Pensioen Doc
02 01 Dubben Het eindeover vankeuzevrijheid de uitkeringsregeling? in pensioenzaken 02 Keuzevrijheid Collectieve risicodeling binnen de premie08 van aanbieder overeenkomst; de Shell variant 14 Keuzevrijheid tussen geluk en welvaart 10 Heldere en harde pensioenrechten in de PPR 20 ZZP pensioenregelingen 16 De zoektocht naar het beste van twee werelden 26 Combineren pensioen en hypotheek 22 Vernieuwde beschikbare premieregelingen 32 Haal pensioenstelsel niet helemaal overhoop 30 Twee fondsenmodel als voorbeeld voor Nederland 34 Een hybride pensioenregeling; stichting pensioenfonds KPN 40 Premiepolderen met pensioenbestuurders
De premieregeling in al haar facetten
De auteurs
1
2-9
Dick Sluimers Chief Executive Officer, APG
10-15
janwillem bouma Algemeen directeur Shell Pensioenbureau Nederland en uitvoerend bsetuurder SNPS
bas j.m. werker Hoogleraar Econometrie en Financiële Markten, verbonden aan de Universiteit van Tilburg en Netspar
rené maatman Advocaat te Amsterdam en hoogleraar vermogensbeheer en pensioenvraagstukken, verbonden aan het Onderzoekcentrum voor Onderneming en Recht van de Radbout Universiteit Nijmegen
16-21
tinka den arend Strategisch beleidsmedewerker, afdeling Strategie, Beleid en Ontwikkeling bij APG
jurre de haan Strategisch beleidsmedewerker, afdeling Strategie, Beleid en Ontwikkeling bij APG
jan bonenkamp Strategist ALM, APG Asset Management
22-29
jos van ophem Senior consultant, Ortec Finance
chantal krijts Senior consultant, Ortec Finance
anouk rennen Consultant, Ortec Financ
30-33
rob den goorbergh Hoofd Solutions, APG Asset Management
onno steenbeek Directeur ALM & Solutions, APG Asset Management
sacha van hoogdalem Manager en Partner, Ortec Finance
34-39
cees michielse Bestuurslid Stichting Pensioenfonds KPN
40-44
gelijn werner Journalist Economisch Statistische Berichten
Mark Heemskerk Advocaat Nieuwegein en bijzonder hoogleraar Pensioenrecht, verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radbout Universiteit Nijmegen
Inhoudsopgave
01 Het einde van de uitkeringsregeling? 02 De Shell variant Collectieve risicodeling binnen de premie overeenkomst 10 Heldere en harde pensioenrechten in de PPR 16 De zoektocht naar het beste van twee werelden 22 Vernieuwde beschikbare premieregelingen 30 Twee fondsenmodel als voorbeeld voor Nederland 34 Een hybride pensioenregeling Stichting pensioenfonds KPN 40 Premiepolderen met pensioenbestuurders
Het einde van de uitkeringsregeling? Kortgeleden stond ik voor een zaal vol met pensioenbestuurders. Ik vertelde hun dat het nog weleens zo zou kunnen zijn door de nieuwe wet- en regelgeving de uitkeringsregeling over 10 jaar nog maar beperkt zou bestaan. Waar ik een paar jaar geleden veel onbegrip zou hebben ontmoet, kreeg ik nu ook blikken van herkenning. Er is dan ook veel veranderd de afgelopen jaren in pensioenland. Met het botter worden van het premiestuur door de toegenomen vergrijzing lijkt een overgang van een uitkeringsregeling naar een premieregeling met vaste premie(regels) een mogelijkheid die niet meer uitgesloten kan worden. Een premieregeling kan ook voordelen hebben. Omdat hij meer persoonlijk zou zijn, zouden deelnemers beter kunnen volgen wat het pensioenfonds met zijn geld doet. Zij zouden dan inzicht kunnen krijgen in het eigen pensioenvermogen.. Zo’n persoonlijk pensioenvermogen zou beter passen bij de toegenomen flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Het opgebouwde saldo zou immers makkelijk mee worden genomen bij wisseling van baan. Ten slotte zou het communiceren over zo iets ingewikkelds als pensioenen makkelijker moeten worden. Hoewel ik niet uitsluit dat de ontwikkelingen mogelijk deze kant uit zou kunnen gaan, zou ik er opnieuw voor willen waarschuwen dat we het kind niet met het badwater moeten weggooien. Keuzevrijheid en flexibiliteit klinken mooi, maar dragen ontegenzeggelijk kosten
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1
met zich mee in termen van een lager pensioenresultaat door verkeerde keuzes en verminderde mogelijkheden tot risicodeling. Het pensioenresultaat moet daarom bij de discussie rond de premieregeling weer meer voorop komen te staan. Een goed pensioenresultaat begint bij het inleggen van voldoende premie. Daarnaast moeten we proberen de kosten laag te houden door collectieve schaalvoordelen te benutten en te zorgen voor een stabiel pensioen door collectieve risicodeling niet alleen in de uitkeringsfase, maar ook in de opbouwfase in te bouwen. Ten slotte kan een goed pensioenresultaat niet worden bereikt als niet voldoende risico kan worden genomen. Het toezichtkader zou hier ook voldoende ruimte voor moeten bieden. Deze uitgave van Pensioen.doc kan gezien worden als een verdere zoektocht naar hoe we twee werelden zoveel mogelijk zouden kunnen combineren. Hoe brengen we keuzevrijheid, maatwerk, transparantie en risicodeling bij elkaar? En hoe geven wij hieraan een goedwerkend juridisch kader? Ik bedank de vele externe auteurs die hebben bijgedragen aan deze editie: Janwillem Bouma (Shell), Sacha van Hoogdalem (Ortec), Cees Michielse (Pensioenfonds KPN) en René Maatman (Radboud Universiteit Nijmegen).
Dick Sluimers, Chief Executive Officer APG
Janwillem Bouma Algemeen directeur Shell Pensioenbureau Nederland en uitvoerend bestuurder Shell Nederland Pensioenfonds Stichting (SNPS)
Collectieve risicodeling binnen de premieovereenkomst
De Shell variant De doorontwikkeling van de premieovereenkomst staat op dit moment volop in de belangstelling. Afgelopen zomer werd door het kabinet het zogenoemde wetsvoorstel variabele uitkering ter consultatie voorgelegd.1 Breder bezien is de doorontwikkeling van de premieovereenkomst een belangrijk onderdeel van het pensioenstelsel van de toekomst.2
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3
Zo beveelt de SER in zijn advies over de toekomst van het pensioenstelsel aan om de ‘interessante, maar onbekende’ variant IV van persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling nader te onderzoeken.3 Shell Nederland en Shell Nederland Pensioenfonds Stichting (SNPS) zijn al langere tijd voorstander om deelnemers de mogelijkheid te bieden in de uitkeringsfase van de premieovereenkomst beleggingsrisico’s te nemen evenals het onderling delen van sterfte- en beleggingsrisico’s. Binnen Shell wordt dit wel de collectieve conditionele annuïteit (kortweg: CCA) genoemd.4 In dit artikel wordt nader ingegaan op deze zogenoemde ‘CCA’ zoals die op basis van het wetsvoorstel variabele uitkering vorm zou kunnen krijgen.
Ontwikkeling premieovereenkomsten in Nederland De premieovereenkomst heeft de afgelopen vijfentwintig jaar al de nodige ontwikkeling doorgemaakt. De eerste generatie beschikbare premieregelingen in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw kende veelal volledige beleggingsvrijheid voor deelnemers met weinig tot geen koppeling aan een pensioendoelstelling. Het behalen van een zo hoog mogelijk rendement stond voorop. Vanaf het jaar 2000 kwam een tweede generatie premieovereenkomsten op met een dynamisch beleggingsbeleid via life-cycles waarbij het risico werd afgebouwd bij het naderen van de pensioendatum. Vanaf 2007 werd dit ook in de Pensioenwet voorgeschreven. De meeste beschikbare premieregelingen kennen op dit moment life-cycles op basis van beleggingsfondsen. Recent wordt een derde generatie premieovereenkomsten zichtbaar waarbij communicatie meer is gericht op de hoogte van het te verwachten pensioen in plaats van op het rendement en het daarbij behorende risico van de verschillende life-cycles. Daarnaast is mede door de komst van PPI’s sprake van een trend naar lagere kostenstructuren bij premieovereenkomsten.5
deelnemers aan maatwerk zijn trends die de ontwikkeling van de premieovereenkomst in Nederland de komende periode zullen versnellen. Dat geldt tevens voor de veranderingen op de arbeidsmarkt ten aanzien van mobiliteit en de discussie over verbinding van pensioen met wonen, zorg en werk. Tot slot, leidt de per 1 januari 2015 ingevoerde fiscale aftoppingsgrens van €100.000 ook tot meer aandacht voor de premieovereenkomst. Immers, boven de aftoppingsgrens mag alleen een netto beschikbare premieregeling (op vrijwillige basis) worden aangeboden.
Knelpunten bij de huidige premieovereenkomsten Versnelde trend naar meer premieovereenkomsten De wet variabele uitkering en – in een later stadium – persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling, zijn derhalve vervolgstappen in de doorontwikkeling van de premieovereenkomst. De roep om verduidelijking van eigendomsrechten, meer transparantie en de behoefte van
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 4
Door de huidge wettelijke verplichting bij premieovereenkomsten om het opgebouwde pensioenkapitaal in één keer om te zetten in een levenslange pensioenuitkering wordt er na de pensioendatum niet meer geprofiteerd van een hoger verwacht rendement op risicodragende beleggingen. Ook wordt rendementspotentieel gemist
door de afbouw van het beleggingsrisico bij het naderen van de pensioendatum. De verkorte beleggingshorizon door de abrupte overgang van de opbouw- naar de uitkeringsfase in de premieovereenkomst vormt een hindernis om tot een optimaal pensioenresultaat voor de deelnemer te komen. Uit de in opdracht van het kabinet in 2014 uitgevoerde onderzoeken van Lane Clark & Peacock6 en Ortec 7 blijkt dat doorbeleggen na de pensioendatum en het collectief delen van beleggings- en langlevenrisico’s door spreiding van winsten en verliezen meerwaarde hebben voor deelnemers in premieovereenkomsten.
Wetsvoorstel variabele uitkering Onder meer naar aanleiding van bovengenoemde onderzoeken heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in december 2014 een Hoofdlijnennota optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomsten naar de Tweede Kamer gezonden met voorstellen om premieovereenkomsten te verbeteren.8 Een concreet uitvloeisel daarvan is het concept wetsvoorstel variabele uitkering dat in de zomer van 2015 ter consultatie is voorgelegd. Naar verwachting zal het kabinet eind december 2015 het wetsvoorstel variabele uitkering indienen bij de bij Tweede Kamer.9 Uitgaande van een parlementaire behandeling die volgens de staatssecretaris vijf maanden beslaat, zou de wet volgens planning op 1 juli 2016 in werking treden. Het wetsvoorstel variabele uitkering zoals beschreven in het consultatiedocument, schetst een kader waardoor deelnemers met een premie- en kapitaalovereenkomst het (met beschikbare premies) opgebouwde pensioenkapitaal op de pensioendatum kunnen kiezen tussen een gegarandeerde vaste uitkering of een risicodragende variabele pensioenuitkering. Inkoop van een risicodragende variabele uitkering is eventueel ook eerder – tot maximaal tien jaar voorafgaand aan de pensioendatum – mogelijk in de zogenoemde collectieve variant. Deze variant wordt later in dit artikel toegelicht. Een keuze voor een variabele pensioenuitkering biedt de mogelijkheid om ook na de pensioendatum te profiteren van hogere verwachte rendementen van beleggingen in
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 5
zakelijke waarden. Dit leidt naar verwachting tot een hoger pensioenresultaat en verbetert de kans op koopkrachtbehoud. Tegenover het hogere verwachte pensioenresultaat staat het risico op een verlaging van het pensioen bij tegenvallers in het beleggingsresultaat of een gestegen levensverwachting. Naast het kunnen doorbeleggen na pensioendatum biedt het wetsontwerp de mogelijkheid dat mee- en tegenvallers in het beleggingsresultaat of bij de levensverwachting over maximaal vijf jaar worden gespreid. Hierdoor worden grote jaarlijkse schommelingen in de pensioenuitkeringen beperkt. Verder mag het beleggingsrisico en het macro langlevenrisico van de deelnemerspopulatie collectief worden gedeeld met alle deelnemers binnen een toedelingskring, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, zie toelichting verderop. • Collectief of individueel aanpassingsmechanisme Zoals gezegd, voorziet het wetsvoorstel variabele uitkering in een individuele en collectieve variant. Belangrijkste verschillen zijn te zien in figuur 1. Figuur 1
Verschillen collectieve- en individuele variabele uitkering
Collectief Individueel
Rente
Marktrente Projectierendement
Uitsmeren schokken
Vanaf 57
Vanaf 67 (en min 5 of
resterende levensduur)
Beleggingsbeleid
Beperkte beleggingsvrijheid
One size fits all
Het concept wetsvoorstel introduceert een verschil tussen de rekenrente die gehanteerd wordt in de individuele variant en de collectieve variant. De rekenrente is bepalend voor de hoogte van het pensioen op de pensioendatum en de verwerking van financiële mee- en tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico. Bij de individuele toedeling gebeurt dit middels een projectierente gebaseerd op de rendementsverwachtingen, in de collectieve variant op basis van de risicovrije rente. In de individuele variant mag hierdoor op voorhand, binnen bepaalde randvoorwaarden, rekening worden gehouden met toekomstige rendementen op aandelen. Dat juichen wij toe. SNPS
begrijpt echter niet waarom bij de collectieve variant geen rekening gehouden mag worden met toekomstige rendementen op aandelen. Hierdoor ontstaat geen level playing field voor de individuele en de collectieve variant. Het argument dat hantering van een andere rekenrente dan de risicovrije rente per definitie leidt tot significante ex-ante herverdelingseffecten delen wij niet. Wij pleiten er dan ook voor dat de wetgever in het collectief toedelingsmechanisme pensioenuitvoerders de mogelijkheid biedt om van de risicovrije rente plus een opslag uit te gaan danwel toe te staan dat een variabele dalende uitkering kan worden ingekocht. Afgezien van het hierboven genoemde onderscheid in rekenrente tussen de indivduele en collectieve variant is SNPS in algemene zin positief over het conceptwetsvoorstel variabele uitkering. Er worden concrete maatregelen voorgesteld om de huidige wettelijke knelpunten ten aanzien van premieovereenkomsten weg te nemen, waardoor het pensioenresultaat voor de deelnemer verbetert bij het nemen van aanvaardbare risico’s. Punt van aandacht is daarbij wel de lagere wetgeving, die bij het ter consultatie gaan van het conceptwetsvoorstel nog niet bekend was. Wij vragen de wetgever erop alert te zijn dat in lagere regelgeving geen verdere beperkingen worden geïntroduceerd, waardoor de verbeterde verhouding tussen risico en rendement onnodig wordt ingeperkt en de uitvoering tot extra kosten leidt.
