Mr.
L. A... O. KOL
FF.
* r ^A : *--'ç : ;;^-
De ordonnantie op de rechten van successie en van overgang, (Stbl. 1901 ITo. 471); vergeleken met de oude successie-ordonnantie (Stbl; 1836 No. 17) E N
met de Nederlands Aie Successiewetten, 2de DRT
BATAVIA Jav. Boekh. en Drukkerij, Rijswijk.
1908.
^ ^ ^
Mr.
L.
A. O. KOL
FF.
De ordonnantie op de rechten van successie en van overgang, (Stbl. 1901 No. 471); vergeleken
met de oude successie-ordonnantie (Stbl. 1836 No. 17) E N
met de Nederlandsche Successiewetten. 2de D R U K
. B A T A v r A, Jav. Boekh. en Drukkerij Rijswijk.
1908.
De nieuwe ordonnantie op de rechten van successie en van overgang, welke niet 1 April a, s. in werking zal treden, is geheel op de leest der Nederlandsche Successiewet geschoeid en wèl, omdat aldus o. a. voor de verklaring barer bepalingen zonder veel bezwaar gebruik gemaakt zou kunnen worden van de werken der Nederlandsche schrijvers over successierecht *). Eene eigenlijk gezegde „toelichting" op die ordonnantie wordt dus in (ie volgende bladzijden niet gegeven, maar wel zal men daarin een antwoord vinden op eenige vragen, die zich vooral in de eerste tijden der inwerkingtreding zullen voordoen, als: Hebben de nieuwe bepalingen op dit punt wijziging gebracht of kan als van ouds gehandeld worden? Kan de verklaring, welke de Nederlandsche schrijvers van een zeker artikel geven zonder schroom gevolgd worden of wijkt de Indische redactie van de Nederlandsche af? Bij welk artikel der Nederlandsche wet kan die verklaring gevonden worden? Daar de groote inoeielijkheden zich in de eerste tijden vooral zullen voordoen bij de inrichting der memoriën van aangifte, zijn mede eenige modellen van de meest, voorkomende aangiften opgenomen.
K
BATAVIA,
14 Maart 1902.
*) Meer in liet bijzonder Mr. J. P. Sprenger van Eijlc, de wetgeving op het recht van successie en van overgang bij overlijden en II. W. de Wilde, de wet dot nadere regeiing van hel recht van successie, en van overgang bij overlijden. Het laatste werk handelt uitsluitend over de wet van 1897 en kan als een vervolg op het werk v a n Mr. Sprenger van Eyk beschouwd worden.
•
VOORNAAMSTE
luv
Bepalingen
AFKORTINGEN.
omtrent de invoering- van en den over-
gang tot de nieuwe wetgeving. R. R
Regeerings—Reglement.
R. O
Reglement op de Rechterlijke .Organisatie.
B.
Burgerlijk Wetboek voor Ned. Indie.
W. . , .
B. R. V. . .
Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering.
S. V
Reglement op de Strafvordering.
S. R
Wetboek van
Stbl. of St. .
Staatsblad van Ned. Indië.
B. B
Bijblad op het Staatsblad van Ned. Indië.
Z. 0. Vrijst.
Lijst van Vrijstellingen op de Zegelordonnantie (Stbl.
Strafrecht.
1885 no. 131). 0. S. of S. .
Ordonnantie
op
de rechten
van
successie
en van
overgang (Stbl. 1901 no. 471). A. V
Administratieve
voorschriften
voor
de
ambtenaren
van de rechten van successie en van overgang. N(ed). S. W.
Nederlandsche Successiewet.
Wet. 1897 .
Nederlandsche no. 154).
wet
van
24
Mei
1897
(Ned. Stbl.
••MH
INHOUD.
PAGISTA:
Verschilpunten niet de oude Successieordounantie.
.
.
„
1.
Verschilpunten niet de Nederlandsen« wetgeving' .
.
.
„
14.
Modellen van aangiften
„
17.
Text der ordonnantie
,,24.
Brj (ie samenstelling der successieordonnaiitie van 24 Februari 1836 (Stbl. no. 17) werd de Nederlandsclie wet van 17 December 1817 (Ned. Stbl. no. 37), zooals zij gewijzigd wns in 1832, bijna woordelijk gevolgd. En ofschoon deze wet in 1859 door een geheel nieuwe regeling werd vervangen, welke sedert ook weer herhaaldelijk herzien is, bleef in Indië de oude regeling van kracht behoudens wijziging op enkele punten. Reeds lang bestond daarom bij de Indische Regeering het voornemen om die geheel verouderde bepalingen, die niet meer pasten in de tegenwoordige burgerlijke wetgeving, door nieuwe te vervangen en dan tevens, op het voorbeeld van de Nederlandsclie successiewet, ook de rechte lijn, die tot nog toe vrijgesteld was aan de belasting te onderwerpen. Het eerste ontwerp van een nieuwe regeling mocht echter niet de instemming van den Minister van Koloniën verwerven. Ondertusschen bracht de wet van 24 Mei 1897 (Ned Stbl. no. 154) belangrijke wijzigingen in de Nederlandsclie successie-wetgeving, waarmede ook rekening gehouden moest worden. Een "nieuw ontwen) werd daarom het opperbestuur aangeboden, dat na, eenige wijzigingen de ordonnantie van 22 December 1901 (Stbl. no. 471) wen
VERSCHILPUNTEN MET DE OUDE SUCCESSIEORDONNANTIE. In het wezen der belasting heeft de nieuwe ordonnantie geen De aard verandering gebracht, alleen beeft men voor art. 1 eene redactie der belasgekozen, waaruit meer uitdrukkelijk zou kunnen blijken, dat uit- ting art. 1 keeringen tengevolge van overlijden, uit levensverzekeringen niet vlg. door de belasting getroffen worden. De verklaring van vermoedelijk overlijden wordt verder met werkelijk overlijden in alle opzichten gelijkgesteld; iets wat vrij wel voor de hand ligt, maar bij gebreke van een dergelijke bepaling in de oude ordonnantie kon vroeger van nalatenschappen van vermoedelijk overleden verklaarden geen belasting geheven worden. Was vroeger recht van overgang verschuldigd van de waarde' van onroerende goederen gelegen binnen Ned. Indië en van nietingezetenen in. vruchtgebruik of eigendom geërfd wordende, zoodat volgens een Regeeringsinterpretatie daarbuiten vielen onroerende goederen in recht van erfpacht enz. bezeten, door in art. 2 de woorden „in vruchtgebruik of eigendom" weg te laten en te spreken van „onroerende zaken gelegen of gevestigd" heeft men aan die
uitlegging een einde willen maken en aldus andere zakelijke rechten dan den eigendom en het vruchtgebruik aan de bekisting willen onderwerpen. Daarentegen is het recht van overgang, dat geheven werd van Hypothecaire schuldvorderingen, afgeschaft. Art 11 (oud; schreef hij opvolgend fideieommissair bezit periodieke belastingheffing om de tien j a r e n voor. Dergelijke fideieom_ missen, welke zich dus uitstrekken over meer dan één »-raad zijn hij de tegenwoordige burgerlijke wetgeving verboden (zie art.' 879 ». W.), maar voor zoover zij door den dood bekrachtigd waren zijn zij bij de invoering van het Burgerlijk wetboek in stand »ehoudeu (art. 76. Overg.). De belading werd feitelijk slechts geheven van twee van die fideicommissen, welke respectievelijk m 1818 en 1827 gevestigd waren. Volgens de beschikkingen van den insteller van het eerste fideicommis zou het landgoed Tj. . . , bij overlijden van zijn erfgenamen met den baud van fideicommis overgaan op hunne descendenten tot m den derden graad en zou eerst in den vierden graad dit verband ophouden. De insteller liet bij zijn overlijden niet minder dan negen wettige en vijf geadopteerde kinderen bénevens één kleinkind na en deze op hun beurt weer talrijke kinderen en nakomelingen zoodat, toen er een vijftig j a r e n na de instelling van liet fideiconnnis waren voorbijgegaan, het groote bezwaren opleverde om op de behoorlijke eu tijdige heffing der belasting toezicht te houden. De heffing werd daarenboven nog bemoeilijkt door de talrijke reehtsquaesties, die zich daarbij voordeden en waarvan v o o r ' d e heffing der belasting de voornaamste wel was of adoptief kinderen en hunne descendenten tot den adoptief vader, den insteller van bet tideicommis moesten beschouwd worden als in «Ie rechte lijn van deze af te stammen, in welk geval zij vrijgesteld zouden zijn van de betaling van eemge belasting. Met het andere onder overeenkomstige bepalingen ingesteld fidei-commis was het al niet veel gunstiger gesteld, alleen liet de insteller slechts zeven adoptief kinderen na. (1 ) Eene overgangsbepaling der nieuwe ordonnantie bepaalt nu o m. dat, hetgeen ingevolge art. 11 (oud) na de inwerkingtreding der nieuwe successieordonnantie vorderbar zoude worden niet meer wordt geheven. Aan de heffing van dn; periodieke belasting op successieve fideicommissen is aldus een einde g e m a a k t en d a a r m e d e de pas tot verdere moeilijkheden afgesneden, echter zal hetgeen bij de inwerkingtreding reeds vorderbaar was nog betaald "moeten worden. Zijn m bet algemeen fideicommissen tegenwoordig verboden, artt. 973 vlg. B. W. laten die erfstellingen echter nog in bijzondere gevallen toe, t. w. ten voordeele van kleinkinderen, broers- en zusterskinderen. Volgens nieuw art. 26 zijn in die gevallen de verwachters, die door het overlijden van den bezwaarden erfgenaam tot het genot komen, tot het indienen eeuer memorie van aangifte (2) verplicht en wel ten kantore van den ambtenaar v. d. r. v. s. en v. o m wiens kring de insteller van bet fideicommis zijn laatste wo'on(1) Zie nader T. v. h. Recht, deel 58. (21 Tot controleering van deze aangiften is de bepaling van art. 25 gemaakt.
phials -bad of lie! fideicommissaire goed gelegen is, art. 26 en 27 I1). Zij zijn verder (art. 16] uitsluitend (met uitsluiting .'ins van den bezwaarden eifgennam! aansprakelijk voor de rechten wegens den overgang van de erfenis op lien verschuldigd. Er wordt toch aangenomen, lint zoowel de bezwaarde als de verwachter erven van den insleller, wiens testament de grondslag is van hun recht De goederen moeten echter (volgens in Nederland gevallen beslissingen) bi] den overgang op de verwachters aangegeven worden op de waarde, welke zij hebben bij het overlijden van den Lexicaal den er jgenaam. Van de laatste woonplaats daarentegen van den insleller hangt af of van de fideicommissaire goederen recht van successie dan wel recht van overgang verschuldigd is, terwijl ook naar de verwantschap tot den msteller bet recht berekend wordt door den verwachter . t. z. t. verschuldigd (art. 5 6 \ onverschillig ran hetgeen ah nitestqto verkregen xon ai/n (vergelijk slot art. 51). De bijzondere bepalingen, voor i'ideieonmiissen geldende op het punt van aangifte, de aansprakelijkheid van den verkrijger de berekening van het recht, de beëediging enz. aitt. 1 6. 26, 42 en 55, zijn m. m. mede toepasselijk op verhogingen van vruchtqébvink hl opvolging, hetwelk overig, ns uiterlijk veel overeenkomst met een rideieommis vertoont. Eveneens lot op zekere hoogte op verkrijgingen van eene periodieke mlheenng bij opvolging: de aangiften behoeven echter dan niet heëedigd te worden art. 42. De niiuwe ordonnantie bevat em geheel stel bepalingen wierMiddelen enkel doel is ontduiking van belasting tegen te gaan. Dergelijke tegen bebepalingen zoekt men tevergeefs in de oude successieordonnantie lastingontEen bepaalde behoefte daaraan is nimmer gevoeld; maar nu de duikingen nieuwe ordonnantie de vrijstelling van de richte lijn opheft en de art. 3 vlg. belasting- percentages met onbelangrijk verhoogt, was het te vreezen dat ontduikingen ook hier in Indië niet zouden uitblijven en kunnen bepalingen als hier bedoeld noodig blijken te zijn. Zoo wil art. 3 voorkomen de ontduiking van het' successierecht door gefingeerde verwerping van erfenissen en legaten, door gefingeerden afstand van de huwelijks-gemeenschap of door het maken van bedingen bij huwelijksche voorwaarden en staat in nauw verband hiermede art. 53, bepalende, dat liet bedrag van de rechten tegen volge van verwerping wel vermeerdering, geen vermindering kan ondergaan. (2) De overige tegen ontduiking gerichte artikelen zooals de art 4 t/m 13 zijn nagenoeg uitsluitend ontleend aan de Nederlandsche wet van 24 Mei 1897 (Ned. Stbl. No. 154). Men heeft bij deze wet meer m het bijzonder op het oog gehad, behalve bet aftrekken van het actief der nalatenschap van niet bestaande schulden (31 het maken van pakketten, voorzien van opschriften, waarin de personen werden aangewezen, aan wie zij na. het overlijden moeten worden (1)
Tenzij het fideicommis dagteekent van vóór 1848
Ä^Ä^ST (3)
k
™
doen verv 1,e welke a]s ,echie ] n
" "'
*
Hen zie art, 39, dat ook gedeeltelijk aan de wet van 1897 ontleend is.
Ä
— 4 ----afgegeven of het ter hand stellen aan een ander van zaken of waarden met de opdracht om ze na overlijden aan aangewezen personen at te geven of daaraan een bepaalde bestemming te geven. Ook kunnen personen, die den dood nabij achten, door aan hunne naaste verwanten enz. schenkingen of kwijtscheldingen te doen of hen op een andere wijze te bevoordeeld) aan dezen successierechten hesparen: verder kan aan de schatkist successierecht onttrokken worden door volle eigendomsrechten om te zetten in een van het leven afhankelijk vruchtgenot of periodieke uitkeering, ten gevolge waarvan bij overlijden niets van beteekenis wordt nagelaten of door met d e ' n a a s t e verwanten eene overeenkomst aantegaan, waarbij goederen in gemeenschap worden gebracht met bepaling, d a t ' d e langstlevende, eigenaar van het geheel zal zijn. Dergelijke voor den fiscus'zeer nadeelige handelingen wil men onmogelijk maken door het aannemen van eenige rechtsficties, die eensdeels ten doel hebben om zaleen of waarden, die reeds bij het leven aan den boedel zijn onttrokken (hetzij in werkelijkheid, het zn door een gefingeerde handeling) of die 'voorgesteld 'worden als nooit daartoe te hebben behoord, onder de activa der nalatenschap te doen opnemen; anderdeels om handelingen of beschikkingen van den erflater, onder de levenden of bij uitersten wil, te beschouwen als legaten, hoewel zij om den vorm waarin zij gestoken zijn naar burgerlijk recht met als legaten kunnen worden aangemerkt. Verder werd aan personen, die zaken of waarden onder zich hebben met de opdracht om die bij het overlijden van den b e w a a r g e v e r niet m den boedel te brengen, de verplichting opgelegd om d a a r v a n aangifte te doen (art. Î36/. Aansprakelijkheid voor de verschuldigde rechten art. 15 vlg.
V o o r het aan den fiscus verschuldigde stelde art. 5 fond) aansprakelijk: Ie. de universeel« erfgenamen en wel ieder in het bijzonder vom de belasting wegens de gekeele nalatenschap verschuldigd; 2e de legatarissen ieder voor het door hem geërfde en verder nog eenige categoriën van personen als executeurs testamentair, voogden, enz., maar alleen „voor zoover het van hen had afgehangen in „de nakoming der wet te voorzien." Bij art. 15 en 16 der nieuwe ordonnantie is dit onderwerp duidelijker en billijker geregeld. In het algemeen zijn de erfgenamen naar evenredigheid van ieders erfdeel -aansprakelijk voor het recht van successie door en bij het overlijden van den erflater verschuldigd hetgeen niet uitsluit, dat ook de legatarissen aansprakelijk zijn' voor de rechten, verschuldigd op hetgeen door hen wordt verkregen' De erfgenamen zijn daarenboven hoofdelijk aansprakelijk voor het successierecht door erfgenamen of legatarissen, die buiten Indië wonen, door èn bij het overlijden verschuldigd èn voor het geheele bedrag van het overgangsrecht, welke aansprakelijkheid zich mede uitstrekt tot de verhoogingen. _ Naast deze algemeeiie en hoofdelijke aansprakelijkheid kent de nieuwe ordonnantie nog een uitsluitende aansprakelijkheid voor het recht van successie van den erfgenaam of legataris, die verkrijgt tengevolge van de vervulling eener voorwaarde, van den legataris van een vruchtgebruik of periodieke uitkeering bij opvolging en van den verwachter van een fideiconimis, die tot het genot komt (alle gevallen waarin het recht niet door en bij het overlijden van den erflater verschuldigd is).
De positie van de executeuren-testamentair was onder de oude s al heel gebrekkig geregeld; eigenlijk konden zij geen geldige aangifte doen vau aan liet recht onderworpen boedels, maar desniettemin werden de door hen ingediende niemoriën g rifweg aangenomen. Artikel 18 (nieuw) verklaart de executeuren-testamentair in het algemeen bevoegd om aangifte enz. te doen, verplicht hen er toe, ingeval alle erfgenamen hunne woonplaats buiten Ned. Indië hebben. De indiening eener aangifte door den executeur-testamentair ontheft de erfgenamen van. deze verplichting, maar de ambtenaar van liet successie mag, bij twijfel aan de juistheid van de do«lor de executeuren gedane mg'iftt een nadere aangifte van tie erfgenamen vorderen, mits hij dit binnen het jaar doet (art 50 nieuw).
Executeuren-testamentair art. 18.
lien duidelijk omschreven privilegie boven andere schuldeischers had «Ie fiscus vroeger niet (vgl. art. 6 oud.); art 19 (nieuw) verleent voor de rechten en eenige boeten een voorrecht op alle onroerende zaken uit de nalatenschap verkregen. Dit voorrecht vervalt met twee jaren na den dag van het overlijden, maar bij verlenging van de termijnen van aangifte of betaling wordt de duur daarvan van rechtswege met den tijd van het uitstel verlengd (a 66).
Privilegie van'sLands k a s art - 19-
De oude ordonnantie kende behalve de „gewone" aangifte van art. 7, nog. drie soorten van aangiften I. w. die van art. 8, eerste lid. die van art. 8, tweede lid en ten slotte die van art. 7, laatste
De aangiften art. 21 vlg.
lid
De nieuwe ordonnantie kent slechts twee aangiften voor het successierecht door èn bij het overlijden verschuldigd, de zoogenaamde specifieke van art'. 21. èn de'niet-specïfieJce van art. 23(1). In het algemeen zijn alle erfgenamen (niet legatarissen) verplicht tot een aangifte m alle bij art. 21 verlangde bijzonderheden, maar kinderen enz. of de langstlevende echtgenoot met kinderen, ervende van den vader (moeder) (,f echtgenoot (e), wanneer door ieder niet meer dan f 1000 wordt verkregen, (in welke gevallen ook geen successierecht verschuldigd is, zie nader art 59) kunnen volstaan met het indienen der meer eenvoudige memorie van art. 23. De met-specifieke memorie mag echter geen middel tot ontduiking worden. Hij vermoeden van fraude kan de ambtenaar v. d. r. v.s. en v. o. nog altijd de indiening eener specifieke memorie vorderen. Is er heelemaal niets nagelaten, dan wordt geene memorie ingediend, maar wordt deze vervangen door een certificaat van onvermogen! af te geven op aanvraag van de erfgenamen of anders op aanvraag van den ambtenaar v. d. r. v. s. en v. o. (art. 24) Deze bepaling maakt een einde aan de vele strafvervolgingen, welke onder de oude ordonnantie tegen de nalatige erfgenamen in dergelijke nalatenschappen moesten worden ingesteld, vervolgingen, die de administratie en «Ie rechterlijke macht veel last bezorgden en gewoonlijk op mets uitliepen, daar de verbeurde boeten in den regel in haar geheel of voor een groot gedeelte werden kwijtgescholden. (1) Een model van elk van deze aangiften alsmede van de aangifte voor het recht van overgang is hierachter opgenomen. Daarbij is gebruik gemaakt van de bekende ISederlandsche modellen van Schuitema.
—6— Voor liet recht van overgang is uit den aard der zaak de aangifte eenvoudiger (zie art. 22); ook legatarissen zijn tot het indienen dezer memorie verplicht. Behalve erfgenamen en legatarissen zijn verder tot. aangifte van hetgeen door hen wordt verkregen gehouden de verwachter« in een fidei-commis, die tot het genot komen en zij, die een vruchtgebruik of periodieke uitkeering bij opvolging verkrijgen (art. 26 en 27). Verplich1^ij art. 14 (oud) was aan de weeskamers voorgeschreven h'.llfjaartiiigen. van lijks aangifte van sterfboedels te doen; niet het oog o. a. op de te verde Weeska- wachten toename van het aantal aan recht onderworpen nalatenmers art. 31. schappen als een gevolg van de opheffing van de vrijstelling' van de rechte lijn, is aan de weeskamers de verplichting opgelegd om in den vervolge eik kwartaal aangifte te doen (art. 31). De straffen bij art. 34 (nieuw) bedreigd tegen het niet tijdig indienen der aangiften zijn niet op de weeskamers van toepassing; hare aangiften worden ook niet, beëedigd (art. 41). De aan de weeskamers opgelegde verplichting tot aangifte van bij haar in beheer genomen onbeheerde nalatenschappen beft de verplichting tof. aangifte door de erfgenamen (art. 21) o p ; doet zich echter binnenden termijn van aangifte (art. 33) een erfgenaam op, dan zal op deze alsnog de verplichting tot aangifte rusten. Id. van de ambtenaren van denburgelijken stand art. 32.
