken worden geacht bij (uitvoering van) het asiel- en vreemdelingenbeleid – met name de detentiecentra – gezien als aanzet tot home visits. Over de prevalentie van dit ‘strijdmiddel’ valt op basis van openbare bronnen echter niets te zeggen. Op basis van de voor dit onderzoek beschikbare (openbare) bronnen over dierenrechten- en asielgerelateerde acties kan dan ook geconcludeerd worden dat in relatie tot de eerste radicaliseringvorm zeker sprake is van structureel aanwezige extremistische uitingen. Daarentegen kan niet gesteld worden dat deze structurele aanwezigheid duidelijk is op het terrein van asielgerelateerde radicalisering. 5.2.5
Radicaliseringprocessen vergeleken In een vergelijking tussen enerzijds dierenrechten- en asielgerelateerde en anderzijds extreemrechtse en islamitische radicaliseringprocessen valt op dat in beide laatstgenoemde processen identiteitsontwikkeling een belangrijke – zo niet bepalende – rol speelt. De samenhang tussen identiteitsontwikkeling en dierenrechtendan wel asielgerelateerde radicalisering is in dit onderzoek in het geheel niet gevonden. De samenhang tussen identiteitsontwikkeling en extreemrechtse en islamitische radicalisering bieden aanknopingspunten voor het voorkomen van radicalisering dan wel in het bevorderen van deradicalisering. Aangezien deze samenhang minder of geen opgeld doet in relatie tot de twee in dit onderzoek centraal staande radicaliseringvormen heeft dit gevolgen voor de (de)radicaliseringaanpak. In het verlengde van deze vergelijkingsbevinding over de vier radicaliseringvormen ligt het gegeven dat bij extreemrechtse en islamitische radicalisering relatief veel meer en vaker sprake lijkt te zijn van jongeren. Bij dierenrechtenradicalisering is het leeftijdsbeeld diffuser en bij asielgerelateerde radicalisering lijkt de leeftijd over het algemeen hoger te liggen. Activiteiten ter voorkoming en bestrijding van radicalisering in lijn met weerbaarheidstraining, activiteiten in de richting van ouders, en dergelijke lijken dan ook (veel) minder opportuun te zijn voor het voorkomen en bestrijden van dierenrechten- en asielgerelateerde radicaliseringvormen. Een belangrijk onderscheid tussen enerzijds dierenrechten- en asielgerelateerde en anderzijds extreemrechtse en islamitische radicaliseringprocessen is gelegen in het feit dat bij de eerstgenoemde processen bescherming, verbetering van levensomstandigheden en lot, rechtvaardiger behandeling van ‘Anderen’ dan de radicaliserende personen een centrale rol speelt, namelijk van dieren en vreemdelingen. Bij extreemrechtse en islamitische radicalisering wordt deze bescherming, verbete-
IVA beleidsonderzoek en advies
65
ring, behandeling van de radicaliserende personen zelf (‘Ons’) nagestreefd. Deze centrale positie van ‘ik/wij’ in plaats van ‘zij/de ander’ kan gevolgen hebben voor de verbetenheid, de extremiteit waarmee de radicalisering van extreemrechtse of islamitische radicalen gepaard kan gaan. Hetzelfde geldt voor de kans op dehumanisering van ‘zij/de ander’ , gezien als de bedreiging voor ‘ik/wij’, met gevolgen daarvan voor gewelddadigheid en intensiteit van extremistische uitingen van radicalisering. Hierbij moet worden opgemerkt dat het proces van ‘groupthink’, waarbij de eigen isolatie onder meer leidt tot verabsolutering van ‘het eigen gelijk’ en dehumanisering van de ‘outgroup’ in alle vier radicaliseringsprocessen een belangrijke rol kan spelen. In het verlengde van bovenstaand onderscheid tussen de rol van ‘ik/wij’ en ‘zij/de ander’ lijkt geweld ook een andere rol te spelen binnen extreemrechtse en islamitische radicaliseringprocessen dan binnen dienrenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. In deze laatste radicaliseringvormen lijkt geweld meer en eerder een instrumenteel karakter te hebben – niet in de eerste plaats en intentioneel gericht op personen. In extreemrechtse en islamitische radicalisering speelt geweld een veel intrinsieke factor en vindt geweld vaker ‘at random’ plaats. In relatie tot geweldsuitingen wordt de modus operandi van home visits beschouwd als specifieke geweldsvorm voor dierenrechtenradicalisering. Eén van de oorzaken voor de recente aandacht voor asielgerelateerde radicalisering is het vermoeden dat ook hierbij deze modus operandi dreigt. Alhoewel uit de onderzoeksbevindingen voor een structurele modus operandi in relatie tot asielgerelateerde radicalisering geen basis is gevonden, vormt deze veronderstelde basis wel reden om asielgerelateerd extremisme als zeer zorgwekkend fenomeen in beleid en aanpak op te nemen. De veronderstelling van de unieke combinatie tussen dierenrechtenradicalisering en home visits is echter ook onjuist. Zeker bij extreemrechtse radicalisering kent deze modus operandi een lange geschiedenis – ook in Nederland. Groot verschil ten aanzien van deze modus operandi bij dierenrechtenradicalsering wordt echter gevormd door (potentiële) doelwitten en de maatschappelijke en overheidsreacties op deze modus operandi. Een groot verschil tussen home visits bij dierenrechtenradicalisering en extreemrechtse radicalisering is dat de eerste altijd een directe verband kennen met (personeel van) specifieke instanties, bedrijven en instellingen. Deze specifieke gerichtheid is in relatie tot home visits door extreemrechtse radicalen veel minder of in het geheel niet aanwezig of aan te wijzen. Hier kan iedere ‘vreemdeling/ allochtoon/ moslim’, maar bijvoorbeeld ook politieke ‘vijand’ van extreemrechtse radicalen doelwit zijn/worden. Een ander onderscheid is dat home visits door dierenrechtenextremisten veelal een incident – bij uitzondering enkele incidenten- omvatten. Bij home visits vanuit rechtsextremisten is veel vaker sprake van langdurige, uit vele incidenten bestaande reeks aan incidenten.