Wij vragen de wetgever erop alert te zijn dat in lagere regelgeving geen verdere beperkingen worden geïntroduceerd...
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 6
Onderdelen van een toekomstige Shell-variant CCA SNPS is al enige tijd bezig met het ontwikkelen van een mogelijkheid om de premieovereenkomst te verbeteren door na de pensioendatum door te beleggen en tegelijkertijd collectief markt- en sterfteschokken te spreiden. Reeds ten tijde van de totstandkoming van de beschikbare premieregeling voor medewerkers die vanaf 1 juli 2013 in dienst treden, heeft Shell Nederland aangegeven dat zij een CCA wil aanbieden zodra dat wettelijk en uitvoeringstechnisch mogelijk zou zijn. Omdat het wetsvoorstel variabele uitkering nog niet naar de Tweede Kamer is gezonden – en daarom ook nog geen onderwerp van gesprek is geweest tussen de sociale partners – is het niet mogelijk om op dit moment al een definitief uitgewerkte CCA pensioenregeling vast te stellen. Een aantal belangrijke zaken zoals bijvoorbeeld de te hanteren rekenrente zijn nog niet helder. In die zin is het ontwerpen van een dergelijke pensioenregeling momenteel schieten op bewegende doelen. Uit het concept wetsvoorstel variabele uitkering komen echter wel een aantal onderdelen maar voren die de bouwstenen van een toekomstige Shell-variant CCA zouden kunnen worden. • Risicoreductie door inkoop in collectief De idee achter de CCA is dat binnen de huidige individuele beschikbare premieregeling deelnemers met hun pensioenpremie vanaf 57 jaar geleidelijk een voorwaardelijke pensioenaanspraak bij SNPS kunnen inkopen. Door tien jaar vóór de reguliere pensioendatum in het collectief in te kopen, kan al eerder gestart worden met risicoreductie. Eerdere inkoop dan op de pensioendatum is bovendien van belang voor startende pensioenfondsen (zoals SNPS), omdat dan eerder een voldoende grote collectiviteit kan worden bereikt. Het Bestuur stelt binnen wettelijke grenzen rekenregels vast voor inkoop pensioen per primo boekjaar. De voorwaardelijke pensioenuitkering die is ingekocht kan zowel tijdens de opbouw (tien jaar voorafgaand aan de pensioendatum) als tijdens de pensioenuitkering fluctueren, afhankelijk van de feitelijke ontwikkeling van de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en de ontwikkeling van het sterfteresultaat in een bepaald jaar.
F i guu r 2
Uitwerking bruto IDC met collectieve risicoverdeling bij SNPS
Tijdens dienstverband
Pensionering
Totale premie
• Medewerker kiest hoe de IDC-premie wordt belegd
Aankoop van een vaste annuïteit bij een verzekeraar met het opgebouwde pensioenkapitaal
1. Leeftijdsafhankelijke premiestaffel 2. Risicopremies *
* Beleggingsmix, keuze uit:
3. Kosten
1. Defensieve life cycle
2. Standaard life cycle
3. Offensieve life cycle
Geleidelijke inkoop vanaf leeftijd 57
*
Geleidelijke risicoafbouw door inkoop
van variabele pensioenaanspraak
in defensieve pool
Vanaf Tot Percentage leeftijd en met van Pensioen leeftijd grondslag
17
21
9,7
22
26
11,2
27
31
13,0
32
36
15,0
37
41
17,3
42
46
19,9
47
51
23,0
52
56
26,6
57
61
30,9
62
66
36,2
*
Risicopremie via fonds
naar verzekeraar
Default
• Medewerker draagt vermogen over aan het pensioenfonds en krijgt daar een variabele aanspraak voor terug.
Als deze ontwikkelingen positief zijn ten opzichte van de factoren waarop de variabele pensioenuitkering is ingekocht, vindt een verhoging plaats van de pensioenuitkering. Als de ontwikkelingen negatief zijn ten opzichte van de factoren waarop de variabele pensioenuitkering is ingekocht, vindt een verlaging plaats van de pensioenuitkering. • Werking aanpassingsmechanisme Hoe wordt zo’n correctie nu precies vastgesteld? Bij premieovereenkomsten introduceren we het begrip ‘kapitalisatiegraad’ als alternatief van het begrip dekkingsgraad zoals die in eind- en middelloonregelingen wordt gehanteerd. De kapitalisatiegraad bij premieovereen-
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 7
Op pensioenleeftijd
‘Variabel pensioen’ van het PF; pensioen ademt mee met de kapitalisatiegraad
Optie Op pensioendatum shoprecht bij verzekeraar
komsten dient aan het eind van elk jaar 100% te zijn. Elk jaar wordt de kapitalisatiegraad opnieuw berekend en indien deze hoger of lager is dan 100% moet een correctie de kapitalisatiegraad weer naar 100% brengen. Het tekort danwel het overschot wordt over vijf jaren uitgesmeerd. Dit gebeurt ultimo elk jaar voor de groep die op dat moment deelneemt in de CCA. Er is dus sprake van een gesloten aanpassingsmechanisme. Bij een gesloten aanpassingsmechanisme worden plussen en minnen slechts verrekend met de pensioenaanspraken c.q. pensioenuitkeringen die op het moment van het ontstaan van een winst of verlies, ook daadwerkelijk aanwezig waren. Doordat nieuwe aanspraken na dat jaar niet worden gecorrigeerd voor
winsten of verliezen over dat betreffende jaar is er geen sprake van ex-ante herverdeling. De tekorten of overschotten worden jaarlijks (boekhoudkundig) volledig verwerkt en toegerekend aan de deelnemer. Anders gezegd: de hoogte van het in te kopen variabel pensioen in de CCA, wordt periodiek door het pensioenfonds vastgesteld en zal afhangen van de ontwikkelingen van de beleggingen en de levensverwachting.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 8
• Collectieve beleggingsmix Anders dan de bestaande life-cycle profielen van SNPS wordt het variabele pensioen in de CCA collectief belegd. Het pensioenresultaat is dus (mede) afhankelijk van het overrendement dat de collectiviteit weet te behalen. Overrendement is rendement boven marktrente. De collectieve beleggingsmix vanaf de pensioendatum wordt afgestemd op deelnemers in uitkeringfase. Vanaf 57-jarige
leeftijd wordt het risico afgebouwd door naast de return portefeuille, een variabel pensioen aan te kopen. • Keuzemomenten deelnemer Het is de bedoeling dat binnen de toekomstige CCA-regeling de deelnemer vanaf 57-jarige leeftijd kan kiezen voor risicoreductie via aankoop in de collectieve beleggingsmix. Een deelnemer kan er echter ook voor kiezen om tot de pensioendatum te blijven beleggen in de huidige life-cycle profielen. Op de pensioendatum kan de deelnemer dan alsnog kiezen om gebruik te maken van de CCA als die keuze niet eerder is gemaakt. Alternatief is dat de deelnemer op de pensioendatum met zijn opgebouwde pensioenkapitaal gebruik maakt van zijn shoprecht om bij een andere pensioenuitvoerder een vaste pensioenuitkering aan te kopen. De CCA vervangt dus niet de huidige pensioenregeling, maar breidt die uit met een extra mogelijkheid. • Zorgplicht Het bij de CCA op een goede manier invulling geven aan de zorgplicht is voor SNPS een belangrijk element. Hierbij zal worden aangesloten bij de zorgplichtvereisen uit het wetvoorstel variabele uitkering die gebaseerd zijn op het huidige artikel 52 Pensioenwet, maar die op een aantal punten wel worden herschreven. Wij zijn van mening dat een goede default beleggingsmix voor deelnemers die geen keuzes kunnen of willen maken, essentieel is voor een goede invulling van de zorgplicht. Wat ons betreft mag dat duidelijker worden opgenomen in het wetsvoorstel variabele uitkering. De deelnemer zal helder en evenwichtig uitgelegd krijgen welke keuzemogelijkheden er zijn: meedoen in de CCA vanaf leeftijd 57, meedoen in de CCA vanaf de pensioendatum of op pensioendatum gebruiken maken van het shoprecht en elders vaste pensioenuitkeringen aankopen. In zijn of haar digitale webportaal krijgt de deelnemer de mogelijkheid om keuzes te wijzigen, omgeven door de zorgplichtprocedure. De deelnemer zal in ieder geval actief benaderd worden op momenten dat er een keuze gemaakt kan worden; bij de leeftijd waarop de risicoreductie kan starten en op de pensioendatum.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 9
Voorlopige conclusie De ambities van SNPS ten aanzien van de doorontwikkelde premieovereenkomst zijn een zo goed mogelijke pensioenuitkomst voor de deelnemer met een aanvaardbaar risico. De CCA maakt collectieve risicodeling mogelijk waarmee voor deelnemers en pensioengerechtigden aantoonbaar welvaartswinst valt te behalen. De CCA geeft tevens antwoorden op de in de Hoofdlijnennotitie toekomstbestedig pensioenstelsel beschreven trends van veranderingen op de arbeidsmarkt en de roep om heldere eigendomsrechten en transparantie. Collectieve risicodeling binnen de beschikbare premieregeling slaat daarmee een brug tussen de klassieke defined benefit regeling en de individuele premieovereenkomst. We vinden het positief dat op basis van het conceptwetsvoorstel variabele uitkering vanaf 1 juli 2016 oplossingen mogelijk lijken te worden voor risicodragende levenslange uitkeringen bij premieovereenkomsten. SNPS staat in de startblokken om van deze mogelijkheden gebruik te maken, ervan uitgaande dat het werkbare en kostenefficiënte oplossingen betreft die voor de deelnemers goed uitlegbaar zijn. Op het moment van schrijven van dit artikel zijn nog niet alle losse eindjes zijn aan elkaar geknoopt. Het is de komende driekwart jaar aan de wetgever – regering en parlement – om ten aanzien van collectieve risicodeling binnen premieovereenkomsten definitief beslissingen te nemen.
1. Consultatiedocument wetsvoorstel variabele uitkering, 16 juli 2015. Bijlage bij Tweede Kamer 32 043, nr. 264. 2. Notitie hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel, 6 juli 2015. Tweede Kamer 32 043, nr. 263. 3. SER-advies Toekomst Pensioenstelsel (advies 15/01), februari 2015. 4. Zie ook Martin van ‘t Zet, CCA bij Shell: een aanzet tot collectieve risicodeling binnen DC-regelingen, in: Pensioen Bestuur & Management, 24 april 2015. 5. Rapport Evaluatie Premie Pensioeninstellingen, LNBB actuarissen + pensioen consultants/AF Advisors, februari 2014, p. 23-24 (bijlage bij Tweede Kamer 32 043, nr. 215). 6. Onderzoek optimalisering overgang opbouw- naar uitkeringsfase en inrichting daarvan in premieovereenkomsten, Lane Clark & Peacock in opdracht Ministerie van SZW, juli 2014; bijlage bij Tweede Kamer 32 043, nr. 226. 7. Onderzoek naar mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen beschikbare premieregelingen; Ortec Finance in opdracht Ministerie SZW, 25 november 2014; bijlage bij Tweede Kamer 32 043, nr. 240. 8. Hoofdlijnennotitie optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomst, 19 december 2014, Tweede Kamer 32 043, nr. 240. 9. Planning pensioenonderwerpen, 1 mei 2015. Tweede Kamer 34 043, nr. 257.
M ark Heemskerk, Advocaat te Nieuwegein en bijzonder hoogleraar Pensioenrecht, verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen. Ren é Maatman Advocaat te Amsterdam en hoogleraar vermogensbeheer en pensioenvraagstukken, verbonden aan het Onderzoekcentrum voor Onderneming & Recht (OO&R) van de Radboud Universiteit Nijmegen. B as J.M. Werker Hoogleraar Econometrie en Financiële Markten, verbonden aan de Universiteit van Tilburg en Netspar.
Heldere en harde pensioenrechten in de PPR Juridisch eigendom is binair: je bent eigenaar van een goed – of niet. Juridisch eigendom is daarmee per definitie ‘hard’ en ‘helder’. Dat geldt niet voor economisch eigendom. Economisch eigenaar is degene voor wiens rekening de waardestijging of waardedaling komt van een goed. Wie economisch eigenaar is van het pensioenvermogen, is een moeilijke vraag. Er is een nieuw pensioenproduct ontwikkeld dat deze vraag beantwoordt: de Persoonlijke Pensioenrekening met Risicodeling (‘PPR’).1 In deze bijdrage leggen wij uit hoe de PPR “werkt” en hoe deze past in het bestaande Nederlands pensioenrecht.2
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 0
financiële markten
collectief individuele rekening
Persoonlijke
sparen
Pensioenrekening met Risicodeling
beleggen
delen langlevenrisico
nabestaandenpensioen
Verdeling van eigendom Het pensioenfonds is juridisch eigenaar van het pensioenvermogen.3 Het economisch risico berust bij de pensioenen aanspraakgerechtigden (‘begunstigden’). Degene die deelt in tekorten en overschotten is economisch ‘medeeigenaar’.4 Onder begunstigden is het economisch belang momenteel niet scherp verdeeld. Er is geen sprake van een scheiding op het niveau van individuele deelnemers, slapers en gepensioneerden. De waarde van de door hen opgebouwde aanspraken en rechten is aan verandering onderhevig door de besluitvorming van het pensioenfondsbestuur, sociale partners en de overheid. Die heeft tot gevolg dat de economische deelgerechtigdheid van een begunstigde in het pensioenvermogen, frequent wijzigt. Die wijzigingen zijn vaak onnavolgbaar voor begunstigden.
Onvolledig pensioencontract Het huidige pensioencontract laat tal van verdelingsvraagstukken, na het optreden van financiële schokken, ongeregeld. De lacunes in het contract worden gevuld door het pensioenfonds als uitvoerder van het contract of door de wetgever. Door een dergelijke aanvulling wordt het economisch belang als het ware geoormerkt. Het vertrouwen dat dit op evenwichtige wijze gebeurt, is tanend. De verdeling van tekorten leidt tot ongenoegen. Ook overschotten roepen fricties op, want het blijkt moeilijk om buffers met rust te laten. Om het vertrouwen in het pensioenstelsel te herstellen is het noodzakelijk om betere verdelingsregels op te stellen. Vaak spreekt men in dit verband over de noodzaak tot vastlegging van ‘heldere pensioenrechten’.