Instede van ivehet'ijksclie sterftelijsten (art. 15 oud) is bij de nieuwe ordonnantie aan de ambtenaren van den burgerlijken stand de indiening van maandelijksehe sterftelijsten voorgeschreven (art. 32), immers de sterfgevallen onder Europeanen zijn op de meeste plaatsen in Indië niet zoo menigvuldig, dat wekelijksche opgaven noodig zijn. Alleen voor de drie hoofdplaatsen heeft men de wekelijksche opgaven behouden. De inzending moet geschieden bij den ambtenaar v. d. r. s. en v. o in iviens kring het kantoor van den ambtenaar ran den burgerlijken stand gelegen is. De ambtenaren v. d. r. v. s. en v. o. ontvangen dus mede opgaven van overlijden van personen, die niet binnen hun kring gedomicilieerd waren (art. 21); hij zendt dan een extract uit, die opgave bij renvooi aan den ambtenaar v. d. r. v. s. en v. o., te wiens kantore de memorie van aangifte behoort te, worden ingediend (zie A. V. § 2). Op overtreding van dit voorschrift door de ambt,ena,ren van den burgelijken stand is eene boete van f 5 gesteld.
ld. van de ambtenaren van de overschrijving.
Aan de ambtenaren van de overschrijving is de geheel nieuwe verplichting opgelegd om in elk geval van overgang van onroerenfle zaken, toebehoorende aan niet- ingezetenen, binnen een maand opgave te doen aan den ambtenaar v. d. r. v. s. en v. o., in wiens kring die goederen gelegen zijn. Op niet nakoming van deze bepaling is een boete van f 25 gesteld, zijnde deze boete zooveel hooger dan de ovengenoemde, omdat deze overgangen wel is w a a r zelden voorkomen, maar gewoonlijk over belangrijke sommen loepen en liet verzuim der opgave dus oorzaak zoude kunnen zijn, dat het. Land aanzienlijke bedragen aa.n overgangsrecht derfde. N. B. Het verbod aan overschrijvingsambtenaren enz. om tot eene overschrijving over te gaan alvorens bun gebleken is, dat het
eventueel verschuldigd« successierecht; behuild is (art. 39 oud) is niet overgenomen en bestaat dus niet meer. Kende men vroeger slechts één termijn van /.es maanden behouTermijnen deus de nadere aangifte van art. 17, de nieuwe ordonnantie kent d a a r - van aangifte ai enboven nog een tennjjn van ttvanlf maanden, wanneer het overladen "t- 33. buiten Ned. Indië voorvalt of wanneer tot den boedel behoorende onroerende goederen gelegen of gevestigd zijn buiten Ned. Indië. Overlijdt de persoon op wien de verplichting tot aangifte rust, binnen die termijnen, dan begint voor zijn erfgenamen met zijn overlijden een nieuwe termijn te loopen. Bij de berekening van den termijn van aangifte werd onder de oude ordonnantie de dag van het overlijden medegeteld, zoodat indien dit had plaats gehad op bijv. 21 Februari, aangenomen werd dat de termijn verstreek op 20 Augustus d. a. v. Nu echter in de nieuwe ordonnantie de Nederlandsclie bepaling nagenoeg gelijkluidend overgenomen is, zal men m. i. in den vervolge ook de Nederlaudsche praktijk ten deze moeten volgen, waarbij de dag van het overlijden niet medegeteld wordt en dus in het bovengestelde geval de termijn eerst op 21 Augustus zou verstrijken. Ook zal dan m. i., indien de laatste dag van den termijn een Zondag is, de volgende dag gerekend moeten worden nog binnen den termijn te vallen (1) De termijn van aangifte kan door den Directeur van Financiën verlengd worden, mits het betrekkelijk (gezegeld) request vóór het verstrijken van den termijn bij zijn Departement ontvangen wordt. Bij verlenging wordt echter vier percent interest per j a a r van het te betalen recht verschuldigd, indien tengevolge van die verlenging, de betaling later plaats vindt dan zij anders volgens de ordonnantie (art. 58) had moeten geschieden. Wanneer de memorie niet binnen den gestelden termijn ingediend Waarschuis, de. overtreding dus reeds gepleegd is, zendt de ambtenaar van wing art. 34het successie, na zich ervan vergewist te hebben, dal de overledene niet onvermogend ivas, (2) een waarschuwing (kennisgeving) aan den nalatige om alsnog aan zijne verplichtingen te voldoen. W a n neer hieraan niet wordt voldaan, volgt begrooting van het verschuldigde met beteekening bij deurwa.arders-exploit (3) en wordt een verhooging van een vierde van bet recht verbeurd (art. 3 4 ) D u s men wordt voortaan niet meer dadelijk na het overlijden door een sommatiebiljet aan liet indienen eener memorie herinnerd, evenmin verbeurt men boete door bet enkel verloopen van den termijn van aangifte, maar daarentegen volgt na. het exploit een verhooging van één vierde van het recht in stede van één li.ende (St. 1863 no. 130). Ingeval geen recht verschuldigd is (art, 59), wordt voor elke ingegane maand van verzuim door iederen nalatige een boete verbeurd van / 5 tot een maximum van / 50, onverschillig of extestamento of ab intestato geërfd wordt (vgl. art. 7 oud). (1) S. v. E. § 245. (2j Ia welk geval toeh
— 8 — De waarWeinig bepalingen (1er oude ordonnantie waren zoo duister deering van als die omtrent de waarde-bepaling der nagelaten goederen. het aangeVele ontvangers eiscbten daarom gemakshalve, dat de onroerengevene art. de goederen zouden worden aangegeven op hunne verpondings37 vlg. waarde, effecten op hun nominale waarde, echter ten onrechte. Wel schreef art. 18 fond) voor, dat schuldvorderingen, al dan niet door hypotheek gedekt, moesten worden aangegeven naar liet nominale bedrag van bet kapitaal, terwijl dit artikel verder in het algemeen bepaalde, dat ingeval de w a a r d e onbekend was en niet door pub l i k e n verkoop kon worden bepaald, zij zou moeten worden gelaxeerd door deskundigen. De nieuwe ordonnantie (art. 37.) stelt op den voorgrond, dat de waardebepaling in den regel door den aangever xelren zal geschieden. Vaste goederen, schuldvorderingen, al dan niet door hypotheek gedekt, kunnen dus in de memorie worden aangegeven „op de „waarde volgens des aangevers begrooting", effecten echter naaiden op den dag van het overlijden laatst bekenden koers (art 37-
I e . d).
Id van den Een belangrijke wijziging is door ditzelfde art, 37 gebracht in blooten de heffing van bet successierecht bij verkrijging van blooten eigendom eigendom. en vruchtgebruik. In de oude successie-ordonnantie werd de regel gehuldigd „geen genot, geene belasting" en gold in verband hiermede het stelsel, dat bij verkrijging van eigendom, bezwaard met vruchtgebruik (zoogenaamde bloote eigendom) evenveel recbt moest worden betaald als ware volle eigendom verkregen, maar de betaling van het recht kon (ten minste voor de helft) worden o p geschort tot aan de hereemging van bet vruchtgebruik met den blooten eigendom. In de, praktijk gaf dit stelsel tot vele m o e i l i j k heden aanleiding, m den regel vindt toch zoo'n hereeniging van 'bet vruchtgebruik met den blooten eigendom eerst vele jaren later plaats t. w. met het overlijden van den vruchtgebruiker en al dien tijd kon de fiscus zijn vordering niet doen gelden en moest men zich er toe bepalen om den bezwaarden erfgenaam, die te eeniger tijd het successierecht zou moeten betalen, in bet oog te bonden. De nieuwe successieordonnantie maakt daaraan een einde. Voortaan zal bij verkrijging van den blooten eigendom (of van eigendom met periodieke uitkeering belast) reeds dadelijk successierecht verschuldigd zijn, voor de berekening van de waarde daarvan zal de w a a r d e van bet vruchtgebruik (of van de periodieke uitkeering) van de waarde van den vollen eigendom worden afgetrokken, een en ander op de wijze als aangegeven bij art. 3 7 : 3 e . Daarmede is tevens de verplichting tot aangifte door hen, die door het eindigen van het vruchtgebruik enz. tot den vollen eigendom komen (art. 9 oud) vervallen, behoudens de overgangsbepaling van art. 75. 3e lid (nieuw). Voor de heffing van het recht van overgang wordt geen verschil gemaakt, tusscben vollen en blooten eigendom; voor beide wordt de w a a r d e bepaald op de w a a r d e van (hm vollen eigendom ten dage van den overgang (art. 38), trouwens ook onder vigeur der oude succ. ord. werd voor de betaling van het, recht van overuanq geenerlei uitstel verleend.
— 9 — De w a a r d e van een vruchtgebruik moet volgens de nieuwe ordonnantie worden berekend door vier percent van de w a a r d e van den eigendom, het kapitaal enz. te vermenigvuldigen met één der cijfers in art. 3 7 : e opgegeven, welke verschillen al naar mate den leeftijd van den vruchtgebruiker. Art. 9 der oude ordonnantie schreef voor, dat als lasten des boedels Aftrek van schulden alleen zouden worden aangenomen „de schulden welker deugdelijkheid aan den ontvanger zal worden bewezen", de nieuwe ordonnantie en lasten art. 39. geeft in art. 39 meer gedetailleerde voorschriften. De lasten welke kunnen worden afgetrokken zijn vrijwel dezelfde als die in Bijblad no. 1458 opgesomd; aan den aftrek van schulden zijn echter bijzondere eischen gesteld, alle er op gericht om ontduikingen tegen te g a a n ; men zie het hierachter opgenomen model I eener memorie van aangifte. Volgens art. 20 (oud) moest de aangifte beëedigd worden binnen zes weken en veertien d a g e n ; de nieuwe ordonnantie schrijft een termijn van twee maanden voor, dus in di opzicht is weinig veranderd. De Directeur van Financiën kan dezen termijn verlengen (art. 6 6 ; vergelijk Stbl. 1897 no. 239 b ), en kan voorts vergunning geven tot het afleggen van den eed bij bijzondere volmacht, ook in andere gevallen dan van ziekte of afwezendheid buiten Med. Indië, trouwens onder de oude ordonnantie werd naar die vergunning niet altijd gevraagd en werd ieder lasthebber tot den eed toegelaten. D e eed moet worden afgelegd voor het hoofd van plaatselijk bestuur ter keuze van de aangevers d. i. dus den Assistent-Resident enz. Memories in Nederland voor Indië opgemaakt, worden in den regel ook daar te lande beëedigd en wel voor den Burgemeester. Hoewel deze praktijk niet overeenkomstig de wet is, zal zij waarschijnlijk wegens het d a a r a a n voor de administratie verbonden gemak, ook onder de nieuwe ordonnantie toegelaten worden. Ook de bepaling van het laatste lid van art. 40 (nieuw) dat indien de aangifte gedaan is door of namens meer dan één erfgenaam, de eed slechts wordt afgelegd door één hunner, daartoe aan te wijzen door den ambtenaar v. d. r. v. s. en v. o., eene bepaling onbekend iu de oude ordonnantie, zal feitelijk niet veel verandering aanbrengen, daar, meen ik, ook vroeger in de praktijk nimmer van meer dan van één erfgenaam de eed werd gevorderd. Art. 41 geeft verder eenige gevallen aan, waarin geen eed behoeft te worden afgelegd. Erfgenamen behoorende tot de Inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevolking behoeven nimmer een eed af te leggen; ook de memorie van aangifte voor het recht van overgang wordt niet beëedigd.
Beëediging aangifte 40 vlg.
GerechteIs de w a a r d e van onroerende goederen, hypotheken, schepen of effecten niet naar behooren aangegeven, dan heeft de ambtenaar lijke waarvan het successie in de gerechtelijke tuaardeering (expertise) een deering art. 48 vlg. middel om daartegen op te komen. Ouder de oude successieordonnantie w a s de gerechtelijke waardeering niet of onvoldoende geregeld, deze bepaalde toch hieromtrent alleen (art. 22 en 23), (lat de ontvanger van het successie van de goederen, w a a r v a n de w a a r d e niet overeenkomstig de berekeningen bij art. 18 dier ordonnantie 2
— 10 — voorgeschreven, kou worden bepaald, waardeering door een »«.zworen taxateur kon vorderen; van deze waardeering was hooger beroep bij den Raad van Justitie, die besliste na ingewonnen advies weder van d n e deskundigen. Omtrent de benoeming van die deskundigen, hunne wraking enz., de bevoegdheid van de partijen on. dié deskundigen voor te bebten, bestonden geenerlei bepalingen; de geheele zaak zou buiten den belastingschuldige kunnen omgaan en werd dezen geen recht gegaan om daarbij zijn belangen te behartigenz j j u e e n i g e waarborg bestond in de belediging der deskundigen De nieuwe succ. ord. geeft den belastingschuldige meerdere waarborgen m deze; volgens art. 48 dier ordonnantie is de ambtenaar van iet successie, wanneer binnen Indië gelegen onroerende goederen Hypotheken, schepen of effecten niet overeenkomstig bun wezenlijke w a a r d e schijnen te zijn aangegeven, bevoegd eene waardeering door deskundigen te vorderen. De zaak wordt bij verzoekschrift bij den Residentierechter aangebracht (vgl. art. 1161. R.O.) en na, hooren van partijen benoemt deze, indien men zich omtrent de keuze niet kan verslaan, ambtshalve deskundigen. Wanneer de door die deskundigen toegekende waarde één achtste meer dan de aangegeven waarde bedraagt « behalve het hoogere recht, een boete tot gelijk bedrag verschuldigd en komen de kosten ten laste des aam-evers B anders ten laste van het, Land. ' De belanghebbenden kunnen een gerechtelijke waardeerim- voorkomen door de waarde der evenbedoelde zaken te liuiine°kosten door deskundigen te doen vaststellen. Ook die vordering wordt on eenvoudig verzoekschrift bij den Residentierechter aangebracht welke de oproeping beveelt van den ambtenaar van het successie- de residentierechter wijst dan de deskundigen aan. De waarde, dié de schatters aan het goed toekennen, wordt in de memorie auiffegeven, geen lagere (art. 49). ° s De belas-
Niet, alleen zal in den vervolge ook in de rechte lijn en bij ver-
Ï e f a r i ^ ' T T • t U S S C l ' e n e d . ! t « e n o o t e » » e t kinderen successierecht verschulages ait. 51 digd zijn, maar zijn ook de belastingpercentages bij vererving „, . .l,i .n"i e. ' niet . onhebmoriilr ••'• " " " "^yori,«,,.,,! "ciaouiigpeiueniages de z n i,„. . on _ , , • vererving -, • ? , m. zijl.me met onbelangrijk verhoogd, hetgeen moge'blijken u i t l i e t en uit 1 volgende overzicht : in den i p ,, , , , , , . . vroeger vervolge: J. iteciite nederdalende lijn en echtgenoolen met kinderen j gy liet. v ,.jj 2. Rechte ojigaande lijn 45g v r jj 3. Echtgenooten zonder kinderen . . . . 5' ) ) e t. g 4. 5.
int " nh °b. m e e r . . . Verdere bloedverwanten, a. ab int 0 . . t/m vierden graad j b. m e e r . . .
Broers en zusters
6.
Idem t/m zesden graad
7.
Alle andere gevallen
j \
f \
a
a
- a,) int°- • h. meer . .
6
10 6 10 8 10 10
»
" „ „
15
„
9 15
n
15 15 ]5
n
Het recht van overgang, vroeger bedragende 1 pet. voor de rechte rjn en 5 pet. voor de zijlinie, is verhoogd tot, 3 pot voor de rechte lijn en echtgenooten met kinderen, en tot 8 p e t voor de zijlinie
Art, 27 (oud) schreef heffing- van het hoogste recht voor niet Heffingalleen, wanneer er onzekerheid hij den aangever bestond omtrent v a n provi(len grand van verwantschap van den erfgenaam, maar ook wanneer sioneel recht art de erfgenamen buiten Indië of Nederland verblijf hielden, zelfs al - 56 was de ontvanger er van overtuigd, dat, de buitenlnndsche erfgenaam een zoon of broeder van den overledene was. De nieuwe ordonnantie laat in het eerste geval alleen toe heffingvan het hoogste der in aanmerking komende rechten d.i. het hoogste van twee percentages, waar tusschen in een bepaald geval twijfel bestaat. In het geval, dat de erfgenamen buiten Indië verblijf houden is geen provisioneel« heffing meer toegelaten. Teruggave van eventueel uit dezen hoofde te veel betaald recht, moet binnen vijf jaren na den dag der aangifte worden gevraagd (art. 68: 4° ) Art. 56 voorziet verder in het geval, dat onzekerheid omtrent de persoon zelve bestaat, wanneer bijv. het testament aangevallen wordt. Stond art. 34 (oud), slechts teruggave van recht toe, indien de Teruggave wet niet naar belmoren was toegepast, de nieuwe ordonnantie voor- van belasziet in art, 57 ook in het geval, (lat het verkregen« tengevolge van ting art. 57. de vervulling eener voorwaarde later door anderen wordt verkregen. Teruggave van recht kan behalve bij heffing van provisioneel recht, nog plaats vinden bij niet- aftrekken van schulden (art. 39ï; na gerechtelijke taxatie (art. 48), bij gebleken betaling in Nederland van recht van overgang (art. 59) en natuurlijk, indien tengevolge van een rekenfout te veel belasting is gevorderd. __Ten slotte verleent art. 65 eene algemeene bevoegdheid om in bijzondere gevallen, van wege dwaling of verzuim in de aangifte enz. teruggave van 'recht enz. te verleenen. Volgens art. 35 oud moest betaald worden binnen den tijd van zes weken na de expiratie van de zes maanden voor het indienen van de memorie van aangifte toegestaan, m. a. w. binnen 7 V2 maand na het overlijden, onverschillig wanneer de aangifte ingediend was; art. 58 nieuw eiseht de betaling binnen twee of zes maanden na de aangifte; uiterlijk binnen drie weken na, de aangifte zendt de ambtenaar v. d. r. v. s. en v. o. daarom eene specifieke opgave van het verschuldigde aan den belastingschuldige. De betaling moet voortaan geschieden ten kantore van den algemeenen ontvanger van 's Lands kas, de ambtenaren v. d. r. v. s. en v. o. toch nemen als zoodanig geen belastinggelden in ontvangst; met uitzondering van Batavia zijn echter de algemeene ontvangers tevens ambtenaren van het successie (1), zoodat feitelijk wéinigveranderd is.
Betaling art. 58.
Alleen de vrijstelling van boedels beneden / 300, is uit de oude De vrijstelordonnantie (art, 36) overgenomen; de vrijstellingen van de rechte lijn lingen art. 59. en van eehtgenooten met kinderen zijn vervallen, toch genieten beide laatste categoriën nog tot op zekere hoogte vrijdom van belasting, immers vrijgesteld is o. a. al wat door kinderen, kleinkmderen enz, of door de(n) langstlevende(n) echtgenoot(e) met (
/-- M '
Xi Heli J J. \)\jLt »
22
Decembei
'
1901 N
° - 15, opgenomen in de Javaseiie Courant van 7 Ja-
— 12 — kinderen of kleinkinderen enz. geërfd of verkregen wordt, wanneer het zuiver saldo daarvan, onverschillig hoe groot de nalatenschap zelve is, volgens eene specifieke aangifte geen duizend gulden te boven gaat; erven zij meer dan f 1000, doch niet meer dan /"1500, dan is / 500 vrij van successierecht (wordt dus bijv. / 1 2 0 0 geërfd dan is slechts over / 700 successierecht verschuldigd), Nog zijn vrijgesteld de tractementen enz. van ambtenaren, alsmede de salarissen van particulieren over de maand waarin het overlijden voorviel, maar alleen voor zoover die gelden ten goede komen aan weduwen, kinderen enz. De hier bedoelde bedragen moeten dus ter berekening van de belasting niet worden afgetrokken van den geheelen boedel, maar komen eerst in aanmerking als het aandeel van de weduwe en de kinderen berekend wordt. Voor het recht van overgang bestaan geen eigenlijke vrijstellingen (vgl. art. 60 ; ; ook al staat vast, dat over de 'waarde deionroerende goederen bereids in het land van inwoning van den erflater successierecht is betaald, toch zal hier te lande overgangsrecht over de hier gelegen vaste goederen verschuldigd zijn; alleen zal men op het bewijs, dat er recht van overgang 'in Indiê voldaan is, in Nederland teruggave kunnen hekomen van het over de waarde dier onroerende goederen daar te lande betaalde successierecht (art. 56 Ned. suce, wet) en omgekeerd zal men in Indië teruggave kunnen bekomen van het successierecht betaald over de waarde van onroerende goederen, waarover in Nederland overgangsrecht is betaald. Schenkingen aan zedelijke lichamen enz. en stichtingen art. 62 vlg.
De artikelen 62 t/m 64 zijn aan de Nederlandsche successiewetgeving ontleend; hier te lande zullen zij wel nimmer toepassing erlangen. Het onderwerpen van schenkingen aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode baud aan de successiebelasting diende in Nederland om het misbruik, dat van schenkingen gemaakt werd om successierecht te ontduiken, tegen te gaan. Art. 63 maakte een einde aan de vraag of successie en overgangsrechten verschuldigd zijn door een stichting, die op het (»ogenblik van iemands overlijden ontstaat tengevolge van de afzondering, bij diens testament, van vermogen, met de daaraan door hem gegeven bestemming, welke vraag door den Hoogen Raad tot twee malen toe in ontkennenden zin beslist was; artikel 64 stelt het onder levenden in leven roepen van een stichtting gelijk met het schenken onder levenden aan een zedelijk lichaam én onderwerpt die handeling aldus aan het, successierecht (zie art. 62)
De ambtenaren van de rechten van successie en van overgang art. 67.
