Studiedienst PVDA
Impact pensioenhervorming rechtse coalitie
De pensioenvoorstellen van de rechtse coalitie ontleed: werken tot 65 jaar voor 298 euro minder pensioen Inhoud
I.
Verplichte tewerkstelling tot 65 jaar voor de meerderheid van de vrouwen .....................2 1.1 Bijna volledige afschaffing brugpensioen .........................................................................................2 1.2 Verdere verstrenging vervroegd pensioen .......................................................................................2 1.3 Besluit...............................................................................................................................................2
II.
Tot 298 euro minder pensioen per maand voor ambtenaren ...........................................3 2.1 Afschaffing diplomabonificatie ..........................................................................................................3 2.2 Berekening ambtenarenpensioen op basis van de laatste vijftien of twintig dienstjaren..................3 2.3 Besluit...............................................................................................................................................4
III.
Tot 123 euro minder pensioen per maand voor werkzoekenden vanaf 55 jaar ...............4 3.1 Vergelijking met de huidige regelgeving...........................................................................................4 3.2 Vergelijking met de regelgeving van vóór de pensioenhervorming van Di Rupo I ...........................5 3.3 Besluit...............................................................................................................................................5
IV.
Een ander pensioenbeleid is mogelijk en noodzakelijk ....................................................6 4.1 De absurditeit van het voorgestelde pensioenbeleid........................................................................6 4.2 De ongelijkheid van het voorgestelde pensioenbeleid .....................................................................6 4.3 De betaalbaarheid van een sociaal pensioenbeleid .........................................................................8
V.
Besluit ..............................................................................................................................8
Samenvatting De rechtse coalitie wil fors ingrijpen in de pensioenen, zo meldt De Tijd van 17 september 2014. Er zou een akkoord zijn over volgende maatregelen: 1° de bijna volledige afschaffing van het brugpensioen, 2° strengere voorwaarden voor het vervroegd pensioen, 3° optrekking van de pensioenleeftijd voor politie en rijdend personeel van de NMBS, 4° sterke afbouw van het ambtenarenpensioen en 5° inperking van de gelijkgestelde periodes voor tijdskrediet en werkloosheid. De studiedienst van de PVDA onderzocht de concrete impact van deze maatregelen, aan de hand van de gegevens die tot dusver bekend zijn (op 18 september 2014). Uit dit onderzoek volgt dat de gevolgen bijzonder ver gaan. Een grote groep van werknemers (de meerderheid van de vrouwen) zal verplicht moeten werken tot 65 jaar. Daartegenover staat bovendien een daling van hun pensioen. Voor de ambtenaren loopt die daling op tot 298 euro netto per maand. Voor de werknemers die geen baan meer vinden na de leeftijd van 55 jaar, loopt de daling op tot 123 euro per maand. De ‘Zweedse’ coalitie steekt Zweden langs rechts voorbij. Als we vertrekken van de noden van de werkende bevolking, dan is een totaal ander pensioenbeleid vereist. Het recht op rust na een leven van intense arbeid is een essentieel onderdeel van onze sociale bescherming. De afbouw van dit recht raakt de kern van ons sociaal model. Een sociaal pensioenbeleid is noodzakelijk, haalbaar en betaalbaar.
1
Studiedienst PVDA
Impact pensioenhervorming rechtse coalitie
I.
Verplichte tewerkstelling tot 65 jaar voor de meerderheid van de vrouwen
1.1
Bijna volledige afschaffing brugpensioen
1.
De regering-Di Rupo trok de leeftijd en de loopbaanvoorwaarde voor brugpensioen op. De leeftijd ging omhoog tot 60 jaar, de loopbaanvoorwaarde tot 40 jaar (dat laatste pas vanaf 2015 voor mannen en vanaf 2024 voor vrouwen). Een uitzondering werd voorzien voor zware beroepen, dit zijn werknemers met ploegenarbeid, werk in onderbroken diensten en nachtarbeid. Die behielden het recht op brugpensioen vanaf 58 jaar, na een loopbaanvoorwaarde van 35 jaar. De rechtse coalitie zou het brugpensioen – sinds de hervorming Di Rupo ‘werkloosheid met bedrijfstoeslag’ genoemd – bijna volledig afschaffen. Het is nog niet duidelijk waarop de ‘bijna volledig’ slaat. De afschaffing van de bedrijfstoeslag is in de eerste plaats een besparing voor de bedrijven, niet voor de overheid.
