de rock-opera met: Frank Groothof Kiki Heessels De Kift libretto: Harrie Geelen muziek: De Kift
1. DIKKE A Dikke dikke A, dikke dikke Vlo dikke Vlo, dikke Vlo. Dikke A-da wippe Vlo wippe Vlo Jan één. Dikke dikke A, dikke dikke Vlo dikke Vlo, dikke Vlo. Dikke A-da wippe Vlo wippe Vlo Jan één. 2. ROSA OVERBEEK Soms heb ik vroeger bij meisjes de muts van het hoofd gerukt. Maar ik denk niet dat mij dat bij meisjes als Rosa lukt... Want Rosa weet van de voornaamwoorden. Heeft kleurpotlood in haar la en haar vader zit soms zes maanden op zee! Dus ga maar na!
Soms als ik ’s avonds in bed lig denk ik niet aan me zieke pa, en soms wou ik meer dan vijf cent als ik naar kapper ga... Want Rosa weet van de voornaamwoorden. Heeft kleurpotlood in haar la en haar vader zit soms zes maanden op zee! Dus ga maar na! Dus gaap ik als ze voorbijgaat — toevallig — niet meer dan één keer... Dan denkt ze: ‘met andere kinderen speelt Kees Bakels niet meer.’ Want Rosa met al haar voornaamwoorden en haar schort zo wit en schoon Dan zal ze ’t voor eens en altijd weten: Kees Bakels is niet gewoon. Dan zal ze ’t voor eens en altijd weten: Kees Bakels is niet gewoon.
3. HAVEN Ik hang dat uurtje ook wel ’s rond in de haven. Tot de medicijn klaar is. Zitten wel eens kunstschilders. Daar liggen van die mooie boten. Rosa Overbeek heeft een vader die op een boot zit... Hé, daar staat zo’n schilder. Mag ik meekijken, meneer? Vinnu het goed as ik meekijk... Ik heb ook van alles in mijn tekendoos op school. Ik had een echte houten priktol geruild met een jongen voor zijn krijtjes, maar het zijn rotkrijtjes. Krasserig, echt waar, bederf je je hele tekening mee. Ik heb wel een mooi stuk paars krijt, waar alle jongens jaloers op zijn... Rosa Overbeek leent het misschien wel eens van me. Me paars... As ze ziet wat ik er mee maak... ‘Kees, mag ik jouw paars even...?’ Gebruikt ú graag paars? Die schilder komt hier vaak... Ik denk dat ik op een keer ze spullen help dragen. Ze klapstoeltje, ze ezel, heeft ie z’n handen vrij om goed rond te kijken voor een plek om te gaan zitten. Zette ik die klapstoel ergens neer. Zo. Daar. Zegt die man: ’Hoe wist je dat dat de beste plek was? Jij hebt zeker oog voor die dingen. Dat zie je niet veel.’ Zeg ik niks terug. Kijkt ie me aandachtig aan... Dan zegt ie: ga daar ’s op dat muurtje zitten, hier heb je een doos krijtjes en een schetsblok. Teken
eens die boten daar. Komt ie later met nog een andere schilder die daar ook kwam zitten, bij me over de schouder kijken: ‘Ga weg, Moet je zien wat hij... Waar heb je dat geleerd? Nergens? Dat lieg je!’ ‘Nee gewoon een beetje op de avondschool.’ Mocht ik voortaan bij die schilders thuis komen. Kreeg ik les. Kwamen d’r thuis een paar schilderijtje van me te hangen. Eentje in onze winkel. Komt er een klant voor dure schoenen, die ziet dat schilderijtje. ‘Wie heeft dat gemaakt?’ ‘O mijn zoon. Er hangt nog een heel mooi landschap bij zijn grootouders. Maar hier staat onze winkel zo prachtig op. Ziet u hoe me zoon die schoenen in de etalage heeft gedaan? Je ziet het leer glanzen. Heeft ie echte boenwas voor gebruikt.’ ‘Uw zoon? Kan ik misschien iets meer werk van hem zien? Ik ben een zeer beroemd kunstkenner...’ 4. OPA EN OPOE Als ik op bezoek ben bij Opa en Opoe moeten m’n schoenen uit.
Als ik op bezoek ben bij Opa en Opoe moeten m’n schoenen uit voordat ik eindelijk binnenmag. Hoe gaat ’t met je vader? Goed? Mooi, mooi. Mooi. En de kanarie en de kanarie...