Het Gouv. besluit van 22 December 1901 no. i5 bepaalt, dat als ambtenaren v. d. r. v. s. en v. o., behalve voorshands te Batavia, zullen optreden de ontvangers van 's Lands kas. De taak van deze ambtenaren is, vergeleken met die van de vroegere ontvangers van het recht van successie en overgang, niet onbelangrijk verzwaard. Vooral de algeheele verandering, welke gebracht is in de wijze, waarop de waardebepaling van het aangegevene moet geschieden, laadt een groote verantwoordelijkheid op hen; eigen taxatie zal toch regel zijn en de ambtenaren moeten kunnen beoordeelen of die taxatie niet te laag is. Ook zullen in den vervolge vele mededeelingen, die vroeger mondeling gedaan
— 13
werden, schriftelijk moeten geschieden; aan den anderen kant zal de bepaling-, dat van boedels van onvermogenden geen aangifte gevorderd behoeft te worden, daar dan volstaan kan worden met een certificaat van onvermogen, den ambtenaren veel-moeite besparen. Hunne verplichtingen zijn nader omschreven in door den Directeur van Financiën vastgestelde Administratieve Voorschriften. (I). Zij verleenen geen inzage van memories enz. aan anderen dan aan de aangevers enz. (art. 69) of anders alleen op bevel van den residentierechter, alles tegen het vastgestelde salaris. De verjaring is thans in alle bijzonderheden geregeld; ook voor De verjaring het recht van overgang, dat in art. 43 van de oude ordonnantie art. 68. niet genoemd was, zoodat men daarvoor zijn toevlucht moest nemen tot de algemeene regeling van Stbld 1892 no. 159. Eene overgangsbepaling (art. 64) verklaart de nieuwe regeling omtrent verjaring mede toepasselijk op vorderingen onder de vroegere bepalingen ontstaan, voor zoover bij die bepalingen geen bijzondere termijn was gesteld. De verjaringstermijn voor de invordering der boete wegens te late eedsaflegging is gesteld op één jaar, de andere in deze ordonnantie genoemde boeten als die bedreigd tegen ambtenaren van den burgelijkeu stand, tegen de ambtenaren van de overschrijving (art. 32) en die wegens het niet tijdig indienen van een memorie vnn aangifte (art. 34) verjaren binnen drie jaren ingevolge art. 403 S. V. De nieuwe ordonnantie bevat geen bijzondere bepaling omtrent Gerechtede gerechtelijke invordering van het recht enz., zoodat daarop van lijke invortoepassing blijft het algemeene voorschrift van Staatsblad 1890 no. 73, dering van luidende: „De gerechtelijke invordering van hetgeen den lande krach- het recht, t e n s algemeene of plaatselijke verordeningen verschuldigd is, of uit de verhoo„anderen hoofde toekomt, daaronder begrepen de op het verschul- gingen en de boeten. d i g d e gevallen verhoogingen en boeten, voor zoover daarvoor geen „bijzondere voorschriften zijn of nader worden vastgesteld, geschiedt „bij den dagelijksehen rechter van den schuldenaar en overeenkomstig de voor hem geldende voorschriften van burgerlijke „rechtsvordering." De dagelijksche rechter van Europeanen is de Raad van Justitie (2) en hierin wordt n.f. door Stbl. 1901 no. 15 geen wijziging gebracht alhoewel bij dat staatsblad vele vorderingen, welke vroeger tot de rechtsmacht van de Raden van Justitie behoorden o.a. persoonlijke vorderingen tot een maximun bedrag van f 500, naar den Residentierechter zijn overgebracht (art. 116: f. R. O). Ook voor den vervolge zal dus de fiscus telkens wanneer tot de gerechtelijke invordering van succcessierecht moet worden overgegaan, hoe'gering het bedrag der vordering ook zij, zich moeten doen vertegenwoordigen door een procureur (den Landsadvocaat). (3). (1) Beschikking d . d . 27 J a n u a r i 1902 no. 1408. (2) Men vergelijke Stbl. 1889 no. 68, dut echter uitsluitend van toepassing is ten aanzien van belastingen, die middels dwa.ngschrifi ingevorderd worden. De dagelijksche rechter van Inlanders en met hen gelijkgestelden (Stbl. 1877 no. 140) is de Landraadhet komt echter hoogst zelden voor, dat Inlanders als erfgenamen enz. van Europeanen optreden. (3) Voor het vorde-'en van een schatting door deskundigen fart. 48 O.S.) behoeft »een procureur gesteld te worden, ook al wordt de vordering ingesteld voor een Raad van Justitie rto Makassar) en zulks ingevolge het uitdrukkelijke voorbehoud Ie dien aanzien bij art. 70 O. S. gemaakt.
— 14 —
De verhoogingen der rechlen wegens niet tijdige indiening der aangifte, wegens, met tijdige betaling der belasting en/., zullen op dezelfde wnze ingevorderd moeten worden. Niet onvermeld bliive echter hier, dut er rechterlijke beslissingen bestaan in dien zin (Ht de verzuimen, waarvan deze verhoogingen een gevolg zijn, als gehee vallende onder de definitie van art. 1 S. R alsYtrafrechtelnke overtredingen berecht moeten worden en die verhoo-in-en dus ingevorderd moeten worden als boeten in strafzaken len aanzien van de hoeten wordt door de administratie aangenomen, dat zi, moeten ingevorderd worden naar de regelen van het reglement op de strafvordering; ,1) twijfel is ook ten dezen aanzien geoorloofd m verband met, de uitdrukkelijke bewoordingen van het even geciteerde Staatsblad 1890 no. 73, volgens welke ook de boet en o n c i v i e l r e c h t e l i j k e wijze g e i n d z o u d e n m o e t e n w o r d e n . t[2 •1
VERSCHILPUNTEN MET DE NEDERLANDSCHE SUCCESSIEWETTEN. Het recht, van overgang (3. van effecten en rentegevende schuldvorderingen ,s met uit de, Nederlandsche wetgeving- overgenomen daarentegen en m verband hiermede (4) is het belastingpercentage
Nelr/ând Tt. " " ^ i 1. , 2. 3. 4. 5. 6. 7.
^ho0'^ ^
^^
""» '»
Nederland Indie (inclusief n , , 38 opcenten) (5): Keelite nederdalende lijn en echtgenooten met . kinderen. . . . . OD P , , , 1-38 1.50 Rechte opgaande hjn 4u 45Q Echtgenooten zonder kinderen g '_ bb2 Broers en zusters ab int» 552 g _ Neef en achterueef van oom en oudoom (d.i. broeder van den grootvader) en omgekeerd ab into. 8.28 9 . _ Andere bloedverwanten in de zijlinie en in den 4ei> graad, ab int" ] 3 8 Q , 9 _ Hetgeen in de gevallen sub 4 - 6 meer dan al ) mtestato geërfd wordt, mitsgaders in alle ander e nier, voorziene g e v a l l e n . . 15.-
rechter voor „gezien" V e e k e n d e r n n , T ? £ ; 1
P
f h r l f t e B k e lï<'»'' den residentieh
materiefl^lSty« Ä ÄoL
g
^I r Ä ^ ^
51.' reeht ViU1 " ^
^ e t a » ^ ^ . d Ä «'«'»' «.«i« i" Nederland e f f i j . bij de openen bijua ^^J^St'^^S^Z ZZT ^ ^ «*» ^
— 15 — Verder zijn de percentages van liet recht van overgang van door niet- ingezetenen nagelaten onroerende goederen, in Nederland (met -inbegrip van 38 opcenten) gefixeerd op 8.28 pet., in Indië gesteld op 3 pet. voor de rechte lijn of voor echtgenooteu niet kinderen en op 8 pet. voor de zijlinie. Andere belangrijke afwijkingen van de Nederlandsclie successiewetten zijn er eigenlijk niet; ook de redactie der verschillende artikelen verschilt bijna niet. Zelfs heeft men de vele minder duidelijke plaatsen der Nederlandsclie wetgeving, welke in den loop der tijden tot allerlei lastige quaesties hadden aanleiding gegeven onveranderd overgenomen, uit overweging, dat zich over die quaesties na een praktijk van meer dan veertig jaren in Nederland eene vrn constante jurisprudentie gevestigd heeft en eene wijziging niet allnd eene verbetering zou blijken te zijn. Alleen waar verbeteringen konden aangebracht worden door het schrappen of invoegen van enkele woorden zooals bijv. in de artt. 3. 15, 33, 37 in fine 40 56 en 64, heeft men dit niet nagelaten, (ij De Nederlandsclie redactie is voor zooveel mogelijk woordelijk gevolgd, voor zooveel mogelijk, omdat in de eerste plaats het met (»vernemen van het recht van overgang op effecten eenige wijzigingen m de redactie noodzakelijk maakten; zoo wordt bijv m de artt. 7 t/m 10 en 12 van de Nederlandsclie wet van 1897 gesproken van „de rechten van successie en van overgang". Daar deze artikelen slechts bestemd waren om ontduiking tegen te gaan niet betrekking tot boedels van ingezetenen, konden de woorden „en van overgang" slechts slaan op het van boedels van ingezetenen m Nederland geheven wordende overgangsrecht van effecten en zijn daarom de woorden „en van overgang" in artt. 7 t / m 10 en 12 der Ind. O. S. niet overgenomen. Het verschil m weigering, burgerlijke en belasting wetgeving, meer in het bijzonder het ontbreken in Indië van de registratie, alsmede het verschil in bestuursorganisatie heeft natuurlijk ook aanleiding gegeven tot afwijkingen van de Nederlandsclie'redactie. Zoo bepaalt bijv. de Ned. successiewet (art. 62) dat de vervolging voor de invordering der rechten enz. op dezelfde wijze ingesteld en behandeld zal worden als bij de wetten op de registratie is bepaald, hetgeen o. a, hierop neerkomt, dat de rechten worden ingevorderd bij dwangschrift, In Indië kent men echter die Wijze van invordering van belastingen alleen bij belastingen, welke m kohieren zijn begrepen, eene uitbreiding tot andere belastingen wordt om verschillende redenen niet wenschelijk geoordeeld. Langs den gewonen weg van rechten zullen dus de rechten van successie en van overgang ingevorderd dienen te worden en als een gevolg hiervan zal men overal, waar in de Nederlandsclie successiewet gesproken wordt van dwangschrift, in de Indische successie-ordonnantie deurwaardersexploit aantreffen (zie b. v. artt, 34 en 47). Aan den anderen kant is men in de Indische successie-ordonnantie niet deurwaardersexploiten zuiniger geweest dan in Nederland, en heeft men ze vervangen door kennisgevingen per aangeteekenden brief (zie b. v. art. 36 en 50) uit overweging waarschijnlijk, dat bij gebreke m Indië van behoorlijk voor hun ambt opgeleide deurwaarders, bij het opstellen van exploiten de hulp van' een praktizijn in (1) Zie hierover nader (ie noten mm den voet van den text der ordonnantie.
— l e den regel niet ontbeerd kan worden, waardoor de kosten zooveel nooger worden. Er is verder rekening- gehouden moeten worden mét de grootereafstanden in Indië en met de gebrekkige communicatiemiddelen in sommige deelen van onzen archipel en zijn danrom ruimer termijnen dan in Nederland gesteld o. a. voor het beëedigen der memorier. (art. 40), voor de betaling der rechten (art. 58) enz Ook de omstandigheid, dat in Indië het meerendeel der Europeanen minstens eenmaal in hun leven om gezondheids- of andere redenen buiten 's Lands in het verre Europa vertoeft en dat vele hunne erfgenamen m Europa blijken te hebhen of daar gelden hebben uitstaan, is met uit het oog verloren (zie b. v. arlt. 58 50 ' 33). ' ' _ Ten slotte zijn eenige taalkundig minder zuivere uitdrukkingen in de Nederlandsehe successiewetten voorkomende, door andere vervangen. Zoo b. v. wordt „verkrijgen" en „erven" in de Nederlandsehe successiewet promiscue gebruikt; in de Indische succ. ord wordt „verkrijgen" m tegenstelling met „erven" alleen gebezigd in den zin van verkrijgen van een legaat. En als een gevolg hiervan wijkt de redactie van de artt. 15, 21, 22, 30, 35 en 55 (*) eenigszins'af van de overeenkomstige artikelen der Nederlandsehe wet. Evenzoo wordt in de ordonnantie niet meer gesproken van het recht van successie en overgang maar van de rechten van successie en van overgang, aangezien het recht van successie en het recht van overgang twee van elkander onderscheiden belastingen zijn Verder heeft men in de Indfeche ordonnantie uit elkaar willen houden verhoogingen van de belastingen en boeten, vergelijk bijv de artt lp, 19, 34, 35, 48, 57 en 68 met de correspondeerende Nedernndsche artikelen; overal waar in deze laatste artikelen het woord boete voorkwam is dit of weggelaten of vervangen door verhooging. De reden h.evan is n. f. dat de administratie de verhooging geheel op éen lijn met de belasting zelve stelt en o. a. de gerechtelijke invordering van die verhoogingen tegelijk en op dezelfde wijze wenscht te zien geschieden als de belasting zelve t. w. langs civielrechtelijke.! weg, terwijl zjj daarentegen de boete als een straf aanmerkt, waarvan de invordering langs den eenvoudiger weg der strafprocedure moet geschieden (zie nader pag. 14). Intussclien is die scheiding tusschen verhoogingen en boelen in de ordonnantie niet altijd even scherp volgehouden en is de eene uitdrukking soms gebezigd waar men baar niet of juist de andere zou verwachten, zie bijv. art. 58.
(*)
8. v. E. § 91.
î. MODEL VAN EENE SPECIFIEKE MEMORIE V A N AANGIFTE (Art. 21). KB.
De memoriën van aangifte zijn vrij van zegel ingevolge no. 17 Lijst van Vrijstellingen der Zegelordonnantie. Memorie van aangifte der nalatenschap van wijlen A, overleden te op den
De ondergeteekende Y, handelende ten deze voor en namens 1) lo. B. 2o. 0. 3o. D. 4o. E. blijkens onderhandsche volmacht dd aan de memorie vastgehecht 2), ter zake woonplaats kiezende ten huize van 3) verklaart: Dat op den 4) te , alwaar hij zijne laatste woonplaats had (of: laatstgewoond hebbende te ) 5) is overleden A; Dat de erflater tot eenige erfgenamen ingevolge de wet zou hebben nagelaten zijne vier zusters B, C, D en E. vd. en een broer E; Dat de erflater echter bij uiterste wilsbeschikking 6) den . . . voor den t. v. notaris . . . . te . . . . verleden, met uitsluiting van zijn broeder, zijn vier zusters v. d. tot eenige erfgenamen zijner nalatenschap, ieder voor één vierde gedeelte, heeft ingesteld; Dat bij die uiterste wilsbeschikking nog de volgende legaten besproken zijn: 1) De erfgenamen behoeven niet gezamenlijk of bij één stuk aangifte te doen ieder kan de aangifte doen, zooals hij vermeent dat liet behoort. In den regel zal men zich natuurlijk tot eene gezamenlijke aangifte bepalen. 2) Of: blijkens acte van volmacht den ten overstaan van notaris te verleden. Notarieele volmachten, niet in originali verleden, behoeven enkel omschreven te worden (art 29) De eed moet afgelegd worden door de erfgenamen zelve, niet door den gemachtigde, tenzij daartoe een speciale vergunning van den Directeur van Financiën is verkregen, art. 43. 3) Welk huis moet liggen binnen den kring van het kantoor, waar de aangifte gedaan wordt, art. 30. E r kan natuurlijk ook domicillie gekozen worden ter griffie van den Raad van Justitie, ten kantore van notaris enz., mits de plaats ligge binnen den k r i n g van het kantoor van aangifte. 4) De termijn van aangifte is 6 m a a n d e n te rekenen van dan dag van overlijden; valt het overlijden buiten Indië voor of behooren tot de nalatenschap onroerende zaken gelegen of gevestigd buiten Ned. Indië, dan is de termijn 12 maanden, art 33. 5) I m m e r s de aangifte moet gedaan worden ten kantore van den a m b t e n a a r v. d. r. v. s. en v. o., in wiens k r i n g de overledene zijn laatste woonplaats had; de plaats van het overlijden zelve is onverschillig. Als laatste woonplaats van a m b t e n a r e n met buitenlandsch verlof wordt Batavia aangenomen; van notarissen m. b . v. h u n n e laatste standplaats. 6) Overlegging van het testament is wenschelijk, m a a r niet meer uitdrukkelijk voorgeschreven.
3
— 20 — P A S S I E F . 1°. 2°.
begrafeniskosten f 200. kosten van verzegeling', ontzegeling, boedelbeschrijving en registratie van liet testament. . . . „ 3°. een schuldvordering wegens geleend geld groot f 4000, ten biste van den erflater en ten voordeele van den Heer . . . , rentende jaarlijks 5 % (rente vervaldag 1 Mei) ingevolge akte verleden voor notaris te den {of: blijkens onderhandsche schuldbekentenis d.d. . '. . . , onderteekend door . . . . , welke schuldbekentenis naar aangevers overtuiging reeds vóór het overlijden van den erflater in de macht van den scliuldeischer is geweest) 13) „ 4000,— Interest van den l^ten Mei tot en met den dag van het overlijden van den erflater „ 4°. de verponding van de hiervoren onder nos. 1, 2 en 3 vermelde perceelen tot en niet den dag van het overlijden van den erflater, „• 5°. de schutterijbelasting tot en met uit0 December (of juni ) • .• 6°. contributie aan het Leesgezelschap over de maand 7°. bediendeloonen over de maand als aan 1°. SIDIN, koetsier
2°
14)
kokki
f
. . . .
„
....
enz.
f Totaal van het Passief Het actief bedraagt f . . . Het passief bedraagt , Zoodat het saldo der nalatenschap bedraagt f
f
13) Van elke schuld moet ingevolge art. 39 II a in de aangifte vermeld worden liet bedrag, de oorsprong (bijv. uit geldleeuing, uit koop eu verkoop), de tijd van het ontstaan (zoo mogelijk de juiste <%teekening) en de naam van den scliuldeischer; van haar bestaan moet reeds voor het overlijden het bestaan in rechten zijn te leveren geweest; in de aangiften moeten de authentieke of ouderbandsche geschriften of de andere m i d d e l e n , waarmede dat bewijs zou Kunnen zijn geleverd (bijv. getuigenbewijs voor schulden van minder dan ƒ 320.; koopmansboeken enz. worden omschreven. De onderhandäche geschriften, die als bewijsmiddel worden vermeld, moeten reeds voor het overlijden in de macht van den schuldeisend' zijn geweest; dat de aangever overtuigd is dat zulks h e t geval was, moet in de aangifte worden v e r k l a a r d ; in de aangifte moet worden verklaard, dat den aangever niet gebleken is, dat de daarin vermelde bewijzen werden opgemaakt of afgegeven om betaling van successierechten te ontgaan. De schulden, waaromtrent deze v e r k l a r i n g niet naar waarheid k a n worden afgelegd, worden beschouwd als „schuld, welke niet van de baten des boedels behoort te worden afgetrokken", in den zin van het in artikel 40 voorkomende eedsformulier. Men lette echter nog op het voorlaatste lid van art. 39. 14) De schulden onder b, c, en d. van art. 39 vermeld worden slechts in aanmerking genomen, wanneer zij ieder afzonderlijk zijn opgegeven met aanwijzing van baren aard en oorsprong, van den tijd waarover zij loopen, en den naam der schuldeischers' m e n zie echter nog het voorlaatste lid van art. 39.
De overledene bezat geen goederen als bezwaarde erfgenaam en door zijn overlijden is geen vruchtgebruik'of periodieke uitkeering bij opvolging overgegaan. 15) De aangever verklaart ten slotte dat hem niet is gebleken, dat het in deze aangifte vermelde schuldbewijs werd opgemaakt (of: afgegeven) om de betaling van successierecht te ontduiken. 16)
Geteekend te
den
15) Art. 25; bij ontbreken van deze negatieve opgave wordt de memorie geweigerd a r t 46. 16; Zie art. 39 I I a. De voorlaatste alinea van art. 39 bepaalt nog. W a n n e e r de vereischte opgaven in de beëedigde opgaven niet zijn gedaan of a a n v u l l i n g der omschrijving plaats heeft, k a n de schuld worden afgetrokken, indien aan den Inspecteur van F i n a n c i ë n of aan den rechter, zoo niet n a a r de eischen van liet burgerlijk recht, d a n toch overtuigend worden aangetoond, dat de schuld reeds vóór h e t overlijden bestond, dat de onderhandsche geschriften als bewijsmiddel dienende reeds v&ór het overlijden in de macht van de schuldeisc.hers zijn geweest en dat de bewijzen voor het bestaan der schuld niet werden opgemaakt of afgegeven om de belasting der successierechten te ontgaan.
— 22 — II. MODEL VAN EENE NIET SPECIFIEKE MEMORIE V A N AANGIFTE. (Art. 23;. Vrij van Zegel. Memorie van aangifte der nalatenschap van wijlen A, overleden te den De ondergeteekende, in hoedanigheid van uitvoerder der uiterste wilsbeschikking van wijlen A, daartoe benoemd bij terzake dezes woonplaats kiezende ten huize van verklaart: , D : l t °P d e n 'e , alwaar hij zijne laatste woonplaats had, is overleden A, tot eenige erfgenamen ingevolge de wet nalatende zijne kinderen: C. D. E. hij F. in huwelijk verwekt; Dat de erflater echter bij uiterste wilsbeschikking verleden voor notaris te den zijne genoemde eehtgenoote F. heeft ingesteld tot erfgename voor éen vierde gedeelte zijner nalatenschap; 1) Dat de erflater geene onroerende zaken heeft nagelaten. of: dat de onroerende zaken tot de nalatenschap behoorende bestaan uit . . . . , zie nader model I). Dat de waarde van het actief (1er nalatenschap bedraagt f 5600.— En het passief uitmaakt 2000 Het zuiver saldo bedraagt dus f 3600.— Hiertoe zijn gerechtigd de weduwen en drie kinderen ieder voor een vierde gedeelte of f 900. Dat de overledene geene goederen als bezwaarde erfgenaam bezat en door zijn overlijden geen vruchtgebruik of periodieke uitkeering bij opvolging is overgegaan 2).
