ZIMMERMAN TUSSEN ROTTERDAM EN WENEN. DE ILLUSIE VAN EEN REGENT DOOR DR. J. L. J. BOSMANS
D
E qualificatie 'regent' in relatie tot Zimmerman is niet een bedenksel van mij, maar wordt ontleend aan auteurs, die beter op de hoogte zijn met de lokale geschiedenis van Rotterdam dan ik. Zimmerman wordt door hen afgeschilderd als een hautain, autoritair, zakelijk en conservatief persoon, wars van ieder compromis en behept met een welhaast aangeboren afkeer van alles wat riekte naar socialisme, niet vermogend om met anderen samen te werken, laat staan om naar anderen te luisteren. Hij was ervan overtuigd een juist inzicht te bezitten in het algemeen welzijn en in staat te zijn om op eigen kracht, zonder pottekijkers, de gemeenschap volgens dat juiste inzicht te doen toekomen, wat voor haar het beste was. Van zijn naaste medewerkers duldde hij nauwelijks oppositie; hij verwachtte een ja-knikkerij, anders vloog men eruit. Een strikte plichtsbetrachting vond hij een eerste vereiste, voor zichzelf en voor zijn ondergeschikten. Het is niet moeilijk om nog enige tijd door te gaan op deze pejoratieve toer, net zo lang totdat van Zimmerman niets meer is overgebleven. Zimmerman was een moeilijke persoonlijkheid, daar niet van, en in onze zo gedemocratiseerde tijd zou hij in het openbaar bestuur beslist ofwel geen kans gekregen hebben ofwel snel zijn uitgerangeerd. Een historicus echter faalt, als hij zijn voorwerp van onderzoek niet plaatst in de tijd, waar het thuishoort. Vóór mij hebben anderen getracht enige duidelijkheid te verschaffen over de persoon van Zimmerman, nog niet in de vorm van een biografie, maar aan de hand van enkele gebeurtenissen uit zijn loopbaan van burgemeester. Ik breng hier slechts in herinnering de artikelen in het Rotterdams Jaarboekje, die Van der Blom en Van Ravesteyn gewijd hebben aan de Stadhuiskwestie *), en verder het boek van Scheffer over de Novemberrevolutie van 1918 2). Nauwelijks iets is echter bekend over de Weense periode van Zimmerman en nog minder over de tijd na 1926, toen Zimmerman zich met zijn geschrijf in De Telegraaf ontpopte als 299
een soort salon-fascist. In de eerste lacune is voorzien sinds het verschijnen van mijn dissertatie over Zimmerman als Commissaris-Generaal van de Volkenbond in Oostenrijk *). Uit deze dissertatie wil ik één aspect lichten, en wel het vertrek van Zimmerman uit Rotterdam, niet zozeer omdat ik nu toevallig wat materiaal uit buitenlandse archieven heb bijeengegaard, en op grond daarvan kan komen tot een waarheidsgetrouwere weergave van de gang van zaken in het najaar van 1922, dan wanneer men alleen in Nederlandse archieven zou grasduinen, maar meer omdat de houding van Zimmerman in die maanden zijn persoonlijkheid in een helder licht plaatst. In 1906, toen Zimmerman vanuit Dordrecht naar Rotterdam kwam, bestond de gemeenteraad hoofdzakelijk uit welgestelde kooplieden, wier maatschappijvisie nauwelijks verschilde van de opvattingen van Zimmerman. Dat maakte het de jonge burgemeester - hij was pas 37 jaar - gemakkelijk om alle touwtjes in handen te nemen en te houden. De belangen, die Zimmerman aanzag voor het algemeen welzijn, waren in hoofdzaak de belangen van deze bovenlaag van de maatschappij. Particuliere eigendom, vrije concurrentie, vrije beroepskeuze, vrije besteding van het inkomen, vrije handel en vrije beweging van het kapitaal, dat waren de liberale beginselen, die daar hun aanhang vonden. De overheid diende zoveel mogelijk deze vrijheden te waarborgen, dus geen ingrijpen van bovenaf in het sociaal-economisch leven en geen omvangrijke belastingheffing; sociale wetgeving en zorg voor de werkgelegenheid waren prioriteiten van een lagere orde. Het was Zimmermans volste overtuiging dat de overheid zich zo weinig mogelijk moest inlaten met het openbare leven. En zolang de gemeenteraad bestond uit mensen, die dat ook vonden, werd hem niets in de weg gelegd om op autoritaire wijze Rotterdam te besturen: in hem hadden zij immers een goede belangenbehartiger. Ongetwijfeld is Zimmerman voor die tijd een bekwaam bestuurder geweest, alleen die bekwaamheid was te zeer gebonden aan een bepaalde situatie en reikte niet zover dat hij zich gemakkelijk aanpaste aan de zich wijzigende omstandigheden. Naarmate de democratie zich ontwikkelde en er volgens andere spelregels bestuurd moest worden, stapelden zich de moeilijkheden voor Zimmerman dan ook op en nam voor hem de bekoorlijkheid van 300
de hoge functie snel af. In 1913 traden drie rechtse wethouders, representanten van de kleine burgerij en de middenstand, tot het college van B. en W. toe en zes jaar later, in 1919, was het gedaan met het liberale tijdperk: Rotterdam kreeg voor het eerst socialistische wethouders. Van die tijd af kon men bij Zimmerman een verlangen bespeuren om Rotterdam te verlaten. Daarbij genoot hij volop de steun van de minister van Buitenlandse Zaken, Van Karnebeek, een oud studiegenoot. Deze bood hem in september 1919 het gezantschap in Buenos Aires aan, maar Zimmerman moest om financiële redenen weigeren. Gezantschappen waren in die tijd slechts weggelegd voor zeer gefortuneerde lieden en tot die groep kon Zimmerman zich niet rekenen. In de lente van 1921, toen hij in verband met de reconstructieplannen van de binnenstad vooral van de kant van de socialisten de wind van voren kreeg, diende hij zijn ontslag in, maar hij kwam er op terug, toen er geen opvolger gevonden kon worden *). Bij die gelegenheid verscheen er in De Voorwaarts een venijnig artikel, waarin men Zimmerman uitmaakte voor het 'symbool... van de zwartste reactie, van het ergste conservatisme'. Hem werd verder toegedicht dat hij in hart en nieren, tot in elke vezel vierkant stond tegenover de gedachten en verlangens van de arbeidersklasse. 'Een diepe kwalijk verborgen minachting niet alleen was de zijne voor alles, wat daar leefde in de talrijke sloppen en stegen onzer wereldstad. Maar ook een felle haat bezielde hem tegen de groote beginselen, die de onze zijn. Hij haatte de democratie van deze tijd... Hij haatte de socialistische beginselen van gelijkheid van allen, van gelijke rechten, van solidariteit met allen door allen. Hij was een man van het gezag. Enkele honderden jaren geleden zou zijn levensloop een opgang naar succes en roem zijn geweest', aldus de Voorwaarts *). In het najaar van 1922 deed zich dan eindelijk dé mogelijkheid voor om op eervolle wijze het lastige Rotterdam de rug toe te keren, een mogelijkheid die Zimmerman met beide handen aangreep, althans in eerste instantie. De Volkenbond nodigde hem uit voor de functie van Commissaris-Generaal in Oostenrijk. Alvorens nu verder te gaan, zal ik trachten aan te geven, waarom die functie voor Zimmerman zo aantrekkelijk was om daarvoor zijn positie in Rotterdam op te geven. Dan moet ik beginnen 301