2.
1.2
Verdere verstrenging vervroegd pensioen
3.
De regering-Di Rupo trok ook de leeftijd en de loopbaanvoorwaarde voor vervroegd pensioen op. De leeftijd trok zij op van 60 tot 62 jaar, de loopbaanvoorwaarde van 35 tot 40 jaar. De rechtse coalitie wil de loopbaanvoorwaarde verder optrekken tot 42 jaar. Dat betekent dat drie vierde van de vrouwen en één vierde van de mannen zullen moeten werken tot ná de leeftijd van 62 jaar. Volgens de laatste cijfers van het Centrum voor Sociologisch onderzoek van de KU Leuven komt drie vierde van de vrouwelijke en één vierde van de mannelijke werknemers immers niet aan een loopbaan van 42 jaar, 1 gelijkgestelde periodes inbegrepen . De regering-Di Rupo werkte ook bijna alle regimes met een vervroegde pensioenleeftijd weg. Enkel voor het rijdend personeel van de NMBS, de geïntegreerde politie en de militairen bleven uitzonderingen bestaan. De rechtse coalitie wil ook die laatste uitzonderingen aanpakken (minstens voor de NMBS en de politie) en de pensioenleeftijd optrekken.
4.
1.3
Besluit
5.
Het gevolg van bovenstaande maatregelen is dat zowat alle ambtenaren, werknemers en zelfstandigen zullen moeten werken tot 62 jaar. Mensen met loopbanen onder de 42 jaar (dit is drie vierde van de vrouwen) zullen langer moeten werken, gaande tot 65 jaar. Voor een grote groep zal tegenover die extra gewerkte jaren geen hoger pensioen staan, integendeel.
1
Zie J. BERGHMAN, H. PEETERS en A. MUTSAERTS, De pensioenbescherming in België: overzicht en uitdagingen, in P. D’HOINE en B. PATTYN (eds.), Over de grenzen en generaties heen – XXI Lessen voor de eenentwintigste eeuw, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2012, p. 111 (zie http://soc.kuleuven.be/ceso/pensioenbeleid/downloads/Lessen%2021e%20Eeuw%202012%20%20Berghman%20ea.pdf).
2
Studiedienst PVDA
Impact pensioenhervorming rechtse coalitie
II.
Tot 298 euro minder pensioen per maand voor ambtenaren
6.
De rechtse coalitie zou de studiejaren van de ambtenaren niet meer laten meetellen voor de berekening van het pensioen. Zij zou het pensioen ook gaan berekenen op basis van de laatste 15 of 20 dienstjaren. Wat is de concrete impact van die maatregelen?
2.1
Afschaffing diplomabonificatie
7.
Het niet meer laten meetellen van de studiejaren voor de berekening van het pensioen van ambtenaren (ook wel de diplomabonificatie genoemd), heeft voor gevolg dat de aanneembare dienstjaren verminderen. Het pensioen van een ambtenaar wordt berekend door het aantal aanneembare dienstjaren te delen door 60 (dit is het tantième, dat voor bepaalde beroepen lager ligt) en te vermenigvuldigen met de referentiewedde (dit is de gemiddelde wedde van de laatste jaren). Indien een ambtenaar bijvoorbeeld 40 aanneembare dienstjaren heeft, waarvan 4 bonificatiejaren voor hogere studies, dan zal de afschaffing van de bonificatiejaren leiden tot een breuk van 36/60 in plaats van 40/60. Het pensioen wordt dan berekend door de referentiewedde te vermenigvuldigen met 60% (=36/60) in plaats van 66,66% (=40/60). Voor een gemiddeld ambtenarenpensioen betekent dat een vermindering van 106,49 euro netto (volgens het Centrum voor Sociologisch onderzoek van de KU Leuven is het gemiddeld pensioen van ambtenaren 2 gelijk aan 1.599 euro netto ). Voor ambtenaren met een tantième van 55, is de vermindering nog groter. Volgens de ACOD komt de afschaffing van de diplomabonificatie voor een onderwijzer in het secundair onderwijs met een masterdiploma, neer op een vermindering van het pensioen 3 met 140,21 euro netto per maand .
8.
2.2
Berekening ambtenarenpensioen op basis van de laatste vijftien of twintig dienstjaren
9.