Geteekend te
d en
2)
1) Indien er legaten v e r m a a k t zijn zullen in de aangifte de namen der legatarissen genoemd moeten worden met aanwijzing van den aard en de waarde van hetgeen zii verkrijgen en krachtens welken titel, zie hiervoor nog art 41, 3e en 4e lid J ^ met-specifieke aangifte behoeft niet beëedigd te worden, zie echter nader Bij vermoeden van onjuiste opgaven is de ambtenaar v. d. r. v. s en v o bevoegd om op de wijze bij a r t . 34 bepaald de indiening te vorderen van een specifieke memol n e f model l). Volgens de bewoordingen van art. 59, 2 en 3o kan alleen a a n s p r a a k op de daarbij bedoelde vrijstelling van Successierecht g e m a a k t worden, indien eene specifieke aangifte is ingediend. In Neder and worden echter deze vrijstellingen ook van toepas! g E T l 2 0 8 V V a i m e e t ' ° ™ ' e e n k o m s t i g art. 23, een niet-specifieke aangifte is ingediend. S. v Voor nadere bijzonderheden omtrent de inrichting der verwezen naar het bieraan voorafgaand model I.
memorie wordt overigen", è
— 23 — III. MODEL VAN E E N E MEMORIE VAN A A N G I F T E VOOR H E T RECHT VAN OVERGANG. (Art. 22). Memorio van aangifte voor het recht van overgang- wegens het overlijden van A. plaats gehad hebbende te den Vrij vàn Zegel. De oudergeteekende B. ter zake dezes woonplaats kiezende ten huize van 1) verklaart : dat den te , alwaar hij zijn laatste woonplaats had is overleden A; dat de overledene blijkens testament den voor notaris te verleden aan ondergeteekende, die een broeder van hem is, heeft gelegateerd 2) den vollen eigendom van een huis met erf gelegen te verpondings no 3) groot 4) in de verponding aangeslagen naar eene waarde van / 12000 en door den aangever geschat op / 10000.
Geteekend te
den
5)
1) Welk huis gelegen moet zij» binnen den kring van het kantoor, waar liet goed gelegen is, bij dat kantoor moet ook de aangifte gedaan worden. 2) Voor het recht van ovei-gaug zijn ook legatarissen tot aangifte verplicht; nog zij de aandacht hier gevestigd op het bepaalde bij art. 13, welk artikel een aangifte noodzakelijk maakt, ook wanneer niet bij erfenis of legaat verkregen is. 3) C. q. ook de kadastrale kenmerken vermelden. 4) Ook voor de gebouwde eigendommen moet in dit geval de grootte worden opgegeven. 5) De memorie van aangifte voor liet recht van overgang wordt niet beëedigd.
STAATSBLAD VAN NEDERLANDSGH-IÏÏDIE. No. 471.
BELASTINGEN. RECHTEN VAN SUCCESSIE EN VAN OVERGANG HIJ OVERLIJDEN. Nieuwe bepalingen op de reebten van successie en van overgang bij overlijden.
IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE, Den Raad van Nederlandscb-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooien lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelfjk achtende de bepalingen op de rechten van successie en van overgang bij overlijden door nieuwe te vervangen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering v;m Nederhindseh-Indië zoomede op artikel 116/ van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en artikel VII«* van het Koninklijk besluit van 13 Februari 1901.no. 46 (Staatsblad no. 168}; Heeft goedgevonden en verstaan: Ned. suce. Krachtens Koninklijke machtiging te bepalen : A l g e me e n e b e p a l i n g e n. Artikel 1. 1. lid 1-3
(1) Er wordt, in Nederlandsch-lndië, onder den naam van recht van successie, eene belasting geheven van de waarde van al wat uit den hoedel van een tot de Europeescbe en met deze gelijkgestelde I) bevolking behoorend ingezetene geërfd of daaruit 2) door diens overlijden verkregen wordt. (R. R. 109, St. 158). (2) De verklaring van vermoedelijk overlijden wordt, voor de toepassing dezer ordonnantie, met werkelijk overlijden in alle opzichten gelijkgesteld, behoudens teruggave van het dientengevolge geheven recht met de verhoogingen en boeten in de gevallen bjj de artikelen 482, 485, 486 eu 487 van het Burgerlijk Wetboek voorzien. De dagteekening der verklaring wordt als de dag van het overlijden beschouwd (B. W. 468), (3) Als ingezetene van Nederlandsch-lndië wordt, voor de toepassing dezer ordonnantie, beschouwd ieder, die binnen Nederlandschlndië zijne woonplaats heeft (B. W. 17). Artikel 2.
1, vierde lid. no 2.
3)
Er wordt, onder den naam van recht van overgang, eene belastinggeheven over de waarde van alle onroerende zaken, gelegen of gevestigd 4) binnen Nederlandsch-lndië en uit den boedel van iemand, die geen ingezetene is van Nederlandsch-lndië, geërfd of daaruit door diens overlijden verkregen (B. W. 506, St. 1873 no. 217«, art. 8, S. 13, 22, 52). 1) Dus niet van Inlanders en Vreemde Oosterlingen. 2) Daaruit om te doen uitkomen dat verkrijgingen uit levensverzekeringen niet getroffen worden, zie S. v. E. § 7. 3) Het overgangsrecht van effecten enz. is niet uit de Ned. wet overgenomen, zie pag 14. 4) Gevestigd, zie pag. 1.
Artikel 3. (1) Al wat, tengevolge van de verwerping door de erfgenamen eens overledenen van hetgeen aan dezen uit een vroeger opengevallen boedel 1) was opgekomen, door zijne m ede-erfgenamen in dien boedel wordt genoten, wordt, voor de toepassing dezer ordonnantie, geacht door die mede-erfgenamen uit, zijnen hoedel te worden geërfd. (B. VV. 1051, 1059; S 53). (2) Al wat een in gemeenschap gehuwd man, tengevolge van den door de erfgenamen zijner vrouw gedanen afstand der genieenschap, geniet, wordt, voor de toepassing dezer ordonnantie, geacht door hem uit den hoedel zijner vrouw te worden geërfd. (B. W. 135). (3) De langstlevende echtgenoot, aan wien, uit kracht van een hij huwelijksvoorwaarden gemaakt, en van het overlijden des eerststervenden afhankelijk beding, hij dat overlijden meer dan de helft in de gemeenschappelijke goederen verblijft, wordt, voor de toepassing dezer ordonnantie, geacht dat meerdere uit den hoede) van den eerststervende te erven. (B. W. 128).
Ned. Suce. wet. 1 bis.
Artikel 4. 2) (1) De roerende zaken, bij het overlijden onder den overledene berustende of voor hem door anderen bewaard of bezeten, worden voor de regeling van het recht van successie geacht tot zijn boedel, of zoo hij in algeheele gemeenschap van goederen was gehuwd, tot de gemeenschap te belmoren. (2) Hetzelfde geldt van de schuldvorderingen en aandeelen, waarvan de aan toonder of houder luidende bewijzen bij zijn overlijden onder hem berustten of voor hem door anderen werden bewaard of bezeten. (S. 3 6 / (3) De verplichting tot afgifte kan worden opgenomen onder de schulden bedoeld bij artikel 39 sub II, letter a, mits aan de in dat artikel gestelde eischen zij voldaan of anders aan den ambtenaar, daartoe door den Directeur van Financiën aangewezen 3) of aan den rechter, zoo niet naar de eischen van het burgerlijk recht, dan toch overtuigend worde aangetoond, dal. de zaken of waarden reeds vóór het overlijden aan anderen toebehoorden. (4) Deze bepalingen zijn niet toepasselijk: l o . ingeval de overledene, ten gevolge van de uitoefening van een beroep of bedrijf, de zaken of bewijzen onder zich had voor iemand, niet behoorende tot zijn bloed- of aanverwanten tot den vierden graad ingesloten of hunne echtgenooteu; (B. W. 296). 2o. ingeval de zaken of bewijzen onder den overledene berustten als openbaar ambtenaar, als vader van minderjarigen, als voogd, als curator, als uitvoerder van een uitersten wil of als bewindvoerder in de gevallen, waarin deze volgens eene uitdrukkelijke wetsbepaling is aangesteld of bij boedelscheiding als zoodanig is benoemd; So. ingeval de zaken of bewijzen bij het overlijden verblijven aan medeeigenaren, ingevolge eener overeenkomst tusschen den overledene en die mede-eigenaren gesloten; IJ De woorden in
art. 3 wet 1897.
Ned. Suce. wet 4o. ingeval en voor zoover de zaken of bewijzen toebehooren aan de vrouw van den overledene. (5) Dit artikel is mede toepasselijk op de daarin bedoelde zaken of bewijzen, berustende onder of bewaard voor den i.i algeheele gemeenschap van goederen gehuwden echtgenoot vau den'overledene. Artikel 5. art
wet
;8t7 iö»/.
het
ÜVill
„ / V f» 8' > bedoeld in artikel 1713 van het Burgerlijk Wetboek, 1) zal op verzoek van den uitvoerder van den uitersten wil, van de erfgenamen of van den bouder de opening vóór de afgifte geschieden door bet hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ressort bet in bewaring gegevene zieh bevindt. (2) Het hoofd van plaatselijk bestuur zal van de opening een proces-verbaal opmaken, waarin de uitwendige toestand eu de inboud van bet ter opening aangebodene worden beschreven. Artikel 6. 2)
1897™
art. 7 wet 1897.
(1)
Wat
8cuul(,
' S wkend of kwijtgescholden is bij testament of onder voorwaarde van overleving van hem, aan wi'en is schuldig erkend of kwijtgescholden, en wat is kwijtgescholden met ingang van het overlijden van den sehuldeiseher, wordt voor de regeling van het recht van successie geacht bij legaat uit den boedel te zijn verkregen. (2) Het aldus schuldig erkende wordt niet gerekend tot de schulden, die van de baten des boedels mogen worden afgetrokken. (3) Deze bepalingen blijven, voor zooveel /.ij bet bij testament schuldig erkende betreffen, buiten toepassing, wanneer aan den ambtenaar, daartoe door den Directeur van Financiën aangewezen 3) of aan den rechter, zoo niet naar de eisenen vau bet'burgerlijk recht, dan toch overtuigend wordt aangetoond, dat de schuld reeds tijdens het leven van den erflater bestond. Artikel 7. , . O Koerende zaken, geschonken, of schuldvorderingen, kwijtgescholden aan bloed- of aanverwanten tot den vierden graad ingesloten, of aan hunne eebtgenooten, worden voor de regeling van het recht van successie geacht bij liet, overlijden van den schenker in zijn boedel te zijn en bij legaat te zijn verkregen, ais dat overlijden plaats heeft binnen 180 dagen na de schenking of kwijtschelding. (2) Was de schenker in aigebeele gemeenschap vaii goederen gehuwd dan wordt het geschonkene of kwijtgescholdene geacht tot de gemeenschap te hebben behoord en voor de helft bij legaat te zijn verkregen, indien binnen 180 dagen na de schenking of kwijtschelding hij of zijn echtgenoot overleed. (B. W. 19:21). (3) Van de waarde van hetgeen wordt geacht bij legaat te zijn verkregen kan, voor de regeling van bet recht van successie, w orden afgetrokken wat bij de schenking of kwijtschelding daarvoor werd bedongen, periodieke uitkeeringen en vruchtgebruik hieronder niet begrepen, nuts het bedrag, de wettelijke bewijzen en de dagteek ening der schenking of kwijtschelding in de aangifte worden vernield. V Art. 1713 B. W. l u i d t : Hij (de bewaarnemer] mas; niet onderzoeken waarin de z a t e n bestaan die hem ui bewaring zijn gegeven, indien hem dezelve in eene geslotene kist, ot onder een verzegelden omslag zijn toevertrouwd geworden. 2.) Voor de afwijkingen zie pag 15. 3) t. w. de Inspecteurs van F i n a n c i ë n , zie ad art. 4.
— 27 — (4) De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de giften en kwijtscheldingen, w a a r v a n liet gezamenlijk bedrag niet meer beloopt d a n . f 1500 (één duizend vijf h o n d e r d ' g u l d e n ) voor iemand, die aan den overledene in de rechte linie was verwant of zijn echtgenoot, en niet meer dan f 500 (vijf honderd gulden) voor een ander persoon. (B. W. 1683, 1687).
Ned. Suce, wet.
Artikel 8. *) (1) Ingeval iemand op andere wijze dan door schenking of kwijtschelding, ten gevolge van de vrijgevigheid van den overledene'ss bevoordeeld — bevoordeeling door gebruik van goederen en kost en inwoning bij den erflater uitgezonderd — wordt het bedrag of de waarde van hetgeen daarvoor aan den boedel van den overledene is onttrokken, voor de regeling van het recht van successie geacht bij het overlijden in diens boedel te zijn en bij legaat te zijn verkregen, wanneer de handeling of overeenkomst, 'waaruit de bevoordeeling voortvloeide, plaats had binnen 180 dagen aan het overlijden voorafgegaan. (2) Evenzoo wordt geacht bij legaat te zijn verkregen wat ten gevolge van eene handeling of overeenkomst, als in het vorig lid bedoeld, na het overlijden uit den boedel gaat.
art. 8 wet 1897.
Artikel 9. *j (1) Het aandeel van een overledene in eene onverdeeldheid, die opgelost is door eene scheiding, waarbij de overledene een van zijn leven afhankelijk vruchtgenot of periodieke uitkeering heeft verkregen, wordt voor de regeling van het recht van successie geacht bij zijn overlijden nog in zijn boedel te zijn en bij legaat te zijn verkregen'door hen, aan wie goederen in blooten eigendom of onder den last van periodieke uitkeering werden toebedeeld, tenzij worde aangetoond, dat de scheiding meer dan 180 dagen vóór het overlijden is tot stand gekomen. (2) Heeft de overledene bij de scheiding, behalve het vruchtgenot of de periodieke uitkeering, baten in eigendom verkregen, dan magde waarde die deze badden bij de scheiding, in mindering van de w a a r d e van het aan te geven aandeel worden gebracht.
art. 9 wet 1897.
Artikel 10. *) (1) Al wat door den overledene aan bloed- of aanverwanten, tot den vierden graad ingesloten, of aan hunne echtgenooten werd afgestaan, overgedragen of kwijtgescholden, wordt voor de regelingvan liet recht van successie geacht, bij het overlijden in den boedel te zijn en bij legaat door den verkrijger of bevoordeelde te zijn verkregen, indien de overledene bij den afstand, de overdracht 'of de kwijtschelding een van het leven afhankelijk vruchtgenot of periodieke uitkeering heeft voorbehouden of bedongen. (2) Van de w a a r d e der volgens het eerste lid aan te geven zaken kan worden afgetrokken wat, blijkens wettelijke bewijzen, voor den afstand, de overdracht of de kwijtschelding werd bedongen, mits het, bedongen bedrag, de wettelijke bewijzen en de dagteekening van het "ding m de aangifte worden vermeld. Voor voorbehouden of bedonne« *)
Voor de afwijkingen zie pag 15.
art. 10 wet 1897.
— 28 — Ned. Suce. wet. gen vruchtgenot wordt geen aftrek toegelaten en de aftrek voor bedongen periodieke uitkeeringen wordt beperkt tot liet bedrag van de werkelijk betaalde termijnen (B. W. 1866). (3) Het wegens den afstand of de overdracht betaald recht van overschrijving strekt in mindering van het recht van successie, ten gevolge van de bepalingen van dit artikel verschuldigd (St. 1885 no. 103). Artikel 11. 1) art
iLWet 1897.
i In , di(JU , •'"
t 0 e g e V U e
^
zie
°™ri$™
^
29 is ontheven van het stellen van zekerheid, is hij, die den eigendom dief goederen heeft geërfd of verkregen, bevoegd te 'vorderen, dat de vruchtgebruiker, niettegenstaande de ontheffing, te zijnen behoeve zekerheid stelle voor liet bedrag van recht van successie, ter zake van het erven of verkrijgen van den eigendom betaald, tenzij de vruchtgebruiker mocht verkiezen dat bedrag tegen hoogstens vier ten honderd rente sjaars voor te schieten (St. 1848 no. 22, B. W. 785; 1°.).
Ned. Suce. wet.
Artikel 15. (1) Zij, die nalatenschap, of een evenredig gedeelte daarvan erven, zijn, niettegenstaande de beschikkingen van den erflater, ieder m evenredigheid van het geen door hem wordt geërfd, aansprakelijk voor het recht van successie door en hij het, overlijden van den erflater verschuldigd. 1) B. W. 954). (2) Zij zijn daarenboven hoofdelijk aansprakelijk: (B. W. 1278). 1°. voor het bedrag van het recht van successie, door en bij het overlijden van den erflater verschuldigd door erfgenamen of legatarissen, die buiten Nederlandsch-Indië hunne woonplaats hebben: 2 . voor het geheele bedrag van het recht van overgang. (3) De 111 het tweede lid 2) bedoelde aansprakelijkheid strekt zich mede uit tot de verhoogingen. (4) Onverminderd het bepaalde bij het eerste en tweede lid van dit artikel, zijn ook de legatarissen aansprakelijk voor de rechten, verschuldigd op hetgeen door hen wordt verkregen. Hunne aansprakeIrjkheid is hoofdelijk ten aanzien van hetgeen door hen gezamenlijk verkregen wordt. 3) (B. W. 1278).
4.
Artikel 16. Uitsluitend 4) zijn aansprakelijk: 1°. voor het recht 5) van successie, verschuldigd op hetgeen ten gevolge van de vervulling eener voorwaardIe geërfd of verkregen wordt, de erfgenamen of veikrijgers; (B. W. 997). 2°. voor het recht van successie, verschuldigd op verkrijging van vruchtgebruik en periodieke uitkeeringen bij onvohring, de verkrijgers; (B. W. 758). °' 3°. voor het recht van successie, verschuldigd wegens den overgang op den verwachter van erfenissen of legaten over de hand, de verwachters, wanneer zijn den eigendom verkrijgen (B. W. 973). Artikel 17. Het recht op periodieke uitkeeringen, bij de instelling verschuldigd, wordt voorgeschoten door hem, die met de uitkeering is belast > en bij 3lken termijn van uitkeering, naar evenredigheid va.11 het getal, waarmede de uitkeering:, overeenkomstig art. 37 no. 1 it e is vermenigvuldigd, gekort, met bijrekeuing van eenen interest van vier ten honderd, alles tenzij andere beschikkingen mochten zijn gemaakt (St. 1848 no. 22)1 ,JJKDj V°[ien »of verhagen" na erven en of verkregen na geërfd niet overgenomen • A At'-' ° ™ d a t . h l e r a l l e e n \ ? n erfgenamen sprake is en verkrijgen in de wet gebezigd wordt in den zin van verkrijgen van een legaat (.8 v. E. § 91). 2) , I'} tegenstelling met Ned. S. WV wordt alleen het tweede lid "genoemd: de sprakelijklieid strekt zich niet uit tot de boeten, zie S. v. E §§ 93 en 94 3) In dit lid regelende de aansprakelijkheid van de legatarissen wordt niet verwezen naar het 3e lid, anders art. 4 Ned. S. W.; „en andere verkrSqers" uit Ned S W weggelaten, zie boven. i) Zie S. v. E. S 85. Recht plaats van rechten, omdat nooit aansprakelijkheid voor meer dan één recht kan bestaan zie S. v. E. S 101.
6.
— 30 — Ned. Suce. wet. 7 -
8.
g
10.