met een schets van de situatie kort na de Eerste Wereldoorlog. Zowel de overwinnaar als de overwonnene ging gebukt onder een uit de toelaatbare proporties gegroeide staatsschuld als gevolg van de kredietverlening aan de geld verslindende oorlogsindustrie, terwijl de economie - vele jaren in dienst gesteld van de onuitputtelijke militaire behoeften - weer moest worden afgestemd op de eisen van de vredestijd. De eerste na-oorlogse jaren werden dan ook gekenmerkt door een geweldige onderproductie, die de inflatie, ten tijde van de oorlog ontstaan, alleen maar versnelde. Het ontbrak aan geld voor de aanschaf van de meest noodzakelijke grondstoffen en voor de reorganisatie van het productieapparaat. Wat kon men anders doen dan de bankbiljettenpers op volle toeren te laten doordraaien om toch in de eerste levensbehoeften te kunnen voorzien? De werkloosheid, een onvermijdelijk gevolg van de onderproductie, nam groter omvang aan naarmate er meer soldaten van het front terugkeerden. De daardoor ontstane sociale onrust groeide en werd nog erger doordat degene, die wel een plaats in het arbeidsproces had weten te veroveren, zijn loon langzamer zag stijgen dan de kosten van het levensonderhoud. In de landen die tot de verliezende partij behoorden, was de situatie al haast onhoudbaar, toen de bepalingen bekend werden van de vredesverdragen : herstel betalingen, gebiedsverlies, ontmilitarisering®). Voor Oostenrijk kwam daar als extra moeilijkheid bij dat het na de ontbinding van de Habsburgse monarchie in een volstrekt geïsoleerde positie geraakte: de andere staten, die uit de monarchie voortkwamen, sloten hermetisch de grenzen voor Oostenrijk en stuurden Duitssprekende ambtenaren en kantoorpersoneel van de grote bedrijven terug naar hun moederland. De belangrijkste taak, waarvoor de Oostenrijkse regering zich geplaatst zag, bestond hier in dat zij de zeer defaitistisch ingestelde bevolking enig uitzicht moest bieden op een toekomst en dat kon alleen met steun uit het buitenland, uit het westen. Vele pogingen zijn ondernomen om die hulp te krijgen, maar wat loskwam vloeide eigenlijk in een bodemloos vat. Pas in oktober 1922 lukte het de toenmalige kanselier Ignaz Seipel om een zodanige hulpverlening op gang te brengen dat de moeilijkheden constructief konden worden aangepakt. In augustus nog hadden de geallieerden laten weten geen kans te zien om bij te springen en dat op een moment dat aan de grens in Tsjechoslowakije, Hongarije en Joegoslavië troepenconcentraties 302
werden waargenomen om op het eerste teken van instorting een deel van Oostenrijk in te palmen, terwijl in monarchistische kringen in Beieren hardop werd gespeculeerd over annexatie van grote delen van Oostenrijk *). Een laatste poging om zijn land uit de moeilijkheden te redden zag Seipel in een interventie van de Volkenbond. Door de gedelegeerden de keuze op te dringen tussen het op de been brengen van Oostenrijk of een geweldige chaos in Midden-Europa, zorgde de kanselier ervoor dat men in Genève snel tot voor Oostenrijk positieve resultaten kwam. De regeringen van Engeland, Frankrijk, Italië en Tsjechoslowakije stelden zich namelijk voor een bepaald percentage garant voor de aflossing van een omvangrijke lening, die Oostenrijk op de kapitaalmarkt zou mogen pogen onder te brengen; met deze lening konden de tekorten op de begroting naar verwachting gedurende twee jaar gedekt worden. Voorwaarde was echter dat Oostenrijk op de besteding van de kredieten een controle accepteerde van de kant van de Volkenbond, uit te oefenen door een Commissaris-Generaal. Die kredieten moesten gestort worden op een geblokkeerde rekening, waartoe de regering uitsluitend toegang had met de handtekening van de CommissarisGeneraal. Daarnaast kreeg deze tot taak toezicht te houden op de uitvoering van een hervormingsprogramma, waarvan het doel was om door middel van bezuinigingen en reorganisaties binnen twee jaar het budgettair evenwicht te herstellen en duurzaam van karakter te maken. Bovendien - en dat is in ons verband de belangrijkste bepaling, omdat juist daardoor de functie van CommissarisGeneraal voor Zimmerman van bijzondere waarde werd - de regering moest aan het parlement volmachten vragen om binnen het raam van het programma alle vereiste maatregelen te kunnen treffen zonder tussenkomst van de volksvertegenwoordiging. Hierdoor ontstond het perspectief dat de Commissaris-Generaal een invloedrijke rol kon spelen als partner van een met volmachten toegeruste regering, die hem nodig had telkens wanneer een beroep gedaan moest worden op de middelen uit de lening, en dat zou, zo verwachtte men, zeer vaak het geval zijn *). Voor Zimmerman betekende een dergelijke functie natuurlijk heel wat anders dan steeds maar weer te moeten opturnen tegen een oppositie in de gemeenteraad en tegen anderswillende leden in het college van B. en W. 303
Waarom kwam nu juist Zimmerman in aanmerking voor die functie en ging zelfs de uitgesproken voorkeur van de Oostenrijkse regering naar hem uit? Sinds 3 juli 1922 was Zimmerman in Oostenrijk geen onbekende meer. Vanaf die datum bekleedde hij namelijk het presidentschap van het scheidsgerecht inzake Burgenland, de meest oostelijke deelstaat van Oostenrijk. Hongarije had dit gebied moeten afstaan en in verband met de verlate overdracht eiste Oostenrijk schadevergoeding van Hongarije. Als president van het scheidsgerecht, dat de hoogte van de vergoeding moest vaststellen, maakte Zimmerman enkele reizen naar onder meer Boedapest en Wenen. Zo verbleef hij in de zomer en in oktober van dat jaar meerdere malen in de Oostenrijkse hoofdstad, bij welke gelegenheid hij veelvuldig contact had met de regering •). In kringen van de Volkenbond had Zimmerman bekendheid gekregen door zijn optreden als leider van de Nederlandse delegatie op de grote financiële conferentie van de Volkenbond te Brussel in