Die rotkat! En de kanarie die zwijgt in zijn kooi... en de kanarie die zwijgt in zijn kooi... Ik hoor de pendule kijk uit het raam kijk uit het raam of ik speel met de kat of ik speel met de kat.
Moet je een koekie? Wil je niks drinken? ’k Wou eig’lijk weggaan... Nou alweer weggaan? Nou alweer weggaan? Wat je ook zegt en en wat je ook doet komen of weggaan... nooit is het goed... 5. ZWEMBADPAS Armen los en de rug mooi recht. Haast iedereen die me ziet die denkt: ‘Wat zou dát voor een jongen zijn? die tref je zo dikwijls niet. Waar loopt die jongen zo lenig heen? Die heeft het thuis vast goed... Z’n moe heeft het druk in de winkel en zijn vader spuugt nooit bloed.’
De zwembadpas, de zwembadpas, de zwembadpas... Het komt wel voor dat een jongen kijkt en ziet dat ik bijna jank omdat je je niet steeds verstoppen kan. Dan schop ik hem onder de bank. Of ik sla ’m ’n keer op de speelplaats lam zodat ie niet ouwehoert... Maar ’t gáát heel slecht met mijn vader... en de winkel lóópt beroerd.
De zwembadpas, de zwembadpas, de zwembadpas... D’r zijn van die dure pantoffeltjes speciaal voor de gymnastiek. Ik denk dat mijn vader die kopen zal maar nou is ie nog te ziek. Maar ik zorg wel dat het in orde komt. Ik haal de medicijn. Gelukkig weet m’n onzichtbare hond Precies waar ik moet zijn.
6. VIJF RIJKSDAALDERS Vijf rijksdaalders... en een zwart boekje. Boekje moet hier. Geld doe ik hier. In m’n andere zak. Zo, ik hou me hand erop. Een zakdoek voor alle zekerheid in deze zak. Dit is een zeer geheime opdracht. Ik moet onopvallend helemaal naar de Damstraat. Bank van Lening. Is maar een half uur lopen, dus ik neem gewoon een omweg. En onderweg opletten of niemand me volgt. Als ik kennissen zie, of iemand die me kan kennen, ga ik gewoon in een etalage staan kijken tot ie me voorbij is... Ja, en ik loop mank. Met een gezicht vertrokken van pijn. Dat is minst opvallend... Niemand hoeft te weten dat me pa geld leent en maandelijks terug moet betale... Aflosse. Want de winkel loopt niet goed... En als de klanten dat merken,... dat de winkel slecht loopt,... dan komen ze helemaal niet meer. Je gaat niet graag naar een schoenenwinkel die slecht loopt... Dan is er misschien wat met die schoenen... Ha, daar is het... ben zo terug. 7. GEVOEL Zo. Afgelost. Dan ga ik niet meer over die dooie Overtoom. Nee, ik neem de Vondelstraat, dan ben ik veel vlugger thuis. Hoef ik ook niet mank te lopen, want daar hebben we echt geen kennissen wonen, hoor.
Hé, hoor je dat? Da’s een viool... Dat komt daar uit dat mooie huis met die hoge ramen. Als zulke mensen in onze winkel komen dan kopen ze onze duurste schoenen. Of ze vlug van betalen zijn, dat weet ik dan weer niet.. Dan moet ik van mijn moeder gaan manen, nu Pa het zelf niet kan. Je kan hier zo naar binnen kijken, dit is niet zomaar een straat. Daar, een dame aan de piano, en een heer speelt viool. Dat doen ze hier in deze straat... Misschien zien ze me wel staan. En opeens zegt die heer tegen die ene dame die ene dame die die dat lekkere gebakje opvoert aan het hondje naast haar stoel: ‘Die jongen — zie je ’m? ... Daar op straat... ... Zoals die jongen daar te wachten staat... Wat heeft die jongen een gevoel!!!’
8. WONDERLIJK GAUW Wonderlijk, wonderlijk gauw! Die jongen springt eruit, die jongen springt eruit, die jongen gaat vooruit met grote sprongen. die jongen die jongen die jongen is niet zomaar niet zomaar, niet zomaar een heel gewone jongen. Hè, ze houwe op... Wat jammer... Zal ik mijn pet afnemen?... En een buiging maken?... Zo... Nou loop ik langzaam weg. Ja, zo is het eigenlijk nog veel mooier... Nou zullen ze over me praten. Over die vreemde jongen die daar zo geroerd heeft staan luisteren. En die nu verdwenen is... ‘Hadden we hem maar binnengeroepen.’ ‘Maar hij is weg, de gevoelige vreemde jongen... Die stille jongen die hier zo vaak komt Hij heeft vast een verborgen verdriet...’