PPR – heldere pensioenrechten De PPR wil de verschillende functies van pensioencontracten (sparen voor de oude dag, beleggen, nabestaandenpensioen, delen langlevenrisico) scheiden en expliciteren: welke risico’s komen voor individuele rekening, welke worden afgedekt op financiële markten en welke dragen wij collectief? De PPR biedt geïndividualiseerde pensioenaanspraken die op de pensioendatum worden omgezet in pensioenrechten. De hoogte van de pensioenen in de uitkeringsfase is afhankelijk van het tegoed op de PPR. Dit tegoed behoort toe aan de begunstigde. De hoogte daarvan fluctueert. De pensioenrechten en -aanspraken op grond van een PPR zijn ‘helder’. Die helderheid heeft twee
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 2
componenten: a) eenduidige regels waaraan de PPR is onderworpen en b) een consistente en voorspelbare toepassing van die regels.
PPR - harde pensioenrechten? Een pensioenrecht is in onze ogen ‘hard’ als er een hoge mate van zekerheid is dat de afspraak zal worden nagekomen; de kans dat de pensioenuitvoerder zijn verplichtingen niet kan nakomen is verwaarloosbaar. Dat stelt eisen aan het wettelijk kader, onder meer ten aanzien van ‘ringfencing’. Het pensioenfonds dat een PPR uitvoert en het daarvoor bestemde vermogen als een afgescheiden vermogen aanhoudt, kan naar ons inzien een ‘hard’ pensioenrecht waarborgen. Voorwaarde is dat de ‘heldere’ afspraken nimmer leiden tot een situatie waarin het totaal van de individuele PPR-saldi het afgescheiden vermogen te boven gaat.
sparen
beleggen
delen langlevenrisico
nabestaandenpensioen
PPR - regels? De hoogte van toekomstige pensioenbetalingen wordt bepaald door het tegoed (het pensioensaldo) en de contractuele bepalingen (“Voorwaarden”) die de PPR beheersen. De Voorwaarden liggen vast in een pensioenovereenkomst, een pensioenreglement en een uitvoeringsovereenkomst. Zij regelen hoe het tegoed op de PPR, afhankelijk van economische en demografische ontwikkelingen, zal wijzigen. De Voorwaarden kunnen bepalen dat er tussen de begunstigden overdrachten plaatsvinden. De voorwaarden behelzen een regeling met betrekking tot: a) Overlijden van de rekeninghouder. Het saldo op de PPR vererft niet maar wordt toebedeeld aan de andere deelnemers (delen micro-langleven risico). b) Verschijnen van nieuwe sterftetafels. Op basis van ex-ante vastgestelde regels vindt herverdeling plaats tussen de rekeninghouders (delen macro-langleven risico). c) Rendement. Het financieel rendement op het totale pensioenvermogen (de collectieve ‘beleggingspot’ c.q. de som van alle saldi) wordt volgens een ex-ante
geformuleerde rekenregel verdeeld over de individuele rekeningen. d) Kosten. PPR is een rekening-courant De PPR is een rekening courant waarop vorderingen en schulden worden geadministreerd en verrekend. Vanuit het perspectief van de rekeninghouder (begunstigde) is de vordering gelijk aan de pensioenopbouw of het pensioenrecht. Deze vordering wordt periodiek gedebiteerd of gecrediteerd als gevolg van premie-inleg of pensioenonttrekking én de financiële resultaten van beleggen en verzekeren. Een rekening-courant is vergelijkbaar met een bankafschrift. Hierna geven wij twee voorbeelden: de rekening van een aanspraakgerechtigde (in de opbouwfase) en van een pensioengerechtigde (in de uitkeringsfase).
fi guu r 1 Getallenvoorbeeld opbouwfase Overzicht Persoonlijke Pensioenrekening Mevr. Halfweg Datum: 1 mei 2015 Geboortedatum: 21 juni 1969 Verwachte pensioendatum: 21 juni 2036
obligaties was dit overrendement -0.30%. Volgens de pensioenregeling dragen jongere deelnemers een groter deel van deze risico’s (zowel bij positieve als bij negatieve endementen). Gezien uw leeftijd van 45 jaar, is uw overrendement op de aandelenbelegging 0.80 maal het overrendement en voor obligaties is deze factor 0.20. Uw totale rendement bedraagt dus 0.05% + 0.80 x 1.00% - 0.20 x 0.30% = 0.79%. b) Uw vermogen is 80% in aandelen en 20% in obligaties belegd. Het rendement op aandelen was +1.05% en dat op obligaties - 0.25%. Daarmee komt uw rendement op 0.8 x 1.05% - 0.2 x 0.25% = 0.79%. 3. Overlevingsrendement: Het kapitaal op een Persoonlijke Pensioen Rekening vervalt aan de overige deelnemers indien u komt te overlijden. Het maakt dus geen deel uit van het vermogen dat vererft. Wij hebben ingeschat dat dit voor u deze maand een rendement van 0.05% oplevert. 4. Sterftecorrectie: Vorige maand zijn er minder deelnemers in het collectief gestorven dan op grond van ervarings gegevens werd verwacht. Daarom wordt het biometrisch rendement gecorrigeerd. Deze correctie is voor alle deelnemers gelijk. 5. De uitvoering van de PPR gaat gepaard met kosten. Dit is een voor elke begunstigde gelijk percentage van het saldo op de PPR.
Rendement Bedrag
Saldo 1 april 2015
12.345,67
1. Inleg pensioenpremie
54,12
2. Beleggingsrendement
0.79%
97,53
3. Overlevingsrendement
0.05%
6,18
4. Sterftecorrectie
-0.41%
-50,62
5. Kosten
-0.07%
-8,64
Saldo 1 mei 2015
12.461,52
fi guur 2
Getallenvoorbeeld uitkeringsfase Overzicht Persoonlijke Pensioenrekening Dhr. Vierdekwart Datum: 1 mei 2015 Geboortedatum: 21 juni 1939 Pensioendatum: 1 juni 2004
Toelichting 1. Inleg pensioenpremie: De premie die uw werkgever aan het pensioenfonds heeft overgemaakt ten behoeve van uw pensioenrekening. De premie omvat zowel de werkgevers- als werknemersbijdrage. 2. Beleggingsrendement: Hier zijn twee formuleringen mogelijk, die economisch equivalent zijn: a) De huidige risicovrije rente is 0.05%. Het fonds behaalde een overrendement (rendement minus risicovrije rente) op aandelen van +1.00% en voor
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 3
Rendement Bedrag
Saldo 1 april 2015
23.456,78
1. Uitgekeerd pensioen
-178,12
2. Beleggingsrendement
0.01%
2,35
3. Overlevingsrendement
1.26%
294,52
4. Sterftecorrectie
-0.41%
-96,17
5. Kosten
-0.07%
-16,42
Saldo 1 mei 2015
23.495,77
Toelichting 1. Uitgekeerd pensioen: Dit is het aan u uitgekeerde pensioen deze maand. Het bedrag is anders dan vorige maand ten gevolge van ontwikkelingen op financiële markten en de levensverwachting.6 2. Beleggingsrendement: Hier zijn twee formuleringen mogelijk, die economisch equivalent zijn: a) De huidige risicovrije rente is 0.05%. Het fonds behaalde een overrendement (rendement minus risicovrije rente) op aandelen van +1.00% en voor obligaties was dit overrendement -0.30%. Volgens de pensioenregeling dragen oudere deelnemers een kleiner deel van deze risico’s (zowel bij positieve als bij negatieve rendementen). Gezien uw leeftijd van 75 jaar, is uw overrendement op de aandelenbelegging 0.20 maal het overrendement en voor obligaties is deze factor 0.80. Uw totale rendement bedraagt dus 0.05% + 0.20 x 1.00% - 0.80 x 0.30% = 0.01%. b) Uw vermogen is 20% in aandelen en 80% in obligaties belegd. Het rendement op aandelen was +1.05% en dat op obligaties -0.25%. Daarmee komt uw rendement op 0.2 x 1.05% - 0.8 x 0.25% = 0.01%. 3. Overlevingsrendement: Het kapitaal op een Persoonlijke Pensioen Rekening vervalt aan de overige deelnemers indien u komt te overlijden. Het maakt dus geen deel uit van het vermogen dat vererft. Wij hebben ingeschat dat dit voor u deze maand een rendement van 1.26% oplevert. 4. Gelijk aan tekst opbouwfase. 5. Gelijk aan tekst opbouwfase.
Leeftijdsonderscheid Uit de voorbeelden blijkt de toerekening van de financiële resultaten van beleggen op individueel niveau. In economische zin is de rekeninghouder ‘anders’ deelgerechtigd in het pensioenvermogen dan hij zou zijn op basis van zijn juridische deelgerechtigdheid. Er vindt een toerekening plaats van beleggingsresultaten naar leeftijd. Die leeftijdsdifferentiatie vindt plaats in de allocatie van de beleggingsmix (bijvoorbeeld lifecycle) of in de toerekening van een collectief beleggingsresultaat. Dit blijkt uit het getallenvoorbeeld in de opbouwfase: voor de 45-jarige geldt een assetallocatie van 80% aandelen en 20% vastrentend, voor de 75 jarige zijn deze percentages 20% en 80% respectievelijk.Dit leeftijdsonderscheid mag niet in strijd zijn met het
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 4
verbod op leeftijdsdiscriminatie, zoals vastgelegd in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Het leeftijdsonderscheid wordt gerechtvaardigd door de beleggingsleer en door zorgplichten in het financiële recht. Dit leeftijdsonderscheid oogt passend (doelmatig) en noodzakelijk om een optimaal beleggingsresultaat te behalen voor een pensioen dat bescherming kan bieden tegen inflatie, zonder onaanvaardbare beleggingsrisico’s op individueel niveau. Daarom menen wij dat de introductie van de PPR niet strijdig is met genoemde wet, mits er een deugdelijke onderbouwing ligt van de wetgever en werkgever.
Solvabiliteitseisen De PPR is een premieovereenkomst. Het pensioenfonds dat de PPR uitvoert, hoeft nagenoeg geen buffers aan te houden. De beleggingsrisico’s worden gedragen door het collectief van pensioen- en aanspraakgerechtigden en worden zo gedeeld dat nimmer een collectief tekort kan ontstaan. Hetzelfde geldt voor biometrische risico’s. In dat geval kan het pensioenfonds volgens de Pensioenfondsenrichtlijn volstaan met een minimaal vereist eigen vermogen van 1% van de technische voorzieningen ter dekking van de beheerslasten.
Belemmeringen Een aantal wettelijke bepalingen belemmert de introductie van heldere pensioenrechten op grond van een PPR: • Pensioen zal niet langer een levenslange vaste uitkering zijn (artikelen 1 en 15 PW). • Voor ‘verplichtgestelde’ bedrijfstakpensioenfondsen die de PPR willen uitvoeren, moet de verplichte doorsnee premie worden afgeschaft (artikel 8 Wet Bpf 2000). • Bij wet moet worden bepaald dat het vermogen dat wordt aangehouden voor de PPR een afgescheiden vermogen is. Dit vereist wijziging van het verbod tot ringfencing (artikel 123 PW).
Verplichtstelling Wij gaan ervan uit dat de verplichtstelling behouden moet blijven. Dit vereist dat de PPR voldoende solidariteitskenmerken bevat om - Europeesrechtelijk - een inbreuk op vrije mededinging te kunnen rechtvaardigen. De PPR bevat een aantal solidariteitskenmerken, waaronder het delen van
Het invaarrisico wordt niet zonder meer weggenomen door pensioenfondsen te sluiten en de PPR onder te brengen in een nieuw fonds. Het sluiten van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zónder compenserende maatregelen leidt naar ons inzien tot een met invaren gelijk te stellen transformatie van pensioenaanspraken. langlevenrisico de belangrijkste is. De verplichtstelling wordt mede gerechtvaardigd om risicoselectie en ‘leegloop’ van het pensioenfonds tegen te gaan. De wetgever dient de introductie van de PPR te voorzien van een goede economische en juridische onderbouwing. Die moet aansluiten bij juridische criteria die bekend zijn uit regelgeving en jurisprudentie.7 Juridische zekerheid dat de verplichtstelling nog steeds in overeenstemming is met Europees recht – na beëindiging van de doorsneesystematiek - valt op voorhand niet te geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter.
Conclusie Er is een breed gedragen wens om heldere en harde pensioenrechten te introduceren. De invoering van de PPR kan aan die wens beantwoorden. De invoering van de PPR vereist aanpassing van het geldende pensioenrecht. Wij zien - samengevat - de volgende juridische belemmeringen en oplossingen:
Invaren De transformatie van bestaande pensioenrechten naar een PPR kan plaatsvinden in overeenstemming met de artikelen 20 en 83 PW. In de praktijk is een grootschalige (‘collectieve’) wijziging van pensioenovereenkomsten langs die route ondoenlijk, aangezien elke individuele begunstigde de wijziging van opgebouwde rechten kan blokkeren. De wetgever kan daarvoor een omleidingsroute bieden. Hij zal tevens moeten regelen dat pensioenen periodiek kunnen worden verhoogd én verminderd, omdat dit inherent is aan de PPR. Verdedigbaar is dat artikel 134 PW (de ‘kortingsregeling’) primair ziet op een uitkeringsovereenkomst en niet van toepassing is op de PPR. De transformatie van rechten die zijn opgebouwd onder een uitkeringsovereenkomst naar rechten onder een PPR, kan worden aangemerkt als ‘invaren’. Het invaarrisico wegens een inbreuk op het Europees eigendomsrecht is naar ons inzien onvermijdelijk doch acceptabel. Het Europese Hof zal naar verwachting oordelen dat de transitie naar de PPR een geoorloofde inbreuk vormt op het eigendomsrecht. Zij wordt – bij een door de wetgever aan te voeren deugdelijke onderbouwing – gerechtvaardigd door de noodzaak een ‘houdbaar’ en generationeel ‘robuust’ pensioenstelsel te ontwikkelen dat macro-prudentiële risico’s reduceert. Er zijn geen indicaties dat toetsing aan het Europees Handvest leidt tot een andere uitkomst.8
Juridische belemmeringen PPR Oplossing Wettelijke belemmeringen - Levenslange vaste uitkering (1 PW) > Variabele uitkering in PW - Doorsneepremie bij Bpf (8 BPF) > Wet Bpf aanpassen - Herijking verplichtstelling (106 VWEU) > Rechtvaardigen ingreep bij HvJ - Ringfencingverbod (123 Pensioenwet) > Pensioenwet aanpassen - Leeftijdsdiscriminatie (WGBL) > Rechtvaardigen onderscheid - Korten in uitkeringsfase > Pensioenwet aanpassen - Wijzigen bestaande opbouw > Pensioenwet aanpassen
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 5
fi guur 3
Juridische belemmeringen en oplossingen
Contractuele belemmeringen - Rechtsgeldige wijziging contracten - Claims rechthebbenden
> Sociale partners faciliteren > Juridisch deugdelijk verweer
1. Bovenberg en Nijman (2015), Netspar NEA paper 56, Persoonlijke Pensioenrekeningen met Risicodeling. 2. Deze bijdrage is een samenvatting van een in november 2015 te verschijnen Netspar-paper. 3. Het pensioenvermogen dat is ondergebracht in andere pensioenuitvoerders, laten wij buiten beschouwing. 4. Werkgevers waren vroeger (maar zijn tegenwoordig steeds minder) mede-eigenaar in economische zin. 5. De discussie omtrent generatieneutraliteit gaat precies hierover: welke generatie ‘wint’ en ‘verliest’ bij wijzingen. 6. De hoogte van dit bedrag is onder andere gebaseerd op het gebruikte projectierendement. 7. D. Boeijen, M. Heemskerk, R. Maatman, Beëindiging van de doorsneesystematiek, Netspar 2015. 8. Vgl. R.H. Maatman & E.M.T. Huijzer, Invaren onder het Handvest, TPV 2015/32.