september 1920 ™). Al begin 1922 moet er tussen Zimmerman en de Volkenbond contact zijn geweest over de nieuwe functie. In die tijd had de Oostenrijkse regering voor de eerste maal gepro beerd via de Volkenbond een appèl te doen op het wereldgeweten en toen reeds werd gesproken over een controle van de zijde van de Volkenbond een controle waarvoor Zimmerman gepolst werd en waartegenover hij niet afwijzend stond **). In het najaar van 1922 lag de keuze in Genève niet zo duidelijk. Dat kwam doordat invloedrijke Volkenbondsfunctionarissen, zoals de directeur van de economische en financiële sectie van het secretariaat, Arthur Salter, van de Commissaris-Generaal verwachtten dat hij in Oostenrijk de socialisten tot medewerking zou weten te brengen aan de sanering van de overheidsfinanciën. De socialisten, in woord en geschrift zeer radicaal, vele graden meer dan elders in Europa het geval was, waren bijna even sterk als de christelijk-socialen, op wie de regering steunde; tussen beide partijen was sedert jaren een zeer brede kloof ontstaan en die groeide nog steeds. Vanaf het begin hadden de socialisten zich opgesteld tegenover iedere poging om met buitenlandse hulp een vroegtijdig einde van de nieuwe staat te voorkomen; volgens hen kon Oostenrijk best zelf zijn eigen boontjes doppen. Ten aanzien van de interventie van de Volkenbond werd moord en brand geschreeuwd : het grootkapitaal kreeg de gelegenheid om Oostenrijk 304
uit te buiten en juist de arbeidersklasse zou daarvan de dupe worden. Vooral de instelling van de controle moest het ontgelden, evenals het geven van volmachten door het parlement. Talloze massademonstraties en protestvergaderingen werden georganiseerd, pamfletten en brochures in hoge oplage verspreid en ook de zusterpartijen in het buitenland werden in het geweer gebracht **). Functionarissen in Genève, zoals Salter, wilden ernstig rekening houden met deze negatieve opstelling van de socialisten. In geen geval mocht volgens hen de Oostenrijkse kwestie het karakter krijgen van een open strijd tussen de Volkenbond en de arbeidersklasse. In hun ogen was het Zimmerman niet gegeven om de socialisten en de christelijk-socialen dichter bij elkaar te brengen **). Ook de Nederlander Joost van Hamel, toen directeur van de juridische sectie van het Volkenbondssecretariaat, keerde zich tegen een kandidatuur van Zimmerman. Hij kende hem weliswaar goed, maar hij vond hem geen man van voldoende formaat. Als burgemeester van Rotterdam, aldus Van Hamel, had Zimmerman al zo vaak de socialisten bevochten dat een benoeming van hem tot Commissaris-Generaal kon worden gezien als een directe uitdaging aan Oostenrijks tweede partij **). Zimmermans houding tegenover de socialisten werd door anderen juist aangegrepen om hem te pousseren. Daarbij dient men dan wel in het oog te houden, dat nog niet naar buiten was gebleken, welke rol Zimmerman gespeeld had in november 1918, toen hij al wilde capituleren, voordat er ook maar één schot gelost was. In de financiële wereld prefereerde men als Commissaris-Generaal iemand, die niet zou flirten met de socialisten; daarom had men in die kringen meer vertrouwen in Zimmerman, die, zoals daar tenminste beweerd werd, verzet tegen het socialisme beschouwde als een soort kruistocht **). De functionarissen in Genève konden echter gemakkelijk de boot afhouden, toen bleek dat Zimmerman in politieke kringen in Frankrijk en Tsjechoslowakije een minder aanvaardbare figuur was vanwege zijn sympathie voor Duitsland; men vreesde dat de Anschluss-aanhangers in Oostenrijk - en dat waren er nogal wat hem gemakkelijk voor hun karretje konden spannen *•). In dit licht bezien is men geneigd zich af te vragen, of het enthousiasme voor Zimmerman in de Oostenrijkse regeringskringen wel uitsluitend verklaard kan worden uit diens voor Oostenrijk 305
niet ongunstige bemoeienis met de Burgenlandkwestie. Wellicht hebben ook Zimmermans germanofilie en zijn afwijzende houding tegenover het socialisme de voorkeur daar bepaald. Zoals gezegd, werd eerst iemand anders voor de functie van Commissaris-Generaal uitgenodigd, en wel de Amerikaanse vertegenwoordiger bij de Herstelbetalingscommissie in Parijs, Roland Boyden. Deze kreeg echter van zijn regering geen toestemming, waarna onmiddellijk de onderhandelingen met Zimmerman werden geopend. Naar later bleek, had de Amerikaanse regering helemaal geen bezwaar gehad; maar door een communicatiestoornis tussen Parijs en Washington was een misverstand ontstaan **). Zimmerman was toen echter reeds benoemd. Het eerste formele contact tussen Zimmerman en de Volkenbond had plaats op 15 november 1922. Jean Monnet, adjunctsecretaris-generaal, kwam op die dag naar Rotterdam. Vijf dagen later volgde de officiële uitnodiging " ) . In dat stadium ging ook Van Karnebeek zich met de zaak bemoeien *•). Hij was al vroeg op de hoogte van de kandidatuur van Zimmerman **) en hij stelde zich, waar hij kon, daarachter, want hij gunde zijn protégé een vertrek uit Rotterdam van harte. Hij deed dat te meer, daar de Nederlandse gezant te Wenen hem bericht had, dat de CommissarisGeneraal grote takt en aangename omgangsvormen moest paren aan gedegen financiële en administratieve kennis en dat deze combinatie van kwaliteiten op een uiterst gelukkige wijze bij Zimmerman geacht werd aanwezig te zijn • ) . Bovendien wist Van Karnebeek ervan dat de Oostenrijkse regering met de meeste ingenomenheid Zimmerman als Commissaris-Generaal zou begroeten. Op diezelfde 15de november, na het bezoek van Monnet aan Rotterdam, kwam Van Karnebeek bij Zimmerman met het bericht dat er bij de Nederlandse regering, in het bijzonder bij de minister-president, ernstige bezwaren bestonden tegen een tweejarig verlof als burgemeester ^2). Zimmerman had dat graag gewild. Maar kennelijk liet hij deze voorwaarde daarop zonder meer vallen, want een paar dagen later deelde hij zijn wethouders mee bij de koningin om ontslag gevraagd te hebben **). Omdat er van alle kanten bij herhaling op gewezen was, dat een snelle komst van de Commissaris-Generaal naar Wenen van groot belang was voor het welslagen van de kredietactie, had Zimmer306