66
concept
Bij extreemrechtse radicalisering worden home visits veelal afgedaan als kwajongenstreken en door andere met name bagatelliserende reacties. Dientengevolge wordt de geschiedenis van home visits in relatie tot extreemrechtse radicalisering ook nauwelijks tot niet gekend – met name niet op lokaal niveau. De maatschappelijke sympathie voor gedachten en ideeën kan invloed hebben op radicaliseringproces (maatschappelijke basis van de radicaliseringpiramide (zie 2.2.2). Kijken we naar de vier radicaliseringvormen, dan is deze basis voor dierenrechten en -welzijn relatief groot. De maatschappelijke sympathie voor rechtsradicale, xenofobe, islamofobe gedachten en ideeën in Nederland is ook relatief groot – zeker in vergelijking met enkele decennia geleden. Over de omvang van deze piramidebasis kan in relatie tot asielgerelateerde radicalisering worden gesteld dat deze sympathie relatief aanzienlijk is geslonken in de afgelopen twee, drie decennia. En van enige breed maatschappelijke sympathie voor gedachten en ideeën van islamitische radicalisering is geen sprake en beperkt zich hoogstens tot enkele delen van minderheidsgemeenschappen. In lijn met de theorie over de radicaliseringpiramide hebben deze verschillen in maatschappelijke steun en sympathie voor gedachten en ideeën invloed op de radicaliseringprocessen en uitingen daarvan. De verschillende maatschappelijke sympathie en steun draagt ook bij aan verschillen in perspectief en daaruit volgende verschillen in benadering of aanpak van de vier radicaliseringvormen. 5.2.6
Bouwstenen voor een typologie Op basis van het onderhavige onderzoek naar wat uit de literatuur bekend is over de factoren en fasen van radicaliseringprocessen in relatie tot dierenrechten en asielgerelateerde radicalisering zijn geen bouwstenen voor een typologie van beide radicaliseringprocessen te presenteren. Op basis van dit onderzoek moet worden geconstateerd dat de hier gehanteerde onderzoeksopzet en werkwijze niet toereikend is (geweest) om tot dergelijke inzichten en bouwstenen te leiden. Overigens dient hierbij direct de vraag gesteld te worden of zo’n typologie überhaupt te maken is dan wel of dit wenselijk is. Ten eerste zou hiervoor een zeer langdurig en moeilijk etnografisch onderzoek noodzakelijk zijn om tot ‘een portret’ van dierenrechten- of asielgerelateerde extremisten te komen. Daarnaast zijn er in Nederland relatief weinig extremisten, die je zou kunnen raadplegen. In de gevangenis zitten er weinig en anderen zullen geen betrokkenheid aan zo’n onderzoek willen. Ook in landen met wel relatief veel veroordeelde dierenrechtenextremisten (bijvoorbeeld Engeland) zijn ook niet soortgelijke ‘portretten’ opgesteld. Ten tweede is zo’n portret of ‘profile’ mogelijk helemaal niet wenselijk. Bovenkerk (2009) heeft laten zien, dat bijwerkingen van dergelijke profiling nadeliger kunnen zijn dan de voordelen. Ook de opbrengst ten behoeve van het handelingsperspectief is sterk betwijfelbaar.
5.2.7
Conclusies Op basis van het onderhavige onderzoek kunnen geen algemeen geldende uitspraken worden gedaan over de aard van het radicaliseringproces van dierenrechtenex-
IVA beleidsonderzoek en advies
67
tremisme en asielgerelateerd extremisme. Enkele voorzichtige en voorlopige uitspraken ter beantwoording van de centrale onderzoeksvraag zijn als volgt te formuleren: - De eerste conclusie moet zijn dat over verschillen en overeenkomsten van determinanten in het radicaliseringproces van dierenrechten- en asielgerelateerde extremisten op basis van dit onderzoek weinig is te zeggen - De tweede conclusie is dat op basis van dit onderzoek wel enige punten zijn aan te wijzen over verschillen en overeenkomsten in het proces van radicalisering:. * Beide radicaliseringvormen laten twee ‘toegangswegen’ zien. Enerzijds een start van zo’n radicaliseringproces naar aanleiding van direct dan wel indirect – door trigger events – gepercipieerd leed, onrechtvaardigheid, onrecht aangedaan aan respectievelijk dieren en vreemdelingen. Anderzijds een start van deze radicaliseringvorm als uitkomst van een reeds vormende bredere politieke (ideologische) radicalisering. * Jongeren, zo betrokken in zo’n radicaliseringproces, lijken vooral ‘aangetrokken’ te worden uit een sensatiezucht, verlangen naar spanning en directe actie, en dergelijke. Daarnaast zijn betrokkenen in deze radicaliseringvormen echter van oudere leeftijd (jong volwassenen en volwassenen) – zeker bij asielgerelateerde radicalisering. * Over andere persoonskenmerken van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering zijn op basis van het onderzoek geen gefundeerde statements te maken. Onder andere wordt er door enkele respondenten op gewezen dat betrokken extremisten relatief vaak persoonlijkheids-/ontwikkelingsstoornissen hebben. Dit kon in het kader en de opzet van het onderhavige onderzoek niet nader worden geverifieerd en zou aanleiding kunnen zijn voor nader onderzoek. * Vanuit het perspectief van geschiedenis en intensiteit van uitingen van deze radicaliseringvormen in Nederland is zeker sprake van een dierenrechtenextremisme. Voor het bestaan van een structurele Nederlandse vorm van asielgerelateerd extremisme zijn