De regering-Di Rupo verminderde het pensioen van de ambtenaren al door het te berekenen op de gemiddelde wedde van de laatste tien in plaats van de laatste vijf dienstjaren (voor alle ambtenaren jonger dan 50 jaar in 2012). De rechtse coalitie doet daar nu nog een serieuze schep bovenop. Het berekenen van het ambtenarenpensioen op basis van de laatste vijftien of twintig dienstjaren, heeft voor gevolg dat de referentiewedde verder vermindert. De juiste omvang van die vermindering hangt af van de evolutie van de wedde van de ambtenaren tijdens de laatste dienstjaren. Voor een concrete berekening kunnen we vertrekken van twee uitgangspunten: ofwel gaan we ervan uit dat een ambtenaar tijdens de laatste twintig dienstjaren geen promotie meer maakt en dus binnen dezelfde weddenschaal blijft (in grote lijnen niveau A, B, C of
10.
2
J. BERGHMAN, H. PEETERS en A. MUTSAERTS, De pensioenbescherming in België: overzicht en uitdagingen, in P. D’HOINE en B. PATTYN (eds.), Over de grenzen en generaties heen – XXI Lessen voor de eenentwintigste eeuw, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2012, p. 109 (zie http://soc.kuleuven.be/ceso/pensioenbeleid/downloads/Lessen%2021e%20Eeuw%202012%20%20Berghman%20ea.pdf). 3 Zie RDW, Nota met betrekking tot de pensioenen in de onderwijssector, 2 september 2014, p. 3.
3
Studiedienst PVDA
11.
12.
Impact pensioenhervorming rechtse coalitie
D). Ofwel gaan we ervan uit dat een ambtenaar wel nog promotie tijdens de laatste twintig dienstjaren en dus verandert van weddenschaal. Indien we ervan uitgaan dat de ambtenaar geen promotie meer maakt tijdens de laatste twintig dienstjaren, dan ligt het pensioen berekend op basis van de gemiddelde wedde van de twintig laatste dienstjaren tot 12% lager dan het pensioen berekend op basis van de gemiddelde wedde van de vijf laatste dienstjaren (berekening aan de hand van de reële weddenschalen van federale ambtenaren). Een daling van 12% is voor een gemiddeld ambtenarenpensioen van 1.599 euro netto gelijk aan 191,88 euro per maand. Indien de ambtenaar wel nog promotie zou maken tijdens de laatste twintig dienstjaren, dan is de impact van deze maatregel nog veel groter. Alles hangt af van de evolutie die de wedde tijdens de laatste dienstjaren zou maken. Een daling van het pensioen met 25% ten gevolge van deze maatregel is niet uitgesloten.
2.3
Besluit
13.
De afschaffing van de diplomabonificatie zorgt voor een daling van het gemiddelde ambtenarenpensioen met 106,49 euro netto. De berekening van het pensioen op basis van de twintig laatste dienstjaren zorgt voor een daling van het gemiddelde ambtenarenpensioen met 191,88 euro per maand. Tezamen gaat het over een daling van maar liefst 298,37 euro per maand.
III.
Tot 123 euro minder pensioen per maand voor werkzoekenden vanaf 55 jaar
14.
De rechtse coalitie wil ook sleutelen aan de gelijkgestelde periodes voor de berekening van het pensioen. Tijdskrediet en werkloosheid zouden nog maximaal voor vijf jaar meetellen. De impact van die maatregel kan opnieuw best aan de hand van een concreet voorbeeld worden toegelicht.
3.1
Vergelijking met de huidige regelgeving
15.
Stel een werknemer die zijn of haar job verliest op 55 jaar en geen werk meer vindt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. Volgens de huidige regelgeving bouwt deze werknemer verder wettelijke pensioenrechten op zolang hij of zij ter beschikking blijft van de arbeidsmarkt. De pensioenopbouw gebeurt vanaf de derde periode van werkloosheid (dit is na maximaal vier jaar) op basis van het minimumloon van 22.189,36 euro (vóór 2012 gebeurde dit nog op het laatste loon van de werknemer; de regering-Di Rupo herleidde dat tot het minimumloon). De werknemer bouwt tussen de leeftijd van 60 en 65 jaar dus nog volgende pensioenrechten op: 22.189,36 euro x 1/45 x 60% = 295,86 euro op jaarbasis of 24,65 euro per maand. Met de maatregel die de rechtse coalitie wil invoeren, bouwt hij of zij nog slechts pensioenrechten op gedurende de eerste vijf jaar. De werknemer zal een wettelijk pensioen trekken dat maar liefst 123,27 euro bruto per maand lager ligt dan momenteel het geval zou zijn (24,65 euro x 5 jaar = 123,27 euro).