Tinka den A rend Strategisch beleidsmedewerker, afdeling Strategie, Beleid en Ontwikkeling bij APG Jan Bonenkamp Strategist ALM, APG Asset Management Jurre de Haan Strategisch beleidsmedewerker, afdeling Strategie, Beleid en Ontwikkeling bij APG
De zoektocht naar
het beste van twee werelden Naar aanleiding van het consultatiedocument op het conceptwetsvoorstel Wet variabele pensioenuitkering pleiten diverse partijen voor een verdere verbetering van de premieregeling door intergenerationele risicodeling mogelijk te maken. Ook de SER doet momenteel onderzoek naar een dergelijk type pensioencontract. Waarom zou deze risicodeling wenselijk zijn in een premieregeling? En hoe kan zo’n pensioencontract er dan uitzien?
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 6
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 7
Uitkeringsregelingen versus premieregelingen Een ruime meerderheid van de Nederlandse werknemers neemt deel aan een pensioencontract dat te typeren is als een uitkeringsregeling. Daarbij wordt een bepaalde pensioenopbouw toegezegd die met een hoge mate van zekerheid kan worden nagekomen. Uitkeringsregelingen worden in Nederland gekenmerkt door collectiviteiten en door een ruime mate van risicodeling tussen actieven, gepensioneerden en toekomstige deelnemers. De grote collectiviteiten kunnen tot lage uitvoeringskosten leiden. De risicodeling kan bijdragen aan een stabieler en/of hoger pensioeninkomen. Binnen uitkeringsregelingen hebben deelnemers slechts een beperkte keuzevrijheid, onder andere doordat de risicodeling de mogelijkheden voor keuzevrijheid begrenst. Sinds het begin van dit decennium nemen steeds meer werknemers deel aan premieregelingen. Tussen 2004 en 2014 nam het aantal deelnemers aan premieregelingen toe van 142 duizend naar 467 duizend deelnemers (ter vergelijking: in 2014 kenden ruim 5 miljoen deelnemers een uitkeringsregeling1). Binnen een premieregeling staat een vaste premie centraal, de pensioenuitkering is variabel. Door middel van een (vaste) pensioenpremie en het beleggingsrendement wordt een persoonlijk pensioenvermogen opgebouwd, waarvoor op latere leeftijd een levenslange uitkering kan worden ingekocht (annuïteit). Binnen premieregelingen zijn er meer mogelijkheden voor het maken van individuele keuzes, er is maatwerk mogelijk qua blootstelling aan financiële risico’s (lifecycle beleggen) en er is een helderdere borging van individuele eigendomsrechten (hoewel bij overlijden geen sprake is van een erfenis). In de afgelopen jaren zijn de verschillen tussen premieregelingen en uitkeringsregelingen in Nederland kleiner geworden. Door de rijping van pensioenfondsen is het premiestuur steeds botter geworden. De crisis na 2008 heeft laten zien dat schommelingen in de financiële positie van het pensioenfonds niet meer opgevangen kunnen worden door middel van fluctuaties in de premie. Hierdoor is ook in een uitkeringsregeling het pensioen onzeker geworden. In veel sectoren en ondernemingen zijn sociale partners binnen een uitkeringsregeling een stabiele premie overeengekomen. Door de botheid van
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 8
het premie-instrument en de maximumtermijn die het nFTK voorschrijft om schokken te spreiden, is tevens de mate van intergenerationele risicodeling afgenomen.2 Aan de andere kant zijn er binnen de premieregelingen een aantal verbeteringen zichtbaar. Mede door de introductie van de PPI zijn premieregelingen qua uitvoeringskosten goedkoper dan in het verleden.3 Daardoor komen de uitvoeringskosten van premieregelingen en uitkeringsregelingen dichter bij elkaar te liggen. Door de ontwikkeling van goede defaults worden deelnemers bovendien beter beschermd voor verkeerde beleggingskeuzes.
Premieregeling biedt nog onvoldoende perspectief op goed pensioen Toch zal het voor een deelnemer aan een premieregeling lastig zijn een even hoog pensioeninkomen te realiseren als bij een uitkeringsregeling. Ten eerste is het in premieregelingen niet mogelijk het beleggingsrisico met andere deelnemers te delen. Ten tweede zijn deelnemers aan premieregelingen verplicht hun totale pensioenvermogen op pensioendatum om te zetten in een (nominale) levenslange uitkering. Dit heeft als nadeel dat er gedurende pensionering geen extra rendement kan worden behaald op bijvoorbeeld beleggingen in aandelen. Bovendien wordt het aandelenrisico in de jaren voor pensionering al fors teruggebracht om het conversierisico van de omzetting van het belegd vermogen in de levenslange uitkering te beheersen. Juist op het moment dat het pensioenvermogen het hoogst is, wordt er dus minder risico genomen (zie figuur 1). Hierdoor wordt er binnen premieregelingen naar verwachting minder rendement behaald dan binnen uitkeringsregelingen. Het resultaat is naar verwachting een lager pensioen. Bovendien worden deelnemers in verschillende levensfasen blootgesteld aan een concentratie aan risico’s. In de eerste opbouwjaren zijn deelnemers voornamelijk blootgesteld aan aandelenrisico, vlak voor pensionering en bij omzetting tot een annuïteit aan het renterisico en daarna enkel aan het inflatierisico. Door de dalende rente, treden er nu binnen sommige regelingen problemen op omdat er een veel lager pensioen kan worden aangekocht dan verwacht. Om deze problemen te mitigeren is besloten tot een tijdelijke herinvoering van de pensioenknip, in afwachting van een meer structurele oplossing.
F i gu u r 1
Mate van aandelenrisico in premieregeling
Aandelenrisico in huidige premieregeling
Pensioenvermogen naar leeftijd
100% Doorbeleggen in uitkeringsfase
0%
25
Wet variabele pensioenuitkering stap voorwaarts Een meer structurele oplossing kan worden gevonden in het conceptwetsvoorstel Wet variabele pensioenuitkering dat Staatssecretaris Klijnsma deze zomer ter openbare consultatie heeft gepubliceerd. Dit wetsvoorstel is een stap voorwaarts voor premieregelingen. Zo zal het vanaf 1 juli 2016 mogelijk worden om door te beleggen tijdens de uitkeringsfase van een premieregeling. Zoals geïllustreerd in bovenstaand figuur, hoeft het aandelenrisico straks niet langer volledig te worden afgebouwd. Hierdoor wordt het ook mogelijk om rendement te behalen als het pensioenvermogen het grootst is. Daarbij kunnen deze beleggingen natuurlijk goed of slecht uitvallen. In het wetsvoorstel wordt het daarom ook mogelijk schokken over vijf jaar te spreiden in de tijd, zodat de pensioenuitkering minder sterk schommelt. De spreiding van schokken kan op individueel niveau plaatsvinden of binnen een collectief van gepensioneerde deelnemers. Ook wordt het mogelijk in de tien jaar voorafgaand aan het pensioneren geleidelijk pensioen aan te kopen om zodoende conversierisico’s te mitigeren. Hiermee schuift de premieregeling in de richting van de uitkeringsregeling.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 1 9
67
Pensioenleeftijd
Tegelijkertijd kunnen deelnemers aan een pensioenovereenkomst met een variabele pensioenuitkering op pensioendatum nog kiezen voor een vaste uitkering. Het voorstel hinkt daarmee op twee gedachten. Aan de ene kant komt er meer ruimte voor beheersing van de conversie en beleggingsrisico’s, maar aan de andere kant wordt de timing van het shoprecht daar niet op aangepast.
Wel of niet meer risicodeling? Open of gesloten spreiding van schokken nader beschouwd Momenteel kent het voorstel enkel de mogelijkheid om risico’s te delen binnen een gesloten collectief van deelnemers (‘gesloten spreidingsmechanisme’). Toekomstige deelnemers worden daarbij niet blootgesteld aan mee- en tegenvallers van het (gesloten) collectief aan deelnemers. De spreiding van schokken in de tijd heeft meerwaarde, maar vanuit academisch oogpunt kan de vraag worden gesteld of risicodeling in een gesloten collectief wel tot toegevoegde waarde leidt boven individuele spreiding van schokken. Voor deling van het micro- en macrolanglevenrisico is dit zonder meer het geval. Deling van beleggings-
risico in een collectief zal vooral tot toegevoegde waarde leiden wanneer er ook sprake is van risicodeling met toekomstige pensioenopbouw (‘open spreidingsmechanisme’). Dit leidt namelijk tot een vergroting van het risicodraagvlak, wat tot een welvaartswinst zal leiden.4 Daarnaast is een open spreidingsmechanisme ook veel minder complex.
Figuur 3
Spreiding pensioenresultaat
Gemiddelde vervangingsratio aanvullend pensioen tijdens uitkeringsfase
4.00
De toegevoegde waarde van een open spreidingsmechanisme kan worden geïllustreerd aan de hand van een gestileerd voorbeeld. In dit voorbeeld wordt een uitkeringsovereenkomst met een open spreidingsmechanisme vergeleken met een uitkeringsovereenkomst met een gesloten spreidingsmechanisme. Binnen deze regelingen worden schokken in tien jaar tijd uitgesmeerd. Binnen het gesloten spreidingsmechanisme wordt deze schok toegekend onder de huidige deelnemers, terwijl bij het open spreidingsmechanisme ook toekomstige deelnemers zijn blootgesteld aan financiële mee- en tegenvallers. In dit voorbeeld kennen beide pensioenregelingen een identiek beleggingsbeleid, een identieke pensioenpremie en een identieke bestandssamenstelling. Op basis van een ALM analyse worden de pensioenresultaten in beide regelingen gesimuleerd in verschillende economische scenario’s.5 Het pensioenresultaat is daarbij uitgedrukt als de gemiddelde vervangingsratio van het aanvullend pensioen tijdens de uitkeringsfase van het pensioen. In figuur 2 is te zien dat het pensioencontract met een open spreidingsmethodiek, stochastisch dominant is in termen van pensioenresultaat. Naar verwachting (mediaan) bedraagt de vervangingsratio van het pensioen bij een gesloten mechanise 82%, terwijl dit bij een open spreidingsmechanisme 92% bedraagt. Het pensioen bij een open spreidingsmechanisme is dus 13% hoger. Ook op andere betrouwbaarheidsintervallen is het pensioen in de pensioenregeling met een open spreidingsmechanisme hoger. Het delen van pech en geluk tussen generaties leidt
2.00
1.00
0.50
0.25 Open spreiding
• P95 tot P99 • Mediaan tot P95
Gesloten spreiding
• P5 tot mediaan • P1 tot P5
in veel economische scenario’s tot buffers in goede tijden, die goed renderen, zodat het pensioenresultaat in slechte tijden beter uitpakt.
Hoe zou een premieregeling met risicodeling met toekomstige opbouw eruit kunnen zien? Binnen de discussie over de toekomst van het Nederlandse pensioencontract wordt daarom momenteel onderzocht of het mogelijk en wenselijk zou kunnen zijn om verdergaande vormen van risicodeling te introduceren in een premieregeling. De SER doet hier momenteel onderzoek naar6 en in
figuu r 2
Spreiding pensioenresultaat
• 75-percentiel (goed weer)
Open spreidingsmechanisme Gesloten spreidingsmechanisme
Verschil
135%
117%
• Mediaan (verwachting)
92%
82%
13%
• 25-percentiel (slecht weer)
64%
58%
10%
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 0
16%
de Hoofdlijnennota van het kabinet over de toekomst van het Nederlandse pensioencontract wordt deze onderzoeksrichting ondersteund.7 De vraag is of een pensioencontract met zowel de voordelen van de huidige uitkeringsregeling (intergenerationele risicodeling) als wel de voordelen van een premieregeling (helderdere eigendomsrechten, maatwerk), praktisch uitvoerbaar zal zijn. Is een dergelijke combinatie van eigenschappen van de uitkeringsregeling en een premieregeling mogelijk? En hoe ziet zo’n regeling er dan uit? Onderstaand worden een aantal mogelijke contractsvormen geschetst. Allereerst zou bijvoorbeeld kunnen worden aangesloten bij het ontwerp van de Wet variabele pensioenuitkering. De reikwijdte van de risicodeling in de collectieve variant zou kunnen worden vergroot door te werken met een open spreidingsmechanisme en een eerdere toetreding tot het collectief, bijvoorbeeld vanaf de leeftijd van 45 jaar. Dit zou ook een langere spreidingsperiode mogelijk maken. Een verlenging van een spreidingstermijn van vijf naar tien jaar zorgt er voor dat de kans en de omvang van een korting drie maal zo klein wordt.8 Daarnaast zijn ook andere opties mogelijk om de deling van beleggingsrisico’s met toekomstige opbouw binnen een premieregeling te introduceren.9 Zo kan deze risicodeling worden georganiseerd door middel van een collectieve buffer bovenop een individueel pensioenvermogen. Deze buffer zou kunnen worden opgebouwd via hoge rendementen, of via een opslag op de premie. Deze collectieve buffer zou dan kunnen worden aangewend in tijden van lage beleggingsrendementen. Een dergelijke variant zien we bijvoorbeeld terug in Denemarken.
gegaan van een uniforme beleggingsmix of een lifecycle mix waarbij de middeling alleen plaatsvindt over de risicodragende portefeuille. Onder andere ouderenorganisaties hebben een dergelijke contractvorm voorgesteld.10
Conclusie In het debat over de optimale vormgeving van een toekomstbestendig pensioencontract wordt momenteel verkend of het mogelijk is de voordelen van premieregelingen te combineren met de voordelen van risicodeling. Daarbij zullen nadere analyses moeten uitwijzen of een dergelijk contract tot een beter en stabieler pensioenresultaat gaat leiden. In theorie is dit in ieder geval mogelijk. Of een dergelijk contract vervolgens ook wenselijk is, zal onder andere afhankelijk zijn van de uitruil tussen de welvaartswinst van een beter pensioenresultaat ten opzichte van de keerzijde van risicodeling in geval van discontinuiteitsrisico’s, complexiteit en begrensde mogelijkheden voor keuzevrijheid. Dit kan per fonds verschillen. Of pensioenfondsen vervolgens overgaan naar een dergelijke regeling zal daarnaast afhankelijk zijn van de vraag of een transitie naar zo’n soort nieuw pensioencontract mogelijk wordt. Doelstelling van een premieregeling met uitgebreide risicodeling is immers beleggingsrisico’s delen tussen gepensioneerde, actieve en toekomstige deelnemers. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat het reeds opgebouwde pensioenvermogen van deze groepen deelnemers in hetzelfde pensioencontract kan worden ondergebracht.