op basis van de beschikbare openbare bronnen geen aanwijzingen. De gevoelde dreiging voor asielgerelateerd extremisme lijkt eerder te maken te hebben met een verschuivend discours over activisme versus extremisme en van legaliteit versus illegaliteit. * In het licht van de radicaliseringpiramide kan geconstateerd worden dat dierenrechtenradicalisering een brede piramidebasis kent aan maatschappelijke steun en sympathie voor gedachten en ideeën. Deze brede piramidebasis bestaat minder voor asielgerelateerde radicalisering. * Aanbod voor dierenrechtenradicalisering en dienaangaande ideeën- en zelfs ideologievorming is aanzienlijk aanwezig in Nederland, mede in het licht van het brede en omvangrijke palet aan organisaties (en sites) binnen de beweging van dierenrechten en –welzijn. Zo’n aanbod voor asielgerelateerde radicalisering doet zich in Nederland relatief veel minder voor, met uitzondering van de – veel kleinere - ideologische ex-
68
concept
treemlinkse beweging. Het palet aan organisaties is hier relatief veel geringer en bestaat voor een aanzienlijk deel uit ‘slapende organisaties/ sites’. Kijken we naar de overeenkomsten en verschillen tussen enerzijds dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering en anderzijds extreemrechtse en islamitische radicalisering dan lijken de volgende voorzichtige constateringen aan de orde: - Het belangrijkste verschil tussen dierenrechten- en asielgerelateerde radicaliseringvormen en extreemrechtse/ islamitische radicaliseringvormen is de invloed van identiteitsontwikkeling bij beide laatste vormen. In het verlengde hiermee is de relatief veel grotere betrokkenheid van jongeren bij beide laatste radicaliseringvormen te verklaren. - Een ander belangrijk verschil tussen de twee paren radicaliseringvormen is dat dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering zich richten op veronderstelde verbetering van het bestaan, het lot en de levensomstandigheden van ‘een Ander’ dan de radicaliserende persoon/ groep. Centraal bij extreemrechtse en islamitische radicalisering staat de radicaliserende persoon/ groep zelf. - De in documenten en literatuur benadrukte en expliciet als bedreiging genoemde modus operandi van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering: home visits, is niet beperkt tot deze beide radicaliseringvormen. Extreemrechtse radicalisering – ook in Nederland - kent een soortgelijke, reeds lang bestaande en veel voorkomende modus operandi. - Alle vier radicaliseringvormen kennen het fenomeen van de lone wolf. Naast de bestaande externe repressie en druk op radicalisering vormt de relatief grote interne druk binnen de dierenrechtenbeweging een extra gevaar voor het ontstaan van deze lone wolves. Deze interne druk/ repressie lijkt bij de andere drie radicaliseringvormen relatief geringer. - In het licht van de radicaliseringpiramide kan gesteld worden dat ‘de strijd voor dierenrechten en –welzijn een brede piramidebasis kent. Ook voor rechts-radicale, xenofobe en islamofobe gedachten en ideeën bestaat een relatief brede basis aan maatschappelijke sympathie en steun. Zo’n piramide basis voor asielgerelateerde gedachtegoed is veel minder aanwezig. Zo deze in de jaren ’70 en ’80 aanwezig was, is deze basis in de afgelopen 20 jaar (sterk) geslonken. Van een brede piramidebasis voor islamitisch gedachtegoed is in Nederland in het geheel geen sprake en blijft hooguit beperkt tot kleine delen van minderheidsgemeenschappen. Tenslotte wordt op basis van dit onderzoek geconcludeerd dat dominantie van het veiligheidsperspectief in de beoordeling en benadering van dierenrechten- en zeker asielgerelateerd activisme kan bijdragen aan verdere isolatie en vervreemding van betrokken personen. Vanuit het aansluitingsperspectief kan dit betekenen dat van een verdergaande radicalisering sprake is.
IVA beleidsonderzoek en advies
5.3
69
Beleidsaanbevelingen Ondanks genoemde beperkingen van het onderzoek en daaraan gerelateerde beperkingen in haar bevindingen zijn toch enkele aanbevelingen ten behoeve van het voorkomen dan wel bestrijden van (extremistische uitingen vanuit) dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering te presenteren: Algemene, op beide radicaliseringvormen gerichte, aanbevelingen De onderzoekers constateren dat er een beleidsdominantie bestaat (en in het verleden zeker bestond) van het veiligheidsperspectief bij het voorkomen dan wel bestrijden van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering. Deze dominantie zorgt ervoor dat het stempel ‘radicaal’ niet (langer) staat voor ‘andersdenkenden’, maar een morele context krijgt van ‘negativisme’, ‘aversief gedrag’ ‘goed versus fout’. Tegenstanders in het democratische spel worden zo tot ‘vijanden van demo170 cratie’. Benadering van ‘radicalen’ (tegenstanders) vanuit dit dominante veiligheidsperspectief draagt het gevaar van een self fulfilling prophecy inzicht, met andere woorden, dat zij zich door repressie uiteindelijk (ook) als ‘vijanden’ gaan gedragen. Verdergaande isolatie, groupthink en het ontstaan van lone wolves zijn hierbij zeer onwenselijke (bij)producten. Aanbevolen wordt de benadering van radicalisering meer vanuit het aansluitingsperspectief