Die stille jongen die hier zo vaak komt... Zo vaak... Zo vaak... Zo anders anders, anders dan de rest.
9. KRANS Rosa Overbeek... die is al een hele tijd niet op school geweest. Ze is ernstig ziek. Tuurlijk, ze teert weg! Misschien komt er van de week wel bericht op school dat ze dood is. Begin ik tegen de jongens over een krans... Een krans vol prachtige bloemen namens de klas... Ieder een dubbeltje meebrengen... Dan zag ik heel bleek als ik de krans neerlei. En dan zorgde ik dat ik precies de plaats onthield van het graf. En zonder dat iemand het ooit wist, zou ik het graf blijven bezoeken... Behalve een doodgraver die me soms zag... uit een kuil. En die zou denken: ‘Dat is die stille jongen’. 10. ANDERS Die stille jongen die hier zo vaak komt... Zo vaak... Zo vaak... Zo anders anders, anders dan de rest.
Zo anders anders, anders dan de rest.
11. ZWARTE MANTEL Kees... kijk Kees,... O jee, da’s me opoe. Ze doet op haar manier aardig tegen me.
Dit was een mantel van mij. O... nee.
Daar heb jij geen verstand van, maar dat is een stof die in geen jaren te verslijten is. En daar krijg jij nu een prachtig nieuw pak van. Echt?
Bakels.
omdat ik het nooit aanheb... Nou vooruit dan komt er maar ruzie, dan worden Opa en Opoe maar weer kwaad met ons. Ze zijn zo vaak kwaad met ons. Hè, Kees en als dat pakkie klaar is, dan trek je het ’s zondags an... als het mooi weer is tenminste... en dan kom je het laten kijken. Hè?
Opoe noemt me opa ‘Bakels’.
Bakels. Hoort U me?...
Ja Opoe....
En ze noemt me opa ook: ‘u’. Bakels, schrijft u nou ’t adres van Christiaan effe op een papiertje, dan steek ik dat zo direkt in de zak van die mantel... Je moet tegen je moeder zeggen dat het maken en alles voor onze rekening komt. Maar zeg alsteblief niks tegen oom Dirk en z’n vrouw, want dan is het daar weer niet goed.
Waarom zeg je niks, is het weer niet naar meneer z’n zin? O jawel, Opa...
Dit laat Moe mij niet dragen. En als Opoe d’r dan later naar vraagt...
Is dat alles wat je zeggen kan...? Ja, alles! Alles! Alles! Alles! Kan ik niet zeggen. Mag niet van moe. ... Nou... ik zal maar weer ’s opstappen. En welbedankt. Dag Opoe, dag Opa.
Hartelijk de complimenten doen hoor en dan kom je het gauw laten kijken, hè? En denk erom, regelrecht naar huis, en niet achter die karren blijven hangen.
Dat heeft u goed gezegd, Bakels.
12. BETER Schaken, da’s wel een fijn spel, pa. Zijn mensen gek van geworden. Zo’n spel is dat... Mooi! De meester schaakt ook. Met iemand die blind is, dus eh... Hé pa, dan leer ik het eerst van jou, as je niet meer bloed hoest... En dan daag ik de meester uit, en dan verliest ie een keer zo erg dat ie me voorstelt aan een echt beroemde schaker. Verlies ik misschien eerst... door m’n zenuwachtigheid... Maar die beroemde schaker die zag toch al akelig bleek na dat spelletje... Deden we er nog een en dat won ik... Verloor ie de derde keer wéér...erger... Het vierde partijtje werd ie helemáál ingemaakt... ‘Nee, da’s geen gewone jongen,’ zei die beroemde schaker dan...
Dan bent u rijk, pa. U hoeft nooit meer iets te doen. U hóéft dan niet te werken maar u mág. Steenkool voor de kachel elke dag. De mensen zullen zuchten: ‘boffen met zo’n zoon...’ Dan knikt u en dan zegt u: ‘Kees? Kees was nooit gewoon...’
Hij was nooit gewoon, nooit gewoon hij was nooit gewoon.