man eigenlijk direct na de aanvaarding van de functie Rotterdam moeten verlaten. Vanwege het huwelijk van zijn dochter, begin december, wilde hij echter niet eerder dan halverwege die maand vertrekken. Wel had hij meteen in Wenen een hotel besproken om alvast gedurende enige dagen een kijkje te gaan nemen in de Oostenrijkse hoofdstad. Kort daarop zette hij echter plotseling alles op losse schroeven. In Oostenrijk had zich namelijk het een en ander voorgedaan. Het parlement bleek er niet in te willen berusten dat de regering voor de uitvoering van het hervormingsprogramma de beschikking kreeg over volmachten. In nogal stormachtige zittingen maakten vooral de socialisten duidelijk de uitschakeling van de volksvertegenwoordiging in geen geval te zullen dulden. De situatie, zowel in als buiten het parlement, escaleerde zodanig, dat de regering zich gedwongen zag de oppositie tegemoet te komen. Concessies achtte ook de Volkenbond op hun plaats, want dan was de kans gering dat de socialisten de sanering op de in Genève overeengekomen wijze zouden saboteren. De regering bood daarom de instelling van een Buitengewone Kabinetsraad aan, waarin parlementsleden zitting zouden hebben en die een zeker toezicht zou mogen houden op het gebruik van de volmachten door de regering. Voor de socialisten was dit een voldoende tegemoetkoming om de uitvoering van de door de Volkenbond uitgedokterde plannen mogelijk te maken, al bleven zij zich heftig verzetten tegen de sanering, hoofdzakelijk met de mond en meer bestemd voor de electorale achterban. Onmiddellijk nadat hem de instelling van de Buitengewone Kabinetsraad ter ore was gekomen, zegde Zimmerman het hotel in Wenen af en op 24 november, drie dagen na de aankondiging van zijn ontslagaanvrage, maakte hij in een vergadering van B. en W. bekend, dat wat hem betrof zijn benoeming geheel onzeker was geworden **). Hij had de functie aanvaard in de veronderstelling, dat er niets zou veranderen aan de afspraken, zoals zij in Genève gemaakt waren. En die, zo schreef hij aan Van Karnebeek, lieten geen andere uitleg toe, 'dan dat de Commissaris-Generaal te doen zoude hebben met een Regeering, welke in de zaak van het financieel en economisch herstel als een absolute kon worden beschouwd, - een volkomen juiste gedachte, omdat zoo'n drastische hervorming, als 307
in Oostenrijk noodig was, niet langs den gewonen parlementairen weg tot stand kon worden gebracht. Het systeem...', aldus nog steeds Zimmerman aan Van Karnebeek, 'maakte een samenwerking tusschen de Regeering en de Commissaris-Generaal gemakkelijk. Zodra hij en de Regeering met elkander omtrent een bepaalden maatregel overeenstemmen, dan zou deze binnen zeer korte tijd tot stand en tot uitvoer komen. Zou aanvankelijk overeenstemming ontbreken, dan bleef verder overleg mogelijk, en dat wel binnenskamers.' Dit was dus de illusie, die Zimmerman zich gemaakt had van zijn toekomst in Wenen. De instelling van de Buitengewone Kabinetsraad veranderde die weldra in een desillusie, omdat de Raad, zoals Zimmerman het uitdrukte, de parlementaire inmenging weer zou doen herleven. 'De macht van de Regeering wordt verzwakt, evenals haar verantwoordelijkheid', vond Zimmerman. 'Het gevaar bestaat, dat (de Regeering) zich tegenover den Commissaris-Generaal op de Kabinetsraad en tegenover den Kabinetsraad op den Commissaris-Generaal zal beroepen. Bestaat er in een aangelegenheid overeenstemming tusschen de Regeering en den Commissaris-Generaal, dan staat laatstgenoemde er altijd nog aan bloot, dat het voorstel door de Staatsraden wordt verworpen, en dat daaraan in partij en pers openbaarheid wordt gegeven. Weliswaar zal de Buitengewone Kabinetsraad met gesloten deuren vergaderen, maar natuurlijk zal bekend worden, wat in een zoo groote bijeenkomst is verhandeld. Worden de socialisten in den Kabinetsraad overstemd, dan zal men mogen verwachten dat zij de zaak in het volle parlement en in de pers zullen brengen. De Staatsraden zullen zich verantwoordelijk achten tegenover hun partij en het is niet uitgesloten dat in hun midden dezelfde partijconcurrentie zich zal voordoen als in het parlement.' Zimmerman kwam uiteindelijk tot de volgende conclusie. 'Mij schijnt het toe, dat aan het compromis de kansen van het welslagen van het reconstructiewerk en de positie van de Commissaris-Generaal zijn opgeofferd. De voorwaarden voor een krachtig en binnen korten tijd doorzetten der hervormingen zijn niet meer aanwezig.' Werden zijn bezwaren niet weggenomen, dan zag hij zich gedwongen om zich terug te trekken **). De nieuwe functie vond Zimmerman dus kennelijk niet meer zo interessant, nu de kans voorbij was dat alleen de regering en hij de herstelwerkzaamheden ter hand zouden nemen. Hij had de stellige 308
overtuiging, dat parlementaire inmenging een snelle en effectieve sanering van de staatsfinanciën in de weg stond. Van Karnebeek was het hier roerend mee eens, maar hij liet toch niet na Zimmerman inzage te verstrekken in de brieven, die bij hem binnenkwamen en waarin geprobeerd werd de betekenis van de Buitengewone Kabinetsraad te relativeren. Vooral de Nederlandse gezant te Wenen, W. M. van Weede van Berencamp, deed in dit opzicht zijn uiterste best ^ ) . Door anderen werd Zimmerman rechtstreeks bewerkt. Via haar gezant te Den Haag oefende de Oostenrijkse regering druk op hem uit *'). De secretaris-generaal van de Volkenbond, Eric Drummond, probeerde hem in een lang telegram tot andere gedachten te brengen **) en stuurde zelfs een van zijn naaste medewerkers naar Rotterdam ^ ) . Na lang aarzelen *>) maakte Zimmerman op 11 december een einde aan iedere onzekerheid en besloot hij naar Wenen te gaan. Het door iedereen gebruikte argument dat het Volkenbondsplan zou mislukken, als hij weigerde, en het besef dat hij als Commissaris-Generaal daadwerkelijk kon meehelpen aan het herstel van Europa, hadden de doorslag gegeven. Hij bleef erbij dat de instelling van de Buitengewone Kabinetsraad een grote fout was en dat men zich nu ernstig moest afvragen, of de sanering wel zou slagen. Hij zag het pessimistisch in en rekende erop dat het echec zich al na een paar maanden zou openbaren. Om te voorkomen dat hij spoedig ambteloos werd, nam hij de functie voorlopig tot 1 april 1923 aan. Nu zijn afwezigheid slechts van korte duur zou zijn, stond de regering hem wel een verlof toe, vermoedelijk door toedoen van Van Karnebeek. Tegenover zijn wethouders verklaarde Zimmerman stellig te verwachten op 1 april of nog eerder het burgemeesterschap weer te zullen opnemen •*). In Rotterdam was men gewend geraakt aan berichten over een eventueel vertrek van de burgemeester. Zimmermans besluit kwam daarom niet als een verrassing. In De Maasbode klonk enige vreugde door over het feit dat 'wij thans wel de zekerheid hebben, dat wij aan het hoofd der burgerij een man behouden, wiens bestuurscapaciteiten door niemand worden betwist, wiens geestesen karaktereigenschappen hem stempelen tot een hoogstaand man, wiens werkkracht en werklust... ons waarborgen, dat Rotterdam in d e . . . toekomst nog veel van hem mag verwachten. Juist met het oog op die toekomst ware het dubbel te betreuren geweest, als 309
