Hoofdstuk
2
15
Van ossen en bijlen tot de euro Een korte geschiedenis van het geld De Romeinen kenden nog geen echte waspoeders. Om hun kleren te wassen, gebruikten ze de ammoniak die vrijkwam uit gegiste urine. Nee, deze regels komen niet uit een cursus huishoudkunde of een verhandeling over witwaspraktijken. Ze hebben wél iets te maken met de geschiedenis van het geld. Want toen Titus, zoon van de Romeinse keizer Vespasianus (69-79), zijn vader aansprak over de belastingheffing op openbare urinoirs, sprak deze de gevleugelde woorden : “pecunia non olet” (geld stinkt niet). Wie niet vies is van geld, verkeert dus in hoog gezelschap.
1. Primitief geld Geld heeft niet altijd bestaan in de vorm die wij nu kennen : munten, biljetten en elektronisch geld. Zo betaalden de Grieken en de Romeinen met runderen. Het Latijnse woord voor geld, pecunia, is trouwens afgeleid van pecus, vee. Andere volkeren gebruikten zout, schelpen, kralen en talloze andere voorwerpen om handel te drijven. Die ruilmiddelen waren echter niet in alle omstandigheden even geschikt. Neem bijvoorbeeld de os : in de tijd van de Griekse dichter Homeros gold die algemeen als betaalmiddel en ook in vele Afrikaanse culturen was vee een geliefd ruilmiddel. Maar reizende handelaren konden daar minder mee aanvangen. Zoutwinning in de Sahara, Amadror, zuidelijk Algerije Zij hadden behoefte aan
een algemeen aanvaard ruilmiddel dat weinig plaats innam en niet kon bederven. Zo’n ruilmiddel was zout. In het oude Rome werden soldaten en officieren ermee betaald en nagenoeg overal ter wereld fungeerde het als koopwaar, statussymbool, waardemeter en betaalmiddel. Marco Polo vermeldt in zijn 14de-eeuwse reisverslag het gebruik van geperst en officieel gestempeld zout als betaalmiddel tegen een koers van veertig baren zout per goudstaaf. Vandaag zijn zout en vee verdwenen uit het betalingsverkeer, maar ze blijven wel leven in ons taalgebruik. Denk maar aan woorden als salaris en soldij (van het Latijn sal, en het Franse sel, salé) en het Engelse fee (fooi, vergoeding), dat verwant is met het woord vee.
BETAALMIDDELEN DOORHEEN DE TIJD
OUDSTE TIJDEN
EERSTE BESCHAVINGEN
...–4000
–2000
2. 1. 5. 1. Dierentanden 2. Kauri’s of schelpengeld (tot de 20ste eeuw) 3. Mesopotamisch ontvangstbewijs in de vorm van een kleitablet (2057 v.C.). 3,5 x 3,9 cm
4. 3.
4. Betaling in goud in het oude Egypte 5. Graan
16
Maar niet alleen in vervlogen tijden werden dergelijke primitieve betaalmiddelen gebruikt. Ook in een recenter verleden treffen we bij niet-westerse volkeren of in uitzonderlijke omstandigheden ongewone betaalmiddelen aan, zoals schelpjes op de Melanesische eilanden, koperdraad in het Centraal-Afrikaanse binnenland of sigaretten in West-Europa tijdens W.O.II. Economen en etnologen zijn het niet altijd eens over de evolutie van het geld. De meeste wetenschappers nemen aan dat uit de eenvoudige ruil van goederen een meer georganiseerde ruilhandel groeide, waarbij een welbepaald voorwerp fungeerde als waardemeter of betaalmiddel. Dat voorwerp verschilde van gemeenschap tot gemeenschap. Het werd na verloop van tijd opgesplitst in kleinere volumes, kreeg stempels, waarmerken en evolueerde zo naar ons vertrouwde geld. Vaak waren dergelijke voorwerpen aan één enkele cultuur gebonden, zoals de aragonietsteen van het eiland Yap en de mokko’s of koperen gongen van het eiland Alor. Heel wat primitieve betaalmiddelen speelden naast een commerciële ook een sociale en religieuze rol, die historisch gezien vaak het overwicht had. Ook vandaag is geld meer dan een economisch instrument : munten zijn verzamelobjecten en kredietkaarten statussymbolen.
Primitieve betaalmiddelen bestaan in alle maten en vormen. Ze kunnen volgens hun oorsprong in twee grote groepen worden opgesplitst : Natuurlijke producten : tabak bij de tabaksplanters in Virginia in de 18de eeuw, dierentanden bij de Melanesiërs en verschillende soorten schelpen, ter plaatse
K aur imu t s
Afrikaans bankier die zijn kauri’s telt, begin 20ste eeuw
gevonden of ingevoerd. Vooral de kleine schelpen cypraea moneta en annulus, beter bekend als kauri’s, waren over de hele wereld verspreid. De Chinezen waren zich al vroeg bewust van de voordelen van deze schelpen uit de Indische Oceaan. Arabische kooplui en koloniale handelaren zorgden voor hun verdere verspreiding over de Oost- en Westkust van Afrika. In de 19de eeuw doken ze ook op in Oceanië en in Noord-en Midden-Amerika. Lange tijd werd hun waarde zelfs uitgedrukt in enkele valuta’s.