16.
4
Studiedienst PVDA
Impact pensioenhervorming rechtse coalitie
3.2
Vergelijking met de regelgeving van vóór de pensioenhervorming van Di Rupo I
17.
Vóór de pensioenhervorming van de regering-Di Rupo gebeurde de pensioenopbouw tijdens werkloosheid nog op basis van het laatste loon van de werknemer. In vergelijking met deze regeling, die nog van toepassing was in 2012, gaat de afbouw van het recht op pensioen tijdens werkloosheid nog veel verder. Een voorbeeld ter verduidelijking. Stel opnieuw een werknemer die zijn of haar job verliest op 55 jaar en geen werk meer vindt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. Volgens de regelgeving van voor de pensioenhervorming van Di Rupo bouwde deze werknemer verder wettelijke pensioenrechten op zolang hij of zij actief op zoek was naar een baan. De opbouw gebeurde op basis van het laatste loon. Stel dat dit voor deze werknemer 37.500 euro per jaar, of 2.694 euro per maand zou zijn (exclusief dertiende maand en dubbel vakantiegeld; een jaarlijks bruto inkomen van 37.500 euro komt neer op een maandelijks netto inkomen van 1.650 euro, na aftrek van de sociale en fiscale bijdragen en rekening houdend met gezinslasten). De werknemer bouwt elk jaar dat hij of zij nog actief zoekt naar werk volgende pensioenrechten op: 37.500 euro x 1/45 x 60% = 500 euro op jaarbasis of 41,67 euro per maand. In de toekomst, na de pensioenhervorming van de rechtse coalitie, zal de werknemer nog uitsluitend pensioenrechten opbouwen tot aan de leeftijd van 60 jaar. In totaal zal de werknemer daardoor 208,35 euro minder pensioen opbouwen dan in 2012 (41,67 euro x 5 jaar). Niet alleen de pensioenopbouw van werkzoekenden, ook de pensioenopbouw van werkenden gaat achteruit. De regering-Di Rupo halveerde met ingang op 1 januari 2014 de pensioenbonus voor ambtenaren, werknemers en zelfstandigen die actief blijven tot de leeftijd van 65 jaar. Een studie van de PVDA toonde aan dat het wettelijk pensioen voor werknemers die actief blijven tot de leeftijd van 65 jaar daardoor gemiddeld zal 4 afnemen met maar liefst 78 euro per maand .
18.
19.
20.
3.3
Besluit
21.
De achteruitgang van de pensioenopbouw voor werkzoekenden gaat ver. De regering Di Rupo deed een eerste stap, door de opbouw van het pensioen tijdens de derde periode van de werkloosheid te laten berekenen op het minimumloon in plaats van het laatste loon, zoals dat vroeger het geval was. De rechtse coalitie doet een volgende stap, door de opbouw van het wettelijk pensioen tijdens werkloosheid en/of tijdskrediet te begrenzen tot een maximale periode van vijf jaar. Deze tweede stap houdt voor een werknemer die na de leeftijd van 55 jaar geen werk meer vindt, een vermindering van de wettelijke pensioenopbouw in met 123 euro per maand.
4
PVDA Studiedienst, Regering halveert pensioenbonus: gemiddelde daling van 78 euro per maand, 20 december 2013, raadpleegbaar via http://pvda.be/persberichten/regering-halveert-pensioenbonus-gemiddelde-daling-van-78-euro-maand.
5
Studiedienst PVDA
Impact pensioenhervorming rechtse coalitie
IV.
Een ander pensioenbeleid is mogelijk en noodzakelijk
4.1
De absurditeit van het voorgestelde pensioenbeleid
22.