Artikel 18. 1) 0 ) Uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen zijn, op gelijke wijze als de erfgenamen, tot vervulling- van al de aan 'de laatsteii hij deze ordonnantie opgelegde verplichtingen gehouden, ingeval alle erfgenamen hunne woonplaats buiten Nederlandseh-lndië hebben. (B.W. 1005). (2) Zij zijn tot het doen van aangifte bevoegd, ingeval een of meer der erfgenamen hunne woonplaats hebben binnen Nederlandsch-Indië. Wanneer zij van deze bevoegdheid hebben gebruik gemaakt, zijn zij mede. op gelijke wijze als de erfgenamen, tot vervulling van alle overige aan de lantsten bij deze ordonnantie opgelegde verplichtingen gehouden. (3) In de gevallen, bij de artikelen 1008 en 1012 van bet Burgerlijk Wetboek voorzien, hebben de erfgenamen en de uitvoerders der uiterste wilsbeschikkingen, met betrekking tot de rechten van successie en van overgang, dezelfde rechten onder dezelfde voorwaarden, als bij die artikelen ten opzichte van de legaten zijn toegekend en gesteld. (4) Bewindvoerders, voogden en curators zijn gehouden tot de vervulling van alle verplichtingen, bij deze ordonnantie opgelegd aan degenen, die zij vertegenwoordigen, of wier behingen zij waarnemen (B. W. 441; S 16, 50). Artikel 19. 2) (1) 's Lands kas heeft, te rekenen van het overlijden, voor het recht van successie, de verhooging daarvan en de ingevolge de artikelen 34 lid 3 en 45 dezer ordonnantie verbeurde boete een voorrecht op alle onroerende en roerende zaken in bet algemeen, geërfd of door liet overlijden verkregen, onmiddellijk rang nemende na alle op dat oogenblik bestaande voorrechten, oogstverband, pand of hypotheek. (St 1886 no 57, B. W. 1137, 1149). _: (2) Dat voorrecht vervalt met twee jaren na den dag van het overlijden, ten ware binnen dien termijn vervolgingen mochten zijn a a n g e vangen, en, in dit laatste geval, met twee jaren na. de beteek'eum«'deilaatste akte. (8 66). ' (3) Voor het recht van overgang i s ' s L a n d s kas op gelijken voet bevoorrecht op de zaken, voor welker overgang het recht verschuldigd is. (B. W. i 139). Artikel 20. Onder vruchtgebruik worden, voor de toepassing' dezer ordonnantie, mede verstaan vruchtgenot, recht van gebruik en van bewoning, vruchten en inkomsten, jaarlijksche opbrengst en soortgelijke uitkeeringen uit daartoe aangewezen goederen, daaronder begrepen bet bij anderen dan de legatarissen verbleven genot van legaten,' welke, volgens de beschikkingen van den overledene, niet binnen twee jaren na zijn overlijden of eerst op een onzeker tijdstip vorderbaar zijn T I T E L II. V a n d e a a n g i f t e en w a a r d e e r i n g v a n h e t g e ë r f d e of' v e r k r e g e n e. Artikel 2 1 . (1) Zij, die eene nalatenschap geheel of voor een evenredig gedeelte erven, zijn verplicht ten kantore van den ambtenaar van de rechten van 1) Het d e n l e lid van art, 7 Ned. S. W. is niet overgenomen, omdat in Indië de weeskamers van rechtswege belast zijn met het beheer van onbeheerde nalatenschappen en t 31 v ^ P Ü e h t i n g e n der weeskamers afzonderlijk behandeld zijn in 2) Het voorrecht van den fiscus is uitgebreid tot de door de erfgenamen en executeurs-testamentair verbeurde boeten, zie S. v. E. § 130.
successie en van overgang-, in wiens kring de overledene binnen Nederlandsch-Indië zijne laatste woonplaats had, bij schriftelijke memorie aangifte te doen van: (B. W. 17, 169, Z. O. -V rijst, no.' 17, S 46). 1°. den aard en de waarde van alles wat uit den boedel geërfd of door liet overlijden verkregen wordt. (S 37, 46). Ten opzichte van de onroerende goederen, waarvan de overledene den eigendom of waarop hij slechts een zakelijk recht van gebruik of bewoning, van erfpacht of opstal had, moet worden opgegeven: a. de plaats, waar zij zijn gelegen, en, wanneer zij in NederlandschIndië zijn gelegen, de kadastrale kenmerken, voor zoover de goederen die bezitten; voorts hel verpondingsnummer en de verpondingswaarde voor zoover zij in de verponding zijn aangeslagen (St 1880 no. 147, 1890 no. 130, 1886 no. 71); b. wat onroerende goederen, andere dan gebouwen betreft, bovendien de grootte; 2°. de lasten en schulden, waaruit het passief des boedels is samengesteld, volgens artikel 39 omschreven; 3°. de erfgenamen en legatarissen, hunne verwantschap of de betrekking van huwelijk tot den overledene, den iusteller der erfstelling over de band of den iusteller van het vruchtgebruik of de periodieke uitkeering, bij opvolging verkregen, en den ouderdom der personen, van wier leven de uit den boedel verkregen wordende vruchtgebruiken of periodieke uitkeeringen afhankelijk zijn; (S. 25, 26). 4°. hetgeen door ieder wordt geërfd of verkregen, met opgave, zoo niet alles bij wettelijke erfopvolging vererft, van den titel, krachtens, welken geërfd wordt of verkregen; (St. 1848 no. 10, art. 41 en 42 St. 1860 no. 3, 37). ' 5°. zoo niet alles bij wettelijke erfopvolging vererft, de personen, die bij versterf geheel of gedeeltelijk zouden zijn gerechtigd geweest, met opgave van hunne verwantschap tot den overledene; (S. 51) 6°. indien door het overlijden zaken worden geërfd of verkregen welke met vruchtgebruik of periodieke uitkeeringen ten behoeve van derden zijn belast, de aanduiding der met vruchtgebruik belaste zaken, liet bedrag (1er periodieke uitkeeringen, den titel waarbij het vruchtgebruik is ingesteld of de uitkeeringen zijn opgelegd, den naam en de woonplaats der vruchtgebruikers of genieters, den ouderdom dergenen van wier leven het vruchtgebruik of de uitkeering afhangt, dan wel het tijdvak, waarvoor het vruchtgebruik of de uitkeering is gemaakt. (2) De in de eerste alinea onder no. 5 vermelde opgave wordt niet vereischt ingeval de boedel voor het geheel is onderworpen aan het hoogste recht of voor het geheel geërfd wordt door den echtgenoot van den overledene, of wel door dezen met anderen, door wie het hoogste recht verschuldigd, is wordt geërfd of verkregen. (S. 51) (3) Bij de memorie van aangifte, waarin naar de bepalingen van n o s . 3 en 6 van de eerste alinea de ouderdom moet worden opgegeven van personen, van wier leven een vruchtgebruik of eene periodieke uitkeering afhankelijk is, wordt, op straf van weigering der memorie hunne geboorte-akte overgelegd, of indien dit niet mogelijk is, eene 1) De afwgkiDgen, die deze alinea van de Ned. S. W. vertoont, vereischen geene toelichting. °
Ned. Suce. wet.
- 32 — akte van bekendheid, opgemaakt op de wijze, voorgeschreven bij de alinea's 1 en 2 van artikel 12 van bet Burgerlijk Wetboek, of, wan eer m ÏJZIT" T Nedçrland-ch-Indi« wonen en geboren'zijn, door de daartoe bevoegde openbare macht. Artikel 22. De erfgenamen legatarissen 1) van.onroerende zaken, binnen Nederlandsch-Indie gelegen of gevestigd, en nagelaten door iemand, d e geen ingezetene was, doen bij schriftelijke memoria ten kanton/ van den ambtenaar van de reebten van successie en van overgang in wiens knng de zaken gelegen of gevestigd zijn, aangifte: (Z. O. Vrijst. no. 17). a. van d en aard, de grootte, de ligging, de waarde dier zaken en, zoo die er znn, van de kadastrale kenmerken; voorts, voor zooveel de goederen in de verponding aangeslagen zijn, van bet v e r p o n d i n g Ver!,ond,ng8waarde
"886 no ""s)
ï <St'
188
° »<>• 1 4 ^ ï 890. 130;
b C
van hunne namen en van hunne betrekking tot den overledene; 2) van den titel, krachtens welken geërfd of verkregen wordt. 3] Artikel 23. 4) (1) Gaat bij boedels van ingezetenen van Nederlandsch-Indië, *eheel geërfd wordende ,„ de rechte neerdalende 5) lijn, of met echtgenote i bet geval van artikel 59 lid 1, ^ hetgeen door ieder hunner woHlt geërfd of verkregen duizend gulden niet te boven, dan bepaalt zich de aangifte tot de vermelding van' 1". de erfgenamen met opgaaf van hunne verwantschap of de betrekking van huwelijk tot den overledene; | ° . bet actief en 6) bet zuiver saldo der 'nalatenschapö \ (Ie onroerende zaken, aangegeven overeenkomstig artikel 21 al 1 1 - Ind.en geene onroerende zaken zijn nagelaten, moet dit worden opgegeven; ' 4<>. de legatarissen met aanwijzing van <\en aard en de waarde van het geen zrj verkingen en krachtens welken titel. (2) Bij gegrond vermoeden van onjuiste opgaven is de ambtenaar H " , S T M V " " S"fCefSi-; ''" V a n 0 ™6»»K »»evoegd om op de wijze, l e ,dU,1,i artike / fbedoeld. l 1?'ï' "" te VOr(leren ,','"ei' me, "°» e > '»I » aitiket 21 7) ' "
anSre I T ^
^
'T'"','
!,
"ee"
ten
^
V
° ^
™ " verwerping door
andere erfgenamen dan die in de rechte lijn en de echtgenoot, in het geval van art. 59 hd 1,3», geheel op de erfgenamen in d e i c h t e lijnTo stig artikel 21 e C l " S ' , ' ^ < > 0 , ' < i a " < l o e n , i e l a ! , t s t e n »angifte overeenkomArtikel 24. (1) Ingeval van onvermogen van den overledene, terwijl in zijnen boedel geen onroerende zaken zich bevinden en door zijn overlijden geen vruchtgebruik, erfstelling over de hand of periodieke uitkeering s / v . E . V 9 i m "C"' 'm'hrC N
d ,k e
k
vgL S. v? E § 90 3
geWOrde
te|ket^^„™t;e;ft 4
r
at
verkr
i>')'^"
"
d00r
We,1SChel k V 0 0 r k
0 Veel m 0 g e l i j k r e k e n i , l g
S. v. E. p"299 .
»iet overgenomen, zie hiervoor ad art. 15 en
h e t VerSChÜ
«
V i m i,rt 5 2
™"
-
V00
'-
het
O. S. met Ned. S. W., ^
^
« U - "Ij wet-
g o u d e n met de opmerkingen, van Vroom in
2» U ^ ^ ! d 4 i f a . ^ d . m a â ; r J i 6 & r É ^ a o o
daarmed het W b a n d met art
?
7) Voor de afwijking van de Ned. S. W.; zie ad. art. 34.
" **
— 33 — is vervallen of overgegaan, kan de memorie van aangifte worden vervangen door eene verklaring van onvermogen, afgegeven door het hoofd van plaatselijk bestuur der laatste woonplaats van den overledene, tevens inhoudende, dat het dien ambtenaar niet hekend is, dat de overledene eenig onroerend 1) goed heeft nagelaten. (Z. O. V rijst 44). (2) Deze verklaring wordt afgegeven op a a n v r a a g van de erfgenamen of van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang. (3) Indien deze ambtenaar na. de ontvangst van de verklaring tot de overtuiging komt, dat van de nalatenschap recht verschuldigd is, wordt door hem gehandeld als bij artikel 34 eerste en tweede lid is bepaald. 2) Artikel 25. (!) Hij alle aangiften voor het recht van successie wordt tevens opgegeven of de overledene al dan niet eenige goederen als bezwaarde erfgenaam bezat, en zoo ja, waarin zij bestaan, door wien en bij welke titel de erfstelling over de hand is ingesteld, en aan wien de goederen moeten worden uitgekeerd. 3). (2) Gelijke vermelding wordt vereischt ten aanzien van vruchtgebruik en periodieke uil keeringen, door het overlijden bij opvolging overgegaan. (B. W. 758). Artikel 26. (1) Op dezelfde wijze als bij de artikelen 21 en 22 4) is bepaald, zijn tot de aangifte van hetgeen door hen wordt geërfd of verkregen gehouden: 1°. zij, die een vruchtgebruik of periodieke uitkeering bij opvolging verkrijgen; (B. W. 758). 2°. de geroepen erfgenamen of legatarissen, die door bet overlijden van den bezwaarden erfgenaam of legataris tot, het t>enot komen. (B. W 973). (2 i De aangifte geschiedt, in het geval in het eerste lid sub 2 e . vernield, wanneer het, erfstellingen over de hand betreft, welke dagteekenen van vóór de invoering der nieuwe wetgeving in Nederlandsch-Indië, ten kantore van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, in wiens kring de bezwaarde erfgenaam of legataris zijne laatste woonplaats had, en in alle andere gevallen ten kantore waar de instelling van het vruchtgebruik, de periodieke uitkeering of de erfstelling over de hand is aangegeven of had moeten worden aangegeven. (Inv. 76). Artikel 27. Wanneer, gedurende het, leven van den bezwaarden erfgenaam of legataris, het bezwaarde goed op den geroepene overgaat, wordt de dag, waarop de overgang heeft plaats gehad, en de plaats, w a a r de akte of overeenkomst, gemaakt is, voor de toepassing dezer ordonnantie als de dag en de plaats van het overlijden beschouwd..(B. W. 9771 Artkel 2 8 . (1) Het aanvaarden eener nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving, of onder voorbehoud van het recht van beraad, ontij Ned. S. \V. spreekt van. roerende en onroerende goederen. 2) In Ned. S. W. ontbreekt een stellige bepaling omtrent hetgeen door den ambtenaar in dil geval gedaan moet worden, zie S. v. E. § 218. 3) Vergelijk Ned. S. W.; deze opgaven strekken tot controle op de aangiften van a r t . 26. Voor zooveel vruchtgebruik en periodieke u i t k e e r i n g betreft zijn die opgaven dus alleen noodig, wanneer liet een of ander bij opvolging verkregen wordt. Ook de woorden of vervallen zijn niet, overgenomen; in de Ned. S. W. waren zij noodig in verband met de daarin voorkomende regeling van opschoning van recht 4; Ned. S. W citeert ook art. 12 (ons art. 23).
Ned. Suce wet.
14.
15.
16.'
17.
— 34 — heft niet van de verplichting tot liet doen van aangifte op de wijze en binnen den termijn, bij deze ordonnantie voorgeschreven. (B. W.'1025. 1033). (2) De vervulling der verplichtingen, uit deze ordonnantie voortvloeiende, wordt niet beschouwd als eene daad van aanvaarding,-. (B W. 136, 1048;. (3) De aangifte, gedaan door den erfgenaam, die vervolgens verwerpt, vervalt. (B, W. 1057, S. 33;. (4) De kosten van vervolging tegen erfgenamen of verkrijgers, ingesteld vóór dat zij verwierpen, blijven te bunnen laste, indien de vervolging alleen uit hoofde van de verwerping is gestaakt. Artikel 29. (1) De aangifte kan geschieden krachtens eene schriftelijke volmacht. B. W. 1793; S. 43). (2) Wanneer deze volmacht speciaal voor het doen van aangifte is verleend, wordt zij aan de memorie vastgehecht. In andere gevallen wordt zij aan den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang ter inzage gegeven. 1) (St. 1800 no, 3, art. 30). Artikel 30. (1) Bij elke memorie van aangifte wordt éeneeenige woonplaats gekozen m den kring van het kantoor, waar de aangifte wordt gedaan. Zij geldt voor alle rechtsvorderingen en vervolgingen, krachtens deze ordonnantie in te stellen tegen de erfgenamen en legatarissen, of tegen degenen, die tot (Ie vervulling der aan dezen opgelegde verplichtingen gehouden zijn. ; B. W. 24). (2) Zij, die voor het recht van successie geene aangifte gedaan of geene woonplaats gekozen hebben, worden geacht hunne woonplaats te hebben ten kantore van het hoofd van plaatselijk bestuur, in wiens kring de overledene zijne laatste woonplaats had. 2) (3j Zij, die voor bet recht van overgang geene aangifte gedaan of geene woonplaats gekozen hebben, worden geacht hunne woonplaats te hebben ten kantore van het hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens kring het in artikel 22 bedoelde kantoor zich bevindt. Artikel 31. (1) De weeskamers doen na ommekomst van elk kwartaal binnen eene maand aangifte van alle bij baar in beheer genomen onbeheerde boedels, waarvan de termijnen van aangifte in dat kwartaal zijn verstreken. (B. W. 1126). (2) Behoudens bet in de eerste alinea bepaalde en het bepaalde bij artikel 41 letter d zijn zij ten opzichte van die boedels gehouden total de bij deze ordonnantie aan erfgenamen en legatarissen opgelegde verplichtingen. (S. 34). Artikel 32. (1) De ambtenaren van den burgerlijken stand te Batavia, Semarang en Soerabaja zenden op het einde van elke week, die op de andere plaatsen op het einde van elke maand eene lijst van alle sterfgevallen, waarvan bij hen in die week of maand aangifte is gedaan, aan den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang in wiens kring hun kantoor is gelegen, met vermelding van de namen der aan1) De Ned. S. AV. bepaalt enkel dat de aangifte kan geschieden krachtens een schriftelijke, aan de memorie gehechte volmacht. 2) De afwijking van de Ned. S. W. is met het oog op de toestanden in Indië.
— 35 gevers. Wanneer er geene sterfgevallen zijn aangegeven, worden nihilstaten ingediend. Niet- of niet tijdige indiening der bovenbedoelde lijsten of staten wordt gestraft met eene boete van f 5 (vijf gulden) voor elke overtreding. (St. 1849 no. 25). (2) De ambtenaren, met wier bijstand de akten van overschrijving verleden worden, doen van elk geval van overgang van onroerende zaken, gelegen of gevestigd binnen Nederlandsch-Indië en toebehoorende aan iemand, die geen ingezetene van Nederlandsch-Indië is, binnen eene maand opgave aan den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, in wiens kring de onroerende zaken gelegen of gevestigd zijn. . Niet-nakoniing van deze bepaling wordt gestraft met eene boete van f 25 (vijf en twintig gulden) voor elk niet opgegeven geval. (St. 1886 no. 53, art. 4). Artikel 33. (1) De termijn van aangifte is, te rekenen van den dag van het, overlijden, zes maanden, wanneer dit binnen Nederlandsch-Indië, en twaalf maanden, wanneer dit, builen Nederlandsch-Indië voorvalt of wanneer tot. de nalatenschap behoorende onroerende zaken gelegen of gevestigd zijn buiten Nederlandsch-Indië; voorts, ingeval van vermoedelijk overlijden, zes maanden na de dagteekeniug der verklaring daarvan. 1) (B. W. 468; S. 66). (2) Indien degene, op wien de verplichting tot aangifte rust, zonder daaraan voldaan te hebben, binnen den termijn van aangifte overlijdt, gelden met betrekking tot deze aangifte voor diens erfgenamen dezelfde termijnen, te rekenen van den dag van diens overlijden. 2) (2) Indien zwangerschap oorzaak is, dat, onzekerheid bestaat omtrent den persoon des erfgenaams of de heffing der belasting, gaat de termijn in van den dag der bevalling, of indien de vrouw vroeger mocht, overlijden, van den dag van haar overlijden; of indien geen van beiden op den driehonderdsten dag na, den dood des erflaters mocht hebben plaats gehad, van den eersten daarop volgenden dag. Deze bepaling kan niet worden ingeroepen door dengene, op wiens erfdeel, wat de hoegrootheid betreft, de bevalling geen invloed kan uitoefenen. (B. W. 2, 255). (4) Indien tengevolge van de vervulling eener voorwaarde, van verwerping of van den bij artikel 3, tweede lid, bedoelden afstand geërfd of verkregen wordt, gaat de termijn in van den dag der vervulling van de voorwaarde,der verwerping of van den afstand. 3)(B. W.997,1057). Artikel 34. 4) (1) Indien de memorie van aangifte niet binnen den termijn en ten kantore bij deze ordonnantie bepaald, is ingediend, zendt de ambtenaar van de rechten van successie en van overgang den nalatige onderaangeteekend couvert eene kennisgeving met last om binnen zes weken — of bevindt zich de nalatige buiten Nederlandsch-Indië binnen drie maanden — na de dagteekeniug der kennisgeving aan zijne verplichtingen te voldoen. 5) 1) In afwijking met de Ned. S. W. geldt de termijn van 12 maanden voor alle landen buiten Ned. Indië, welke termijn ook geldt voor boedels, waartoe buiten Indië gelegen onroerende goederen behooren, vgl. art. 17 (oudj. 2) Voor deze aanvulling, zie S. v. E. § 154. 3) Indien de nalatenschap onbeheerd is. zie art. 31. 4) Voor de verschilpunten met de Ned. S. W . zie pag. 7 en 15: kennisgeving in stede van waarschuioing, om in overeenstemming te blijven met no. 17 Vrïjst Z. O. 5) De termijnen r u i m e r genomen dan in Ned. S. W. zie pag. 16.
— 36 — Ned. Suce. wet.
22.
art. 5 wet 1897.
(2) Indien iiiiii den in de kennisgeving uitgedrukten last niet wordt voldaan, wordt liet bedrag van het recht door den in het eerste lid bedoelden ambtenaar begroot, welke begrooting aan den nalatige te zijnen koste bij deurwaardersex.ploit wordt beteekend. De beteekening heeft ten gevolge dat bet bedrag van het verschuldigde recht met een vierde daarvan wordt verhoogd. De begrooting van den ambtenaar kan nog wijziging ondergaan, wanneer de belanghebbende de onjuistheid aantoont door eene behoorlijke aangifte. In dat geval bedraagt de verhooging een vierde van het definitief vastgestelde bedrag van het recht. (3j Ingeval geen recht verschuldigd is, wordt voor elke ingegane maand 1) van verzuim na de gerechtelijke sommatie door lederen nalatige eene boete verbeurd van f 5 (vijf gulden) tot een maximum van f 50 (vijftig gulden). 2) Deze boete is echter niet verschuldigd, wanneer eene verklaring van onvermogen overeenkomstig artikel 24 is afgegeven. (4) De voorgaande bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing, wanneer de verplichting tot aangifte op eene Weeskamer rust. (S. 31). Artikel 35. Ingeval met betrekking tot de opgaven, bij artikel 25 voorgeschreven, eene onnauwkeurige of eene met de waarheid strijdige negatieve opgave is gedaan, is de aangever te dier zake zoowel voor de rechten, als voor de verhoogingen daarvan aansprakelijk. De rechten alleen kan hij van de erfgenamen of verkrijgers terugvorderen. Van de verhoogiug wordt hij ontheven, zoo hij van zijne, onschuld doet blijken. Artikel 36. (1) Zij, die zaken of waarden onder zich hebben met de opdracht om die bij het, overlijden van een ingezetene van Nederlandsch-lndië niet, in den boedel te brengen of daarmede zoo te handelen, dat zij niet in den boedel komen, zijn verplicht eene schriftelijke memorie in te leveren, behelzende: den naam en de voornamen van den overledene, diens laatste woonplaats, eene specifieke omschrijving van de zaken of waarden, den titel waaronder zij de zaken of waarden onder zich hadden en eene n a u w k e u r i g e aanwijzing van de bestemming der zaken of waarden. De memorie moet worden ingeleverd ten kantore van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, in wiens kring de overledene zijne laatste woonplaats had, binnen zes weken — of, indien de in den a a n v a n g van dit artikel bedoelde personen zich buiten Nederlandsch-lndië bevinden, binnen vier maanden — na, de dagteekening van eene, hun door dien ambtenaar onder aangeteekend couvert toe te zenden kennisgeving 3) met last om aan hunne verplichting te voldoen en in elk geval vóór dat de tot aangifte geroepenen de zaken of waarden uit handen geven of op eenige andere wijze aan de opdracht gevolg geven. (S3. 4). (2) De in het eerste lid genoemde ambtenaar is bevoegd den inhoud dezer memorie aan de erfgenamen van den overledene en aan den uitvoerder van den uitersten wil, zoo deze aangifte gedaan heeft, mede te deelen. (S. 69). 1) Ned. S. W . „week." 2) Voor het m a x i m u m , dat niet in de Ned. S. W. voorkomt, vgl. art. 7 oud. 3) De Ned. wet 1897 vordert een exploit, zie paar. 15, terwijl ook de termijnen korter zijn.