... EERSTE BESCHAVINGEN
–1400
2.
1 1. Rotsschildering : vee als betaalmiddel (2de millennium v.C.) 2. Bronzen halsringen (Beieren, 2de millennium v.C.)
4. 3. 3. Koperen staven (Beieren, 1800 v.C.) 4. F enicische gewichten (15de-12de eeuw v.C.) L : 2,2 cm Ø : 1,4 cm
17
Een eigenaardig loonbriefje De Franse operazangeres Mademoiselle Zélie kreeg na een van haar concerten op haar wereldtournee een eigenaardig loonbriefje. Voor haar concert op de Gemeenschapseilanden had ze een derde van de Het varken was een teken van welvaart en opbrengsten bedongen als honorarium, maar bij de uitbetaling van haar rijkdom in Melanesië gage bleek ze eigenares te zijn geworden van drie varkens, drieëntwintig kalkoenen, een veertigtal kippen, vijfduizend kokosnoten en ettelijke sinaasappels, citroenen en bananen. Niet vertrouwd met de plaatselijke gebruiken organiseerde ze geen volksfeest waarop iedereen welkom was, maar voerde ze het fruit aan haar kippen en varkens.
Bewerkte producten : zijden stoffen in China, raffiamatjes in Centraal-Afrika, bewerkte metalen voorwerpen – wieltjes en bijltjes bij de Kelten, gouden ringen bij de Egyptenaren, koperdraad en ijzeren bellen in Afrika ; gouden, zilveren en ijzeren baren – en tot slot kralen van steen, glas of keramiek.
Deze kralen kenden net zoals de kauri’s een wereldwijde verspreiding. De Europese handelaars en veroveraars voerden hun glas- en keramiek-kraaltjes over de hele wereld uit. In vele primitieve gemeenschappen werd de kralen zelfs een magische kracht toegedicht.
Zwaar om dragen Het stenen geld van Yap, een eiland in Micronesië, is waarschijnlijk een van de meest aparte betaalmiddelen ter wereld. Het formaat van dit “geld” is heel verscheiden : de stenen variëren van een paar centimeter tot kolossen met een diameter van 4,10 meter en een gewicht van ongeveer 15 ton. Niet bepaald een betaalmiddel om overal op zak te hebben. De ronde of ovalen stenen met een opening in het midden ontlenen hun waarde deels aan de relatieve zeldzaamheid van het gesteente – aragoniet komt wel voor op het naburige eiland Palau maar niet op Yap – en deels aan de inspanningen en risico’s verbonden aan het uithakken en vervoer van de stenen per vlot. De eilandbewoners gebruikten de stenen aanvankelijk voor diverse betalingen maar hun formaat bleek niet echt geschikt voor intensief gebruik. In de loop van de 20ste eeuw ontwikkelden de inwoners daarom een systeem waarbij de Amerikaanse dollar werd gebruikt voor dagelijkse betalingen en de aragonietsteen voor het regelen van schadevergoedingen en de aankoop van gronden en woningen.
–800
5. 6.
5. Chinese cashmunt 6. Chinees messengeld (8ste eeuw v.C. – 1ste eeuw) L : 7 cm
7. 7. Kaart met Chinese betaalmiddelen
18
Van metaalklompje tot munt Om praktisch bruikbaar te zijn, moet geld draagbaar, deelbaar, herkenbaar en duurzaam zijn. Metaal heeft al deze eigenschappen en werd dan ook overal ter wereld gebruikt als betaalmiddel. Gongen, zwaarden, messen, bijlen, hakken, kogels, juwelen enz... waren allemaal vormen van metaal dat verhandeld werd en tot de verbeelding sprak. Eens deze ruilmiddelen door iedereen aanvaard werden en ook een min of meer vaste waarde vertegenwoordigden, gingen ze door voor “echt geld” en kon hun gebruikswaarde plaats ruimen voor een symbolische waarde.