Ondanks de aanhoudende campagne, stuit langer werken nog steeds op veel weerstand bij de gewone man. Dat bleek onder meer uit de “foto van Vlaanderen”, de enquête van de studiedienst van de VRT eerder dit jaar. Zestig procent van de Vlamingen vraagt zich ste af of ze wel tot hun 65 zullen kunnen blijven werken. De problemen zijn gekend: toenemende druk en stress op het werk (steeds méér werk verzetten, met steeds minder mensen) en discriminaties op de arbeidsmarkt van oudere werkzoekenden. De plicht tot langer werken in hoofde van de werknemers kent geen enkele tegenhanger in hoofde van de werkgevers. Geen woord van de regeringsonderhandelaars over het recht op arbeidsduurvermindering, aangepast werk of ontslagbescherming voor oudere werknemers. Dat zijn nochtans maatregelen die in Zweden wel getroffen worden. De ‘Zweedse’ coalitie steekt Zweden langs rechts voorbij. Mensen verplichten om langer te werken, zonder dat het in de praktijk ook mogelijk is om langer te werken, zorgt voor verschuivingen van de uitgaven binnen de sociale zekerheid: minder geld naar de pensioenen, maar meer geld naar de ziekteverzekering. Tussen 2001 en 2013 verdubbelde het aantal vijftigplussers op de arbeidsmarkt. Tijdens diezelfde periode verdubbelde ook het aantal langdurige zieken. Het verband tussen 5 beiden is evident, aldus de studie van de HR-dienstverlener Securex eerder dit jaar . Iedereen verplichten om langer werken, terwijl we nog steeds zitten met een enorm overschot aan arbeidskrachten op de arbeidsmarkt (maar liefst 613.000 werklozen volgens de laatste statistieken van de RVA), is en blijft ten slotte absurd. Het Steunpunt Werk en Sociale Economie aan de KU Leuven berekende recent nog dat het optrekken van de pensioenleeftijd met twee jaar een negatief effect zal hebben op het aantal banen 6 dat vrijkomt in de nabije toekomst .
23.
24.
25.
4.2
De ongelijkheid van het voorgestelde pensioenbeleid
26.
Ja, de gemiddelde levensverwachting stijgt. Maar dat gemiddelde verbergt grote verschillen. Het verschil in levensverwachting tussen de hoogste en de laagste socioeconomische groepen in de samenleving bedraagt nog steeds meer dan 7,5 jaar voor 7 mannen en 6 jaar voor vrouwen . Waar deze verschillen de neiging hadden te krimpen in 8 de eerste vier decennia na Wereldoorlog II, nemen ze nu terug toe .
5
Securex, Recordaantal werknemers langer dan een jaar afwezig – Vergrijzing is belangrijkste oorzaak van stijging van langdurige afwezigheden, persbericht van 11 maart 2014, raadpleegbaar op http://www.securex.be/export/sites/default/.content/download-gallery/nl/pressrelease/PR-140311-Absenteisme-NLalgemeen.pdf. 6 Zie B. NEEFS, W. HERREMANS en L. SELS, Vergrijzing in de sectoren. Waar is de nood aan vervanging het hoogst?, WSE-report, 2013, 29p. 7 Vrouwen die enkel middelbaar onderwijs volgden, sterven gemiddeld 1,5 jaar vroeger dan hooggeschoolde vrouwen. Vrouwen die enkel lager middelbaar onderwijs volgden, sterven gemiddeld bijna 2 jaar vroeger. Vrouwen die enkel lager onderwijs beëindigd hebben, sterven gemiddeld bijna 4 jaar vroeger. En vrouwen die geen enkel onderwijs volgden, sterven gemiddeld 6 jaar vroeger (cijfers voor vrouwen die in 2001 de leeftijd van 25 jaar bereikt hebben). Bron: H. VAN OYEN, P. DEBOOSERE, V. LORANT, R. CHARAFEDDINE (eds.), Sociale ongelijkheden in gezondheid in België, Gent, Academia Press, 2011, 21-22. 8 WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID (WIV), CENTRE D’ETUDES SOCIOÉCONOMIQUES DE LA SANTÉ (SESA) VAN DE UNIVERSITÉ CATHOLIQUE DE LOUVAIN (UCL) en STEUNPUNT DEMOGRAFIE VAN DE
6
Studiedienst PVDA
27.
28.
29.