te ontwikkelen. Hierbij kan worden aangesloten bij ontwikkelingen op dit gebied in het Programma Polarisatie en Radicalisering van BZK. Vanuit het aansluitingsperspectief biedt de benadering van radicalisering (juist) meer ruimte aan diversiteit en variatie aan opinies, meningen, gedachten, uitingen en discussie – vrij van repressie van ‘labelling als fout’. De nadruk ligt hierbij niet op vroegsignalering, opsporing, en deradicalisering, maar op het creëren van het open gesprek, insluiting, discussie. Die elementen van het Programma Polarisatie en Radicalisering, die zich richten op vroegsignalering, bewustwording en weerbaarheid, zouden nadrukkelijker vanuit het aansluitingsperspectief ontwikkeld en gepresenteerd moeten worden zonder enige expliciete dan wel impliciete relatie tot angst voor en dreiging van extremisme. Vanuit deze gedachten richt een aanbeveling zich ook op de angst voor radicalisering. Mede door de dominantie van het veiligheidsperspectief wordt bijgedragen tot een angst voor ‘radicalen of radicale gedachten’. Deze angst draagt op zichzelf weer bij tot verdere dominantie van dit perspectief. Vanuit het aansluitingsperspectief ligt de nadruk (juist) meer op het aanleren om te gaan met ‘andersdenkenden’, ‘radicale ideeën en personen’, open te staan voor het gesprek, de discussie, waarbij ‘tegenstanders’ gerespecteerde ‘tegenstanders’ kunnen blijven zonder tot ‘vijanden’ (bedreigingen) te worden gezien. De ervaren exclusiviteit van de modus operandi van de home visits dient te worden genuanceerd en meer in beschouwing te worden genomen als (potentiële) modus operandi van extremisme in het algemeen – met specifieke aandacht voor specifieke uitingen van deze modus operandi per extremismevorm (inclusief rechtsextremisme). Het bestaande ‘grijze gebied’ tussen illegaliteit en legaliteit, activisme en extremisme verdient nadere aandacht en discussie. Juist de omvang van dit ‘grijze gebied’ en het dominante veiligheidsperspectief dragen bij aan (mogelijke) discoursverschuivingen, waardoor legale, activistische acties in een illegaal, extremistisch per-
170
Zie o.a. Mouffe (2008), Moors et al (2009) en Van San et al (2010)
70
concept
spectief worden beschouwd en dien ten gevolge repressief worden benaderd. Open dialoog en discussie dragen niet alleen bij tot concretisering en verheldering van scheidslijnen, maar tevens tot vergroting van de kans dat ‘overstap van activisme naar extremisme’ minder ‘makkelijk’ wordt gemaakt. Dialoog en discussie staan voor contact en uitwisseling en voorkomen zo dat mensen (sneller of meer) in een isolement (gaan) verkeren. Die isolering maakt de kans op radicalisering en extremisme groter. Kenmerk van dierenrechten- en asielgerelateerde radicalisering is dat bij deze vormen van ideologische radicalisering in beginsel geen binding bestaat met een specifieke lokaliteit. Het gaat eerder om landelijke, zo niet niet-landgebonden fenomenen. Het is aan te bevelen landelijke richtlijnen voor de aanpak en mogelijkheden te ontwikkelen om met (potentieel) betrokken bedrijfsleven en instellingen te komen tot afspraken omtrent preventieve maatregelen. Hierbij kan worden aangesloten bij lopende activiteiten van de Directie Integrale Veiligheid om meer inzicht te krijgen in de manier waarop percepties van maatschappelijke overlast, polarisatie en radicalisering effectief door middel van communicatiestrategieën benaderd kunnen worden. De landelijke oriëntatie wil niet zeggen dat gemeenten hier (totaal) geen rol in spelen. Niet alleen bij repressie van risico’s van de openbare orde en veiligheid, maar bijvoorbeeld ook op het terrein van het uitdragen van opvattingen en werkwijze in relatie tot handhaving van bijvoorbeeld dierenwelzijn. Deels in het verlengde hiervan laat dit rapport zien dat beleid of aanpak agendazettend of framend kan worden. Aanbevolen wordt de communicatie over beleid en aanpak af te stemmen met de zichtbaarheid van de aanpak en de bestaande aandacht en de zorg van het publiek voor de problematiek waarop beleid en aanpak zicht richten. In dit licht is onderstaande congruentiematrix geformuleerd:
Zichtbaarheid van de aanpak Laag
Laag
Geen probleem
Hoog
Aantasting vertrouwen in overheid: heeft geen aandacht voor ons probleem
Probleembesef onder publiek
Hoog
Kans op toename van gepercipieerde problematiek
Geen probleem
IVA beleidsonderzoek en advies
71
Bestaat bij (een deel van) het publiek géén probleembesef omtrent de betreffende vorm van overlast of verloedering, dan kan dat probleembesef als gevolg van de aanpak of communicatie alsnog ontstaan of intensiever worden. Uitzonderingen daargelaten zal het bij overlast en verloedering vaak verstandig zijn zorg te dragen voor congruentie tussen de mate van zichtbaarheid van de aanpak en de mate van probleembesef onder het publiek. De hypothese is dat congruentie de kans vergroot op gewenste effecten en dat incongruentie ongewenste effecten in de hand zal werken. Op basis van dit perspectief wordt aanbevolen congruentie tussen probleembesef en zichtbaarheid aanpak op de terreinen waarop asielgerelateerde en dierenrechtenradicalisering zich richten, te vergroten en hiervoor methodieken te ontwikkelen.