De risicodeling in een premieregeling kan ook plaatsvinden door middel van de toekenning van een gemiddeld langjarig rendement. Op die manier worden beleggingsopbrengsten over de tijd uitgemiddeld. Daarbij zou uit kunnen worden
De discussie over de vormgeving van een premieregeling met collectieve risicodeling en de weg daar naar toe zal de komende tijd worden gevoerd. Deze discussie zal complex zijn, maar zeer relevant. Op die manier kan worden bezien of het ook in de praktijk mogelijk zal worden deelnemers te laten profiteren van het beste van twee werelden.
1. De Nederlandsche Bank (2015) Pensioenmonitor. Tabel 8.11 Typen Pensioenovereenkomsten. www.statistics.dnb.nl. 2. C. van Ewijk, M. Lever, J. Bonenkamp en R. Mehlkopf (2014) Pensioen in discussie, risicodeling moeilijker / keuze binnen grenzen, Netspar brief 1. 3. Ministerie van Financiën (2014), Uitkomsten evaluatie PPI, FM/2014/753 M, Den Haag, 23 mei 2014 4. I. Boelaars, L. Bovenberg, J. de Haan, S. van Hoogdalem, Th. Kocken, M. Lever, R. Mehlkopf, Th. Nijman en E. Ponds (2014) De toegevoegde waarde van risicodeling met toekomstige generaties, www.netspar.nl, oktober 2014 5. Goorbergh, R.W.J. van den, R.D.J. Molenaar, O.W. Steenbeek en P.J.G. Vlaar,
2011, Risk models with jumps and time-varying second moments, Netspar Discussion Paper, 03/2011(034) 6. SER, Toekomst Pensioenstelsel, Ferbruari 2015, www.ser.nl 7. Minsterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kamerbrief hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel, Juli 2015, www.minszw.nl 8. ORTEC, Onderzoek naar mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen beschikbare premieregelingen, november 2014, www.minszw.nl 9. Boeijen, D., P. Gortzak en J. Tamerus, Premieovereenkomst met collectieve risicodeling: interessant én bekend, Pensioen Bestuur & Management (PBM), nummer 3 2015 10. NVOG, Een nieuw pensioenstelsel, april 2015, www.nvog.nl
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 1
Jos van Ophem Senior consultant, Ortec Finance Chantal Krijts Senior consultant, Ortec Finance Anouk Rennen Consultant, Ortec Finance S acha van Hoogdalem Manager en Partner, Ortec Finance
Vernieuwde beschikbare premieregelingen De laatste jaren zien we een steeds verdere verschuiving van uitkeringsovereenkomsten naar beschikbare premieregelingen. De wetgeving rondom beschikbare premieregelingen kent een aantal beperkingen. In het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering worden een aantal belangrijke beperkingen opgeheven. In dit artikel geven we inzicht in een aantal belangrijke keuzes die binnen deze nieuwe wetgeving mogelijk is en de effecten hiervan.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 2
v erni e u w d e b e s c hik b a r e p r e m ie r e g e l in g
pen sio en d atu M
Verbeterde premieovereenkomst In het voorontwerp van de Wet variabele pensioenuitkering worden voorstellen gedaan om de bestaande premie- en kapitaalovereenkomsten te verbeteren. Deze nieuwe wet komt tegemoet aan een aantal belangrijke bezwaren van de bestaande premieovereenkomsten. Belangrijke verbeteringen zijn: 1. Doorbeleggen na pensionering: Hierdoor kan ook na pensioenleeftijd geprofiteerd worden van hogere verwachte rendementen op risicodragende assets, waardoor er over de hele uitkeringsperiode naar verwachting meer pensioen kan worden uitgekeerd. 2. Mogelijkheid van spreiden van marktschokken en schokken ten gevolge van langer leven: Doorbeleggen leidt tot mee- en tegenvallers van het beleggings rendement. De impact van de mee- en tegenvallers als gevolg van beleggingsrisico en langlevenrisico mogen over maximaal 5 jaar worden uitgespreid. 3. Spreiden van rente- en koersrisico bij inkoop van het pensioen: In de huidige wetgeving moet het gespaarde kapitaal uiterlijk op de pensioendatum worden omgezet in een gegarandeerde uitkering. De nieuwe wetgeving biedt de mogelijkheid om het hiermee gepaard gaande conversierisico te spreiden.
Spreiden van schokken Een belangrijk instrument in dit nieuwe pensioencontract is de mogelijkheid om beleggingsschokken geleidelijk door te vertalen in pensioenaanspraken. Hierdoor kunnen mee en tegenvallers elkaar gedeeltelijk compenseren. In figuur 1 is voor een gestileerd fonds dat 40% van het vermogen in aandelen belegd weergegeven hoe het verloop van het overrendement voor de periode 2005 – 2014 zou zijn geweest. De balkjes geven het jaarlijkse overrendement weer, gemeten als het behaalde fondsrendement verminderd met de verandering van de waarde van de verplichtingen. Indien deze overrendementen direct vertaald zouden worden in een pensioenaanpassing vertonen de jaarlijkse aanpassingen van het pensioen hetzelfde verloop als het overrendement. Bij het uitsmeren van de overrendementen over een periode van 5 jaar worden de jaarlijkse aanpassingen van de pensioenaanspraak veel minder groot. De grafiek laat zien dat het toestaan van het uitsmeren van over- en
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 4
Figuur 1
Impact van spreiden van schokken op jaarlijkse aanpassing van uitkeringen
15.00% 10.00% 5.00% 0.00% -5.00% -10.00% -15.00% -20.00% -25.00%
’05
• Overrendement
’06
’07
’08
’09
’10
• Uitsmeerperiode 1 jaar
’11
’12
’13
’14
• Uitsmeerperiode 5 jaar
onderrendementen zorgt voor een sterke stabilisering van de jaarlijkse verandering van het pensioen.1
Individueel of collectief doorbeleggen Binnen het wetvoorstel wordt de mogelijkheid gegeven om het voortzetten van risicodragende beleggingen individueel of via een collectief te organiseren. In beide gevallen mag er geen sprake zijn van herverdeling. Binnen een collectief (lees pensioenfonds) betekent dit dat er restricties opgelegd worden aan de regels waarmee behaalde rendementen worden omgezet in pensioenaanpassingen. Hierbij merken we op dat in beide situaties er sprake kan zijn van het collectief inkopen van beleggingen, het collectief administreren en informeren etc. Het begrip individueel of collectief heeft alleen te maken met de wijze waarop beleggingsrisico’s en risico’s met betrekking tot macro-langleven worden gedeeld. In dit artikel wordt alleen ingegaan op het delen van het beleggingsrisico’s.
figuu r 2
Individueel versus collectief beleggen
Individueel Beleggingsmix Individueel, keuzevrijheid Projectierente Keuze uit marktrente en verwacht rendement Spreiden van het conversiemoment Nee
De beide contractinvullingen (individueel of collectief) verschillen op een aantal onderdelen. Deze zijn opgenomen in figuur 2. De verschillen hebben betrekking op de beleggingsmix na pensioendatum, de projectierente die bepalend is voor de uitkering en het tijdstip waarop gestart kan worden met het spreiden van marktschokken. Indien gekozen wordt voor een collectieve invulling, dan wordt er binnen het collectief conform één asset allocatie belegd. In de individuele invulling kan het individu ook gedurende de pensioenperiode variatie aanbrengen in het risicoprofiel. Een tweede verschil heeft te maken met de keuze voor de projectierente op basis waarvan de jaarlijkse uitkering wordt afgeleid van de stand van het individuele kapitaal. Om te voldoen aan de eis dat er geen herverdeling mag plaatsvinden, mag in het collectieve contract alleen gekozen worden voor de marktrente. De marktrente zorgt ervoor dat de beloning voor de gelopen risico’s ook na het toepassen van een uitsmeerperiode marktconform is, en er dus een eerlijke beloning is voor het gelopen risico. Het derde element heeft te maken met het spreiden van het conversiemoment. Binnen de collectieve invulling van het doorbeleggen is het mogelijk om vanaf 10 jaar voor de pensioendatum geleidelijk aan het collectief deel te gaan nemen. Het voordeel van een geleidelijke toetreding is dat marktschokken in de laatste jaren voor pensionering ook al geleidelijk in de uitkering verwerkt worden.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 5
Collectief 1 collectieve mix Marktrente Ja, vanaf 10 jaar voor pensioendatum kan toegetreden worden tot het collectief
Collectieve fondsmix versus individuele assetmix Bij het voeren van een collectieve asset allocatie wordt voor alle deelnemers dezelfde assetmix aangehouden. Mee en tegenvallers mogen over een periode van maximaal 5 jaar worden uitgesmeerd. De randvoorwaarden2 uit de wet aan deze collectieve invulling zorgt ervoor dat de risico exposure van een individu in dit collectief, voor zover dit marktrisico’s betreft, na te bootsten is door een leeftijdsafhankelijke asset allocatie te voeren. Dit lichten we toe aan de hand van het onderstaande. Stel in een jaar wordt er een negatief overrendement gemaakt van 10%. Bij een directe aanpassing zou dit betekenen dat alle uitkeringen vanaf dit moment met 10% omlaag gaan. Het uitsmeren van deze schok over 5 jaar betekent dat de uitkeringen geleidelijk worden aangepast. Echter omdat de uitkeringen de eerste jaren niet volledig worden verlaagd met het behaalde negatieve overrendement, en er dus meer wordt uitgekeerd dan het opgelopen tekort, betekent dit dat de uitkeringen die later in de tijd gedaan moeten worden meer dan 10% moeten dalen. Immers het vermogen kan maar één keer worden uitgedeeld. Bij meevallers geldt dit ook: de uitkeringen na 5 jaar zullen in totaal meer verhoogd worden dan de behaalde procentuele meevaller, de uitkeringen binnen nu en 5 jaar minder. In onderstaande figuur is dit grafisch weergegeven. De grijze lijn geeft het oorspronkelijke verwachte uitkeringspatroon van alle deelnemers weer van een pensioenfonds (collectief) met alleen uitkeringsgerechtigden. Indien een negatief overrendement van 10% wordt behaald en dit negatieve overrendement direct vertaald zou worden in de aanspraken,
F i guu r 3
Figuur 4
Impact op verwachte uitkeringen bij directe en geleidelijke aanpassing van een tegenvaller
Impliciete lifecycle voor individu en collectief met gesloten spreidingsmechanisme
25
45% 40%
20
35% 30%
15
25% 20%
10
15% 10%
5
5% 0%
0 1
2
3
• Geleidelijke aanpassing
4
5
6
7
• Directe aanpassing
8
9
10
11
• Oorspronkelijke uitkering
worden de uitkeringen gelijk aan de blauwe staafjes. Indien er een geleidelijke vertaling van de schok plaatsvindt, worden de uitkeringen in het eerste jaar maar gedeeltelijk verlaagd. In de 4 jaren die volgen worden de uitkeringen nog verder verlaagd. Dit wordt weergegeven in de rode staafjes in de grafiek. Het spreidingsmechanisme heeft tot gevolg dat uitkeringen op korte termijn minder geraakt worden door de schokken. Dit geldt voor zowel de meevallers als de tegenvallers. Omdat er bij de berekening van het te verdelen overrendement gerekend wordt met een overrendement ten opzichte van de marktrente is er zoals eerder al aangegeven geen sprake van herverdeling. Deze verwachte beloning is precies in lijn met het risico dat gelopen wordt. Deze twee elementen (spreiden en marktrente) zorgen er samen voor dat voor oudere deelnemers er impliciet minder risico gelopen wordt dan voor jongere gepensioneerden. Doordat de bijbehorende opbrengsten in lijn zijn met dit lagere risico, kan afgeleid worden dat de impliciete beleggingsmix voor ouderen in een collectief minder risicovol is dan de fondsmix, en voor jongeren juist iets meer risicovol. Voor een gestileerd fonds is dit weergeven in figuur 4.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 6
67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86
• Collectieve mix
• Impliciete lifecycle mix
Indien er alleen sprake zou zijn van marktrisico’s, en er een marktrente als projectierente gebruikt wordt, kunnen in de individuele opzet gelijke resultaten bereikt worden als in de collectieve opzet door over de pensioenleeftijd een geleidelijke afbouw van het beleggingsprofiel toe te passen.
Stochastische doorrekening In deze paragraaf tonen we de impact van een tweetal belangrijke keuzes in het nieuwe pensioencontract door middel van een stochastische doorrekening. De eerste keuze is de impact van de spreidingsperiode, de tweede is de impact van de projectierente. In deze analyse bekijken de pensioenontwikkeling van een 25-jarige deelnemer, die gedurende 42 jaar een premie inlegt conform de huidige wettelijke 3% staffel. Deze deelnemer belegd tot leeftijd 45 voor 80% in zakelijke waarden, daarna bouwt hij zijn lifecycle af tot 35% zakelijke waarden op leeftijd 62. Deze allocatie wordt aangehouden tot overlijden. Er wordt aangenomen dat de deelnemer met zekerheid op leeftijd 87 overlijdt.
Na pensioendatum wordt jaarlijks berekend wat de uitkering kan zijn. De gebruikte projectierente is in eerste instantie gelijk aan de marktrente. Bij de vaststelling van de uitkering wordt rekening gehouden met een levenslange stijging van de uitkering van 1%-punt. Deze vaste stijging moet samen met het behaalde overrendement zorgen voor een compensatie voor inflatie.