— 37 — (3j Bij niet-inlevering der memorie hinnen den gemeiden termijn en bij onvolledigheid of onnauwkeurigheid der memorie zijn zij die tot het inleveren verplicht zijn. hoofdelijk aansprakelijk, zoowel Voor het recht van successie, als voor de verhoogingen daarvan, die ter zake van de hiervoor bedoelde zaken of waarden verschuldigd zullen zijn Zij verbeuren bovendien eene boete, geljjkstaande met het bedrag van het versehuld.gd recht, doch van ten minste f 100 (één honden! gulden) (4, ü p de vorderingen, waartoe dit artikel aanleiding geeft, zijn de voorschriften van artikel 47 toepasselijk. Artikel 37. Voor de regeling van het recht van successie wordt de waarde bepaald: l o . van hetgeen in vollen of met fidei-conimis bezwaarden eigendom wordt geërfd of verkregen als volgt: ff. van de onroerende zaken, in de artt. 506 en 507 van bet Burgerlijk Wetboek vermeid, van het recht van erfpacht, van opstal en van beklemming, „„•. de daartoe hehoorei.de gebouwen, werken en beplantingen, van den eigendom van goederen in erfpacht, opstal en beklemming uitgegeven, op de verkoopwaarde ten dage van bet overlijden, volgens des aangevers begrooling De waarde van de buiten Nederiundsch-lndiëgelegen of g è v e t tigde onroerende zaken moet afzonderlijk worden begroot ' b.
van hypothecaire schuldvorderingen op het bedrag van het'kapitaal, of op de waarde door den aangever te begrooten; in het laatste geval met aanwijzing der ondergezette goederen op de wijze bn art, 21 no. 1 vermeld. ' e. van grondrenten, Hernien, cijnsen en dergelijke altijddurende of voor eenen onbepaalde.! tijd op onroerende goederen gevestigde prestatie,,, op den afkoopprijs, bij de vestiging hej.aald, en indien die niet bepaald is, op de waarde naar den maatstaf bij artikel io2 van het Burgerlijk Wetboek vastgesteld. Bij gebreke van de daar bedoelde marktprijzen of jaarlijksche opbrengst' op de waarde door den aangever te begrooten. d. van effecten, op hunne verkoopwaarde naar den op den da,«- v i n het overlijden laatst bekenden koers 1 ) of, als deze niet bekend is op de waarde door (]e,n aangever te begrooten e. van lijfrenten of andere periodieke van het leven afhankelijke u.tkeenngen, op het jaarlijkse!, bedrag, vermenigvuldigd met de getallen, naar de volgende berekening: wanneer degene, gedurende wiens leven de uitkeering moet plaats hebben, twintig jaren oud is of minder, met ! 9, o o v e i i d e 2U :lot 1)
V
11
11
11
11
11
11
11
n
30 40 50 bo 00
*etîno£™n¥â-*&latSt
ii
30 laren oud 40 ii » 50 11
ii
00
ii
i> ii
60 65
bCkemh
11
ii
11
ii
11
ii
is,
„ 18, ii ! 3 ,
1)
„ 12,
„ io, ;j
^"daarin
9
India niet op eene d a g e l i j k s e
— 38 — boven de 65 tot 70 jaren oud is, met 7, » ,, 75 . . . _ 4. 1 ) Wanneer de lijfrente of andere periodieke uitkeeringen in voorwerpen in natura bestaan, wordt het jaarlijksch bedrag berekend op de wijze bij artikel 752 van hetrBnrgerlgk Wetboek voorgeschreven. Bij gebreke van bekendheid der daarbedoelde marktprijzen of jaarlijksche opbrengst, wordt het jaarlijksch bedrag door den aangever begroot. Ten aanzien van tontines, contracten van overleving en dergelijke, wordt het jaarlijksch bedrag gehouden dat te zijn van bet laatste jaar, aan bet jaar van het overlijden voorafgaande. De waarde wordt berekend als die der lijfrenten. Indien eene uitkeering voor een bepaalden tijd is gemaakt, wordt haar jaarlijksch bedrag vermenigvuldigd niet het aantal jaren, gedurende welke zij moet plaats hebben, doch iedere gulden berekend tegen de navolgende waarde:
Uitkeering besproken aan:
personen.
voor 10 jaren en daaronder, tegen. . „ boven de 10 tot 20 jaren, „ . . » » >! "O „ 30 „ „ .. » „ „ 30 jaren, tegen
/ „ „ „
0 90 0 75 0.65 0.50
zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand. f „ „ „
0 90 0.80 0.73 0.60
Het belastbaar kapitaal, naar deze berekening verkregen, kan ingeval de uitkeering is gemaakt aan personen, in geen geval hooger zijn dan dat, hetwelk verkregen zou zijn, wanneer de uitkeering van het leven afhankelijk ware gesteld, en, ingeval zij aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode baud is gemaakt, niet meer bedragen dan het vijf en tvvintigvoud van haar jaarlijksch bedrag. Bij uitkeeringen, welke door meer dan één persoon gezamenlijk worden verkregen wordt het bedrag van ieders aandeel tot kapitaal gebracht volgens bovenstaande tafels. Voor uitkeeringen, aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand voor oubepaalden tijd besproken, wordt bet vijf en tvvintigvoud der jaarlijksche uitkeering genomen; /.
van schepen, schuiten en vaartuigen met toebehooren, op de verkoopwaarde ten dage van het overlijden door den aangever te begrooten;
1) De levenskansen zijn gunstiger genomen dan in de Ned. S. W.; zij zijn gebaseerd op recente gegevens van in Indië werkzame levensverzekeringmaatschappijen en werd daarom daaraan meer waarde gehecht dan aan de cijfers der Ned. wet, die van 1859 dateeren. Sedert dien tijd zijn toch ongetwijfeld de levenskansen verhoogd.
— 39 — Ned. Suce. w et.
(j.
van alle schuldvorderingen, niet onder letter b, d en h begrepen, hetzij daarvan eene akte besta of niet, op de door den aangever te begrooten geldswaarde van bet kapitaal; h. van de, loopende termijnen van huren, pachten en interest van de zaken vernield onder de letters a, b, d en g, op het bedrag, tot en met den dag van het overlijden verschuldigd ; i. van alle roerende goederen en alle andere zaken, niet bepaaldelijk in dit artikel genoemd, op de verkoopwaarde ten dage van het overlijden, door den aangever te bepalen; 2°. van hetgeen in vruchtgebruik wordt verkregen, op het overeenkomstig de bepalingen van n°. 1, lit e, tot kapitaal gebrachte bedrag der j:\arlijksche inkomsten naar den maatstaf van vier ten honderd der overeenkomstig n°. 1 te bepalen kapitaalswaarde op bet tijdstip waarop het genot aanvangt. Vruchtgebruik aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand, voor onbepaalden tijd besproken, wordt geacht voor dertig jaren gemaakt te zijn;' 3°. van hetgeen onder den last van vruchtgebruik of van periodieke uitkeering geërfd of verkregen wordt, op de overeenkomstig no. 1 te bepalen waarde van den vollen eigendom, na aftrek van de waarde, welke op bet tijdstip der vererving of verkrijging aan de uitkeering of het vruchtgebruik, volgens de bepalingen van no. 1, lit e, of van no. 2 moet worden toegekend. De aftrek wordt, indien het vruchtgebruik of de uitkeering aan of ten behoeve van verschillende personen van onderscheiden leeftijd, levenslang bij opvolging besproken of bedongen is, bepaald in verhouding tot den leeftijd des jongsten. 1) (B. W. 808j. Artikel 38. (1) Voor de regeling van het recht van overgang wordt de waarde bepaald als volgt: 1°. van den vollen, van den met fidei-commis bezwaarden en van den blooten eigendom, op de waarde van den vollen eigendom ten dage van den overgang, op de bij artikel 37 no. 1, litter a en c, voorgeschreven wijze te begrooten of te regelen; 2°. van het vruchtbruik: indien het door physieke personen zonder bepaling van tijd wordt verkregen, op de helft der bij no. 1 van dit artikel bedoelde waarde, en indien het door zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand zonder bepaling van tijd of voor bepaalden tijd van niet minder dan vijf en twintig jaren verkregen wordt, op het geheel van die waarde; (B. W. 810;. b. indien het door physieke personen voor bepaalden tijd, of door zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand voor bepaalden tijd van minder dan vijf en twintig jaren wordt verkregen, op de wijze bij artikel 37 no. 2, eerste zinsnede aangeduid. Artikel 39. (1) Voor de regeling van bet recht van successie kunnen geen andere lasten en schulden worden afgetrokken dan de navolgende:
25
-
a.
1) De slotaliuea van art. 23 Ned. S. W. is niet overgenomen in verband met het niet overnemen in art, 59 van de vrijstelling, bedoeld bij sub. 6 van art. 50 Ned- S. W. (zie aldaar en S. v. E. § 297).
37
j°art. 1. wet 1897.
— 40 — Ned. Suce. wet-
I. a.
b.
De begrafeniskosten, andere dan die in artikel 3 1 2 no. 4 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld, 1) volgens daarvan over te leggen bewnzen 2) An,kei 1149 no. 2 van bet Burgerlijk Wetboek is voor zooveel de aldaar bepaalde bevoegdheid des rechters betreft in dezen van toepassing. 3) Onder de begrafeniskosten kunnen worden begrepen de sommen, besproken of uitgekeerd v o o r d e uitvaart van den erflater en de te zijnen behoeve, te doen« kerkelijke diensten of te vieren godsdienstige plechtigheden, sedert den dag van zijn afsterven tot en met het eerste jaargetijde na zijn overlijden, en zulks g e ë v e m e digd aan den stand en het vermogen van den overledene, met inachtneming van het plaatselijk gebruik en de bijzondere omstandigheden. Hetgeen te dier zake meer is besproken wordt beschouwd als legaat, aan niet verwante personen. de kosten van verzegeling, ontzegeling, boedelbeschrij v ing en registratie van het testament. 4) (B. W. 1017; luv 4 2 - >t 187'> no. 167 no. 13). II.
a.
b. c.
Lasten.
Schulden.
de schulden ten laste van den overledene, mits aan de vollende voorwaarden zij voldaan : van elke schuld moet in de aangifte het bedrag, de oorsprong de tijd van het ontstaan en de naam van den scbuldeischer worden vermeld; van baar beslaan moet reeds vóór het overlijden het bewijs m rechten zijn te leveren geweest; in de aangifte moeten de authentieke of onderhandsche geschriften of de andere middelen wiuiraieiiedat bewijs zou kunnen zijn geleverd worden omschreven; (lx W. ïsjob, 1895). de onderhandsche geschriften, die als bewijsmiddel worden vernield, moeten reeds vóór het, overlijden in de macht van den scbuldeischer znn geweest; dat de aangever overtuigd is dat zulks liet geval was, moet in de aangifte worden verklaard- in de aangifte moet worden verklaard . dat dvn aangever niet gebleken is, dat de daarin vermelde bewijzen werden opgemaakt of afgegeven om de betaling van successierechten te ontgaan De schulden, waaromtrent deze verklaring niet naar waarheid kan worden afgelegd, worden beschouwd als, „schuld, welke met van de baten des boedels behoort te worden afgetrokken" in den zin van het m artikel 40 voorkomende eedsformulier interessen, renten, huren en pachten, tot en met den dag van het overlijden; de schulden op het tijdstip van het overlijden, voorspraifende uit het beroep van den overledene. Wanneer de schulden, onder de letters a en c vermeld, door dertigjarige verjaring, en die onder letter b vermeld, door de vijfjarige verjaring zijn getroffen, worden zij niet toegelaten. ( B . W . 1967 i y loi
vru)ch,SoXbtnbegrafeniSkOSten 2) à)
e
£*£? ":; ;iôt;r,i^ 4)
Va
"
h e t kim
'<
Taa wiens
«oederen
De laatste zes woorden komen niet voor in Ned S W Ari. 1149: 2o l u i d t ; ,De bevoorrechte schulden o p ' a l l e . . .
dens de bevoegdheïd des
de
^
»oederen
** wffil
-£» - ^JïïAà.'sg
Sul, b. komt niet voor in de Ned. S. W. ; vgl. Bgblad no. 1458.
„ 41 — d.
huisscbulden tot en niet den dag-van liet overlijden; dienstbodenloon voor de volle Ioopende maand. 1) De schulden, onder de letters b, c en d vermeld, worden slechts in aanmerking- genomen 2), wanneer zij ieder afzonderlijk zijn opgegeven met aanwijzing van haren aard en oorsprong, van'den tijd w a a r o v e r zij loopen, en den naam des schtildeischers. e. de verponding of andere grondbelasting tot en met den da»- van het overlijden. (St. 1886 no. 78). Indien de aanslag tijdens de aangifte nog niet is vastgesteld, wordt het bedrag dier belasting, zooals dit in het onmiddelijk voorafgegane j a a r was bepaald, of anders volgens de begrooling'van den aangever ten genoegen van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang onder de schulden toegelaten; later wordt,op het meerdere of mindere niet. teruggekomen. 3) (St. 1899 no. 142). / de personeele belasting, het patentrecht, de contributie aan de k a s sen van schutterijen of andere tot bewaring van rust en orde dooide Ilegeering ingestelde of erkende gewapende vereenigïngen en andere directe belastingen, tot en met, den laatsteii dag van het tijdvak, waarover zij loopen, tenzij afschrijving of teruggaaf kan gevorderd worden, o) (St. 1878 nos. 3 4 9 ' e n 350). (2)_ Behoudens de toepassing van artikel 47 worden de schulden, die niet wegens verjaring buiten aanmerking moeten blijven, afgetrokken, wanneer de vereischte opgaven in de aangifte zijn gedaan. (o) Wanneer eene schuld naar het oordeel van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang niet kan worden afgetrokken, wordt de aangever door hem met de reden in kennis gesteld. (4) Zoolang de aangifte niet is beëedigd, kan de omschrijving bij nadere aangifte worden aangevuld en kunnen nog schulden worden aangegeven. (S. 40). _(Ö) Wanneer de vereischte opgaven in de beëedigde aangiften niet zun gedaan, of wanneer na de beëediging nadere aangifte van eene schuld of aanvulling der omschrijving plaats heeft, kan de schuld worden afgetrokken, indien aan den ambtenaar, daartoe door den Directeur van Financiën aangewezen 4,) of aan den rechter, zoo niet naar de eischen van het burgerlijk recht dan toch overtuigend wordt a a n g e toond, dat de schuld reeds vóór het, overlijden bestond, dat de onderhandsche geschriften als bewijsmiddel dienende, reeds vóór het overlijden in de macht van den schuldeischer zijn geweest en dat de bewijzen voor het bestaan der schuld niet werden opgemaakt of afgegeven om de betaling van successierechten te ontgaan. (S. 6). ( 6) Hetgeen op eene der bedoelde wijzen blijkt ten gevolge van het piet-aftrekken van schulden te veel te zijn betaald, wordt teruggegeven, nuts de teruggaaf worde gevraagd binnen den termijn voor de verj a r i n g bepaald. (S. 57). Artikel 40. ( 1 ) Hinnen twee maanden 5) na de aangifte van een hoede], nagelaten door eenen ingezetene van Nederlandsen-Indië, moeten de aangevers elk naar de wijze zijner godsdienstige gezindte, m persoon voorliet 1) 2) ó) tl O)
Daar in Indië de dienstboden bij de Maand gehuurd worden .Men vergelijke de Ned. S. W., de redactie der Ind. S. O. luidt nog benanlder. Ve afwijkingen van Ned. S. W. behoeven geene toelichting 2 i , ! ! n o C ï j j n « ^ g e w e z e n de Inspecteurs van Financiën, zie ad art. 4 INed. 8. W. ecu maand zie j>ag. 16.
— 42 — Ned. Suce. wet.
hoofd van plaatselijk bestuur te hunner keuze, den volgenden eed (verklaring) afleggen : „Ik zweer (verklaar) dat ik, bij de door mij gedane aangifte van „hetgeen door liet overlijden van N.N. wordt geërfd of verkregen, niets „opzettelijk heb weggelaten, wat daartoe behoort en voor de regeling „van het recht van successie had moeten zijn aangegeven; dat ik de„zelfde schuld niet twee- of meermalen heb opgebracht; dat ik geene „lasten of schulden heb opgegeven, welke volgens de ordonnantie op „liet recht van successie niet van de baten des boedels hadden behooren „te worden afgetrokken; dat ik de bezittingen buiten Nederlandsch„Indië voor zoover die in den boedel zijn, en de roerende goederen, „waarvan de waardeering aan de aangevers is overgelaten, op die „waarde hel) gesteld, welke ik in gemoede vermeen bij de genoemde „ordonnantie te worden gevorderd; eindelijk dat ik dadelijk aangifte „zal doen van en het recht van successie zal betalen voor al hetgeen ik „naderhand eal verneinen niet of kwalijk te hebben aangegeven. „Zoo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik") 1) (2) Indien de aangifte door een gemachtigde gedaan is, wordt de eed afgelegd door
29.
(1) Geen eed wordt afgelegd: voor boedels, waarvan het actief, volgens de specifieke aangifte, de som van drie honderd gulden niet te boven gaat; 'S. 59). b. door den erfgenaam in de rechte nederdalende linie en door den in artikel 59 lid 1 no. 3 bedoelden echtgenoot, indien hetgeen aan elk hunner uit het actief opkomt volgens de specifieke aangifte de voor hen bij artikel 59 nos. 2 en 3 bepaalde grens van vrijstelling niet te boven gaat; o. door het Land; d. door de leden der Weeskamers. Dezen kunnen volstaan met de verklaring, dat de aangifte is gedaan op den eed, bij de aanvaarding hunner betrekking, door hen afgelegd (St. 1858 no. 44). (2) Wanneer ten gevolge van verwerping de boedel geheel door erfgenamen in de rechte linie of door deze en den in art. 59 lid 1 no. 3 bedoelden echtgenoot verkregen wordt, is litt, b van bet eerste lid niet toepasselijk. iS. 53). (3) De in litt, b bedoelde personen leggen, indien in boedels legaten zijn besproken, niet van het recht vrijgesteld en niet bestaande in vaste en bepaalde sommen, op boven omschreven wijze en plaats den volgenden eed (verklaring) af: a.
1) De redactie van het formulier van den eed wijkt op vele punten af van de Nederlandsche. 2) Ter beperking van het aantal eeden, ook bij vererving buiten de rechte lijn, zijn de woorden „in de rechte nederdalende lyri" uit art. 28 N. S. W. niet overgenomen, waardoor ook de laatste zinsnede van dat art. overbodig werd.
— 43 — „Ik zweer (verklaar) dat ik in gemoede vermeen voor den boedel van „N.N. alles, waarvoor recht van successie verschuldigd is, oprechtelijk „te hebhen aangegeven". „Zoo waarlijk helpe mij God almachtig". (Dat verklaar ik). (4) Die personen leggen evenwel den eed (verklaring) af, bedoeld in art. 40, indien het niet van het recht vrijgestelde legaat bestaat in een vruchtgebruik van de geheele nalatenschap of van een evenredig deel daarvan. Artikel 42. (1) Behoudens de uitzonderingen, bij het vorige artikel bepaald, wordt op de wijze, bij artikel 40 aangegeven, door degenen, die een vruchtgebruik bij opvolging verkrijgen, of door de verwachters, die door overlijden of door overdracht onder de levenden tot het, genot van eenig fidei-commissair goed komen, de navolgende eed (verklaring) afgelegd: (S. 25, 26'. „Ik zweer (verklaar) dat ik in gemoede vermeen oprechtelijk alles te „hebben aangegeven, wat door mij krachtens den wil van N.N. en het „overlijden van N.N., is geërfd of verkregen". „Zoo waarlijk helpe „mij God almachtig". (Dat verklaar ik). (2) Door de verkrijgers van periodieke uitkeeringen bij opvolging wordt geen eed afgelegd. Artikel 43. Ingeval van ziekte, afwezigheid buiten Nederlandsch-Indië of andere wettige reden van verhindering van den persoon, die tot eedsaflegging verplicht is, kan de Directeur van Financiën vergunning geven tot het afleggen van den eed bij bijzondere volmacht voor het hoofd van plaatselijk bestuur ter keuze van den lasthebber. (S 44).
Ned. Suce. wet.
30.
31.
32.