Aanbevelingen t.a.v. dierenrechtenradicalisering Zeker in relatie tot het dierenrechtenextremisme in Nederland verdient het voorkomen en bestrijden van lone wolves uitvoerige aandacht. Ten eerste zal meer inzicht en kennis over dit fenomeen moeten worden verworven. Op basis van deze inzichten en kennis kan gewerkt worden aan de totstandkoming van een effectieve(re) signalering en zo mogelijk deradicalisering (of tenminste disengagement). Uit de interviews in dit onderzoek kwamen enkele voorbeelden naar voren, waarbij betrokken instellingen, instanties de dialoog zochten met dierenrechtenorganisaties, bijvoorbeeld bij de beleidsvorming en bij de ontwikkeling van laboratoria. Deze dialooggerichtheid wordt sterk aanbevolen, waarbij natuurlijk de dialoog met (bewezen) extremisten hier niet wordt bedoeld. In lijn met voorgaande zal ook contact en dialoog met personen, die zich ooit met extremistische daden hebben gebezigd, niet uit het oog moeten worden verloren. Het leggen van contact en creëren van dialoog met gedetineerden kan een startpunt zijn voor disengagement en deradicalisering.
Aanbevelingen t.a.v. asielgerelateerde radicalisering Op basis van de openbare bronnen komt dit onderzoek tot de voorzichtige conclusie dat in Nederland geen sprake is van structureel asielgerelateerd extremisme. Aanbevolen wordt deze voorzichtige conclusie aan nader onderzoek te onderwerpen om hierover een duidelijker, eenduidiger standpunt te kunnen innemen. Aanbevolen wordt om een duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds extremistische acties, zoals home visits, en anderzijds activiteiten die mogelijk kunnen leiden tot dergelijke acties. Hierbij dient uitermate zorgvuldigheid te worden betracht om activistische acties niet uitsluitend in een (potentieel) extremistisch kader te plaatsen.
72
concept
BIJLAGE 1: Geraadpleegde literatuur en bronnen Achterhuis, H. (2008) Met alle geweld. Een filosofische zoektocht, Rotterdam: Lemniscaat Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst AIVD (2004) Dierenrechtenactivisme in Nederland. Grenzen tussen vreedzaam en vlammend protest , Den Haag: AIVD AIVD (2005) Lonsdale-jongeren in Nederland. Feiten en fictie van een vermeend rechts-extremistische subcultuur, Den Haag: AIVD AIVD (2007) Dierenrechtenactivisme in Nederland: springplank voor Europa, Den Haag: AIVD AIVD (2008) Jaarverslag 2007, Den Haag: AIVD AIVD (2009a) Het vuur van het verzet. Groeiende weerstand tegen het Nederlandse asiel- en vreemdelingenbeleid, Den Haag: AIVD AIVD (2009b) Dierenrechtenextremisme in Nederland. Gefragmenteerd maar groeiende, Den Haag: AIVD AIVD (2009c) Overzicht acties tegen asiel- en vreemdelingenbeleid, Den Haag: AIVD (25 november 2009) AIVD (2010) Notitie 8 februari 2010. Activiteiten Antifascistische Actie in relatie tot lokaal bestuur, Den Haag: AIVD Andeweg, N.B. (1982) Dutch voters adrift, on explanations of electoral change (19631977), Katwijk aan Zee Bekoff (2007) Animals Matter, Shambala Björgo, T. (1993) Terrorist violence against immigrants and refugees in Scandinavia: Patterns and motives, in T. Björgo & R. Witte (1993) Racist violence in Europe, Londen: Macmillan, p.29-45 Björgo, T. (1997) Racist and right-wing violence in Scandinavia: patterns, perpetrators and responses, Oslo: Tano Aschehoug Björgo, T. (1998) Entry, Bridge-Burning and Exit Options. What happens to young people who join racist groups – and want to leave? in Kaplan & Björgo (red) (1998) Nation and race. The developing Euro-American racist subculture, Boston: Northeastern University Press, pp. 231-258
IVA beleidsonderzoek en advies
73
Björgo, T. (2009) Processes of disengagement from violent groups of the extreme right, in T. Björgo & J. Hogan (red) (2009) Leaving terrorism behind: individual and collective disengagement, Londen: Routledge, pp.30-48 Boender, W. (2007) Imam in Nederland. Opvattingen over zijn religieuze rol in de samenleving, Amsterdam Bos, Van den, Loseman & Doosje (2009) Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme. Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen, Utrecht/Amsterdam: Universiteit Utrecht/ Universiteit van Amsterdam Bovenkerk, F. (2009) Wie is de terrorist? Zin en onzin van ethnic profiling, Utrecht: FORUM Bovenkerk, F. (2010) Uittreden. Over het verlaten van criminele organisaties, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam/Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Buijs, F. (1995) Overtuiging en geweld. Vreedzame en gewelddadige acties tegen de apartheid, Amsterdam:Babylon De Geus Bunt, G. (2003) Islam in the digital age, Londen: Sterling Commission for Racial Equality (1987) Living in terror, Londen: CRE COT (2010) Een verkennend onderzoek naar links en dierenrechten activisme en extremisme in Rotterdam, Den Haag: COT Demant, Slootman, Buijs & Tillie (2008) Teruggang en uittreding. Processen van deradicalisering ontleed, Amsterdam: Instituut Migratie en Etnische Studies (IMES) Demant, Slootman, Buijs & Tillie (2008), Deradicalisering van rechtsradicalen en islamitische radicalen, in Van Donselaar & Rodrigues (2008) Monitor Racisme & Extremisme. Achtste Rapportage, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/ Unversiteit Leiden, pp. 255 - 278 Demant, Wagenaar & Van Donselaar (2009) Monitor Racisme & Extremisme. Deradicalisering in de praktijk, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/ Universiteit Leiden Donselaar, J. van (1991) Fout na de oorlog; fascistische en racistische organisaties in Nederland 1950 – 1990, Amsterdam: Bakker Donselaar, J. van (2005) Monitor Racisme & Extremisme. Het Lonsdalevraagstuk, Cahier no.4, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/ Universiteit Leiden