2. Munten Wanneer China zijn eigen munt creëert, wordt onze westerse munt in Lydië gewonnen uit het edele slib van de rivieren Hermus en Pactolus. Dit slib bevat elektrum, een natuurlijke legering van goud en zilver, waaruit tussen 650 en 600 voor Christus voor het eerst gewaarmerkte klompjes worden
vervaardigd, de zogenoemde staters, die als betaalmiddel ingang vinden. De instempeling of beeldenaar garandeert een bepaald gewicht en daardoor ook de intrinsieke waarde. De Perzen wakkeren het muntgebruik aan en hun gouden dareik (afgeleid van de Perzische
De aanwezigheid van twee edelmetalen en kleine hoeveelheden onedel metaal zoals lood in de eerste Lydische elektrummunten maakte hun waardebepaling niet gemakkelijk. De verhouding tussen goud en zilver kon immers variëren tussen 40 en 60 %. Er werden pogingen ondernomen om het metaal te splitsen en de eerste zilveren en gouden munten deden wellicht hun intrede tijdens de regering van koning Croesus, de laatste Lydische koning (ca. 560-547 voor Christus). De waardeverhouding tussen goud en zilver werd bepaald op basis van een symbolische band tussen beide metalen met respectievelijk de zon en de maan. De astrologische berekening van de hemelcyclus zorgde eeuwenlang voor een merkwaardig stabiele prijs in een vaste verhouding van 1:13,3.
.C .)
Bimetallisme
Ha
l ve
ië, 5 s t a te r (Croesus, Lyd
60
-5
47
v
OUDHEID (7de eeuw v.C. 5de eeuw)
–600
–500
–400
–300
2. 6.
4. 1-1’. 1-1’. Muntjesboom en Chinese cashmunt (7de eeuw v.C. – 20ste eeuw) 61 x 9 cm Ø : 2,6 cm
3. 2. 1/2 stater , Lydië (560-547 v.C.) L : 2,05 cm 3. Zilveren stater of Aeginetische schildpad (475 v.C.) Ø : 2 cm
5. 4. T etradrachme of Atheense uil (5de-4de eeuw v.C.) Ø : 2,5 cm 5. Gouden stater met beeltenis van Apollo (359-336 v.C.) Ø : 1,7 cm
7.
6. H ercules op een zilveren tetradrachme (336-323 v.C.) Ø : 2,6 cm 7. A s, Rome (3de eeuw v.C.) Ø : 6 cm
19
Griekse uilen
U il af geb e el
do pd
th eA
ee
De meest internationale Griekse munt was ongetwijfeld de Atheense uil, zoals men gemeenzaam de Atheense zilveren munt noemt die vanaf de 6de eeuw voor Christus werd geslagen. Terwijl de muntuitgiften van zeer veel Griekse steden beperkt zijn gebleven tot één of twee denominaties, bestond de Atheense muntenreeks uit maar liefst vijftien, later zelfs zestien, verschillende waarden. Het grootste stuk was de dekadrachme (10 drachmen), het kleinste de hemitetartemorion (1/8 obool), waarbij één drachme zes obolen waard was. De dekadrachme woog ongeveer 43 gram, de hemitetartemorion woog nauwelijks 0,08 gram en was slechts een speldenkop groot. Op de keerzijde droegen ze allemaal de uil als beeldenaar ; op de voorzijde was op sommige het hoofd van de godin Athena afgebeeld. Samen getuigden ze van de aanzienlijke mate waarin de ns e te geldeconomie in het leven van de Atheners was binnengedrongen. t ra d ra c hm e De muntenreeks was niet alleen bruikbaar voor grote of internationale transacties, maar evenzeer voor de kleine, dagelijkse boodschappen.
Tetradrachm
em et
ho
of
koning Darius) wordt een internationale munt. In de 6de en 5de eeuw voor Christus slaan niet minder dan 1.400 stadstaten en 500 staatshoofden in de Griekse wereld eigen munten, maar het zijn de “zilveren uilen” (tetradrachmen) van Athene die de geldmarkt beheersen. Alexander de Grote voert eenheidsmunten in, gouden staters met het hoofd van d Pallas Athena, en tetradrachmen va . nA v.C lex and 281 met de beeltenis van Herakles. er de Grote 297Onder Alexanders opvolgers doet de portretmunt haar intrede : de klassieke goden en godinnen krijgen het gezelschap van een
–200
vergoddelijkte Alexander en omstreeks 305 voor Christus brengt de Egyptische vorst Ptolemaeus I Soter een muntreeks met zijn eigen portret in omloop. Bij de Romeinen is Julius Caesar de eerste die in levenden lijve op een munt voorkomt. Terwijl de Romeinen in de 3de eeuw voor Christus met zware bronzen platen (aes signatum) en dito munten (aes grave) betalen – de grootste denominatie was de decussis of 10 assen, de kleinste de semi uncia of 1/24 as – en hun eerste zilverstukken uitgeven, slaan de Belgische stammen in Gallië gouden munten (staters) naar Griekse voorbeelden. Na de Gallische oorlog komt er een eind aan de gouden muntslag en slaan ze
–100
0
100
9.
11.