Artikel 44. (1) De eed wordt kosteloos afgelegd. (Z. O. Vrijst. 17). (2) Van elke eedsaflegging wordt op de memorie van aangifte aanteekening gehouden. 1) (Z. O. Vrijst. 1). Artikel 45. Wanneer de eed niet binnen den bepaalden termijn is afgelegd wordt voor elke ingegane maand 2) verzuim door iederen nalatige eene boete verbeurd van f 25 (vijf en twintig gulden). (8. 68: 2°). Artikel 46. De memoriën van aangifte, waarin de goederen niet, overeenkomstig het voorschrift dezer ordonnantie, zijn aangewezen, of waarin ontbreekt de ontkennende opgave hij artikel 25 voorgeschreven, of waarin niet al de opgaven voorkomen, welke voor de berekeningvan de belasting worden vereischt, worden geweigerd, met schriftelijke aanwijzing van hetgeen aan de aangifte onbreekt. 3). 1) Anders N. S. W. ; overgenomen uit art. 20 oud, daar dit minder omslag eischt dan het opmaken van een proces-verbaal. 2) Maand in Ned. S. W. week. 3) De woorden • (waarin ontbreekt) de omschrijving van onroerende goederen zijn niet uit Ned. S. W. overgenomen, als overbodig in verband met de onmiddelijk voorafgaande woorden.
33.
34.
35.
— 44 — Artikel 47. (1) Wanneer na verloop van den termijn tot aangifte blijkt, dat niet alles, wat door liet overlijden werd geërfd of verkregen, is aangegeven; dat lasten of schulden zijn opgegeven, welke niet tot de 'nalatenschap behooren; dat de bezittingen buiten NederlandschIndië of de zaken in artikel 37 no. 1 onder de letters e, g en i vermeld, niet tot de wezenlijke waarde zijn aangegeven, dat eenige andere verkeerde opgave of verzwijging ten nadeele van 's Lands kas heeft plaats gehad, zonder dat de fout of het verzuim door eene nadere aangifte is hersteld, wordt het bedrag van bet, ontdoken r e c h t d o o r den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang begroot, en wordt overgegaan tot de gerechtelijke invordering van dat bedrag, verhoogd met een bedrag, gelijk aan dat van het ontdoken recht; behoudens vermeerdering of vermindering volgens nadere regeling. (2) De vervolging mag echter niet worden ingesteld dan nadat twee maanden, Ij te rekenen van de.n laatsten d a g van den termijn, voor de aangifte bepaald, zijn verloopen. (S. 40). (3) De belanghebbenden worden van de verhooging ontheven, zoo zij van hunne onschuld doen blij ken. Artikel 48. 2) (1) Wanneer de binnen Nederlandsch-Indië gelegen of gevestigde onroerende zaken, in artikel 37 no. 1, onder de letters « e n t ' , en de roerende goederen, 3) aldaar onder de letters b, d en / vernield, voor de regeling, hetzij van het recht van successie, iietzij van dat van overgang, niet overeenkomstig hunne wezenlijke waarde schijnen te zijn aangegeven, is de ambtenaar van de rechten van successie en van overgang bevoegd, eene schatting door deskundigen te vorderen. (2j De vordering geschiedt bij verzoekschrift, in te dienen aan den residentierechter binnen wiens rechtsgebied de overledene zijne laatste woonplaats had, of, wanneer het onroerende zaken betreft, w a a r het te vvaardeeren goed of bet voornaamste gedeelte daarvan gelegen is, ten einde zich omtrent de keuze van drie deskundigen te verstaan, of, bij gebreke daarvan, ze door den rechter ambthalve te booreu benoemen (St. 1901 no. 168; K. O. 116 l; S. 70;. (3) Het verzoekschrift moet bovendien inhouden naam en woonplaats van den aangever of de aangevers, vermelding van de som, w a a r o p de ambtenaar het goed waardeert en het bedrag, hetwelk voor recht en verhooging verschuldigd wordt geacht. De residentierechter bepaalt den dag en het uur, w a a r o p de zaak voor het residentiegerecht zal dienen en doet partijen oproepen ten einde alsdan te verschijnen. Bij de oproeping van den aangever of aangevers wordt hem of hun tevens een afschrift van het verzoekschrift uitgereikt. (4) Bij het vonnis, op het in de tweede en derde alinea bedoelde verzoekschrift gewezen, worden tevens de d a g en het u u r der eedsaflegging van de deskundigen bepaald. Voorts zullen de volgende regelen worden in acht genomen: a. Voor zooveel betreft de wijze van oproeping der deskundigen tot het afleggen van den eed; de vervanging van hen die hun benoeming 1) Ned. S. W . één maand 2) Aan dit art. gaat in Ned. S. W. vooraf een art. 37. handelende over het alsnog doen beëedigen van niet aan beëediging onderworpen aangiften, welke bepaling niet in de Ind. O. S. is overgenomen. De redactie van artt. 48 en 49 verschilt overigens geheel en al van de Nederlandsehe in verband met het verschil in procedure en rechterlijk« organisatie. 3) Ned. S. W . door de aangevers gewaardeerde roerende zaken.
— 45 — niet » {innemen; ten bepaalden dage niet verschijnen of g e w r a a k t worden; de vervanging van ben die g e w r a a k t zijn; de beëediging van hen, die niet g e w r a a k t zijn of wier voorgesteld wraking verworpen is, benevens de bevoegdheid van den residentierechter om een veroordeeling tot schadevergoeding uit te spreken tegen hem, die na, eedsaflegging de opdracht niet uitvoert, worden de artikelen 964 en 965 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering toegepast. I.
De residentierechter bepaalt, bij eene in liet proces-verhaal der eedsaflegging op te nemen beslissing, na verhoor der deskundigen en der partijen, voor zoover deze tegenwoordig zijn, de, [«laats, den dagen liet uur, waar en wanneer de deskundigen tot de schatting zullen overgaan, benevens den termijn binnen welken zij het proces-verbaal hunner bevinding ter griffie van het residentiegerecht zullen indienen. Partijen mogen bij de schatting tegenwoordig zijn en bij die gelegenheid aan de deskundigen zoodanige voordrachten en vorderingen doen, als zij goedvinden, waarvan in het proces-verbaal zal worden melding gemaakt.
c.
Indien de deskundigen het proces-verbaal hunner bevinding niet binnen den gestelden termijn indienen, is het bepaalde bij het tweede lid van artikel 968 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering toepasselijk.
d.
De vacatiën der deskundigen worden op het door hen ingediende proces-verbaal door den residentierechter begroot. Van die begrooting kan op hun verzoek een bevelschrift van tenuitvoerlegging worden uitgegeven, ten laste van de partij die de schatting verzocht heeft. (B. R. V, 225).
Ned. Suce. wet.
(5)__ Het proces-verbaal van de bevinding der deskundigen moet behoorlijk gedagteekend, onderteekend met redenen bekleed zijn. Het vermeldt de verschillende aan bet goed toegekende waarden,'zonder opgave van ieders persoonlijk gevoelen. _ (6) Indien twee deskundigen het eens zijn wordt hunne waardeering, indien zij allen verschillen, een derde gedeelte van het gezamenlijk bedrag voor de w a a r d e gehouden. (7) Wanneer de aldus aan het goed toegekende waarde een achtste meer dan de aangegevene bedraagt, is behalve het hoogere recht, een daarmede gelijkstaande som, als verhooging, 1) verschuldigd. In dat geval komen de kosten der waardeering ten laste der aangevers, anders ten laste van het Land. (8) In elk geval wordt het enkel recht betaald over het bedrag w a a r m e d e de waarde, door de deskundigen bepaald, de aangegeven w a a r d e overtreft; daarentegen wordt teruggegeven het recht betaald over het bedrag met hetwelk de aangegeven waarde die, welke door de deskundigen is bepaald, te boven gaat. (9) Eene verhooging van een vierde van het recht is verschuldigd ingeval, na de indieningVnn het verzoekschrift, de aangegeven waarde vrijwillig wordt verhoogd, onverschillig of de verhooging meer of minder dan één achtste der aangegeven waarde beloopt. 1) N. S. W. boete zie pag. 16.
39.
— 46 — Ned.
Suce. wet 40.
Artikel 49.
(1) De belanghebbenden kunnen de aan te geven waarde der in liet eerste lid van artikel 48 vernielde zaken op hunne kosten door deskundigen doen vaststellen. (2) De vordering geschiedt bij verzoekschrift in te dienen aan den residentierecliter, bij het tweede lid van art. 48 aangewezen, en ten einde, als daarin is omschreven. (3) Het verzoekschrift moet bovendien inhouden vermelding van de som, waarop belanghebbenden het goed waardeeren. De residentierechter bepaalt den dag en het uur, waarop de zaak voor het residentiegerecht dienen zal en doet belanghebbenden oproepen ten einde alsdan te verschijnen. Tevens beveelt hij de oproeping van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, aan wieu een afschrift van het verzoekschrift wordt uitgereikt. (4) Het vierde, vijfde en zesde lid van artikel 48 zijn hierbij van toepassing. (5) De waarde, volgens de schatting der deskundigen aan de zaak toe te kennen, wordt aangegeven en strekt ten grondslag voor de berekening van het recht. art. 18 wet Artikel 50. , 1897 * (1 ) De ambtenaar van de rechten van successie en van overgang is bevoegd om, binnen een jaar, nadat door den uitvoerder van den uitersten wil aangifte van bel recht van successie is gedaan, van de erfgenamen van den overledene of van één of meer hunner aangifte te vorderen. (2) Die vordering geschiedt door eene onder aangeteekend couvert verzonden kennisgeving \) met last tot indiening van eene aangifte. Is de memorie van aangifte niet binnen twee maanden—of, is de vordering gericht, tot zich buiten Nedeiiandsch-Indie bevindende erfgenaam of erfgenamen, niet binnen zes maanden 2)—na de dagteekening dier kennisgeving door de erfgenamen ingediend, dan wordt het bedrag van liet recht door den in bet eerste lid bedoelden ambtenaar begroot en verder gehandeld op gelijke wijze als is aangegeven in bet tweede en derde lul van artikel 34 dezer ordonnantie. (Z. 0. Vrijst 17). (3) Is volgens de aangifte van de erfgenamen meer recht verschuldigd dan volgens die van den uitvoerder van den uitersten wil, dan strekt het op de laatstgemelde aangifte betaalde recht in mindering van dat, hetwelk volgens de aangifte van de erfgenamen is verschuldigd. (8. 57). TITEL III. V a n de h o e g r o o t h e i d va.n de r e c h t e n v a n s u c c e s s i e e n v a n o v e r g a n g; v a n de t o ë p a s s i n g, . de b e t a l i n g en de v r ij s t e 11 i n g e n. Artikel 51. 3) (1) Het recht van successie wordt bepaald als volgt: Wanneer wordt geërfd of verkregen: i) 2) 3)
In Ned. W. deurwaarJrrse.rploit, zie pug. 15. De Ned. S. W. kent slechts één termijn van twee m a a n d e n . Voor liet verschil met de 8. \V., zie ]>agl4.
— 47 — to. door bloedverwanten in de rechte ïiederdalende linie van bloed verwanten in de rechte opgaande linie; of door den eenen echtgenoot van den anderen, indien kind of kinderen uit hun huwelijk verwekt of afstammelingen daarvan aanwezig zijn, één en een half ten honderd; (B. W. 852). 2o. door bloedverwanten in de rechte opgaande linie van bloedverwanten in de rechte nederdalende linie, vier en een half ten honderd; {H. W. 853). 3o. door den eenen echtgenoot van den anderen,indien geen kind of kinderen uit hun huwelijk verwekt of geene afstammelingen daarvan aanwezig zijn, zes ten honderd; (15. W. 832). 4o. door broeders en zusters van broeders en zusters, zes ten honderd; 5o. door verdere bloedverwanten van den overledene in de zij linie tot en niet den vierden graad, negen ten honderd. (B. W. 854, 290). (2) Voor hetgeen in de gevallen, vernield in de eerste alinea onder nos. 4 en 5 meer wordt geërfd of verkregen dan het aandeel bij versterf zou hebben beloopen, mitsgaders in alle andere niet voorziene gevallen, bedraagt liet recht vijftien ten honderd. (S. 55).
Ned. Suce wet.
Artikel 52. 1) Het recht van overgang wordt bepaald op drie ten honderd in de 43 jo a r t . 2 rechte linie en tusseben echtgenooten, kind of kindereu te zamen in wet 1897 en huwelijk verwekt of afstammelingen daarvan nalatende; in alle andere Ned.St. 1898 no gevallen op acht ten honderd. (S. 13). ' 35. Artikel 53. (Ij Het bedrag van de rechten kan, ten gevolge van verwerping wel vermeerdering, geene vermindering ondergaan. (2) In de gevallen, bij de eerste twee alinea's van artikel 3 voorzien kan het recht niet minder bedragen dan dat, hetwelk betaald zou zijn indien de verwerping of afstand niet had plaats gehad. Artikel 54. (1) Het recht van successie wordt geheven van het bedrag der waarde, welke door ieder, na aftrek van zijn aandeel in de schulden en lasten bij artikel 39 vermeld, wordt geërfd of verkregen. (2) Het recht van overgang wordt geheven van de waarde (1er zaken, zonder aftrek van legaten, schulden of lasten.
45:
45
Artikel 55. De rechten worden naar de verwantschap of de betrekking tusschen den insteller en den erfgenaam of verkrijger berekend, al ware deze ook niet bij versterf tot het geërfde of verkregene gerechtigd geweest: (S. 51). a. wanneer bij eene erfstelling over de hand de verwachter tot het genot komt; (S. 26). b. wanneer vruchtgebruik of periodieke uitkeering bij opvolging wordt verkregen. (S. 26). Artikel 56. Wanneer bij den aangever onzekerheid bestaat omtrent de verwantschap, of omtrent den persoon, die erft of verkrijgt, of omtrent de hoe1) Voor het verschil met de Ned. S. W-, zie pag. 15.
52.
53
- 48 — veelheid, welke den erfgenaam bij versterf zou zijn aangekomen, wordt liet hoogste (1er in aanmerking komende, rechten 1 ; gelieven, behoudensteruggave van hetgeen naderhand blijkt te veel betaald te zijn, zoo deze teruggave wordt gevraagd binnen den termjjnvoor de verjaringbepaald, of, in geval van rechtsgedingen over de erfenis ef de verkrijging, binnen een j a a r na liet eindvonnis. Artikel 57. il) De reebten van successieen van overgang zoomede de verhocgingen van recht 2) moeten worden betaald, zooals zij door den ambten a a r van de rechten van successie en van overgang krachtens deze ordonnantie en overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek zijn berekend. (2) Behalve in de gevallen, bij deze ordonnantie voorzien, kan liet recht noch verminderd, noch teruggegeven worden d a n : (8. 2 8 , 4 8 , 56, 59, 65). 1°, ingeval de wettelijke bepalingen door de ambtenaren zijn geschonden ol' verkeerd toegepast; 2°. indien en in zoover als liet geërfde, of verkregene ten gevolge van de vervulling eener voorwaarde door anderen wordt geërfd of verkregen of tot anderen terugkeert. (B. W. 997, 1261, 1265;. Artikel 58. (1) De betaling van het recht van successie, van het recht van overgang, van de verhooging van recht en van de boete geschiedt binnen twee maanden 3)—of, indien degene die betalen moet zich buiten Nederlandsch-lndie bevindt, binnen zes m a a n d e n — n a de aangifte, ten kantore van den algemeenen ontvanger van 's Lands kas binnen her ressort van de ambtenaar van de rechten van successie en van overgang. (St. 1868 no. 21). (2) Bij niet-betaling binnen die termijnen wordt het recht met 10 (tien) percent verhoogd. 4) (S. 66;. (.3) Uiterlijk binnen drie weken na de aangifte wordt door den laatsbedoelden ambtenaar aan de bij de aangifte gekozene of, bij gebreke daarvan, aan de door deze ordonnantie aangewezen woonplaats onder aangeteekend convert eene eenvoudige, behoorlijk verzegelde specifieke nota gezonden van bet verschuldigde voorrecht, verhooging, boete en kosten. (4) De omstandigheid, dat zulk eene nota niet ontvangen is, doet niet te kort aan de naleving van hetgeen in de eerste twee alinea 's van dit artikel voorgeschreven is. 5) Artikel 59. (1) Van het recht van successie is vrijgesteld: 1 0 . hetgeen door het Land wordt geërfd of verkregen; 2 0 . hetgeen in de reehte nederdalende linie geërfd of verkregen wordt, indien het zuiver saldo daarvan, volgens de specifieke aangifte, de som van / 1000 (één duizend gulden) niet te boven gaat; (S. 23, 41). 1) d. j . dus hot hoogste van twee percentages, waar tu.sschen in een bepaald geval twijfel bestaat; anders Ned. S. W., vgl. S. v. E. § 369. 2) Ned. S. W. en de boete zie pag. 16. 3) Ned. S. W. binnen, één macmd, er is verder rekening gehouden m e t de mogelijkheid van een verblijf buiten Ned. India 4; Ned. S. W. boven de kosten ran vereniging. 5) Komt niet voor in Ned. S. W., m a a r is duidelijklieidshalve opgenomen; ook het 3e lid wijkt eenigszins af van de Ned. S. W.
— 49 — 3°. hetgeen de langstlevende echtgenoot van den eerststervende, terwijl kind of kinderen uit hun huwelijk verwekt of afstammelingen van deze aanwezig zijn, erfl of verkrijgt, wanneer het zuiver saldo daarvan, volgens de specifieke, aangifte, de som van f 1000 (één duizend gulden) niet te hoven gaat; (S. 23, 41). 4°. een bedrag van f 500 op hetgeen door iemand in de sub 2° en 3° bedoelde gevallen geërfd of verkregen wordt, wanneer het zuiver saldo daarvan, volgens de specifieke aangifte, meer dan f 1000 doch niet meer dan f 1500 beloopt; 5°. hetgeen geërfd of verkregen wordt uit eene nalatenschap, w a a r v a n het zuiver saldo volgens de specifieke aangifte de som van f 300 (drie honderd gulden) niet te boven gaat; 6°. de sommen, die ten goede komen van weduwen en erfgenamen in de rechte nederda.lende linie van landsdienaren en betaald worden int 's Lands kas ter voldoening van de traktementen, pensioenen, wachtgelden, onderstanden, indemniteiten voor huishuur en dergelijke, aan de overledenen toekomende over de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad. Deze vrijstellieg geldt mede voor weduwen en erfgenamen in de rechte nedérdalende linie van niet-landsdienaren, ten aanzien van gelden aan de overledenen toekomende over de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad, en uit. te betalen krachtens dienstof andere verhouding, waarin zij tot particulieren of particuliere vereenigingen, instellingen of maatschappijen hebben gestaan. W a a r zoodanige verhouding niet, bestaan heeft, wordt vrijgesteld het inkomen van de overledenen tot een door den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, naar aanleiding van hem te verstrekken gegevens, te bepalen bedrag. 1) 7°. de waarde der onroerende zaken, waarvan blijkens overgelegde bewijzen, in Nederland het recht van overgang is betaald, doch slechts voor zoover die in liet actief uitgetrokken waarde, naar evenredigheid, in bet zuiver saldo is begrepen. (2) Wanneer de bewijzen, bedoeld sub 7 van bet vorige lid, geleverd worden na, de betaling van het reclit, wordt dit teruggegeven, zoo deze teruggave gevraagd wordt binnen den termijn, voor de verjaring bepaald. Artikel 60. 2) (1) Van het recht van overgang is vrijgesteld hetgeen d o o r l i e t Land wordt geërfd of verkregen. (2) Wanneer van een overgang bij erfenis of legaat van een aan het overgangsrecht onderworpen onroerende zaak in NederlandschIndië reeds recht van overschrijving is betaald, wordt bet bedrag van het betaalde in mindering van het in Nederlandsch-Indîë verschuldigde overgangsrecht gebracht. 3) (3j Het laatste lid van artikel 59 is ten deze van toepassing. 1) Deze vrijstelling k o m t niet voor in Ned. S. W., vgl. art. 36: 5 (oud); liet hierbedoelde bedrag moet ter berekening van het successierecht, niet worden afgetrokken van den geheelen boedel, maar komt eerst in a a n m e r k i n g als het aandeel der hierbedoelde personen berekend wordt. De vrijstelling van art. 56. 6° Ned. S. W . is niet overgenomen, omdat bij de bepaling van de waarde van liet vruchtgebruik reeds met de kans van eerder overlijden des Vruchtgebruikers rekening is gehouden, zie art. 37 fslotj. 2) Komt niet voor in Ned. S. W . vgl. echter art. 57 Ned. 3) Stbl. 1885 no. 103 ten vierde verleende vrijstelling van overgangsrecht, wanneer van betaling van het recht van overschrijving van het zelfde onroerende goed voldoende gebleken was. Nu het percentage van het, overgangsrecht zooveel booger kan zijn (art. -52) dan dat van het overschrijviugsrecht, kon deze vrijstelling niet ongewijzigd 'blijven bestaan.
Ned. Suce. wet.
— 50 — Ned. Suce. wet.