wij den man met zulk een rijke ondervinding, zulk een bezonken oordeel, zulk een weloverwogen optimisme, zulk een geest van initiatief aan het hoofd der gemeente zouden hebben moeten missen' 32). De socialisten maakten de indruk dat het hen ditmaal koud liet wat er met de burgemeester gebeurde. Zij hadden alleen kritiek op het verlof, dat Zimmerman was toegestaan. 'Deze methode schijnt steeds meer in te burgeren', merkte een van hun gemeenteraadsleden op. 'Men houdt een achterdeur voor diverse personen open, wanneer eventueel een nieuwe geambieerde functie om deze of gene reden mocht mislukken' ^ ) . Een regelrechte rel werd ontketend door de communisten. In De Tribune verscheen een hoogst onfris artikel onder de kop: 'De Rotterdamsche Burgemeester te Weenen. De landvoogd en de blanke kaffers.' Als commandant over de blanke slaven van de Volkenbond was de Commissaris-Generaal een Heiland voor iedereen, die zich vetmestte aan de ellende van de Oostenrijkse arbeiders. Men wenste Zimmerman van harte vele moeilijkheden toe en men hoopte dat de heerschappij van de koning in Hongerland slechts van korte duur zou zijn. Volgens De Tribune viel hierop wel te rekenen, want ook al bood het Oostenrijkse proletariaat zich aan als een gewillige prooi, 'één man zal er dan toch nog wel overgebleven zijn, die naar voren zal treden, één jonge kerel, die genoeg proletarisch bloed en fanatisme in zich zal hebben om het voorbeeld te volgen van Friedrich Adler, toen hij nog een man was en Stürgkh den tyran zijn loon gaf' **). Door een vergelijking te maken met Adler, die in 1916 de toenmalige minister-president had neergeschoten, deed De Tribune niet minder dan aanzetten tot het vermoorden van Zimmerman. Het artikel bleef in de pers onopgemerkt, maar in de gemeenteraad van Rotterdam werden hierover vragen gesteld aan Van Ravesteyn, een van de hoofdredacteuren van het blad **). Deze besefte wel dat zijn blad hier te ver was gegaan, maar wat kon hij in dat geval beter doen dan zwijgen? In een volgend nummer van De Tribune liet hij de verklaring opnemen, dat de Communistische Internationale aanslagen op personen afkeurde en dat het bewuste artikel aan de aandacht van de verantwoordelijke redacteur was ontsnapt ^ ) . Laat in de avond van 15 december arriveerde Zimmerman te 310
Wenen. De eerste dagen werden gevuld met kennismaking, in de eerste plaats met de bondspresident en de ministers. Zijn verblijf had Zimmerman aanvankelijk in hotel Imperial. Na enige weken kon hij zijn intrek nemen in het Augartenpalais, waar hem en zijn vrouw een vleugel van het gebouw was toegewezen. Dit Palais, fraai gelegen in een reusachtig park, was eigendom van de keizerlijke familie geweest. Er werden vaak gasten ondergebracht, die voor langere tijd in Wenen vertoefden. Tegenwoordig is het het domicilie van de Wiener Sangerknaben. Zimmermans bureau werd gevestigd in het ministerie van financiën, in het hartje van de stad, ergens tussen Oper en Stephansdom. Behalve door een particuliere secretaris werd Zimmerman bijgestaan door vier medewerkers. Het bureau telde verder een archiviste, een vertaler en vier secretaressen. Op de benoeming van zijn medewerkers had Zimmerman weinig invloed. Alleen zijn particuliere secretaris trok hij zelf aan. Dat werd Jan de Bordes, attaché op de Nederlandse ambassade. Het secretariaat-generaal van de Volkenbond leende twee medewerkers uit, beide Nederlanders: Adriaan Pelt, na de Tweede Wereldoorlog onder meer plaatsvervangend secretaris-generaal van de Verenigde Naties, en Jan van Walré de Bordes, een neef van de zojuist genoemde De Bordes en later burgemeester van Middelburg. Waarom dit grote aantal Nederlanders? Kennelijk had men er in Genève weet van, dat Zimmerman moeilijk tot samenwerking met anderen kon komen en men hoopte dat hij in Wenen althans met landgenoten een redelijke mate van overleg zou weten te bereiken. In juni 1923 reeds keerde Van Walré de Bordes terug naar Genève. Zijn plaats werd ingenomen door Meinoud Marinus Rost van Tonningen, die hiermee de eerste stap zette op weg naar een carrière in Oostenrijk. Het zou zeer de moeite waard zijn en ik geloof ook dat het van belang is om eens na te gaan, in hoeverre het lange verblijf van zowel Zimmerman als Rost van Tonningen in Oostenrijk heeft bijgedragen tot hun evolutie in fascistische en nationaal-socialistische richting. Het werd al vrij spoedig duidelijk dat Zimmerman Wenen niet meer zou verlaten. Enige voorwaarde voor zijn aanblijven als Commissaris-Generaal was dat de saneringsactie uitzicht bood op succes, iets waaraan hij eind 1922 nog ten zeerste twijfelde. De resultaten echter, die in februari bij de kredietonderhandelingen ge311
boekt werden, namen bij hem het pessimisme weg en bespoedigden zijn beslissing. Op 21 februari 1923 diende hij zijn ontslag in bij de koningin ^ ) . Zoals gememoreerd had Zimmerman in november-december 1922 na het bekend worden van de instelling van de Buitengewone Kabinetsraad niet meer tegen iedere prijs de functie in Wenen willen aanvaarden en had hij een voorlopig ja laten horen, omdat door anderen de toekomst van Oostenrijk in feite afhankelijk was gemaakt van wat hij zou doen. Het verlangen om het burgemeesterschap te kunnen neerleggen had wel een belangrijke rol daarbij gespeeld, maar was toch niet meer van doorslaggevende betekenis geweest, anders had hij de functie wel direct definitief aanvaard. Bij de beslissing op 21 februari om Rotterdam voorgoed vaarwel te zeggen, was de situatie hetzelfde. Ook nu weer waren er, naast redenen van normaal menselijke eerzucht, ideële motieven in het spel. Op 29 januari 1923 stond Zimmerman te Parijs de internationale pers te woord bij gedegenheid