Impact van de spreidingsperiode
Figuur 6
Ontwikkeling mediaan pensioen bij verschillende beleidskeuzes
70%
60%
Figuur 5 geeft de resultaten van verschillende invullingen van het contract weer. Indien behaalde overrendementen direct worden omgezet in een aanpassing van de uitkeringen, zal er in 38% van de situaties een verlaging van de uitkering moeten worden doorgevoerd. Indien de over- en onderrendementen worden uitgesmeerd over 5 jaar daalt deze kans op een verlaging van de uitkering van 38% naar 19%. Ook de gemiddelde omvang van de verlaging van de uitkeringen daalt. Deze verlaging daalt van gemiddeld 3.9% bij een directe aanpassing naar 1.7% bij het uitsmeren van de over- en onderrendementen. Doordat de overrendementen gemiddeld positief zijn, leidt het smeren van mee-en tegenvallers gemiddeld tot een kleine ‘buffer’. De inkoop van 1% levenslange indexatie heeft ook een dempend effect op de kortingsrisico’s. Indien deze levenslange indexatie niet zou worden ingekocht, wordt er met een hogere inkooprente gerekend en zal de uitkering initieel hoger zijn (59% van de pensioengrondslag tov 52% van de
figuu r 5
50%
40% 67
• 35% ZW (1% stijging)
72
77
• 35% ZW (geen stijging)
82
87
• 50% ZW (1% stijging)
pensioengrondslag). Echter bij een gelijk rendement zal er bij een hogere inkooprente sneller sprake zijn van een negatief overrendement. Hierdoor stijgt de kans op een verlaging van de uitkering van 19% naar 30%. De impact van een meer risicovolle allocatie op de kans van een daling van de uitkering is ook weergegeven. Meer risicovol beleggen heeft tot gevolg dat de verwachte verhoging van de uitkering toeneemt (zie figuur 6), de kans op een verlaging van de uitkering stijgt en de mate van de verlaging ook.
Resultaten verschillende invullingen contract
Mix na pensioen Projectierente
35% ZW
35% ZW
35% ZW
50% ZW
Marktrente Marktrente Marktrente Marktrente
Spreiden
Nee
Ja
Ja
Ja
1%
1%
0%
1%
52%
52%
59%
53%
Kans op verlaging
38%
19%
30%
24%
Kans op verlaging > 2%
26%
7%
11%
12%
Gem. verlaging
3.9%
1.7%
1.9%
2.6%
Inkoop stijging Initieel pensioen als % pg
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 7
In de figuur 6 is weergegeven hoe in dit voorbeeldfonds de ontwikkeling is van het mediane pensioenresultaat. Zoals al uit de tabel is gebleken is bij 35% zakelijke waarden en een levenslange inkoop van 1% verhoging op marktrente het verwachte initiële pensioen gelijk aan 52% van de laatste pensioengrondslag. Door de positieve verwachte overrendementen samen met de ingekochte 1% stiiging kan het pensioen in koopkrachttermen redelijk in lijn blijven. Indien er geen levenslange verhoging wordt ingekocht kan er initieel een pensioen verkregen worden van 59%. Dit pensioen zal echter minder verhoogd worden, waardoor het pensioen in koopkracht zal afnemen.
F i guu r 7
fi guur 8
Impact keuze projectierente op ontwikkeling mediaan pensioen
Impact projectierente Mix na pensioen Projectierente
70%
35% ZW
Spreiden Inkoop stijging 60%
50%
35% ZW
35% ZW
50% ZW
Rendement Rendement Rendement Rendement Nee Ja Ja Ja 1%
1%
0%
1%
Initieel pensioen als % pg 57%
57%
65%
58%
Kans op verlaging
42%
29%
41%
31%
Kans op verlaging > 2%
29%
12%
19%
17%
Gem. verlaging
4.1%
2.1%
2.3%
2.9%
40%
67
72
77
82
87
• rendement (1% stijging) • marktrente (1% stijging)
Impact van de projectierente In het individuele contract is het mogelijk de uitkeringen te baseren op een verwacht rendement. Hierin mag maximaal 35% van het rendement op zakelijke waarden worden ingerekend. Dit betekent dat er met een hoger projectierente gerekend mag worden, waardoor er initieel een hogere uitkering uit hetzelfde kapitaal kan worden opgenomen. Bij een marktrente van 3%, mag er maximaal een projectierente van 4.3% 3 gehanteerd worden. Een 1.3% hogere projectierente leidt al snel tot een 13% hogere initiële uitkering. In figuur 7 is de impact van de projectierente weergegeven op de ontwikkeling van het mediane pensioen voor de 35% zakelijke waarden allocatie. Bij een hogere projectierente is het initiële pensioen hoger maar zullen bij een gelijk beleggingsrendement meer negatieve overrendementen ontstaan. Het gevolg hiervan is dat er een hogere kans op een daling van de uitkering zal optreden en dat de gemiddelde dalingen ook groter worden. In de situatie dat er geen spreiding wordt toegekend is er een kans van 42% op een daling van het
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 8
pensioen. Indien er wel een spreiding wordt toegestaan daalt deze kans naar 29%. De gemiddelde omvang van de daling neemt ook van 4.1% naar 2.1%. Bij een projectierente gelijk aan de marktrente was, inclusief spreiding, de kans op een daling van het pensioen gelijk aan 19%, en was de gemiddelde daling 1.7%, zoals blijkt uit figuur 8. Indien de vaste stijging van het pensioen wordt weggelaten neemt de kans op een daling van de uitkering weer toe naar 41%. Door de maximering van de projectierente, leidt een verhoging van het risicoprofiel van 35% naar 50% tot een beperkte toename van de kans op een verlaging van de uitkering. Wel is zichtbaar dat de kans op grotere verlagingen (meer dan 2% bijvoorbeeld) en de gemiddelde omvang van de verlagingen toeneemt bij een hogere allocatie naar zakelijke waarden.
Tenslotte De verbeterde premieregeling zoals mogelijk gemaakt wordt in het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering neemt een aantal belangrijke nadelen van de bestaande beschikbare premieregelingen weg. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk ook na pensioendatum in beschikbare premieregelingen beleggingsrisico te nemen. Hierdoor kan in verwachting een hoger pensioen worden bereikt. De mogelijkheden die de wet biedt met betrekking tot het uitsmeren van mee- en tegenvallers, maar ook de mogelijkheid om een vaste stijging van de aanspraak in te kopen kan er voor zorgen dat het nadelige effect van extra beleggingsrisico in de pensioenperiode flink beperkt kan worden. De keuze van de inkoopparameters biedt deelnemers en sociale partners de mogelijkheid om een afweging te maken tussen een hoger aanvangspensioen met een wat hogere kans op een negatieve aanpassing van het uitkeringsniveau versus een wat lager aanvangsniveau met een lagere kans op negatieve aanpassingen en wat hogere verwachte jaarlijkse verhogingen. Het goed informeren van deelnemers en sociale partners over de mogelijke gevolgen van een keuze in deze inkoopparameters is een belangrijke uitdaging bij de introductie van deze uitbreiding van de beschikbare premieregelingen.
1. Merk op dat de toeslagen met uitsmeren een opstarteffect kennen. De toeslag in 2005 is alleen gebaseerd op het rendement in 2005, de toeslag in 2006 alleen op de rendementen van 2006 en 2006 etc. Het mechanisme is na 5 jaar op volle sterkte 2. Belangrijkste randvoorwaarden zijn: gebruik van marktrente als conversie rente en een gesloten symmetrische verdeelregel van mee en tegenvallers. 3. Het maximaal te hanteren rendement op zakelijke waarden is 6.75%, conform Commissie Parameters. Het maximaal in te rekenen percentage zakelijke waarden is 35 %. Hierdoor is het maximale projectierentet bij een rente van 3% gelijk aan 35% * 6.75% + 65% * 3% = 4.3%.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 2 9
Rob van den Goorbergh Hoofd Solutions, APG Asset Management O nno Steenbeek Directeur ALM & Solutions, APG Asset Management
Twee fondsenmodel als voorbeeld voor Nederland Er bestaan twee methodes om collectieve pensioenfondsen op te splitsen in twee delen: 1) splitsing van de beleggingen, of 2) splitsing van het hele fonds in twee fondsen. Hiermee zou het fonds tegemoet komen aan de wens om voor de twee doelstellingen die het heeft (basisgarantie enerzijds, betaalbaar goed pensioen anderzijds) een apart instrument te creëren.
Voor de eerste variant geldt dat een reële dekkingsgraad van 100% nodig is, indien het ‘veilige’ deelfonds de bestaande ambities moet veiligstellen. Dit vereist voor de meeste fondsen een grote bijstorting of een afboeking van de nominale verplichtingen. Bovendien leidt splitsing van vermogen mogelijk tot suboptimale deelportefeuilles. De tweede variant vereist heldere eigendomsrechten en dus afschaffing van de doorsneesystematiek. Niet voor niks is dit nog nooit ergens ter wereld gedaan.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 0
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 1
Inleiding In recente presentaties pleitte de Canadese pensioenexpert Keith Ambachtsheer voor de introductie van een model vergelijkbaar met TIAA-CREF in de Verenigde Staten.1 Verwijzend naar Jan Tinbergen stelt hij dat voor het bereiken van twee doelstellingen (enerzijds het garanderen van een basisinkomen en anderzijds het tegen een redelijke premie realiseren van een goed pensioen) ook twee instrumenten nodig zijn. Dit artikel geeft een overzicht van de voor- en nadelen van een dergelijk model. We onderscheiden twee mogelijke benaderingen. In de ene variant wordt de beleggingsportefeuille opgesplitst in een inkomens- en groeiportefeuille. In de andere variant worden zowel beleggingen als pensioenverplichtingen opgesplitst en ontstaan de facto twee gescheiden fondsen.
Variant 1: splitsing beleggingsportefeuille De eerste variant, waarbij uitsluitend de beleggingsportefeuille wordt opgesplitst, kent verschillende voorbeelden. Het Deense ATP heeft dit idee waarschijnlijk het meest zuiver toegepast. Daarnaast kent het Huisartsenpensioenfonds een beleid dat op dit idee geënt is. ATP is een eerstepijlerfonds met heldere verplichtingen, waarbij een (laag) basisinkomen wordt gegarandeerd voor alle inwoners van Denemarken. De premie wordt aan de poort gesplitst, waarbij 80% wordt ingezet voor de aankoop van uitgestelde annuïteiten en de rest risicovol wordt belegd in een zogenaamde “bonuspool”. Recentelijk is overigens de mate van zekerheid in de annuïteitenportefeuille beperkt tot een horizon van 15 jaar. Wanneer de bonuspoel als gevolg van goede rendementen groter wordt dan 20% van het totaal, worden aanvullende annuïteiten ingekocht. Het Huisartsenfonds kent een systeem waarbij de bestendige indexatie-eis uit het nieuwe FTK al sinds jaar en dag lijkt te werken. De nominale toezegging is relatief laag, maar de buffer is groot. De nominale toezegging kan derhalve gegarandeerd worden met behulp van de hoge buffer. Eigenaarschap van de buffer is echter niet gedefinieerd, hetgeen tot vragen leidt bij waardeoverdracht. Een dergelijk systeem kan daarom uitsluitend op een goede manier werken wanneer het deelnemersbestand voldoende homogeen is en waardeoverdracht niet of nauwelijks voorkomt.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 2
Variant 2: splitsing in twee afzonderlijke fondsen De tweede variant van het tweefondsenmodel, waarbij ook de verplichtingen worden opgesplitst in twee delen en de facto twee afzonderlijke pensioenfondsen ontstaan, kent minder concrete voorbeelden. Het helderste voorbeeld is TIAA-CREF in de Verenigde Staten, het fonds voor wetenschappelijk personeel aan universiteiten.2 Dit is het voorbeeld dat ook door Keith Ambachtsheer naar voren wordt geschoven als optimaal. De premie wordt aan de poort gesplitst in twee delen en er vindt geen uitwisseling van vermogen plaats. Het ene fonds probeert zo goed mogelijk een nominale garantie te bieden, terwijl het andere risicovol belegt en een goed rendement probeert te realiseren. Schokken in het ene fonds kunnen niet (mede) worden opgevangen door het andere of andersom. TIAA-CREF heeft zich de afgelopen 25 jaar overigens verloren in het bieden van talloze keuzemogelijkheden aan verschillende klanten, waardoor dit eens heldere voorbeeld van een tweefondsenmodel verloren lijkt te zijn gegaan.
Lessen voor Nederland Splitsing van een collectief DB-fonds in twee afzonderlijke delen (variant 2) is nog niet eerder gebeurd, maar het idee achter dit model past bij de ambitie van Nederlandse pensioenfondsen. Zonder afschaffing van de doorsneesystematiek en de toewijzing van het pensioenkapitaal aan individuele rekeningen is een overstap niet mogelijk. Er wordt momenteel wel nagedacht over mogelijkheden om collectieve elementen in te brengen in beschikbare premieregelingen.
het belang van de verschillende doelstellingen in de tijd kan variëren. Een splitsing van de beleggingen op papier is weliswaar onschuldig en kan de gedachtenvorming over de rol van beleggingscategorieën in de portefeuille aanscherpen. Maar organisatorische splitsing van vermogen, in de zin van twee aparte mandaten, en dus een extra beslislaag, leidt in potentie tot suboptimale deelportefeuilles, bijvoorbeeld door verschillen in risicoaversie of beleggingshorizon, en bij inperking van het beleggingsuniversum.
Conclusie Een splitsing van uitsluitend de beleggingen (variant 1) is daarentegen mogelijk. De vraag hierbij is welk gedeelte van het vermogen moet worden veiliggesteld voor de nominale verplichtingen en welk gedeelte voor het genereren van rendement. Momenteel liggen nominale dekkingsgraden op een dermate laag niveau dat voor een rendementsportefeuille in veel gevallen nauwelijks kapitaal beschikbaar is indien de veilige deelportfolio de verplichtingen moet garanderen. Een belangrijker vraag is of een dergelijke benadering fundamenteel afwijkt van een traditionele ALM-studie die met meerdere instrumenten (beleggingscategorieën) meerdere doelstellingen (betaalbare premie, beperkte kans op kortingen, goed pensioen) tracht te realiseren, waarbij
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 3
De pensioensector is in beweging en het nadenken over de doelstellingen van pensioen en de wijze waarop deze doelstellingen kunnen worden gerealiseerd, is van groot belang. Splitsing van de beleggingen is een manier om de doelstellingen helderder en toetsbaarder te maken. De huidige dekkingsgraden staan voor de meeste fondsen een dergelijke overgang in de weg. Daarnaast moet men zich afvragen of splitsing van de portefeuille niet zou leiden tot suboptimale deelportefeuilles. 1. 2.
Ambachtsheer, K., 2015, ‘Hoofdstuk 1: Taking the Dutch pension system to the next level: a view from the outside’, Toekomst voor aanvullende pensioenen, Amsterdam: Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, p.17-45. Lundbergh, S. en L. Bovenberg, 2014, “TIAA CREF product design”, working paper, 11blz.
cees mich ielse Bestuurslid Stichting Pensioenfonds KPN
Stichting pensioenfonds KPN
Een hybride pensioenregeling Tot de privatisering van Koninklijke PTT Nederland in 1989, vielen de medewerkers van KPN onder de pensioenregeling van het ABP. Na de verzelfstandiging in 1989 werden de KPN-medewerkers deelnemer aan de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds KPN. De oorspronkelijke pensioenregeling was vergelijkbaar met de toenmalige ABP eindloonregeling.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 4
w i jzi g en inga nGsdatum pensioe n ja , . . . ...... n ee ouderdo m spe nsioe n > pa rt nerpe nsioe n ja nee
pen sioen eerste ja ren ho ger g e l i jk
ex tr a pensioe nopbo uw op ei gen rekening (bin n e n de fiscal e w etgevin g)
ja , ......... nee
deelti jdpensioe n: Postbode S. Wielsma, circa 1926, fotograaf onbekend, inv.nr. F00429
ja n ee
KP N pe nsioenfo nds antwoord nummer ... .....