Straks as u beter bent, dan zal u nog eens zien... hoe goed ik word in iets dat ik niet weet. Iets moeilijks — ik weet nóú niet hoe het heet — waarmee ik op den duur een hoop verdien.
Straks heb ik centen voor een dokter die wat weet. Die komt en zegt: ‘ik weet al wat u heeft.’ Zodat u dan nog fijn veel jaren leeft. En mensen zeggen: ‘Bakels heeft het breed.’
Dan bent u rijk, pa. U hoeft nooit meer iets te doen. U hóéft dan niet te werken maar u mág. Steenkool voor de kachel elke dag, een herenhuis dat kijkt op een plantsoen.
Dan bent u rijk, pa. U hoeft nooit meer iets te doen. U hóéft dan niet te werken maar u mág. Steenkool voor de kachel elke dag.
Bakels Bakels Bakels Bakels met zó’n zoon... Dan knikt u en dan zegt u: ‘Kees? Kees? Kees was nooit gewoon...’
Hij was nooit gewoon, nooit gewoon hij was nooit gewoon. 13. HOE OUD Eigenlijk dacht ik: tóch komt alles goed. Moeder huilt — d’r ogen zijn vaak rood — maar ik verlies wat mínder gauw de moed. Een vader die nog knipoogt gaat niet dood.’ Dingen kunnen gaan zoals je wil. Straks verslaat me vader me met schaak. De dokter heeft opeens een nieuwe pil en vader werkt weer achter in de zaak...
Dingen kunnen gaan zoals je wil. Een vader die nog knipoogt gaat niet dood
Moeder huilt. D’r ogen zijn vaak rood Maar dokter heeft opeens ’n nieuwe pil! Meester zegt, schoenen doen het goed. Iedereen laat verzolen vroeg of laat de meeste mensen gaan nog stééds te voet. Ik mag dat wel, as meester met me praat... Meester komt nooit met een triest verhaal want hoe oud bèn ik nu helemaal? 14. DAT JE PRIKT Dit heet een kermisbed. Ik slaap niet zo goed. Maar het ligt niet aan het bed hoor... Da’s helemaal niet zo ongewoon... Zo slapen soldaten altijd. In een soldatentent lig je ook nog op stro. Mensen van de kermis, die rondtrekken slapen misschien ook wel op dit soort rare bedden... Maar het wordt buiten al licht, de gordijnen zijn niet goed dicht getrokken door tante. En daardoor kan ik niet slapen. Wel vervelend... Pa ligt nou aan de kant waar Moe altijd lag in de bedstee, zodat Moe hem goed kan wassen en zo... want ze moet hem daarbij helpen... Pa wàs vandaag slecht! Ik mocht effe alleen bij hem... en, en... hij deed een beetje... Hij zei almaar ‘Kees van me. Kees van me.’ En hij wou een
zoen. En nóg een, een hele lange. En ma scheert hem nou, voor als de dokter komt, maar dat doet ze niet zo goed... Is ook moeilijk voor moe, ze moet het doen terwijl ze naast het bed staat... vooral de wang die niet aan haar kant is. En daar zoen ik hem en die is dan... heel ruw... Ik mag niet tegen je praten, pa, ook als je dat... soms wil. De dokter zei: ‘Absolute rust.’ Maar Moe zei, ’t is niet erg as je ’m kust. De kleintjes zijn d’r niet. Dus is het lekker stil. En naar de apotheek... hoef ik ook niet meer... Niet nodig dat je nu nog... pillen slikt. Pa. Pap? ’k Vind het heus niet erg hoor, dat je prikt. 15. KOETS In de koets naar het graf. Linksaf. Nooit in een draf! In de koets naar het graf. Rechtsaf. Nooit in een draf!
Opa en ome die mogen niet roken Een goeie koetsier trekt een zuur gezicht. Onderweg wordt niet gesproken. En de gordijntjes moeten dicht. In de koets naar het graf. Linksaf. Nooit in een draf! In de koets naar het graf. Rechtsaf. Nooit in een draf! In de coupé zitten ik en drie mannen. Moeders zijn vrouwen, die mogen niet mee. De sfeer in de koets is een beetje gespannen. Het is ongezellig in de coupé. In de koets naar het graf. Linksaf. Nooit in een draf! In de koets naar het graf. Rechtsaf. Nooit in een draf! Elke straathoek kijk ik naar buiten. Af en toe hotst de koets — hots! — door een kuil. Opa moet wel heel vaak snuiten. Niemand merkt dat ik zachies huil.