van zijn eerste optreden als Commissaris-Generaal in de Volkenbondsraad **). Hij bleek er bijzonder trots op te zijn dat juist hij was uitverkoren om de verantwoordelijkheid te dragen voor de Volkenbondsactie. Die trots was begrijpelijk, want wat de Volkenbond in Oostenrijk beoogde, was uniek. Nooit eerder in de geschiedenis had men de verschillende staten zien samenwerken om een lid van de grote volkerenfamilie te redden, waarvan de ondergang een grote ramp zou betekenen, niet alleen voor het land in kwestie zelf, maar ook voor verschillende andere landen. Oostenrijk was, aldus Zimmerman tegenover de internationale pers, een van de hoekstenen van het Europese politieke bouwwerk, en als het ooit van de wereldkaart moest verdwijnen, dan zou de vrede in heel dit deel van Europa in gevaar zijn. Aan hem om dat te voorkomen. Dezelfde trots klonk door in de Volkenbondsraad, toen hij zijn taak omschreef als de uitvoering van een van de grootste werken van internationale solidariteit, die de mensheid tot dan toe had gekend *•). Maakte dus het besef aan het hoofd te staan van een unieke onderneming, die internationaal sterk de aandacht trok, de functie van Commissaris-Generaal erg aantrekkelijk, ondanks de beperking ervan, veroorzaakt door de instelling van de Buitengewone Kabinetsraad, de belangrijkste reden voor Zimmermans besluit 312
om voor de Volkenbond te gaan werken, lag mijns inziens juist in de reeds vermelde omstandigheid dat Oostenrijk in de Europese situatie van toen een sleutelpositie innam. Zimmerman had de overtuiging, dat geen ander plan dan dat van de Volkenbond Oostenrijk kon redden. Onder alle omstandigheden moest daaraan worden meegewerkt, want het alternatief was chaos en anarchie in Centraal-Europa, waardoor de wereldvrede in gevaar kwam. Dit 'iet hij voor het eerst heel uitdrukkelijk uitkomen tijdens zijn eerste en enige persconferentie te Wenen op 17 januari 1923 *>). In zijn brieven aan de secretaris-generaal van de Volkenbond **) en aan de gemeenteraad van Rotterdam **) motiveerde hij dan ook de definitieve aanvaarding van de functie met het argument, dat een vertrek van hem uit Wenen grote belangen zou schaden en op internationaal gebied een moeilijke situatie zou doen ontstaan. Zimmerman voelde zich dus moreel verplicht om in Wenen te blijven omwille van de handhaving van de vrede in Europa. Dat hij het burgemeesterschap, waaraan hij de laatste jaren weinig plezier beleefd had, kon inruilen voor een eervoUe positie, waarin hij de gelegenheid kreeg om zijn kwaliteiten op een internationaal hoog niveau ten toon te spreiden, was voor hem een aangename bijkomstigheid en vormde niet het beslissende argument. Daarvan getuigden ook de woorden, die hij sprak op 6 maart 1923 in een plechtige afscheidszitting van de gemeenteraad van Rotterdam ter gelegenheid van zijn per 15 maart verleende ontslag als burgemeester, ook al waren die woorden wat geëxalteerd. 'Mij wachten te Weenen moeilijke plichten en zware zorgen. Ik heb die aanvaard en zal die blijven dragen, omdat in het verward Europa het herstel van Oostenrijk de eerste daad van internationale solidariteit is, het ontsteken van een nu nog klein licht, dat helderder kan worden en waardoor allengs de duisternis ook elders in het werelddeel kan worden verdreven. Ik heb de overtuiging, dat de arbeid te Weenen nuttig is en dat hij moet worden verricht. Ik word daarbij gedragen door het besef, dat er, wil Europa niet ondergaan, een uitweg moet worden gevonden uit den jammer van het heden en dat ieder, die daartoe in staat is, zijn medewerking tot dat doel heeft te geven **).' Een pikante noot bij dit afscheid was dat de socialistische gemeenteraadsleden en Van Ravesteyn verstek lieten gaan **). Zimmerman is tot juli 1926 in Wenen gebleven. Hij werd toen 313
met stille trom uitgeleide gedaan. Zijn aanwezigheid in Oostenrijk had eigenlijk alleen in de eerste helft van 1923 betekenis. Gedurende die maanden stond hij dan ook midden in de belangstelling. Met harde hand trachtte hij de regering te houden aan de verplichtingen, die Oostenrijk in Genève op zich had genomen. Vooral van de kant van de socialisten kreeg Zimmerman het zwaar te verduren vanwege zijn strenge en soms ook wel ontactische optreden. Zij gingen op een gegeven moment zo ver dat zij een wetsontwerp indienden, op grond waarvan particulieren, die op eigen initiatief contact zochten met de Commissaris-Generaal om hem aan te zetten tot inmenging in de binnenlandse aangelegenheden, beschuldigd zouden worden van landverraad en daarmee een zware gevangenisstraf van tien tot twintig jaar riskeerden. Jn Nederland was af en toe de echo van dergelijke geluiden goed te horen. Zo hield Troelstra in mei 1923 in de Tweede Kamer een felle tirade tegen Zimmerman, eenzijdig gebaseerd op wat hij van de Oostenrijkse socialisten had gehoord ^ ) . Een geheel ander effect sorteerde Zimmerman met zijn krachtige houding bij groeperingen in Nederland, die meenden dat ook hier een sterke figuur maar eens schoon schip moest komen maken. Op 1 november 1923 verscheen er in de Katholieke Staatkunde, wel eens genoemd 'de eerste georganiseerde vorm van het moderne anti-democratisme in Nederland' **), een open brief van de hoofdredacteur, Emi'e Verviers, aan de koningin, waarin Zimmerman werd voorgedragen als de leider van een kabinet van louter wilskrachtige en bekwame mannen, dat geen rekening meer had te houden met een tot een raadgevend lichaam verlaagd parlement **). Een jaar daarvoor had dit blaadje ook al twijfelachtige eer geschonken aan Zimmerman. Toen Zimmerman namelijk na de instelling van de Buitengewone Kabinetsraad zijn benoeming tot Commissaris-Generaal ongedaan wilde maken, prees de Katholieke Staatkunde hem, er gemakshalve van uitgaande dat hij door zijn houding de Oostenrijkse regering alsnog de volmachten had bezorgd. Het blaadje schreef: 'In Italië is het parlement uitgeschakeld door den dreigenden knuppel eener fiere jongelingschap. Het futlooze Oostenrijksche volk is niet meer in staat met den knuppel het parlement uiteen te jagen. Doch dank zij de energieke houding van den groote Rotterdamschen burgemeester is het Oostenrijksche parlement toch nog buiten gevecht gesteld. 314
Df 7VeA«wig voor „e& Groene /Ims/ert/am/ner"
iilii
DE DOKTER GAAT HEEN
Car/ca/wwr
. 7?. Z/m/ne/vnaw f/oor ftf/ii 7926.