Invoering van de hybride pensioenregeling De huidige discussie over de houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel is niet nieuw. In de jaren ’90 heeft het kabinet deze discussie ook gevoerd met de Stichting van de Arbeid. De aanleiding was dat het pensioenstelsel door de naderende vergrijzing en de veranderende leef- en arbeidspatronen op termijn niet meer houdbaar is. De benoemde knelpunten zijn in de huidige discussie nog steeds actueel: de financierbaarheid van het stelsel, de solidariteit in relatie met ‘actuariële fairness’, de verplichtstelling en de keuzevrijheid van individuele deelnemers. Deze discussie leidde in december 1997 tot een pensioenconvenant tussen het kabinet en de sociale partners. In dit pensioenconvenant hebben partijen vastgelegd de pensioenregelingen voor 2001 te moderniseren en daarnaast afspraken te maken om de totale pensioenkosten van pensioenregelingen te beheersen. Daarnaast is vastgelegd dat de afspraken in 2001 geëvalueerd zouden worden. Afgesproken werd dat, indien er na de evaluatie in 2001 onvoldoende resultaat zichtbaar zou zijn, het kabinet met (fiscale) wetgeving de afspraken zou gaan afdwingen. De veranderende samenleving en arbeidspatronen waren voor KPN aanleiding om de arbeidsvoorwaarden te moderniseren. In 1999 hebben werkgever KPN en de vakorganisaties afspraken gemaakt om de arbeidsvoorwaarden, inclusief de pensioenregeling, te moderniseren. De cao gaf vanaf dat moment meer keuzevrijheid aan medewerkers en speelde in op de veranderingen in de samenleving. De nieuwe pensioenregeling moest voldoen aan de afspraken die in het pensioenconvenant waren opgenomen. Daarnaast speelde bij KPN de kostenneutraliteit, maar vooral ook de beheersbaarheid van de kosten een belangrijke rol.
Tot op heden is het hybride karakter en de uitgangspunten van de pensioenregeling in stand gebleven, maar is de regeling tussentijds wel verder aangepast aan gewijzigde wet- en regelgeving.
Bewuste keuze voor hybride karakter KPN en de vakorganisaties hebben in 1999 bewust gekozen voor een pensioenregeling met een hybride karakter en voor een regeling met een ruim aanbod van keuzemogelijkheden voor deelnemers. Door de keuze voor een middelloonregeling met voorwaardelijke indexatie waren de kosten beter beheersbaar dan bij een eindloonregeling. Dit als gevolg van de afwezigheid van de backservicelasten bij een stijging van de pensioengrondslag. Daarnaast kan in een middelloonregeling flexibilisering van beloningen en wisseling van arbeidspatronen (demotie) beter worden opgevangen. Bij de invoering van de hybride pensioenregeling is de franchise en het opbouwpercentage verhoogd, waardoor voor de gemiddelde medewerker de pensioenopbouw gunstiger is geworden en voor medewerkers die een vooruitstrevend carrière pad bewandelen ongunstiger. Voor medewerkers met een salaris van boven de € 45.378 was vanaf dat moment de beschikbare premieregeling over het inkomen boven die grens van toepassing. Hierbij wordt een leeftijdsafhankelijke premie ingelegd voor de medewerker op een eigen pensioenrekening. Op de pensioendatum worden de ingelegde premies en behaalde rendementen omgezet in een pensioenuitkering. Als gevolg van het invoeren van deze regeling werd tegemoet gekomen aan de (toenemende) wens van deelnemers om met betrekking tot
wijzigen in gan Gsdatum pe n sioen ja, .........
Per 1 april 2000 werd, als onderdeel van de CAO, de nieuwe hybride pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds KPN ingevoerd. Tot het pensioengevend salaris van € 45.378 (fl. 100.000) werd de eindloonregeling vervangen door een middelloonregeling en voor het salaris daarboven werd een beschikbare premieregeling ingevoerd.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 6
n ee
e x tr a pe nsioe nopbo uw op eig e n reke ni ng ( binne n de fisc a l e w etg evi ng )
ja , . . . . . . . . . nee
pensioen zelfstandige keuzes te maken. Om beter in de kunnen spelen op de gewijzigde leef- en arbeidspatronen zijn in de nieuwe pensioenregeling de volgende keuzemogelijkheden ingevoerd, namelijk: • omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen op de pensioendatum; • mogelijkheid om voor eigen rekening extra pensioen op te bouwen, binnen de fiscale wetgeving; (was maar gedurende korte tijd mogelijk) • mogelijkheid voor deeltijdpensioen; • mogelijkheid om de hoogte van pensioen de eerste jaren te variëren; • flexibele pensioeningangsdatum.
wegvallen van het inkomen ten gevolge van ouderdom, invaliditeit of overlijden, dat het gezin financieel op min of meer dezelfde voet kan verder leven. Dit vereist een bepaalde relatie tussen de hoogte van het (eind)loon en het pensioen. Hierbij ligt de nadruk sterk op de solidariteit van deelnemers. Omdat het deelnemersbestand van de meeste pensioenfondsen inmiddels redelijk pluriform is geworden wat betreft arbeidsduurpatronen en samenlevingsvormen, worden bepaalde vormen van solidariteit als minder vanzelfsprekend beschouwd. Bijvoorbeeld solidariteit tussen alleenstaanden en degenen met een partner. Andere vormen van solidariteit in de pensioenregeling worden juist wenselijk geacht. Hierbij kan gedacht worden aan solidariteit tussen mannen en vrouwen.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Mede als gevolg van de flexibiliserings- en individualiseringstendens wordt tegenover de ‘verzorgingsfilosofie’ in toenemende mate de ‘beloningsgedachte’ geplaatst. Pensioen(premie) wordt vooral in deze filosofie als een vorm van ‘uitgesteld loon’ gezien. Een directe relatie tussen de hoogte van het (eind)loon en van het pensioen is afwezig. Het gaat hier immers niet alleen om het voorzien in een verzorgingsbehoefte. Meer dan bij de ‘verzorgingsgedachte’ past bij de ‘beloningsgedachte’, dat de voor pensioen beschikbare gelden tenminste gedeeltelijk moeten kunnen worden aangewend naar keuze van de werknemer. Keuzemogelijkheden die in de huidige pensioenregelingen of ontbreken, of pas vrij recent zijn ingevoerd.
De samenleving en de arbeidsomgeving zijn in de afgelopen decennia ingrijpend veranderd. Het toenemend opleidingsniveau, de toegenomen welvaart en het kunnen beschikken over een overvloed aan informatie heeft geleid tot een toenemende verzelfstandiging c.q. individualisering. Er is sprake van krimpende huishoudens en een toename van eenpersoonshuishoudens. Er is met andere woorden, een toename van het aantal kostwinners en een grotere verscheidenheid in type kostwinners. Deze grotere pluriformiteit leidt daarnaast tot een grotere spreiding van persoonlijke omstandigheden en opvattingen. De traditionele kostwinner (de ‘Maatman’) en het traditionele gezin (‘familie Doorsnee’) zijn niet representatief meer. Bovendien is er sprake van een sterke toename van de arbeids-participatie van vrouwen, waardoor de traditionele patronen rondom kostwinning en zorg voor de huishouding aan wijzigingen onderhevig zijn. Deze ontwikkelingen zijn ook van invloed op de inrichting van het arbeidsvoorwaardenbeleid en, als onderdeel daarvan, op het te voeren pensioenbeleid. Veel pensioenregelingen zijn gebaseerd op uitgangspunten die als gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen nu als minder vanzelfsprekend worden beschouwd. Hiermee wordt vooral gedoeld op het uniforme en verplichtende karakter van pensioenregelingen. Ook wordt daarbij nogal eens gewezen op het traditionele kostwinnersmodel en de ‘verzorgingsgedachte’ waarop veel pensioenregelingen zijn gebaseerd. Verzorging betekent hier, dat zodanig wordt voorzien in het
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 7
Let wel: bovenstaande passages zijn overgenomen uit een beleidsnotitie die als uitgangspunt gold bij de besprekingen over de aanpassing van de regeling in 2000, maar zijn feitelijk sindsdien verder gegaan en zijn tevens aan de orde bij het huidige pensioendebat. Maar alvorens wat te zeggen over de toekomst van de regeling eerst nog wat over de ervaringen met de huidige regeling.
Ervaringen met de hybride regeling De ervaringen met de hybride regeling zijn overwegend positief. Een voordeel van een hybride regeling is dat de basis van de pensioenregeling een middelloonregeling is die de medewerker een grote mate van zekerheid biedt over de hoogte van zijn of haar pensioen. Het pensioen uit de beschikbare premieregeling zorgt daarentegen voor minder
zekerheid over de hoogte van het pensioen, omdat dit afhankelijk is van de behaalde beleggingsresultaten, de marktrente en de levensverwachting op de pensioendatum. Hier staat tegenover dat de medewerker in deze regeling meer individuele keuzevrijheden heeft, zoals de wijze waarop de pensioenpremie wordt belegd. Ook is door de invoering van de hybride pensioenregeling het pensioenbewustzijn van de medewerkers toegenomen, waarbij geldt dat dit effect groter is bij medewerkers die hebben deelgenomen aan de beschikbare premieregeling. Over harde kwantitatieve cijfers beschikken we niet. Maar de ervaring bij de uitvoeringsorganisatie zijn, dat geleidelijk aan steeds meer gebruik gemaakt wordt van de geboden keuze mogelijkheden. Voor hele grote groepen geldt echter dat bij de keuze voor het beleggingsbeleid voor het DC gedeelte de geboden default optie wordt toegepast. Wel is de interesse voor de jaarlijkse bijeenkomsten met de deelnemers aanmerkelijk toegenomen en wordt intensiever gebruik gemaakt van de aanwezige digitale informatie en keuzemodellen. Toch geldt ook hier nog dat de roep om flexibiliteit groter is dan het feitelijk gebruik ervan nadat die mogelijkheden worden geboden. Een voordeel ten opzichte van de standaard beschikbare premieregelingen is dat de medewerker op de pensioendatum het pensioenkapitaal bij het eigen pensioenfonds omzet in een pensioenuitkering. Bij eventuele toekenning van indexatie wordt ook de pensioenuitkering uit de beschikbare premieregeling verhoogd. Ten aanzien van de financiering van de pensioenregeling is gebleken dat de pensioenkosten sinds de invoering van regeling niet stabiel zijn geweest. Dit heeft niet zozeer te maken met de hybride pensioenregeling, maar wel met ontwikkelingen op de financiële markten en de financieringsafspraken tussen KPN en het pensioenfonds. KPN had de verplichting om bij onderdekking extra pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds. Op basis van de voormalige afspraken moest KPN als onderneming ook de pensioenverplichtingen op grond van internationale boekhoudregels opnemen in zijn jaarrekening. Per 1 januari 2015 zijn de financieringsafspraken aangepast, waarbij voor een periode van vijf jaar een vaste premie is overeengekomen en de bijstortverplichting is vervangen door een eenmalige extra
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 8
storting door de werkgever in het pensioenfonds. Als gevolg van deze aanpassing zijn de pensioenkosten voor de pensioenregeling beheersbaar en stabiel en hoeft de werkgever de pensioenverplichtingen niet meer op te nemen in zijn jaarrekening. Van belang daarbij is op te merken dat de premie die de werkgever betaalt voor de DB regeling gelijk is aan die voor de DC regeling.Het verschil tussen de actuele pensioenpremie in de DC regeling en de betaalde premie gaat rechtstreeks naar het pensioenfonds. Daarnaast zijn er een aantal aandachtspunten bij beschikbare premieregelingen die aandacht behoeven. Conversierisico De Pensioenwet stelt als voorwaarde dat op de pensioendatum het pensioenkapitaal moet worden omgezet in een pensioenuitkering. Hierbij wordt als randvoorwaarde gesteld dat de risico’s tot het moment van omzetting geleidelijk moeten worden afgebouwd. Dit leidt echter tot economische inefficiëntie, omdat op de pensioendatum de beleggingen worden geliquideerd. Dit ongeacht de waarde van de portefeuille en de actuele rentestand, terwijl de beleggingshorizon van de deelnemer nog (vele) jaren doorloopt. Beleggingshorizon Daarnaast stelt de wetgever de randvoorwaarde dat het beleggingsrisico tot het moment van omzetting van het pensioenkapitaal in een pensioenuitkering geleidelijk moet worden afgebouwd. Meestal gebeurt dit via zogeheten life cycles. Een life cycle bestaat uit meerdere leeftijdscohorten met verschillende beleggingsmixen, waarbij het beleggingsrisico’s per leeftijdscohort richting de pensioendatum geleidelijk wordt afgebouwd. Ook deze risico-afbouw vindt plaats op vaste, vooraf gedefinieerde momenten en houdt geen rekening met de feitelijke marktomstandigheden. Zoals eerder aangegeven wordt ook rekening gehouden met een beperkte beleggingshorizon. Om dit effect te beperken heeft Stichting Pensioenfonds KPN meerdere leeftijdscohorten ingevoerd, zodat de risico-afbouw geleidelijk plaatsvindt. De bovenstaande punten leiden er toe dat Pensioenfonds wordt gedwongen om op een te vroeg moment de risico’s af te bouwen. Dit heeft een drukkend effect op de rendementen.
De toekomst
Pensioenconvenant 1979
De maatschappelijke discussie over de toekomst van ons pensioenstelsel zal de komende periode worden afgerond. Het bestuur van Pensioenfonds KPN is actief betrokken bij de discussie en heeft uitgesproken dat zijn voorkeur is de uitgangspunten die golden voor het zogeheten reële contract het beste aansloten bij de maatschappelijke ontwikkelingen en de specifieke problemen in het pensioencontract.
Aanleiding van het in 1997 gesloten Pensioenconvenant, tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid, was de houdbaarheidsvraag van pensioenen binnen het sociale stelsel als gevolg van de vergrijzing.