8. 10. 8. R omeinse didrachme met wolvin op de keerzijde (269-266 v.C.) Ø : 2 cm 9. K eltisch ring- of wieltjesgeld (1ste eeuw v.C.) Ø : 4,4 cm
12. 10. Denarius met beeltenis van Julius Caesar (60-44 v.C.) Ø : 1,8 cm 11. S tater van de Nerviërs (58-57 v. C.) Ø : 1,6 cm 12. Sestertius met portret van Nero (66) Ø : 3,6 cm
20
Van brons naar koper, zilver en goud in alle maten en gewichten
D e na r i
us m
et
ho
De Romeinen baseerden hun monetair stelsel op de Griekse munten die in de Griekse kolonies in Zuid-Italië en op Sicilië circuleerden. Zelfs de naam namen ze van hen over : hun eerste zilveren munten bijvoorbeeld waren didrachmen van ong. 7,5 g en pas in 211 voor Christus kozen ze voor de denarius (4,5 gram) met de gehelmde Roma op de voorzijde en de Dioscuren op de keerzijde fd als basis van hun eigen muntstelsel. Deze denarius va nJ u liu s Caesar, 4 4 v.C. was een blijver, want gedurende ruim 450 jaar bleef hij de Romeinse munt bij uitstek. Romeinse munten waren in het algemeen van een zeer hoog gehalte. Dit gold zeker voor de goudstukken, die zelfs in perioden van verval, zoals de la 2 ag 8zil v 19 3de eeuw na Christus, een gehalte hadden van 95 % of hoger. Tijdens e rg e la ( halte, Caracal de Republiek was dit hoge gehalte ook gebruikelijk voor de zilvermunten. Tijdens de Keizertijd daalde het zilvergehalte echter gestaag, tot omstreeks 270 een absoluut dieptepunt werd bereikt met de “zilveren” antoninianus, die nog amper 2 % zilver bevatte.
o
A nto n i n
sm
et
17 )
ia nu
enkel nog zilver en brons. Romeinse munten dringen in de omloop door, o.m. de zilveren denarius, de bronzen sestertius en de gouden aureus en solidus. Vanaf Nero (54-68) volgen de devaluaties elkaar op. De keizers verlagen voortdurend het zilvergehalte Tijdens de vroege middeleeuwen werd vaak van de denarius waardoor hij betaald met landbouwproducten uiteindelijk uit evenveel zilver als koper bestaat. Vanaf de regering van Septimus Severus (193-211) versnelt de muntontwaarding nog ; ze bereikt haar hoogtepunt omstreeks 270. Onder druk van de Barbaren wordt het Romeinse Rijk in 395 gesplitst in het West- en het OostRomeinse Rijk. Minder dan een eeuw later, in 476,
maakt het West-Romeinse Rijk plaats voor een aantal koninkrijkjes met steeds wisselende grenzen. Onder de Merovingers wordt er in Gallië bijna geen handel meer gedreven. De landbouw is er de belangrijkste economische activiteit. Het muntgeld verdwijnt langzaam maar zeker en er wordt opnieuw in natura (graan, paarden...) betaald. Uit de Frankische tijd worden alleen de door muntambtenaren uitgegeven goudstukken, meestal triëntes of 1/3 solidi, met zekerheid aan ons land toegeschreven maar daarnaast circuleren ook bronzen en zilveren munten. Het zijn deze laatste, de denarii, die het Karolingische muntstelsel bepalen en gedurende vijf eeuwen de muntomloop uitmaken. Van de 11de tot de 14de eeuw wordt een veelvoud van deze denarii of penningen
MIDDELEEUWEN (6de 15de eeuw)
200
300
500
600
3. 1.
2. 1. Kralen- of parelsnoer (tot de 20ste eeuw) L : 77 cm 2. Solidus van Licinius I (307-323) Ø : 2,1 cm
4. 3. Triëns van de Merovingers (6de-7de eeuw) Ø : 1,2 cm 4. H et innen van de tienden (8ste eeuw)
Chinees papiergeld of vliegend geld Uit de volgende beschrijving blijkt hoezeer Marco Polo in bewondering stond voor het geld dat de Mongoolse leider Kublai Khan (1214-1294) in omloop bracht :
ilj e tv an
1 kw
n
a
800
es b
“Het is in de stad Khanbalik dat de Grote Khan zijn munthuis heeft. Het is zo georganiseerd dat je wel kunt zeggen dat hij de alchemistische kunst volledig beheerst. Je moet namelijk weten dat hij geld gemaakt heeft uit boomschors – meer bepaald die van de moerbeiboom, dezelfde boom die ook het voedsel levert voor de zijdewormen. De fijne bast tussen de schors en het hout wordt ertussenuit gepeld, geplet en met behulp van lijm platgestreken tot grote vellen (...). Wanneer ze klaar zijn, worden ze versneden tot rechthoeken van verschillende grootte (...). De uitgifteprocedure is even formeel en gezaghebbend als waren deze vellen van puur goud of zilver. Speciaal daartoe aangestelde ambtenaren ondertekenen elk stuk geld en brengen er hun stempel op aan. Als dit alles volgens de regels is verlopen, brengt de hoofdambtenaar bovenaan op het vel zijn stempel aan in rode inkt en dan pas is het geld authentiek”.
e Chin
21
of
1. 0
00
c as
h,
M in
g - dy
nastie,
14 de -17de eeuw
Wat valt er te lezen op dit biljet ? De uitgever : Ming-dynastie (14de-17de eeuw) en de naam van zijn stichter, Hung Wu. De waarde : 1 kuan of 1.000 cash in karakters en in muntstapeltjes. Het jaar van uitgifte Bepalingen : geldig in het hele rijk en verbod om het geld na te maken (bestraffing met de doodstraf, een informant wordt beloond met de bezittingen van de vervalser).