//i
Voor deze moedige en heilzame daad, die van historisch belang zal blijken, brengen wij den kranigen Hollander onze hulde' **). Zimmerman moet het met de kern van de door de Katholieke Staatkunde aangeroerde zaak eens zijn geweest: er kan geen orde op zaken gesteld worden, zolang de mannen aan het roer onder controle staan. In 1927 prees hij in een lezing voor studenten van de Nederlandsche Handelshoogeschool te Rotterdam, waarvan hij als burgemeester president-curator was geweest, het optreden van Mussolini als de enige juiste manier om de problemen van zijn tijd de baas te worden **). Zijn bewondering voor Mussolini, door wie hij tweemaal als Commissaris-Generaal in audiëntie is ontvangen, was buitengewoon groot. Vooral na zijn vertrek uit Wenen heeft hij dat niet onder stoelen of banken gestoken. Dat deed hij dan hoofdzakelijk in De Telegraaf, waaraan hij regelmatig bijdragen leverde. In zijn boek 'Amerika, Nederland en Italië', dat onder meer een aantal Telegraafartikelen bevat, komt een haast lyrische hymne voor op het fascisme van de Duce *°). Het in die tijd in Nederland veel gelezen satyrische weekblad De Notenkraker ging hem al spoedig Zimmermanuslini noemen. En in 1934 werd hij door Henri Polak, toen voorzitter van de diamantbewerkersbond, in het openbaar aan de kaak gesteld als fascist **). Even leek het erop, of Zimmerman in de Nederlandse overheidsdienst nog carrière zou maken. In de zomer van 1924 werd hij genoemd als de toekomstige Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië, maar dit bleek een gerucht te zijn, ontstaan in Wenen en in Nederland verspreid door De Telegraaf **). In 1926 bood Van Karnebeek hem het gezantschap te Washington aan, maar ook nu moest Zimmerman om financiële redenen voor de eer bedanken, evenals in 1919 toen hij naar Buenos Aires had kunnen vertrekken. Na 1928, toen zijn rol in november 1918 wereldkundig werd, was een benoeming op een verantwoordelijke post bij de overheid tot de onmogelijkheden gaan behoren ^ ) . Van 1927 tot 1932 was hij nog voorzitter van een commissie die financiële geschillen tussen Engeland en Mexico had op te lossen en in 1930 van een Frans-Zweedse verzoeningscommissie. Daarna, 63 jaar oud, trok hij zich terug uit het openbare leven. Hij oefende een paar commissariaten uit en schreef verder voor De Telegraaf. In alle stilte en haast als een vergeten persoon overleed Zimmerman op 2 juli 1939 in Velp bij Arnhem. 316
NOTEN
1) N. van der Blom, Latijn in Rotterdam, in: Rotterdams Jaarboekje 1958, p. 179-223; N. van der Blom, Sera parsimonia in fundo, in: Rotterdams Jaarboekje 1959, p. 102-130; W. van Ravesteyn, Iets over de Rotterdamse Raadhuisbouw, in: Rotterdams Jaarboekje 1962, p. 160176. 2) H. J. Scheffer, November 1918. Journaal van een revolutie, die niet doorging. Amsterdam 1968, 197P. 3) J. L. J. Bosmans, De Nederlander Mr. A. R. Zimmerman als Commissaris-Generaal van de Volkenbond in Oostenrijk 1922-1926. Diss. Nijmegen 1973. 4) Scheffer, November 1918, p. 258-262. 5) De Voorwaarts 9-3-1921. 6) Pierre Renouvin, Histoire des Relations Internationales. Tome septième: Les crises du XXe siècle, I: De 1914 a 1929. Paris 1957, p. 131-135. 7) Walter Goldinger, Geschichte der Republik österreich. Wien 1962, p. 98-99; Gottlieb Ladner, Seipel als Überwinder der Staatskrise vom Sommer 1922. Zur Geschichte der Entstehung der Genfer Protokolle vom 4. Oktober 1922. Wien-Graz 1964, p. 34, 48-54, 60-69, 79-86 en 91-99; Viktor Reimann, Zu gross für österreich. Seipel und Bauer im Kampf urn die Erste Republik. Wien-Frankfurt-Zürich 1968, p. 114. 8) Ladner, Seipel als Uberwinder der Staatskrise vom Sommer 1922, p. 135-160; Nicole Pietri, La Société des Nations et la reconstruction financière de 1'Autriche 1921-1926. Genève 1970, p. 55-60. 9) Over Zimmerman als president van het Scheidsgerecht inzake Burgenland verschijnt binnenkort een artikel van mijn hand in het Jahrbuch des Instituts für Zeitgeschichte der Universitat Wien. 10) Rotterdamsch Jaarboekje 1921, p. XL. Aanvankelijk zou prof. mr. M. W. F. Treub de Nederlandse delegatie leiden, maar hij moest zich wegens ziekte terugtrekken. 11) Volkenbondsarchief- Genève. S 116, Brief van Jean Monnet aan Dwight Morrow 16-3-1922. 12) Zie o.a. Protokoll des Parteitages 1922. Die Verhandlungen der sozialdemokratischen Arbeiterpartei Deutschösterreichs. Abgebalten am 14. und 15. Oktober in Wien. Wien 1922; en Peter Keuc, Die Haltung der österreichischen Sozialdemokratie zur Sanierung österreichs, insbesondere zu den Genfer Protokollen von 1922. Dissertation Graz 1972. 13) Volkenbondsarchief- Genève. S 107 2/3/1, Brief van Arthur Salter aan Jean Monnet 20-10-1922; Arthur Salter, Memoirs of a Public Servant. London 1961, p. 178-179; Arthur Salter, Personality in Politics. Studies of Contemporary Statesmen. London 1944, p. 165-167. 14) Volkenbondsarchief - Genève. S 107 2/3/1, Brief van Arthur Salter aan Jean Monnet 20-10-1922. 15) Salter, Personality in Politics, p. 166. 16) Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken - Den Haag. Dagboek van Van Karnebeek 13-11-1922; NRC 14-12-1922. Blijkens de dagboek-
317
aantekeningen van Van Karnebeek werd ook Colijn genoemd onder de kandidaten voor de functie van Commissaris-Generaal, maar ook hij zou weinig kans maken vanwege zijn Duitsgezindheid. 17) Salter, Personality in Politics, p. 166. 18) Volkenbondsarchief- Genève. S 99 79/9/1, Telegram van Denis aan Arthur Salter 14-11-1922; S 106/Telegrams despatched and received, Telegram van Eric Drummond aan Arthur Salter 15-11-1922; S 109 2/4/2, Telegram van Eric Drummond aan Zimmerman 20-11-1922. 