Impact pensioenhervorming rechtse coalitie
De levensverwachting als dusdanig zegt bovendien nog niets over de kwaliteit van de geleefde jaren. Nog veel meer dan bij de gewone levensverwachting, wordt de gezonde levensverwachting bepaald door de socio-economische groep waar een persoon deel van uitmaakt. In 2004 lag de gezonde levensverwachting voor een 25-jarige man die 9 hoger onderwijs gevolgd had op 71,33 jaar . Voor een man die middelbaar onderwijs gevolgd had, lag dat cijfer op 66,54 jaar. Voor een man die lager middelbaar onderwijs gevolgd had, was dat 64,71 jaar. Voor een man die lager onderwijs gevolgd had, was dat 61,65 jaar en voor mannen die geen enkel onderwijs gevolgd hadden, was dat 52,75 jaar. Voor vrouwen lagen die cijfers respectievelijk op 72,1 jaar, 66,24 jaar, 67,01 jaar, 10 61,27 jaar en 53,92 jaar . Het verschil in gezonde levensverwachting tussen de hoogste en de laagste socioeconomische groepen in de samenleving bedraagt dus meer dan 18 jaren, zowel voor 11 vrouwen als voor mannen . Verscheidene onderzoeken komen tot gelijkaardige 12 resultaten . Recent bevestigde een onderzoek van Dokters van de Wereld, samen met het Riziv en de mutualiteiten, nog de bovenvermelde cijfers: werknemers met een diploma leven langer en blijven ook achttien tot vijfentwintig jaar langer gezond dan werknemers die geen hogere studies hebben gedaan. De laatste groep gaat bovendien ste achteruit. Waar een 25-jarige vrouw zonder diploma in 1997 gemiddeld tot haar 58 ste 13 gezond bleef, is dat nu slechts tot haar 49 levensjaar . Dat zijn choquerende vaststellingen, waar het beleid rekening mee moet houden. Het gelijkheidsbeginsel in onze grondwet verplicht niet alleen om gelijke gevallen gelijk te behandelen. Het verplicht ook om ongelijke gevallen ongelijk te behandelen. Werknemers die 6 tot 7,5 jaar minder lang leven en achttien tot vijfentwintig jaar minder lang in goede gezondheid verkeren, hebben ook recht op rust na een leven van intense arbeid. Het brugpensioen en het vervroegd pensioen maken deze rechten concreet.
VUB, Tackling Health Inequalities in Belgium, Studie uitgevoerd voor rekening van de Programmatorische Federale Overheidsdienst Federaal Wetenschapsbeleid, 2010, 47p. (raadpleegbaar op http://www.kbs-frb.be). De gezondheidsverwachting is een generieke term die een familie van indicatoren omvat. Een voorbeeld van dergelijke indicator is het aantal jaren dat een persoon gemiddeld mag verwachten te leven zonder beperkingen (disability-free life expectancy). Dat is het criterium dat in onderstaande studie gehanteerd wordt. Beperkingen worden daarbij gedefinieerd op basis van 1° zeven activiteiten van het dagelijkse leven (uit bed komen of in bed gaan liggen, op een stoel gaan zitten en weer opstaan, zich aankleden, de handen en het gezicht wassen, zich voeden, naar het toilet gaan, continentie), 2° mobiliteit en 3° de zintuiglijke functies zien en horen. Een persoon heeft matige of ernstige beperkingen wanneer hij/zij moeite heeft met minstens één van die zeven activiteiten van het dagelijks leven. Iemand is beperkt mobiel als hij/zij niet in staat is om minimaal 200 meter te stappen. Het zicht werd beoordeeld op basis van het vermogen om iemand te herkennen op 4 tot 1 meter afstand, terwijl het gehoor beoordeeld werd op basis van het vermogen om een tv-programma te volgen op een hoger volume dan voor anderen aanvaardbaar is (H. VAN OYEN, P. DEBOOSERE, V. LORANT, R. CHARAFEDDINE (eds.), Sociale ongelijkheden in gezondheid in België, Gent, Academia Press, 2011, 29-30). 10 H. VAN OYEN, P. DEBOOSERE, V. LORANT EN R. CHARAFEDDINE (eds.), Sociale ongelijkheden in gezondheid in België, Gent, Academia Press, 2011, 34-36. 11 De ziektes die het meest tot deze ongelijkheden in jaren in goede gezondheid bijdragen zijn hart- en vaatziektes, respiratoire ziektes (astma, chronische obstructieve longziektes) en slepende ziektes, vooral artritis en rugpijn (W. NUSSELDER, C. LOOMAN, J. MACKENBACH, M. HUISMAN, H. VAN OYEN, P. DEBOOSERE, S. GADEYNE en A. KUNST, The contribution of specific diseases to educational disparities in disability-free life expectancy, American Journal of Public Health 2005, 95(11), 2035-2041). 12 Voor vrouwen kwamen BOSSUYT e.a. zelfs tot een onderscheid van 25 jaar in gezonde levensverwachting tussen de hoogste en de laagste socio-economische groep (N. BOSSUYT, S. GADEYNE, P. DEBOOSERE en H. VAN OYEN, Socioeconomic inequalities in health expectancy in Belgium, Public Health 2004, 118(1), 3-10). 13 Zie K. De Witte, Gezonde levensverwachting van werknemers zonder diploma ligt tot 25 jaar lager: recht op brugpensioen is geen overbodige luxe, persbericht van 28 maart 2004, raadpleegbaar op http://pvda.be/persberichten/gezonde-levensverwachting-van-werknemers-zonder-diploma-ligt-tot-25-jaar-lager-recht. 9
7
Studiedienst PVDA
Impact pensioenhervorming rechtse coalitie
4.3
De betaalbaarheid van een sociaal pensioenbeleid
30.