1200
7
5.
5. Zilveren denarius van de Karolingers (840-877) Ø : 2,1 cm 6. Theeblok, China en Tibet (9de-20ste eeuw) 22 x 17 cm
6.
8. 7. Penning van de stad Brussel (13de eeuw) Ø : 1,2 cm 8. Chinees biljet of papiergeld (14de-17de eeuw) 34 x 22,2 cm
22
geslagen door feodale vorsten, steden, lokale heren, abten en bisschoppen. Zij beschikten over zowel het munt- als het tol- en marktrecht. Voor de ordehandhaving op de markt hadden zij dus het recht zichzelf met tolheffingen te belonen. Om de handelaars in De muntslag met de hamer, 15de eeuw staat te stellen de geëiste tol te betalen en de commerciële transacties vlot te laten verlopen, sloegen zij de nodige munten en streken zij meteen ook de daaruit voortvloeiende winsten op.
Filips de Goede slaat vanaf 1434 voor vier gewesten munten van gelijk type, gewicht en gehalte, o.m. de vierlander en de gouden rijder ; om ze van elkaar te kunnen onderscheiden, dragen ze provinciale symbolen.
Met de toenemende handel en de verstedelijking was al vanaf de 12de eeuw een grote behoefte aan geld ontstaan. Om daaraan tegemoet te komen, werden in de loop van de 13de en 14de eeuw munten met internationale uitstraling geslagen, zoals de Tourse groot en de Engelse sterlingen, naast eigen creaties zoals de Vlaamse groot. De goudaanmunting, die in onze gewesten tot een einde kwam tijdens de Merovingische periode, wordt tijdens de regering van Lodewijk van Nevers (of van Crécy, 1322-1346) hervat met imitaties van de Florentijnse florijn en de Franse écu of schild en engel. Tijdens het bewind van zijn zoon, Lodewijk van Male, worden deze munten met onder meer het lam, de frank, de gehelmde leeuw en de oude helm aangevuld tot een van de fraaiste middeleeuwse muntenreeksen. De Bourgondische hertogen zetten een grote stap naar de eenmaking van Betaling van de jaarlijkse belastingen of cijnzen, ons muntwezen. 12de eeuw
De wisselaar naar Marinus van Reymerswael, eind 16de eeuw
1400
1500
2.
4.
1. 1. Henegouwse florijn (1337-1345) Ø : 2,2 cm 2. V laamse groot (1305-1322) Ø : 2,6 cm
6. 3.
3. Gouden rijder of frank (1419-1467) Ø : 2,8 cm 4. De Bourgondische eenheidsmunt of vierlander (1419-1467) Ø : 2,9 cm
5. 5. T ajadera of bijltjesgeld gebruikt in Latijns-Amerika 6. Z ware Karolusgulden (1506-1555) Ø : 3,6 cm
23
Etymologie 1. Daalder : afgeleid van Joachimsthaler, een munt geslagen in het Sankt-Joachimsthal (Bohemen ; Tsjechië) ; de woorden thaler en dollar hebben dezelfde oorsprong.
1.
2. Frank : genoemd naar Francorum Rex (koning der Franken), een titel die terug te vinden is op het omschrift van deze munt, of naar het vrijkomen van de Franse koning Jan II De Goede, die tijdens de Honderdjarige oorlog door de Engelsen gevangen was genomen. Na zijn vrijlating werd deze munt in omloop gebracht (franc = libre, “vrank en vrij”, franchise). 3. Florijn : afgeleid van het Italiaanse fiore (bloem), verwijzing naar de lelie uit het stadswapen van Firenze, waar deze munt voor het eerst werd geslagen.
2.
3.
4.
4. Gulden : gouden muntstuk (vergulden, gold, goud). Later werden ook zilveren guldens uitgegeven (bijv. gouden en zilveren Karolusguldens). 5. Lam of mottoen : verwijzing naar de beeldenaar met een voorstelling van Christus als het Lam Gods.
5.
6. Schild : vertaling van de Franse muntnaam écu, zelf een afkorting van het woord écusson en een verwijzing naar het wapenschild op deze munt.
6.
NIEUWE TIJD (16de 18de eeuw)
1600
10. 8. 7. 7. Cacaobonen als betaalmiddel in Mexico (16de eeuw) 8. 1/2 Luikse daalder (1557) Ø : 3,4 cm
9.