19) In de eerste druk van 'November 1918' (Amsterdam 1968, p. 261) wekte Scheffer de indruk dat Zimmerman zijn benoeming aan Van Karnebeek te danken had. Hij wees op een brief van de minister aan Drummond van 24 oktober 1922, waarin gezegd wordt dat ook Nederland geneigd zou zijn om aan de kredietactie voor Oostenrijk deel te nemen, als de Commissaris-Generaal een Nederlander werd, daarbij de naam van Zimmerman noemend. Dit moge een vorm van pressie schijnen, op de benoeming van Zimmerman was het niet van invloed. Zimmerman kwam al vanaf begin 1922 voor de functie in aanmerking. In de herfst van dat jaar werd om politieke redenen de voorkeur gegeven aan een ander; Zimmerman was toen wel een zekere tweede keus. Na de brief van 24 oktober 1922 werden de onderhandelingen met Boyden gewoon voortgezet en pas toen deze de uitnodiging niet kon aanvaarden, werd Zimmerman benaderd. In de tweede druk van 'November 1918' (Amsterdam 1971, p. 3-4) heeft Scheffer het een en ander recht gezet na kennis genomen te hebben van mijn onderzoekingen in het Volkenbondsarchief. 20) Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken - Den Haag. A 194, Brief van Buitenlandse Zaken aan Financiën 6-10-1922; Brief van H. M. van Karnebeek aan W. M. van Weede van Berencamp 12-10-1922. 21) Idem, Brief van W. M. van Weede van Berencamp aan H. M. van Karnebeek 6, 23 en 31-10-1922. 22) Idem, Archief Van Karnebeek, Correspondentie inzake de benoeming van Mr. Zimmerman tot Commissaris-Generaal voor Oostenrijk en de hulpverlening aan dit land, Brief van H. M. van Karnebeek aan Zimmerman 15-11-1922. 23) Gemeentearchief van Rotterdam, Notulen van de vergaderingen van het college van B. en W. van Rotterdam 21-11-1922, p. 721. 24) Idem, 24-11-1922, p. 724-725; De Maasbode (avondeditie) 15-121922. 25) Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken - Den Haag. Archief Van Karnebeek, Correspondentie inzake de benoeming van Mr. Zimmerman. .., Brief van Zimmerman aan H. M. van Karnebeek 23-111922. 26) Idem, Brief van W. M. van Weede van Berencamp aan H. M. van Karnebeek 27 en 28-11-1922. 27) österreichisches Staatsarchiv, Neues Politisches Archiv - Wenen. Prasidialakten Fasz. 31, Telegramwisseling tussen Franz Calice (de Oostenrijkse gezant te Den Haag) en Alfred Grünberger (de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken) eind november 1922. 28) Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken - Den Haag. Archief Van Karnebeek, Correspondentie inzake de benoeming van Mr. Zim318
merman..., Telegram van Eric Drummond aan Zimmerman 25-111922. 29) Volkenbondsarchief - Geneve. S 106/Miscellaneous Correspondence and Memoranda, Brief van . . . aan Otto Niemeyer 4-12-1922. 30) Volgens Scheffer (November 1918, Amsterdam 1971*, p. 2-3) geraakte Zimmerman in een zenuwcrisis, zodra hij voor belangrijke beslissingen stond, vooral wanneer daarbij zijn persoon in het geding was. Een aantal gesprekken met een zenuwarts hielp hem over de crisis heen en gaf hem het zelfvertrouwen terug. Ook voor zijn benoeming tot Commissaris-Generaal zou hij een dergelijke crisis hebben doorgemaakt. Of hij zich in zijn Weense periode onder behandeling heeft gesteld, is niet bekend. 31) Volkenbondsarchief - Genève. S 106/Miscellaneous Correspondence and Memoranda, Brief van Joseph Avenol aan Otto Niemeyer 2112-1922; österreichisches Staatsarchiv, Allgemeines Verwaltungsarchiv - Wien. Ministerratsprotokoll nr. 248 11-12-1922; Gemeentearchief van Rotterdam, Notulen van de vergaderingen van het college van B. en W. van Rotterdam 12-12-1922, p. 745; Handelingen van de Gemeenteraad van Rotterdam 12-12-1922, p. 891. 32) De Maasbode (avondeditie) 13-12-1922. 33) Gemeentearchief van Rotterdam, Handelingen van de Gemeenteraad van Rotterdam 13-12-1922, p. 921. 34) De Tribune 20-12-1922. 35) Gemeentearchief van Rotterdam, Handelingen van de Gemeenteraad van Rotterdam 22-12-1922, p. 1188. 36) De Tribune 27-12-1922. 37) De ontslagbrief is afgedrukt in De Maasbode (ochtendeditie) 15-31923. 38) Volkenbondsarchief - Genève. C50 10/5, Speech by Mr. Zimmerman to the press 29-1-1923. 39) Journal Officiel IV (1923) 219, 1-2-1923. 40) Neue Freie Presse (ochtendeditie) 18-1-1923. Eenzelfde mening was de Franse gezant te Wenen, Lefèvre-Pontalis, toegedaan. Bovendien meende deze dat Zimmerman baanbreker kon worden voor hervormingen, die zonder de vredesverdragen te herroepen een einde zouden maken aan de hardheden, die de praktijk als onverdedigbaar had gekenmerkt. Zie: Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken - Den Haag. Archief van de Weense gezant, Dossier 49 1922-1923, Brief van W. M. van Weede van Berencamp aan Buitenlandse Zaken 15-12-1922. 41) Volkenbondsarchief- Genève R519/1OB/24510/24510, Brief van Zimmerman aan Erich Drummond 21-2-1923. 42) De Maasbode (avondeditie) 26-2-1923. 43) De Maasbode (avondeditie) 6-3-1923. 44) De Maasbode (ochtendeditie) 7-3-1923. 45) Verslag van de Handelingen van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, 1922-1923, p. 2311-2313. 46) A. A. de Jonge, Crisis en critiek der democratie. Anti-democratische stromingen en de daarin levende denkbeelden over de staat in Nederland tussen de wereldoorlogen. Assen 1968, p. 66. 319
47) Katholieke Staatkunde 2 (1923) 449-450; De Jonge, Crisis en critiek der democratie, p. 73; A. A. de Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland. Voorgeschiedenis, ontstaan en ontwikkeling. Den Haag 1968, p. 30; L. M. H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940. Hilversum-Antwerpen 1964, p. 42-43. 48) Katholieke Staatkunde 1 (1922-1923) 76; Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940, p. 42-43. 49) Principiële Staatkunde. Rotterdam 1927-1929. 2 delen. Deel 2: Fascisme, radicalisme, communisme en de historische richting. Vier voordrachten gehouden door A. R. Zimmerman, R. Kranenburg, D. de Lange jr., C. Gerretson; De Jonge, Crisis en crtitiek der democratie, p. 113-115; De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, p. 37. 50) A. R. Zimmerman, Amerika, Nederland, Italië. Indrukken van den dag. Amsterdam 1927*. 51) Henri Polak, Openbare brief aan den Weledelzeergeleerden Heer Dr. A. R. Zimmerman, Amsterdam 1934. 52) Als men ten departemente aan hem gedacht heeft, dan toch niet serieus, want zijn benoeming zou ingedruist hebben tegen de traditie, dat personen met Indisch bloed in hun aderen - en dat had Zimmerman van vaders zijde - voor deze post uitgesloten waren. Zie: H. P. G. Quack, Herinneringen 1834-1914. Amsterdam 1915*, p. 8 en 22-23. 53) Scheffer, November 1918, p. 262.
320