Ook heeft het bestuur geparticipeerd in de discussie over de verbeteringen in de beschikbare premieregelingen waarbij doorbeleggen na pensionering en vormen van risicodeling mogelijk moeten worden gemaakt. Op dit moment is het wetsvoorstel Wet variabele pensioenuitkering in voorbereiding. Dit wetsvoorstel heeft de ambitie om de eerder genoemde aandachtspunten van beschikbare premieregelingen op te lossen. Daarnaast heeft het kabinet op 6 juli jl. de hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel gepubliceerd. De opbrengst van de Nationale Pensioendialoog zijn in deze richtinggevende hoofdlijnen verwerkt. De hoofdlijnen zijn: 1. Een toereikend aanvullend pensioen voor alle werkenden 2. Overgang naar een actuarieel correcte systematiek van pensioenopbouw 3. Naar een transparanter en eenvoudiger pensioen 4. Meer ruimte voor maatwerk en keuzemogelijkheden en een gedifferentieerde aanpak
Het pensioenconvenant bestond uit twee belangrijke aspecten, te weten: 1. het beheersen van de totale pensioenkosten; 2. het moderniseren van de pensioenregelingen zodat het passend is voor de veranderende samenleving en voldoet aan de flexibilisering- en individualiserings tendens. Onder invloed van het pensioenconvenant hebben veel bedrijfstakken en ondernemingen de pensioenregeling rond 2000 aangepast. Hierbij waren de volgende trends zichtbaar, te weten: • vervanging van eindloonregeling door middelloon- regelingen; • verlaging van de franchise, zodat er meer rekening wordt gehouden met alleenstaanden en tweeverdieners; • verlaging van de toetredingsleeftijd van 25 jaar naar (gemiddeld) 21 jaar; • herziening van het nabestaandenpensioen als gevolg van de Wet Gelijke Behandeling; • invoeren van meer keuzemogelijkheden in de pensioenregeling; • vervangen van VUT-regelingen door prepensioen regelingen.
De komende periode zal het kabinet deze hoofdlijnen nader uitwerken en zullen de contouren van het toekomstige pensioenstelsel meer duidelijk worden. Gelet op onze ervaringen ben ik van mening dat de hybride pensioenregeling met een aantal aanpassingen ook binnen het nieuwe pensioenstelsel een alternatief kan zijn. Dit artikel is door Cees Michielse op persoonlijke titel geschreven.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 3 9
nfo nds KP N pe nsioe nu mm er ... oord tw an ... ..
G elijn werner Journalist Economisch Statistische Berichten
Premiepolderen met pensioenbestuurders Twintig pensioenbestuurders van bij APG aangesloten pensioenfondsen kwamen op 22 september jl. bijeen in Amsterdam om met elkaar te discussiëren over de premieregeling in al haar facetten.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 4 0
Cees Michielse
Peter Gortzak
JanWillem Bouma
Nog niet eens zo lang geleden was de premieregeling een no-go area in de pensioenpolder Michiel van Leuvensteijn
Jurre de Haan
Rene Maatman
Rob van Goorbergh
Sacha van Hoogdalem
KPN-bestuurder Cees Michielse gaat nog maar eens rechtop zitten. Graag legt hij deze discussiemiddag over de premieregeling uit waarom de pensioenwet aanpassing behoeft. Vijftien jaar ervaring heeft KPN nu met een premieregeling, waarbinnen deelnemers vrij zijn om een standaard beleggingsmix in te ruilen voor een andere (riskantere) beleggingsmix. Maar bijna niemand doet dat, vertelt Michielse. Dit terwijl alternatieve beleggingsmixen in bepaalde omstandigheden vaak aantrekkelijker zijn. Dat deelnemers hun keuzevrijheid nauwelijks benutten, komt naar zijn zeggen door een vervelende reglementaire bepaling: een werkgever moet nominale zekerheid bieden bij de standaardoptie. ‘Die zekerheid is in de praktijk nooit in het geding, zelfs niet toen de beurzen een paar jaar terug inklapten. Maar toch grijpen deelnemers de zogenaamde zekerheid aan om voor de default te gaan.’ Een paar stoelen links van Michielse zit Shell pensioenfondsbestuurder Janwillem Bouma. Ook hij is duidelijk over uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden voor de premieovereenkomst. Shell wil de werknemers in de huidige DC-regeling het liefst meer flexibiliteit geven bij de invulling van hun pensioen. Bijvoorbeeld door de mogelijkheid te bieden na de pensioendatum door te beleggen evenals het onderling delen van sterfte- en beleggingsrisico’s in de uitkeringsfase van de premieovereenkomst. Het vertrekpunt van Bouma is dan ook het verbeteren van de premieregeling door het opnemen van collectieve elementen. Zo wordt met doorbeleggen na de pensioendatum voorkomen dat het
beleggingsrisico de laatste jaren voor deze datum te hard en te snel moet worden afgebouwd. Zodra dit wettelijk en uitvoeringstechnisch mogelijk is, zou Shell zo’n premieregeling met collectieve elementen aan deelnemers in de premieregeling willen aanbieden.
Dit gaat nog een stapje verder dan het consultatiedocument. Hoe kan het goede van premieregelingen (flexibiliteit) samenvallen met het goede van uitkeringsregelingen (risicodeling)? Hoe zou dat tot uiting moeten komen in wetgeving?
De wensen van KPN en Shell staan niet op zichzelf. Het premiestuur zou door vergrijzing van de fondsen ‘bot’ zijn geworden en individuele deelnemers zijn toe aan maatwerk en keuzevrijheid. En was de zekerheid van een uitkeringsregeling eigenlijk niet sowieso een schijnzekerheid? Een half miljoen deelnemers valt inmiddels onder een premieregeling, een drievoud van het aantal tien jaar terug. Van alle kanten – fondsen, werkgevers, werknemers – gaan luidkeels stemmen op om knelpunten in wetgeving rond beschikbare premieregeling op te heffen.
Fuserende pensioenwerelden
Als het meezit, worden KPN, Shell en de vele andere bedrijven die een premieregeling hanteren of overwegen, binnenkort op hun wenken bedient. Afgelopen zomer deed het kabinet het Wetsvoorstel variabele pensioenuitkering. Dit voorziet in meer bewegingsruimte voor gebruikers van een premieregeling. De beleggingsperiode zou, net als bij uitkeringsregelingen, ook na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd mogen doorlopen. De gelijkenis van het wetsvoorstel met het pensioenplan dat Shell nu voor ogen heeft is groot en de sector is dan ook al geconsulteerd. Maar het wetsvoorstel gaat pas in december naar de Tweede Kamer, opdat er in juni 2016 een aangepaste pensioenwet kan zijn. Daarnaast is de pensioensector bezig met een zoektocht ‘het beste van twee werelden’, aldus Jurre de Haan van APG.
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 4 2
In feite bestaan premie- en uitkeringsregelingen al enige tijd naast elkaar in de tweede pijler. Daarnaast heeft de overheid een aftopgrens geïntroduceerd waarboven werkgevers individuele premieregelingen zouden kunnen voeren. De grens ligt nu op 100.000 euro en de pensioenbestuurders zijn overtuigd dat deze grens geleidelijk verder zal dalen, waardoor sluipenderwijs meer ruimte zou kunnen ontstaan voor individuele premieregelingen. De premieregeling in de tweede pijler zelf is verbeterd nu steeds meer uitvoerders standaardopties aanbieden en verwachte pensioenen communiceren in plaats van verwachte rendementen. In het Wetsvoorstel variabele pensioenuitkering is zelfs een collectieve variant opgenomen, waarmee definitief is afgerekend met ‘de gedachte van weleer’ dat een premieregeling per definitie individueel is. Ook verdwijnt ‘de vaste knip tussen opbouw- en uitkeringsfase’ zodra uitvoerders van premieregelingen mogen doorbeleggen na de pensioendatum. Toch willen de pensioenbestuurders de premieregeling nog verder willen verbeteren. De individuele variant in het wetsvoorstel staat toe om met een projectierendement te rekenen, maar de collectieve variant niet. Dit is ‘een nodeloze beperking’die leidt tot ‘een ongelijk speelveld tussen individuele en
collectieve regelingen.’ Ook uitvoerders van collectieve premieregelingen zouden met projectierendement moeten kunnen rekenen. Gevoeliger is de vraag hoe conservatief het projectierendement moet zijn: een hoog projectierendement komt neer op een hoge aanvangsuitkering met een grote kans op neerwaartse bijstellingen; een laag projectierendement juist op een lage aanvangsuitkering met goede kans op meevallers. ‘Dat is de keuze waar het wetsvoorstel ons voor stelt.’ Weinig omstreden bij de pensioenbestuurders is de wens om een lange uitsmeerperiode te hanteren. Een uitsmeerperiode is bedoeld om de gevolgen van schokken in beleggingsresultaten en levensverwachting voor deelnemers uit te smeren over meerdere jaren, waardoor er meer mogelijkheden zijn om die schokken te delen. Binnen het wetsvoorstel duurt de uitsmeerperiode vijf jaar; maar wat de pensioenbestuurders betreft mag deze nog wel langer zijn. Grote collectieve buffers bovenop het individuele pensioenvermogen is voor sommigen echter een brug te ver. Hierbij zien ze oude verdelingsproblemen vanuit de oude uitkeringsregeling opnieuw de kop opsteken. ‘Want van wie is de bufferbijdrage van een deelnemer die overstapt naar een nieuw fonds?’
De zorgplicht als harde dobber Hoe de nieuwe pensioenwet ook zal zijn, bij meer gebruik van de premieregeling zal de onzekerheid voor deelnemers toenemen. Welke extra zorgplicht voor de uitvoerder brengt dit met zich mee? Dit hangt wat het gezelschap betreft erg af van het
aangehangen mensbeeld: hoe rationeler pensioendeelnemers worden verondersteld te kiezen, hoe minder zorgplicht nodig is. Er gaan nu eens stemmen op om de zorgplicht rond premieregelingen vooral niet te ver op te pompen, terwijl dan weer een roep klinkt om paternalisme. Volgens advocaat en hoogleraar René Maatman kan het vermogensbeheer het beste worden toevertrouwd aan specialisten. ‘Een stelsel met verantwoordelijke uitvoerders die deskundig beleggen in het beste belang van de deelnemers; dat kan prima samengaan met premieregelingen.’ De zorgplicht hangt ook samen met verwachtingsmanagement. Het is wel zo fijn om te zien aankomen dat je pensioen 40 procent lager uitvalt dan aanvankelijk gedacht. David van As van bpfBOUW spreekt in dit verband van het belang van ‘de gewekte verwachtingen’, het samenstel van uitingen in een pensioenfonds. ‘Als je dat niet beet pakt, heb je niet voldaan aan zorgplicht. De deelnemer moet een regeling begrijpen.’ Eigenlijk hebben we in die zin een ontzorgplicht, stelt Alwin Oerlemans van APG. We willen de gewekte verwachtingen waarmaken en de deelnemer ontzorgen wat betreft het pensioen.’ Nog een harde dobber blijkt de vraag hoe hard pensioenrechten in premieregelingen moeten zijn. Pensioen-
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 4 3
vermogen is immers niet zomaar overdraagbaar of vererf baar zolang het langlevenrisico wordt gedeeld. Daarom is het een illusie dat pensioenrechten echt hard zijn. en ziet een enkele werkgeversvertegenwoordiger ‘harde’ rechten als een dwaalweg, omdat deelnemers immers nóóit krijgen wat ze hadden verwachten (daar zijn de gewekte verwachtingen weer). De enige uitgesproken stap in de richting van een harder pensioen is het voorstel tot een persoonlijke pensioenrekening, waarbij een deelnemer een eigen pensioenafschrift krijgt dat inzichtelijk maakt welke rechten zijn opgebouwd. Maar dit voorstel roept bij velen dan weer de vraag op waarom rechten er inzichtelijker en harder van worden. De sector is al met al terughoudend als het gaat om harde rechten – ongetwijfeld gehard door de lessen van de Grote Recessie. Ook steken ze de hand in eigen boezem: uitvoerders moeten de resultaten nog beter afzetten tegen vooraf geschatte parameters, zodat deelnemers voor minder verrassingen komen te staan.
Van no-go naar go Nog niet eens zo lang geleden was de premieregeling een no-go area in de pensioenpolder, zo had Peter Gortzak van APG bij zijn dagopening aangegeven. De middag maakte nog maar eens duidelijk dat de premieregeling meer bespreekbaar is in de sector dan voorheen. Veelzeggend is hoe weinig het ging over de wenselijkheid van het nieuwe wetsvoorstel variabele pensioenuitkering. En zo blijft het draagvlak voor de overgang van een louter collectief systeem naar een meer pluriform systeem groeien.
Colofon PensioenDoc. is een uitgave van APG voor beleidsmedewerkers, politici, bestuurders en wetenschappers. Redactie Strategie, Beleid en Ontwikkeling (SBO)
[email protected] Group Communications & Branding Beelden Fotografie omslag Fotografie binnenwerk Masterfile (pp. 23, 31) DeLeeuwOntwerper(s) (pp. 11, 31) I-stock (pp. 32, 33) Dorpsarchief van Woudsend (p. 35) Mark Kuipers (pp. 40-45) Illustraties Rhonald Blommestijn (omslag, pp. 2-8, 16-17) DeLeeuwOntwerper(s) (pp. 11, 22-23, 31, 34-35) Abonnement PensioenDoc. is een gratis uitgave van APG. Aanmeldingen, afmeldingen of adreswijzigingen kunt u doorgeven via
[email protected] of 020 - 583 35 34 Kijk voor een digitale versie van PensioenDoc. op www.apg.nl
P e n s i o e n d o c . de prem i eregel i ng i n al haar facetten 4 4
©2015 APG Group N.V. Dit is een uitgave van APG Group N.V (APG). De uitgave is louter informatief. De uitgave beoogt op geen enkele wijze advies te geven, noch enig aanbod of bindende mededeling te doen. Wij raden u af om op basis van uitsluitend de in deze uitgave opgenomen informatie beslissingen te nemen. Aan de totstandkoming van de uitgave is de uiterste zorg besteed. APG staat er evenwel niet voor in dat de opgenomen informatie juist en volledig is en aanvaardt ter zake geen aansprakelijkheid of gebondenheid. De uitgave is uitsluitend bedoeld voor relaties van APG. APG moet toestemming worden gevraagd om de uitgave geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, al dan niet door middel van een hyperlink voor een ander publiek toegankelijk te maken. Alle rechten worden voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van APG, of in voorkomende gevallen van de betrokken auteur(s). Voor zover (gedeeltelijke) openbaarmaking en/of verveelvoudiging is toegestaan op de voet van de artikelen 15 e.v. van de Auteurswet 1912 dienen de in de betreffende bepalingen genoemde wettelijke vergoedingen te worden betaald. Voor wat betreft reprografische verveelvoudiging wende men zich tot de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl) Voor zover door hen gewenst, worden al bovenstaande voorbehouden mede ten behoeve van de betrokken auteurs gemaakt.
oktober 2015 nummer 3 jaargang 7
APG Gustav Mahlerplein 3 1082 MS Amsterdam www.apg.nl