9. Dubbele soeverein (1620) Ø : 3,8 cm 10. Dubbele Luikse dukaat (1694) Ø : 2,4 cm
24
In 1832 kiest het Koninkrijk België na enige discussie de frank als geldeenheid. Andere mogelijkheden die geopperd werden, waren gulden, pond of zelfs pentagram. In 1861 behoort België bij de eerste landen die nikkel vermunten en onze gaatjesmunt van 1901 is een Europese innovatie. Om het onderscheid tussen de Belgische frank en de Franse munteenheid te vergemakkelijken, wordt in 1926 een tweede munteenheid gecreëerd, de belga met een waarde gelijk aan 5 frank. Hem is echter slechts een kort leven beschoren en hij sterft een stille dood in 1946. In 2001 ten slotte wordt de laatste munt in Belgische frank geslagen, een gedenkmunt van 500 frank ter gelegenheid van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie.
De muntslag met de schroefpers vanaf de 17de eeuw
Karel V en zijn zoon Filips II luiden in onze gewesten het tijdperk in van de moderne numismatiek, gekenmerkt door zware zilverstukken zoals de Karolusgulden en de Filipsdaalder, geslagen in zilver dat afkomstig was uit de Nieuwe Wereld en met het realistische renaissanceportret van hun uitgever als beeldenaar. Ook in de muntproductie komt geleidelijk aan verandering : de schroefpers vervangt vanaf de 17de eeuw de eeuwenoude hamer en Maria-Theresia maakt van Brussel de enige muntplaats in de Oostenrijkse Nederlanden. De Verenigde Belgische Staten slaan in 1790 munten met de Belgische leeuw als beeldenaar, maar de muntnaam frank doet pas opnieuw zijn intrede met de Franse overheersers, die ook het decimale muntstelsel invoeren. De frank blijft, met een korte onderbreking tijdens het Hollandse bewind, de munteenheid tot de girale euro in 1999 en de tastbare euro in 2002 definitief hun intrede doen.
NIEUWSTE TIJD (1800 1945)
1700
1800
4.
3. 1.
3.
1. Eerste Europese biljet uitgegeven door de Stockholms Banco (1661) 15,5 x 19,9 cm 2. Koperen plåtmynt (17de eeuw) 8 x 9 cm
5. 6.
2. 3. Zoutstaaf, betaalmiddel in Ethiopië (18de eeuw) 4,5 x 25,5 cm 4. Dubbel oord van Maria-Theresia (1780) Ø : 2,8 cm
5. L eeuw van de Verenigde Belgische Staten (1790) Ø : 4,1 cm 6. A ssignaat (1793) 8,3 x 8,4 cm
25
Brandbaar papier Zolang de omstandigheden niet noopten tot een versnelde invoering van geld dat uitsluitend op vertrouwen berust, bleef men gehecht aan metaalgeld met een eigen intrinsieke waarde. In het midden van de 17de eeuw bevond Zweedse koperen plåtmynt Zweden zich in een monetaire impasse waarvoor de invoering van papiergeld een uitweg bood. Zilver was door de wet van Gresham nagenoeg uit de omloop verdwenen en de kopermunten circuleerden niet intensief genoeg omdat ze door hun zware gewicht niet echt geschikt waren voor circulatie (sommige plåtmynte wogen bijna 20 kg).
Biljet, uitgeg even
doo rd
to eS ck
ho
In deze situatie kon papiergeld een oplossing bieden. Johan Palmstruch verkreeg in 1656 van de koning het exclusieve recht om te Stockholm een privébank op te richten die zich naast deposito-, giro- en wisselverrichtingen ook met kredietverleningen mocht inlaten. Maar de depositocertificaten van de Stockholms Banco werden slechts in beperkte mate als betaalmiddel gebruikt, want men had één moeilijkheid over het hoofd gezien. De depositocertificaten waren rentedragend, zodat bij elke verhandeling interest berekend en betaald moest worden. Vijf jaar later, in m 1661, toen er een ernstig tekort was aan plåtmynte, sB an co verkreeg de privébankier een exclusief emissierecht voor niet-rentedragende bankbiljetten, de zogenaamde kreditivsedlar. Deze biljetten duidden ronde bedragen aan, waren convertibel in koper en werden uitgegeven zonder dat er een deposito van metaalgeld tegenover stond. De biljetten werden gebruikt om leningen te financieren en vonden zo hun ingang in de dagelijkse omloop. Het moderne bankbiljet was een feit. De waarde van de biljetten was afhankelijk van het vertrouwen in de bank en jammer genoeg ontstond er in 1663 reeds paniek, zodat de bank in 1664 tijdelijk haar deuren moest sluiten. De uitgifte van biljetten ging evenwel door tot het gerechtelijk onderzoek in 1667 afsloot.
l
1850
9. 8. 7.