16. KORTE STREPEN Moe draagt zwart. Ik ook. We zijn in de rouw... Toch goed dat ik nou dat zwart jassie heb, uit Opoe d’r ’s zondagse mantel... Als je huilt, dan zie je allemaal strepen die worden door je tranen kort of lang en krijgen dan alle kleuren die d’r zijn, gewoon al door het lichtje op de gang, als je met je ogen wat beweegt... Je moet er zacht voor huilen. Niet te hard. Pas als je met je handen effe veegt is je verdriet gewoon weer zwart... is je verdriet gewoon weer zwart. Als ik weer op school ben doe ik ook gewoon weer de bel. Als de meester die aan een ander gegeven heeft... dat zou helemaal een gemene streek zijn!... Nou, dan haal ik gewoon me schouders op en dan zeg ik ‘Dat kan ’r nog wel bij...’ Zou Rosa Overbeek me natuurlijk opstoken als ik de bel niet meer mag: ‘Laat je dàt met je doen? Da’s gemeen!’ Dan schud ik weemoedig het hoofd.
‘Laat ze maar begaan, als ze het niet begrijpen.’ En ineens, zo zegt Rosa dan: ‘Je hebt gelijk. Ik zou ook zo doen als jij!’ Ik weet geen woord voor hoe ik dan moet kijken... Hè, wat doe ik nou? Me vader is dood en ik denk aan die meid. 17. NOOIT GEWOON Ik ga naar moeder en ik vertel haar dat ik haar ga helpen. En ik vertel de meester dat ik een briefje van mijn moeder heb. Dat ik van school ga. Omdat ik ga werken bij Groothandel Stark. Twee gulden in de week!
Twee gulden in de week... Twee gulden in de week...
Dat ik de man in huis ben. Dat zegt ome Dirk tegenwoordig vaak tegen me. En ik zeg het tegen Opa en Opoe als ik toevallig langs kom met thee. Dat Moe nu alles terugbetalen kan. Want dat kan, als Opa en Opoe dat echt nog steeds willen. En als ze even geduld hebben. Twee gulden in de week.
Twee gulden in de week... Twee gulden in de week...
En ik vertel het ook aan Rosa Overbeek. Als ik even met haar alleen ben, als ik heb gezorgd dat ik haar toevallig tegenkom omdat ik bij haar in de buurt ook thee bezorgen moet! Hé Rosa...
Vanmorgen in de klas. Je... je keek zo verdrietig. Ik zag het wel. Niet waar.
Kom ’s, ik moet je wat vertellen. Ik ga van school af.
... Fijnerd.
Nee toch?
De zwembadpas, de zwembadpas, de zwembadpas... De zwembadpas, de zwembadpas, de zwembadpas...
Maandag? Ja, op dat theekantoor waar ik telkens naartoe moet, je weet wel...
Nu weet ik dat ik gelijk had... Hoe gelijk?
Kees!
Ja toch! Ik ga maandag in betrekking.
Oh, Stark & Co... Ja, reuzekantoor. Goed om vooruit te komen.
Rosa met al haar voornaamwoorden, en haar schort zo wit, zo schoon Dan zal ze ’t voor eens en altijd weten: Hij is niet gewoon. Nooit gewoon... Dan zal ze ’t voor eens en altijd weten: Kees Bakels is niet gewoon. # # #
KEES DE JONGEN Frank Groothof
De Kift
Kiki Heessels
Ferry Heijne Han Hulscher Mathijs Houwink Pim Heijne Wim ter Weele Jan Heijne An Heijne-van der Hoorn
boek: Theo Thijssen tekst: Harry Geelen regie: Frank Groothof / Aike Dirkzwager muziek: De Kift composities: Ferry Heijne / Pim Heijne kleding: Geertje Masselink decor / hoesontwerp: Wim ter Weele licht: Job Woudstra / Bhagat Denijs zaalgeluid: Thy Groothof podiumgeluid / samples: Rob Verheij techniek algemeen: Ben Willemsen mix: Danny Gras master: Hay Zeelen productie: Stichting Vrije Val / Muziektheater Frank Groothof (www.frankgroothof.nl) / Hilda van der Weij / Stichting Moer-Staal (www.dekift.nl) / Marco Heijne dank: Fonds Podiumkunsten / Turing Foundation / Gottmer CD KdJ-1 ©2012