74
concept
Eskens, E. (2009a) Democratie voor Dieren. Een theorie van rechtvaardigheid, Amsterdam: Contact Eskens, E. (2009b) There is no justice, just us. Hoe de overheid dierenrechtenextremisme in de hand werkt, in Justitiële Verkenningen. Mens, dier en recht, 7/2009 Graaff, B. de (2009) Polarisatie en radicalisering, in Moors, Balogh, Van Donselaar & De Graaff (2009) Polarisatie en radicalisering in Nederland. Een verkenning van de stand van zaken in 2009, Tilburg: IVA, pp.29-59 Graaf, B. de (2010) Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika, Amsterdam: Boom Graaf, N.P. de, P. Nieuwbeerta & A. Heath (1995) Class mobility and political preference: individual and contextual effects, in American Journal of Sociology, 100 (1995), pp.997-1027 Fermin, A. (2009) Islamitische en extreemrechtse radicalisering in Nederland. Een vergelijkend literatuuronderzoek, Rotterdam: Risbo Grünenberg & Van Donselaar (2007) Deradicalisering: lessen uit Duitsland, opties voor Nederland? in Van Donselaar & Rodrigues (2007) Monitor Racisme & Extremisme. Zevende rapportage, Amsterdam/ Leiden: Anne Frank Stichting/ Universiteit Leiden, pp.158-178 Homan (2006) Generatie Lonsdale. Extreemrechtse jongeren in Nederland, Antwerpen: Houtekiet Jans & Moors (2010) Polarisatie en radicalisering. Advies voor secundaire analyse van bestaande databestanden, Tilburg: IVA Jong, S. de & J. Niemöller (2003) Volkert’s verborgen verleden. Hoe Van der G. een moordenaar werd, in HP/De Tijd, d.d. 4 juli 2003 Kalmthout, A.M. van (2010) Afscheidsrede Conferentie Mensbeeld, Beeldvorming en Mensenrechten. I juli 2010, Tilburg Keulartz, J. (1998) The Struggle for Nature, a critique of radical ecology, Londen: Routledge Koning, M. de (2008) Zoeken naar een ‘zuivere’ islam. Geloofsbeleving en identiteitsvorming van jonge Marokkaans-Nederlandse moslim, Amsterdam: Bert Bakker Linden, A. (2009) Besmet. Levenslopen en motieven va extreemrechtse activisten in Nederland, Amsterdam: Vrije Universiteit
IVA beleidsonderzoek en advies
75
Lousberg, M., H. J. Griffioen-Young, A. Dyevre & P. Goetz (2010) CRIME. Containing Radicalisation in Modern Europe, TNO/CEIS MacEoin, D. (2007) The hijacking of British Islam, Londen Marijnissen, H. (2010), Extremisten ontglippen aan Justitia, in Trouw, d.d. 12 april 2010 McCauley & Moskalenko (2008) Mechanisms of political radicalization; Pathways towards terrorism, in Terrorism and Political Violence, 20. pp.415-433 Meijer, R. (red) (2009) Global salafism. Islam’s new religious movement, Londen/New York: Hurst/ Colombia University Press Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2009a) Voortgangsrapportage 2009 en Operationeel Actieplan 2010 Polarisatie en Radicalisering, Den Haag: BZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2009b) Intensivering aanpak dierenrechtenextremisme, d.d. 2 maart 2009, kenmerk 2009-0000105989 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2009c) Brief aan tweede Kamer, Dialoog dierenrechtenorganisaties, d.d. 1 april 2009, kenmerk 20090000169257 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010a) Cijferoverzichten KLPD over linksactivisme en –extremisme, rechtsactivisme en –extremisme en dierenrechtenactivisme en –extremisme, 13 april 2010, kenmerk 2010-0000265268 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010b) Brochure voor gemeenten. Dierenrechtenextremisme. Ook in uw gemeente kan het voorkomen……, Den Haag: BZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010c) Brochure voor bedrijven en instellingen. Dierenrechtenextremisme. Ook u kunt ermee te maken krijgen, Den Haag: BZK Ministerie van Justitie (2004) Kamerstukken II 2004/05, 29 74, nr.1, d.d. 10 september 2004 Ministerie van Justitie (2005) Nota radicalisme en radicalisering, kenmerk 5358374/05/AJS, d.d. 19 augustus 2005 Ministerie van Justitie (2007) Brief aan de Tweede Kamer, Dierenrechtenactivisme, d.d. 15 juni 2007, kenmerk 5489394/07
76
concept
Ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008) Trendanalyse Polarisatie en Radicalisering, Den Haag Moors (2007) Extreem? Moeilijk! Extreem en radicaal gedrag van jongerengroepen in Limburg, Tilburg: IVA Moors & Jacobs (2009) Aan de hand van de imam. Integratie en participatie van orthodoxe moslims in Tilburg-Noord, Tilburg: IVA Moors, Balogh, Van Donselaar & De Graaff (2009) Polarisatie en radicalisering in Nederland. Een verkenning van de stand van zaken in 2009, Tilburg: IVA Moors & Van den Reek Vermeulen (2010) Voedingsbodem voor radicalisering bij kleine etnische groepen in Nederland. Een verkennend onderzoek in de Somalische, Pakistaanse, Koerdische en Molukse gemeenschappen. Deelrapport literatuurstudie, Tilburg: IVA Moors, H. (2010) Radicalisering: nieuwe vijanden? Presentatie Conferentie Mensbeeld, Beeldvorming en Mensenrechten ter gelegenheid van het emeritaat van Prof. Dr. A.M. van Kalmthout 1 juli 2010 Mouffe, C. (2008) Over het politieke, Kampen: Klement Munro (2005) Strategies, Action Repetoires en DIY Activism in the Animal Rights Movement Musharbash, Y. (2006) Die neue Al-Quaida. Innenansichten eines lernenden Terrornetzwerks, Keulen Nederlanden, F. der (1988) Een Turkse kleermaker in Nederland. De zaak Gümüs, witte ilegalen en de politiek, Amsterdam: Van Gennep Need, A. (1995), De overeenkomst in politieke voorkeuren van siblings; de invloed van individuele en familiekenmerken op politieke partijvoorkeur, in Mens en Maatschappij, 80 (1995), pp.304-320 Onderzoekscommissie Liberiaans Gezin (2008) Racistische overlast in Waspik. Analyse van de aanpak en lessen voor gemeenten, Utrecht: FORUM Ooijevaar & Kraaykamp (2005) Links in beeld. Een explorerend onderzoek naar de sociale kenmerken van extreemlinks in Nederland, in Mens en Maatschappij, 80, 3, pp.239-256 Paris, S.E. (1994) Animal rights extremist threaten medical research, in Human Events, 50 (31), 19