7. 5 frank, het eerste Belgische muntstuk (1832) Ø : 3,7 cm
8. 1.000 frank, bankbiljet uitgegeven door de Nationale Bank (1851) 11,2 x 17,5 cm 9. 50 frank, het eerste tweetalige Belgische bankbiljet (1887) 9,5 x 16 cm
26
3. Papiergeld waren door een metaaldeposito aan toonder uitgaf, terwijl de Rikets Ständers Bank (1668), nu de Sveriges Riksbank en de oudste centrale bank van Europa, “overdrachtsbiljetten” creëerde, die evenwel geboekt moesten worden voor men ze kon verhandelen. In 1694 werd de Bank of England opgericht, die de eenmaking nastreefde van een omloopsysteem waarin bankbiljetten naast goudsmidcertificaten circuleerden.
De certificaten of depositobewijzen, die reeds van voor de middeleeuwen dateren, zijn de voorlopers van het huidige bankbiljet. Ze werden door particulieren, edelsmeden, wisselaars of instituten aan deponenten van edelmetaal overhandigd en gingen na verloop van tijd in de plaats daarvan circuleren. Die schuldverbintenissen waren hoe langer hoe meer op zicht en vrijwel steeds aan toonder. Maar in feite waren ze het gevolg van een omwisseling van ontvangstbewijzen tegen contanten en niet van een kredietverlening ; de geldomloop zelf steeg dus niet. Buiten Europa, meer bepaald in China, bestonden al in de 7de eeuw depositocertificaten die een geldwaarde vertegenwoordigden. In Europa kennen we die van de Casa di San Giorgio te Genua (1408), van de Banco del Rialto te Venetië (1564) en van de Amsterdamsche Bank (1609). Het bankbiljet zelf verscheen in de loop van de 17de eeuw, verbreidde zich in de 18de eeuw en kwam tot volle ontplooiing in de 19de en 20ste eeuw. Aanvankelijk werd het uitgegeven door privébanken, later vooral door de centrale banken. Als voorbeelden uit de 17de eeuw kunnen we het experiment aanhalen van de private Stockholms Banco (1661) die – als primeur voor Europa – “kredietbiljetten” die niet langer volledig gedekt
De drukkerij van de Nationale Bank in 1927
Een gelijkaardige poging om door middel van papiergeld de economie nieuw leven in te blazen, vond plaats in Frankrijk. De Schotse economist John Law kreeg van de Hertog van Orléans, de Franse regent, de toestemming om een bank op te richten (Banque Générale, 1716) en biljetten uit te geven die gedekt werden door de waarde van land in de plaats van metaaldeposito’s. Maar ondanks de hoge bescherming liep ook dit experiment faliekant af en kreeg het vertrouwen van het publiek in de nieuwe geldvorm een flinke knauw. In 1800 werd de Banque de France opgericht en tal van andere centrale banken volgden in de volgende decennia haar voorbeeld.
1900
3. 1. 1. H et grootste betaalmiddel ter wereld op het eiland Yap Ø : tot 4 m 2. De “mokko”, betaalmiddel in Indonesië 59 x 36 cm
4.
2.
3. Gaatjesmunt van 10 centiem, koning Leopold II (1902) Ø : 2,2 cm 4. 5 0 frank of 10 belga (1927) 8,7 x 14,4 cm
27
In 1914 ontnam de Duitse bezetter de Nationale Bank haar uitgiftevoorrecht en richtte hij bij de Generale Maatschappij een emissiedepartement op dat een reeks biljetten in omloop bracht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdrievoudigde de biljettenomloop, wat bij de bevrijding aanleiding heeft gegeven tot de GuttMercator op het biljet van 1.000 frank (1962-1984) operatie, een geldsanering, waarbij de biljetten uit de omloop genomen en vervangen werden. Vanaf 1946 gaf de Nationale Bank de Dynastiereeks uit, in 1950 gevolgd door de Eeuwfeestreeks. De laatste reeks biljetten in Belgische frank was gewijd aan kunstenaars die een invloed uitoefenden op de kunst van de 20ste eeuw. Op 1 januari 2002 hadden 12 drukkerijen uit heel het eurogebied, op Luxemburg na, 15 miljard eurobiljetten gedrukt, waarvan er 6,6 miljard in omloop gebracht werden op 1 januari 2002.
In België geeft de Banque d’Ostende et de Bruxelles op het einde van de Oostenrijkse periode biljetten uit die spoedig het vertrouwen verliezen en kort daarna storten de assignaten van de Franse overheerser de bevolking in een rampzalig avontuur.