Artiel 61. (] ) Gewettigde kinderen worden voor de toepassing dezer ordonnantie beschouwd als uit het h u w e l p te zijn geboren. (B. W. 272). (2) Wettelijk erkende natuurlijke kinderen worden niet wettige gelijkgesteld, inits de bewijzen der erkenning bij de aangifte worden overgelegd. (B. W. 280). (3) In de gevallen van de artikelen 871 en 873 van het Burgerlijk Wetboek wordt de natuurlijke bloedverwantschap voor de berekening van het recht als wettige beschouwd. Artikel 62. t 'W 'O 15 (*) A l l e schenkingen onder de levenden, daaronder begrepen afwet 1897 s t a n d t e £ e " verplichting tot het doen verrichten van kerkelijke diensten of plechtigheden, aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand, worden voor de regeling van de rechten van successie en van overgang beschouwd alsof het geschonkene krachtens uitersten wil bij legaat verkregen ware. (2) De'aangifte geschiedt door de bestuurders van het lichaam of de instelling ten kantore van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, in wiens kring het lichaam of de instelling gevestigd is. Indien het lichaam of de instelling buiten Nederlandsch-Indië gevestigd is, geschiedt de aangifte ten kantore van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, in wiens kring de schenker woont, of, indien deze geen ingezetene van Nederlandsch-Indië is, ten kantore van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, in wiens kring de onroerende zaken gelegen of gevestigd zijn. 1) (3) De termijn van aangifte vangt, aan op den dag, waarop de machtiging tot aanvaarding is verleend; voor zoover die niet wordt, vereischt, van den datum der akte van schenking, 2) zoo ook deze ontbreekt, van den dag der inbezittreding. (B. W. 1683). (4) Ingeval wegens dezelfde schenking recht van overschrijving verschuldigd en betaald is, wordt tot het bedrag van dat recht vrijstelling verleend van het recht van successie of van overgang, zoo de schenking daaraan onderworpen is. 3) (St. 1885 no. 103). Artikel 63. De goederen, door den overledene bij uitersten wil bestemd tot art iRQ7 W e t vermogen van eene door hem bij uitersten wil in het leven geroepen stichting, worden voor de regeling van de rechten van successie en van overgang beschouwd door de stichting bij erfenis of legaat uit den boedel te zijn verkregen. (B. W. 899, 1921). Artikel 64. (1) De goederen, door iemand op andere wijze dan bij uitersten wil art. 14 wet bestemd om daarmede eene stichting in het leven te roepen, worden 1897. voor de regeling van de rechten van successie en van overgang beschouwd als door de stichting te zijn verkregen bij schenking onderde levenden, zoodat ter zake het bepaalde bij artikel 62 toepasselijk is, met dien verstande evenwel, dat hij, die de stichting in het leven roept, binnen zes maanden na de dagteekening der akte, waarbij hij dit doet, aangifte moet doen ten kantore van den ambtenaar van de rechten van IJ Hier volgt in Ned. S. W.: Z% is aan geen beëediging onderworpen. 2) In Ned. S. W. van den dag der registratie van de acte van schenking. 3) In Ned. S. W.: Be schenkingen zijn vrij van het recht van registratie.
successie eu van overgang, in wiens kring hij te dien tijde zijne woonplaats had, zoo er meer dan één stichter is Ij ten kantore van de woonplaats van den eersten onderteekenaar van de akte van stichting, die ingezetene van Nederlandscli-Indië is of, zoo de stichter of stichters geen ingezetenen van Nederlandsch-lndië zijn, ten kantore van den ambtenaar van de rechten van successie en van overgang, in wiens kring de onroerende zaken gelegen of gevestigd zijn. (2) De stichter is voor de rechten en de verhoogingen daarvan aansprakelijk. Is er meer dan één stichter, dan zijn zij hoofdelijk daarvoor aansprakelijk. 2) Artikel 65. In bijzondere gevallen, van wege dwaling of onwillig verzuim in de aangifte of in de nakoming van andere voorschriften dezer ordonnantie, kunnen kwijtschelding, vermindering of teruggave van rechten, van verhooging van recht of van boete verleend worden. (St. 1895 no. 225 art. 20). Artikel 66. (1) De bij deze ordonnantie gestelde termijnen van aangifte, beëedigingen betaling kunnen door den Directeur van Financiën worden verlengd, indien daartoe, te zijner beoordeeling tijdig vóór het verstrijken
aangifte, na vijf jaren, to rekenen van den dag-, waarop de termijn van aangifte, bij artikel 33 bepaald, zal zijn verstreken; in de gevallen bij de artikelen 62 en 64 vernield, na vijf jaren, te rekenen van den dag der machtiging, den datum der akte of den dag der inbezittreding; 1) 2 e . voor de invordering der boeten, wegens te late eedsaflegging na eenj a a r te rekenen van den dag waarop de eed is afgelegd; (S. V. 403). 3o. voor het vorderen van schatting door deskundigen volgens artikel 48 na twee jaren, te rekenen van den dag der aangifte; 4°. voor de invordering of bij vordering van de, op de memorie van aangifte verschuldigde of te weinig' geheven rechten en vei hoogingen,. voor (ie vordering tot teruggave van betaalde, rechten en verhoogingen, na vijf jaren, te rekenen van den dug der aangifte. Indien de vordering tot betaling of teruggave van eene voorwaarde afhankelijk is, begint de, termijn te loopen van den dag, waarop de voorwaarde, is vervuld of ontbreekt. (B. W. 1261, 1265). 5°. voor de vordering bedoeld bij artikel 47, na twee jaren, Ie rekenen van het tijdstip, waarop akten of stukken, waaruit blijkt, dat verzuim heeft plaats gehad of verkeerde opgaven zijn gedaan, gekomen zijn ter kennis van den ambtenaar, bij wien de aangifte gedaan is of gedaan had moeten worden. (2) Indien de vervolging gedurende één j a a r wordt gestaakt, zonder dat, zij voor den rechter is a a n h a n g i n g gemaakt, is do verjaring, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, onherroepelijk verkregen.. S 1 o t - en o v e r g a n g s 1) e p a l i n g e n. Artikel
69.
(1) Het is 's Lands ambtenaar, zoowel dengene ten wiens kantore de memoriën van aangifte en bijlagen worden ingeleverd, als dengene die, daarvan in zijne ambtsbetrekking kennis neemt, verboden van die stukken inzage, afschriften of uittreksels te geven, of daaruit iets mede te doelen anders dan aan de aangevers en hunne rechtverkrijgenden, vu aan de legatarissen alleen voor zooveel ieders rechten aangaat. (2) In alle andere gevallen wordt daartoe een bevelschrift vereischt van den residentierechter binnen wiens ressort de in het eerste lid bedoelde ambtenaar zijn woonplaats heeft. (II. O. 1 16 1 ; St. 1901 no. 168; 8. 70;. (3) Behalve de, kosten van het zegel, is vijftig cents verschuldigd voor elke geheel beschreven bladzijde, houdende 27 regels, elk van 12 lettergrepen door elkander, en gedeeltelijk beschreven bladzijden voor vol gerekend. (Z. O. 12). (4) Op het uittreksel of afschrift, wordt voor het genoten salaris gekweten. (Z. O. Vrijst 1). (6) Bij het verleenen van bloote inzage is vijftig cents verschuldigd. Artikel
70.
W a a r in deze ordonnantie sprake is van residentierechter, wordt daaronder, voor zooveel betreft de residentiën Soerakarta en Djokjakarta, verstaan residentieraad on voor zooveel betreft het rechtsgebied 1) Men lette op de verschilpunten met de Ned. S. W.
D3 —
van den Landraad te Makasser, 1) Raad van Justitie, met dien verstande, dat ook voor.laatstgenoemd rechtscollege vertegenwoordiging door een procureur niet. vereischt wordt, en dat de begrooting en de uitvaardiging- van een bevelschrift tot tenuitvoerlegging daarvan, als bedoeld in de vierde alinea van artikel 48, geschieden door den voorzitter van den residentieraad of Raad van Justitie. (St. 1901 no. 168). Artikel 71. De verhoogingen en boeten kunnen niet worden verhaald op de erfgenamen van dengene, die ze heeft, verbeurd, ten ware deze reeds tot betaling veroordeeld of eene vervolging tegen hem ingesteld mocht zijn. (S. V. 390, 391; St. 1898 no. 50).
Ned Suce. wet.
65.
Artikel 72. _ Geen interressen hoegenaamd worden door of van de belastingschuldigen gevorderd, behalve in het geval bij het laatste lid van art. 66 voorzien. Artikel. 73 De bepalingen dezer ordonnantie zijn mede toepasselijk op de overgangen van zaken met vruchtgebruik of periodieke uitkeeringen belast; op erfenissen of verlcrijgiiigen, tengevolge van de vervulling eener voorwaarde, op de verkrijging van vruchtgebruik en periodieke uitkeeringen bij opvolging, en op overgang bij erfennissen over de hand, onder deze ordonnantie plaats hebbende, al mocht ook de oorspronkelijke insteller of erflater reeds vroeger zijn overleden. Artikel. 74. Artikel 68 is mede toepasselijk op de vorderingen, onder de vroegere bepalingen ontstaan, voor zoover bij die bepalingen geen bijzondere termijn was gesteld. (St. 1892 no. 159; St.. 1836 no. 17 art. 43).
66.
67.
68.
Artikel 75. (1) De ordonnantie op het recht, van successie en overgang, gearresteerd bij de Publicatie van 24 Februari 1836 (Staatsblad no. 17), met alle daarin sedert gebrachte wijzigingen en aanvullingen wordt ingetrokken. (2) Die ordonnantie blijft echter van kracht ten aanzien der vererving en verkrijging, onder hare werking voorgevallen, behoudens het bepaalde bij de artikelen 72, 73 en 74 en met dien verstande, dat hetgeen ingevolge artikel 11 van Staatsblad 1836 no. 17 na de inwerkingtreding dezer ordonnantie vorderbaar zoude worden, niet meer wordt geheven. 2). (3) De bepalingen van bedoeld Staatsblad blijven toepasselijk, ingeval onder de werking dezer ordonnantie vereeriiging plaats heeft van het vruchtgebruik met een onder de werking van de vroegere ordonnantie verkregen blooten eigendom. Artikel 76. Deze ordonnantie treedt in werking op den Ie» April 1902. 1) In dit rechtsgebied bestaan geen residentiegerechten. _ 2) De woorden „en met dien verstände" maken een einde min d° heffing van de tienjarige beiwsling van de fideicommissen, ook voor zooveel betreft f. c. vô&r de inwerkingtreding der nieuwe bepalingen ingei-teld. Zie nader pag. 2.
69.
70.
— 54 — En opdat niemand hiervan ontwetendheid voorwende, zal deze in liet Staatsblad van Nederlandsen-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Ohineesclie talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 22ste» December 1901. W. ROOSEBOOM. De Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Uitgegeven den tweeden Januari 1902. De Algemeene Secretaris, 0. B. NEDERBURGH.
REGISTER (DE CIJFERS WIJZEN DE ARTIKELEN AAN.)
Aangifte.
door erfgenamen 2 1 ; door vruchtgebruikers enz., en verwachters 26; ook bénéficiaire erfgenamen zijn tot—verplicht 28; kantoor v a n — 2 1 ; id. bij fideicommissen, vruchtgebruiken bij opvolging' enz., 26 en 27; wat de memorie van — moet inhouden 2 1 ; weigering van de — 2 1 , 46, zie nader Weigering; — voor het recht van overgang 22; niet specifieke — van erfgenamen in de nederdalende rechte lijn enz. 23; geen — ingeval van onvermogen 24; in de opgaven of de overledene als bezwaarde erfgenaam bezat en of door zijn dood vruchtgebruik enz., bij opvolging overgaat 25, 35; bij verwerping vervalt de — 28; — krachtens volmacht 29; domicilie kiezen bij — 30; — door de Weeskamers 31; termijn van 33; waarschuwing bij verzuim van — 34, verlenging van den termijn van — 66; — door houders van roerende goederen van overledenen 36; beëediging der — 4 0 , 41 en 42; nadere — door erfgenamen na de memorie van de executeurs-testamentair 5 0 ; — v a n schenkingen aan zedelijke lichamen enz. 62; — v a n stichtingen 64.
Aansprakelijkheid, voor verschuldigde rechten enz., van de erfgenamen en legatarissen voor successierecht 15; uitsluitende — 16; — van executeurs-testamentair 1 8 ; — v a n houders van roerende zaken van den overledene 36; — van instellers van stichtingen 64; Afstand.
van de huwelijksgemeenschap 3.
Ambtenaren van den burgerlijken stand, sterftelijsten 32.
verplichting tot inzending van
Ambtenaren van de overschrijving, verplichting tot aangifte van vaste goederen, aan niet- ingezetenen toeliehooreude 32. Ambtenaren van de rechten van successie en van overgang, de ontvangers van 's Lands kas fungeeren als — 6 7 ; vorderen bij vermoeden van fraude van erfgenamen in de rechte nederdalende lijn enz., de indiening eener specifieke aangifte 23; —id. van onvermogende 24; zenden bij niet tijdige aangifte een kennisgeving enz. 34; begrooten de verschuldigde rechten 23, 24, 34 en 50; zenden aan houders van zaken of waarden van overledenen een waarschuwing 36; stellen belastingschuldige in kennis met verwerping van schulden 39; wijzen, indien er meerdere erfgenamen zijn, de persoon aan, die de memorie zal beè'edigen 40; bij weigering aangifte schriftelijk opgeven wat daaraan ontbreekt 46; begroeten bet ontdoken recht 47;
— 56 — vorderen waardeering door deskundigen 48; verschijnen voor den residen tierechter hij waardeering door deskundigen op verzoek van belanghebbenden 49; vorderen na indiening eener memorie door den executeur-testamentair, een nadere aangifte van de erfgenamen 50; zenden specifieke nota, van het verschuldigde recht 58; perceptieloon 67; verbod om inzage van stukken te verleeuen 69. Beëediging
binnen twee maanden 40;—van specifieke aangiften 40; — van niet specifieke aangiften 41; — van vruchtgebruikers bij opvolging en verwachters 42; vrijstelling v a n — 4 1 ; aftrek van schulden na — der aangifte 39; — bij volmacht 43; — is kosteloos 44; boete bij niet tijdige — 45, 68.
Begrafeniskosten.
39.
Begrooting. bij verzuim van aangifte 34; — van ontdoken recht 47; id. bij twijfel aan de juistheid van de aangifte van den executeur-testamentair 50. Belastingen,
aftrek van — 39.
Benefice v. inventaris, aangifte 28. Betaling. Bewaring.
(of v. beraad) ontheft niet van de verplichting van
termijn en plaats van—58. goederen i n — 4 en 5.
Bewindvoerders,
verplichtingen van — 18.
Bezwaarde erfgenaam, opgave in elke memorie of de overledene als — bezat 25, Bloote eigendom, berekening van het recht bij — pag. 8; bij verkrijging van — van roerende goederen bevoegdheid om van vruchtgebruiker zekerheid te vorderen voor het betaalde successierecht 14. Boedelbeschrijving, Boeten.
kosten van — een last 39.
wegens verzuimde aangifte 34, — wegens verzuimde eedsaflegging 45; do — vervallen door overlijden 71; betaling d e r — 5 8 , geen perceptieloon over — 67, verjaring 68.
Certificaat van onvermogen, Curators.
verplichtingen van — 18.
Deurwaardersexploot Domicilie.
vervangt de aangifte 24.
bij niet tijdige indiening der aangifte 34.
kiezen van — bij de aangifte 30.
— 57 — Dragen der rechten 14. Eed.
zie Beëediging.
Effecten,
waardebepaling van — 37.
Erfpachtsrechten. — aan rechl van overgang onderworpen pag 1. Erfstelling over de hand. zie Fideicomniis. Executeurs-testamentair, verplichtingen van — 18. Fideicommis. tienjarige belasting van — afgeschaft; pag. 2; zie Verwachters en Bezwaarde erfgenaam, waardebepaling 37; de verwantschap, waarnaar de rechten berekend worden 55; overgangsbepalingen 73, 75; eed 42. Geboorteakte,
overlegging van — 21.
Gemachtigde,
zie Volmacht.
Gerechtelijke waardeering 48. zie nader Waardeering. Geroepen erfgenaam, verplicht tot het doen van aangifte, wanneer hij door het overlijden v. d. bezwaarden erfg. tot het genot komt 26. Gewettigde kinderen, Huwelijksvoorwaarden. Hypotheken,
gelijk gesteh! met uit het huwelijk geboren kinderen 61 ; 3.
geen overgangsrecht van — pag. 2 waardebepaling vau — 37.
Inspecteurs van Financiën, 6 en 39.
aangewezen als ambtenaren bedoeld bij art 4,
Interest,
van — 72; dan alleen bij verlenging
geen berekening mijnen 66.
Invordering,
gerechtelijke invordering van ontdoken recht 37, zie nog pag. 13.
Inzage van stukken, Kosten,
van ter-
verbod van — 69.
van vervolging bij latere verwerping 28; — van waardeering 4 8 ; — van afschriften enz. 69.
Kwijtschelding, bij testament onder voorwaarde van vruchtgebruik of met ingang van het overlijden vau den scbuldeischer 6; id. aan bloedof aanverwanten 7; — van rechten en boeten 65. Lasten.
Aftrek van—39. 8
58 — Lasthebbers, zie Volmacht. Levensverzekeringen, pag. 1. Lijfrenten,
waardebepaling van — 37.
Memorie van aangifte, — zie Aangifte; Weigering. Natuurlijke kinderen, wettelijk erkende—worden met wettige gelijkgesteld 61. Onvermogen, ceitifcaat van — vervangt de memorie van aangifte 24. Onzekerheid omtrent de verwantschap, bij — wordt het hoogste der in aanmerking komende rechten geheven 56. Overgangsrecht. 2/ aangifte 22; percentage van — 5 2 ; geen aftrek van schulden toegelaten 54; ook van erfpachtsrechten enz. pag. 1; — van hypothecaire schuldvorderingen afgeschaft pag. 2. Overschrijvingrecht. wordt in mindering gebracht van verschuldigd overgangsrecht 60; id. van verschuldigde rechten ter zake van schenkingen aan zedelijke lichamen enz. 62. Percentage van het successierecht Perceptieloon.
5 1 ; id. van het recht van overgang 52.
67.
Periodieke uitkeeringen, bij — 17.
zie Vruchtgebruik; voorschieten van de belasting
Plaatselijk Bestuur, hoofden van — maken het proces-verbaal van openingop bij gesloten bewaargeving 5; jjeven certificaat van onvermogen af 24; beëediging van aangifte 40; id. bij lastgeving 43; zie nog bij domiciliekeuze 30. Privilegie,
zie Voorecht.
Rechte lijn. percentage pag. 10; indiening eener niet-specifieke aangifte 23; gedeeltelijke vrijstelling 59. Registratie,
kosten van — van het testament 39.
Residentierechter. vordering van gerechtelijke waardeering 48 en 49; bevel inzage stukken 69; ook andere rechters daaronder te verstaan 70. Schatting,
zie Waardeering.
Schenkingen, aan bloed- of aanverwanten 7; aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand 62.
— 59 — Schulden,
aftrek van — 39.
Schulderkenning, Specifieke aangifte.
bij testament 6. 21.
63 en 64, voor verjaring- zie 68: l u .
Stichtingen. Termijnen,
van aangifte 33; zie nog 64, 50; — van beëediging 40; — van betaling 58; verlenging dier — 66.
Teruggaaf,
van te veel betaald recht 39; na gerechtelijke waardeering 48; bij onzekerheid omtrent de verwantschap 56,- 'bij schending der wet enz. en vervulling der voorwaarde 57; bij vrijstelling wegens in Nederland betaald overgangsrecht 59; in bijzondere gevallen 65.
Uitstel,
zie Verlenging.
Uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen,
zie Executeurs-testamentair 18.
Verhoogingen, van liet recht bij niet tijdige indiening eener aangifte 34; bij ontduiking van recht 47; bij gerechtelijke waardeering 48; bij niet tijdige betaling 58; over de — wordt geen perceptieloon berekend 67; verjaring 68,—kunnen niet worden verhaald op erfgenamen 71. Verjaring,
aftrek van door — getroffen schulden 39; van rechtswege verlenging der —termijnen 66; regeling der — 68; mede toepasselijk op vorderingen onder de vroegere bepalingen ontstaan 74.
Verlenging,
van termijnen 66.
Vermindering,
zie Teruggave 57.
Vermoedelijk overlijden;
heffing van rechten bij — 1.
Verwachters, uitsluitend aansprakelijk voor successierecht 16; — zijn tot aangifte gehouden, wanneer zij tot het genot komen 26 en 27; eed 42. Verwerping. 3; bij — vervalt de aangifte 28; termijn van aangifte bij — 33; tengevolge v a n — k a n het recht nimmer vermindering ondergaan 53. Verzegeling, Volmacht,
kosten van — en ontzegeling een last 39. aangifte bij — 29; eed bij — 40, 43.
Voogden,
verplichtingen van — 18.
Voorrecht,
van 's Lands kas voor verschuldigde rechten 19; bij uitstel van betaling wordt de duur ervan van rechtswege verlengd 66.
— 60 — Voorrecht van boedelbeschrijving,
zie Benefice.
Voorwaarde, uitsluitende aansprakelijkheid bg verkrijging- onder — 16; termijn van aangifte bij vervulling der — 3 3 ; teruggave bij vervulling der — 57. Vruchtgebruik, zekerheidsstelling bij verkrijging van — van roerende zaken 14; wat onder—te verstaan 20; omzetting in vruchtgebruik binnen 180 dagen voor bet overlijden 9; waardebepaling van — 37 en 38; overlegging der geboorteakte bij aangifte van'—21; vruchtgebruik onder de oude wetgeving verkregen 73, 70. Vruchtgebruik of periodieke uitkeering bij opvolging; uitsluitende aansprakelijkheid voor de rechten 16; vermelding in elke aangifte of de overledene genieter was van — 2 5 ; aangifte van — 2 6 ; beëediging der aangifte b i j — 4 2 ; de verwantschap waarnaar de rechten berekend worden 55. Vrijstellingen, van successierecht 59; id. van overgangsrecht 60; van beëediging 41. Waardebepaling, voor het successierecht 37; id. voor het recht van overgang 38. Waardeering. (gerechtelijke) door deskundigen 48; id. op verzoek van belanghebbenden 49; verjaring van de vordering tot — 68. Weeskamers,
verplichting tot aangifte 31, 34; beëediging 41.
Weigering van aangifte, bij niet overlegging van een geboorteakte bij vruchtgebruiken enz. 2 1 ; bij onvolledigheid 46. Zedelijke lichamen, Zekerheidstelling, Zwangerschap,
waardebepaling van uitkeering aan — 37. van den vruchtgebruiker 14.
invloed op den termijn van aangifte 33.
S
t