IVA beleidsonderzoek en advies
77
Van der Pligt & Koomen (2009) Achtergronden en determinanten van radicalisering en terrorisme, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2009) Polarisatie. Bedreigend en verrijkend, Den Haag: RMO Roex, I., S. van Stiphout & J. Tillie (2010) Salafisme in Nederland. Aard, omvang en dreiging, Amsterdam: IMES/UvA San, M. van, S. Sieckelinck & M. de Winter (2010 Idealen op drift. Een pedagogische kijk op radicaliserende jongeren, Den Haag: Boom Lemma Singer, P. (1975) Animal Liberation. A new ethics for our treatment of animals, New York: New York Review/Random House Singer, P. (1979) Practical Ethjcs, Cambridge: Cambridge University Press Slootman, M. & J. Tillie (2006) Processen van radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden, Amsterdam: IMES/UvA Smith (1998), Single issue terrorism Spinzak (1991) The Process of Deligitimation: towards a Linking Theory of Political Terrorism, in Terrorism and Political Violence, 3, 1 Stoop, C. (2010) Vrede zij met u, zuster, Amsterdam: De Bezige Bij Sunstein & Nussbaum (red) (2005) Animal Rights: current debates and new directions, Oxford University Press Thompson, K. (1988) Inder siege. Racist violence in Britain today, Londen: Penguin Van der Valk & Wagenaar (2010) Monitor Racisme & Extremisme. In en uit extreemrechts, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/Universiteit Leiden Veldhuis & Bakker (2007) Causale factoren van radicalisering en hun onderlinge samenhang, in Vrede en Veiligheid, 36, 4, pp.447-470 Victoroff, J. (2005), The mind of the terrorist: a review and critique of psychological approaches, in Journal of conflict resolution, 49, 1 (2005), pp.3-43 Van Wijk, Berrevoets & Broers (2007) Trots op Nederland. Achtergronden, kenmerken en aanpak van het Lonsdaleverschijnsel in Venray, Zoetermeer en Aalsmeer, Apeldoorn: Politieacademie Witte, R. (2010) Al eeuwenlang een gastvrij volk. Racistisch geweld en overheidsreacties in Nederland 1950-2009, Amsterdam: Aksant
78
concept
BIJLAGE 2: Geïnterviewde respondenten Organisatie
Functie respondent
Erasmus MC Dierproeven Centrum
Directeur
Universiteit Utrecht, FBU Security
Beveiligingsfunctionaris
Gemeente Haarlemmermeer
Coördinator Openbare orde en veiligheid
Gemeente Venray
Beleidsmedewerker Openbare orde en veiligheid
Gemeente Zeist
Coördinator Openbare orde en veiligheid
KLPD
Leidinggevende politiefunctionaris
KLPD
Leidinggevende politiefunctionaris
Marechaussee
Informatieknooppunt Rotterdam Airport
OM Haarlem
Beleidsmedewerker bewaken, beveiligen, crisisbeheersing en terrorisme
OM Landelijk Parket Anti Dierproeven Coalitie
Geanonimiseerd
Anti Dierproeven Coalitie
Geanonimiseerd
Organisatie actief op terrein van asiel- en vreemdelingen
Geanonimiseerd
Dierenrechtenorganisatie
Geanonimiseerd
AIVD
Geanonimiseerd
AIVD
Geanonimiseerd
Daarnaast is gesproken met dhr. Eskens (auteur, filosoof) Ten slotte is gesproken met twee anonieme informanten met kennis en inzichten in het extreemrechtse milieu
IVA beleidsonderzoek en advies
79
BIJLAGE 3: Organisaties vertegenwoordigd in de begeleidingscommissie
Organisatie Onafhankelijk voorzitter (Universiteit Utrecht) Ministerie van BZK Ministerie van VWS Ministerie van Justitie Ministerie van LNV Ministerie van EZ Ministerie van OCW NCTb AIVD Gemeente Rotterdam Gemeente Haarlemmermeer KLPD
80
BIJLAGE 4: Geraadpleegde internetsites en –fora Dierenrechten en –welzijn: www.animalfreedom.org www.directaction.info/index.htm (Bite back) www.animalliberationfront.com http://bprcmoetdicht.hyves.nl www.shac.net http://shacnederland.blogspot.com www.mdtb.nl www.biteback.be/news/detail.php?news_id=5745 (Bite Back Nederland) www.veganstreaker.nl http://www.respectvoordieren.nl www.wakkerdier.nl http://www.groenfront.nl www.milieudefensie.nl www.stopdierproeven.org www.animalrights.nl Asielgerelateerd: http://agamsterdam.wordpress.com/ (AGA) www.aagu.nl (AAGU) http://www.dc-16.nl (Stop DC16) http://www.vrijheidvanbeweging.nl
concept
IVA beleidsonderzoek en advies
http://www.allincluded.nl www.defabel.nl (De Fabel van de Illegaal) http://m2m.streamtime.org (Radio Migrant to Migrant) http://home.wanadoo.nl/werkvluchtvrij http://www.prime95.nl/MainW http://www.sluitkampzeist.nl http://nl.wordpress.com/tag/campagne-tegen-adecco-en-randstad http://www.jokekaviaar.nl www.ASKV.nl www.vanhartepardonwageningen.nl http://www.stil-utrecht.nl http://www.stichtinglos.nl http://www.vrouwentegenuitzetting.nl http://www.inlia.nl Andere: http://www.indymedia.nl http://www.olieophetvuur.6x.to http://www.autonoomcentrum.nl http://www.devrije.nl http://www.aktieagenda.nl www.aseed.nl
81
82
concept
BIJLAGE 5: Topiclijst voor interviews Hoofdvraag Wat is de aard van het radicaliseringproces van dierenrechtenextremisme en ‘asielgerelateerde’ extremisme? Waarin komt dit overeen of verschilt het van andere uitingsvormen van radicalisering? Dierenrechtenextremisme Wat zijn kenmerken van dierenrechtenextremisme? -
Personen
-
Modus operandi (aard activiteiten: bedreigingen, homevisits, vernielingen etc / ver-
-
Werkterrein (inhoudelijk, geografisch)
-
Organisatievorm
-
Uittreding
wevenheid met activisme / celstructuur….)