Ontwerp voor een onuitgegeven biljet van 1.000 frank – 200 belga (1934-1946)
In ons land zijn het privébanken die biljetten in omloop brengen : de Algemeene Nederlandsche Maatschappij ter begunstiging van de Volksvlijt (1822), de Banque de Belgique (1835), de Banque Liégeoise et Caisse d’Epargnes (1835) en de Banque de Flandre (1841). Dit meervoudig uitgiftesysteem verdwijnt ten gevolge van de oprichting, in 1850, van de Nationale Bank, die het emissiemonopolie verkrijgt, een recht dat regelmatig wordt vernieuwd. Haar biljetten, die pas in 1873 wettige betaalmiddellen worden, vervangen geleidelijk aan de coupures van de eerder genoemde banken (voor een totale waarde van 46 miljoen frank).
Controle van een blad met biljetten van 50 euro, 2004
EIGEN TIJD (1945 ...)
1950
5.
6. 5. 1 frank, koning Albert I (1922) Ø : 2,3 cm 6. Bankbiljet van 10.000 frank-2.000 belga (1929) 13,5 x 22,3 cm
8.
7. 7. 10 centiem in zink, koning Leopold III (1942) Ø : 2,2 cm 8. 5 00 frank, type Eeuwfeest, een verwijzing naar het koloniale verleden van België (1955) 8 x 16 cm
28
Nadat in 2002 de eerste bevoorrading achter de rug was, besliste de ECB om elke drukkerij één of meerdere coupures toe te wijzen. De drukkerij van de Nationale Bank drukt sinds 2002 hoofdzakelijk nog het biljet van 50 euro. Elk jaar opnieuw bepaalt de ECB wie wat zal drukken en in welke hoeveelheden. De jaarlijkse productie moet voldoende groot zijn om de verwachte toename op te vangen en om de ongeschikte biljetten te vervangen maar ook om een onverwachte en plotse stijging van de vraag het hoofd te bieden. De drukkerijen van het Eurosysteem zijn intussen volop bezig met de voorbereidingen voor een tweede reeks.
4. Giraal en elektronisch geld De verschillende geldvormen volgden in de loop der tijd de ontwikkeling van de economie en die van de technologie. De bloei van de informatietechnologie leidt tot een toenemende informatisering van de betalingen. In de tweede helft van de 19de eeuw ontstonden diverse gedematerialiseerde geldvormen, waaronder het zogenoemde “girale” geld. Hiermee kun je bedragen overhevelen van de ene bankrekening naar de andere door een eenvoudige overboeking waarbij een rekening wordt gecrediteerd door een andere rekening te debiteren. Die betalingen kunnen via een overschrijvingsformulier, maar ook elektronisch plaatsvinden. In dit geval wordt de betaling verricht met een debetkaart, met een kredietkaart, via telefoon of via internet. Het aandeel van giraal geld in de totale geldhoeveelheid in omloop neemt voortdurend toe. Naast het girale geld ontstond het zogenoemde “elektronische” geld. In dit geval wordt het bedrag van een rekening genomen en opgeslagen op een elektronische drager. Dit geld berust op het principe van de vooruitbetaling : een bedrag wordt door de cliënt overgedragen van zijn rekening naar zijn elektronische kaart en wordt aangewend naarmate hij betalingen moet verrichten. De gsm dient lang niet meer alleen om te bellen, hij is ook een betaalmiddel... en via wifi en internet zullen in de toekomst ongetwijfeld nog meer mogelijkheden komen.
1975
1.
1. Bankkaarten (de eerste internationale kredietkaart werd door Diners Club in 1950 in het leven geroepen)
2. 2. Overschrijvingsformulier in Belgische frank (tweede helft van de 20ste eeuw) 3. Bankcheques (tweede helft van de 20ste eeuw)
3.
29
Voor wie er meer wil over weten • E. Buyst, M. Danneel, I. Maes, W. Pluym, De Bank, de frank en de euro. Anderhalve eeuw Nationale Bank van België, Lannoo, Tielt, 2005 • M. Danneel, Y. Randaxhe, B. te Boekhorst, Adieu frank, het boeiende verhaal van België en zijn geld, Brussel, 2001 • B. Lietaer, Het geld van de toekomst. Een nieuwe visie op welzijn, werk en een humanere wereld, Amsterdam, 2001 • OKV, Het museum van de Nationale Bank van België, Brussel, 2000 • N. Ferguson, Het succes van geld. Een financiële geschiedenis van de wereld, Amsterdam, 2008 • Internet : w ww.ecb.int/stats/euro/production/html/index.en.html www.ecb.int/stats/euro/circulation/html/index.en.html www.banksys.be/index/nl_BE/5094192/5118071/feiten-en-cijfers.htm
2000...
7. 6. 4.
8.
5.
4. 100 frank, type Ensor (1995) 13,9 x 7,6 cm
5. 5 frank, koning Boudewijn (1986) Ø : 2,4 cm 6. 50 frank, koning Albert II (1994) Ø : 2,2 cm
7. 2 euro, ontvoering van Europa door Zeus (Griekenland, 2002) Ø : 2,6 cm 8. 200 euro (2002) 8,2 x 16 cm