Ja, het behoud van het recht op brugpensioen en het recht op vervroegd pensioen betekent bijkomende kosten voor de sociale zekerheid. Neen, dat is niet onbetaalbaar. De Studiecommissie voor de Vergrijzing berekent de kosten van de vergrijzing. Volgens het laatste rapport zouden de extra kosten neerkomen op 2,5 procent van het bbp tegen 2030 en 4,2 procent tegen 2060. Dat is een toename van 0,16 procent per jaar (625 miljoen euro) tegen 2030 of 0,09 procent tegen 2060. Géén tsunami, maar wel een langzaam aanzwellende stroom. In het totaal zouden de pensioenen in 2060 14,7 procent van ons bbp bedragen. Is dat dan zo overdreven? Natuurlijk niet. Landen als Frankrijk en Oostenrijk betaalden in 2010 al 14,6 en 14,1 procent van het bbp aan hun pensioenen. Gedurende vele decennia heeft de babyboomgeneratie bijdragen betaald voor de sociale zekerheid, vaak met tweeverdieners. Nu gaat deze generatie met pensioen. Dat zorgt voor stijgende uitgaven. Maar dat is niet het enige probleem. Daarnaast zijn er ook dalende inkomsten voor de sociale zekerheid. Daarover horen we van de rechtse onderhandelaars geen woord. Men kan nochtans spreken van een chronische aderlating van onze sociale zekerheid, via allerlei nieuwe soorten jobs en loonvormen, waarop geen of zeer weinig sociale bijdragen worden betaald. Het gaat over immense bedragen. Momenteel ongeveer 11 miljard euro aan lastenverlagingen per jaar. De daling van de sociale bijdragen wordt nu gecompenseerd door meer financiering van de overheid. Maar de slechte toestand van de overheidsfinanciën – wegens de reddingsoperatie van de banken en recente keuzes in het fiscaal beleid – zet dat mechanisme onder druk. Besparen is alles wat de klok luidt. Elke bijkomende kost voor de pensioenen, hoe beperkt ook, is uit den boze. Het wettelijk pensioen blijft perfect betaalbaar, wanneer we samen de keuze maken om de welvaart beter te verdelen. De PVDA heeft twee alternatieve voorstellen om de pensioenen betaalbaar te houden. 1° Invoering van een miljonairstaks. 3 miljard van de opbrengst daarvan kan gebruikt worden om de pensioenen te verhogen, 2° Opvoeren van de strijd tegen fiscale fraude. 3 miljard van de opbrengst daarvan kan gebruikt worden om het Vergrijzingsfonds te spijzen.
31.
32.
33.
34.
V.
Besluit
35.
De rechtse coalitie wil fors ingrijpen in de pensioenen. De PVDA onderzocht de concrete impact van de voorgestelde maatregelen, aan de hand van de gegevens die tot dusver bekend zijn. Uit dit onderzoek volgt dat een grote groep van werknemers (waaronder de meerderheid van de vrouwen) verplicht zullen moeten werken tot 65 jaar. Daartegenover staat bovendien een daling van hun pensioen. Voor de ambtenaren loopt dat op tot 298 euro netto per maand. Voor de werknemers die geen baan meer vinden na de leeftijd van 55 jaar, loopt de daling op tot 123 euro per maand. De ‘Zweedse’ coalitie steekt Zweden langs rechts voorbij. Als we vertrekken van de noden van de werkende bevolking, dan is een ander pensioenbeleid vereist. Het recht op rust na een leven van intense arbeid is een essentieel onderdeel van onze sociale bescherming. De afbouw van dit recht raakt de kern van ons sociaal model. Een sociaal pensioenbeleid is wel degelijk haalbaar en betaalbaar.
36.
8