Hoe verloopt het radicaliseringproces van dierenrechtenextremisten? -
Fasen en kenmerken
-
Bv vatbaar sympathie activiteit deel uitmaken van extremistische organisatie / extremistische actie (zie Van den Bos) Welke demografische, sociale, psychologische en sociaaleconomische factoren zijn van invloed op het proces en is hierin een bepaalde rangorde te onderscheiden?
-
Achtergrond: Sekse, leeftijd, gezinsachtergrond, opvoeding, opleiding, woonplaats/wijk, sociaaleconomische status, werk, bijbaan, religie, etniciteit
-
Psychologisch: belevingswereld (perceptie van onrechtvaardigheid, ervaren onzekerheid en groepsdreiging)
-
Attitudes: ideologie, legitimiteit overheid, wij-zij denken, superioriteitsgevoelens, betrokkenheid bij de samenleving, attitude ten aanzien van radicaal gedrag
aan te vullen na verricht literatuuronderzoek Hoe verhouden de aard en de factoren van invloed zijnde op dierenrechtenextremisme zich ten opzichte van andere vormen van radicalisering? -
Overeenkomsten en verschillen Wat zijn de bouwstenen voor een typologie van dierenrechtenextremisten? Kunt u concrete voorvallen van dierenrechtenextremisme beschrijven waarmee u in de uitvoering van uw werk in aanraking bent gekomen
-
Voorval
IVA beleidsonderzoek en advies
-
Profiel betrokkenen
-
Manier waarop gereageerd is (succes- en faalfactoren daarin)
83
Welke stappen in de deradicaliseringaanpak (voorleggen adhv literatuur) zijn werkzaam en werkbaar en welke aanpassing is nodig specifiek voor dierenrechtenextremisme? Welke aanknopingspunten voor beleid kunnen worden geformuleerd op basis van de antwoor-den op bovenstaande vragen?
‘Asielgerelateerd’ extremisme Wat zijn kenmerken van ‘asielgerelateerd’ extremisme? -
Personen
-
Modus operandi (aard activiteiten: bedreigingen, homevisits, vernielingen etc / verwevenheid met activisme / celstructuur….)
-
Werkterrein (inhoudelijk, geografisch)
-
Organisatievorm
-
Uittreding Hoe verloopt het radicaliseringsproces van ‘asielgerelateerd’ extremisten?
-
Fasen en kenmerken
-
Bv vatbaar sympathie activiteit deel uitmaken van extremistische organisatie / extremistische actie (zie Van den Bos) Welke demografische, sociale, psychologische en sociaaleconomische factoren zijn van invloed op het proces en is hierin een bepaalde rangorde te onderscheiden?
-
Achtergrond: Sekse, leeftijd, gezinsachtergrond, opvoeding, opleiding, woon-
-
Psychologisch: belevingswereld (perceptie van onrechtvaardigheid, ervaren onze-
-
Attitudes: ideologie, legitimiteit overheid, wij-zij denken, superioriteitsgevoelens, be-
plaats/wijk, sociaaleconomische status, werk, bijbaan, religie, etniciteit kerheid en groepsdreiging) trokkenheid bij de samenleving, attitude ten aanzien van radicaal gedrag aan te vullen na verricht literatuuronderzoek Hoe verhouden de aard en de factoren van invloed zijnde op ‘asielgerelateerd’ extremisme zich ten opzichte van andere vormen van radicalisering? -
Overeenkomsten en verschillen
84
concept
Wat zijn de bouwstenen voor een typologie van ‘asielgerelateerd’ extremisme? Kunt u concrete voorvallen van ‘asielgerelateerd’ extremisme beschrijven waarmee u in de uitvoering van uw werk in aanraking bent gekomen -
Voorval
-
Profiel betrokkenen
-
Manier waarop gereageerd is (succes- en faalfactoren daarin) Welke stappen in de deradicaliseringaanpak (voorleggen adhv literatuur) zijn werkzaam en werkbaar en welke aanpassing is nodig specifiek voor ‘asielgerelateerd’ extremismisten? Welke aanknopingspunten voor beleid kunnen worden geformuleerd op basis van de antwoor-den op bovenstaande vragen?
Toetsing model Voorleggen model Herkent u de determinanten en indicatoren waarin het radicaliseringsproces van dierenrechtenextremisme of ‘asielgerelateerde’ extremisten overeenkomsten vertoont met het proces van radicaliseren bij andere vormen van radicalisme c.q. extremisme Herkent u de determinanten en indicatoren waarin dat radicaliseringproces afwijkingen of verschillen vertoont.